Nationaal actieplan kinderen 2004
Nationaal Actieplan Kinderen 2004
Den Haag, september 2004
Nationaal Actieplan Kinderen 2004
Inhoud
Voorwoord
3
Hoofdstuk 1 Inleiding
5
Hoofdstuk 2 Gezond leven
13
Hoofdstuk 3 Beter onderwijs
23
Hoofdstuk 4 Bescherming en zorg
33
Hoofdstuk 5 HIV/AIDS en seksuele gezondheid
2
49
Nationaal Actieplan Kinderen 2004
Voorwoord
Het Nationaal Actieplan Kinderen is het gevolg van de besluiten op de Kindertop van de Verenigde Naties (VN) in 2002 in New York. Alle landen zouden, samen met kinderen en organisaties voor kinderen, zo’n plan opstellen. In Nederland heb ik aan het Kinderrechtencollectief, de Nederlandse coalitie van organisaties voor kinderen en kinderrechten, gevraagd om na te gaan wat kinderen belangrijk vinden van de onderwerpen uit het actieplan. Die onderwerpen zijn: •
Beter onderwijs
•
Gezond leven
•
Bescherming en zorg
•
HIV/AIDS en seksuele gezondheid
De reacties van kinderen hebben we opgenomen in het plan. Het plan geeft ook aan wat de Nederlandse overheid doet met deze onderwerpen, zowel in Nederland als in het buitenland. Nederland is onlangs voor de tweede maal naar het Kinderrechtencomité van de Verenigde Naties in Genève geweest om uit te leggen hoe ons land het Kinderrechtenverdrag van de VN in Nederland toepast. Naar aanleiding van deze bijeenkomst heeft het Kinderrechtencomité een aantal aanbevelingen opgesteld. In 2007 zal Nederland rapport uitbrengen aan het VN-Kinderrechtencomité in Genève wat er met alle aanbevelingen is gedaan. Nederland volgt veel van de aanbevelingen van het Kinderrechtencomité op. Zo heeft de minister van Justitie besloten dat hij in het Burgerlijk Wetboek wil vastleggen dat geweld tegen kinderen niet mag. Ouders mogen geen geweld gebruiken bij de opvoeding van hun kinderen. Voor zover toepasselijk en waar de aanbevelingen tot actie van de overheid leiden zijn die verwerkt in dit Nationaal Actieplan. Het Actieplan wordt aan het secretariaat van de VN-Kindertop in New York aangeboden. Verder wordt in de inleiding ingegaan op het Nederlandse jeugdbeleid als geheel. Operatie JONG, waarin vijf departementen samenwerken, wil een intensieve aanpak van het jeugdbeleid. Het belangrijkste doel van het jeugdbeleid is het vergroten van de kansen van kinderen, uitval tegen te gaan en ontsporing zo vroeg mogelijk te herstellen. Daarom heeft Operatie JONG als doel meer samenhang in het jeugdbeleid te brengen, knelpunten op te sporen en aan te pakken en te zorgen voor betere onderlinge samenwerking. Daartoe heeft Nederland een commissaris Jeugd - en jongerenbeleid ingesteld die met het projectbureau van Operatie JONG de
3
Nationaal Actieplan Kinderen 2004
ministeries ondersteunt bij de uitvoering van de Jeugdagenda. In de Jeugdagenda wordt vastgelegd wat het kabinet wil met betrekking tot het jeugdbeleid. Deze Jeugdagenda vormt het hart van het Nederlandse jeugdbeleid. Het Actieplan is opgesteld in nauwe samenwerking en afstemming met de ministeries van Justitie, Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Buitenlandse Zaken, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Defensie. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
Drs. Clémence Ross - van Dorp
4
Hoofdstuk
1
Inleiding
Nationaal Actieplan Kinderen 2004
Inleiding
1.1 Achtergronden VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind In 1989 is het Verdrag inzake de Rechten van het Kind door de Verenigde Naties (VN) aangenomen. Alle 194 VN-lidstaten hebben dit Verdrag ondertekend en 192 landen hebben het verdrag ook bekrachtigd. In Nederland is het VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind in 1995 van kracht geworden, dat wil zeggen dat de Nederlandse regering het verdrag toen formeel heeft geaccepteerd. Iedere vijf jaar moet Nederland aan het VN Comité voor de Rechten van het Kind in Génève rapporteren over de toepassing van het kinderrechtenverdrag. In januari 2004 heeft Nederland voor de tweede keer verslag uitgebracht aan het VN Comité voor de Rechten van het Kind. Het VN-comité heeft naar aanleiding daarvan een aantal conclusies en aanbevelingen aan Nederland gedaan over de manier waarop de kinderrechten in Nederland worden uitgevoerd. Tweede VN-Kindertop In 1990 vond de eerste VN-Kindertop plaats. Daar hebben wereldleiders afspraken gemaakt over hoe zij de wereld in de komende tien jaar, van 1990 tot 2000, zouden gaan verbeteren voor kinderen. In mei 2002 vond in New York de tweede VN-Kindertop plaats. Daar hebben de wereldleiders met elkaar besproken hoe het de afgelopen tien jaar sinds de eerste Kindertop is gegaan. Duidelijk werd dat de doelen die gesteld waren in 1990 lang niet allemaal bereikt waren. Niet alleen omdat ze te hoog waren of omdat er geen geld voor was, maar vooral omdat kinderen en jongeren zelf niet betrokken waren geweest bij het opstellen van de doelen. Op de VN-Kindertop in 2002 werd ook een nieuw actieplan ‘A world fit for children’/‘Een wereld geschikt voor kinderen’ voor de komende tien jaar opgesteld. Kinderconsultatie De Nederlandse overheid moet zoals beschreven in artikel 59 van het actieplan ‘A world fit for children’ een eigen Nationaal Actieplan (NAP) ontwikkelen. Dit actieplan geeft aan hoe Nederland de besluiten van de VN-Kindertop uitvoert en moet in samenwerking met betrokken partners, onder wie kinderen zelf, opgesteld worden. Die participatie van kinderen bij het NAP is in Nederland in handen gelegd van het Kinderrechtencollectief1. Het heeft op verzoek van de staatssecretaris van VWS – die
1
Leden van de kerngroep van het Kinderrechtencollectief zijn: De Nationale Jeugdraad, Save the Children, Defence for Children, Unicef, Plan Nederland, de Kinderrechtswinkels en de Nederlandse Jeugdgroep. Het
6
Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn (NIZW) is adviseur van het Kinderrechtencollectief.
Nationaal Actieplan Kinderen 2004
in Nederland het jeugdbeleid coördineert – in zijn werkplan 2003-2006 activiteiten opgenomen om kinderen en jongeren te bevragen. De overheid en het Kinderrechtencollectief gaan samenwerken bij de uitvoering van het Nationale Actieplan. Bij het raadplegen van jongeren hebben vier onderwerpen uit het VN-actieplan centraal gestaan: •
Gezond leven
•
Onderwijs
•
Bescherming en zorg
•
HIV/Aids en seksuele gezondheid
Voor de raadpleging hebben de volgende activiteiten plaatsgevonden: •
Een advertentie in de Nationale Kinderkrant (2003) waarin kinderen worden opgeroepen naar de website www.kinderrechten.nl te gaan en daar hun mening te geven over de onderwerpen van het Nationale Actieplan. De Nationale Kinderkrant heeft een oplage van 300.000 exemplaren en wordt verspreid op basisscholen.
