Voorstellen voor een nationaal actieplan voor e‐inclusie tegen 2020 Update van de studie MIIS/2010/02 “Voorbereiding van de tweede fase van het nationale actieplan ter bestrijding van de digitale kloof 2011‐2015” Périne Brotcorne en Gérard Valenduc met de medewerking van Jan Dekelver en Laure Van Hoecke December 2013
Studie in opdracht van POD Maatschappelijke integratie Fondation Travail‐Université vzw Rue de l’Arsenal, 5 – B‐5000 Namur
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
2
Inhoud Inleiding ........................................................................................................................................................ 4 Hoofdstuk 1 Bestaat de digitale kloof nog? ........................................................................................................................ 6 1.1
Internetverbreiding ................................................................................................................................ 6
1.2
De evolutie van de patronen van het internetgebruik ......................................................................... 11
Hoofdstuk 2 Evaluatie van de acties die sinds 2005 werden ondernomen ........................................................................ 13 2.1 Herhaling: evaluatie van de eerste fase van het nationale actieplan ter bestrijding van de digitale kloof 2005‐2010 ...................................................................................................................... 13 2.1.1 Evaluatie van het luik “sensibilisatie” 2005‐2010 ........................................................................... 13 2.1.2 Evaluatie van het luik “opleiding” 2005‐2010 ................................................................................. 13 2.1.3 Evaluatie van het luik “toegang voor iedereen” 2005‐2010 ........................................................... 14 2.1.4 Evaluatie van het luik “transversale acties” 2005‐2010 .................................................................. 15 2.1.5 Evaluatie van de methodologie en de opvolging van de eerste fase .............................................. 15 2.2 Overzicht van de belangrijkste acties die op federaal niveau zijn ondernomen sinds 2010 ................ 15 2.2.1 Federale projecten ondersteund door de POD Maatschappelijke Integratie ................................. 15 2.2.2 De acties van de FOD Economie ...................................................................................................... 19 2.3 Een overzicht van de voornaamste evoluties in Vlaanderen: mediawijs en e‐inclusief beleid 2011‐2013 ................................................................................................................................ 20 2.3.1 Het beleidsbegrip mediawijsheid .................................................................................................... 20 2.3.2 De strategische doelstellingen ........................................................................................................ 22 2.4 Overzicht van de belangrijkste veranderingen in Wallonië sinds 2010 ............................................... 26 2.4.1 Ontwikkeling van het Waalse OCR‐netwerk ................................................................................... 27 2.4.2 Evolutie van het “Plan mobilisateur TIC (PMTIC)” .......................................................................... 28 2.5
Overzicht van de belangrijkste veranderingen in het Brussels Gewest sinds 2010 .............................. 29
Hoofdstuk 3 De nieuwe gedaanten van digitale uitsluiting ............................................................................................... 31 3.1 De evolutie van het gebruik van het internet in België ........................................................................ 31 3.1.1 Overzicht van de gebruiksdomeinen van online diensten .............................................................. 31 3.1.2 Nieuwe gebruiksvormen en hun impact op maatschappelijke integratie ...................................... 34 3.2 Ontwikkeling van digitale vaardigheden: de notie “digitale geletterdheid” ....................................... 35 3.2.1 De recente conceptontwikkeling .................................................................................................... 35 3.2.2 De verschillende aspecten van digitale geletterdheid ........................................................................ 37 3.3
Evolutie van de doelgroepen van de acties voor digitale insluiting ..................................................... 38
3.4 Europese beleidslijnen in het kader van de Digitale Agenda 2020 ...................................................... 39 3.4.1 De twee krachtlijnen van pijler 6 .................................................................................................... 40 3.4.2 Concrete acties ................................................................................................................................ 40
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
3
Hoofdstuk 4 Voorstellen voor een strategisch actieplan “E‐inclusie 2020” ........................................................................ 43 1. Visie van het plan ..................................................................................................................................... 43 2.
Doelstellingen van het plan ...................................................................................................................... 44 A. Op individueel vlak: bevordering van de toegankelijkheid en bruikbaarheid van vaste en mobiele digitale technologieën en diensten als een basisrecht voor alle burgers en de meest kwetsbaren in het bijzonder ................................................................................................................ 44 B Op collectief vlak: steun aan de openbare computerruimten in de strijd voor digitale inclusie ........ 47 C. Digitale technologieën ten dienste van de sociale samenhang ........................................................... 48 D. De toe‐eigening van digitale technologieën democratiseren ten behoeve van professionele, sociale en persoonlijke projecten van zoveel mogelijk burgers .......................................................... 50 E. De ontplooiing van digitale technologieën in een perspectief van duurzame ontwikkeling promoten ............................................................................................................................................. 52 F. Anticiperen op de technologische evolutie en de opkomst van nieuwe factoren inzake kwetsbaarheid of uitsluiting ................................................................................................................ 53
3.
Coördinatie, communicatie en evaluatie ................................................................................................. 57 3.1 Coördinatie ...................................................................................................................................... 57 3.2 Communicatie ................................................................................................................................. 58 3.3 Evaluatie .......................................................................................................................................... 58
Bijlage ............................................................................................................................................................... 59
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
4
Inleiding De POD Maatschappelijke Integratie heeft de uitvoering van een update van de voorbereidende studie voor de nieuwe fase van het nationale actieplan ter bestrijding van de digitale kloof toevertrouwd aan de Fondation Travail‐Université. De oorspronkelijke studie die in 20101 werd uitgevoerd, bestond uit de evaluatie van de eerste fase van het plan (2005‐2010) en voorstellen voor een strategisch e‐ inclusieplan 2011‐2015. Deze studie werd gepubliceerd op de website van de POD Maatschappelijke Integratie. Een ontwerpplan werd vervolgens ter consultatie voorgelegd in 2011, tijdens een periode waarin de federale regering in lopende zaken was, na de federale verkiezingen van 2010. De vraag tot updating vanuit de POD Maatschappelijke Integratie betreft in hoofdzaak drie punten: – – –
De analyse van recente, voornamelijk Belgische en Europese, werken en programma’s ter bestrijding van de digitale kloof; Overleg met actoren op het terrein over de visie die moet worden opgenomen in de nieuwe versie van het plan, de doelgroepen, de te behalen doelstellingen; De formulering van aanbevelingen over de onderdelen van het plan, de opvolging en de communicatie, met inbegrip van een perspectief op langere termijn, conform de Digitale Agenda 2020 van de Europese Unie.
De update werd tussen september en december 2013 uitgevoerd door Périne Brotcorne en Gérard Valenduc (Fondation Travail‐Université), in samenwerking met Jan Dekelver (Thomas More en KU Leuven) en Laure Van Hoecke (LINC vzw en Mediawijs.be). De POD Maatschappelijke Integratie heeft een toezichtcomité opgericht. Op 9 en 11 december 2013 werden er twee workshops georganiseerd, waarbij een aantal actoren op het terrein werden geraadpleegd over een ontwerpversie van de geactualiseerde aanbevelingen. Voor de lijst met de deelnemers aan deze workshops: zie bijlage. Een aantal deelnemers hadden reeds deelgenomen aan de workshops die in het kader van de studie 2010 waren georganiseerd; de overige deelnemers waren nieuwkomers. Het doel van de workshops was om de geactualiseerde en gereviseerde versie van de actiepunten van het plan te bespreken, te valideren en aan te vullen. Het verslag is opgedeeld in vier hoofdstukken. Het eerste betreft de vraag of de digitale kloof nog steeds bestaat. Uit de analyse van de statistieken blijkt het antwoord hierop bevestigend. De kloof is echter zowel kleiner ‐ met een toenemende verspreiding van het internet onder alle bevolkingsgroepen ‐ als dieper geworden, omdat digitale uitsluiting een groter risico op sociale uitsluiting met zich meebrengt. In het verslag wordt daarom voorgesteld om de uitdrukking “digitale kloof” te vervangen door een notie van digitale inclusie. In het tweede hoofdstuk wordt de balans opgemaakt van de acties ten voordele van de digitale inclusie. Eerst wordt er een beknopte evaluatie gegeven van de acties die werden ondernomen tussen 2005 en 2010, tijdens de eerste fase van het plan. Vervolgens wordt er een overzicht gegeven van de belangrijkste vernieuwingen die op federaal niveau en in de drie Gewesten werden doorgevoerd sinds 2010; er is hier geen sprake van een nieuwe inventaris, zoals in 2010, maar eerder van het identificeren van de veranderingen die zich tussen 2011 en 2013 hebben voltrokken in de federale beleidslijnen.
1
Brotcorne P., Dekelver J., Mertens L., Nicolay K., Valenduc G., Voorbereiding van de tweede fase van het nationale actieplan ter bestrijding van de digitale kloof 2011‐2015, Verslag MIIS/2010/02, POD Maatschappelijke intergatie, Brussel, 2010. Dit document bestaat ook in het Frans: Préparation de la deuxième phase du plan national de lutte contre la fracture numérique 2011‐2015.
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
5
In het derde hoofdstuk komen de nieuwe gedaanten van de digitale uitsluiting aan bod. In dit deel wordt de recente evolutie van het gebruik van internet en van online diensten in België onderzocht. Hierbij wordt aangetoond dat de notie van digitale vaardigheid is uitgegroeid tot een breder concept van digitale “geletterdheid”. Deze vaststelling steunt op werken die op Europees niveau zijn uitgevoerd in het kader van de Digitale Agenda 2020. In dit hoofdstuk worden ook de huidige doelgroepen van het digitale inclusiebeleid besproken. De objectieven van het Belgische actieplan voor e‐inclusie worden getoetst aan die van de pijler “Ontwikkeling van een digitale cultuur, vaardigheden en integratie” van de Agenda 2020. Het vierde hoofdstuk bevat de bijgewerkte visie van het nationale actieplan e‐inclusie 2020, de voorgestelde doelstellingen en actielijnen, samen met aanbevelingen voor de coördinatie, communicatie en evaluatie. Dit hoofdstuk werd voorgelegd aan de actoren op het terrein. Het plan heeft betrekking op de interventiegebieden die doorgaans de samenwerking tussen de federale, gewestelijke, gemeenschaps‐ en lokale overheden vergen, alsook ook een betrokkenheid vanwege het verenigingsleven. Om voor de hand liggende institutionele redenen wordt onderwijs, een bevoegdheid van de gemeenschappen, niet opgenomen in het toepassingsgebied van de voorstellen en aanbevelingen; levenslang leren echter, wat vaak een samenwerking veronderstelt tussen verschillende actoren en beleidsniveaus, wordt echter wel opgenomen in het plan.
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
6
Hoofdstuk 1 Bestaat de digitale kloof nog? Uit de laatste statistieken (2012) over de toegang tot het internet onder de Belgische bevolking is gebleken dat de verdere verbreiding van ICT tot een dubbele transformatie van de digitale kloof heeft geleid. Enerzijds is die kloof gevoelig kleiner geworden omdat hij steeds minder personen treft. Anderzijds is de kloof dieper geworden omdat het risico op sociale uitsluiting voor de niet‐gebruikers groter is geworden.
1.1 Internetverbreiding In België heeft de verbreiding van het internet zich de voorbije zeven jaar, van 2005 tot 2012, aan een constant tempo voortgezet (+41% over de hele periode, ofwel gemiddeld +5% per jaar). Volgens de jaarlijkse enquête rond de toegang tot ICT en de aanwending ervan door gezinnen, personen en ondernemingen gerealiseerd door ADSEI/Statbel in het kader van de Eurostat‐enquête m.b.t. de informatiemaatschappij, lag het aantal internetgebruikers 2 onder de Belgische bevolking tussen 15 en 75 jaar op 81% in 2012, tegenover 58% in 2005. In 2012 beschikte 78% van de gezinnen over een internetaansluiting, in 2005 was dat nog 50% 3. De leeftijdsgroep 25‐54 jaar – de jongste en oudste mensen uitgesloten dus – telt momenteel 90% internetgebruikers. Drie vierde van hen gebruikt het internet vrijwel dagelijks. De grafieken van afbeelding 1 tonen deze evolutie ten opzichte van een reeks sociaaldemografische variabelen voor drie referentiejaren: – –
–
2012, de meest recente gegevens op het ogenblik dat dit verslag werd opgesteld; 2009, het jaar met de meest recente gegevens op het ogenblik van de voorstelling van het nieuwe plan 2011‐2015, in oktober 2010; uit een vergelijking tussen de jaren 2012 en 2009 kunnen de verschillen tussen de eerste versie van 2011‐2015 en de huidige versie worden afgeleid; 2005, het jaar van het eerste nationale plan ter bestrijding van de digitale kloof; uit de vergelijking met 2005 kan de evolutie ten opzichte van de allereerste metingen worden afgeleid. 4
2
Van alle ICT‐indicatoren werd hier enkel rekening gehouden met de indicatoren die verband houden met de internetverbreiding en het internetgebruik. Uit statistieken blijkt immers dat slechts heel weinig mensen een computer gebruiken zonder het internet te gebruiken, en dat heel weinig mensen het internet enkel gebruiken via andere middelen dan de computer.
3
Dit verslag beroept zich op gegevens die verzameld en gepubliceerd werden door de FOD Economie, Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie (ADSEI/Statbel: www.statbel.fgov.be), met enquêtes die de Eurostat‐database over de informatiemaatschappij voeden.
4
Het moet wel gezegd dat de meetnauwkeurigheid in 2012 lager ligt dan in 2005: toen namen 10.600 Belgische respondenten deel aan de Eurostat‐enquête, terwijl dat er in 2012 slechts 6.000 waren. Een van de gevolgen van deze beperktere steekproef is dat bij de meeste gegevenskruisingen de resultaten voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest onder de drempel van de statistische betrouwbaarheid vallen.
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
7
Afbeelding 1 Evolutie van de verhouding Internetgebruikers (volgens de Eurostat definitie*) in de Belgische bevolking, 2005‐2012 Leeftijd
Geslacht
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 16-24
25-34
35-44
2005
45-54
55-64
2009
Mannen
65-74
2005
2012
Opleidingsniveau (**)
Gemiddeld 2005
2009
2012
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
Hoger
2009
Allen
Inkomstenniveau
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 Laag
Vrouwen
1e kwartiel
2e kwartiel 2007
2012
3e kwartiel 2009
4e kwartiel
2012
Geslacht en opleidingsniveau
Geslacht en leeftijd
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 M-laag
V-laag
M-gem
2005
V-gem 2009
M-hoog 2012
V-hoog
M16-24
V16-24
M25-54
2005
V25-54 2009
M55-74 2012
V55-74
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
Beroepsstatuut 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
Geografische lokalisatie 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
Inactieven en gepens.
Werklozen
2005
Arbeiders
2009
8
Bedienden
2012
Dichte agglom
Gemiddelde dichtheid
2005
Gewestelijke lokalisatie
Rurale zone
2009
"Objectief 1" zone
2012
Gezinssamenstelling (***) 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 Wallonië
Brussel
2005
2009
Zonder kind
Vlaanderen
2012
Met 1 volw + 2 volw 3 volw kind(eren) kind(eren) +kind(eren) +kind(eren) 2005
2009
2012
(*)
“Gebruiker” volgens Eurostat = iemand die Internet gebruikt heeft gedurende de voorbije drie maanden. In de praktijk zijn er maar 3% onder hen die internet gedurende de doorgaande week niet gebruikt hebben, zodat deze definitie als “regelmatige gebruikers” geldig is. (**) Laag opleidingsniveau = maximum lager secundair onderwijs (ISCED 0‐2) ; gemiddeld = secundair of postsecundair onderwijs (ISCED 3‐4) ; hoog = hoger onderwijs (ISCED 5‐6). (***) De indicator is de verhouding huishoudens (niet individuen) die een actieve Internetaansluiting hebben.
Source : Statbel en Eurostat, berekening FTU
De door Eurostat geleverde cijfers zijn heel duidelijk: het stijgende aantal internetgebruikers is zichtbaar in alle sociaaldemografische categorieën die doorgaans gebruikt worden om ongelijkheden in de ICT te meten: leeftijd, geslacht, opleidingsniveau, inkomen, arbeidssituatie, geografische locatie, gezinssamenstelling. Bij de interpretatie van die grafieken kunnen enkele bijkomende opmerkingen worden geformuleerd: –
De kloven tussen mannen en vrouwen concentreren zich onder mensen met een laag opleidingsniveau en onder 55‐plussers (waar men ook minder gediplomeerde vrouwen aantreft). Voor de andere scholingsniveaus en leeftijdscategorieën is de kloof op basis van geslacht de voorbije jaren nagenoeg volledig dichtgereden.
–
Voor de toegang tot internet voor personen uit de laagste inkomensklasse (1ste kwartiel) werd pas tussen 2009 en 2012 de kaap van de 50% gerond. Inkomen blijft een zeer grote discriminerende factor voor de toegang tot internet.
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
9
–
De geografische ongelijkheid is pas recent afgevlakt. De situatie van mensen in plattelandsgebieden (lage bevolkingsdichtheid) en in economisch achtergestelde regio’s (“doelstelling 1”‐gebieden) was tot 2009 niet bepaald gunstig, maar in de voorbije drie jaren heeft zich ook daar de kentering duidelijk ingezet. Wat de verschillen tussen Wallonië enerzijds en Brussel en Vlaanderen anderzijds betreft, kunnen we vaststellen dat die de voorbije zeven jaren sterk zijn weggewerkt.
–
Uit de gegevens over de internetaansluiting van gezinnen blijkt dat de aanwezigheid van kinderen in het gezin een gunstige factor is voor de aanwezigheid van een internetaansluiting. Uit deze gegevens komt ook heel duidelijk een kwetsbare groep naar voren: de eenoudergezinnen (een alleenstaande volwassene met één of meer kinderen), waarvan slechts 80% een aansluiting heeft, tegenover 93% voor alle gezinnen met kinderen. De kloof tussen eenoudergezinnen en het gemiddelde van gezinnen met kind(eren) is echter sterk weggewerkt: in 2005 bedroeg het verschil nog 36%, in 2012 is dat nog maar 13%.
–
In de voorbije zeven jaren wordt de grootste groei waargenomen bij de groepen die traditioneel de laagste gebruikerspercentages vertonen: bij de senioren (+92% bij de 55‐ tot 64‐jarigen, + 250% bij de 65‐ tot 74‐jarigen), de eenoudergezinnen (+82%), de werkzoekenden (+67%), de inwoners van plattelandsgebieden (+69%) en Walen (+51%). Ter herinnering: het gemiddelde groeicijfer is 41%. Dat wijst op een inhaaleffect bij deze groepen.
Om een duidelijker beeld te krijgen van het fenomeen van de digitale kloof, moet men kijken naar de verschillen tussen de verschillende categorieën voor dezelfde sociodemografische variabele. Voor elke variabele is het relevant om na te gaan of de uiterste categorieën ondertussen dichter bij het gemiddelde aanleunen. Die berekening (van de relatieve verschillen ten opzichte van het gemiddelde) werd gedaan voor een reeks variabelen uit afbeelding 1. Afbeelding 2 Vermindering van de digitale kloof van de eerste graad: evolutie van de relatieve afwijking in vergelijking met het gemiddelde van het gebruikerspercentage, voor enkele sociodemografische variabelen (*) Leeftijd 16-24
25-34
35-44
Geslacht 45-54
65-74
Mannen 8
40
6
Vrouwen
4
20
2
0
0
-20
-2 -4
-40
-6
-60
-8
-80
-10 2005
55-64
60
2012
2005
2012
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
10
Opleidingsniveau van de 25‐54jarigen Laag
Gemiddeld
Inkomstenniveau (**) 1e kwartiel
Hoog
40 30 20 10 0 -10 -20 -30 -40
2e kwartiel
3e kwartiel
4e kwartiel
40 30 20 10 0 -10 -20 -30 -40 2005
2012
2007
Geslacht en opleidingsniveau H-laag
F-laag
H-gem
F-gem
H-hoog
Geografische lokalisatie F-hoog
Dichte agglomeratie
50 40
10
30
5
20
2012
Gemiddelde dichtheid
Rurale zone
"Objectief 1" zone
0
10
-5
0
-10
-10
-15
-20
-20
-30
-25
-40 -50
2005 2005
2012
2012
(*) relatieve afwijking voor een categorie = (gebruikerspercentage binnen de categorie – gemiddelde percentage) / gemiddelde percentage (**) geen beschikbare data vóór 2007
Source : Statbel en Eurostat, berekening FTU
Uit deze grafieken blijkt dat de negatieve verschillen ten opzichte van het gemiddelde tussen 2005 en 2012 kleiner zijn geworden voor alle onderzochte sociaaldemografische variabelen, behalve voor de laagste inkomens (eerste kwartiel ‐ gegevens 2007 en 2012). Als we kijken naar de digitale kloof in de eerste graad, dus de kloof met betrekking tot de ongelijkheden in de toegang tot ICT, kunnen we stellen dat de algemene doelstelling van het plan 2005‐2010 om “het aandeel burgers dat vandaag niet in staat is om ICT te gebruiken met een derde te verminderen” werd ingelost. Het percentage niet‐gebruikers op de totale bevolking werd immers met meer dan één derde verminderd: van 42% tot 15% van de bevolking, wat neerkomt op een relatieve daling van 64%. Het aantal gezinnen zonder een internetaansluiting werd meer dan gehalveerd (van 50 % naar 22%). Het moge duidelijk zijn dat deze resultaten niet enkel mogen worden toegeschreven aan de maatregelen die werden getroffen in het kader van het plan. De Europese verklaring van Riga, die België in juni 2006 heeft onderschreven, stelt duidelijkere doelstellingen voorop: de digitale kloof tussen 2005 en 2010 halveren, en dan vooral ten voordele van de volgende doelgroepen: oudere personen, gehandicapte personen, mensen met een laag opleidingsniveau, werkzoekenden, etnische minderheden en inwoners van minder ontwikkelde
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
11
gebieden, maar ook de verschillen tussen de geslachten5. In België toont afbeelding 2 dat de doelstellingen van de verklaring van Riga in 2012 werden ingelost voor bepaalde doelgroepen: de 55‐ tot 64‐jarigen, de inwoners van plattelandsgebieden, de werkzoekenden, de laaggeschoolden, maar ook de verschillen tussen mannen en vrouwen. Voor andere doelgroepen, met name personen uit gezinnen met een laag inkomen, werden deze doelstellingen nog lang niet bereikt. In België bestaan er twee regionale enquêtes die elk jaar het ICT‐gebruik onder de bevolking opvolgen: dit gebeurt in Wallonië door het Agence Wallonne des Télécommunications (AWT) (Baromètre TIC de la Wallonnie) en in Vlaanderen door iMinds (voorheen het IBBT) (Digimeter). Deze twee enquêtes maken elk gebruik van een eigen methodologie die verschilt van die van de ADSEI/Eurostat. Dit kan bijgevolg behoorlijk grote verschillen in de ramingen opleveren. Bovendien beschikt Vlaanderen ook over gegevens over het internetgebruik via de enquête over de Sociaal‐culturele verschuivingen in Vlaanderen (SCV). Ten opzichte van bovenstaande gegevens wijken de resultaten van het AWT doorgaans niet significant af van die van de ADSEI voor het Waals Gewest. We merken echter een grotere kloof tussen mannen en vrouwen op in de enquête van het AWT (86%‐73% in 2012, t.o.v. 78%‐76% de ADSEI). Dit verschil handhaaft zich door de jaren heen. In Vlaanderen zijn de resultaten van de enquête over de SCV’s iets minder uitgesproken dan die van de ADSEI. Dit kan verklaard worden door de hogere leeftijdsdrempel (die op 18 in plaats van 15 jaar ligt). De resultaten van de Digimeter van iMinds daarentegen geven een veel hoger percentage (91% regelmatige internetgebruikers onder de Vlaamse bevolking), dat alleen kan worden verklaard door een zeer verschillende bemonsteringsmethode. De resultaten van de Digimeter zijn niet opgenomen in de statistieken‐database van het Vlaams Gewest (VRIND, Vlaamse regionale indicatoren).
