a NATIONAAL ACTIEPLAN TEGEN RACISME
De follow up van de VN-Wereldconferentie tegen racisme, rassendiscriminatie, vreemdelingenhaat en aanverwante onverdraagzaamheid (WCAR) te Durban, Zuid-Afrika 2001, volgens Nederlands perspectief. 19 December 2003, Ministerie van Justitie
a
Nationaal Actieplan tegen Racisme/ Nederland
INHOUDSOPGAVE INHOUDSOPGAVE ................................................................................................................................................................ 2 1. UITGANGSPUNTEN.......................................................................................................................................................... 3 1.1 Kader van het Nederlandse antiracismebeleid........................................................................................................... 3 1.2 Opzet van het Nationaal Actieplan tegen Racisme ................................................................................................... 5 1.3 Een gezamenlijke aanpak.............................................................................................................................................. 6 2. LEEFOMGEVING............................................................................................................................................................... 7 2.1 Algemene uitgangspunten............................................................................................................................................. 7 2.2 Stimuleren van een gezamenlijke aanpak om een veilige en prettige leefomg eving te creëren ……………8 3. BEWUSTWORDING.......................................................................................................................................................... 9 3.1 Algemene uitgangspunten............................................................................................................................................. 9 3.2 Wegnemen van vooroordelen, en uitingen van racisme en discriminatie………………………………….10 4. GELIJKE BEHANDELING OP DE ARBEIDSMARKT ........................................................................................... 12 4.1 Algemene uitgangspunten arbeidsmarktbeleid........................................................................................................12 4.2 Aanvullend beleid ter bevordering van gelijke behandeling van etnische minderheden bij de arbeid ……13 5. INFRASTRUCTUUR........................................................................................................................................................ 15 5.1 Algemene uitgangspunten........................................................................................................................................... 15 5.2 Stroomlijning van antidiscriminatiegronden............................................................................................................ 15 5.3 Stroomlijning registratie van klachten en monitoring van beleid ........................................................................ 16 6. SAMENVATTING VAN ACTIEPUNTEN……………………..……………………………...…………... 18
2
a
Nationaal Actieplan tegen Racisme/ Nederland
1. UITGANGSPUNTEN 1.1 Kader van het Nederlandse antiracismebeleid In de zomer van 2001 is op de Wereldconferentie tegen racisme, rassendiscriminatie, vreemdelingenhaat en aanverwante onverdraagzaamheid (WCAR) van de Verenigde Naties te Durban (Zuid-Afrika) een verklaring en een actieprogramma aangenomen om voornoemde discriminatievormen te bestrijden. De deelnemende landen, waaronder Nederland, hebben zich aldaar verplicht een nationaal actieplan hierover op te stellen. De WCAR richtte zich op een breed gebied en bevatte ook onderwerpen die met ras of etnische herkomst samenhingen, zoals integratie van immigranten, gender gerelateerde onderwerpen, bevordering van diversiteit en uitbanning van armoede. De regering is van mening dat discriminatie en racisme zich in verschillende gedaanten kunnen voordoen. Het kan gaan om aperte discriminatie op grond van uiterlijke kenmerken, maar ook om subtiele vormen van ongelijke behandeling. Daartussen zit een scala van maatschappelijke mechanismen die er direct of indirect, gewild of ongewild, toe kunnen leiden dat burgers verschillend worden behandeld zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond aanwezig is. Ongelijke behandeling is onacceptabel, omdat deze in strijd is met de grondslagen van de Nederlandse rechtsorde en bovendien een respectvolle interactie tussen de burgers van dit land ondergraaft. Bestrijding van racisme en discriminatie is geen eenvoudige opdracht. Het is niet een kwestie van een enkele verbodsbepaling en handhaving van de rechtsorde, maar duidelijk ook een maatschappelijk ontwikkelingsproces. De Nederlandse bevolking is snel aan het veranderen van een etnische homogene naar een etnisch diverse samenstelling. Dat roept spanningen op in de samenleving. Nieuwe burgers importeren nieuwe cultuurpatronen, autochtonen ervaren dat de vanzelfsprekendheid van het ‘eigene’ verdwijnt. Angst voor het andere, onzekerheid over de toekomst, concurrentie in aanspraken op maatschappelijke goederen, afkeer van andere opvattingen, het kunnen allemaal voedingsbodems zijn voor generalisaties, vooroordelen, openlijke kritiek of haat tegenover personen of groepen met een andere cultuur, religie, levenshouding enzovoorts. Bij het tegengaan van xenofobie, vooroordeel en discriminatie was tot voor kort de focus primair gericht op achterstelling van personen uit etnische minderheden door de autochtone meerderheid. Inmiddels is echter duidelijk geworden dat autochtonen niet het alleenrecht hebben op discriminatie. Incidenten tussen verschillende bevolkingsgroepen, beschimping van homoseksuele leerkrachten door jongeren en verstoring van geschiedenisonderwijs, al deze verschijnselen maken dat het veld van vooroordeel en discriminatie zich de laatste jaren aanzienlijk heeft uitgebreid. Discriminatie betreft allang niet meer alleen het onderscheid tussen een witte meerderheid tegenover een zwarte minderheid. De multi-etnische samenleving brengt spanningen tussen groepen met zich mee die minstens zo virulent kunnen zijn als de ‘traditionele’ vormen van discriminatie. Tegen de achtergrond van de toegenomen multi-etnische tegenstellingen is de kijk op discriminatie in beweging gekomen. Ze hebben geleid tot een verscherpt maatschappelijk debat waarin het antidiscriminatiebeginsel soms op gespannen voet komt te staan met de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van godsdienst. Het afdoen van kritiek, of het tegenhouden van een discussie, door een beroep te doen op discriminatie, wordt niet meer geaccepteerd. Er zijn diverse internationale en nationale ontwikkelingen aan te wijzen die ervoor hebben gezorgd, dat er spanningen zijn ontstaan tussen verschillende groepen in de samenleving. Op internationaal niveau valt te denken aan de aanslagen in New York en Washington op 11 september 2001, alsmede de oorlog tegen Irak en het Israelisch-Palestijns conflict. Maar ook op nationaal niveau zijn de aanloop naar de verkiezingen in 2002, de uitspraken van Imams over homoseksualiteit, en ook de opkomst van de Arabisch Europese Liga en de publiciteit rond het gedrag van sommige Marokkaanse jongeren factoren die het maatschappelijke klimaat hebben verhard. De maatschappelijke discussie die hieruit is
3
a
Nationaal Actieplan tegen Racisme/ Nederland