•
Bij het jeugdtijdschrift SamSam, met een oplage van 431.000 stuks, is eind 2003 een folder met de uitkomsten van de Kindertop 2002 meegestuurd. Op www.kinderrechten.nl is een aparte hoek ingericht waar kinderen en jongeren meer informatie over het NAP kunnen vinden. Zij kunnen hun mening geven over de vier onderwerpen in het NAP. Daarvan hebben 268 jongeren in de leeftijd van 9 tot 19 jaar hun mening gegeven. Veel kinderen en jongeren hebben over alle vier de onderwerpen gebruik gemaakt; een aantal van hen is ook erg uitgebreid op een specifiek onderwerp ingegaan. De resultaten laten zien dat de meningen die op de website gegeven zijn soms erg verschillen (vooral als het gaat om het belang dat kinderen aan bepaalde onderwerpen hechten) van de resultaten van de raadpleging in klassen. Dit komt doordat de leeftijd van de kinderen erg verschilt.
•
Ondersteuners van het Kinderrechtencollectief hebben 20 basisschoolklassen bezocht. Hierdoor hebben ongeveer 500 kinderen van 10 tot 13 jaar hun mening gegeven over de onderwerpen die centraal zullen staan in het Nationaal Actieplan.
Naast de enquêtes op de website is er bewust voor gekozen de kinderen ook op te zoeken en een gastles te geven. Dit leidt tot meer kwaliteit omdat specifieker ingegaan kan worden op de onderwerpen en kinderen er ook nog iets van leren. Ze leren hun mening te geven, te debatteren over de onderwerpen, actief alternatieven bedenken en belangrijke criteria voor kinderrechten, worden serieus genomen, en denken na over hun eigen rechten en die van andere kinderen. De scholen die aan dit project hebben meegedaan zijn over het hele land verspreid: in grote, multiculturele steden, maar ook in kleine dorpen. De basisschoolklassen zijn steeds door twee ondersteuners van het Kinderrechtencollectief bezocht. Die hebben, gewapend met knutselkoffer, videoband van het Jeugdjournaal met beelden van de
7
Nationaal Actieplan Kinderen 2004
VN-Kindertop in New York, Kinderrechtenspel en videocamera, de meningen van kinderen over één van de vier onderwerpen gepeild. De ondersteuners (16-26 jaar oud) zijn door het Kinderrechtencollectief aangetrokken en in twee avonden opgeleid. Tijdens die avonden is veel aandacht geweest voor de achtergrond van het project, het doel van het project en kinderrechten in het algemeen. Onder begeleiding van een basisschool docente hebben de jongeren geoefend in het geven van de nodige informatie en het peilen van meningen.
1.2 Opzet van het Nationaal Actieplan Kinderen 2004 Dit Nationaal Actieplan Kinderen geeft aan welke meningen kinderen en jongeren hebben over de vier thema’s van de VN-Kindertop en wat Nederland op deze onderwerpen doet en gaat doen. Ook geeft het aan welke actie er wordt ondernomen naar aanleiding van de aanbevelingen en conclusies, voor zover toepasselijk, van het VN-kinderrechtencomité. Bij de beschrijving van het beleid is de mening van kinderen en jongeren (‘Wat vinden de kinderen?’) het vertrekpunt. De indeling is die van het actieplan ‘A world fit for children’ van de VN-Kindertop dat aan de hand van vier onderwerpen (gezond leven, beter onderwijs, bescherming en zorg en HIV/AIDS) een beeld schetst van wat kinderen en jongeren zelf vinden dat er moet gebeuren, zowel in Nederland als in het buitenland. Daarna beschrijft het wat de Nederlandse overheid doet om deze onderwerpen aan te pakken in binnen - en buitenland (‘Wat doet de Nederlandse overheid?’ en ‘Wat doet Nederland voor kinderen in het buitenland?’).
1.3 Algemene aanbevelingen van het VN-comité voor de Rechten van het Kind Om te beginnen gaan we in op de meer algemene aanbevelingen van het VN-comité over de manier waarop de kinderrechten in Nederland worden uitgevoerd. Deze aanbevelingen gaan onder meer over de samenwerking met maatschappelijke organisaties en het bekendmaken en verspreiden van de inhoud van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind, de coördinatie en de controle van het Nederlandse jeugdbeleid, het volgen van de resultaten van het beleid, de beschikbare middelen voor kinderen en de beschikbare informatie over kinderen. Samenwerking met maatschappelijke organisaties, voorlichting en training Het comité is tevreden over de manier waarop in Nederland wordt samengewerkt tussen overheid en maatschappelijke organisaties in het rapporteren over de kinderrechten. Het comité beveelt aan dat deze samenwerking wordt versterkt en 8
gesystematiseerd. Daarnaast adviseert het comité dat Nederland meer steun geeft
Nationaal Actieplan Kinderen 2004
aan de Nationale Jeugdraad en jeugdorganisaties en ook aan organisaties van jongeren van buitenlandse afkomst en deze integreert in netwerken voor dialoog en participatie. Het comité weet dat in Nederland relatief veel geld wordt besteed aan kinderen; toch is het comité bezorgd dat dit de laatste jaren minder is geworden. Het comité zou graag zien dat het geld dat beschikbaar is voor het uitvoeren van kinderrechten voorrang krijgt, in het bijzonder voor economisch benadeelde kinderen. Het comité is tevreden dat Nederland zich inspant om de bepalingen en principes van het verdrag wijd en zijd bekend te maken, maar het comité vindt dit nog niet genoeg. Het moedigt Nederland aan om op een systematische manier de bepalingen en principes van het verdrag uit te dragen in onderwijs en training voor kinderen, ouders en allen die in hun beroep met kinderen te maken hebben, zoals rechters, advocaten, politieagenten, onderwijzers, personeel in de gezondheidszorg en maatschappelijk werkers. De overheid stelt evenals vorige jaren ook in 2004 weer geld beschikbaar voor de voorlichting over kinderrechten in Nederland. Het Kinderrechtencollectief ontvangt subsidie om het jaarlijkse Kinderrechtenfestival te organiseren (samen met de gemeente Rotterdam en tal van maatschappelijke organisaties), om informatiemateriaal over de inhoud van het verdrag voor kinderen te publiceren (ondermeer de brochure “Yeah, right” over kinderrechten), om een website over kinderrechten te onderhouden (www.kinderrechten.nl ) en om trainings - en voorlichtingsmateriaal te ontwikkelen voor verschillende beroepsgroepen die met kinderen van doen hebben. Zo wordt er thans materiaal ontwikkeld voor juristen, advocaten en rechters en komt er in 2004 materiaal voor leraren. In het Interdepartementaal Overleg Kinderrechten vindt halfjaarlijks overleg plaats tussen vertegenwoordigers van het Kinderrechtencollectief en de zes meest betrokken departementen (Justitie, VWS, SZW, OCW, Buitenlandse Zaken en Defensie). De Nationale Jeugdraad is in 2002 met geld van het Ministerie van VWS gestart. Nederland heeft de afgelopen jaren meer steun gegeven aan de Nationale Jeugdraad en gaat daarmee door, op voorwaarde dat een in 2004 te houden evaluatie positief uitvalt. De Nationale Jeugdraad houdt zich met meer beleidsterreinen dan alleen VWS bezig en ontvangt per saldo meer subsidie van de verschillende departementen. Daarbij zullen subsidies steeds vaker per project of programma worden toegekend. Nederland wil geen versnippering in de steun aan jongerenorganisaties. Steun aan organisaties van jongeren van buitenlandse afkomst vindt daarom plaats door de Nationale Jeugdraad te stimuleren deze organisaties als lidorganisaties op te nemen. Daarnaast kunnen deze organisaties een rol spelen in voorbeeldprojecten om maatschappelijke participatie van alle groepen in de Nederlandse samenleving te bevorderen. 9
Nationaal Actieplan Kinderen 2004