1.2 De evolutie van de patronen van het internetgebruik Zodra ze de toegangsdrempel tot het Internet overschreden hebben, gebruiken de meeste surfers het regelmatig. Binnen de groep van 16‐ tot 74‐jarigen die het Internet in de loop van de laatste drie maanden gebruikt hebben (definitie door Eurostat van het woord “gebruiker”), hebben 97% van deze gebruikers het minstens een keer per week gebruikt in 2012 (92% in 2005). Er is geen beduidende variatie naargelang de verschillende sociaaldemografische categorieën. Onder deze gebruikers identificeert het onderzoek van Statbel/Eurostat een groep trouwe gebruikers: personen die het internet dagelijks of bijna dagelijks gebruiken. Zij vertegenwoordigen 80% van de gebruikers. De laatste jaren is het percentage trouwe gebruikers beduidend gestegen, nl. van 66% in 2005 naar 80% in 2012. Dit percentage overstijgt het gemiddelde van de leeftijdscategorie van 16 tot 34 jaar, waaronder personen met een diploma hoger onderwijs, van de gezinnen met een hoog inkomen (4de kwartiel) en van de studenten. Dit percentage is beduidend lager dan het gemiddelde bij de 65+’ers, bij de laaggeschoolde vrouwen en bij gezinnen met een laag inkomen (1ste kwartiel). De recentste statistieken over de plaatsen met toegang tot internet dateren van 2011. De meeste Internetgebruikers hebben thuis toegang tot het Internet (95% in 2011). Dit percentage is de laatste jaren gestegen (81% in 2005). De enige categorieën die lichtjes van het gemiddelde afwijken, zijn werkzoekenden (87%) en mensen uit een gezin met een laag inkomen (84%). Toegang tot het Internet op het werk komt veel minder vaak voor dan toegang tot het Internet thuis. Binnen de leeftijdscategorie van 25‐54 jaar ‐ d.i. de categorie van de werkende mens ‐ gebruikten slechts 55% van de respondenten internet op het werk in 2011 (40% in 2005). Het negatieve effect van de leeftijd 5
De berekeningsmethode die in Riga werd voorgesteld, is “tegen 2010 de verschillen tussen het gemiddelde van de bevolking en bepaalde benadeelde groepen met de helft verminderen”. Het is deze methode die werd gebruikt in afbeelding 2.
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
12
op het internetgebruik is minder uitgesproken: 56% bij de 25‐34 jarigen en 53% bij de 45‐54 jarigen in 2011, tegenover respectievelijk 42% en 37% in 2005. Binnen dezelfde leeftijdscategorie gebruikten iets meer mannen dan vrouwen internet op het werk (57% tegenover 54%) en uitgesproken meer kenniswerkers dan handarbeiders (75% tegenover 27%); het grootste verschil had betrekking op het onderwijsniveau: 79% van de respondenten met een diploma hoger onderwijs tegenover 21% van de respondenten met ten hoogste een diploma lager middelbaar onderwijs. Personen die internet enkel op het werk gebruikten, zonder dat ze er thuis toegang tot hadden, vertegenwoordigden nog maar 1% van de gebruikers in 2011, tegenover 12% in 2005. De plaatsen waar internet gebruikt wordt, zijn de laatste jaren heel uiteenlopend: vandaag hebben 25% van de gebruikers toegang tot het internet binnen hun kennissenkring (buren, vrienden, ouders), tegenover 8% in 2005. Dit percentage is het hoogst bij personen jonger dan 35 jaar, studenten en werkzoekenden. De belangrijkste tendens sinds 2009 is de snelle uitbreiding van mobiel internet, dat wil zeggen de toegang tot internet vanaf laptops, tablets en smartphones, via Wi‐Fi of mobiele (3G) netwerken. Dit fenomeen was nauwelijks meetbaar in 2005. In 2012 maakten meer dan de helft van de internetgebruikers gebruik van mobiel internet, dat wil zeggen van toepassingen die het mogelijk maken om zich buiten het werk of thuis aan te sluiten op het internet; 39% maakte gebruik van mobiel internet op een laptop, 34% gebruikte hiervoor intelligente mobiele telefonie, 12% tablets en 8% andere apparaten (agenda’s, e‐readers, draagbare spelconsoles, enz.). Deze cijfers tonen onder andere aan dat vele gebruikers meer dan één toegangsmiddel gebruiken. De grootste gebruikers van mobiel internet via laptop en tablet zijn personen jonger dan 35 jaar (61% van de 16‐24 jarigen, 51% van de 25‐34 jarigen). Zij gebruikten ook het vaakst intelligente telefonie (48% van de gebruikers tussen 16 en 24 jaar en 44% van de gebruikers tussen 25 en 34 jaar). Een laatste opmerking betreft de toegang tot online diensten voor personen met beperkte fysieke of cognitieve vermogens. Op dit vlak (e‐accessibility) is de situatie in de voorbije jaren niet voldoende geëvolueerd. Volgens de Toegankelijkheidsmonitor 2013 beantwoorden slechts 14,6% van de Belgische websites op een steekproef van 373 websites een gewogen eindcijfer van minstens 75%, de drempelwaarde om te kunnen spreken van een behoorlijk toegankelijke website. Nochtans vormen deze criteria, zoals voorgeschreven door Anuysurfer, de basisvereisten van de Europese Commissie (zie aanbeveling A4).
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
13
Hoofdstuk 2 Evaluatie van de acties die sinds 2005 werden ondernomen 2.1 Herhaling: evaluatie van de eerste fase van het nationale actieplan ter bestrijding van de digitale kloof 2005‐2010 Deze sectie bevat fragmenten uit de samenvatting van het verslag van 2010 over de evaluatie van de acties die tussen 2005 en 2010 werden ondernomen in het kader van de eerste fase van het nationale plan ter bestrijding van de digitale kloof. Deze eerste fase bestond uit vier onderdelen: bewustmaking, vorming, toegang voor iedereen, transversale acties. 2.1.1 Evaluatie van het luik “sensibilisatie” 2005-2010 Dit luik beoogt, vooral door sensibilisatiecampagnes in verschillende media, een “vermindering van het aandeel van de bevolking dat het praktische nut van ICT niet kent, dat denkt dat die technologieën ingewikkeld in gebruik zijn en dat geen vertrouwen heeft in ICT”. De overheid organiseerde zelf allerhande sensibilisatiecampagnes. Naast de overheden ontwikkelden ook talloze terreinwerkers sensibilisatie‐activiteiten, o.a. de Digitale week/La Semaine numérique, die gezamenlijk in de drie Gewesten van het land wordt georganiseerd, en een groot aantal digitale‐kloof‐initiatieven in de kijker zet. Deze sensibilisatie‐acties beantwoorden aan de stand van zaken van de digitale kloof op het moment dat het plan werd uitgewerkt (2004‐2005),. In die tijd toonden de enquêtes aan dat de meeste niet‐internetgebruikers er het nut niet van inzagen of het veel te ingewikkeld vonden. Sensibilisatie alleen volstaat thans niet meer, omdat het publiek dat toegang heeft tot de klassieke of elektronische informatiemedia inmiddels al door die acties werd bereikt. Om andere, moeilijker te bereiken doelgroepen aan te kunnen spreken, moet de sensibilisatie ingepast worden in een breder aanbod, en kunnen rekenen op een begeleiding op maat en op langere termijn. Tenslotte blijft het moeilijk om een uitspraak te doen over het effect van algemene sensibilisatie‐acties. Ze hebben zeker bijgedragen aan de veranderde houding van de bevolking ten opzichte van ICT, maar het is onmogelijk om hun effect apart te bekijken. Het tweede streefdoel betreft de centralisatie van de informatie aangaande alle initiatieven ter bestrijding van de digitale kloof. De ontwikkeling van een nationale database van initiatieven ter bevordering van de digitale insluiting werd, ondanks enkele verdienstelijke pogingen, door de overheid als doelstelling niet gehaald. Ondertussen namen terreinwerkers het voortouw en creëerden zelf verschillende regionale netwerken en samenwerkingsplatforms. Een vorm van “vernetting” tussen de bestaande platforms behoort tot de verzuchtingen van de terreinwerkers. Het kan het aanknopingspunt en startpunt worden voor de centralisatie van informatie over de digitale kloof. 2.1.2 Evaluatie van het luik “opleiding” 2005-2010 Op dit terrein streeft het plan drie doelstellingen na: alle jongeren een ICT‐opleiding geven, burgers die iets willen leren over ICT autodidactische instrumenten aanbieden, de inrichting van ICT‐ opleidingen voor achtergestelde doelgroepen bevorderen. Wat de eerste doelstelling betreft, werden initiatieven vooral door de bevoegde gewestelijke en gemeenschappelijke overheden genomen. Over het belang van onderwijs en vorming om de digitale ongelijkheden weg te werken, bestaat geen enkele twijfel, noch onder deskundigen, noch onder de terreinwerkers. Om alle jongeren een doeltreffende ICT‐opleiding te kunnen geven, zijn een grote betrokkenheid van het schoolsysteem en begeleidingsstructuren voor jongeren cruciaal – maar hier is nog een lange weg te gaan. Uit de evaluatiegegevens die de onderzoekers verzamelden, blijkt dat de
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
14
betrokkenheid van het schoolsysteem heel ongelijk is tussen Vlaanderen en de Franse Gemeenschap, en dit ten nadele van de laatste. De overheid nam, in tegenstelling tot de terreinwerkers, weinig initiatief aangaande de ontwikkeling van autodidactische leermiddelen. Maar bij nader toezien lijkt zelfscholing niet de meest geschikte leermethode voor een sociaal kwetsbaar of cultureel achtergesteld publiek. Deze mensen hebben vooral nood aan een fysieke persoon, die hen geruststelt en begeleidt in het leerproces. De overheid heeft veel aandacht besteed aan de inrichting van ICT‐opleidingen voor kansengroepen, meer in het bijzonder voor werkzoekenden, terwijl de aandacht van de terreinwerkers vooral ging naar laaggeschoolden en senioren. Indien beide initiatieven geenszins in vraag worden gesteld, valt het niettemin betreuren dat de initiatieven die door de terreinwerkers werden ontwikkeld vaak met financiële onzekerheden moesten afrekenen, hetgeen negatieve gevolgen had op het bereik en impact van hun inspanningen. 2.1.3 Evaluatie van het luik “toegang voor iedereen” 2005-2010 Het plan streeft drie doelstellingen na met behulp van acht concrete acties: iedere burger een publieke toegang tot het internet garanderen, en dat dicht bij huis en voor een redelijke kostprijs; de uitrusting en aansluiting van gezinnen stimuleren en aantrekkelijke toepassingen voor de burger ontwikkelen; computers ter beschikking stellen aan een betaalbare prijs. De eerste doelstelling betrof de creatie van een publieke toegang tot het internet dicht bij de woonplaats van de burger. Hiertoe werd oprichting van OCR/EPN’s aangemoedigd. Voor het beleid werd het een belangrijk wapen in de strijd tegen de digitale kloof. Ook de terreinwerkers lieten zich op dit gebied niet ongemoeid en namen talrijke initiatieven. Het nut en belang van deze maatregelen is de voorbije vijf jaar aan verandering onderhevig geweest. Vandaag is het minder de bedoeling om toegang te bieden aan mensen die er geen hebben, maar eerder om een omgeving te scheppen die niet alleen technisch, maar ook en vooral pedagogisch en professioneel van een degelijk niveau is. Het bestaande OCR/EPN’s concept kan aan die nieuwe doelstellingen tegemoet te komen voor zover er aan een reeks voorwaarden wordt voldaan: de erkenning en professionalisering van het beroep van OCR/EPN‐animator (multimediawerker), de verankering in de plaatselijke educatieve en sociaal‐ culturele sector en het verenigingsleven, en een structurele financiële ondersteuning. Voor de tweede doelstelling (de aansluiting van gezinnen stimuleren en aantrekkelijke diensten aanbieden) waren de acties van FEDICT het meest zichtbaar. Toch neemt het belang van maatregelen van het type “internet voor iedereen pack” af naarmate het internet meer verspreid raakt. Hun doeltreffendheid is trouwens beperkt omdat die maatregelen zijn gebaseerd op fiscale stimulansen die meer voordelen opleveren voor de middenklasse dan voor echt achtergestelde groepen. Mensen die thuis nog niet zijn uitgerust, worden bovendien geconfronteerd met een nood aan ondersteuning en omkadering in hun gebruik die het probleem van de materiële toegankelijkheid overtreft. De aantrekkelijkheid van de online‐overheidsdiensten is er fors op vooruitgegaan op alle beleidsniveaus. Sommige toepassingen werden echter gestraft door de tergend trage start van het gebruik van de elektronische identiteitskaart (eID). Wat tot slot de recyclage van overheidscomputers betreft, kunnen op federaal niveau enkel beperkte realisaties worden genoteerd. Op dit terrein is de sector van de sociale economie nog het actiefst gebleken. Het reële effect van deze acties moet opnieuw worden geëvalueerd, want de recyclage mag zich niet langer beperken tot de renovatie van afgedankt materiaal, maar moet in de ruimere context van een duurzame of “groene” informatica (green IT) worden geplaatst.
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
15
2.1.4 Evaluatie van het luik “transversale acties” 2005-2010 Het plan streeft drie doelstellingen na, met behulp van acht concrete acties: de verscheidenheid aan software bevorderen, de burgers het recht op traditionele diensten garanderen, een verhoogde toegankelijkheid tot en kennis van ICT voor een achtergesteld publiek. De doelstelling om de verscheidenheid aan types software te bevorderen, bestond voornamelijk uit acties ter bevordering van vrije software, en dat zowel op overheids‐ als verenigingsniveau, en vooral ten gunste van OCR/EPN’s. Deze doelstelling werd vaak opgevat als de bevordering van vrije software. Maar inzake het gebruik van vrije software bestaat er verdeeldheid onder de terreinwerkers. Het verband met de dichting van de digitale kloof en het gebruik van vrije software is nier voor iedereen vanzelfsprekend. De doelstelling om iedereen een toegang tot de traditionele kanalen voor publieke diensten te garanderen, is een politiek principe dat niet operationeel werd geformuleerd. De evaluatie van deze doelstelling is bijgevolg niet mogelijk. Het onderzoek dat werd verricht, betrof steeds onderwerpen die kaderden in de doelstellingen van het plan. Wat hun politieke verlenging betreft, kenden ze echter een verschillende afloop. Wat de e‐toegankelijkheid betreft, werden de vooropgestelde doelstellingen slechts gedeeltelijk gehaald. De websites van de overheid vertonen nog steeds grote tekortkomingen ten opzichte van de aanbevelingen van de Europese Commissie. Het label AnySurfer kon niet worden toegekend aan alle websites die werden vermeld in de programma’s van de federale regering en de federale entiteiten. De situatie is nog slechter op gemeentelijke vlak. Ook de websites van de privésector vertonen in België een grote achterstand inzake het e‐toegankelijkheid. Daar moeten we nog aan toevoegen dat het luik “transversale acties” algemeen gesteld eerder een “variarubriek” lijkt dan een samenhangend geheel van maatregelen. 2.1.5 Evaluatie van de methodologie en de opvolging van de eerste fase Het plan voorzag verschillende middelen voor de evaluatie en opvolging, maar hiervan werd slechts de oprichting van een cel “digitale kloof” binnen de POD Maatschappelijke Integratie effectief ook uitgevoerd. De cel “digitale kloof” was operationeel gedurende de hele duur van het plan. Meer algemeen valt er een tekort aan zichtbaarheid en aan coördinatie van het plan te betreuren. Dat heeft er met name toe geleid dat de initiatieven die door anderen op het werkveld werden genomen te weinig in de aandacht stonden, en dat er maar weinig gelegenheid was voor kennisdeling. In een land dat op institutioneel vlak zo complex is als België, is het plan een belangrijke stap voorwaarts omdat het een gemeenschappelijke visie schenkt op het gebied van toegang, bekwaamheid, regelgeving en sociaal beleid.
2.2 Overzicht van de belangrijkste acties die op federaal niveau zijn ondernomen sinds 2010 2.2.1 Federale projecten ondersteund door de POD Maatschappelijke Integratie Sinds 2010 heeft de POD Maatschappelijke Integratie drie oproepen tot indiening van projecten op federaal niveau gelanceerd voor gerichte acties, met name op het vlak van opleiding en begeleiding, toegespitst op kansarme doelgroepen, en jongeren in het bijzonder. a) Doelstellingen en resultaten van de projectoproepen In 2010 deed de POD Maatschappelijke Integratie een projectoproep om pilootprojecten te financieren voor de opleiding en begeleiding van jongeren die bedreigd worden door marginalisering
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
16
met betrekking tot het gebruik van ICT. Deze oproep, getiteld “Bruggen bouwen tussen de digitale wereld van jongeren en de informatiesamenleving” berustte op de conclusies van een studie die de POD een jaar eerder had uitgevoerd onder de noemer “Offline jongeren en de digitale kloof. Over het risico op ongelijkheden bij Digital Natives”. 6 Deze studie gaf aan dat het vanuit jeugdsector en de bijzondere jeugdzorg aan initiatieven ontbreekt die het potentieel van de digitale technologie, met name Web 2.0, als sociaaleducatief hulpmiddel gebruiken om kansarme jongeren te (her)integreren in de maatschappij Dankzij deze financiering konden actoren uit de jeugdsector, de bijzondere jeugdzorg en de sectoren van maatschappelijk welzijn en levenslang leren 32 praktische initiatieven op touw zetten in Vlaanderen en Wallonië. Hiermee werd er een concreet gevolg gegeven aan de actiepunten die in de studie werden aangehaald in verband met het belang van de nauwe samenhang tussen de digitale inclusie en de sociale integratie van jongeren met sociale loskoppeling, om zo hun digitale uitsluiting efficiënter te kunnen aanpakken. In de praktijk richtten deze projecten zich tot zwakkere jongeren uit vrij uiteenlopende doelgroepen. Er werden met name projecten uitgetekend voor jongeren met een visuele of mentale handicap, zoals een online spel voor jongeren met een verstandelijke handicap en opleidingen voor sociaal zwakkere jongeren met een visuele beperking en hun naaste familie, ter verbetering van hun levenskwaliteit en participatie in de samenleving. Ook werden er projecten uitgewerkt ten voordele van jonge asielzoekers: hulp bij het ontwerpen van een autobiografische blog waarin deze jongeren vertellen over hun ervaringen als migranten, een project van interculturele dialoog tussen autochtone jongeren en asielzoekers tijdens een opleiding over het maken thematische reportages op digitaal formaat. De meeste initiatieven die in het kader van deze projectoproep werden geselecteerd, hadden één kenmerk gemeen: de aandacht ging uit naar de begeleiding van deze jongeren bij het creëren en produceren van digitale content ‐ van welke aard dan ook, nl. muziek, audio‐ of audiovisuele reportages, redactie ‐ en minder naar een kritische consumptie van digitale media. Deze experimenten hadden dus tot doel deze jongeren te helpen om te evolueren van een digitale omgeving, die vaak beperkt is tot de consumptie van ICT, naar meer digitale participatie, waardoor zij een actief burgerschap ontwikkelen op diverse maatschappelijke domeinen. Centraal in de educatieve doelstellingen van de meeste projecten stond dus de uitbreiding van de “handelingsmogelijkheden” van deze jongeren. Digitale technologieën zijn voor deze jongeren dus een soort ankerpunt voor meer burgerparticipatie en meer handelingsmogelijkheden in de openbare ruimte. Veel van deze projecten komen overigens tot stand via een samenwerking tussen actoren/professionele begeleiders op het vlak van digitale media en actoren van maatschappelijk welzijn en levenslang leren. De kruisbestuiving van vaardigheden is essentieel bij deze projecten; zij biedt een doeltreffend antwoord op geïdentificeerde behoeften. Zonder deze samenwerking is het voor de afzonderlijke verenigingen niet mogelijk om deze oplossing aan te reiken. In 2012 lanceerde de POD Maatschappelijke Integratie een nieuwe projectoproep om gerichte acties te financieren voor de digitale inclusie van kansengroepen in een perspectief van professionele en sociale activering. De titel van deze projectoproep ‐ “ICT inzetten om kwetsbare groepen professioneel en sociaal te activeren” ‐ vertolkt de expliciete ambitie van de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie: Publieke en private organisaties aanmoedigen om het potentieel van ICT te benutten om “aansluiting te vinden bij de arbeidsmarkt”. Wanneer sociale activering wordt beschouwd, lijkt het 6
Brotcorne P., Mertens L. en Valenduc G. (2009). Offline jongeren en de digitale kloof. Over het risico op ongelijkheden bij “digitale natives”, POD Maatschappelijke integratie, Brussel.
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
17
inderdaad een tussenstap “die op langere termijn de kansen op de arbeidsmarkt vergroot”. 7 De argumenten die in deze projectoproep worden uitgewerkt, benadrukken daarom ook het belang van ICT voor de inzetbaarheid en de “nuttige” sociale participatie, zoals de oproep stelt. De doelgroepen bestaan uit mensen die in armoede leven en die al lange tijd niet werken en aansluiting zoeken bij de arbeidsmarkt en uit jongeren (16‐24) die de overstap naar de arbeidsmarkt zullen maken. Deze projectoproep heeft geleid tot de financiering van 26 doelgerichte initiatieven in België. In 2013 lanceerde de POD Maatschappelijke Integratie deze projectoproep opnieuw. Dit titel bleef ongewijzigd, nl. “ICT inzetten om kwetsbare groepen professioneel en sociaal te activeren”, maar de doelstellingen en de doelgroepen werden beperkt. Dit keer ging het vooral om het inzetten van ICT om OCMW‐cliënten professioneel te activeren. Er treffend aan herinnerend dat “OCMW‐cliënten zich binnenkort verplicht moeten inschrijven bij de VDAB, ACTIRIS of FOREM”, wil de staatssecretaris met deze oproep deze mensen basis ICT‐vaardigheden aanleren, zodat zij zich kunnen inschrijven op de website, hun dossier van de RVA kunnen raadplegen, leren solliciteren en een goede motivatiebrief leren schrijven. Een tweede verschil ten opzichte van de vorige oproep, is de expliciete stimulering van samenwerking tussen de OCMW ‘s en organisaties actief in de strijd tegen de digitale kloof zodat zij “elk vanuit hun eigen expertise, bruggen slaan en sterke projecten opzetten voor de mensen in armoede”. Voor deze laatste projectoproep zijn zopas 22 initiatieven gefinancierd voor het hele Belgische grondgebied, waarvan slechts 6 OCMW ‘s. b) Enkele gemeenschappelijke tendensen Naast de diversiteit aan initiatieven die door deze laatste twee oproepen werden gefinancierd, zijn er ook gemeenschappelijke tendensen merkbaar. Deze getuigen van een zekere evolutie in de manier waarop digitale inclusie wordt aangepakt. De actoren op het terrein hebben immers meer aandacht voor de voorwaarden voor het succes en de doeltreffendheid van dergelijke initiatieven. Ten eerste bieden bepaalde initiatieven die voortvloeien uit deze laatste twee projectoproepen voortaan naast het klassieke opleidings‐ en begeleidingsaanbod voor computer‐ en internetvaardigheden ook een meer innovatieve en/of ludieke benadering van de leeractiviteiten. Dat geldt bijvoorbeeld voor het project “Iedereen sociaal en professioneel online” van de Katholieke Hogeschool Limburg, dat digitale vaardigheden aanleert door middel van een “serious game” en het project “Digisterk” van de gemeente Mol, waarbij ervaringsdeskundigen mensen in extreme armoede initiatiecursussen ICT geven. Het project “Médiamorphose”, een initiatief van de vzw Le Monde des Possibles, is bedoeld om werkzoekenden van allochtone origine op een participatieve manier te laten proeven van IT‐beroepen door hen thematische reportages te laten maken in de sector zelf. Andere geselecteerde projecten bieden naast het conventionele gebruik van digitale apparatuur ook initiaties tot het gebruik van mobiele technologieën zoals tablets en smartphones. Ten tweede richten bijna alle geselecteerde initiatieven zich expliciet op de professionele activiteit van hun doelgroepen, zoals gevraagd werd in de projectoproepen. Een niet te verwaarlozen aantal projecten houdt bovendien rekening met het ruimere perspectief van sociale activering. Professionele activering wordt in een aantal gevallen zelfs als voorwendsel gebruikt om experimenten te ontwikkelen voor een bredere maatschappelijke integratie en participatie van de doelgroepen. We zouden een hele reeks voorbeelden kunnen opsommen, maar we beperken ons tot onderstaande: –
De oprichting door vzw Banlieue van een beveiligd sociaal netwerk ten behoeve van laaggeletterde personen. Hierdoor kan deze doelgroep een conventioneel sociaal netwerk leren
7
Uittreksel uit de projectoproep 2012 van de POD Maatschappelijke Integratie “ICT inzetten om kwetsbare groepen professioneel en sociaal te activeren”.
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
18
gebruiken met aandacht voor de bescherming van persoonsgegevens, e‐reputatie, digitale identiteit enz. vanuit een volledig beveiligd soort “sociaal netwerk”. –
Het project van de Luikse vzw ENAIP richt zich op het gevangeniswezen en heeft als primair doel het herstel van het zelfvertrouwen en het doorbreken van het sociale isolement van de gevangenen. Daarnaast biedt het de mogelijkheid om nog meer toekomstige cursussen te overwegen.