voortgekomen geeft aan dat er een sterke behoefte ontstaat om de nadruk te leggen op het naleven van de wetten, regels en omgangsvormen die hier voor een ieder gelden. De veranderende patronen van vooroordeel en discriminatie vragen dat de benadering van de bestrijding van discriminatie wordt verlegd. De regering acht het van groot belang dat de samenleving bijeen blijft en dat er bruggen worden geslagen. De nadruk dient te komen liggen op datgene wat de de verschillende groepen met elkaar gemeen hebben. Nodig is de wederzijdse erkenning dat ondanks de onmiskenbare verschillen tussen deze groepen, een ieder burger is van dezelfde samenleving. Voor het tegengaan van vooroordeel en discriminatie is het essentieel dat wordt onderkend dat dit gedeeld burgerschap de acceptatie inhoudt van basale, gemeenschappelijke waarden en normen. Dat is niet alleen de verantwoordelijkheid van de centrale overheid maar ook en vooral van de burgers, de lagere overheden, de werkgevers, de scholen en de maatschappelijke instellingen. Het algemene uitgangspunt hierbij is dat de realisatie van volwaardig en gedeeld burgerschap de beste garanties biedt tegen vooroordeel en discriminatie. Bewustwording in alle geledingen van de samenleving over de ontoelaatbaarheid van discriminatie, het erkennen van eigen vooroordelen en discriminatoir gedrag en de noodzakelijkheid van wederzijds respect zijn daarbij heel belangrijk. Naast dit algemene uitgangspunt is het Nederlandse beleid gericht op de bescherming en versterking van de positie van personen behorend tot groepen in de samenleving die slachtoffer zijn of dreigen te worden van discriminatie en intolerantie. Het gaat dan niet meer alleen over de etnische afkomst als discriminatiegrond, maar ook om gronden gebaseerd op geslacht, homo- en/of heteroseksuele gerichtheid, leeftijd of handicap. Het non-discriminatiebeginsel is daarbij leidend, zoals verankerd in artikel 1 van de Nederlandse Grondwet en uitgewerkt in civielrechtelijke (waaronder de Algemene Wet Gelijke Behandeling, afgekort AWGB) en strafrechterlijke bepalingen (criminele handelingen van discriminatoire aard zijn verboden gesteld in de artikelen 137 c t/m 137g en artikel 429quater Wetboek van strafrecht). Op 9 oktober 2003 is het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene Wet Gelijke Behandeling en andere wetten gewijzigd ter implementatie van de Richtlijn 2000/ 43/ EG (“Directive on racial or etnic origin”) en richtlijn 2000/78/EG (“general framework directive”) aangenomen in de Tweede Kamer. Het voorstel is momenteel aanhangig bij de Eerste Kamer. Deze wijziging en ook het op 18 november 2003 door de Eerste Kamer goedgekeurde wetsvoorstel verhoging strafmaat bij structurele vormen van discriminatie (K II 28 7792) zijn voorbeelden van aanvulling en verbetering van de antidiscriminatiewetgeving. Met dit wettelijke kader voldoet Nederland in grote lijnen aan de criteria zoals die zijn vastgesteld op naar aanleiding van de WCAR. Het Nationaal Platform voor overleg en samenwerking tegen Racisme en Discriminatie (NPRD) bevestigt dat in haar advies en geeft daarbij ook aan: “Non-discriminatie en het gelijkheidbeginsel zijn binnen Nederland breed gedragen principes en dragen bij tot een maatschappelijke erkenning van de mensenrechten en de menselijke waardigheid. Tevens zorgen zij voor een maatgevend kader voor onze dynamische multi-etnische en multiculturele samenleving.” Echter de normstelling alleen is niet voldoende, zoals ook het NPRD terecht opmerkt, een mentaliteitsverandering is eveneens vereist: “De diversiteit van onze samenleving brengt naast grote verworvenheden ook problemen met zich mee. Waar op dit moment echter voor moet worden gewaakt, is het te sterk benadrukken van de problemen, waardoor de verworvenheden op de achtergrond dreigen te raken. Dit neemt niet weg dat de problemen aangepakt moeten worden en vragen om een duidelijke, brede, maatschappelijke inzet en aanpak (…) Het maatschappelijk debat/ de maatschappelijke dialoog moet gestimuleerd worden, niet als polimiek in de media, maar als middel om mensen dichter bij elkaar te brengen.”
4
a
Nationaal Actieplan tegen Racisme/ Nederland
1.2 Opzet van het Nationaal Actieplan tegen Racisme Totstandkoming van het Nationaal Actieplan tegen Racisme De WCAR in Durban heeft geleid tot een actieprogramma van 219 punten. In Nederland zijn diverse organisaties eind 2002 verzocht om middels een door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie opgesteld format aan te geven of de Nederlandse overheid volgens hen reeds voldoet aan de diverse Durban Actiepunten of hoe Nederland anders hieraan zou kunnen voldoen. Dit om te inventariseren waar de aandachtspunten in het uiteindelijke Nationaal Actieplan tegen Racisme volgens het veld zich op zou moeten richten. Het Nationaal Platform voor overleg en samenwerking tegen Racisme en Discriminatie (NPRD) heeft vervolgens op hoofdlijnen advies uitgebracht, waarbij zij zich heeft geconcentreerd op de thema’s arbeidsmarkt, onderwijs en buurt. Het Landelijk Bureau ter bestrijding van Rassendiscriminatie (LBR) heeft naar aanleiding van de door haar bijeengebrachte standpunten van diverse maatschappelijke organisaties een workshop georganiseerd over arbeidsmarkt, onderwijs en het slavernijverleden. Het format met gebundelde standpunten en een verslag van de workshops is vervolgens aan de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie aangeboden. Het Landelijk Overleg Minderheden (LOM), waarin zeven minderheidsgroepen zijn vertegenwoordigd heeft op een aantal concrete Durban actiepunten advies uitgebracht. Deze punten zijn vooral gericht op het verbeteren van de positie van etnische minderheden op de arbeidsmarkt en op de participatie van minderheden. Het uitgangspunt dat in Nederland het wettelijke kader in de lijn ligt van het WCAR-kader, het gegeven dat Nederland een actief antiracisme/ antidiscriminatie veld heeft waar vele goede initiatieven worden ontplooid en de opzet van de genoemde bijdragen van het NPRD, de NGO’s verzameld door het LBR en het LOM hebben mede geleid tot de volgende opzet voor het Nederlandse Actieplan tegen Racisme. Bij het samenstellen van het Nederlandse actieplan is er voor gekozen om de opzet van de Durbanactiepunten te verlaten. Zoals aangegeven in paragraaf 1.1 vragen de veranderde patronen van vooroordeel en discriminatie een andere benaderingswijze. In het actieplan wordt deze gevonden onder meer in een gezamenlijke aanpak waarbij de focus ligt op de aanpak van racisme op die plaatsen in de samenleving waar de meeste aandacht nodig is. Het resultaat is een actieplan van drie inhoudelijke thema’s: - Leefomgeving, - Bewustwording, - Gelijke behandeling op de arbeidsmarkt, en één organisatorisch thema (infrastructuur). Afbakening In het Actieplan staat het voorkomen en bestrijden van discriminatie op grond van ras, etnische afkomst en aanverwante vormen van intolerantie centraal. In het hoofdstuk 2 over Leefomgeving ligt de nadruk op interactie tussen de mensen. Het gaat er daarbij om de problemen tussen diverse bevolkingsgroepen en individuen in de wijk, in de buurt en op school gezamenlijk aan te pakken. Bij het thema Bewustwording (hoofdstuk 3) is het uit gangspunt dat kennisoverdracht over racisme en waarden en normen via scholen, opvoeding, opleidingen, bewustwordings- en voorlichtingscampagnes etc., een belangrijk middel is om vooroordelen, en uitingen van racisme en discriminatie weg te kunnen nemen. Het hoofdstuk 4 over discriminatie op de arbeidsmarkt legt de nadruk op het bevorderen van gelijke behandeling en het tegengaan van discriminatie in aansluiting op het arbeidsmarktbeleid voor etnische minderheden. Tot slot wordt in Hoofdstuk 5, Infrastructuur, aangegeven dat het brede scala aan organisaties, instanties en personen die zowel binnen als buiten de overheid een rol spelen bij de aanpak van
5
a
Nationaal Actieplan tegen Racisme/ Nederland
racisme op een efficiëntere manier van elkaars expertise en netwerken gebruik dienen te maken. Vereenvoudiging en samenwerking staat hierbij centraal. De uiteindelijk in dit Actieplan gekozen actiepunten zijn eveneens geselecteerd op basis van haalbaarheid op termijn, praktische en financiële uitvoerbaarheid, beleidsprioriteiten, aansluiting bij bestaande beleidsplannen en projecten, mogelijkheden tot samenwerken en het te verwachten commitment. Een compact overzicht van alle actiepunten uit de verschillende hoofdstukken treft u aan in Hoofdstuk 6. In de volgende hoofdstukken worden deze thema’s afzonderlijk uitgewerkt. 1.3 Een gezamenlijke aanpak Vanuit het besef dat de bestrijding van racisme en discriminatie maatschappelijk ingebed moet zijn, richt de regering zich met dit actieplan tot alle actoren die bij kunnen dragen aan de realisatie van dit actieplan. Hierbij valt te denken aan overheidsinstellingen (rijk, provincie, gemeente), het Openbaar Ministerie , de politie, antidiscriminatiebureaus, niet-gouvermentele instellingen, bedrijven, werknemers- en werkgeversorganisaties, minderhedenorganisaties en maatschappelijke instellingen op terreinen van het sociale leven: de school, het werk, de buurt, de sportvereniging, de winkel, het internetverkeer, de gezondheidsinstelling, enzovoorts, maar ook de burger zelf. Racisme en discriminatie kunnen alleen succesvol bestreden worden wanneer iedereen daarin een verantwoordelijkheid ervaart en concrete actie onderneemt. De landelijke coördinatie van dit actieplan valt onder de verantwoordelijkheid van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Monitoring zal plaatsvinden in overleg met de Interdepartementale Coördinatiecommissie Integratiebeleid Minderheden (ICIM) en via het Antidiscriminatie Overleg Rijksoverheid (ADOR). Met beide zal jaarlijks de implementatie van het Actieplan worden geëvalueerd. Het Nationaal Platform voor overleg en samenwerking tegen Racisme en Discriminatie (NPDR) volgt de ontwikkeling en uitvoering van de beleidsvoornemens en dient de regering gevraagd en ongevraagd van advies.