Coördinatie en controle In januari 2004 is het projectbureau “Operatie Jong” gestart onder leiding van de commissaris Jeugd - en jongerenbeleid. De commissaris moet de brug slaan tussen politiek en praktijk en omgekeerd. Het projectbureau “Operatie Jong” ondersteunt de ministeries bij de uitvoering van de jeugdagenda en toetst de plannen van aanpak die zij daarvoor maken. Het projectbureau signaleert in de praktijk waar processen niet op elkaar aansluiten of waar samenhang ontbreekt en trekt dan aan de bel bij betrokken departementen en bewindspersonen. Het projectbureau wil samenwerking tussen departementen en tussen rijk, medeoverheden en partners in het veld stimuleren. Met als doel een sterk en resultaatgericht jeugdbeleid. De jeugdagenda De jeugdagenda is een verbeteragenda. Er staan 12 punten op die als eerste worden aangepakt. De jeugdagenda is een dynamische agenda. Er worden dus thema’s toegevoegd als dat nodig is, zoals het terugdringen van de jeugdcriminaliteit en het aansluiten van de zorgketen op de justitieketen. A B C D
E F G
H
I
J K
Rondom scholen moet een sluitend aanbod komen van zorg, zodat kinderen met problemen sneller kunnen worden geholpen. Het onderwijs moet beter renderen: minder schooluitval, meer startkwalificaties. Er moet een sluitend systeem van opvang en educatie voor alle kinderen van 0 tot 12 jaar zijn. Problemen bij kinderen en jongeren moeten tijdig worden gesignaleerd, instanties moeten van elkaar weten wie signalen opvangt, welke interventies plaatsvinden en wie daarvoor verantwoordelijk is. Instanties moeten hun indicatiestellingen beter op elkaar laten aansluiten en ook transparant maken voor kinderen en jongeren zélf en hun ouders. Er moet meer aandacht komen voor fysieke ruimte voor kinderen en jongeren. In de openbare ruimte en in gebouwen zoals scholen, kinderdagverblijven etc. Het samenwerken met verschillende partners in een ‘keten’vraagt om een goede informatie-uitwisseling tussen verschillende instellingen en sectoren. Belemmeringen daarin moeten snel worden weggewerkt. Preventief jeugdbeleid en goede basisvoorzieningen zijn cruciaal bij het voorkomen van achterstanden bij kinderen en jongeren. De uitvoering daarvan ligt op lokaal niveau. Gemeentelijke taken hierbij moeten geborgd worden. Er zijn veel verschillende programma’s om jongeren met problemen te helpen. Die moeten worden getoetst op effectiviteit en kwaliteit en beter op elkaar worden afgestemd. Effecten van jeugdbeleid moeten (inhoudelijk) beter gemeten worden. Er moet meer samenhang komen in het sluitstuk van beleid: het toezicht.
Het VN-comité heeft er waardering voor dat Nederland een Commissaris voor Jeugd en Jongerenbeleid heeft ingesteld. Het comité beveelt aan dat de Commissaris voldoende mensen en geld krijgt om zijn taak uit te voeren. Verder wil het comité dat de effectiviteit van de Commissaris Jeugd - en Jongerenbeleid in de gaten wordt gehouden met het oog op het instellen van een permanente wijze om de uitvoering van het Verdrag te coördineren. 10
Nationaal Actieplan Kinderen 2004
De Commissaris Jeugd - en Jongerenbeleid is voor een periode van drie jaar (2004-2007) aangesteld. Daarna zal worden bekeken op welke wijze er vervolg gegeven kan worden aan zijn taken. Gegevensverzameling Het VN-comité stelt voor dat Nederland een systeem van gegevensverzameling opzet dat strookt met de opzet van het Verdrag en dat gegevens bijhoudt met onderscheid naar sekse, leeftijd en andere belangrijke onderscheidende factoren. Een dergelijk systeem moet gaan over iedereen die jonger is dan 18 jaar en moet bijzondere aandacht schenken aan kwetsbare groepen, zoals kinderen die buiten familieverband moeten opgroeien, slachtoffers van misbruik, seksuele uitbuiting en kinderhandel en kinderen die in aanraking met justitie en politie zijn gekomen. Deze verzameling van gegevens kan verder dienen om beleid en (beleids)programma’s te ontwikkelen die zich richten op het uitvoeren van het verdrag. De rijksoverheid wil de komende jaren tot één landelijke jeugdmonitor komen waarmee de informatievoorziening op elkaar wordt afgestemd. De monitor moet de hoofddoelstellingen van het jeugdbeleid goed kunnen volgen: het verkleinen van achterstanden, het voorkomen en verminderen van uitval en het voorkomen en verminderen van ontsporing (preventie-curatie-repressie). Ook moet de monitor de samenhang laten zien van de resultaten van de inspanningen van diverse partijen in het jeugdbeleid, zoals de provincies (die verantwoordelijk zijn voor de jeugdzorg) en de gemeenten (die verantwoordelijk zijn voor het preventieve jeugdbeleid).
11
Nationaal Actieplan Kinderen 2004
12
Hoofdstuk
2
Gezond leven
Nationaal Actieplan Kinderen 2004
Gezond leven
2.1 Wat vinden de kinderen? Sport en bewegen Kinderen en jongeren van alle leeftijden geven aan dat sporten voor kinderen erg duur is, niet alleen de contributie maar ook de benodigde attributen en extra’s als uitjes. Zij dragen verschillende oplossingen aan voor het probleem dat sporten voor een aantal kinderen veel te duur is, bijvoorbeeld het verlagen van de contributie en subsidie van de overheid. Ook werd de Sportpas uit Rotterdam als goed voorbeeld genoemd. Sportpas Rotterdam De gemeente Rotterdam wil dat kinderen meer gaan sporten, het liefst bij een sportvereniging. Om dat te bereiken is de Sportpas ontwikkeld, waarmee kinderen onder andere korting kunnen krijgen op het lidmaatschap van een sportvereniging. Kinderen kunnen de pas kopen, maar ook verdienen door aan schoolsportactiviteiten deel te nemen. Op de scholen is nieuw materiaal geleverd voor leerlingen die dit jaar voor het eerst in aanraking komen met de Sportpas. Ook zijn er Sportpas instuiven georganiseerd, soms in samenwerking met de participerende verenigingen. In de deelgemeente Delfshaven hebben een aantal verenigingen kinderen laten kennismaken met verschillende sporten. Ook verenigingen in IJsselmonde, Crooswijk en RotterdamNoord hebben hun deuren open gezet voor kinderen.
Verder vinden kinderen dat bewegen niet alleen georganiseerd sporten is maar ook fietsen en lopen. De meeste kinderen vinden dat er op school veel meer gesport moet worden, minstens twee keer per week en dat er ook in buurthuizen en na school de mogelijkheid moet zijn om gebruik te maken van bijvoorbeeld het grasveld en de voetballen. Kinderen geven ook aan dat sporten belangrijk is om goed in je vel te (blijven) zitten. Ook zouden de media meer aandacht moeten besteden aan het belang van sport en bewegen, hoe gezond het is en wat verschillende sporten precies inhouden. Eten Niet alle kinderen leggen de link tussen gezond zijn en eten, als ze dat wel doen merken ze op dat gezond eten soms erg duur is. Kinderen denken dat ongezond eten goedkoper is. Kinderen vinden dat het de verantwoordelijkheid van hun ouders is dat ze gezond eten maar zouden zelf ook graag meer informatie over gezond eten willen krijgen. Duidelijk is geworden dat de al bestaande informatie over gezond eten voor kinderen blijkbaar niet aantrekkelijk genoeg is of dat de informatie de kinderen niet eens bereikt. 14
Ideeën om kinderen gezonder te laten eten zijn de volgende: ‘op school zou je een
Nationaal Actieplan Kinderen 2004
lunchboxje moeten krijgen waar ook fruit in zit’ en er moet meer informatie worden gegeven over gezond eten en de nadelen van het eten van bijvoorbeeld veel vet. Speelruimte, milieu en omgeving Als kinderen denken aan gezond leven denken zij ook aan milieu en omgeving. Schone lucht, veilig buiten spelen en vermindering van uitlaatgassen vinden zij erg belangrijk. Verder vinden kinderen, en dat komt bij de bespreking van ieder onderwerp terug, dat zij ruimte nodig hebben om te spelen. ‘Bij gezond leven hoort ook buitenspelen’. Daarbij merken zij op dat die buitenspeelplekken ook veilig en schoon (vrij van hondenpoep) moeten zijn. Kinderen geven ook aan dat het niet per definitie gaat om dure speeltoestellen, maar vooral om bijvoorbeeld grasveldjes om te voetballen, bomen om in te klimmen, een slootje om in te vissen en een basket om te basketballen. Kinderen in het buitenland Het laatste punt dat de kinderen hebben aangehaald is het feit dat zij het belangrijk vinden dat er genoeg geld is om kinderen in arme landen gezond te kunnen laten leven.