Derhalve is de ontwikkeling van digitale vaardigheden voor een betere integratie op de arbeidsmarkt lang niet de enige doelstelling van vele projecten. Bijkomend doel is vaak om meer transversale sociale vaardigheden zoals zelfvertrouwen, zelfstandigheid, kritisch denken en uiteindelijk actief burgerschap bij de begunstigden van deze acties te ontwikkelen. Bovendien wordt er, parallel aan de prioriteit voor de opleiding en ondersteuning van de doelgroepen, meer aandacht besteed aan het opzetten van netwerken van verschillende bestaande initiatieven op het terrein op lokaal of stedelijk niveau met de bedoeling om de zichtbaarheid van de acties te verhogen en een consistente aanpak van het probleem aan te moedigen. Een aantal door de POD gefinancierde projecten wijzen ook daadwerkelijk in die richting. Dit is met name het geval voor het “Digiplan voor Leuvense Basiswerking”, een initiatief van de vzw Buren Voor Wijken. Eén van de doelstellingen hiervan is het creëren van een algemeen platform dat de lokale opleidingsinitiatieven voor digitale inclusie voor volwassenen verenigt. In dit kader is het ook opvallend dat steeds meer projecten op het terrein transversaliteit centraal plaatsen in hun aanpak. Dit impliceert een nauwe samenwerking tussen de actoren uit de sector van het maatschappelijk welzijn en de socioprofessionele werking enerzijds en de meer specifieke sector van de multimedia‐aansturing en ‐vorming anderzijds. Het bundelen van hun vaardigheden helpt om een geïntegreerde aanpak te ontwikkelen van de begeleiding met betrekking tot het gebruik van ICT, waarbij deze instrumenten in de eerste plaats worden gezien als een middel ten behoeve van de professionele en/of persoonlijke projecten van de begunstigden. Dat is met name het geval van het ambitieuze project “Allemaal digitaal” van het OCMW van Puurs. Dit initiatief bevordert de samenwerking tussen het OCMW, de bibliotheek, de VDAB en zelfs een aantal gemeentescholen om een structureel en duurzaam kader te scheppen voor het gebruik van digitale technologieën op al deze locaties. Het beoogt daarnaast ook de uitwisseling van goede pedagogische praktijken. Het initiatief “Digisterk” dat gecoördineerd wordt door de dienst “Samenlevingsopbouw” van de gemeente Mol, kadert ook binnen dit samenwerkingsperspectief. In het kader van dit project werd zelfs een overlegplatform voor alle deelnemende partners opgericht voor de volledige duur van het project, om de efficiëntie en continuïteit ervan te waarborgen. Dit bundelen van vaardigheden heeft overigens ook tot gevolg dat professionals op het vlak van socioprofessionele integratie, maatschappelijk welzijn en levenslang leren de grenzen van hun eigen digitale kunnen leren te herkennen, zodat zij hun publiek op optimaal kunnen begeleiden in hun ICT‐ leertraject. Daarom voorzien deze samenwerkingsinitiatieven niet alleen in opleidingen ten behoeve van de doelgroepen, maar ook steeds vaker in opleidingen voor het sociale middenveld, zodat zij op hun beurt “overdragers van digitale vaardigheden” worden ten behoeve van hun doelgroepen. Dat is met name ‐ om er maar één te noemen ‐ het geval van het project “Iedereen digitaal”, een samenwerkingsinitiatief tussen een intergemeentelijke bibliotheek en twee OCMW ‘s. Dit project leidt hulpverleners op om meer ICT te gebruiken in de uitoefening van hun beroep. Deze opleidingen worden gegeven door instructeurs van het OpenLeercentrum van de bibliotheek. Tot besluit kan worden opgemerkt dat de projectoproepen van de POD Maatschappelijke Integratie sinds 2010 doorgaans hebben gezorgd voor vele originele, innovatieve en soms werkelijk uitdagende experimenten ten behoeve van zowel kansarme groepen als het sociale middenveld. Toch is het
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
19
belangrijk te onderstrepen dat deze initiatieven helaas meestal niet langer dan één jaar standhouden (de subsidieperiode door de POD). Het ontbreekt hun immers aan structurele en duurzame financieringsmogelijkheden. Als de initiatiefnemers er niet in slagen om alternatieve financieringsbronnen te vinden op langere termijn, blijven deze projecten veroordeeld tot de experimentele fase. 2.2.2 De acties van de FOD Economie De DG Informatiemaatschappij van de FOD Economie is verantwoordelijk voor de Belgische coördinatie van de uitvoering van de Europese Digitale Agenda (Digital Agenda 2020). Zoals we verder zullen zien, is digitale inclusie als één van de zeven pijlers van deze Europese strategie gerelateerd aan een aantal prioriteiten van de pijler nr. 6, die betrekking heeft op digitale vaardigheden (zie sectie 3.4). In het kader van de Digitale Agenda 2020 organiseerde de FOD Economie Going local, een initiatief dat erin bestond om nationale en regionale actoren te sensibiliseren voor deze digitale strategie en om hun initiatieven te promoten en te coördineren (via de nationale rondetafel Going local in oktober 2011 in Brussel, gevolgd door twee regionale rondetafels in Antwerpen en Namen in november 2011). Tijdens de nationale rondetafel konden deelnemers kiezen uit zes workshops, waarvan één over digitale inclusie. Tijdens deze workshop werden ook de krachtlijnen van het “Strategisch e‐inclusieplan 2011‐2015” voorgesteld, die reeds werden geformuleerd in ons vorig verslag. De inspanningen van de FOD Economie in het kader van de zesde pijler van de Digitale Agenda 2020 spitsen zich vooral toe op de zgn. e‐skills, d.w.z. de digitale kwalificaties in het kader van economische activiteiten die vanuit twee invalshoeken worden belicht: enerzijds de kwalificaties van de professionele ICT‐gebruikers (ICT users skills), die hen in staat moeten stellen om op een efficiënte en creatieve manier met ICT om te gaan binnen hun beroepsactiviteiten, en anderzijds de kwalificaties van de ICT‐practici (ICT practitioners skills) die verband houden met diverse beroepen in de informatica, het internet en de nieuwe media. Dit laatste aspect is bijzonder belangrijk in België omdat de Belgische economie kampt met een chronisch tekort aan IT‐professionals enerzijds en een afkeer van studenten voor informatica‐opleidingen aan universiteiten en hogescholen anderzijds. De FOD Economie heeft twee duidelijke initiatieven genomen: –
De organisatie van het seminarie “E‐skills, een sleutel tot het concurrentievermogen van ondernemingen” in december 2012. Dit seminarie heeft bijgedragen aan het opstellen van een balans op nationaal niveau en in de drie gewesten.
–
De deelname aan de Europese lancering van de “Grand coalition for digital jobs and skills” in maart 2013. Dit initiatief is bedoeld om in alle lidstaten de basis en voortgezette opleidingen tot ICT‐beroepen te promoten alsook tot beroepen die intensief gebruik maken van ICT, onder meer via samenwerkingsverbanden met diverse actoren, en om rond deze prioriteit een consensus te vinden tussen de economische actoren en beleidsmakers. In het kader van deze samenwerking hebben de lidstaten zich onder andere geëngageerd om in hun opleidingsprogramma’s voor ICT‐ specialisten het Europese referentiesysteem “e‐competence framework 2.0” op te nemen.
Andere recente initiatieven van de FOD Economie hebben indirect betrekking op digitale inclusie. Vermeldenswaardig zijn de ontwikkeling en actualisering van een nieuw model van de “Barometer van de informatiemaatschappij” (2012 en 2013) en de benoeming van een Belgische persoonlijkheid tot lid van de Europese groep “Digital Champions”(Mevr. Saskia Van Uffelen), die tevens woordvoerder wordt voor de Belgische initiatieven in het kader van de Digitale Agenda 2020. Daarnaast heeft de FOD Economie in november 2013 een informatiecampagne voor de consument getiteld “Telefoon, gsm, internet, tv: durf vergelijken” op touw gezet. In samenwerking met lokale
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
20
overheden8 worden meldpunten georganiseerd voor burgers om hen te helpen meer inzicht te krijgen in hun gebruikersprofiel en om de operator te vinden die het best bij hen past. Tegelijkertijd heeft de FOD Economie een handleiding gepubliceerd voor het tariefvergelijkingsprogramma van het regulerend orgaan van de telecommunicatiesector (BIPT) (www.meilleurtarif.be).
2.3 Een overzicht van de voornaamste evoluties in Vlaanderen: mediawijs en e‐inclusief beleid 2011‐2013 9 In het kader van een Nationaal Actieplan Digitale Insluiting is het opportuun om het beleid in Vlaanderen inzake digitale inclusie en mediawijsheid te onderzoeken. Dit hoofdstuk wil de oorsprong van het begrip “mediawijsheid” in Vlaanderen schetsen, het verband met de term “e‐inclusie” leggen en een beknopt overzicht bieden van initiatieven en betrokken actoren in Vlaanderen van 2011 t.e.m. 2013. Een belangrijk aandachtspunt bij dit artikel is dat de focus beperkt werd tot de initiatieven van het Vlaamse beleid en dan voornamelijk de beleidsdomeinen media en onderwijs aangezien zij de meeste activiteit ontplooid hebben tijdens de voorbije beleidsperiode. De basis voor dit artikel is dan ook de conceptnota mediawijsheid van ministers Lieten en Smet. Dit heeft belangrijke implicaties voor de inhoud van dit hoofdstuk. Hoewel de conceptnota mediawijsheid een belangrijk aangrijpingspunt is voor het Vlaamse beleid op vlak van mediawijsheid en de acties hieromtrent, zijn er ook andere waardevolle initiatieven die hierdoor niet worden beschreven. Allereerst ga ik slechts zijdelings in op initiatieven die binnen een gemeentelijke/stedelijke of bovenlokale/provinciale context ontwikkeld werden. Ook bepaalde landelijke initiatieven, zoals “This is it! My story” van Kifkif, I@school van Mediaraven, het Anysurferlabel, de Digitale Week en vele anderen, worden niet besproken gezien deze vanuit hun eigen structurele subsidiestromen, bijvoorbeeld cultuur, jeugd of welzijn tot stand komen. Tevens worden projecten gesteund door (foundations van) bedrijven hier – afgezien van één voorbeeld ‐ niet expliciet beschreven10. 2.3.1 Het beleidsbegrip mediawijsheid Op beleidsniveau is vanaf het begin van de huidige beleidsperiode veel aandacht voor mediawijsheid en e‐inclusie in de verschillende beleidsplannen en – brieven. In het regeerakkoord van 2009 “Een daadkrachtig Vlaanderen in beslissende tijden” wordt alvast de nadruk gelegd op de nood aan het wegwerken van de digitale kloof en op mediageletterdheid: “Het is elementair dat elke Vlaming kan participeren aan de vooruitstrevende informatiemaatschappij die Vlaanderen wil zijn. De digitale kloof moet weggewerkt worden. Onze ambitie is om ervoor te zorgen dat ook kwetsbare doelgroepen voldoende mediatoegang hebben en voldoende mediageletterd zijn. Elke Vlaamse woning moet daarom beschikken over een internetaansluiting tegen democratisch tarief. Mediagebruikers moeten de nodige vaardigheden kunnen verwerven om adequaat met de nieuwe media om te gaan.” 11 Het begrip mediawijsheid wordt voor de eerste keer uitgebreid besproken in de beleidsnota 2009‐ 2013 van Minister van Media, Ingrid Lieten. Deze nota stelt dat “bijzondere aandacht” zal besteden worden aan het begrip mediawijsheid. Om dit begrip te duiden verwijst zij naar de definitie van de Raad van Cultuur uit 2005 in de Nederlanden: “Mediawijsheid is het geheel van kennis, vaardigheden 8
De begeleiders van Openbare Computerruimten die deelnamen aan de raadplegingsworkshop van actoren op het terrein op 9 en 11 december beklaagden zich erover dat de OCR’s niet formeel betrokken waren bij deze campagne van de FOD Economie. Zij beschouwen dit als een gebrek aan coördinatie van de initiatieven van de overheden op het vlak van digitale inclusie.
9
Deze sectie werd opgesteld door Laure Van Hoecke, coördinatrice van LINC vzw.
10
Voor een meer uitgebreide analyse kan de lezer terecht bij de veldtekening mediawijsheid die gepubliceerd wordt door het kenniscentrum mediawijsheid, Mediawijs.be, eind januari 2014. Mediawijs.be zal begin 2014 ook een white paper publiceren op basis van de resultaten van deze veldtekening.
11
De Vlaamse Regering 2009‐2014, Een daadkrachtig Vlaanderen in beslissende tijden, 73.
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
21
en mentaliteit waarmee burgers zich bewust, kritisch en actief kunnen bewegen in een complexe, veranderlijke en fundamenteel gemediatiseerde wereld.” 12 Belangrijk om aan te geven is dat in de definitie van de Raad van Cultuur expliciet niet voor het begrip media‐educatie gekozen wordt omdat dit begrip sterk verwerven is met het formele onderwijs en een aanbodgerichtheid. Want voor de Raad ligt “het doel van mediawijsheid niet in de omgang met de media zelf, maar in het kunnen participeren in het maatschappelijk proces”. Het begrip “mediageletterdheid” werd eveneens niet verkozen door de Raad omwille van zijn “talige associaties” 13. Deze lijn werd onderschreven in diverse beleidsdocumenten van de Vlaamse Overheid. De definitie mediawijsheid uit de conceptnota uit 2012 lijkt sterk op de definitie uit Nederland, maar hier wel met een aantal andere accenten: “Mediawijsheid is het geheel van kennis, vaardigheden en attitudes waarmee burgers zich bewust en kritisch kunnen bewegen in een complexe, veranderende en gemediatiseerde wereld. Het is het vermogen tot een actief en creatief mediagebruik dat gericht is op maatschappelijke participatie”. Het vermogen tot actief en creatief mediagebruik wordt hier extra in de verf gezet. Ten eerste veronderstelt mediawijsheid niet alleen het verwerven van praktische vaardigheden, maar ook inzicht in de “achterkant” van de media, het ontwikkelen van kritische informatie‐ en strategische vaardigheden en een verantwoord en veilig mediagebruik. Hiernaast is het ook belangrijk dat mediawijsheid betrekking heeft op zowel nieuwe als traditionele media. Dit is in het kader van het actieplan digitale insluiting een belangrijk element, aangezien in het nationaal plan enkel digitale media centraal staan. Anderzijds zullen we merken bij de beschrijving van heel wat mediawijze initiatieven dat het overgrote deel momenteel bestaat uit acties die betrekking hebben op nieuwe media. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat digitale media een relatief nieuw fenomeen vormen en dat dus heel wat doelgroepen en intermediairen nog een sterkere nood aan ondersteuning hebben met betrekking tot deze media. Bovendien raken heel wat media ook meer en meer verweven door de stijgende interactiviteit tussen diverse media. Nieuwe media worden ook als evolutief begrip gezien. Media veranderen constant, dus moet mediawijsheid een onderdeel zijn van “levenslang leren”. Ten slotte wordt ook een klemtoon op beeldgeletterdheid als belangrijk onderdeel van mediawijsheid gelegd. Om mediawijsheid te stimuleren is het nodig om de competenties m.b.t. mediawijsheid te verhogen. Deze competenties bestaan uit drie elementen: kennis, vaardigheden en attitudes. Media zijn ook emanciperend en bieden mensen de mogelijkheid zichzelf uit te drukken. Het document is vanuit een gemeenschappelijke visie ontstaan, die gedragen wordt door twee beleidsdomeinen: onderwijs en media. De auteurs willen ook een oproep doen om na deze nota nog een stapje verder te gaan: “Ook al vertrekt deze nota vanuit de domeinen media en onderwijs, hopen we op termijn een gemeenschappelijke visie over alle beleidsdomeinen heen te ontwikkelen die ertoe bijdraagt beleidsacties op elkaar af te stemmen en helder te communiceren naar alle burgers. (…) Op het beleidsniveau zijn er talrijke betrokken partijen. Mediawijsheid is immers een transversaal thema dat weliswaar sterk vertrekt vanuit het beleidsveld Media, maar onder meer belangrijke linken heeft met de Vlaamse beleidsvelden Onderwijs, Jeugd, Cultuur, Welzijn, Innovatie en Armoede‐ bestrijding.” 14 De samenwerking met andere beleidsniveaus is ook opportuun beschouwd: “Ook op andere beleidsniveaus zijn er raakvlakken met mediawijsheid. Op het federale niveau is er de Programmatorische Overheidsdienst (POD) Maatschappelijke Integratie, Armoedebestrijding, Sociale Economie en Grootstedenbeleid. Deze stimuleert het gebruik van Openbare Computerruimtes, die 12
Lieten, I., Beleidsnota 2009‐2013, 25.
13
Raad van Cultuur, Mediawijsheid, de ontwikkeling van een nieuw burgerschap, 17‐18.
14
Lieten I en Smet, P, Conceptnota Mediawijsheid, 5 en 18.
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
22
gratis toegang tot het internet geven, en trekt het ‘Nationaal actieplan ter bestrijding van de digitale kloof’. Ook steden, gemeenten en provincies nemen belangrijke initiatieven betreffende mediawijsheid en/of de digitale kloof.” 15 De conceptnota Mediawijsheid 2012 is gestructureerd aan de hand van vier strategische doelstellingen, die hieronder beschreven worden. 2.3.2 De strategische doelstellingen a) Een duurzaam en strategisch kader voor mediawijsheid De eerste strategische doelstelling van de conceptnota mediawijsheid zet in op het creëren van een duurzaam en strategisch kader voor mediawijsheid. Het oprichten van een kenniscentrum Mediawijsheid is één van de belangrijkste acties binnen dit kader. Dit kenniscentrum werd ook al vermeld in de beleidsnota 2009‐2013 van de Vlaamse Minister voor Media: “Dit kenniscentrum zal een ruime opdracht krijgen en uiteenlopende taken hebben. Het zal in de eerste plaats voortwerken op de al bestaande maar verspreide initiatieven en expertise, deze meer op elkaar afstemmen en stimulerende acties ondernemen wanneer de bestaande initiatieven niet voldoen of leemtes vertonen. Daarbij kan het centrum onderzoek (laten) uitvoeren. Daarnaast zal het centrum een sensibiliserende functie hebben. De opgebouwde kennis moet hierbij ook volop doorstromen naar alle relevante actoren in de media‐, cultuur‐, en onderwijswereld. Het kenniscentrum zal bij dit alles bijzondere aandacht hebben voor de specifieke noden van doelgroepen als jonge kinderen, adolescenten en senioren, maar ook kwetsbare groepen zoals mensen met een handicap of zij die leven in armoede.” 16 In de zomer van 2012 werd er effectief een oproep gelanceerd door Vlaams minister van media Ingrid Lieten voor de oprichting van een kenniscentrum Mediawijsheid. Eind 2012 werd deze opdracht toegekend aan een consortium onder leiding van iMinds en begin 2013 ging Mediawijs.be, het kenniscentrum voor mediawijsheid, van start. Het consortium dat gevormd werd, bestond uit spelers uit de wetenschappelijke wereld en het werkveld rond mediawijsheid. Dit zijn Mediaraven, Maks vzw, LINC vzw, REC Radiocentrum, Stuurgroep Volwassenenonderwijs, onderzoekscentra van iMinds (SMIT, MICT, ICRI), Cemeso (VUB), MIOS (Universiteit Antwerpen), PXLimburg, KHLimburg en Memori en MEC (Thomas More Mechelen). De sturende ideeën van het kenniscentrum bestaan enerzijds uit het creëren van meerwaarde voor en met intermediairen uit het werkveld mediawijsheid door het creëren van een online kennisplatform als centrale koepel voor de sector en het analyseren en uitwisselen van kennis en praktijken. Anderzijds wil Mediawijs.be nieuwe manieren van samenwerking stimuleren. Door middel van projecten en consultatie wil men een brug slaan tussen werkveld, private sector en publieke sector. De centrale doelstellingen zijn consultatie en coördinatie, innovatie en synergie, praktijken en methodieken, kennisopbouw en –deling en visie‐ en beleidsontwikkeling. Voor de coördinatie en consultatie wordt ingezet op overlegplatformen waarbij spelers uit het werkveld input kunnen geven en noden signaleren rond diverse thema’s. Innovatie en synergie worden gerealiseerd door het opzetten van multistakeholdersprojecten. Enkele projecten uit 2013 zijn: een toolkit mediawijsheid voor intermediairen die werken met kwetsbare doelgroepen, een toolbox voor mediaprofessionals, een onderwijspakket rond reclamewijsheid en praktijkgidsen rond mediawijsheid, online communiceren en gaming. In 2013 werd ook een nieuwe projectoproep gelanceerd. Hierbij werd er expliciet ingezet op projecten die een samenwerking beogen tussen de industrie en het praktijkveld. De projecten moeten in functie van doelgroepen ontwikkeld worden en 15
Lieten I en Smet, P, Conceptnota Mediawijsheid, 5 Conceptnota, 19.
16
Lieten, I., Beleidsnota 2009‐2013, 26.
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
23
de focus ligt hierbij op personen met een functiebeperking. De projecten bieden de nodige input voor het aanbod aan praktijken en methodieken. Op basis hiervan organiseert men studiedagen en workshops voor intermediairen. Voor de verdere opbouw en deling van kennis is een online platform ontwikkeld. Dit platform stelt dossiers ter beschikking waarin onderzoeksresultaten, projecten en beleidsontwikkelingen rond thema’s zoals e‐inclusie, privacy, cyberliefde, enzovoort aan bod komen. In het najaar van 2013 werd ook een veldstudie uitgevoerd. Dit was het vervolg van een vorige veldstudie uit 2012 uitgevoerd door Cemeso en HIVA (KULeuven) in opdracht van het kabinet Media. Op basis van deze veldstudie wordt er een online kaart ter beschikking gesteld op Mediawijs.be met de nodige informatie over de diverse spelers uit het veld, hun aanbod en projecten. Deze veldstudie vormt uiteindelijk ook belangrijke input voor de laatste doelstelling van Mediawijs.be, namelijk visie‐ en beleidsontwikkeling. Andere belangrijke gegevens voor het aanleveren van white papers voor de overheid zijn onderzoeksresultaten van de wetenschappelijke partners en de input van de overlegplatformen. 17 Een andere, vroegere actie die kaderde onder de strategische doelstelling ‘het creëren van een duurzaam en strategisch kader voor mediawijsheid’ van de conceptnota mediawijsheid was de stimuleringsregeling Mediawijsheid in 2011. Met deze oproep wilde ze de mediawijsheidsactoren stimuleren acties op te zetten op Vlaams niveau, die een multiplicatoreffect zouden creëren. De ingediende projecten werden beoordeeld op de mate van kennisdeling, de uitrol in Vlaanderen en de duurzaamheid van het project. Zes organisaties kregen subsidies dankzij deze oproep. –
De eerste organisatie was Educentrum vzw. Zij hadden twee projecten. Enerzijds een portaalwebsite NetwerkM, die alle opleidingsaanbod rond mediawijsheid samenbrengt en zichtbaar maakt. Anderzijds ‘”Mediawijze klassen”, een aanbod voor lager onderwijs en leerlingen eerste graad secundair onderwijs, dat hen kritisch leert omgaan met media.
–
LINC vzw kreeg projectsubsidies voor de opleiding Mediacoach. Deze opleiding kwam tot stand in samenwerking met de partners Mediaraven (het toenmalige Jeugdwerknet), KHLeuven en Bibnet. Het project leidt leerkrachten, bibliotheekmedewerkers en jeugdwerkers op tot aanspreekpunt binnen hun organisatie over het thema mediawijsheid.
–
De vzw Link in de Kabel richt zich naar kwetsbare jongeren. Tijdens het project creëerde ze onder meer een proeflab waar kennis en methodes kunnen verspreid worden, een mediawijsheidstest en een online platform en digitale handleidingen om jongeren in moeilijke situaties (begeleid zelfstandig wonen, residentieel verblijf in een instelling) te ondersteunen.
–
Het project van Mentor vzw verhoogde de zelfredzaamheid in het dagelijkse leven van mensen met een functiebeperking en senioren door hen digitaal mobiel te maken. Dit project was een samenwerking met vzw’s de Stroom, VOC Opstap, Oranje en de Federatie van Vlaamse DovenOrganisaties.
–
SPK vzw organiseert laagdrempelige openbare computerruimtes ingebed in organisaties die buurt‐ of doelgroepgericht werken. Dankzij dit project konden ze inzetten op verdere professionalisering en bekendmaking van het project in alle Vlaamse provincies.