6
a
Nationaal Actieplan tegen Racisme/ Nederland
2. LEEFOMGEVING 2.1 Algemene uitgangspunten Zoals het Nationaal Platform voor overleg en samenwerking tegen Racisme en Discriminatie (NPRD) in haar advies aangeeft is: ‘discriminatie niet meer alleen een zaak van de dominante witte meerderheid versus de zwarte minderheid, maar uit dit zich binnen sommige wijken ook omgekeerd. Vaak is discriminatie het gevolg van nieuwe tegenstellingen, zoals sommige gelederen binnen etnisch culturele groepen versus homoseksuelen, niet-moslims versus moslims en etnisch culturele groepen onderling.” De toonzetting binnen het maatschappelijk debat is harder en polariserend geworden en incidenten en gebeurtenissen vooral met groepen jongeren worden steeds vaker als maatstaf gebruikt voor de beoordeling van hele bevolkingsgroepen. In de leefomgeving komen deze spanningen sterk naar boven. Mensen wonen met elkaar, ontmoeten elkaar op straat, komen samen op school, zien elkaar in uitgaansgelegenheden, en treffen elkaar bij de sport. De Landelijke Vereniging van antidiscriminatiebureaus (LVADB) geeft in haar jaarrapportage 2002 aan dat “discriminatieklachten in de buurt of wijk voor een belangrijk deel de maatschappelijke verhoudingen weerspiegelen” en dat “onder de noemer van de vrijheid van meningsuiting, de voorheen betrachte zorgvuldigheid lijkt te vervallen.” De in 2002 bij antidiscriminatiebureaus gemelde klachten met een discriminatoir karakter op het terrein ‘buurt of wijk’ overtroffen in dat jaar voor het eerst de klachten op het terrein ‘arbeidsmarkt’. De constateringen van het NPRD en de LVADB moeten serieus genomen worden. Voor iedereen die in Nederland woont en leeft moet duidelijk zijn dat ook in “de publieke ruimte” discriminatie en derhalve racisme en aanverwante vormen van intolerantie niet worden toegestaan. In deze samenleving moeten burgers gelijkwaardig kunnen leven, en rekening met elkaar houden. Een ieder heeft het recht om op een veilige manier te kunnen wonen, opgroeien en ontspannen. Discriminatie en aanverwante vormen van intolerantie ondermijnen deze veilige leefomgeving en dienen aangepakt te worden op het niveau waar ze zich manifesteren, ieders directe leefomgeving. Uitgangspunt hierbij is dat de feitelijke aanpak van discriminatie op lokaal niveau een zaak van gemeenten, politie en het Openbaar Ministerie (OM) is. Daar waar het gaat om discriminatie met bedreigingen en geweld is een harde aanpak door optreden van de politie en actief vervolgingsbeleid van het OM noodzakelijk. Een gedegen, maar niet strafrechtelijke aanpak middels de sociaal maatschappelijke kant van de politie, bijvoorbeeld als mediator bij buurtconflicten, is eveneens essentieel. Veel zal daarbij afhangen van de eigen verantwoordelijkheid en bereidheid van álle betrokken burgers (zowel autochtonen als leden van etnische minderheden) om in het belang van zichzelf en van anderen de discussie aan te gaan, de nuance te zoeken en tot elkaar te komen. Hierbij hoort ook de inzet van opbouwwerkers, woningbouwcorporaties, minderhedenorganisaties, sportorganisaties, scholen, gezondheidsinstellingen en horecaondernemingen. Discriminatie bevordert segregatie en staat integratie in de weg. Daar waar mensen hun best doen om als volwaardig burger deel te nemen aan de samenleving maar daarin worden tegenwerkt doordat zij gediscrimineerd worden, dienen zij te weten waar zij met hun klachten naar toe kunnen gaan en hoe hun probleem adequaat aangepakt kan worden. Gemeenten en provincies moeten deze signalen van de burgers op kunnen vangen en adresseren. Dit betekent dat zij in nauw contact behoren te staan met instanties die deze signalen het snelst oppikken. Hier is een belangrijke rol weggelegd voor antidisctriminatiebureaus (ADB’s), minderhedenorganisaties, landelijke expertise centra en anderen. Deze organisaties kennen de lokale situatie, hebben hun contacten en kennis om de burgers en de lokale overheid te ondersteunen bij de bestrijding van discriminatie. Om lokale integratie succesvol te
7
a
Nationaal Actieplan tegen Racisme/ Nederland
laten verlopen is eveneens nodig dat gemeenten en provincies in hun beleid aandacht besteden aan de bestrijding van discriminatie. Bij het nader invullen van deze gezamenlijke aanpak op lokaal niveau, kan het NPRD een wezenlijke bijdrage leveren.
2.2 Stimuleren van een gezamenlijke aanpak om een veilige en prettige leefomgeving te creëren Activiteiten tegen racisme Op verschille nde niveau’s (landelijk, regionaal en lokaal) zijn er succesvolle initiatieven ter bestrijding van discriminatie in de leefomgeving ontplooid. Best-practises zullen op initiatief van zowel de rijksoverheid , als via bijvoorbeeld de Landelijke Vereniging van ADB’s en het LBR worden uitgewisseld en op het internet (bijvoorbeeld het Kennisnet Integratiebeleid en Etnische Minderheden – KIEM) worden gezet (zie ook Hoofdstuk 3). Het NPRD zal ertoe aanzetten dat in vier steden lokale platforms ter bestrijding van racisme, discriminatie en aanverwant intolerant gedrag worden opgericht. In deze platforms zouden minderhedenorganisaties, antidiscriminatie -organisaties, werkgevers uit de (non)-profit sector, vertegenwoordigers van ondernemingsraden en vakbonden, lokale bedrijfstakken, kamers van koophandel, vertegenwoordigd kunnen zijn. Voorts zal het NPRD een boek met praktische tips over discriminatiebestrijding in de buurt laten ontwikkelen. Eveneens worden via een aantal studiedagen mensen die professioneel of als vrijwilliger nauw betrokken zijn bij het buurtwerk, geïnformeerd over en getraind in het omgaan met discriminatie in de buurt. De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie ondersteunt deze campagne financieel. De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie zal via bestuurlijke overleggen met de gemeenten en provincies aangeven dat om lokale integratie succesvol te laten verlopen eveneens nodig is dat zij in hun beleid aandacht besteden voor de bestrijding van discriminatie, waaronder racisme. Discriminatie bij de toegang van horecagelegenheden is een veel voorkomend verschijnsel. Met financiën van de gemeente Rotterdam, de politie Rotterdam Rijnmond en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie bestaat in Rotterdam het panel Deurbeleid om discriminatie ‘aan de poort’ aan te pakken. Als gevolg van het samenwerkingsverband tussen de gemeente Rotterdam, politie Rijnmond, Koninklijke Horeca Nederland, de Nationale Jeugdraad en het antidiscriminatiebureau RADAR (Rotterdamse Antidiscriminatie Raad) is een convenant deurbeleid overeengekomen dat is ondertekend door marktleiders op de Rotterdamse uitgaansmarkt. De partijen van het samenwerkingsverband vormen samen een panel dat het deurbeleid van discotheken die zich willen aansluiten bij dit convenant beoordeelt. In navolging van dit succesproject worden door RADAR twee projecten ontwikkeld “Panel deurbeleid” en “Clubfacts”. Deze projecten moeten ertoe leiden dat ook andere steden dan Rotterdam dit initiatief oppakken. Een begin hiervan is gemaakt, in onder andere Den Bosch en Dordrecht zijn horecaconvenanten in voorbereiding en In Maastricht en Assen zijn er horecaconvenanten afgesloten met medewerking van het Openbaar Ministerie. De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie ondersteunt deze actie van RADAR financieel.