2.2 Wat doet de Nederlandse overheid? Sport en bewegen Hoe meer men aan lichaamsbeweging doet, des te groter de kans is om gezond te blijven. Daarom moet de jeugd van jongs af aan gestimuleerd worden tot sporten en bewegen. De Nederlandse Norm Gezond Bewegen voor de jeugd onder de 18 jaar is: dagelijks een uur matig intensief bewegen. Volgens het Trendrapport “Bewegen en Gezondheid 2000/2001’ voldoet in Nederland 51% van de jeugd aan deze norm. Uit dit rapport blijkt ook dat 50 procent van de jeugd van plan is meer te gaan bewegen. De sportparticipatie van jeugdigen is de laatste jaren vrijwel gelijk gebleven, onder jeugdigen van 15 tot 25 jaar groeit de sportdeelname zelfs licht. Sport blijft dus populair onder jeugdigen. Door een kwalitatief hoog en afwisselend sportaanbod te stimuleren is de verwachting dat de sport een sterke concurrent in de vrijetijdsmarkt kan blijven en jeugdparticipatie daarbij een prioriteit blijft. Meer en meer sportbonden ontwikkelen een specifiek aanbod voor jongeren. Zo heeft de volleybalbond een pakket ontwikkeld waardoor zesjarigen reeds met volleybalbeginselen aan de slag kunnen. In 2003 is NISB (Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen), met financiering van VWS, begonnen met de massamediale campagne Flash. Flash is een acroniem voor Fietsen-Lopen-Actiemomenten-Sport-Huishoudelijke Klussen en richt zich op het stimuleren van een actieve leefstijl. In de periode 2003-2005 richt de campagne zich op verschillende doelgroepen waaronder VMBO-jongeren en gezinnen met kinderen in de basisschoolleeftijd. In de campagne wordt het onderwerp onder de aandacht gebracht door Tv-programma’s, lespakketten, activiteiten op scholen en in
15
Nationaal Actieplan Kinderen 2004
gemeenten. De resultaten en effecten van deze campagne worden in de tijd gevolgd. 2004 is het Europees Jaar van Opvoeding door Sport. Doel van het jaar is de opvoedkundige waarde van sport beter te benutten. In Nederland krijgt dit gestalte rond de thema’s gezondheid, integratie en waarden en normen. Onder het Europese motto ‘Move your body, stretch your mind’ worden projecten en activiteiten uitgevoerd gericht op de schoolgaande en studerende jeugd (4-23 jaar), met extra aandacht voor kinderen en jongeren in achterstandssituaties en kinderen in de leeftijd waarop waarden en normen worden geadopteerd (8-12 jaar). In de tweede helft van 2004 zal wekelijks aandacht worden besteed aan opvoeding door sport via schooltelevisie en ook in de Nationale Onderwijsweek staat het onderwerp op de agenda. Voor het promoten van nieuwe vormen van sport reist NOC*NSF langs grote steden met de Olympic City Tour. Tijdens dit evenement kunnen jongeren in de leeftijd van 12-18 kennismaken van diverse vormen van sport. De Olympic City Tour wordt door plaatselijke sportverenigingen ondersteunt. In Groningen werken het Huis voor de Sport Groningen, de regionale GGD, 6 gemeenten, een groot aantal basisscholen, de Hanze Hogeschool, een zorgverzekeraar en lokale sportverenigingen samen in het Groninger Sport Model. In een groot aantal groepen op basisscholen krijgen leerlingen 4 keer per week een uur bewegen op school aangeboden en bestaat daarnaast de mogelijkheid om op woensdagmiddag te sporten bij een lokale sportvereniging. Dit project wordt mede mogelijk gemaakt door VWS. In andere provincies is er reeds interesse om vergelijkbare initiatieven op te starten. Momenteel is de overheid bezig met het ontwikkelen van een tijdelijke stimuleringsregeling Buurt, Onderwijs en Sport (BOS). Doel van deze regeling is om door duurzame samenwerking van buurtinstellingen, scholen en sportaanbieders de lokale achterstanden – waaronder gezondheidsachterstanden – in wijken te verkleinen. De BOS regeling zal in 2004 van start gaan. WhoZnext moet jongeren weer aan het sporten krijgen Een streetsporttoernooi, een cursus survival of een fitnessruimte in school. Uit alle macht wordt geprobeerd jongeren weer aan het sporten te krijgen. Toch lukt dit vaak niet. Het project WhoZnext moet dit veranderen. Jongeren bewegen te weinig. Dit was voor het Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen (NISB) twee jaar geleden reden om de campagne WhoZnext – Wie volgt? – te starten. Het project is niet alleen bedoeld om jongeren meer te laten sporten, maar ook om hen actiever te betrekken bij de opzet en uitvoering van die sportactiviteiten. Want – zo is de overtuiging van projectleider Heino van Groeningen – hoe meer invloed jongeren hebben op het sportaanbod, hoe kleiner de kans dat zij afhaken. Tieners vinden het leuk om mee te denken over de organisatie van sportactiviteiten. Dat blijkt uit een rapport over jeugdparticipatie in de sport van onderzoeksinstituut NIPO. "Maar ze worden hier niet bij betrokken, omdat volwassenen denken dat jongeren geen verstand van die zaken hebben", vertelt Van Groeningen. Zelf vindt hij dat onzin. "Jongeren willen graag meedenken, alleen niet aan een vergadertafel."
16
Nationaal Actieplan Kinderen 2004
Ideeën Zo'n zeshonderd jeugdigen – verdeeld over 59 teams – doen mee aan WhoZnext. Hierbij worden zij financieel en mentaal ondersteund door volwassenen. Dat kan de docent bewegingsonderwijs zijn, maar ook een voetbaltrainer of sportbuurtwerker. "Het moet iemand zijn die dicht bij de jongeren staat en die helpt bij de vormgeving van hun ideeën", legt Van Groeningen uit. Voordat de teams aan de slag gaan, krijgen de jongeren een korte training van het NISB. Met behulp van brochures, flyers en videobanden leren de teamleden een jeugddebat organiseren, een interview opstellen en een begroting maken. Dat jongeren en volwassenen goed kunnen samenwerken blijkt uit het project 'Girl Power'. Zeven meiden uit Dwingeloo waren de stille zomermaanden meer dan zat en besloten iets te doen voor leeftijdgenoten in hun gemeente. Samen met volwassen leden van de lokale volleybalvereniging richtten zij een beachvolleybalclub op. Na een succesvol jaar besloot de gemeente tot de aanleg van meer volleybalvelden, ondermeer op het terrein van het lokale zwembad. De jonge organisatoren hebben inmiddels een eigen clubhuis, waar zij toernooien en trainingskampen houden. WhoZnext werd onder meer gefinancierd uit de breedtesportimpuls. Dit is een subsidie van het ministerie van VWS om gemeenten, sportbonden en provincies aan te zetten tot een actiever sportbeleid.