–
Het laatste project “Mediatrain” werd gecoördineerd door vzw Tonuso i.s.m. o.a. KHLimburg en Thomas More (K‐point). Zij realiseerden een vormingsaanbod rond mediawijsheid voor begeleiders in de Bijzondere Jeugdzorg. Na de training zetten begeleiders mediawijsheid in de hulpverlening en geven ze hun kennis door aan de kinderen, jongeren en hun gezin in hun eigen organisatie.
17
Meer informatie over het kenniscentrum vindt u terug op mediawijs.be.
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
24
De conceptnota vermeldt nog enkele andere acties in het kader van de eerste strategische doelstelling. Allereerst de co‐regulering van sociale media op basis van de resultaten van het onderzoeksproject EMSOC. EMSOC is een vierjarig SBO‐project waarbij onderzoek wordt gevoerd naar sociale media vanuit drie subthema’s: privacy, inclusie en mediageletterdheid. Hiernaast werd er ook een oproep gelanceerd door het innovatiefonds voor lerarenopleidingen gericht op mediawijsheid. Vanuit deze oproep werden er heel wat projecten rond mediawijsheidscompetenties voor leerkrachten opgezet. Verder realiseerde men ook een uitbreiding van MICTIVO, monitor ICT‐ Integratie in het Vlaamse Onderwijs, met een aantal vragen die specifiek gericht zijn op het meten van mediawijsheid, de oprichting van een steunpunt beleidsrelevant onderzoek Media en de veldtekening van mediawijsheidsactoren in 2012 en 2013. b) Het stimuleren en verhogen van competenties De tweede strategische doelstelling van de conceptnota mediawijsheid zet in op het stimuleren en verhogen van competenties. We bespreken de belangrijkste acties in dit verband. Allereerst heeft de openbare omroep VRT een educatieve opdracht gekregen met als focus mediawijsheid en het dichten van de digitale kloof. De VRT moet dit realiseren via hun programmering en dankzij de samenwerking met externe partners, zoals het project Ingebeeld van Canon Cultuurcel. Ook het onderwijsaanbod moest worden aangepast. Zo werd er uitgebreid aandacht besteed aan de (mogelijke) verankering van media‐ en beeldgeletterdheid in het onderwijscurriculum. Ook realiseerde men een nieuw opleidingsprofiel voor de opleiding ICT in de basiseducatie. De voorbereidingen voor de hervorming binnen het ICT‐aanbod van CVO’s zijn momenteel net aangevat. De pedagogische begeleidingsdiensten ontwikkelden een navormingsaanbod waarbij ICT geïntegreerd wordt in de vakgerichte of themagerichte opleiding. Ten slotte heeft men ook aandacht voor de ontwikkeling van educatieve games, zoals Re:Pest, over cyberpesten, en PING, Poverty is not a game. Helaas geven de laatste resultaten van MICTIVO 18 aan dat games niet vaak ingezet worden in de klas. 80% van de leerkrachten in het secundair onderwijs en 77% van de leerkrachten in het lager onderwijs gebruiken geen games in de klas. Er moet dus nog extra ingezet worden op ICT‐integratie in de klas. c) Een e‐inclusieve samenleving De derde strategische doelstelling focust op het creëren van een e‐inclusieve samenleving. Deze doelstelling vormt een belangrijk aangrijpingspunt met betrekking tot de samenwerking met het federale niveau. Op het vlak van toegang tot infrastructuur focust de conceptnota voornamelijk op de verbetering van de infrastructuur in de scholen. Naast de klassieke elementen, zoals hardware, software en internettoegang, is er ook aandacht voor de school van de toekomst. Een schoolgebouw moet immers ook afgestemd zijn op nieuwe vormen van leren zodat er een duurzaam en flexibel kader ontstaat voor mogelijke digitale veranderingen. Er is ook de wil om mee te wegen op het dossier van universele dienstverlening en sociale tarieven voor internet. Een interessant inspirerend project in dit kader is ‘Recup pc’. Dit is geen project van de Vlaamse overheid, maar werd opgezet door DigitaalTalent@Gent. Zeventien gezinnen in armoede zonder of met beperkte kennis van ICT ontvingen één jaar lang ‐ september 2012‐september 2013 ‐ een totaalpakket om effectief kennis te maken met de digitale wereld. Het pakket is uitgewerkt op maat van de gezinnen en omvat: een gerecycleerde computer (een goedgekeurde occasiecomputer van Stad Gent), gratis internet voor twaalf maanden (Telenet Basicnet), software (via Microsoft refurbishing programma), thuislevering en ‐installatie van de computer en het internet met een ontdekkingsboeken, technische ondersteuning bij hardware‐ en softwareproblemen, inhoudelijke ondersteuning in een Digitaal Talent Punt en info over opleidingen en telefonische opvolging doorheen het project. Om een e‐inclusieve samenleving te realiseren wil de Vlaamse Overheid eveneens inzetten op innovatielabs, mediawijsheidscentra en openbare infrastructuren waar jongeren of andere 18
Pynoo, B. en Kerckaert, S., MICTIVO2012. Monitoring ICT in het Vlaamse Onderwijs, 216,217, 367, 368.
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
25
doelgroepen aan de slag gaan met verschillende media. Kennisdeling en bundeling van materiaal zouden een interessante meerwaarde kunnen leveren. Aangezien openbare computerruimtes een belangrijk onderwerp vormen in het Nationaal Actieplan Digitale Insluiting is het interessant om even te dieper in te gaan op de beleidsacties die genomen werden met betrekking tot deze ruimtes. Op Vlaams niveau is er momenteel, in tegenstelling tot in Wallonië, geen minister bevoegd voor de openbare computerruimtes. Dit betekent dat ze versnipperde steun krijgen en dat men de ruimtes op een heel diverse manier invult. Heel wat steden en gemeenten financieren computerruimtes op hun grondgebied. Ook hier worden zij vaak gefinancierd vanuit verschillende domeinen, zoals ICT, werk, economie, OCMW, welzijn, sociale zaken. Een project op Vlaams niveau, “Wie online” van BLM Genk, wordt gesteund door Minister Lieten vanuit haar bevoegdheid “Armoedebestrijding”. “Wie online” ondersteunt computerruimtes in armoedeverenigingen. Deze worden gedurende één jaar begeleid door een externe organisatie op het vlak van infrastructuur en vrijwilligerswerking. Na dat jaar blijft de externe organisatie de ruimte verder opvolgen, maar op een minder intensieve manier. Zoals al vermeld bij de stimuleringsmaatregel heeft het project Digidak ook een subsidie voor twee jaar gekregen voor de verdere uitrol in Vlaanderen van het project. Vele openbare computerruimtes zijn haast volledig afhankelijk van gemeentelijke steun. De financiële problemen bij veel steden en gemeenten kunnen die steun op de helling zetten. Mediawijs.be, het kenniscentrum voor mediawijsheid, ontplooit wel een aantal initiatieven rond vorming en verspreiding van kennis voor en over deze openbare computerruimtes, maar heeft een bredere rol dan enkel de ondersteuning van openbare computerruimtes en kan hier dan ook maar beperkt op inzetten. Wat de openbare bibliotheken betreft, biedt het nieuwe lokale cultuurdecreet ruimte voor het inzetten op e‐inclusie initiatieven. Volgens recent onderzoek van onderzoeksbureau TNS in opdracht van de Bill en Melinda Gates Foundation blijkt dat 96% van de gebruikers van openbare computers in België zeggen dat de computer‐ en internetdiensten van de bibliotheek waardevol zijn. 19 In het nieuwe lokale cultuurdecreet wordt ook bepaald dat de gemeente een laagdrempelige bibliotheek moet hebben die aangepast is aan hedendaagse noden. De bibliotheek moet een lokale plek zijn waar het publiek kennis kan maken met en gebruik kan maken van de mogelijkheden van een digitale 20 omgeving. In 2012‐2013 participeerde Bibnet ook aan het Europese project DLit. Dit project was gericht op het gebruik van web 2.0‐toepassingen als instrument voor het bereiken van kwetsbare doelgroepen. Binnen DLit werd niet enkel materiaal ontwikkeld, maar kreeg het bibliotheekpersoneel ook een opleiding, de DLit Summer School. Een laatste project dat past in dit rijtje van publieke digitale/media ruimtes is ‘Villa Crossmedia’. Dit project is vooral gericht op mediacreatie door jongeren en creëert hiervoor de nodige fysieke ruimte. Media worden hierbij ook in de brede zin van het woord ingevuld: radio, video, ontwerp en magazine. In Vlaanderen zijn er twee actoren: Villa Bota in Brugge en Project Wolf in Mechelen. De partners in het project zijn stad Mechelen, Thomas More Mechelen, Het Entrepot in Brugge, CVS in Ipswich en Costnet in Plymouth. De werkpakketten bestaan uit mediawijsheid, mediavorming en ‐productie en culturele identiteit. Naast het voorzien in openbare ruimtes moet er worden ingezet op contentontsluiting. We bespreken hier kort een aantal relevante projecten. Het platform Ingebeeld van Canon Cultuurcel is een digitaal leerplatform voor leerkrachten met de nodige goede praktijkvoorbeelden en handvaten voor het inzetten van mediawijsheid in de klas. De Bib op school, een project van Bibnet, wil de digitale collectie en mediadatabank van Gopress ontsluiten voor de scholen via de online leeromgeving van de 19
Quick, S., Prior, G., Gebruikerspercepties van de voordelen van ICT in openbare bibliotheken in België, 4.
20
Decreet van 6 juli 2012 betreffende het Lokaal Cultuurbeleid.
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
26
school. Het nieuwe Vlaams Instituut voor Archivering van het Audiovisueel Erfgoed (VIAA) biedt op termijn een schat aan materiaal voor mediawijsheidsactoren. De website Klascement is een leermiddelenwebsite voor leerkrachten, die sinds 2013 ook deel uitmaakt van het Agentschap onderwijscommunicatie. Ten slotte wordt e‐inclusie in de conceptnota mediawijsheid ook gelinkt aan beeldvorming. De acties die hiermee samenhangen, focussen zich op de beeldvorming door de media van de doelgroep mensen in armoede. Ook stereotypering van doelgroepen in het algemeen wil men vermijden. De bedoeling is enerzijds de media, zoals de VRT, hier bewuster mee te leren omgaan, maar anderzijds ook doelgroepen zelf te empoweren en meer zichtbaar te maken. d) Een veilige en verantwoorde mediaomgeving De vierde en laatste strategische doelstelling van de conceptnota mediawijsheid richt zich op ‘het creëren van een veilige en verantwoorde mediaomgeving’. Enkele acties die hier rond werden ondernomen, zijn de ouderavonden rond e‐safety van Childfocus en de Gezinsbond en het verspreiden van de PEGI‐code (Pan‐European Game Information), het lesmateriaal van Childfocus en het e‐Safety‐label. In 2014 voorziet het departement onderwijs ook nog een campagne rond het thema ‘privacy’. Het is ook nog interessant om een blik te werpen op een parallel plan vanuit onderwijs, namelijk het “Plan Geletterdheid 2012‐2016”. De coördinatie van het plan is in handen van VOCVO in samenwerking met het departement onderwijs. Ook hier gaat het begrip geletterdheid veel breder dan enkel digitale vaardigheden. De missie van het plan is het verhogen van het geletterdheidsniveau. Hiervoor hebben burgers competenties nodig die toelaten om op een zelfstandige manier informatie kunnen verwerken uit teksten, documenten en cijfergegevens, en gebruik te kunnen maken van computers en multimedia. Het plan bestaat uit vier strategische doelstellingen: (1) De geletterdheid wordt verhoogd door een gerichte aanpak in het leerplichtonderwijs en innovatie in het volwassenenonderwijs, (2) Geletterdheid wordt een horizontaal aandachtspunt in de beleidsdomeinen Welzijn, Cultuur, Werk en Media (3) Structurele partnerschappen voor geletterdheid worden ontwikkeld (4) De geletterdheidpraktijken en het geletterdheidbeleid worden verder geprofessionaliseerd. In deze doelstellingen is er aandacht voor taal‐, numerieke en ICT‐geletterdheid. Aangezien onder meer het departement onderwijs en het departement cultuur, jeugd, sport en media zowel aan de conceptnota mediawijsheid als aan het plan geletterdheid mee werkten, komen dezelfde projecten en acties rond e‐inclusie/mediawijsheid voor in beide nota’s. Interessant aan dit plan is evenwel dat ook cultuur, welzijn, werk en sociale economie, volksgezondheid en gezin en de VGC hieraan hebben bijgedragen. Deze brede gedragenheid zou ook inspiratie kunnen bieden voor een nieuwe conceptnota mediawijsheid en een nieuw Nationaal Actieplan Digitale Insluiting.
2.4 Overzicht van de belangrijkste veranderingen in Wallonië sinds 2010 Van alle initiatieven die rechtstreeks gericht waren op digitale inclusie in Wallonië 21, hebben twee kernprogramma’s belangrijke veranderingen gekend tussen 2011 en 2013: het Netwerk voor Openbare Computerruimten (Réseau des espaces publiques numériques) en het “Plan mobilisateur TIC (PMTIC)”. Ter herinnering: het Waalse Netwerk voor OCR’s en zijn resourcecentrum dat gevestigd is bij TechnofuturTic in Gosselies, worden financieel gesteund door het Gewest. Het Netwerk kent een 21
Om redenen die in de inleiding werden aangehaald, zullen we hier niet ingaan op de recente ontwikkelingen met betrekking tot het nieuwe ICT‐plan voor de opleiding (het zgn. “Ecole numérique en Wallonie”) dat in 2011 werd opgericht in het kader van het Creative Wallonia‐programma. Voor meer informatie, zie www.ecolenumerique.be.
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
27
“OCR‐label” toe aan openbare computerruimten die beantwoorden aan de criteria van het “OCR‐ charter van Wallonië”. Het MPTIC is een ICT‐opleidingsprogramma voor werkzoekenden en sociaal kwetsbare doelgroepen dat gesubsidieerd wordt door het Gewest en gecoördineerd door LabSET (Université de Liège). De originaliteit van het PMTIC schuilt in zijn netwerk van 109 erkende operatoren uit het verenigingsleven en lokale besturen. Zowel het OCR‐netwerk als het PMTIC zijn momenteel op zoek naar een tweede adem. 2.4.1 Ontwikkeling van het Waalse OCR-netwerk Het Waalse OCR‐netwerk telt vandaag zo’n 142 erkende OCR’s (www.epn‐ressources.be). Deze OCR’s zijn opgericht zowel door gemeenten als door OCMW’s, openbare bibliotheken, organisaties uit het verenigingsleven of lokale samenwerkingsverbanden tussen gemeentebesturen en verenigingen. De eerste projectoproepen van het Waals Gewest dateren van 2005 en 2007. In 2010 en 2011 werden enkel meer specifieke projectoproepen gelanceerd, zoals projecten voor senioren, projecten van inzetbaarheid en subsidiëring van uitrusting voor tablets. Het Netwerk heeft gedurende de laatste drie jaren zijn resourcecentrum verder ontwikkeld en opleidingen voor OCR‐begeleiders en een jaarlijkse OCR‐bijeenkomst georganiseerd. Het resourcecentrum speelt ook een erg actieve rol in de organisatie van de “Semaine numérique” en de “Recontres wallonnes de l’internet citoyen et solidaire (REWICS)” De Waalse OCR’s worden echter met twee uitdagingen geconfronteerd: de evolutie van hun opdracht en het voortbestaan van hun werking. a) Evolutie van de opdracht van de OCR’s Het publiek van de OCR’s is diverser geworden. Niet alleen vindt men er personen die in een situatie van digitale uitsluiting verkeren, maar ook groepen die getroffen worden door de sociale kloof, psychologische problemen of bestaansonzekerheid. Daarnaast is er een publiek dat over digitale basisvaardigheden beschikt en dat specifieke vragen heeft met betrekking tot tablets, IT‐veiligheid, software‐upgrades, archivering van het digitale patrimonium en prijs‐ of tariefvergelijkingen. OCR‐ begeleiders worden aldus geconfronteerd met een brede waaier aan vragen die niet altijd van technologische aard zijn en die vaak hun basisopleiding te boven gaan (de meesten onder hen zijn informatici, bibliothecarissen, onderwijzers, leraars in het volwassenonderwijs, enz.). De taken van de begeleiders bestrijken vier domeinen, in variabele verhoudingen: onthaal, terbeschikkingstelling van digitale middelen, begeleiding van collectieve of individuele projecten inzake digitale technologieën en ondersteuning bij sociale inschakeling. Er zijn diverse scenario’s mogelijk voor de toekomstige evolutie van de OCR’s. Een eerste mogelijkheid zou zijn om de OCR’s de functie van “digitaal loket” te laten vervullen, naar het voorbeeld van de “energieloketten”. In die hoedanigheid zouden zij vragen beantwoorden die verband houden met consumptie (prijzen, veiligheid, gegevensbescherming, ouderlijk toezicht, klachten en beroepen, enz.) en die steeds vaker voorkomen binnen de OCR’s. De OCR‐begeleiders betreuren overigens het feit dat de recente campagne van de FOD Economie met betrekking tot de vergelijking van telecom‐prijzen is “voorbijgegaan” aan de rol van de OCR’s. Een dergelijke functie van digitaal loket zou op structurele wijze kunnen worden gesubsidieerd. Een tweede mogelijkheid zou zijn om de OCR’s te zien als een plaats voor digitale maatschappelijke betrokkenheid; dit is de huidige invulling die in Frankrijk wordt gegeven aan de openbare multimediaruimtes22. De OCR wordt zo een ruimte voor digitale participatie op lokaal niveau, voor participatieve democratie en burgerinitiatieven, maar ook een broeikas voor gedecentraliseerde initiatieven op het gebied van digitale economie (coworking‐ruimtes, fab‐labs, enz.). Wat de invulling ook wordt, de OCR’s moeten een aantal gemeenschappelijke basisprincipes blijven handhaven: de OCR moet een neutrale plaats blijven, een ruimte bestemd voor de sociale mix en een 22
Lebreton C., Les territoires numériques de la France de demain, Rapport pour le Gouvernement français, La Documentation Française, Parijs, september 2013.
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
28
doorverwijzingsplatform naar andere diensten op het gebied van sociale bijstand, tewerkstelling en huisvesting. Voor deze doorverwijzingsfunctie zouden de OCR’s echter beter gekend en erkend moeten worden door de bestaande structuren van sociale hulpverlening. b) Het voortbestaan van de OCR’s, een uitdaging Structurele financiering blijft een uitdaging voor de OCR’s. Bij de oprichting van het netwerk ging men ervan uit dat de gemeenten geleidelijk aan de werking van de OCR’s zouden overnemen, inclusief de personeelskosten. Dit is slechts ten dele gebeurd in een beperkt aantal gemeenten. De OCR’s die verbonden zijn aan een bibliotheek hebben een gunstigere positie op het vlak van de financiering van het personeel. De logica van de projectoproepen is tegenwoordig niet langer in staat om te voldoen aan de nood aan structurele financiering en nieuw materiaal – temeer omdat de projectoproepen schaarser worden en de toelagen krimpen. Netwerkcoördinatoren vrezen dat een aantal OCR’s over enkele jaren de deuren zullen moeten sluiten door het uitblijven van een institutionele oplossing voor hun structurele financiering. Het voortbestaan van de OCR’s wordt ook bedreigd door het gebrek aan professionele erkenning van de begeleiders. In opvolging van een interregionale studie Wallonië/Nord‐Pas‐de‐Calais, onder auspiciën van TechnofuturTIC, werd er een profiel gedefinieerd voor de functie van multimedia‐ begeleider. De volgende fase is nog lopende en bestaat uit de integratie hiervan in de functiebeschrijvingen en de loonbarema’s van het personeel van lokale besturen. Het netwerk beraadt zich momenteel over een herstructurering naar het model van de openbare bibliotheken, waarbij OCR’s verschillende belangrijkheidsniveaus zouden hebben en de “belangrijkste” OCR’s als resourcecentra zouden kunnen dienen voor andere OCR’s binnen hun grondgebied (menselijke, pedagogische en materiële resources). Een dergelijke herstructurering zou schaalvoordelen en een verbeterde efficiëntie met zich mee kunnen brengen. 2.4.2 Evolutie van het “Plan mobilisateur TIC (PMTIC)” Het PMTIC vierde in 2012 zijn tiende verjaardag en zet zijn werking verder (www.pmtic.net). Het PMTIC werd in 2002 opgericht en wordt sinds 2005 geregeld via een decreet van de Waalse Regering. LabSET, het laboratorium voor de ondersteuning van het telematicaonderwijs van de Universiteit van Luik, is belast met de coördinatie van het netwerk van aanbieders van opleidingen, de ontwikkeling van pedagogische instrumenten en de controle op de licentiëring van de operatoren (via een commissie van de Economische en Sociale Raad van Wallonië, die licenties toekent). Het PMTIC, dat aanvankelijk enkel bedoeld was voor werkzoekenden met een uitkering, heeft zijn werking ondertussen uitgebreid naar andere kwetsbare doelgroepen, mits zij voldoen aan bepaalde quota. De opleidingen van het PMTIC, waarvan de inhoud decretaal wordt bepaald, zijn nog steeds sterk gericht op het aanleren van basiscomputervaardigheden, m.a.w. op bureautica‐software. Het gebruik van internet werd oorspronkelijk enkel beschouwd als een verlengstuk van de bureautica. De situatie is nu veranderd, zowel in termen van ICT‐gebruik als in de mate van vertrouwdheid van de doelgroepen. Tot nu toe was het mogelijk om de volgorde en de inhoud van de opleidingsmodules te wijzigen in overeenstemming met het decreet, maar deze herschikkingslogica bereikt stilaan zijn grenzen. De ontwikkelaars van het PMTIC hebben daarom een “PMTIC tweede generatie” op touw gezet. Dit plan heeft echter nog niet alle stappen van de administratieve erkenning doorlopen.
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
29
2.5 Overzicht van de belangrijkste veranderingen in het Brussels Gewest sinds 2010 De grootste verandering in het Brussels Gewest sinds 2010 is de oprichting van een netwerk van actoren voor e‐toegankelijkheid in Brussel, waarvan het acroniem CABAN staat voor “Collectif des acteurs bruxellois de l’accessibilité numérique”. Dit netwerk bestaat uit diverse verenigingen en structuren die strijden voor digitale inclusie via o.a. het promoten van een betere toegang tot bestaande digitale ruimten en middelen in Brussel. De eerste stappen tot de oprichting van dit netwerk dateren van 2009. Het schrijnende gebrek aan overkoepelende structuren voor de OCR’s en andere organisaties die op dit gebied actief zijn in Brussel, zette vier verenigingen ‐ Atelier du web, FIJ, Fobagra en Banlieue ‐ aan tot reflectie over de oprichting van een netwerk. In tegenstelling tot het Waalse en andere OCR‐netwerken is CABAN dus niet ontstaan onder impuls van de overheid maar op initiatief van de actoren op het terrein zelf, die elkaar beter wilden leren kennen en samenwerken. Dit is een typisch kenmerk voor Brussel, net als de rijkdom en de diversiteit aan actoren die deel uitmaken van dit netwerk. In tegenstelling tot het Waalse OCR‐netwerk is dit netwerk echt toegankelijk voor alle actoren op het vlak van e‐ toegankelijkheid, met inbegrip van opleidingscentra, bibliotheken, actoren uit de sociale economie en andere initiatieven op het terrein. Een tiental actieve deelnemers heeft zich ondertussen aangesloten bij de vier oprichters. De algemene doelstelling van het netwerk is om actoren op het gebied van digitale inclusie bij elkaar te brengen om de overheid en het grote publiek meer bewust te maken van hun werk. De activiteiten verlopen dan ook volgens twee krachtlijnen:
Een zo duidelijk mogelijke communicatie voeren ten aanzien van het grote publiek, door het opzetten van een database waarin de actoren op het vlak van e‐toegankelijkheid zijn opgenomen en die gepubliceerd wordt op de website www.caban.be. Daarnaast worden er ontmoetingen georganiseerd, folders gepubliceerd, een logo gecreëerd, enz... Vandaag telt de website www.caban.be 26 Brusselse instellingen en verenigingen.