8
a
Nationaal Actieplan tegen Racisme/ Nederland
3. BEWUSTWORDING 3.1 Algemene uitgangspunten Van elke burger mag respectvol en maatschappelijk verantwoord gedrag gevraagd worden. Dat betekent dat antisemitische incidenten, dreigementen en racistische uitingen op het internet, media en elders aangepakt moeten worden. Bewustwording in alle geledingen van de samenleving over de ontoelaatbaarheid van discriminatie en het erkennen van eigen vooroordelen en discriminatoir gedrag, is en blijft noodzakelijk om deze uitingen van discriminatie en aanverwante vormen van intolerant gedrag de baas te kunnen. Wederzijds respect is eveneens nodig om op een prettige manier met elkaar te kunnen samenleven. Hiervoor is het tegelijk essentieel dat gedeeld burgerschap de acceptatie inhoudt van basale, gemeenschappelijke waarden en normen. Een belangrijk middel om het voorgaande te kunnen bewerkstelligen is kennisoverdracht. Niet zozeer over incidenten van raciale en discriminatoire aard, maar vooral over de hier vigerende waarden en normen, en kennis van de wereldgeschiedenis (o.a. Slavernijverleden, WO II; jodenvervolging, maar ook de rol van Marokko tegen de Duitsers). Deze kennisoverdracht kan plaatsvinden op verschillende manieren: via scholen, opvoeding, opleidingen, voorlichtings- en bewustwordingscampagnes, trainingen op werkplekken, handboeken etc. Ook het aanleren van vaardigheden is een belangrijk middel om racisme aan te pakken. De rijksoverheid stelt zich daar waar instellingen een eigen verantwoordelijkheid en zelfstandigheid hebben om discriminatie en racisme tegen te gaan terughoudend op. Indien nodig dringt zij er bij anderen op aan dat extra aandacht voor een bepaald thema noodzakelijk is. Zo heeft de Minister voor Onderwijs Cultuur en Wetenschap een brief naar de Onderwijsinspectie gestuurd waarin zij vraagt om verhoogde waakzaamheid ten aanzien van antisemitisme in het onderwijs. Onderwijsactiviteiten en bewustwordingscampagnes worden waar mogelijk door de centrale overheid gesteund. Tevens kan de overheid een stimule rende prikkel afgeven door een debat over een bepaald onderwerp verder te entameren. Het is echter niet altijd eenvoudig daaraan inhoud te geven. Zeker niet indien verschillende grondrechten daarbij in het geding zijn. Grondrechten, zoals het discriminatie verbod, de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van godsdienst, kunnen namelijk op gespannen voet met elkaar staan. Mede tegen deze achtergrond is het kabinet bezig met het opstellen van een nota over grondrechten in een pluriforme samenleving. Scholen hebben een belangrijke educatieve verantwoordelijkheid bij de bewustwording. De school is de plaats waar leerlingen al vanaf een jonge leeftijd sociale vaardigheden opdoen die noodzakelijk zijn voor de communicatie en interactie tussen burgers in een multi-etnische samenleving. In de onderwijswetgeving is vastgelegd dat scholen leerlingen moeten voorbereiden op de multiculturele samenleving. Dat betekent dat leerlingen in het primair en voortgezet onderwijs moeten leren over bijvoorbeeld de eigen cultuur en andere culturen, het ontstaan van de multiculturele samenleving, overeenkomsten en verschillen tussen geestelijke stromingen in Nederland, en verschijnselen als discriminatie en intolerantie. Aandacht voor waarden en normen begint dan ook in de school, met omgangsvormen die leraren, leerlingen en hun ouders samen bepalen. Deze aandacht bevordert een actieve maatschappelijke houding buiten de school: actief burgerschap. Tevens is dit van vitaal belang voor een veilige school. Daarmee is de school een belangrijke plaats om racisme en aanverwante vormen van discriminatie tegen te gaan. Ook antidiscriminatie organisaties spelen een belangrijke rol bij het vergroten van kennis en besef over de oorzaken, verschijningsvormen en aanpak van racisme en aanverwante vormen van intolerantie. Deze organisaties hebben kennis over wat er leeft in de samenleving en signaleren waar en wanneer specifieke onderwerpen extra aandacht behoeven. Initiatieven als School Zonder Racisme, wereldschool en voorlichtingsbijeenkomsten voor docenten over antisemitisme en andere vormen van
9
a
Nationaal Actieplan tegen Racisme/ Nederland
intolerant gedrag zorgen bovendien voor de ondersteuning van het onderwijs. Ook initiatieven om te komen tot informatieve documenten over racisme en discriminatie en informatievoorzieningen via het internet (bijvoorbeeld Kennisnet Integratiebeleid en Etnische Minderheden – KIEM, website Tijm) worden door de overheid verwelkomd. Voorts kunnen maatschappelijke organisaties en instellingen voorlichtings- en bewustwordingscampagnes initiëren ter bevordering van het debat en dialoog. De EQUAL-projecten, PCM (De Prijs, de Code, de Monitor) en TWWD (Towards a Workforce without Discrimination) zijn hier goede voorbeelden van. (zie hoofdstuk 4). Het Nationaal Platform voor overleg en samenwerking tegen Racisme en Discriminatie (NPRD) en het instituut voor Multiculturele Ontwikkeling (FORUM) nemen bij bewustwordingsprocessen een belangrijke positie in.