Eten De voorlichtingscampagne ‘Maak je niet dik’ van het Voedingscentrum moet overgewicht en obesitas (extreem overgewicht) voorkomen. VWS betaalt de campagne. Het aantal mensen met overgewicht en daarmee het aantal chronische aandoeningen stijgt schrikbarend in Nederland. Het bevorderen van gezond gedrag voorkomt aanzienlijke medische kosten. Ongezond gedrag, stelt de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ) in een recent uitgebracht rapport, is de belangrijkste oorzaak van toenemende gezondheidsproblemen. De RVZ wil meer voorlichting en preventieve maatregelen van de overheid. Geen extra belasting op junkfood, als het aan de RVZ ligt, maar anders eten en méér bewegen. Het RIVM-rapport 'Gezondheid op koers' van november 2002 toont aan dat vier van de tien Nederlanders te dik zijn. Staatssecretaris Ross van VWS voorziet ’Amerikaanse toestanden’ als deze lijn zich doorzet. In de VS lijdt 56 procent van de bevolking aan (een ernstige vorm van) overgewicht. Preventie is dus het parool om te voorkomen dat overgewicht volksvijand nummer één wordt. Het RVZ-rapport geeft adviezen aan de overheid om ongezond gedrag te voorkomen. Een aantal van de aanbevelingen is inmiddels omgezet in concrete maatregelen. Behalve voor de voorlichtingscampagne ’Maak je niet dik? geeft de overheid ook subsidie voor de oprichting van een kenniscentrum voor overgewicht en obesitas. Verder wordt er 700.000 euro uitgetrokken om leerlingen op basisscholen gratis fruit te geven.
17
Nationaal Actieplan Kinderen 2004
Nieuwsbericht, 13-1-2003
Start landelijke campagne schoolfruit Vandaag gaf staatssecretaris Ross het startschot voor het landelijke project ‘SchoolGruiten’. De komende maanden krijgen 65.000 basisschoolleerlingen in zeven steden tweemaal per week gratis fruit op school. De leerlingen van groep 4 en 5 van de Haagse basisschool De Jonge Wereld mochten vanochtend als eersten kiezen tussen zeven fruitsoorten; appels, mandarijnen, peren, kiwi, wortels, tomaten en bananen. De laatste is de absolute favoriet op de Haagse school. Naast Den Haag gaat het project lopen in Leiden, Breda, Dordrecht, Almelo, Zwolle en Deventer. Op de scholen mogen de leerlingen een keer per week zelf hun schoolfruit kiezen; de andere keer krijgt iedereen een appel. Het schoolfruitprogramma wordt uitgevoerd door het Voorlichtingsbureau Groenten en Fruit en de Stichting Voedingscentrum Nederland, met financiële steun van VWS. Het doel van het project is dat in de toekomst 250.000 leerlingen van bijna duizend basisscholen in 25 grote steden aan schoolfruit gaan doen.
Speelruimte, milieu en omgeving Kinderen en jongeren brengen veel tijd door in de openbare ruimte: op straat, in de wijk, in de stad of het dorp. Soms om te spelen, soms om te sporten, soms voor ontmoeting (hangplekken). De openbare ruimte biedt, goede uitzonderingen daargelaten, echter steeds minder mogelijkheden en steeds minder veiligheid voor kinderen en jongeren. Juist vanuit algemeen en preventief jeugdbeleid – om problemen te voorkomen en jongeren ook een serieuze plek in de samenleving te geven – moet de openbare ruimte meer rekening houden met de wensen van jeugdigen. Naast de openbare ruimte zijn nog twee andere soorten ‘ruimte’ van groot belang in het jeugdbeleid. Wonen is voor alle (oudere) jongeren, niet alleen voor studenten, van belang in het kader van hun groei naar volwassenheid. Maar ook jongeren met problemen die met de jeugdzorg te maken hebben, moeten op het juiste moment kunnen beschikken over huisvesting als onderdeel van het hulpverleningsproces. Hetzelfde geldt voor aangepaste woonruimte voor jongeren met een handicap. De gebouwen die speciaal voor de jeugd zijn (scholen, kinderdagverblijven, buurt - en clubhuizen, jongerencentra) worden steeds vaker als multifunctionele gebouwen gerealiseerd. Tegengestelde bouwvoorschriften kunnen het optimale gebruik van deze gebouwen belemmeren. De overheid wil met de ‘Operatie JONG’ dat er meer aandacht komt voor de fysieke ruimte voor jongeren. Zo komt er onderzoek om de grootste belemmeringen in kaart te brengen en vervolgens oplossingen te bedenken. Amsterdam – Toverbal Toverbal is een club waar kinderen van 4 tot 10 jaar speelgoed kunnen lenen om mee te spelen op het plein waar Toverbal is gevestigd. De uitleen is gratis, maar kinderen moeten zich wel – met hun ouders of verzorgers – komen inschrijven. De beheerders houden Toverbal draaiende dankzij de inzet van vele vrijwilligers. Toverbal zorgt voor toezicht en sociale controle in een dichtbevolkte wijk met veel ‘lastige’ kinderen. Ook in andere steden zijn dergelijke projecten, zoals Duimdrop in Rotterdam en Haagse Hopjes in Den Haag.
18
Nationaal Actieplan Kinderen 2004
‘ s Hertogenbosch – Speelstraat De Speelstraat is een simpele formule: een straat wordt – op verzoek van de bewoners – op een vaste dag in de week afgesloten voor verkeer. Auto’s parkeren elders. Kinderen kunnen op deze dag veilig buiten spelen en volwassen bewoners komen weer met elkaar in contact. Het ‘straatteam’ (een groep bewoners) is verantwoordelijk voor de organisatie van het draagvlak in de straat en de feitelijke organisatie op de dag zelf (de avond tevoren een briefje in alle brievenbussen ‘morgen is het weer speelstraat’ en op de dag zelf even sjouwen met de hekken). De gemeente faciliteert middels informatiemateriaal, vergunningen en materiaal om de straat af te zetten. In ‘s Hertogenbosch is een proefproject in een twintigtal straten met veel succes verlopen.
Vaccinatie Het VN-Kinderrechtencomité komt met de aanbeveling dat Nederland, in samenwerking met ouders en religieuze leiders, alle noodzakelijke maatregelen neemt teneinde een algehele vaccinatie van kinderen te waarborgen. Vaccineren in Nederland gebeurt op basis van vrijwilligheid. De overheid stelt een vaccinatieprogramma vast voor zuigelingen en jongeren tot 12 jaar; de entingen zijn gratis voor kinderen/ouders. De gemiddelde vaccinatiegraad van alle vaccinaties in Nederland is per 1 januari 2003 ongeveer 95 procent; de laatste jaren is er sprake van een (hele) lichte daling, met name onder de zuigelingen. Daarentegen stijgen de vaccinatiepercentages in die gebieden waar traditioneel vanwege godsdienstige redenen een lage vaccinatiegraad was. In Nederland zit één provincie onder de door de WHO vastgestelde normen voor de verschillende vaccinaties. Dit is de provincie Zeeland voor de BMR-vaccinatie (Bof, Mazelen, Rode hond, vaccinatiegraad is 88,9% per 1 januari 2003). De lagere vaccinatiegraad in Nederland komt deels door de religieuze achtergrond, deels komt het door de beginselen van antroposofie en/of homeopathie, en deels zijn ouders niet gerust over effectiviteit en veiligheid van het Rijksvaccinatieprogramma (RVP). Het beleid om de vaccinatiegraad te verhogen richt zich met name op deze laatste groep. Tijdige, goede en mede op ouders afgestemde informatievoorziening kan tegenwicht bieden aan de toenemende kritische geluiden over nut en noodzaak van vaccinaties. Het doel is om adequate en kwalitatief hoogwaardige voorlichting te geven zowel in algemene zin voor het brede publiek, als aan professionals en aan ouders/opvoeders. In 2003 zijn reeds verbeteringen doorgevoerd: goede voorlichtingsbrochures over de nieuwe vaccinaties, adequate websites, een nieuwsbrief voor professionals en het inrichten van een informatiepunt.