Synergieën en samenwerkingen opzetten tussen de verenigingen uit de sector om de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken die in de verschillende ruimten tot stand komen, te bevorderen. Daarnaast biedt deze netwerking ook de mogelijkheid om het Brusselse landschap van actoren op dit gebied op een coherente manier te structureren en om een betere vertegenwoordiging te hebben ten aanzien van de overheid. Er zijn ook synergieën tot stand gekomen met andere OCR‐netwerken. Zo hebben de drie Belgische OCR‐netwerken ‐ LINC, CABAN en Technofutur TIC ‐ in 2010 een samenwerkingsprotocol ondertekend met Artesi Île‐de‐France.
CABAN heeft sinds zijn oprichting een reeks initiatieven genomen. Er werden op regelmatige tijdstippen bijeenkomsten georganiseerd; er werden gezamenlijke werkruimten ingericht en partnerschappen aangegaan voor het uitlenen van apparatuur, de begeleiding van stagiairs en de samenstelling van opleidingen. Daarnaast heeft het netwerk een reeks openbare evenementen georganiseerd om zijn zichtbaarheid te vergroten. Elk jaar is het netwerk actief tijdens de digitale week. Het organiseert dan discussiebijeenkomsten of reflectiedagen, zoals “Bouwen aan een OCR in Brussel” en “Caban! Een netwerk van actoren voor e‐toegankelijkheid in Brussel?” in 2013. Het wordt ook regelmatig uitgenodigd om deel te nemen aan externe evenementen zoals de jaarlijkse bijeenkomsten van het “Réseau des espaces publics numériques de Wallonie” en de REWICS (Rencontres wallonnes de l’internet citoyen).
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
30
In 2011 overhandigde CABAN de Brusselse minister van informatica Brigitte Grouwels een memorandum waarin zijn eisen voor de ondersteuning en bekrachtiging van de Brusselse EPN/OCR’s waren opgenomen. In 2012 werd CABAN uitgenodigd om zich voor te stellen op het Conseil supérieur de l’éducation (Franse Gemeenschap Wallonië‐Brussel). Helaas hebben de talrijke activiteiten van CABAN tot hiertoe geen concrete resultaten opgeleverd in termen van structurele financiële steun vanwege de Brusselse openbare besturen. Dit gebrek aan erkenning ondermijnt langzaam maar zeker de motivatie van de leden en plaatst vraagtekens bij de toekomst van de vereniging. In 2013 is het netwerk er niet meer in geslaagd om “nieuwe” actoren op het gebied van digitale toegankelijkheid in Brussel te mobiliseren, alle initiatieven om de vereniging nieuw leven in te blazen ten spijt. De laatste tijd is het aantal bijeenkomsten van de “actieve” leden sterk verminderd omwille van dit gebrek aan resultaten. De vereniging voert momenteel een herstructurering door en dreigt te verdwijnen als de Brusselse autoriteiten niet ingaan op hun eisen ten aanzien van een structurele financiering en meer erkenning voor het beroep van OCR‐begeleider.
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
31
Hoofdstuk 3 De nieuwe gedaanten van digitale uitsluiting 3.1 De evolutie van het gebruik van het internet in België 3.1.1 Overzicht van de gebruiksdomeinen van online diensten De jaarlijkse bevragingen over het gebruik van ICT door personen en gezinnen die door ADSEI/Statbel in het kader van de enquête van Eurostat over de informatiemaatschappij uitgewerkt werd, evalueert niet zozeer de evolutie van de gebruiksvormen, maar eerder die van de aanwendingen van de ICT. We herinneren er even aan dat de notie “gebruik” niet enkel de aanwending van een technologie, maar ook het gedrag, de verwachtingen en de vertegenwoordiging van de gebruikers inhoudt23. Zodra deze voorzorg genomen is, kunnen we niettemin enkele grote tendensen binnen de evolutie van de aanwending van het internet en van de ICT in de loop van de laatste zeven jaar aan het licht brengen. Tabel 1 geeft het percentage internetgebruikers weer die verschillende online diensten in België gebruiken. Het gaat om de diensten uit de jaarlijkse onderzoeken van Eurostat over de informatiemaatschappij. Ze beslaan dus niet het ganse gebruiksterritorium van de internetgebruikers. Tabel 1 Percentage internetgebruikers die de laatste drie maanden diverse online diensten gebruikt hebben (% van de internetgebruikers tijdens de laatste drie maanden)
2005
2009
2012
85
92
95
85
92
92
Telefoneren via internet, videoconferencing
–
24
32
Andere communicatievormen (chat enz.)
–
38
26
Gebruik of download van spelletjes, muziek of video’s
29
44
36
Gebruik van webradio of webtelevisie
–
27
33
Aanmaken of delen van webcontent
–
24
25
Gebruik van socialenetwerksites (Facebook enz.)
–
–
56
33
44
55
Opzoeken van informatie over goederen en diensten
75
80
81
Lezen van online tijdschriften of ‐kranten
22
46
53
Websites raadplegen om educatieve redenen
–
37
64
Interactie met de overheid (e‐gov)
32
41
48
Jobsites
14
18
21
Communicatie en Communicatie via internet (alle vormen) ontspanning E‐mailgebruik
Opzoekactiviteiten Opzoeken van informatie over voeding en gezondheid
Administratieve activiteiten
23
Brotcorne P., Damhuis L., Laurent V., Valenduc G., Vendramin P., Diversité et vulnérabilité dans les usages des TIC – La fracture numérique au second degré, Academia Press, Brussel, 2010. Mariën I., Van Audenhove L., Vleugels C., Bannier S., Pierson J., De digitale kloof van de tweede graad in Vlaanderen, Instituut Samenleving en Technologie, Brussel, 2010.
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
Commerciële activiteiten
32
2005
2009
2012
Boekingsites voor reizen en hotels
–
45
49
Internetbankieren
41
62
69
Online aankopen van goederen of diensten (12 laatste maanden)
27
47
53
Verkoop van goederen of diensten, veilingsites
–
22
21
Bron: gegevens Eurostat / Statbel
Naast e‐mails verwerken en informatie opzoeken, wat ‐ zoals verwacht ‐ de basis voor de aanwending van het internet vormt, kan men een groep online diensten onderscheiden die door ongeveer 45 tot 60% van de gebruikers gebruikt wordt (vetgedrukt in de tabel) en een andere groep online diensten die slechts door ongeveer 20 tot 25% van de gebruikers gebruikt wordt (cursief). Sociale netwerken hebben hun intrede gedaan op het internet (56% van de gebruikers in 2012) ten koste van ‐ zo blijkt ‐ andere communicatiemiddelen (instant messaging, blogs). Tabel 1 toont aan dat het percentage gebruikers tussen 2005 en 2012 toegenomen is in de meeste domeinen, met name kranten of tijdschriften lezen, internetbankieren, interacties met de overheid (e‐ government) en online aankopen (e‐commerce). Deze twee laatste punten verdienen echter wat aanvullende opmerkingen. –
Internetadministratie. 48% van de internetgebruikers heeft in de laatste drie maanden een beroep gedaan op online interactie met de overheid, 64% onder hen deed dat tijdens de laatste 12 maanden (van 2012). Een referentieperiode van 12 maanden is meer aangewezen voor de beoordeling van het gebruik van e‐government‐diensten, omdat het belang van dit gebruik niet gerelateerd is aan de frequentie (bijvoorbeeld: tax‐on‐web). Er worden tijdens deze periode van 12 maanden drie soorten interacties onderscheiden: informatie opvragen via officiële sites (52% van de internetgebruikers), overheidsdiensten contacteren per e‐mail (29%), elektronische formulieren downloaden en deze ingevuld opsturen (35%). Opvallend is dat slechts 32% van de internetgebruikers hun elektronische identiteitskaart hebben gebruikt tijdens het afgelopen jaar.
–
Online aankopen. De resultaten van de enquête van ADSEI/Statbel zijn minder uitgesproken dan de meeste marketingstudies die e‐commerce promoten. Volgens Statbel (2012) hebben 39% van de internetgebruikers online aankopen gedaan gedurende de laatste drie maanden en 53% gedurende de laatste 12 maanden. De vaakst gekochte goederen zijn, in orde van belangrijkheid: toeristische accommodatie (42% van de gebruikers die aankopen hebben gedaan in de afgelopen 12 maanden), tickets voor culturele evenementen (40%), kleding of sportartikelen (36%), vervoersbewijzen (30%), boeken, kranten of tijdschriften (26%), films of muziek (22%), huishoudelijke artikelen (22%), software of computerspelletjes (17%). Daarentegen worden voedingsmiddelen (10%), financiële of verzekeringsproducten (8%) of geneesmiddelen (3%) minder vaak online gekocht. Slechts 12% van de kopers gebruikt een smartphone of ander mobiel toestel om online aankopen te doen. Daarnaast verklaart 35% van de internetgebruikers geen kennis te hebben van hun rechten als online kopers. Bovendien beschikken we niet over precieze cijfergegevens over de rol van online winkelen in het schuldenlastproces van de huishoudens, ondanks talrijke getuigenissen van consumentenorganisaties (zoals CRIOC‐OIVO) en diverse overheidsinstanties (Observatorium Krediet en Schuldenlast, Observatorium van de Rechten op het Internet).
Tabel 1 geeft gemiddelde percentages weer; tabel 2 is nuttiger om ongelijkheden in het gebruik van internet aan te tonen voor alle gebruikers. Tabel 2 geeft aan in welke mate er voor elk soort gebruik
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
33
een genderkloof (meer mannen dan vrouwen), een gradiënt gerelateerd aan de leeftijd (daling van het gebruikerspercentage naargelang de leeftijd ) of een gradiënt gerelateerd aan het opleidingsniveau (procentuele stijging van gebruikers naargelang het diploma) bestaat. Hij toont aan welke gebruiksgebieden onderworpen zijn aan verschillen binnen de bevolking. Tabel 2 Geschatte verschillen tussen bevolkingsgroepen inzake gebruik van diverse online diensten (opgenomen in tabel 1)
Genderkloof M>V
Gradiënt volgens leeftijd ↘
Gradiënt volgens diploma ↗
geen
zwak
zwak
geen
zwak
sterk
Telefoneren via internet, videoconferencing
geen
sterk
sterk
Andere communicatievormen (chat enz.)
zwak
sterk
geen
Gebruik of download van spelletjes, muziek of video’s
sterk
sterk
omgekeerd
Gebruik van webradio of webtelevisie
sterk
sterk
sterk
Aanmaken of delen van webcontent
zwak
sterk
sterk
omgekeerd
sterk
geen
omgekeerd
geen
sterk
Opzoeken van informatie over goederen en diensten
geen
geen
sterk
Lezen van online tijdschriften of ‐kranten
zwak
in ∩
sterk
Websites raadplegen om educatieve redenen
geen
sterk
sterk
Interactie met de overheid (e‐gov)
geen
in ∩
sterk
Jobsites
geen
sterk
geen
Boekingsites voor reizen en hotels
geen
omgekeerd
sterk
Internetbankieren
geen
in ∩
sterk
Online aankopen van goederen of diensten
zwak
in ∩
sterk
Verkoop van goederen of diensten, veilingsites
zwak
in ∩
sterk
Communicatie en Communicatie via internet (alle vormen) ontspanning E‐mailgebruik
Gebruik van socialenetwerksites (Facebook enz.) Opzoekactiviteiten Opzoeken van informatie over voeding en gezondheid
Administratieve activiteiten Commerciële activiteiten
Bron: gegevens Eurostat / Statbel
Uit tabel 2 blijkt dat het opleidingsniveau de meest bepalende factor is (sterke gradiënt) in het gebruik van online diensten, met de opmerkelijke uitzondering van sociale netwerken, instant messaging en jobsites. Leeftijd is een bepalende factor voor amusementstoepassingen; voor vele nutstoepassingen daarentegen volgt de verdeling volgens leeftijd een kromme ∩, met een maximum tussen 35‐44 jaar of 25‐44 jaar en een minimum voor de leeftijdscategorie ‐25 en +65 jaar. Tot slot blijkt dat de genderkloof onbestaande of zwak is voor de meeste gebruiksvormen, met uitzondering van een aantal amusementstoepassingen.
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
34
3.1.2 Nieuwe gebruiksvormen en hun impact op maatschappelijke integratie a) Multimediaconvergentie Sinds enkele jaren is het computergebruik (laptop of vast) en het internetgebruik in toenemende mate vervlochten met het gebruik van andere audiovisuele technologieën en media: foto, video, radio en televisie, pers, toepassingen gerelateerd aan geolocatie. Op technisch vlak is deze convergentie mogelijk gemaakt door de digitalisering van alle communicatievormen. Digitale inclusie kan voortaan dan ook terecht in termen van “mediawijsheid” of, vertaald, “culture numérique” worden gezien. Een belangrijk gevolg voor de analyse van digitale ongelijkheid is dat het steeds moeilijker wordt om de “kosten van internet” te isoleren ten opzichte van andere kosten die verband houden met communicatie en media. Volgens de Barometer 2013 van de AWT is 61% van de Waalse gezinnen geabonneerd op een bundel (triple play) waarin toegang tot zowel internet als televisie en telefonie vervat zit. b) Verbreiding van socialenetwerksites Diverse bronnen bevestigen de uitbreiding van het gebruik van sociale netwerken (Facebook, Twitter, professionele netwerken van het type LinkedIn en Viadeo, enz.). Uit gegevens van ADSEI/Eurostat blijkt dat 56% van de internetgebruikers gebruik maakt van socialenetwerksites. Volgens de Barometer 2013 van AWT is dat zelfs 59%. Tabel 2 toont aan dat, in tegenstelling tot de meeste andere gebruiksdomeinen van internet, het gebruik van socialenetwerksites niet afhankelijk is van het opleidingsniveau. De uitdrukking “gebruik maken van socialenetwerksites” is echter vrij vaag en dekt erg uiteenlopende gebruiken, gaande van passief (nieuwtjes opvolgen van “vrienden”, pagina’s van bepaalde merken of fanpagina’s bezoeken) tot intensief gebruik (het eigen profiel onderhouden en bijwerken, zelf content aanmaken). In bepaalde gevallen dragen sociale netwerken bij tot het vinden van een job. Daar staat tegenover dat sociale netwerken nieuwe problemen met zich meebrengen in termen van bescherming van de persoonlijke levenssfeer, bescherming tegen pesten of fraude en controle over de digitale identiteit. De vraag of socialenetwerksites sociale ongelijkheden in het gebruik van internet verkleinen of juist aanscherpen, dient opgevolgd te worden in de komende jaren (zie aanbevelingen onder F1 en F4). c) Ontwikkelingen op het vlak van mobiel internet Naast de in sectie 1.2 opgenomen cijfers, maken ook andere enquêtes melding van de snelle uitbreiding van het mobiele internet, waarvoor Wi‐Fi‐ of 3G‐netwerken vereist zijn. Volgens de Barometer 2013 van de AWT zijn 65% van de apparaten die worden gebruikt om zich aan te sluiten op het internet van mobiele aard (laptops, tablets, smartphones, spelconsoles); 35% van de Waalse bevolking bezit een smartphone die ze gebruiken om zich aan te sluiten op het internet; 20% van de internetgebruikers bezitten onder andere ook een tablet. Volgens het VRIND 2013‐rapport (Vlaamse regionale indicatoren) maakt 20% van de Vlaamse internetgebruikers onder andere gebruik van smartphones en tablets; 28% van de bezitters van een smartphone gebruikt deze ook om toegang te krijgen tot het internet. Smartphones en sommige instapmodellen van tablets zijn nu de goedkoopste apparaten die toegang verschaffen tot het internet ‐ hun aankoopprijs ligt veel lager dan die van een computer. Een smartphone met internet is voor bepaalde benadeelde groepen (migranten, vluchtelingen, daklozen) vaak de enige band met de wereld. De abonnements‐ en verbindingskosten (roaming) blijven echter zeer hoog en kunnen leiden tot schuldopbouw bij groepen die hun communicatie niet goed in de hand houden ‐ dit getuigt opnieuw van een ongelijke verdeling van de digitale vaardigheden.
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
35
Ook hier dient de vraag van de impact van mobiel internet op de verschillende aspecten van de digitale ongelijkheid in de komende jaren te worden onderzocht (zie ook aanbevelingen onder F1 en F4). d) Ontwikkeling van non‐verbale communicatievormen via het internet Met de opkomst van tablets en smartphones zien we de ontwikkeling van nieuwe interface‐vormen die niet langer een geschreven taalbeheersing vereisen (door iconische voorstellingen, pictogrammen, enz.). Ook de interpersoonlijke communicatie kan voortaan gemakkelijker een non‐verbale vorm aannemen: foto’s en video’s worden op sociale netwerksites gepost, afbeeldingen worden gedeeld, enz. Voor personen met een cognitieve handicap betekent dit innovatieve gebruik van iconische interfaces een erg grote vooruitgang. De ontwikkeling van de iconische interfaces en ongeschreven communicatievormen laat ook de actoren uit de sector van de alfabetisering niet koud.
3.2 Ontwikkeling van digitale vaardigheden: de notie “digitale geletterdheid” 3.2.1 De recente conceptontwikkeling De digitale inclusie van alle burgers betekent niet alleen dat alle burgers toegang moeten krijgen tot digitale technologieën, maar ook dat iedere burger een brede waaier aan digitale vaardigheden en kennis kan verwerven, zodat hij in staat is om daadwerkelijk te participeren in alle aspecten van de hedendaagse maatschappij. In 2005 heeft de OESO deze specifieke kennis en vaardigheden gedefinieerd als “digitale geletterdheid” 24: “de vaardigheid om digitale technologie te begrijpen en te gebruiken in het dagelijks leven, thuis, op het werk en in de gemeenschap, om zijn persoonlijke doelstellingen te bereiken en de persoonlijke kennis en kunde te ontwikkelen”.25 In 2006 heeft de Europese Commissie van haar kant een referentiekader inzake sleutelvaardigheden voor levenslang leren uitgewerkt.26 Digitale competentie is één van de acht sleutelvaardigheden die er worden gedefinieerd: De definitie ervan luidt als volgt: “Digitale competentie omvat de vertrouwdheid met en het kritische gebruik van technologieën van de informatiemaatschappij voor het werk, in de vrije tijd en voor de communicatie. Zij wordt onderbouwd door basisvaardigheden in ICT: het gebruik van computers om informatie op te vragen, te beoordelen, op te slaan, te produceren, te presenteren en uit te wisselen, en om via internet te communiceren en deel te nemen aan samenwerkingsnetwerken.” Hoewel de Europese Commissie op dat ogenblik spreekt van “digitale competentie” in plaats van “digitale geletterdheid”, vertoont deze definitie gelijkenissen met de door de OESO gehanteerde definitie over het belang van het gebruik van digitale technologieën om “handelingsmogelijkheden” (empowerment) te ontwikkelen in de verschillende aspecten van de samenleving. Zelfs al wordt de notie “digitale competentie” in het enkelvoud gebezigd in het jargon van de Europese Commissie, gaat het wel degelijk om het verwerven van kennis, vaardigheden en attitudes in het meervoud. Digitale competentie vereist: 24
In dit document gebruiken we de uitdrukking “digitale geletterdheid” als vertaling uit het Engels van “digital litteracy” en het Frans “littératie numérique”. Hoewel het Franse “littératie” een anglicisme is, werd de term aanvaard door een officieel Frans orgaan, het Conseil national du numérique, in haar verslagCitoyens d’une société numérique. Accès, littératie, médiations, pouvoir d’agir : pour une nouvelle politique d’inclusion, La Documentation française, collection des rapports officiels, Parijs, november 2013.
25
OCDE, La littératie à l’ère de l’information , 2000, http://www.oecd.org/fr/Éducation/etudespays/39438013.pdf
26
De sleutelcompetenties voor een leven lang leren ‐ een Europees referentiekader ‐ maakt deel uit van de Aanbeveling van het Europese Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake sleutelvaardigheden voor een leven lang leren die werd gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie op 30 december 2006 – JO L 394, te raadplegen via volgende link: http://eur‐lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2006:394:0010:0018:nl:PDF
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
36
Ten eerste, een gedegen inzicht in en kennis van de aard, de rol en de mogelijkheden van de technologieën van de informatiemaatschappij in alledaagse situaties: in het persoonlijke en maatschappelijke leven en op het werk.
vervolgens, het vermogen om informatie te zoeken, te verzamelen en te verwerken en deze op kritische en stelselmatige wijze te gebruiken, de relevantie ervan te beoordelen en onderscheid te maken tussen het reële en het virtuele, met in achtneming van de onderlinge verbanden. Elke persoon zou in staat moeten zijn om hulpmiddelen te gebruiken om complexe informatie te produceren, te presenteren en te begrijpen, en om toegang te krijgen tot internetdiensten, daarnaar te zoeken en deze te gebruiken;
tot slot, een kritische en bedachtzame attitude tegenover beschikbare informatie en een verantwoord gebruik van digitale instrumenten en toepassingen.
Deze definitie geeft aan dat het begrip “digitale competentie” toen reeds een breed begrip was, dat veel meer omvatte dan de instrumentele basisvaardigheden die nodig zijn om informatie‐ en communicatietechnologieën te gebruiken. In een recent artikel breidt de 27Europese Commissie haar reflectie in deze richting uit door te stellen dat “digitale competentie” gekoppeld is aan andere gelijkaardige concepten zoals digitale geletterdheid, e‐skills en mediageletterdheid. In dit perspectief moet digitale competentie beschouwd worden als digitale geletterdheid in de breedste zin van de term. Zij omvat zowel ICT‐vaardigheden van professionals en gebruikers in de enge zin van het woord ‐ deze worden aangeduid met de generieke term e‐skills 28 ‐ als het digitale gedeelte van mediageletterdheid. Hoewel de notie van digitale geletterdheid vaak wordt gebruikt als synoniem voor basisvaardigheden op het vlak van ICT, geeft de wetenschappelijke literatuur er een ruimere betekenis aan: “Digitale geletterdheid omvat een reeks attitudes, bekwaamheden en competenties die nodig zijn om zich efficiënt informatie en kennis eigen te maken en te communiceren in een verscheidenheid aan media en formaten”.29 Digitale geletterdheid is m.a.w. de bekwaamheid om informatie uit verschillende digitale bronnen te begrijpen en te gebruiken. De auteur beschouwt digitale geletterdheid dus als de alfabetisering van het digitale tijdperk. Hoewel de term “digitale competentie” nog steeds wordt gebruikt in het Europese vakjargon, heeft er toch een zekere verschuiving plaatsgevonden in de afgelopen jaren; de term wordt voortaan gebruikt als synoniem voor “digitale geletterdheid” (zie onderstaande grafiek).
27
Europese Commissie, Monitoring digital competencies, 2011, beschikbaar op de website http://ec.europa.eu/digital‐agenda/en/enhancing‐digital‐literacy‐skills‐and‐inclusion‐analysis‐and‐data
28
Voor een gedetailleerde definitie van de Europese Commissie van de verschillende componenten van e‐ skills, verwijzen we naar het document E‐Skills for Europe: Towards 2010 and Beyond: http://eskills.cedefop.europa.eu/download/synthesis_report_esf_2004.pdf
29
Glister P. (1997), Digital literacy, New York NY: Wiley.
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
37
3.2.2 De verschillende aspecten van digitale geletterdheid Hoewel de analyses van de Europese Commissie over de e‐skills lange tijd een relatief enge definitie van het begrip “competentie” hanteerden, heeft de ontwikkeling van een gedetailleerd conceptueel raamwerk voor deze notie in de afgelopen jaren een ruimer beeld tot stand gebracht. Voortaan worden de verschillende aspecten van deze competentie of geletterdheid duidelijk gedefinieerd. Het Europese conceptuele raamwerk is opgebouwd rond twee fundamentele dimensies: de omgevingsfactoren en de individuele vaardigheden. Omgevingsfactoren hebben betrekking op de beschikbaarheid van ICT en daarmee de toegang tot ICT in zoverre dat deze aspecten een voorwaarde zijn voor een doeltreffend gebruik ervan. Onder ICT wordt verstaan: laptops en desktops, smartphones, tablets en andere digitale technologieën die toegang verschaffen tot het internet. Individuele vaardigheden omvatten:
de instrumentele vaardigheden die nodig zijn voor het gebruik van digitale uitrustingen en interfaces. Deze vaardigheden omvatten basisvaardigheden voor het computer‐ en internetgebruik en het gebruik van recent op de markt verschenen digitale apparatuur die toegang tot het internet verschaft zoals smartphones, tablets, digitale televisietoestellen, enz.;
geavanceerde digitale vaardigheden voor een actief gebruik van ICT in domeinen gerelateerd aan onderwijs en opleiding ‐ ook in een informele context ‐ het beroepsleven, communicatie, participatie in de samenleving, vrije tijd en sociale netwerken;
persoonlijke attitudes voor een kritisch, verantwoordelijk, creatief en productief gebruik van deze digitale technologieën. Kritische vaardigheden omvatten niet alleen de bekwaamheid om kritisch om te gaan met digitale content (evaluatie van de geloofwaardigheid van virtuele informatie en van online aangetroffen personen), maar ook om het waardesysteem te interpreteren dat door digitale systemen wordt overgebracht en zo een kritische blik op de informatiemaatschappij te ontwikkelen. Creatieve en productieve vaardigheden berusten met name op een basisbegrip van de wetenschap die aan de basis ligt van de digitale wereld ‐ informatica. Het is zaak om deze basiskennis te verwerven om de digitale wereld rondom ons te begrijpen. Daarnaast moet iedereen de kans krijgen om zijn eigen programma’s te ontwikkelen en te wijzigen of om minstens de eigen interacties met informaticasystemen te begrijpen en te beheersen.