3.2 Wegnemen van vooroordelen, en uitingen van racisme en discriminatie Waarden en normen; burgerschap De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft de KPC-Groep (oorspronkelijk genoemd Katholiek pedagogisch studiecentrum) opdracht gegeven om scholen die projecten voor actief burgerschap willen uitvoeren, daarbij te ondersteunen. Deze ondersteuning bestaat niet alleen uit onderwijsmateriaal, maar ook uit een bijdrage in geld voor uitvoering van het project. Op tien scholen voor voortgezet onderwijs worden dit schooljaar pilots “maatschappelijke stage” gestart. Het streven is om de maatschappelijke stage in 2007 op een kwart van de scholen voor voortgezet onderwijs mogelijk te laten zijn. Het Kennisnet scholen zal een website voor waarden en normen aanbieden als platform voor de uitwisseling van goede praktijkvoorbeelden. Kennis van (Nederlandse) waarden en normen is ook van groot belang voor nieuwe burgers. Dat geldt eveneens voor kennis van de Nederlandse staatsinrichting en geschiedenis. Daarom wordt momenteel in opdracht van OCenW en in overleg met Justitie, een evaluatie uitgevoerd van het vak maatschappijoriëntatie, dat onderdeel uitmaakt van de inburgering van nieuwkomers. De uitkomsten daarvan, met name op het vlak van waarden en normen, zullen betrokken worden bij het vaststellen van nieuwe eindtermen voor dit vak en de vormgeving van de nieuwe inburgeringsexamens. De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie zal in samenwerking met diverse organisaties, waaronder het instituut voor Multiculturele Ontwikkeling (FORUM) het concept “gedeeld burgerschap” nader vorm geven. Daarvan zal het organiseren van het publieke debatten over dit onderwerp een onderdeel zijn. In het boekje een vernieuwde strategische visie van FORUM wordt aangegeven dat het concept gedeeld burgerschap betekent dat minderheden daadwerkelijk deelnemen aan de samenleving, de Nederlandse taal gebruiken en de basale Nederlandse waarden en normen accepteren. Het is van belang dat bestuurders (ministers, Burgemeesters en Wethouders) de voorbeeldfunctie die zij vervullen in hun taalgebruik goed uitdragen en geen gebruik maken van formuleringen die als discriminatoir ervaren wordt. De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie zal daarom in de bestuurlijke overleggen met de gemeenten en provincies deze voorbeeldfunctie nader aan de orde stellen. Slavernijverleden Kennis over het slavernijverleden verdient een volwaardige plek binnen het geschiedenisonderwijs, omdat kennis over het verleden ook kennis over het heden inhoudt. Bovendien maakt het slavernijverleden deel uit van de eigen Nederlandse geschiedenis. Daarom subsidieert het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap het Nationaal Instituut Nederlands Slavernijverleden en erfenis (Ninsee) met de opdracht de informatie over het slavernijverleden te verzamelen, te
10
a
Nationaal Actieplan tegen Racisme/ Nederland
documenteren en tentoon te stellen. Aansluitend ontwikkelt de Stichting Leerplanontwikkeling een kernleerplan over slavernij, bedoeld als richtinggevend document voor de educatieve uitgeverijen. Dit kernleerlan is een aanvulling op het mixed-media programma over het slavernijverleden (van Teleac/NOT en OCW). Antidiscriminatieleergang De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie subsidieert de ontwikkeling van een Antidiscriminatieleergang. De Rotterdamse Antidiscriminatie Raad (RADAR) ontwikkelt deze om een aantal leemten op te vullen die kunnen bijdragen aan de bevordering van de kwaliteit van het ADBwerk. Enkele universiteiten en hogescholen hebben een programma in lessen ingebouwd, maar er is geen sprake van eenduidigheid in de lesvormen/ lesinhoud. Het is de bedoeling dat de leergang wordt gepresenteerd als een post-HBO opleiding. Verwacht wordt dat de leergang in de zomer van 2004 is ontwikkeld. Handboeken en Internet Het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie (LECD) van het Openbaar Ministerie (OM) is bezig met het ontwikkelen van een handleiding ten behoeve van de leden van het Openbaar Ministerie over de opportuniteit in strafzaken. Voorts is het LECD bezig met het opzetten van een databank discriminatie op het intranet van het Openbaar Ministerie (Omternet). Voorlichtings- en bewustwordingscampagnes Het Nationaal Platform voor overleg en samenwerking tegen Racisme en Discriminatie (NPRD) zal met een grote landelijke campagne via het maatschappelijke debat en dialoog onder de aandacht brengen dat racisme en discriminatie structurele problemen zijn binnen de Nederlandse samenleving. Er worden diverse activiteiten ontplooid binnen de thema’s arbeid, onderwijs en buurt, zoals de oprichting van lokale platforms ter bestrijding van racisme, projecten gericht op conflictbemiddeling binnen het onderwijs, en de ontwikkeling van een boekje met praktische tips over discriminatiebestrijding in de buurt. Bij het Verdrag van Amsterdam is in het EG-verdrag een bepaling met antidiscriminatie maatregelen opgenomen (artikel 13). Deze bepaling is nader uitgewerkt in twee richtlijnen (Richtlijn 2000/ 43/ EG en 2000/78/ EG), ook wel de artikel 13-richtlijnen genoemd. In het kader van de implementatie van de artikel 13-richtlijnen en bevordering van informatie over en kennis van de gelijkebehandelingswetgeving in Nederland zal een bewustmakingscampagne worden gestart “Discriminatie? Bel gelijk!”. Deze campagne wordt gefinancierd met gebruikmaking van de subsidie uit het Europese actieprogramma ter bestrijding van discriminatie op grond van artikel 13 EU en aanvullende subsidie gezamenlijk door de departementen van Justitie, BZK, VWS en SZW. De Landelijke Vereniging van Anti Discriminatie Bureaus in samenwerking met de Commissie Gelijke Behandeling en de andere landelijke bureaus op het terrein van gelijke behandeling en nondiscriminatie voeren de campagne uit. Bij deze campagne zal tevens gebruik worden gemaakt van de faciliteiten die door de Europese bewustmakingscampagne ‘For diversity. Against discrimination’ aan de (organisaties binnen) de lidstaten worden geboden.
11
a
Nationaal Actieplan tegen Racisme/ Nederland
4. GELIJKE BEHANDELING OP DE ARBEIDSMARKT 4.1 Algemene uitgangspunten arbeidsmarktbeleid Bij de antidiscriminatiebureaus, de meldpunten en bij de Commissie gelijke behandeling komen regelmatig klachten binnen die verband houden met achterstelling en discriminatie op de arbeidsmarkt. Deze signalen kunnen niet worden genegeerd. Participatie op de arbeidsmarkt is één van de belangrijkste instrumenten voor integratie. Mechanismen en structuren die dit tegengaan dienen dan ook te worden geïdentificeerd en aangepast. Belangrijk daarbij is dat werknemers gelijke kansen krijgen zowel bij de werving en selectie als bij het behoud en doorstroom van werknemers in arbeidsorganisaties. De Nederlandse regering zoekt bij het bevorderen van gelijke behandeling en het tegengaan van discriminatie aansluiting bij het arbeidsmarktbeleid voor etnische minderheden gericht op duurzame arbeidsparticipatie. De maatregelen binnen dit beleid die gericht zijn op het verbeteren van het arbeidsklimaat voor etnische minderheden leveren ook een bijdrage aan de gelijke behandeling van etnische minderheden. Extra maatregelen, specifiek in de gelijkebehandelingssfeer voor deze groep moeten dan ook als aanvullend hierop worden gezien. Deze maatregelen kunnen zowel generiek zijn en dus betrekking hebben op alle gronden die onder de gelijkebehandelingswetgeving vallen of specifiek, gericht op alleen etnische minderheden. Maatregelen in de afgelopen periode die gericht zijn op het verbeteren van het arbeidsklimaat voor etnische minderheden zijn onder meer de (tijdelijke) wet Stimulering arbeidsdeelname minderheden, die per 1 januari 2004 afloopt en maatregelen in de verschillende convenanten met werkgeversorganisaties. Deze maatregelen hebben naast het bevorderen van de instroom van etnische minderheden tot doel het stimuleren van een multicultureel personeelsbeleid en intercultureel management in ondernemingen. Mede dankzij deze maatregelen is de arbeidsmarktpositie van etnische groepen sinds 1995 sterk verbeterd. Dit neemt niet weg dat het werkloosheidspercentage van etnische minderheden in 2002 met 10% nog steeds driemaal zo hoog is als dat van autochtonen en dat verder stimulerend beleid noodzakelijk is. Dit gegeven bepaalt samen met de klachten over discriminatie op de werkvloer de agenda van het antidiscriminatiebeleid op de arbeidsmarkt. Deze problemen dienen in eerste instantie binnen het arbeidsmarktbeleid voor etnische minderheden te worden opgepakt, door het verder stimuleren van specifieke maatregelen, die een bijdrage leveren aan het bevorderen van een bedrijfscultuur die iedere werknemer gelijke kansen biedt. Daarbij moet ook aandacht zijn voor de positie van zwartemigranten- en vluchtelingenvrouwen. De regering beoogt dit niet te bereiken door allerlei dwangmaatregelen, maar door bij werkgevers en werknemers te appelleren aan eigen belang en verantwoordelijkheid. In het onlangs naar de Kamer gezonden kabinetsstandpunt inzake de follow-up van de Wet SAMEN en het plan van aanpak ‘Emancipatie en integratie van vrouwen en meisjes uit etnische minderheden’, wordt hier nader op ingegaan. Aanvullende maatregelen op het terrein van gelijke behandeling gericht op het bewustmaken van werkgevers en werknemers op situaties in het arbeidsproces waar zich knelpunten ten aanzien van gelijke behandeling kunnen voordoen en hoe die zouden kunnen worden aangepakt zijn ook reeds in ganggezet (zie RIEM 2003). Een aanpak uitsluitend via intercultureel management of diversiteitsbeleid hoeft niet noodzakerlijkerwijs ook tot gelijke behandeling te leiden. Een betere kennis van de wetgeving en de wijze waarop deze in de praktijk van ondernemingen kan worden toegepast is een eerste vereiste. Het ‘Artikel 13’ project van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beoogt door het bieden van concrete instrumenten aan werkgevers en ondernemingsraden hieraan tegemoet te komen (zie ook hoofdstuk 3). De EQUAL-projecten, PCM (De Prijs, de Code, de Monitor) en TWWD (Towards a Workforce without Discrimination), die