19
Nationaal Actieplan Kinderen 2004
Jeugdgezondheidszorg Het comité beveelt aan dat Nederland: •
Alle noodzakelijke financiële en administratieve maatregelen neemt om te waarborgen dat geestelijke gezondheidszorg in voldoende mate beschikbaar is voor adolescenten.
•
Alle noodzakelijke maatregelen neemt om drugs - en alcoholmisbruik te voorkomen, met inbegrip van voorlichtingscampagnes, en waarborgt dat er voldoende revalidatiediensten zijn die specifiek op kinderen en adolescenten zijn gericht.
•
Programma’s intensiveert over seksuele voorlichting, ook op scholen, en over reproductieve gezondheidzorg voor adolescenten en doeltreffende maatregelen neemt om zwangerschap op jonge leeftijd te voorkomen.
Het comité is bezorgd over het toegenomen alcoholmisbruik onder jongeren. Het kabinet deelt deze zorg. Daarom blijft het tegengaan van alcoholmisbruik onder jongeren prioriteit houden. De nadruk ligt op preventieve activiteiten, zoals “peer-education” (voorlichting door leeftijdgenoten aan elkaar) en voorlichting aan ouders. Daarnaast moeten jongeren worden gevrijwaard van indringende alcoholreclame. Hierover wordt sinds kort onderhandeld met de alcoholbranche. Deze beleidslijn ligt ook vast in de preventienota Langer gezond leven. Alle kinderen in Nederland krijgen seksuele voorlichting op school, meestal in groep 7 en 8 van de basisschool. In het voortgezet onderwijs zijn er educatieve programma’s gericht op een positieve houding ten opzichte van seksualiteit, over homoseksualiteit, voortplanting, het voorkomen van seksueel overdraagbare ziekten, tegen seksueel misbruik en ongewenste intimiteiten. In 2004 is er extra aandacht voor het Gezonde School Beleid. Lokale gezondheidsdiensten spelen een centrale rol in dit beleid: zij bieden ondersteuning aan scholen en onderwijzers bij het verzorgen van gezondheidseducatie op school. Het hoofddoel van het Gezonde School Beleid is dat scholen eenvoudiger aandacht kunnen schenken aan gezondheidseducatie. Educatieve programma’s over seksualiteit en relaties zijn hier onderdeel van. Voorts is er ieder jaar in de zomer een multimediale voorlichtingscampagne over veilig vrijen voor jongvolwassenen. Daarnaast zijn er educatieve en ondersteuningsprogramma’s voor jongeren (via internet, SMS, CD-ROM en dergelijke). Soa Aids Nederland is betrokken bij verschillende activiteiten voor jongeren: educatieve lespakketten voor het voortgezet onderwijs gericht op minder hoog opgeleide jongeren, campagnes in de massamedia die de jeugd moeten aanmoedigen om condooms mee te nemen op vakantie en om veilig vrijen te propageren, het ontwikkelen van methoden om migrantenjongeren beter te bereiken, bijvoorbeeld door samenwerking te zoeken met websites en radiozenders uit de migrantengemeenschap. 20
Nationaal Actieplan Kinderen 2004
Het aantal abortussen en zwangerschappen onder tieners stijgt de laatste jaren. Een relatief groot aantal abortussen vindt plaats bij migrantenvrouwen (60 procent van het totaal). Daarom financiert de Nederlandse overheid vanaf 2003 een speciaal programma voor het verbeteren van seksuele voorlichting aan deze groep. Daarvoor is lesmateriaal ontwikkeld en zijn folders over voorbehoedsmiddelen vertaald en is meertalige informatie beschikbaar op het internet. In 2004 vindt een grootschalig onderzoek plaats naar het seksuele gedrag van jongeren tussen de 12 en 25 jaar. In 2004 werken 30 steden samen bij het propageren van gezond seksueel gedrag en bieden waar nodig hulp aan jongeren met problemen. Voor individuele hulpverlening beschikt Nederland over zeven abortusklinieken die medische en seksuologische ondersteuning bieden. Deze centra bieden een breed scala van diensten, bijvoorbeeld individuele hulp, seksuele voorlichting, voorbehoedsmiddelen en in het uiterste geval het beëindigen van de zwangerschap (abortus). Euthanasie Het comité wil dat Nederland streng toeziet op de regels voor euthanasie, met name waar het gaat om pasgeboren kinderen met een zware handicap. In 2002 is in Nederland een wet in werking getreden die euthanasie onder bepaalde voorwaarden mogelijk maakt. Euthanasie betekent ‘levensbeëindiging op verzoek’. Dat betekent dat alleen euthanasie kan worden toegepast bij patiënten die zelf een verzoek kunnen doen. Voor kinderen betekent dat: van 12 tot 16 jaar in overleg met de ouders. Voor kinderen van 16 jaar en ouder geldt dat zij zelfstandig een verzoek kunnen doen. Naast het verzoek bestaat nog een aantal vereisten. Zo moet een patiënt ondraaglijk en uitzichtloos lijden, mogen geen behandelingsmogelijkheden meer open staan, moet de arts een tweede arts consulteren, zich houden aan de eisen van de medisch professionele standaard en is hij verplicht om euthanasie te melden aan een daarvoor in het leven geroepen commissie. In alle gevallen waarin de patiënt die ondraaglijk en uitzichtloos lijdt, jonger is dan 12 of om andere reden niet in staat is om een verzoek te doen, is levensbeëindiging of hulp bij zelfdoding verboden. Dit geldt dus ook voor pasgeborenen. Het toezicht daarop wordt uitgeoefend door het Openbaar Ministerie.
2.3 Wat doet Nederland voor kinderen in het buitenland? Aandacht voor een gezonde en veilige leefomgeving voor kinderen is essentieel. De grootste gezondheidsbedreigingen voor kinderen spelen zich immers af in en om het huis, op school en de directe leefomgeving. Maatregelen om de leefomgeving te verbeteren zijn onder andere het bevorderen van veilig en voldoende drinkwater, hygiëne en sanitaire voorzieningen en schone lucht, zowel binnen als buitenshuis, het beschermen tegen door insecten overgedragen ziekten (zoals malaria), tegengaan van vergiftigingen ten gevolge van chemische stoffen en het voorkomen van ongelukken. Dit noemen we bij elkaar ‘gezondheidsbevordering’.
21
Nationaal Actieplan Kinderen 2004
Nederland ondersteunt internationale organisaties die aan deze thema’s werken: het VN-Wereldbevolkingsfonds UNFPA, de VN-Kinderrechtenorganisatie UNICEF en de Wereldgezondheidsorganisatie WHO. Deze organisaties stellen technische richtlijnen op voor beleid, verzamelen informatie over deze onderwerpen en steunen landen om beleid te ontwikkelen en uit te voeren. UNICEF bijvoorbeeld is verantwoordelijk voor het opzetten en uitvoeren van vaccinatieprogramma’s voor kinderen. Daarnaast zijn deze organisaties ook erg belangrijk om internationaal aandacht te vragen voor deze onderwerpen. Nederland probeert ook om in allerlei internationale bijeenkomsten aandacht voor deze thema’s te vragen en waar mogelijk doen jongeren hieraan mee. Ook steunt Nederland (inter)nationale particuliere belangenorganisaties (NGO’s) en netwerken die zich inzetten voor een betere gezondheid zoals initiatieven op het gebied van voeding (inclusief borstvoeding). Nederland steunt in twaalf ontwikkelingslanden2 waar een bilaterale relatie mee is de gezondheidssector. Het doel is het versterken van gezondheidszorgsystemen en het verbeteren van toegang van armen tot de voorzieningen. Gezondheidsbevordering, preventie en curatieve zorg maken alle deel uit van een goed functionerend gezondheidszorgsysteem. Vooral wordt gekeken naar de toegankelijkheid voor vrouwen, kinderen en jongeren. Op het gebied van omgevingsgezondheid zet Nederland zich voornamelijk in voor water en milieu. Op internationaal, bilateraal en maatschappelijk niveau (onder anderen via het zogenaamde Thematische Medefinancieringsprogramma TMF) stimuleert Nederland activiteiten die de directe leefomgeving van kinderen verbeteren: bevorderen van veilig en voldoende drinkwater, hygiëne, sanitaire voorzieningen, beschermen tegen giftige stoffen en het voorkomen van ongelukken.