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
38
Kortom, digitale geletterdheid combineert verschillende soorten vaardigheden. Instrumentele en functionele vaardigheden kunnen niet losgekoppeld worden van een kritische benadering van de maatschappelijke veranderingen van het digitale tijdperk. Zonder digitale geletterdheid wordt men dus geconfronteerd met een echte cognitieve handicap, die even nefast is als analfabetisme, omdat hij de “emancipatie” van het individu op verschillende maatschappelijke niveaus aantast. Digitale geletterdheid moet een echte mediawijsheid mogelijk maken. Deze mediawijsheid moet, volgens de Franse Academie der Wetenschappen: “alle burgers de sleutels geven tot de digitale wereld van morgen, zodat zij hem begrijpen, bewuste keuzes kunnen maken en meewerken aan zijn ontwikkeling, in plaats van hem te ondergaan door simpelweg te verteren wat elders wordt ondernomen en beslist.”30
3.3 Evolutie van de doelgroepen van de acties voor digitale insluiting De herdefiniëring van de notie “digitale kloof” in termen van digitale insluiting impliceert dat de digitale uitdagingen verder gaan dan enkel de toegang tot ICT en het basisgebruik van digitale tools; het gaat om de capaciteit om ICT te benutten om de levenskwaliteit te verbeteren en om beter te kunnen participeren in de maatschappij. Digitale insluiting is met andere woorden gelijk aan sociale insluiting. Het gaat immers om het vervullen van zijn rol als actieve en autonome burger in een samenleving waarin ICT een essentiële rol speelt. De inzet voor digitale inclusie is dus niet zozeer om ICT te kunnen gebruiken als wel om de bekwaamheid te hebben om van de voordelen te kunnen genieten die gepaard gaan met het gebruik ervan. De potentiële doelgroepen van acties voor e‐inclusie omvatten dus niet enkel de personen met een laag inkomen of sociaal geïsoleerde individuen. De doelgroepen kunnen ‐ enigszins schematiserend gesteld ‐ in drie grote subgroepen worden ingedeeld; deze zijn echter niet strikt gescheiden maar eerder op elkaar inwerkend.31 De eerste groep omvat personen die traditioneel betrokken zijn bij de acties ter bestrijding van de digitale kloof, namelijk personen die het verst van de arbeidsmarkt af staan, het meest sociaal en cultureel geïsoleerd zijn en geconfronteerd worden met bestaansonzekerheid en marginaliteit: bijv. daklozen, thuislozen, langdurig werklozen, arme migranten, mensen met een handicap en ongeletterde straatjongeren. Begeleidende maatregelen voor de verwerving van digitale vaardigheden die van oudsher worden aangeboden door de verenigingen die instaan voor deze doelgroepen kunnen wel degelijk een vector zijn voor het herwinnen van het zelfvertrouwen en de wederopbouw van de identiteit, maar enkel op voorwaarde dat deze maatregelen geïntegreerd worden in een ruimere context van maatschappelijke herintegratie ‐ namelijk mits begeleiding op het vlak van huisvesting of tewerkstelling. De tweede groep omvat personen die behoren tot potentieel kwetsbare categorieën, zoals eenoudergezinnen of laaggeschoolde werknemers, die het risico lopen om in de eerste categorie te verglijden. Deze groep omvat echter ook personen die, hoewel ze deel uitmaken van een globaal geïntegreerde maatschappelijke categorie, toch niet mee zijn met de digitale ontwikkelingen en dit als een marginaliserende factor beschouwen ‐ bijvoorbeeld senioren, huisvrouwen, jongeren die onvoldoende vertrouwd zijn met ICT. Het is niet eenvoudig om in te spelen op de behoeften van deze 30
“L’enseignement de l’informatique en France: Il est urgent de ne plus attendre”, 2013, http://www.academie‐sciences.fr/activite/rapport/rads_0513.pdf
31
Deze indeling van de doelgroepen die betrokken zijn bij het beleid voor digitale inclusie is afkomstig uit een document dat werd gepubliceerd naar aanleiding van een werkgroep over digitale inclusie, die op 26 maart werd georganiseerd door het Conseil National du Numérique en France. Het document is getiteld: Des fractures numériques à l’inclusion numérique en is raadpleegbaar op www.cnnumerique.fr
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
39
categorie omdat deze personen niet behoren tot een homogene categorie en hun moeilijkheden niet altijd kenbaar maken. De derde categorie omvat bevolkingsgroepen die socioprofessioneel en cultureel geïntegreerd zijn. Zij hebben toegang tot digitale tools en beheersen het elementaire gebruik ervan. Ze slagen er echter niet in om ten volle te profiteren van de voordelen van deze tools om hun beroepspraktijk en hun “emancipatie” in de samenleving te verbeteren. Door hun beperkte inzicht in digitale hulpmiddelen, zijn zij onvoldoende “geëmancipeerd” om te kunnen innoveren en creëren; ze weten niet hoe ICT aan te wenden voor hun professionele en/of persoonlijke projecten. Tot slot zijn er de tussenpersonen ‐ de opleidings‐ en vormingsdeskundigen, hulpverleners, actoren op het vlak van socioprofessionele inschakeling en levenslang leren ‐ die de rol van bemiddelaar opnemen en acties ondernemen voor de talrijke ontvangers van traditionele beleidsmaatregelen ter bestrijding van de digitale kloof. Deze tussenpersonen zijn vaak zelf onvoldoende geïnformeerd over de positieve impact van ICT op de kwaliteit van hun dienstverlening. Bovendien zijn ze vaak onvoldoende opgeleid om hun doelgroep adequaat te helpen bij het gebruik van ICT. Tot deze categorie behoren ook sommige beleidsmakers en middenkaders binnen bedrijven of overheden, die niet in staat zijn om de voordelen van ICT optimaal te benutten ten voordele van hun organisatie.
3.4 Europese beleidslijnen in het kader van de Digitale Agenda 2020 In 2010 heeft de Europese Commissie haar verbintenissen op het vlak van digitale inclusie voor het komende decennium in de Digitale Strategie voor Europa hernieuwd.32 Dit laatste initiatief kadert in de voortzetting van i2010.33 Naar dit voorbeeld, beoogt ze de informatie‐ en communicatietechnologieën aan te wenden als hefbomen voor de groei van een competitieve Europese economie en voor de verbetering van de levenskwaliteit van alle Europese burgers. Deze strategie illustreert het traditionele slingerbeleid dat door de Europese Commissie geprezen wordt. Dit beleid verdedigt de economische belangen en bestrijdt sociale uitsluiting, omdat die de ontwikkeling van een harmonieuze maatschappij verstoort. In tegenstelling tot het vorige initiatief past deze digitale strategie in een context waarin men uit de economische crisis komt. Deze strategie vormt immers de eerste van de zeven hoofdinitiatieven die genomen werden in het ruimere kader van de strategie Europa 2020 – een strategie voor een intelligente, duurzame en inclusieve groei34, die door de Europese Commissie in maart 2010 opgestart werd om de crisis te overwinnen en de economie van de EU op de uitdagingen van het komende decennium voor te bereiden. In dit kader beoogt de digitale strategie het sociaal en economisch potentieel van de ICT, en vooral van internet, zo goed mogelijk te beheren om de werkgelegenheid, de duurzame ontwikkeling en de sociale integratie te bevorderen. Om dit te bereiken werden zeven kerninitiatieven ‐ of pijlers ‐ bepaald, die in 101 acties werden uitgewerkt. Deze zeven pijlers zijn: 1. 2. 3. 4.
Een digitale interne markt realiseren; De interoperabiliteit en standaardisatie vergroten; Het vertrouwen in online diensten en de online veiligheid verbeteren; De toegang tot snel en supersnel internet voor iedereen bespoedigen;
32
Mededeling van 19 mei 2010 van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s “Een digitale agenda voor Europa” [COM(2010) 245 definitief]
33
Europese Commissie “i2010 – Een Europese informatiemaatschappij voor groei en werkgelegenheid”, COM(2005) 229 definitief, 2005
34
EUROPE 2020 – Een strategie voor een slimme, duurzame en inclusieve groei, COM(2010)2020.
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
40
5. Investeren in onderzoek en innovatie; 6. De digitale cultuur, vaardigheden en integratie bevorderen; 7. Een maximale benutting van intelligent technologiegebruik voor de samenleving. Pijler 6 wil de digitale cultuur, vaardigheden en integratie bevorderen en is daarom de enige pijler die rechtstreeks inspeelt op het vraagstuk van de e‐inclusie. De voorgestelde acties die de algemene doelstellingen van deze zesde pijler beogen, berusten op twee waarnemingen:
Hoewel het internet deel uitmaakt van de dagelijkse realiteit van vele Europese burgers, zijn bepaalde bevolkingscategorieën nog steeds digitaal uitgesloten. Zij kunnen dus niet genieten van de opportuniteiten op het gebied van maatschappelijke emancipatie. In vele gevallen is deze uitsluiting te wijten aan een gebrek aan vaardigheden, met name op het vlak van digitale hulpmiddelen en media. Dit beïnvloedt het vermogen om te leren, te creëren en deel te nemen, maar ook het vertrouwen en beoordelingsvermogen in het gebruik van digitale media. Daarnaast kan deze uitsluiting ook het gevolg zijn van een gebrek aan toegankelijkheid van de digitale wereld voor personen met een handicap.
Voorts kampt de EU met een tekort aan geschoold ICT‐personeel. Dit tekort aan geschoolde vakmensen zou kunnen leiden tot een tekort van 700.000 arbeidsplaatsen in de Europese ICT‐ sector tegen 2015.
3.4.1 De twee krachtlijnen van pijler 6 De eerste krachtlijn betreft de ontwikkeling van mediawijsheid en digitale vaardigheden. De tekst benadrukt dat alle Europeanen ICT en digitale media moeten leren gebruiken. Ook moeten ICT‐ opleidingen aantrekkelijker worden gemaakt bij jongeren. Voorts benadrukt het document ook de noodzaak om de vaardigheden inzake ICT en e‐commerce te versterken, d.w.z. de digitale vaardigheden die nodig zijn voor innovatie en groei. Het is zaak om de verspreiding van mediawijsheid onder de hele bevolking te bevorderen, samen met de ICT‐opleidingen en de beste praktijken. Daarnaast hecht het document enorm veel belang aan de bevordering van een loopbaan in de ICT‐ sector bij jongeren en in het bijzonder bij de 30 miljoen jonge Europese vrouwen tussen 15 en 24 jaar. De tweede krachtlijn betreft de ontwikkeling van integrerende digitale diensten zodat iedereen kan genieten van de voordelen van de digitale samenleving. In deze context wordt de noodzaak benadrukt om een antwoord te bieden op de vraag naar basistelecommunicatie; er dient te worden nagedacht over de rol die een universele dienst kan spelen bij de verwezenlijking van de doelstelling van “breedband voor iedereen” op de huidige concurrerende markten. Verder wordt ook het belang onderstreept van een volledige toegankelijkheid tot nieuwe digitale content voor personen met een handicap. 3.4.2 Concrete acties De concrete uitvoering van de doelstellingen van deze twee krachtlijnen van pijler 6 wordt uitgestippeld aan de hand van 13 aanvullende acties: 1. Voorstellen om de vaardigheden en digitale geletterdheid op te nemen in de prioriteiten van de verordening voor de Structuurfondsen (2014‐2020); 2. Instrumenten ontwikkelen om de beroepsvaardigheden van technici en gebruikers van ICT op te tekenen en te herkennen, in samenwerking met het Europees kwalificatiekader en EUROPASS. Deze actie beoogt ook de vaststelling van een Europees kader voor ICT‐professionals om hun beroepsvaardigheden mobiliteit binnen Europa te vergroten;
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
41
3. Digitale vaardigheden en mediawijsheid prioritair maken in het vlaggenschipinitiatief “Nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen”, met de lancering van een plurilaterale sectorale raad voor ICT en werkgelegenheid die verantwoordelijk is voor aspecten van vraag en aanbod; 4. De participatie van jonge vrouwen en herintredende vrouwen op de ICT‐arbeidsmarkt bevorderen via maatregelen ter bevordering van webgebaseerde opleidingsinstrumenten, game‐based e‐leren en sociale netwerken; 5. Een online opleidingsinstrument voor consumenten ontwikkelen met betrekking tot nieuwe mediatechnologieën (zoals consumentenrechten op het internet, e‐handel, gegevensbescherming, mediageletterdheid, sociale netwerken, enz.). Via dit instrument zullen consumenten, leerkrachten en andere doelgroepen uit de 27 lidstaten toegang krijgen tot op maat gesneden informatie en educatief materiaal; 6. Uniforme indicatoren van digitale geletterdheid en mediageletterdheid voorstellen voor alle EU‐ lidstaten. Dankzij aangepaste indicatoren kan de evolutie van de digitale vaardigheden in Europa worden gemeten zodat er aangepaste actieplannen kunnen worden opgesteld die borg staan voor de digitale inclusie van de gehele Europese bevolking. 7. Een systematische evaluatie maken van de wetswijzigingen in het kader van de Digitale Agenda om de toegankelijkheid te garanderen met betrekking tot, bijvoorbeeld, e‐commerce, elektronische identificatie en handtekening, in overeenstemming met de Conventie van de VN met betrekking tot de rechten van mindervaliden, die door alle lidstaten is ondertekend;35 8. In 2011 ‐ na bestudering van mogelijke opties ‐ voorstellen formuleren ter bevordering van de volledige toegankelijkheid van de websites van de openbare diensten (en websites die basisdiensten aan de bevolking leveren) tegen 2015; 9. Tegen 2012, in samenwerking met de lidstaten en belanghebbenden, meewerken aan de ontwikkeling van een protocolakkoord inzake de toegang en bruikbaarheid van digitale tools en webcontent door mensen met een handicap, in overeenstemming met het VN‐verdrag terzake; 10. De lidstaten ondersteunen om langetermijnbeleidslijnen inzake e‐vaardigheden en digitale geletterdheid te implementeren en in dat verband de gepaste stimulansen te geven aan KMO’s en achtergestelde groepen in het bijzonder ‐ senioren, werklozen, immigranten, gemarginaliseerde jongeren, vrouwelijke intreders op de arbeidsmarkt, enz. Belangrijk hierbij is dat efficiënte en duurzame diensten enkel kunnen gewaarborgd worden indien de sociale tussenpersonen een ICT‐ opleiding hebben genoten. Voor deze tussenpersonen dienen dan ook opleidings‐ en certificeringsprogramma’s voor digitale vaardigheden te worden uitgewerkt; 11. De lidstaten ondersteunen bij de tenuitvoerlegging van de bepalingen inzake mensen met een handicap in het telecomkader en de richtlijn inzake audiovisuele mediadiensten; 12. E‐leren integreren in het nationale beleid inzake de modernisering van onderwijs en opleiding, meer bepaald in de curricula, de beoordeling van de leerresultaten en de professionele ontwikkeling van onderwijzend en opleidend personeel. Dit zijn de door de zesde pijler beoogde acties die in 2010 werden gedefinieerd. Uit de boordtabel 2012 met de uitvoeringsstatus van de verschillende acties blijkt echter dat bepaalde initiatieven de voorkeur genieten, nl. de initiatieven ter bevordering van de ontwikkeling van de ICT‐ 35
Convention on the Rights of Persons with Disabilities. Document raadpleegbaar via de volgende link: http://www.un.org/disabilities/convention/conventionfull.shtml
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
42
beroepsvaardigheden en de opwaardering van loopbanen voor vrouwen in de ICT‐sector. De actie betreffende de ontwikkeling van instrumenten om de beroepsvaardigheden van ICT‐technici op te tekenen en de invoering van een Europees kader voor ICT‐professionals om hun mobiliteit binnen Europa te vergroten, is nu in uitvoering. Ook de ondersteuning van vrouwen in de ICT‐sector wordt momenteel aangepakt. De actie die de ontwikkeling beoogt van een online opleidingsinstrument voor consumenten en de actie ter ondersteuning van de lidstaten om langetermijnbeleidslijnen inzake e‐ vaardigheden voor achtergestelde groepen te implementeren, zijn daarentegen opgeschort. Met andere woorden, aspecten die direct verband houden met de professionele integratie lijken de voorkeur te genieten, ten koste van de ruimere aspecten van sociale integratie. Deze strategie illustreert dus nogmaals het traditionele “slingerbeleid” dat door de Europese Commissie gevoerd wordt: de digitale inclusie moet zowel bestreden worden met het oog op de marktperformance en tewerkstellingsgroei als met het oog op de levenskwaliteit en de sociale samenhang. De Europese beleidsvormen kiezen bovendien resoluut voor een optimistische (en zelfs deterministische) benadering, steunend op het hoofdidee volgens hetwelk het ontsloten potentieel van de ICT zowel het bedrijfsleven als het leven van alle burgers zou verbeteren. Aan Belgische zijde stelt men in het kader van de eerste fase van het nationale plan een sterk genuanceerde invulling voor, rekening houdend met zowel de verwerving van technologische ontwikkelingen als de keuzevrijheid van de burgers.
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
43
Hoofdstuk 4 Voorstellen voor een strategisch actieplan “E‐inclusie 2020” 1. Visie van het plan De Belgische overheid is zich bewust van de rijkdom die door de informatiemaatschappij wordt gegenereerd. Informatie‐ en communicatietechnologieën (ICT) spelen op sociaal, economisch en ecologisch vlak een belangrijke rol in onze maatschappij. Ze zijn een essentiële ondersteuning geworden voor alle economische en maatschappelijke activiteiten. Deze hulpmiddelen dragen op verschillende gebieden het potentieel in zich om het actievermogen en de communicatiemogelijkheden van bedrijven, overheden en alle Belgische burgers te vergroten. Zij kunnen een positieve bijdrage leveren aan het individuele en collectieve welzijn. Het is echter duidelijk dat deze rijkdom niet voor iedereen is weggelegd. Dat komt vooral door gebruiksproblemen en soms nog steeds door toegangsproblemen. Op het vlak van toegang en gebruikspatronen tekent zich een kloof af tussen zij die genieten van de voordelen van digitale technologieën en zij die daarvan zijn uitgesloten. Deze problematiek werkt de ongelijkheid in de hand wat betreft toegang tot werk, onderwijs, diverse goederen en diensten en de uitoefening van het burgerschap. De digitale kloof is een vector van sociale uitsluiting en moet daarom bestreden worden. De Belgische overheid erkent haar rol hierin en wil daarom de digitale insluiting van alle Belgische burgers waarborgen en in het bijzonder van de zwaksten onder hen, zodat iedereen kan genieten van de voordelen van informatie‐ en communicatietechnologieën. Gelet op de multidimensionale aard van de digitale kloof heeft de strijd voor e‐inclusie nood aan een geïntegreerde aanpak in diverse domeinen van het leven en op verschillende vaardigheidsniveaus. Daarom zal de Belgische overheid in de tweede fase van het Nationale Actieplan ter bestrijding van de digitale kloof, nu getiteld “Actieplan e‐inclusie 2020”, een reeks acties ondernemen. Deze moeten ervoor zorgen dat alle Belgische burgers toegang krijgen tot ICT‐technologieën, zich deze op een doeltreffende en veilige manier kunnen toe‐eigenen en er autonoom en efficiënt gebruik van kunnen maken in functie van hun levensproject. Tegelijkertijd zal de overheid toezien op de toepassing van het principe van “Internet voor iedereen”. Onderhavig actieplan voor e‐inclusie beoogt de volgende streefdoelen: a) Een proactieve strategie: Het beleidsplan “e‐inclusie 2020” pakt de digitale kwetsbaarheid van individuen en groepen op een preventieve manier aan, door nieuwe technologische en maatschappelijke evoluties ‐ zoals de ontwikkeling van sociale netwerken en de verbreiding van het mobiele internetgebruik ‐ te anticiperen en hierop te reageren. b) Het actieplan berust op een gedeelde digitale geletterdheid, met participatie van stakeholders uit de politieke en openbare sector, de onderwijssector en de sociaal‐culturele sector. De strategie voor e‐inclusie moet kunnen rekenen op zijn spelers op welk niveau dan ook. Zij moeten de uitdagingen van e‐inclusie begrijpen en zich houden aan haar principes. c) Het meerdimensionale en evolutieve karakter van de digitale kloof moet onder ogen worden gezien: men met verder kijken dan de notie “digitale kloof” en eerder in termen van “digitale
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
44
inclusie” denken. Deze digitale inclusie wordt gedefinieerd als de sociale integratie in een samenleving en een economie waarin ICT een essentiële rol vervult. Digitale inclusie beperkt zich niet tot het gebruik van de digitale hulpmiddelen die een groot deel van de bevolking gebruikt maar niet altijd even goed beheerst, maar heeft ook betrekking op de mogelijkheid om als actieve en autonome burger te participeren in alle aspecten van de hedendaagse maatschappij. Digitale inclusie houdt daarom in dat men eerst fysiek in staat moet zijn om toegang te krijgen tot digitale apparatuur en content. Vervolgens impliceert digitale inclusie dat men de basisvaardigheden moet kunnen verwerven, maar ook dat men de meer geavanceerde vaardigheden moet kunnen ontwikkelen die nodig zijn voor een doeltreffende participatie in alle domeinen van de maatschappij. Ook moet men kunnen genieten van maatschappelijke hulpbronnen die het autonome en kritische gebruik van digitale apparaten en content ondersteunen in het kader van professionele of persoonlijke projecten. Tot slot moet het verwerven van ICT beschouwd worden als een levenslange verwerving van kennis en vaardigheden, omdat ICT‐praktijk nooit definitief is. d) Een intersectorale aanpak en samenwerkingsverbanden met meerdere belanghebbenden: het plan zal worden uitgevoerd in een geest van dialoog en participatie tussen de diverse overheidsactoren, de actoren op het terrein uit de betrokken sectoren ‐ zoals onderwijs, alfabetisering, socioprofessionele integratie, maatschappelijk welzijn, levenslang leren en sociaal‐ cultureel welzijn ‐ en de bedrijven die geïnteresseerd zijn in dergelijke samenwerkingsverbanden. e) Een synergie tussen de verschillende beleidsniveaus: het actieplan berust op een gedeelde visie en gezamenlijk geformuleerde doelstellingen waarbinnen elk beleidsniveau maatregelen treft conform zijn bevoegdheden. Er zullen synergieën worden gezocht op verschillende beslissingsniveaus en beleidsterreinen, met het oog op een efficiëntere bestrijding van de digitale kloof. Een goede coördinatie tussen de partners van het actieplan is hierbij van groot belang.
2.
Doelstellingen van het plan Algemene doelstelling van het plan 36
Dat alle Belgische burgers toegang krijgen tot ICT‐technologieën, zich deze op een doeltreffende en veilige manier kunnen toe‐eigenen en er autonoom en efficiënt gebruik van kunnen maken naargelang hun ‐ persoonlijke of professionele ‐ levensprojecten. Om dit te bereiken zal de Belgische overheid acties ondernemen die de volgende doelstellingen beogen: A.
Op individueel vlak: bevordering van de toegankelijkheid en bruikbaarheid van vaste en mobiele digitale technologieën en diensten als een basisrecht voor alle burgers en de meest kwetsbaren in het bijzonder De doelstelling om de participatie alle burgers in de verschillende aspecten van de maatschappij te bevorderen, is niet enkel bedoeld om de fysieke en materiële toegang tot de ICT, met inbegrip van mobiele technologieën – smartphone, tablets, enz. – mogelijk te maken, maar ook om de digitale interfaces, inhoud en diensten toegankelijk en bruikbaar te maken, zodat zoveel mogelijk burgers en vooral de meest kwetsbaren er gebruik van kunnen maken.
36
Ter herinnering: de ontwerpversie van deze aanbevelingen werd ter raadpleging voorgelegd aan de actoren op het terrein ter gelegenheid van twee tweetalige workshops die op 9 en 11 december 2013 werden georganiseerd door de POD Maatschappelijke integratie.