12
a
Nationaal Actieplan tegen Racisme/ Nederland
worden gesubsid ieerd door het Ministerie van SZW richten zich op de praktijk in ondernemingen door een aanpak van discriminatie van etnische minderheden op de werkvloer onder meer via het stimuleren van het toepassen van gedragscodes en door het stimuleren van netwerken van medewerkers van ondernemingen die discriminatie in de werkomgeving voorkomen en tegengaan (zie ook RIEM 2003). Organisaties van werkgevers en werknemers erkennen hun verantwoordelijkheid. Zij hebben in de afgelopen jaren onder meer via de minderhedenakkoorden van de Stichting van de Arbeid en de conventanten hun bereidheid getoond maatregelen te nemen om multicultureel personeelsbeleid en gelijke behandeling binnen arbeidsorganisaties te stimuleren. De rijksoverheid beoogt door monitoring en signalen uit het veld zicht te houden op de effecten van de maatregelen. Zij weet zich hierbij terzijde gestaan door niet-gouvernementele organisaties (zoals het Landelijk Bureau ter bestrijding van Rassendiscriminatie, lokale antidiscriminatiebureaus, en Meldpunt Discriminatie Internet) die klachten inventariseren, preventieve voorlichting bieden en waken over naleving van normen en afspraken. Door deze voortdurende afstemming van norm en maatschappelijke effect blijft het antidiscriminatiebeleid actueel en resultaat gericht. De Commissie Gelijke Behandeling (CGB) heeft op grond van de Algemene Wet Gelijke Behandeling (AWGB) de wettelijke bevoegdheid om oordelen uit te spreken in gelijkebehandelingskwesties. Naast oordelen geeft zij ook aanbevelingen aan bedrijven over de wijze waarop zij in de toekomst discriminatie kunnen voorkomen. De oordelen hebben maatschappelijk de nodige impact, niet in de laatste plaats door de preventieve werking die er van de publicatie uitgaat. Voor de (rijks)overheid gelden eveneens de regels van het algemeen en specifiek arbeidsmarkbeleid. Bij het beleid met betrekking tot het overheidspersoneel hoort ook de bewaking van de integriteit. De burger moet er namelijk op kunnen vertrouwen dat de (rijks)overheid zorgvuldig en integer werkt. Door reeds bestaande Integriteitscodes of andere gedragscodes probeert zij hieraan binnen diverse overheidssectoren mede gevolg te geven. 4.2 Aanvullend beleid ter bevordering van gelijke behandeling van etnische minderheden bij de arbeid Voorts zullen er maatregelen moeten worden ontwikkeld en gestimuleerd die gelijke kansen bij instroom, behoud en doorstroom van werknemers waarborgen. Hierbij zal ook aandacht worden besteed aan gendermainstreaming.
Kabinetsstandpunt follow- up Wet SAMEN In het kabinetsstandpunt Wet SAMEN zijn maatregelen voorzien die gericht zijn op het gebruik van procedures bij de instroom, behoud en doorstroom van werknemers, die gelijke kansen bieden voor werknemers ongeacht hun etnische herkomst en zoveel mogelijk ‘gelijkebehandelingsproof’ zijn gemaakt. Psychologische tests Momenteel worden door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) de mogelijkheden verkend voor een betere waarborging van gelijke behandeling van etnische minderheden bij de procedures rond het gebruik en afnemen van psychologische tests. Uit onderzoek van het Landelijk Bureau ter bestrijding van Rassendiscriminatie (LBR) en het Nederlands Instituut voor Psychologen (NIP) blijkt dat in de praktijk de gebruikte psychologische tests en de daarbij gevolgde procedures voor verbetering vatbaar zijn als het gaat om objectiviteit bij de inschatting van capaciteiten en kwaliteiten van (potentiële) werknemers uit etnische minderheden. Externe arbobeleid In het kader van het externe arbobeleid van het Ministerie van SZW wordt op dit moment gekeken naar de mogelijkheden om partijen aan te zetten tot een geëigende aanpak van een effectievere
13
a
Nationaal Actieplan tegen Racisme/ Nederland
arbodienstverlening aan allochtone werknemers. Hierbij zullen ook de gelijkebehandelingsaspecten worden meegenomen. Het is de bedoeling dat een voorstel voor een aanpak van dit specifieke onderdeel in de loop van 2004 verschijnt. Aanleiding hiertoe vormt het onderzoek door IVA Tilburg/FORUM. Hieruit blijkt dat de toerusting van de arbo-infrastructuur voor de multi-etnische samenleving in Nederland op een aantal aspecten voor verbetering vatbaar is. Onder meer gaat het dan over de mate waarin arbodiensten op adequate wijze inspelen op de situatie van werknemers uit etnische minderheden, met wie zij in de praktijk te maken krijgen. Ongewenste omgangsvormen op de werkvloer De uitkomsten van een door het Ministerie van SZW georganiseerde expertmeeting in november 2003 over het tegengaan van ongewenste omgangsvormen op het werk zullen als input dienen voor het arbeidsomstandighedenbeleid voor doelgroepen. Gezien de relatie met uitval en WAO-instroom van werknemers is de bedoeling van de expertmeeting om door middel van informatie en expertiseuitwisseling over good practices van gewenste omgangsvormen een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van meer preventief beleid gericht op vermindering van uitval en WAO-instroom van werknemers. Onder ongewenste omgangsvormen op het werk wordt verstaan: pesten, discriminatie, (seksuele) intimidatie, agressie en geweld. De wettelijke basis hiervoor vormen zowel artikel 4, 2e lid van de Arbowet 1998 op grond waarvan de werkgever verplicht is binnen het algemene arbeidsomstandighedenbeleid een beleid te voeren gericht op bescherming van werknemers tegen seksuele intimidatie en tegen agressie en geweld en het verbod op intimidatie dat op grond van de Europese gelijkebehandelingsrichtlijnen is opgenomen in de nieuwe aanvullingen en wijzigingen van de nationale gelijkebehandelingswetgeving. (Zie ook hoofdstuk 1.) Sector Rijk Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties biedt eind 2003, begin 2004 een wetsvoorstel tot wijziging van de Ambtenarenwet aan de Tweede Kamer aan. Dit wetsvoorstel zal een verplichting bevatten dat het bevoegd gezag van een overheidsorganisatie een gedragscode integriteit dient op te stellen. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is voorts bezig met het opstellen van een modelcode integriteit voor de sector Rijk. Een van de normen voor integriteit in deze modelcode is de norm 'om respectvol met elkaar en met anderen omte gaan'. Hiermee samenhangende wordt ook aandacht besteed aan het voorkomen en bestrijden van rassendiscriminatie. In de Integriteitscode zal integraal worden verwezen naar de Modelgedragscode Rijksoverheid tegen Rassendiscriminatie, zoals aangenomen door de ministerraad in juli 2001. De verwachting is dat de modelcode Integriteit als voorbeeld zal dienen voor de gedragscodes van andere overheden. Het plan is om, zodra deze modelcode is vastgesteld, hierop de aandacht te vestigen in een startconferentie die in de loop van 2004 zal plaatsvinden. Voor de reeds bestaande codes binnen de Rijksoverheid betekent dit dat bekeken moet worden op welke punten deze codes aanpassing behoeven. Ministerie van Defensie Binnen het personeelsbeleid van het Ministerie van Defensie vormt het antiracisme- en antidiscriminatiebeleid reeds onderdeel van een actief beleid tegen alle vormen van ongewenst gedrag. Defensie stelt hoge eisen aan de integriteit van haar personeel en is daardoor extra gespitst op het tegengaan van ongewenst gedrag. Klachtencommissies en netwerken van vertrouwenspersonen creëren een vangnet om dit tegen te gaan. Het Ministerie zal daarom in de opleidingen het onacceptabele karakter van ongewenst gedrag nog meer be nadrukken en leidinggevenden trainen daartegen op te treden. Jaarlijks wordt over de effecten van deze actieve aanpak gerapporteerd. In het voorjaar van 2004 zullen bovendien de resultaten bekend worden van een tweede onderzoek naar ongewenst gedrag, als vervolg op de nulmeting van eind 2001.