2
22
De 12 landen zijn: Bangladesh, Burkina Faso, Ethiopië, Ghana, Jemen, Mali, Mozambique, Nicaragua, Suriname, Tanzania, Vietnam en Zambia.
Hoofdstuk
3 Beter onderwijs
Nationaal Actieplan Kinderen 2004
Beter onderwijs
3.1 Wat vinden de kinderen? Meepraten op school Kinderen willen meepraten over hun school en dan ook serieus genomen worden (‘als we meedenken gebeurt er vaak niets met wat we zeggen en we weten niet eens waarom er niets mee gebeurt.’). Ook zouden ze graag op basisscholen over meer onderwerpen willen meepraten dan nu het geval is, vooral over onderwerpen die hen direct aan gaan en die bij henzelf liggen, zoals schoolreisjes, knutselspullen en bibliotheekboeken. Vooral de jongeren van middelbare schoolleeftijd geven aan wel mee te mogen praten op school, maar ook lang niet altijd serieus te worden genomen. Ook stellen zij dat de verplichte leerlingenraad lang niet overal aanwezig is. Vakken Een aantal punten komt vaak naar voren bij het ‘vakkenaanbod’ op basisscholen. Kinderen willen graag meer Engelse les krijgen en daar ook eerder mee beginnen (vanaf groep 5). Ook willen ze meer aandacht voor actuele zaken en dat er meer werkstukken (bijvoorbeeld over deze actuele onderwerpen) gemaakt mogen worden. Verder willen kinderen graag meer over verschillende culturen leren. Speelruimte op en rond school en buitenschoolse activiteiten Ook hier geven kinderen aan meer ruimte nodig te hebben om te spelen. Een voorbeeld: kinderen willen ook graag na schooltijd op het schoolplein spelen. De gebrekkige veiligheid van deze speelplekken wordt meerdere malen aangehaald, vooral door kinderen uit de grote steden. Een aantal kinderen geeft aan dat ze meer buitenschoolse activiteiten leuk zouden vinden, waar ze ook iets van leren en hun energie in kwijt kunnen; ze willen hier zelf graag aan meewerken. Klimaat op school, veiligheid en pesten Vooral de kinderen uit de grotere steden maken veel opmerkingen over de onveilige ligging van hun school en/of de onveilige weg er naar toe. Ze doelen op het onveilige verkeer, maar ook op geweld. Kinderen geven aan bang te zijn voor kinderlokkers en willen graag speelplekken alleen voor kinderen en waar ze veilig kunnen spelen. De school moet meer aandacht besteden aan het tegengaan van pesten. Kinderen geven aan dat ze nog steeds gepest worden omdat ze bijvoorbeeld geen merkkleding kunnen betalen. De bestaande lespakketten vinden ze meestal niet effectief. Kinderen willen op school meer praten over pesten. Ze hebben niet het gevoel dat docenten 24
daadwerkelijk actie ondernemen en vaak krijgen kinderen te horen dat ze het zelf op
Nationaal Actieplan Kinderen 2004
moeten lossen. De kinderen geven aan dat het soms moeilijk is om er thuis over te praten omdat ouders niet goed weten wat er op school speelt. Verder geven kinderen aan dat het belangrijk is dat je je fijn voelt op school, ‘dan doe je ook beter je best en leer je meer’. Zij dragen hiervoor ook zelf tips aan: het verven van de school in vrolijke kleuren, anti-pest lessen en een vrolijk schoolplein. Ook geeft een aantal kinderen, vooral uit de grote steden, aan dat er vaak lange wachtlijsten voor bepaalde scholen bestaan en dat ze dat niet leuk vinden. Tenslotte geven vooral kinderen in de basisschoolleeftijd aan dat ze het jammer vinden dat ze niet wat jongere meesters en juffen hebben. Kinderen in het buitenland Een ander punt dat aan de orde kwam is dat kinderen het belangrijk vinden dat alle kinderen, ook in arme landen, naar school kunnen gaan, een aantal vindt zelfs dat deze kinderen ‘voorrang hebben’.
3.2 Wat doet de Nederlandse overheid? Meepraten op school Basisonderwijs Het onderwijs wil kinderen voorbereiden op volwaardige deelname aan de Nederlandse samenleving. Dit is een kwaliteitseis voor het basisonderwijs. De onderwijsinspectie controleert dit en let onder meer op: aandacht voor een veilig, maar ook een stimulerend en uitdagend pedagogische klimaat en actieve betrokkenheid van leerlingen. Deelname aan de samenleving houdt in: actief burgerschap. Basisscholen moeten kinderen daarop voorbereiden door ze ‘sociale competenties’mee te geven. Dat betekent zowel mondigheid (“meepraten”) als respect voor ‘de ander’ en ‘het andere’. Scholen mogen zelf kiezen hoe ze dat doen en welke materialen zij gebruiken om deze maatschappelijke doelstellingen te bereiken. Zij krijgen daarbij hulp van landelijke en plaatselijke/regionale onderwijsbegeleidingsdiensten. Voortgezet onderwijs Scholen moeten op grond van de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 (WMO) een medezeggenschapsraad hebben. In de medezeggenschapsraad zitten personeel, ouders en leerlingen. Leerlingen vanaf 13 jaar kunnen vertegenwoordigers in de raad kiezen of zelf voor de raad gekozen worden. De raad heeft advies - en instemmingsrecht over diverse zaken op school zoals: vaststellen/wijzigen van het leerplan, de onderwijs - en examenregeling, de schoolgids, het lesrooster en de klachtenregeling van de school en besluiten over de ouderbijdrage en organisatie van de school. Vakken Engels is een verplicht vak in het basisonderwijs. Verreweg de meeste basisscholen
25
Nationaal Actieplan Kinderen 2004
geven Engels in de hoogste klassen. De methoden voor Engels zijn ook afgestemd op een start in groep 7. Er zijn geen wettelijke belemmeringen om met Engels te starten in groep 5 of 6. De Nederlandse regering gaat zich inzetten voor een lesaanbod Engels voor groep 5 en 6 zodat kinderen ook daadwerkelijk eerder Engels op de basisschool kunnen krijgen. Verder zal mede op basis van de Europese top in Lissabon (2000) en Barcelona (2002) worden gestimuleerd dat basisscholen twee vreemde talen kunnen aanbieden aan kinderen op jonge leeftijd. De Nederlandse regering neemt maatregelen voor vroeg taalonderwijs in Frans en Duits. Speelruimte op en rond school en buitenschoolse activiteiten Het kabinet wil de aandacht voor de fysieke ruimte voor de jeugd vergroten. Dit is één van de thema’s die zo urgent is, dat zij op de Jeugdagenda van het kabinet is geplaatst die eind september 2003 aan het parlement is aangeboden. Onderzoek moet de grootste belemmeringen maar ook de oplossingen in kaart te brengen. Ook de samenhang tussen voorzieningen voor kinderen in de leeftijd van 0 tot 12 jaar krijgt prioriteit. Om alle kinderen goede ontwikkelingskansen te bieden gaat het kabinet lokale partners (gemeenten, scholen, kinderopvang, peuterspeelzalen, sport - en cultuurinstellingen) steunen in het beleid om kinderen en ouders ‘sluitende arrangementen’ voor de dagindeling te bieden. Een mogelijkheid is het realiseren van een ‘brede school’, waar behalve onderwijs ook andere voorzieningen worden geboden zoals kinderopvang. Voor het realiseren van sluitende arrangementen krijgen inspirerende lokale initiatieven financiële steun. Klimaat op school, veiligheid en pesten Veiligheid op school en het tegengaan van pesten blijft voor de regering een belangrijke prioriteit. Het kabinet wil voor kinderen een goede, veilige, schone en pestvrije school. Scholen moeten in de eerste plaats zelf zorgen voor een veilig schoolklimaat. De school kan dit echter niet alleen; samenwerking tussen alle betrokkenen in de buurt is noodzakelijk om de problemen aan te pakken waarmee een school te maken krijgt. Een sluitend netwerk van voorzieningen rond de school is essentieel. Het Ministerie van OCW heeft de afgelopen jaren getracht scholen beter toe te rusten om zelf met vragen om te gaan. Onderzoek laat zien dat veel scholen leren van incidenten op het gebied van veiligheid en overgaan op structureel beleid. Om dit mede mogelijk te maken is er een professionele ondersteuningsstructuur voor de scholen opgericht bij het onderwijsadviesbureau APS. Het Transferpunt Jongeren, School en Veiligheid is een kenniscentrum dat ook actief is op het gebied van preventie van seksuele intimidatie en waarbij de Onderwijstelefoon is ondergebracht. Leerlingbegeleiding helpt aanzienlijk voor een veilig schoolklimaat. Er zijn maatregelen genomen voor verdere stimulering van de leerlingbegeleiding in scholen. Verder zijn er afspraken gemaakt over het investeren in het netwerk van voorzieningen rond de school. De Wet op het onderwijstoezicht is aangepast op verzoek van de Tweede Kamer. Nu kunnen ook 26
ernstige vormen van fysiek en psychisch geweld worden gemeld bij de vertrouwensinspecteurs, zodat ook die de school op het beleid kunnen aanspreken.