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
A1
45
Herbepaling van de beleidsvormen voor de individuele aanschaf van traditionele en mobiele ICT‐ apparatuur, ten voordele van de zwakste bevolkingsgroepen. Tijdens de eerste fase van het plan hebben federale hulpmaatregelen op basis van fiscale incentives vele gezinnen geholpen om zich aan een voordelige prijs een computer en een internetverbinding aan te schaffen. De evaluatie van het plan heeft echter aangetoond dat deze initiatieven de echte kansengroepen onvoldoende hebben bereikt. Daarom zal de federale overheid zijn inspanningen in het kader van maatregelen voor de aanschaf van vaste en mobiele ICT‐apparatuur versterken ten voordele van kansarme bevolkingsgroepen. Voor echte kansarmen zijn nieuwe mobiele apparaten met intuïtieve en gebruiksvriendelijke interfaces vaak een manier om verbonden te zijn met de samenleving. Voor de zwakkere bevolkingsgroepen moeten dus nieuwe, concrete maatregelen worden bestudeerd. Men denkt bijvoorbeeld aan “nieuwe‐technologiecheques”. Het is belangrijk dat de informatie doorstroomt naar alle sociale diensten die in direct contact staan met deze doelgroepen, zodat deze initiatieven ook daadwerkelijk de beoogde doelgroepen bereiken. De hulpmaatregelen bedoeld om de zwakste doelgroepen te helpen bij de individuele aanschaf van ICT‐apparatuur ‐ zowel vast als mobiel ‐ moeten gepaard gaan met duurzame maatregelen ter ondersteuning van de installatie, het gebruik en het onderhoud van de digitale diensten en contents. Deze onmisbare aanvullende ondersteuningsmaatregelen moeten aan gunstige tarieven worden aangeboden of zelfs geïntegreerd worden in het basisaanbod. Ook moeten de bevoegde regionale overheden bij alle nieuwe investeringsprojecten of vernieuwingsprojecten van sociale huisvesting infrastructuren voorzien voor toegang tot breedbandinternet.
A2
De kostprijs van het hogesnelheidsinternet voor de ganse bevolking verlagen Om van online diensten te kunnen genieten is een internetverbinding onmisbaar. De kostprijs van de internetverbindingen heeft vandaag de dag een groter ontradend effect dan de kostprijs van de individuele aanschaf van de uitrusting. Tegenwoordig maken “triple play”‐pakketten (aanbiedingen die internet, televisie en telefoon bundelen) de internetprijzen nog minder transparant. Daarnaast blijven de kosten voor mobiel internet erg hoog. Daarom zal de federale overheid zorgen voor een efficiënter regelgevend kader voor de markt van de internetverbindingen, in overeenstemming met de Europese regels inzake mededinging, zodat de kosten voor alle categorieën van de bevolking worden gedrukt. De overheid zal hierbij ijveren voor een grotere transparantie in de tarieven en de contractuele inschrijvingsvoorwaarden.
A3
Breedbandinternet toevoegen aan het sociale element van de universele dienst voor de levering van telecommunicatiediensten Internetverbinding is een essentiële dienst geworden voor maatschappelijke integratie, net als de post, de telefoon, de radio en televisie. Voor gezinnen met een laag inkomen blijft deze verbinding echter een groot financieel obstakel; hun positie ten opzichte van de digitale kloof is niet verbeterd in de voorbije jaren. Daarom zal de federale overheid er in samenspraak met de leveranciers van telecomdiensten voor zorgen dat toegang tot breedbandinternet wordt toegevoegd aan het sociale element van de universele dienst voor de levering van telecommunicatiediensten (minimale internetdienst opgenomen in het aanbod van de leveranciers) en dat de definitie van de groepen die recht hebben op het sociaal tarief wordt verruimd zodat alle zwakke groepen er recht op hebben.
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
A4
46
Verstrengde toepassing van de EU‐aanbevelingen inzake e‐toegankelijkheid en bruikbaarheid op het vlak van techniek, content en toepassingen In de strijd voor de digitale inclusie moeten ook de technologische en cognitieve hindernissen die sommige doelgroepen met een handicap of een deficiëntie ondervinden, aangepakt worden, omdat deze hun volwaardige participatie in de informatiemaatschappij verhinderen. De Digitale Agenda 2020 van de EU verplicht websites van de overheid om tegen eind 2015 de internationale normen voor webtoegankelijkheid na te leven. Ook het VN‐verdrag voor de rechten van gehandicapten legt voorwaarden op voor e‐ toegankelijkheid. De bevoegde overheden zullen moeten toezien op de uitvoering van de vereisten van het Europese regelgevingskader inzake telecommunicatie voor gehandicapten. De websites van de Belgische overheid zullen moeten voldoen aan de WCAG‐aanbevelingen (Web Content Accessibility Guidelines) van het W3C (World Wide Web Consortium), die overeenstemmen met het kwaliteitslabel Anysurfer. Bij overheidsopdrachten zal de naleving van de toegangscriteria van het Anysurfer‐label verplicht worden in het lastenboek . Hierbij is het ook belangrijk dat deze toepassing wordt gecontroleerd en dat de websites toegankelijk blijven eens ze online zijn. Er zullen ook acties worden ondernomen om huidige en toekomstige (in opleiding zijnde), webdesigners te sensibiliseren voor deze normen voor de e‐ toegankelijkheid, zodat zij de interfaces en content kunnen aanpassen aan de behoeften van alle gebruikerscategorieën. De overheden zullen aangemoedigd worden om de toepassing van deze regels niet te beperken tot de verplichte maatregelen maar om deze uit te breiden naar al hun diensten. Op de middellange termijn zullen zij er ook voor zorgen dat de websites van de Belgische overheid zo snel mogelijk voldoen aan de AA‐niveauvereisten van de WCAG 2.0, die verder gaan dan het Anysurfer‐label.
A5
De veilige aanwending van het internet en online diensten voortzetten en versterken Het gebruik van informatica en internet houdt risico’s in ‐ diefstal van persoonlijke gegevens, online fraude, hacking, desinformatie, intimidatie, illegale activiteiten ‐ wanneer de hardware en software onvoldoende beveiligd zijn. De derde pijler van de Digitale Agenda 2020 van Europa wil specifiek ingaan op de strijd tegen cybercrime, kinderporno en schending van de privacy. Het actieplan van de Europese Unie voor de bescherming van kritieke informatie‐infrastructuur biedt een brede waaier van maatregelen op het gebied van netwerk‐ en informatiebeveiliging en de bestrijding van cybercriminaliteit. Daarnaast moeten de voorlichtingscampagnes onder het grote publiek verdergezet en versterkt worden door het verstrekken van informatie over de basisprincipes die moeten worden gevolgd om pc’s te beveiligen: antivirussoftware, firewalls, wachtwoorden, beveiliging van de WIFI‐ toegangscode, enz. (Zie de informatiebrochures van het Observatorium van de Rechten op het Internet. Ook moeten er meer specifieke voorlichtingscampagnes over de online veiligheid van kinderen en hun ouders worden nagestreefd, zoals die van Child Focus in het kader van de Europese programma “Safe Internet”.
A6
Maatregelen en coöperatieve openbare digitale diensten voorzien die de “emancipatie” en participatie van alle burgers vergroten Een van de grote voordelen van digitale technologieën dat zij de “emancipatie” (empowerment) en de participatie van de burger in openbare debatten en initiatieven op lokaal, regionaal of federaal niveau kunnen vergroten. Aangezien digitale inclusie meer is dan de loutere consumptie van ICT ‐ het biedt doelgroepen de kans om ICT te benutten om deel te nemen aan de verschillende sferen van het sociale leven ‐ is het essentieel dat deze mogelijkheid tot
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
47
collectieve actie ook effectief bekrachtigd wordt. Dit moet gebeuren door meer innovatieve openbare webfuncties die deze maatschappelijke bijdrage aan het democratisch debat mogelijk maken. De verschillende bestuursniveaus moeten dus de emancipatie van de burgers bevorderen door hen toegang te verschaffen tot collaboratieve platformen die het publieke debat verbeteren. B
Op collectief vlak: steun aan de openbare computerruimten in de strijd voor digitale inclusie
B1
Op een structurele en duurzame manier de openbare computerruimten ondersteunen door het behoud en de ontwikkeling van bestaande structuren aan te moedigen In het kader van de eerste fase van het plan hebben de federale regering en de gewestelijke entiteiten de uitbreiding van het aantal openbare computerruimtes (OCR’s of EPN’s) aanzienlijk ondersteund, hoofdzakelijk via specifieke subsidies in het kader van projectoproepen. De OCR’s/EPN’s hebben hun nut bewezen in de loop der jaren. Zij hebben de drempel tot ICT verlaagd op functioneel, pedagogisch, sociaal en menselijk vlak. Nu de OCR’s/EPN’s hun nut hebben bewezen, wordt het hoog tijd om maatregelen te treffen voor de structurele financiering van deze organisaties. Deze structurele financiering is niet alleen nodig om apparatuur aan te schaffen (vervanging en modernisering van de infrastructuur) maar ook om personeelskosten te dekken. Het personeel van de OCR’s/EPN’s moet structureel en duurzaam gesubsidieerd worden, niet langer enkel door tijdelijke subsidies in het kader van projectoproepen zoals nu vaak het geval is. Zonder deze financiering riskeren bepaalde OCR’s te verdwijnen omdat zij niet langer in staat zijn om in hun onderhoud te voorzien. De lokale overheden en buurtverenigingen zullen een flexibele formule voor vaste en mobiele apparatuur, onderhoud en opleiding “op maat” aangeboden krijgen. Dit zal gebeuren op basis van hun specifieke behoeften. Deze aangepaste formule kan de vorm aannemen van een huurregeling en/of onderlinge uitwisseling van digitale en vooral mobiele technologieën tussen de verenigingen op eenzelfde locatie.
B2
Meer beroepserkenning voor OCR‐docenten en ‐begeleiders Er moet meer aandacht uitgaan naar de erkenning van het beroep van begeleider, bijvoorbeeld in de functieclassificaties van de ambtenaren van de gemeenten en bibliotheken en in de collectieve arbeidsovereenkomsten van de non‐profitsector. De begeleidingsfunctie van een OCR‐medewerker vergt ruimere vaardigheden dan de loutere kennis van ICT. OCR‐begeleiders hebben geleidelijk aan een nieuwe rol en nieuwe bemiddelingsfuncties waargenomen die verder gaan dan de technische begeleiding van ICT‐gebruikers. Ze zijn echte bemiddelaars geworden op digitaal, menselijk en sociaal vlak. Zij zouden daarom permanent begeleid moeten worden om deze polyvalente rol op te nemen en de link te leggen tussen hun activiteit binnen hun OCR en hun sociale, educatieve en culturele werk op gemeentelijk vlak. Hun beroep moet erkend worden door een officieel erkende accreditatie die de verworven ervaring officieel waardeert. Deze accreditatie moet gebaseerd zijn op de bestaande docentopleidingen (bv. het Interuniversitair certificaat CERTICA van de ULg) en op de competentieprofielen die door diverse instellingen zijn opgesteld (bv. TechnofuturTIC of het Europese project VET4inclusion). Zo kan men voortbouwen op bestaande ervaringen en tegelijkertijd mikken op een consistentere aanpak van de initiatieven.
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
48
Deze evolutie naar een takenpakket dat veel meer inhoudt dan zuiver computergerelateerde taken, heeft ertoe geleid dat OCR’s hun missie niet meer duidelijk kunnen afbakenen en dat zij soms de rol overnemen van andere diensten of lokale actoren. OCR’s hebben nu nood aan een strategische visie op hun potentiële evolutie. Daarom moeten hun prioritaire taken officieel worden gekaderd en afgebakend ten opzichte van de taken van andere actoren en lokale diensten. B3
De oprichting en versterking van netwerken van OCR’s en verenigingen die strijden voor digitale inclusie op regionaal, federaal en Europees niveau Deze ontwikkeling zal voortbouwen op bestaande netwerken, in een logica van coördinatie, uitwisseling van ervaringen en middelen, alsook opleiding en ondersteuning van begeleiders. Naar het voorbeeld van het OCR‐netwerk dat in 2005 door het Waals Gewest werd opgericht volgens een vierdubbele doelstelling: de coördinatie tussen OCR’s op regionaal niveau, de uitwisseling van ervaringen en middelen, opleiding en ondersteuning van de begeleiders, de oprichting van een resourcecenter ten dienste van de lokale OCR’s. Op federaal niveau zal er een uitwisseling van ervaringen tussen de netwerken van lokale initiatieven en regionale resourcecentra worden georganiseerd. De netwerken en resourcecentra zullen ook een belangrijke rol spelen bij de uitwisseling van ideeën over de nieuwe taken en missies van de OCR’s in het licht van technologische en maatschappelijke evoluties.
C.
Digitale technologieën ten dienste van de sociale samenhang
Deze doelstelling bestaat erin om de rol van gedecentraliseerde initiatieven voor e‐inclusie te ondersteunen en op te waarderen, niet enkel door de digitale ongelijkheid weg te werken, maar ook door de sociale samenhang te versterken. C1
Digitale inclusie opnemen in de “gemeentelijke meerjarenplannen”, door de lokale overheid te vragen om de sleutelrol van de OCR’s/EPN’s te erkennen in het onderwijsbeleid, het culturele beleid, de buurtwerking en het lokale verenigingsleven De meeste gemeentebesturen beschikken over een “gemeentelijke meerjarenplan” van maatschappelijke dienstverlening om een gecoördineerde maatschappelijke dienstverlening op hun grondgebied te verzekeren. Om geen extra plan te moeten uitwerken, worden lokale overheden aangemoedigd om systematisch digitale inclusie als transversale dimensie toe te voegen aan hun acties. De bedoeling hiervan is om alle lokale belanghebbenden ‐ gemeenteambtenaren, onderwijzend personeel, socioculturele actoren, economische actoren, enz. ‐ bewust te maken van de digitale inclusie in onze samenleving, zodat zij een beter inzicht verwerven in de behoeften van de lokale bevolking. Dit vergemakkelijkt de coördinatie van alle lokale initiatieven voor digitale inclusie en sociale integratie. Het doel is ook om het gebruik van ICT als leermiddel en/of creativiteitsinstrument bij persoonlijke projecten te stimuleren, zodat de betrokken doelgroepen zich het gebruik van ICT kunnen toe‐eigenen en deze technologieën kunnen gebruiken in functie van hun levensprojecten. Daarom zijn OCR’s/EPN’s en andere organisaties die strijden voor digitale inclusie onmisbare partners geworden. Zij kunnen namelijk de digitale dimensie tijdens de uitvoering van het plan ondersteunen en coördineren en een link vormen met de lokale welzijnswerkers en de educatieve en culturele actoren. De OCR’s kunnen zich een rol van dienstverlener aanmeten ten behoeve van andere lokale bemiddelaars die vaak onvoldoende opgeleid zijn in het gebruik van ICT. Wij denken hierbij vooral aan de functie van begeleider van lokale netwerken.
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
C2
49
Ondersteuning en promotie van innoverende lokale voorzieningen voor ICT‐sensibilisering en ‐ opleidingen, die ingericht worden door de OCR’s, in samenwerking met sociale of educatieve instellingen Actoren op het terrein hebben soms innoverende benaderingen voor de sensibilisering voor ICT‐toepassingen van kwetsbare of geïsoleerde doelgroepen die moeilijk uit hun buurt komen. Zij begeleiden deze doelgroepen via aangepaste leermethoden. Deze benadering berust op een fundamenteel principe: de doelgroepen benaderen in hun vertrouwde omgeving. Dit gebeurt via hulpverleners, instellingen of buurtverenigingen die een vertrouwensrelatie hebben opgebouwd met deze doelgroepen, zoals bijvoorbeeld het OCMW, jongerenhuizen, asielcentra, gevangenissen, instellingen voor jeugdzorg en sociale restaurants. Deze “plaatselijke” initiatieven moeten ondersteund worden door mobiele en gebruiksvriendelijke voorzieningen. De federale overheid zal projectoproepen blijven ondersteunen die gericht zijn op de samenwerking tussen hulpverleners die strijden tegen de digitale kloof en maatschappelijke welzijnswerkers, met name OCMW’s en verenigingen die zich inzetten in de strijd tegen armoede.
C3
Ondersteuning van de instellingen van het maatschappelijk middenveld zodat zij ICT integreren in hun dagelijkse werking Instellingen van het maatschappelijk middenveld (zoals bijvoorbeeld de sectoren van levenslang leren en sociaal‐culturele werking) bevorderen de maatschappelijke integratie maar ondervinden problemen bij de integratie van digitale technologieën in hun taken. Het Actieplan wil enerzijds de werknemers van deze organisaties helpen om digitale technologieën te integreren in hun dagelijkse werking (zie aanbeveling D2), en anderzijds hun instellingen helpen om een “digitale omschakeling” te verwezenlijken, zodat ICT‐technologieën in alle aspecten van hun werking worden geïntegreerd. Voorwaarde voor een efficiënte en duurzame omschakeling is echter dat de instellingen beschikken over een methodologische ondersteuning (evaluatie van de doelstellingen en bestaande werkinstrumenten, checklists voor interne ICT‐audits, enz.) Hiervoor moeten instellingen een beroep doen op “overdragers van digitale vaardigheden”, die ofwel binnen de eigen rangen worden aangesteld ofwel extern worden aangeworven. Deze kunnen via individuele trainingsinstrumenten als “Mediacoach”37, worden opgeleid om vervolgens hun vaardigheden over te dragen aan andere medewerkers uit het maatschappelijk middenveld die meewerken aan deze digitale omschakeling.
C4
ICT ten behoeve van een duurzame levenskwaliteit Tot hiertoe werden ICT‐technologieën te vaak uitsluitend verbonden aan communicatie, vrije tijd, opleiding en werk. In de komende jaren moet ICT ook meer bijdragen aan de kwaliteit van het dagelijkse leven en de zelfstandigheid van alle burgers: –
ICT‐toepassingen promoten ten behoeve van de levenskwaliteit en de autonomie van gehandicapten, bejaarden, mensen met een zwakke gezondheid of chronisch zieken, met name via “ambient assisted living” technologieën (AAL). De participatie van onderzoekscentra, ondernemingen en het Belgische verenigingsleven aan de Europese initiatieven op dit vlak bevorderen.
37
MediaCoach is een trainingsprogramma dat vooral gericht is op medewerkers uit de verenigingswereld. Het maakt deel uit van een Europees project dat tot doel heeft om een systeem op touw te zetten voor de certificering van begeleiders die gespecialiseerd zijn in mediageletterdheid. Het betreft een nationaal programma dat mede wordt geleid door Média Animation (Franse Gemeenschap Wallonië‐Brussel) en LINC (Vlaamse Gemeenschap).
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
50
–
Nieuwe vormen van werk promoten ‐ telewerk, coworking‐ruimtes ‐ dankzij de mogelijkheden van ICT op het gebied van interactieve en directe communicatie in een perspectief van duurzame ontwikkeling op lokaal niveau.
–
Eenvoudige ICT‐toepassingen promoten, binnen eenieders bereik, om het energieverbruik van de gezinnen te optimaliseren en de kwaliteit van de woonomstandigheden te verbeteren.
D.
De toe-eigening van digitale technologieën democratiseren ten behoeve van professionele, sociale en persoonlijke projecten van zoveel mogelijk burgers
D1
Opleidingen tot het gebruik van de digitale technologieën en de verwerving van digitale geletterdheid integreren in de algemene, levenslange vorming ICT‐opleidingen en digitale geletterdheid38 worden nog te vaak als afzonderlijke entiteiten beschouwd. Zij omvatten echter een breed scala aan vaardigheden die enkel zinvol kunnen worden ingezet in het kader van professionele, maatschappelijke en/of persoonlijke projecten. Om dit scala aan vaardigheden effectief te verwerven, moet dit leerproces ingebed worden in de dagelijkse activiteiten van de gebruikers. Dit geldt vooral voor mensen die in een situatie van sociale uitsluiting verkeren en die in staat moeten zijn om de basisprincipes van digitale geletterdheid te verwerven met het oog op hun sociale re‐integratie. Digitale geletterdheid moet daarom ook niet langer als apart vak onderwezen worden, maar eerder als een instrument voor de ontwikkeling van een professioneel, maatschappelijk en/of persoonlijk project. Het is daarom van essentieel belang dat het aanleren van digitale technologieën en de verwerving van digitale geletterdheid wordt geïntegreerd in de opleidingsvoorzieningen voor levenslang leren, zowel in het onderwijs als in voortgezette opleidingen, socioprofessionele integratie, maatschappelijk welzijn of bijscholing. Dankzij de systematische integratie van digitale tools in alle onderwijs‐ en opleidingsvoorzieningen, zullen alle generaties deze tools beschouwen als een middel om kennis op te zoeken en te ontwikkelen en als een efficiënt middel om toegang tot de arbeidsmarkt te krijgen en hun vaardigheden voor altijd in stand te houden.
D2
De digitale geletterdheid van leerkrachten, maatschappelijke werkers en andere tussenpersonen van maatschappelijk en cultureel welzijn verbeteren door ze op te leiden met het oog op de integratie van digitale instrumenten en contents in hun beroepspraktijken
Opleidingen in digitale technologieën en de verwerving van digitale geletterdheid vereisen een vorming van diegenen die vormen (hier gebruikt in de algemene zin van het woord, ongeacht de status of de doelgroep). Het succes hangt af van de kwaliteit van die vorming. Welnu, deze tussenpersonen zijn, met uitzondering van de ICT‐instructeurs, zelf nog vaak inconsistent in de integratie van ICT in hun pedagogische activiteiten. Dit is te wijten aan een gebrek aan vaardigheden of een gebrek aan inzicht over het belang van de toe‐eigening van ICT voor een succesvolle sociale (her)integratie. Aangezien zij dicht bij kansarme groepen staan, moeten al deze professionals beter gemobiliseerd worden rond de problematiek van digitale inclusie. Dit kan gebeuren door hen op te leiden, met het oog op een betere toe‐eigening van de digitale technologieën in hun dagdagelijkse beroepspraktijken, en door hen aan te moedigen om hun pedagogische instrumenten te verrijken. Het is zaak om deze opleidingen systematisch op te nemen in het curriculum van hun basisopleiding. Daarnaast moeten deze tussenpersonen gedurende de volledige duur van hun loopbaan kunnen bijgeschoold worden. Zo kunnen zij 38
Ter herinnering: we gebruiken we de uitdrukking “digitale geletterdheid" als vertaling uit het Engels van “digital litteracy" en het Frans “littératie numérique". Het Franse “Conseil national du numérique" heeft onlangs het gebruik van deze uitdrukking officieel bekrachtigd (zie sectie 3.2).
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
51
vaardigheden van digitale geletterdheid ontwikkelen die verder gaan dan de louter instrumentele en functionele vaardigheden. Deze acties moeten worden gebaseerd op bestaande gemeenschappen van docenten, trainers en actoren voor tussenpersonen voor inschakeling, levenslang leren en maatschappelijk welzijn die zich al jaren inzetten voor de integratie van een digitale pedagogiek in hun respectieve sectoren. Hierop voortbouwen maakt een succesvolle uitwisseling van ervaringen en innovatieve onderwijsmethoden mogelijk. Ook tussen de Vlaamse en Franse Gemeenschap moeten uitwisselingen aangemoedigd worden. D3
De convergentie versterken tussen sociale begeleiding en begeleidende maatregelen voor de verwerving van digitale vaardigheden van erg kwetsbare of geïsoleerde bevolkingscategorieën Voor de erg kwetsbare of geïsoleerde bevolkingscategorieën moet er een convergentie zijn tussen de sociale begeleiding en de begeleidende maatregelen voor de verwerving van digitale vaardigheden. Dit kan gebeuren door een beroep te doen op maatschappelijke instellingen die deze zwakke doelgroepen opvangen (cf. aanbeveling C2). Deze convergentie maakt de ontwikkeling van leerprocessen “ter plaatse” mogelijk met de bedoeling om individuele of collectieve digitale projecten op te zetten die zinvol zijn voor deze doelgroepen en die kaderen in een geheel van maatschappelijke integratie. De federale overheid zal alle actoren uit de sector van het maatschappelijk welzijn blijven aanmoedigen om de digitale dimensie meer en systematisch te integreren in het socioprofessioneel en maatschappelijk activeringsparcours van hun gebruikers.