14
a
Nationaal Actieplan tegen Racisme/ Nederland
5. INFRASTRUCTUUR 5.1 Algemene uitgangspunten In Nederland zijn een groot aantal landelijke, regionale en lokale (particuliere) organisaties en instellingen actief in het registreren, monitoren, bestrijden, voorkomen en het bewustmaken van racisme en aanverwante vormen van intolerantie. Naast specifieke antiracisme organisaties (LBR) zijn er ook organisaties actief, waarbij de aanpak van racisme een onderdeel vormt, bijvoorbeeld de antidiscriminatiebureaus, en de meldpunten, Anne Frank Stichting, Equality, etc.. Op het gebied van de naleving van de regels c.q. het maatschappelijke maar ook institutionele bewustmakingsproces omtrent discriminatie zijn eveneens specifieke instellingen actief. Het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie (LECD) van het Openbaar Ministerie (OM) alsmede het Landelijk Bureau Discriminatiezaken Politie (LBD) zijn voorbeelden van dit soort specialistische instellingen. Vanzelfsprekend dragen de meeste antidiscriminatie organisaties ook hun steentje bij aan het vormgeven van het bewustwordingsproces. Daarnaast zijn er diverse organisaties en instanties die de overheid scherp houden met schaduwrapportages op de voortgangrapportages over het antidiscriminatiebeleid van de overheid (o.a. het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten). Ondanks de goede infrastructuur van antidiscriminatieorganisaties die Nederland kent op nationaal niveau, heeft de veelheid aan organisaties het risico van versnippering in deelbelangen, complexe coördinatie en dubbelingen. Daarom is met name in de sociale en juridische infrastructuur het van belang te komen tot meer eenduidigheid, samenwerking, vereenvoudiging, efficiëntie en kwaliteitsverbetering. Deze lijkt gevonden te kunnen worden in een integrale aanpak van discriminatie, waarbij niet de verschillende bijzondere vormen van onderscheid uitgangspunt zijn (nationaliteit, sekse, leeftijd, seksuele geaardheid, handicap, etnische herkomst etc.), maar het verbod van discriminatie in zijn geheel, artikel 1 grondwet. Dit betekent dat het beleid niet sec gericht is op specifieke doelgroepen, maar op situatiegericht beleid tot bevordering van diversiteit en gelijke behandeling, c.q. het tegengaan van discriminatie. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor de antidiscriminatiewetgeving. Die is vaak versnipperd over verschillende aandachtsgebieden en zou ook geïntegreerd kunnen worden. De toegezegde integratie van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap (WGBH/CZ) en het wetsvoorstel gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (WGBL) in de Algemene Wet Gelijke Behandeling zal hiertoe een belangrijke eerste aanzet vormen. De rijksoverheid heeft een taak in de sturing van dit integratieproces, maar ook lagere overheden (gemeente, provincies) en aanverwante overheidsinstellingen als politie en openbaar Ministerie ) dienen op hun niveau integratiebevorderend te werken. Deze integratie laat specifiek beleid op de verschillende deelterreinen van discriminatie overigens onverlet. De diverse antidiscriminatie-organisaties blijven voor hun deelterrein een verantwoordelijkheid hebben op de uiteindelijke samenwerking, de uitvoering van beleid, het ontplooien van initiatieven, en ook om communicatie met instellingen en burgers. Een belangrijke rol is hierbij weggelegd voor het Nationaal platform voor overleg en samenwerking tegen Racisme en Discriminatie (NPRD). 5.2 Stroomlijning van antidiscriminatiegronden De rijksoverheid zal als gespreks- en overlegpartner werken om aan een verdergaande samenwerking tussen de verschillende niet-gouvernementele organisaties te bewerkstelligen. Speerpunt voor het Ministerie van Justitie is hierbij een fusie tussen het Landelijk Bureau ter bestrijding van Rassendiscriminatie (LBR) en de Landelijke Vereniging van Anti-discriminatiebureaus (LV adb’s). Daarmee hangt samen een verdere professionalisering van de antidiscriminatiebureaus.
15
a
Nationaal Actieplan tegen Racisme/ Nederland
De minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie heeft voorts ter vergroting van de samenwerking tussen het LBR, het Kenniscentrum Lesbisch- en Homoemancipatiebeleid (KLH) en het Expertisecentrum Leeftijd en Maatschappij (LBL) en het Expertisecentrum voor Gender en Etniciteit (E-Quality) een eenmalige subsidie voor 2004 toegekend. Voorts zal gestreefd worden naar voortzetting dan wel uitbreiding van het “opgestart afstemmingsoverleg” tussen de LV adb’s, het LBR, het Landelijke Expertise Centrum Discriminatie (LECD) van het Openbaar Ministerie en het Landelijk Bureau Discriminatiezaken (LBD). Het LBD van de politie heeft tot taak om de naleving van de Aanwijzing Discriminatie van het College van Procureurs-generaal door de politie te bevorderen. Het LBD ondersteunt de korpsen bij het onderzoeken en oplossen van thans bestaande knelpunten in de uitvoering van het antidiscriminatiebeleid. De rol van de regionale gezagsdriehoek (burgemeester, hoofdofficier van justitie en korpschef) is bij de aanpak van discriminatie van cruciaal belang en wordt in de Aanwijzing Discriminatie ook als zodanig geduid. In dit overleg worden immers het beleid en de prioriteiten van zowel openbaar Ministerie , politie als bestuur afgestemd. Uitgangspunt van samenwerking is dat specifieke specialismen intact blijven, en dat zoveel mogelijk er afstemming van activiteiten wordt gerealiseerd (b.v. bij publiekscampagnes). Ter verbetering van de aanpak van discriminatie op internet zet de overheid in op betere samenwerking met en een betere afstemming van activiteiten van het Meldpunt Discriminatiezaken Internet (MDI), het Landelijke Expertise Centrum Discriminatie (LECD) van het Openbaar Ministerie (OM) en het Landelijk Bureau Discriminatiezaken (LBD). Het LBD is de help desk voor de 25 politiekorpsen die elk afzonderlijk een contactpersoon voor discriminatiezaken zullen aanstellen. Ook binnen de rijksoverheid zelf zal ingezet worden op het samenwerken en uitwisselen van informatie over antidiscriminatie. 5.3 Stroomlijning registratie van klachten en monitoring van beleid Eenduidige registratie van klachten over discriminatie en racisme bij zowel overheidsinstellingen (Openbaar Ministerie , Politie) als particuliere instellingen (bijv. antidiscrimintiebureaus, Meldpunt Discriminatie Internet) en de Commissie Gelijke Behandeling (CGB) is noodzakelijk. Dit voorkomt onderregistratie en verbetert de vergelijkbaarheid van gegevens en de ontwikkeling van gepast beleid. Ook om deze verbetering te realiseren is samenwerking tussen instanties essentieel. Met de Stimuleringsregeling professionalisering van antidiscriminatiebureaus is onder andere al ingezet op zowel verbetering van zowel ‘monitoring en registratie van klachten’ als op verbetering van samenwerking. Deze regeling eindigt eind 2004 en in de lijn van de Stimuleringsregeling zullen in ieder geval de hierbij betrokken gemeenten en provincies dit verder op moeten pakken. In 2004 zal vanuit het Ministerie van Justitie in overleg met betrokken partijen verder worden ingezet op meer eenduidigheid in de registratie van discriminatieklachten. Het Ministerie van Justitie ontwikkelt in samenwerking met het Landelijk Bureau ter bestrijding van Rassendiscriminatie en de Anne Frankstichting een nieuwe monitor racisme. Deze zal in 2005 beschikbaar komen. In de monitor zullen data worden meegenomen over beeldvorming, die gebruikt kunnen worden bij campagnes voor publieke bewustwording inzake racisme en discriminatie. De monitor zal verder gebruikt worden voor dataverzameling ten behoeve van nationale en internationale rapportages. Om inzicht te verkrijgen in de omvang van commune delicten met een discriminatoire achtergrond is per 1 juni 2003 bij het Arrondissementsparket Amsterdam een registratiepilot gestart. Hiertoe is er een zogenaamde evenementscode (13 DI) in Compas (het OM-registratiesysteem) ontwikkeld. Na evaluatie van deze evenmentscode wordt bekeken of en hoe deze op landelijk niveau kan worden
16
a
Nationaal Actieplan tegen Racisme/ Nederland
ingevoerd. De pilot loopt begin 2004 af. De landelijk invoering van het programma is voorzien voor het jaar 2005. Het Ministerie van Justitie subsidieert in ieder geval nog tot en met 2004 het Meldpunt Discriminatie Internet en het LBR. Het MDI draagt zorg voor bestrijding en bewustwording van discriminatie via het internet.