D4
ICT verankeren in de praktijken van beleidsmakers en andere tussenpersonen uit de overheidsadministratie door hen aan te moedigen om een betere digitale geletterdheid te verwerven. Een efficiënt beleid van digitale inclusie impliceert dat ook alle stakeholders overtuigd zijn van het belang en de effecten ervan als hefboom voor sociale integratie. De verwerving van mediawijsheid door politieke en administratieve beleidsmakers is daarom van groot belang. Dit kan op verschillende manieren gebeuren: door de uitwisseling van goede praktijken, ontmoetingen, opleidingen, enz. De federale overheid zal bij de OCMW’s en andere actoren in de strijd tegen de armoede een sensibiliseringscampagne voeren over het belang van digitale inclusie. Dit zal vooral gebeuren via uitwisselingsmomenten. Er zullen methoden en instrumenten worden ontwikkeld om de zichtbaarheid van positieve acties ten behoeve van digitale inclusie te verbeteren, nl. via indicatoren, kwalitatieve beoordeling van de toegevoegde waarde en metingen van de “social return on investment”.
D5
Gemeenschappelijke normen voor de digitale geletterdheid ontwikkelen Het concept “digitale geletterdheid” dat gedefinieerd wordt onder punt 3.2 omvat een brede waaier aan vaardigheden, gaande van basisvaardigheden over de toe‐eigening en het kritisch produceren van digitale content tot een begrip van het waardesysteem dat door digitale systemen en de informatiemaatschappij wordt overgebracht. Dit concept biedt een referentiekader voor de systematische definitie van verschillende soorten digitale vaardigheden. Het biedt ook een algemene houvast voor de diverse actoren ‐ de opleidings‐ en vormingsdeskundigen, de lesgevers van de lesgevers, de actoren op het vlak van digitale en sociaal‐culturele integratie ‐ die nu vaak ieder op zich hun eigen referentiekader voor de verschillende vaardigheden opstellen.
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
52
Dit referentiekader moet dus alle verschillende actoren in staat stellen om een algemene visie te ontwikkelen en misschien zelfs om zich aan te sluiten op een netwerk zodat zij gemeenschappelijke referentiekaders kunnen uitwerken voor digitale geletterdheid, door de vaardigheden te beschrijven die zij er graag in zouden vervat zien per beoogd profiel. Deze gemeenschappen kunnen zich aldus ontwikkelen rond een geografische nabijheid, doelgroepen of interventiemilieus. E.
De ontplooiing van digitale technologieën in een perspectief van duurzame ontwikkeling promoten
E1
Digitale inclusie en “Green IT” promoten via de ondersteuning van procedés voor de recyclage en herstelling van computermateriaal om de ecologische voetafdruk van de ICT te beperken In de beroepswereld wordt hardware vaak snel afgedankt zonder daarom onbruikbaar te zijn. Ook overheidsdiensten ontsnappen niet aan deze praktijk. IT‐materiaal kan echter een tweede leven hebben en worden gebruikt voor bepaalde gebruikers, zoals instellingen en organisaties voor maatschappelijk welzijn en onderwijs. De overheid zal de ontwikkeling ondersteunen van procedés voor de recyclage en herstelling van computermateriaal en computerbenodigdheden, met name via sociale economie en “groen” ondernemerschap. Hierbij komt het erop aan om duurzame samenwerkingsverbanden met diverse partners aan te gaan om recyclage‐ en herstellingsprogramma’s voor Pc’s op te zetten met het oog op een alternatieve of tweedehands markt. De overheid zal hiervoor organisaties uit de overheidssector en privéondernemingen stimuleren om hun computers in het circuit van de tweedehands markt te brengen. Deze recyclageprogramma’s moeten echter aan minstens drie fundamentele eisen voldoen:
E2
–
De producten van dit recyclage‐ en herstellingsprocedé moeten beantwoorden aan een bepaald kwaliteitsniveau, dat voldoet aan de technische vereisten van de huidige web‐ en multimediatoepassingen.
–
Het materiaal dat door de vzw’s en/of gebruikers wordt hergebruikt, moet gekoppeld worden aan een financieel haalbaar installatie‐ en onderhoudsaanbod.
–
De alternatieve markt voor gerecycleerde Pc’s zal ook worden gekoppeld aan een aanbod om toekomstige gebruikers te ondersteunen bij het gebruik van het apparaat via een partnerschap met maatschappelijke organisaties.
De actoren op het terrein, de burgers en de doelgroepen sensibiliseren om de ecologische voetafdruk van ICT te verminderen. Computers genereren jaarlijks een grote hoeveelheid giftig afval uit elektrische en elektronische apparatuur (AEEA). Daarnaast verbruiken ICT‐toepassingen een aanzienlijke hoeveelheid elektriciteit. De ecologische voetafdruk heeft zowel betrekking op de overlast gerelateerd aan de productie en het afdanken van ICT (vervuiling, uitputting van niet‐hernieuwbare energiebronnen) als op het gebruik zelf (energieverbruik). De overheid zal daarom de actoren op het terrein en de doelgroepen sensibiliseren om de ecologische voetafdruk van hun activiteiten te verminderen via energiebesparingen, recycleerbare computerbenodigdheden, recuperatie van het gebruikte materiaal, enz.
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
53
F.
Anticiperen op de technologische evolutie en de opkomst van nieuwe factoren inzake kwetsbaarheid of uitsluiting
F1
Een technologisch bewakingsplatform invoeren met het oog op de risico’s en mogelijkheden van de opkomende innovaties en een evaluatie van de opkomende gebruiksvormen Technologie staat niet stil en brengt voortdurend vernieuwing. Internet is vandaag de dag niet meer enkel toegankelijk via computer, maar ook via mobiele verbindingen op smartphones en tablets. Niet alleen de technologie evolueert snel, maar ook het gebruik ervan. Digitale inclusie voor alle burgers betekent ook dat men moet anticiperen op de mogelijke sociale en economische gevolgen van deze ontwikkelingen op de samenleving. Met behulp van een groep permanente deskundigen zal de overheid een technologisch bewakingsplatform oprichten, met het oog op de risico’s en mogelijkheden van de opkomende innovaties, door nieuwe samenwerkingsverbanden te creëren tussen de bestaande initiatieven aan weerszijden van de taalgrens (met name AWT en iMinds). Het is mogelijk dat hiervoor ook een beroep wordt gedaan op de medewerking van toonaangevende ondernemingen. De technologische bewaking mag zich niet beperken tot een observerende functie, maar moet ook nieuwe toepassingen overwegen die aan specifieke noden in de maatschappij kunnen voldoen. Dit platform zal ook de opkomende gebruiksvormen van de digitale technologieën moeten evalueren en oog moeten hebben voor de gebruiksvormen die ontwikkeld worden door pioniers, vooral bij jongeren, in de mediawereld, in de kunstwereld en in topondernemingen.
F2
Discriminatie door het “alles op internet”‐principe vermijden en het recht op traditionele offline diensten waarborgen De verspreiding van informatie via het internet of het online plaatsen van diensten is zo eenvoudig en kostenbesparend geworden dat sommige openbare of commerciële diensten beslissingen nemen die niet‐gebruikers financieel en maatschappelijk afstraffen. Voorbeelden van deze discriminatievorm worden talrijker naarmate het gebruik van internet verbreidt. Sommige mensen hebben nog geen toegang tot ICT of wensen er geen gebruik van te maken uit economische overwegingen, vanwege een handicap of gewoon omdat dit hun persoonlijke keuze is. Openbare diensten moeten in hun beleidsvorming en ‐organisatie rekening houden met dit aspect van de individuele keuzevrijheid van elke burger. De keuze van de burger voor een service met fysiek contact moet gewaarborgd blijven. Deze dienst moet dus blijven bestaan, naast de online diensten die de overheid aanbiedt. Doelgroepen die geen toegang hebben tot ICT mogen in hun contact met de overheid immers niet worden gediscrimineerd ten opzichte van mensen die wel over computerbenodigdheden beschikken. Alle overheden die deelnemen aan het huidige Actieplan zullen dit recht op papieren informatie en een fysiek loket waarborgen door elke gebruiker op een duidelijke manier te informeren over deze mogelijkheid. Dit principe is niet strijdig met het aanmoedigen van de burgers om meer online administratieve diensten te gebruiken.
F3
Het juridisch en justitieel kader van de opkomende gebruiken van ICT ontwikkelen en aanpassen, rekening houdend met de behoeften van kwetsbare groepen Een reeks wettelijke en juridische aanpassingen zijn aan de gang om nieuwe aspecten van e‐ commerce, e‐reputatie, bescherming van de privacy, enz. aan te pakken. Het wettelijk kader moet meer zekerheid bieden voor kwetsbare groepen, vooral op de volgende gebieden:
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
F4
54
–
Een juridisch kader voor de nieuwe gebruiksvormen van web 2.0 binnen het maatschappelijk werk invoeren. Talrijke organisaties die werken met kansarme jongeren vragen zich af wat de wettelijke bepalingen zijn bij het gebruik van internet en sociale netwerksites als werkinstrument. Ze vragen zich af wat de minimale wettelijke vereisten zijn waaraan organisaties moeten voldoen die internet gebruiken als ondersteunend werkinstrument. Er is momenteel geen sluitend juridisch antwoord op deze vragen.
–
Schuldbemiddeling en maatschappelijke begeleiding in het geval van schulden als gevolg van aankopen via internet
–
Het recht om te worden vergeten: het recht om zijn sporen te wissen en te vernietigen op socialenetwerksites en andere web 2.0‐sites, het recht om persoonlijke informatie op websites die niet binnen het openbaar domein vallen te corrigeren.
De bestaande barometer van digitale ongelijkheid verbeteren De FOD Economie ontwikkelde tijdens de eerste fase van het plan (2005‐2010) een barometer van de digitale kloof. Deze is gelinkt aan het Europese instrument voor enquêtes rond de toegang tot ICT en de aanwending ervan door gezinnen en staat onder auspiciën van Eurostat. De huidige barometer maakt het mogelijk om een statistisch portret voor België en vergelijkingen met de andere Europese landen te maken. De digitale kloof wordt vandaag de dag beter gemeten aan de hand van de aspecten diversiteit, kwetsbaarheid en ongelijkheid in het gebruik van ICT. De statistische gegevens zijn echter niet meer aangepast aan de verdieping van de vragen inzake de ongelijkheden in het gebruik van ICT. Daarom moeten de statistische instrumenten en barometers in die zin worden aangepast. Deskundigen kunnen helpen om meer relevante indicatoren van ongelijkheid en digitale uitsluiting uit te kiezen en/of te ontwikkelen.
F5
Meer multidisciplinair onderzoek naar de gebruiksvormen en de impact van ICT op de maatschappij Om te kunnen anticiperen op de technologische en maatschappelijke evoluties, is er een goede wisselwerking nodig tussen de onderzoekswereld en de politieke besluitvormers. Een versterking van het onderzoek naar de digitale inclusie draagt bij tot de verbetering van het wetenschappelijk potentieel en van het deskundigheidsniveau in België. Onderzoekscentra, universiteiten en verenigingen op het terrein zullen worden betrokken bij de hierboven beschreven opvolgings‐ en deskundigheidsmethodes. De efficiëntie en coherentie hiervan zal rechtstreeks afhangen van de samenwerking van de verschillende deskundige instellingen terzake. Er moeten samenwerkingsverbanden worden overwogen tussen de organen van dezelfde taalgemeenschap en tussen instellingen aan weerszijden van de taalgrens. Er zullen onderzoeksprojecten worden opgestart met betrekking tot de gebruiksvormen van de ICT in de maatschappij, de evolutie van digitale ongelijkheid, de risico’s en mogelijkheden voor de verschillende bevolkingscategorieën, de rol van ICT in de sociale samenhang en democratische participatie, de ontwikkeling en het gebruik van open source software in het kader van e‐inclusie, sociale media, enz. Het R&D beleid zal concreet een onderzoeksluik voor sociale, juridische en ethische aspecten integreren in de programma’s voor technologische ontwikkeling. Zo is het ook voorzien in het Europese kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling.
De synthesetabel van de volgende bladzijden toont tot welke mate de verschillende overheidsniveaus door de realisatie van de doelstellingen kunnen betrokken worden.
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
55
Tabel 3 Synthese van de doelstellingen en mogelijke betrokkenheid van verschillende beleidsniveaus Doelstellingen
Federale overheid
Gemeen‐ schappen
Gewesten
Lokale overheid
A – Op individueel vlak: bevordering van de toegankelijkheid en bruikbaarheid van vaste en mobiele digitale technologieën en diensten als een basisrecht voor alle burgers en de meest kwetsbaren in het bijzonder A1 – Herbepaling van de beleidsvormen voor de individuele aanschaf van traditionele en mobiele ICT‐apparatuur, ten voordele van de zwakste bevolkingsgroepen
+
+
A2 – De kostprijs van het hogesnelheidsinternet voor de ganse bevolking verlagen
+
A3 – Breedbandinternet toevoegen aan het sociale element van de universele dienst voor de levering van telecommunicatiediensten
+
A4 – Verstrengde toepassing van de EU‐aanbevelingen inzake e‐toegankelijkheid en bruikbaarheid op het vlak van techniek, content en toepassingen
+
+
+
+
A5 – De veilige aanwending van het internet en online diensten voortzetten en versterken
+
+
A6 – Maatregelen en coöperatieve openbare digitale diensten voorzien die de “emancipatie” en participatie van alle burgers vergroten
+
+
B – Op collectief vlak: steun aan de openbare computerruimten in de strijd voor digitale inclusie B1 – Op een structurele en duurzame manier de openbare computerruimten ondersteunen door het behoud en de ontwikkeling van bestaande structuren aan te moedigen
+
+
+
B2 – Meer beroepserkenning voor OCR‐docenten en ‐ begeleiders
+
B3 – De oprichting en versterking van netwerken van OCR’s en verenigingen die strijden voor digitale inclusie op regionaal, federaal en Europees niveau
+
+
C1 – Digitale inclusie opnemen in de “gemeentelijke meerjarenplannen”, door de lokale overheid te vragen om de sleutelrol van de OCR’s/EPN’s te erkennen in het onderwijsbeleid, het culturele beleid, de buurtwerking en het lokale verenigingsleven
+
C2 – Ondersteuning en promotie van innoverende lokale voorzieningen voor ICT‐sensibilisering en ‐opleidingen, die ingericht worden door de OCR’s, in samenwerking met sociale of educatieve instellingen
+
+
C3 – Ondersteuning van de instellingen van het maatschappelijk middenveld zodat zij ICT integreren in hun dagelijkse werking
+
+
C4 – ICT ten behoeve van een duurzame levenskwaliteit
+
+
C – Digitale technologieën ten dienste van de sociale samenhang
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
Doelstellingen
56
Federale overheid
Gemeen‐ schappen
Gewesten
Lokale overheid
D – De toe‐eigening van digitale technologieën democratiseren ten behoeve van professionele, sociale en persoonlijke projecten van zoveel mogelijk burgers D1 – Opleidingen tot het gebruik van de digitale technologieën en de verwerving van digitale geletterdheid integreren in de algemene, levenslange vorming
+
D2 – De digitale geletterdheid van leerkrachten, maatschappelijke werkers en andere tussenpersonen van maatschappelijk en cultureel welzijn verbeteren door ze op te leiden met het oog op de integratie van digitale instrumenten en contents in hun beroepspraktijken
+
+
D3 – De convergentie versterken tussen sociale begeleiding en begeleidende maatregelen voor de verwerving van digitale vaardigheden van erg kwetsbare of geïsoleerde bevolkingscategorieën
+
+
D4 – ICT verankeren in de praktijken van beleidsmakers en andere tussenpersonen uit de overheidsadministratie door hen aan te moedigen om een betere digitale geletterdheid te verwerven
+
+
+
D5 – Gemeenschappelijke normen voor de digitale geletterdheid ontwikkelen
+
E – De ontplooiing van digitale technologieën in een perspectief van duurzame ontwikkeling promoten E1 – Digitale inclusie en “Green IT” promoten via de ondersteuning van procedés voor de recyclage en herstel van computermateriaal om de ecologische voetafdruk van de ICT te beperken
+
+
E2 – De actoren op het terrein, de burgers en de doelgroepen sensibiliseren om de ecologische voetafdruk van ICT te verminderen
+
+
F – Anticiperen op de technologische evolutie en de opkomst van nieuwe factoren inzake kwetsbaarheid of uitsluiting
F1 – Een technologisch bewakingsplatform invoeren met het oog op de risico’s en mogelijkheden van de opkomende innovaties en een evaluatie van de opkomende gebruiksvormen
+
F2 – Discriminatie door het “alles op internet”‐principe vermijden en het recht op traditionele offline diensten waarborgen
+
+
+
+
F3 – Het juridisch en justitieel kader van de opkomende gebruiken van ICT ontwikkelen en aanpassen, rekening houdend met de behoeften van kwetsbare groepen
+
F4 – De bestaande barometer van digitale ongelijkheid verbeteren
+
+
F5 – Meer multidisciplinair onderzoek naar de gebruiksvormen en de impact van ICT op de maatschappij
+
+
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
3.
Coördinatie, communicatie en evaluatie
3.1
Coördinatie
57
Het strategisch plan biedt een kaderplan dat de uitdagingen en doelstellingen van de digitale inclusie bepaalt voor de periode 2011‐2015 en waarbij elke overheid ‐ de federale overheid, de gewesten en de gemeenschappen ‐ maatregelen kan uitwerken volgens de eigen competenties. De ministers voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding en van Economische zaken, zijn belast met de coördinatie van de nieuwe fase van het Plan. De uitvoeringsmodaliteiten van het Plan zullen in een protocolakkoord worden vastgelegd dat ondertekend wordt door de bevoegde instanties van de federale overheid, de gewesten en de gemeenschappen. De uitvoering van het plan zal berusten op een goede coördinatie tussen de verschillende beleidsniveaus, dit om hun respectieve politiek inzake digitale inclusie op te waarderen, nauw met elkaar te verweven en op elkaar af te stemmen. Deze coördinatie zal gebeuren via: a)
b)
Een toezichtcomité bestaande uit vertegenwoordigers van de verschillende ministeries die belast zijn met de uitvoering van het plan. Dit comité wordt belast met: –
de opvolging en evaluatie van de uitvoering van het plan gedurende de tweede fase;
–
de bepaling en oprichting van gemeenschappelijke thematische werkgroepen op basis van de verschillende luiken van het plan, zodat de acties op een coherente manier worden uitgevoerd. Deze werkgroepen zullen begeleid worden door deskundigen;
–
de opvolging van de initiatieven in het kader van de digitale strategie op Europees niveau (doelstelling 6) in samenwerking met de FOD Economie;
–
deelname aan de werkzaamheden in het kader van de nationale Digitale Agenda, in het bijzonder wat betreft de bestrijding van de digitale kloof.
Platformen die de verschillende actoren in de strijd voor digitale inclusie uit de institutionele wereld en het verenigingsleven bijeenbrengen Deze platformen zullen op regionaal niveau worden georganiseerd en berusten op dialoog, de uitwisseling van ervaringen en de ondersteuning van de samenwerkingsverbanden tussen de actoren op het terrein en de instellingen. Deze platformen zullen als bevoorrechte raadplegings‐ en overlegschakel van het toezichtcomité fungeren. Op federaal niveau zullen er ontmoetingen worden georganiseerd tussen de regionale platformen, met het oog op dialoog, de uitwisseling van goede praktijken en de ondersteuning van de samenwerkingsverbanden tussen de verschillende actoren.
c)
Een permanente, interfederale groep deskundigen inzake digitale inclusie en maatschappelijke integratie, afkomstig uit de academische wereld, de institutionele wereld en het verenigingsleven Deze permanente groep deskundigen (die o.a. bestaat uit leden van de regionale platformen) heeft als missie: –
De oprichting van een technologisch bewakingsplatform om de risico’s en mogelijkheden van opkomende tendensen op te volgen en opkomende gebruiksvormen te evalueren (cf. supra).
–
Het consolideren en updaten van de kennis inzake e‐inclusie;
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
d)
3.2
58
–
Het formuleren van aanbevelingen inzake e‐inclusie aan het adres van het toezichtcomité;
–
Het nagaan van de impact en toereikendheid van de getroffen maatregelen in functie van de doelstellingen.
Een secretariaat, met als missie: –
de planning voor de bijeenkomsten van het toezichtcomité opstellen, de agenda opstellen, de werkdocumenten voorbereiden en notuleren tijdens vergaderingen,
–
de door het toezichtcomité samengestelde thematische werkgroepen organiseren, de deskundigen uitnodigen en de resultaten van deze werkgroepen aan het toezichtcomité rapporteren,
–
de permanente groep deskundigen logistiek ondersteunen, de agenda opstellen, de werkdocumenten voorbereiden en notuleren tijdens vergaderingen,
–
ontmoetingen tussen de regionale platformen organiseren en rapporteren aan het toezichtcomité,
–
informatie inzake de uitvoering van het Plan uitwisselen en verspreiden, o.a. via het beheer van de website van het Plan.
Communicatie
Er komt een gemeenschappelijk communicatieplan om het Plan aan het brede publiek voor te stellen, alsook aan alle overheidsspelers en actoren uit het verenigingsleven en de economische wereld die al dan niet nauw betrokken zijn bij de problematiek van de strijd tegen de digitale kloof. Deze communicatie beoogt een gezamenlijke dynamiek in de strijd tegen de digitale kloof in ons land, en berust op: –
het Plan‐logo “Internet voor iedereen” dat een duidelijke, eenvoudige en herkenbare identificatie biedt aan alle initiatieven die voortvloeien uit dit plan.
–
de ontwikkeling van een website en nieuwsbrieven waarin nieuws over het Plan en de in dit kader uitgevoerde projecten verschijnt en dat de integratie van alle betrokken actoren, enz. beoogt,
–
een zichtbare aanwezigheid van het Plan op de websites van overheden die betrokken zijn bij de uitvoering van het Plan.
3.3
Evaluatie
De uitvoering van het plan omvat een regelmatige en systematische evaluatie van de impact van de maatregelen voor digitale integratie die de verschillende beleidsniveaus reeds hebben getroffen of die nog in de pijplijn zitten. In het hele land zijn er al een groot aantal initiatieven opgezet die proberen om een of meer aspecten van digitale uitsluiting te bestrijden. Het is van groot belang om de bestaande initiatieven te evalueren, zodat een doeltreffend beleid kan worden uitgestippeld. Ook nieuwe initiatieven moeten systematisch worden beoordeeld. Hiertoe moet men niet alleen nagaan of een maatregel of actie zijn eigen doelstelling heeft bereikt (of zijn hoofddoelstelling). Men moet ook nagaan in welke mate en hoe deze maatregel of actie bijdraagt aan de bestrijding van digitale uitsluiting bij burgers en ‐ vooral ‐ de zwaksten onder hen. Het is daarom van essentieel belang om een aangepast toetsingskader te ontwikkelen, waarbij ook rekening wordt gehouden met efficiëntie, effectiviteit, geschiktheid en duurzaamheid. Ook moet er een criterium van gelijkheid ingevoerd worden, nl. door na te gaan of maatregelen ten behoeve van personen die het verst van ICT verwijderd zijn, ook doeltreffend zijn.
Voorstellen voor een nationaal actieplan e‐inclusie tegen 2020
Bijlage Lijst van de deelnemers aan de workshops van 9 en 11 december 2013 David BODART – Performate Rudy CASSART – Banlieues asbl Isabelle CHASSE – Lire et écrire Jan DEBOGNIES – Maaks VZW/KureghemNet Laurence DELAYE – EPN de Mons Andy DEMEULENAERE – Mediaraven Christine FORMENT – Interface 3 Namur asbl François GEORGES – LabSET, Université de Liège (PMTIC) Véronique GUISEN – Atelier du Web Michel JADOT – EPN de Huy Laure LEMAIRE – Interface 3 Bruxelles asbl David LOYEN – Link in de kabel vzw Fabien MASSON – Lire et Ecrire Marianne MOREAS – Studiedienst Vlaamse Regering Davy NIJS – KH Limburg / Link in de kabel vzw Bie NOË – Stad Antwerpen Anne‐Claire ORBAN – Media Animation asbl Stefaan PLATTEAU – Fobagra asbl Bruno SCHRÖDER – Microsoft Sara VAN DAMME – Digipolis Gent Didier VAN DER MEEREN – Le Monde des Possibles asbl Laure VAN HOECKE ¬– LINC vzw / mediawijs.be Eric VAN NIEUWENBORGH – Oxfam Solidariteit Joëlle VERRIEST – Close de Gap/PC Solidarity Gijs VEYFEYKEN ‐ AnySurfer Voorbereiding van de documenten voor de workshops Périne BROTCORNE, Jan DEKELVER, Gérard VALENDUC
59