17
a
Nationaal Actieplan tegen Racisme/ Nederland
6. SAMENVATTING VAN ACTIEPUNTEN Leefomgeving Stimuleren van een gezamenlijke aanpak om een veilige en prettige leefomgeving te creëren • Het Ministerie van Justitie bevordert in samenwerking met o.a. de LV ADB’s en het LBR het uitwisselen van succesvolle initiatieven betreffende de aanpak van racisme en discriminatie; • Landelijke NPRD-campagne gericht op bevordering van het maatschappelijke debat en dialoog: subactiviteiten, - NPRD zet ertoe aan dat in vier grote steden lokale Platforms worden opgesteld, - NPRD laat een boek met praktische tips over discriminatiebestrijding in de buurt ontwikkelen, - Studiedagen over het tegen gaan van discriminatie in de buurt; • De minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie geeft via bestuurlijke overleggen met de gemeente een provincies aan dat om lokale integratie succesvol te laten verlopen nodig is dat in hun beleid aandacht wordt besteed aan de bestrijding van discriminatie, waaronder racisme; • De RADAR-projecten “Panel deurbeleid” en “Clubfacts”, moeten ertoe leiden dat ook andere steden dan Rotterdam dit initiatief oppakken. Bewustwording Wegnemen van vooroordelen, en uitingen van racisme en discriminatie • Landelijke NPRD-campagne gericht op bevordering van het maatschappelijke debat en dialoog: subactiviteiten (zie leefomgeving) • De KPC Groep ondersteunt scholen die projecten voor actief burgerschap willen uitvoeren. • Op tien scholen voor voortgezet onderwijs worden dit schooljaar pilots maatschappelijke stage uitgevoerd. • Het Kennisnet scholen zal een website voor waarden en normen aanbieden als platform voor de uitwisseling van goede praktijkvoorbeelden. • Meer aandacht voor normen, waarden, staatsinrichting en geschiedenis in de inburgering; • De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie geeft in samenwerking met diverse organisaties, waaronder FORUM het concept gedeeld burgerschap nader vorm in ieder geval middels publieke debatten; • Tevens zal de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie in bestuurlijke overleggen met gemeenten en provincies spreken over de voorbeeldfunctie van het bestuur als het gaat om een respectvolle bejegening; • Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap subsidieert het Nationaal Instituut Nederlands Slavernijverleden en -erfenis (Ninsee); • De Inspectie van het onderwijs zal bij haar inspecties extra aandacht schenken aan antisemitisme; • Het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie ontwikkelt een handleiding ten behoeve van de leden van het Openbaar Ministerie over de opportuniteit in strafzaken; • Bewustwordingscampagne ‘Discriminatie? Bel gelijk!’. Samenwerkingsverband van diverse Ministerie s, de LVADB’s en de Commissie Gelijke Behandeling. Gelijke behandeling op de arbeidsmarkt Bevordering van gelijke behandeling van etnische minderheden bij de arbeid • Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verkent de mogelijkheden voor een betere waarborging van gelijke behandeling van etnische minderheden bij de procedures rond het gebruik en afnemen van psychologische tests; • Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verkent inzake haar externe arbobeleid de mogelijkheden om partijen aan te zetten tot een geëigende aanpak van een effectievere arbodienstverlening aan allochtone werknemers; Hierbij worden ook de
18
a
Nationaal Actieplan tegen Racisme/ Nederland
• • • • • •
gelijkebehandelingsaspecten meegenomen; Een voorstel voor een aanpak hiertoe verschijnt in de loop van 2004; Follow-up expertmeeting over ongewenste omgangsvormen in november 2003, waarvan de uitkomsten worden meegenomen in het arbeidsomstandighedenbeleid gericht op doelgroepen; Eind 2003, begin 2004 wordt een wetsvoorstel tot wijziging van de Ambtenarenwet aan de Tweede Kamer aangeboden die een verplichting zal bevatten dat het bevoegd gezag van een overheidsorganisatie een gedragscode integriteit dient op te stellen; Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) realiseert het opstellen van een modelcode Integriteit voor het Rijk. In deze modelcode wordt de Model Gedragscode Rijksoverheid tegen Rassendiscriminatie integraal opgenomen; Ter implementatie van de modelcode Integriteit organiseert het Ministerie van BZK in 2004 een startconferentie; Het Ministerie van Defensie benadrukt in de opleidingen het onacceptabele karakter van ongewenst gedrag en traint leidinggevenden daartegen op te treden; In de jaarverslagen van het Ministerie van Defensie zal over de effecten van deze actieve aanpak worden gerapporteerd.
Infrastructuur Stroomlijnin g van de infrastuctuur/ antidiscriminatiegronden • Het Ministerie van Justitie zet zich in om een fusie/ intensief samenwerkingsverband tussen het Landelijk Bureau ter bestrijding van Rassendiscriminatie (LBR) en de Landelijke Vereniging van Anti-discriminatiebureaus (LV adb’s) te bewerkstelligen; • Het Ministerie van Justitie streeft naar voortzetting dan wel uitbreiding van het “opgestart afstemmingsoverleg” tussen de LV adb’s, het LBR, het LECD en het Landelijk Bureau Discriminatiezaken (LBD); • De overheid zet in op betere samenwerking met en een betere afstemming van activiteiten van het Meldpunt Discriminatiezaken Internet (MDI), het Landelijke Expertise Centrum Discriminatie (LECD) van het Openbaar Ministerie en LBD. Stroomlijning registratie van klachten en monitoring van beleid • Gemeenten en provincies pakken het door de rijksoverheid ingezette traject ‘Stimulering professionalisering van antisidiscriminatiebureaus op; • Het Ministerie van Justitie zal met betrokken organisaties (OM, LECD, LBD, ADB’s e.a.) bekijken hoe tot een meer eenduidige registratie van antidiscriminatieklachten kan worden gekomen; • Het Ministerie van Justitie ontwikkelt in samenwerking met het Landelijk Bureau ter bestrijding van Rassendiscriminatie en de Anne Frankstichting een nieuwe Monitor Racisme; • Onderzoeken of, hoe en wanneer de evenementscode (13 DI) in Compas (het OMregistratiesysteem) op landelijk niveau kan worden ingevoerd; • Het Ministerie van Justitie subsidieert het Landelijk Bureau ter bestrijding van Rassendiscriminatie en het Meldpunt Discriminatie Internet.
19