Nationaal Actieplan Kinderen 2004
Hoewel er al veel is bereikt, zijn er ook nog een aantal verbeterpunten aan te geven: •
Volgen van ontwikkelingen (inclusief geweld tegen leraren).
•
Versterken van de samenwerking tussen betrokken partijen.
•
Scholen moeten niet alleen structureel aandacht voor de veiligheid hebben maar ook een structureel beleid voeren in plaats van een incidentenbeleid.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft in mei 2004 een plan van aanpak veiligheid en opvang van risicoleerlingen naar de Tweede Kamer gestuurd. Het plan van aanpak moet de veiligheid op scholen bevorderen. Onderwijs in minderheidstalen Het VN-kinderrechtencomité adviseert dat Nederland zich volledig houdt aan de principes en voornemens van de conventie, met name wat betreft het onderwijs in minderheidstalen. Artikel 30 van de conventie bepaalt dat kinderen van onder meer een etnische minderheid niet het recht wordt ontzegd zich van zijn of haar eigen taal te bedienen. Aan dit recht wordt in het dagelijks leven in Nederland niet getornd. Wel is voor een succesvolle integratie van deze kinderen in Nederland het beheersen van de Nederlandse taal een noodzakelijke voorwaarde. Daar dienen alle onderwijsinspanningen op te zijn gericht. Bevorderen van de sociale cohesie is de belangrijkste reden voor het kabinet om niet langer geld uit te trekken voor onderwijs in allochtone levende talen. Voorlichting over het verdrag Het VN-comité beveelt aan dat de inhoud en de strekking van de conventie brede bekendheid krijgt en roept op tot het uitvoeren van een systematisch onderwijs en educatieprogramma, gericht op kinderen, ouders en alle professionals die met kinderen werken. Het onderwijs kent in het basisonderwijs het kerndoel “oriëntatie op mens en wereld”, waarin het nodige staat over mensenrechteneducatie. Het doel is de vorming van kritische personen die respectvol en maatschappelijk verantwoord gedrag tonen. Basisscholen dienen hun leerlingen te onderwijzen over discriminatie, tolerantie en emancipatie. Leerlingen dienen overeenkomsten en verschillen tussen geestelijke stromingen die in Nederland voorkomen te kunnen noemen. Het kerndoel “sociaal gedrag” is er op gericht leerlingen te leren respectvol om te gaan met anderen, verschillen in levensbeschouwing en cultuur te respecteren en steun te geven aan iemand met een afwijkend standpunt. Dit geldt ook voor het voortgezet onderwijs: de kerndoelen van de basisvorming bepalen dat kinderen in staat moeten zijn betekenis te geven aan begrippen als ‘democratie’, ‘burgerschap’ en ‘morele waarden’. Zij moeten internationale verhoudingen kunnen verklaren en hun mening kunnen geven over politieke vraagstukken. Het onderwerp ‘mensenrechten’ valt hier ook onder.
27
Nationaal Actieplan Kinderen 2004
Het periodiek rapport Kwaliteitsonderzoek geeft aan dat de wijze waarop scholen de genoemde kerndoelen invullen een verantwoordelijkheid is van het bevoegd gezag van de school. De overheid kan en zal geen programma’s voorschrijven. Dit zou strijdig zijn artikel 23 van de Nederlandse grondwet. Wel zijn er lespakketten van bijvoorbeeld NGO’s over mensenrechten beschikbaar voor scholen. Het kabinet overweegt naar aanleiding van de aanbeveling van het comité om de landelijke onderwijsondersteuningsinstellingen de kinderrechten opnieuw onder de aandacht van het onderwijs te laten brengen. Voortijdig schoolverlaten en voor - en vroegschoolse educatie Het comité doet de aanbeveling om de inspanningen te verhogen om voortijdig schoolverlaten tegen te gaan. Het comité beveelt aan betaalbare en kwaliteitsvolle voor - en vroegschoolse educatie beschikbaar te stellen voor alle kinderen. Het kabinet wil, gelet op de afspraken bij de Europese top in Lissabon (2000), het aantal voortijdig schoolverlaters in 2006 met 30 procent terugbrengen ten opzichte van 1999. In 2010 moet 50 procent worden gehaald. Om dit te bereiken is een reeks maatregelen getroffen. Het begint met een sluitende registratie van het aantal jongeren dat zonder startkwalificatie het onderwijs verlaat. Hiervoor is wettelijke invoering van een onderwijsnummer geregeld. Zo kan gemakkelijk de schoolloopbaan van iedere jongere worden gevolgd. De komende jaren wordt dit onderwijsnummer ingevoerd. Om uitvallers ook na de leerplichtige leeftijd te kunnen blijven registreren is in 2001 de Regionale Meld - en Coördinatiewet ingevoerd. Die verplicht onderwijsinstellingen niet-leerplichtige leerlingen tussen de 18 en 23 jaar die geen startkwalificatie hebben aan te melden bij een regionaal meld en coördinatiepunt. Een andere maatregel is het landelijk beleidskader onderwijsachterstandenbeleid voor de periode 2002-2006. In het kader hiervan krijgen 360 gemeenten extra geld (in 2004 c 225 mln.) om samen met scholen vier zogenoemde onderwijsprestaties te realiseren. Eén hiervan is minder voortijdig schoolverlaten (reductie 30 procent). Andere maatregelen zijn: extra geld voor een goede studie - en loopbaanbegeleiding en het introduceren van een assistentenroute en leerwerktrajecten in het voorbereidend beroepsonderwijs (VMBO). Nederland erkent het belang van goed onderwijs voor juist de jongste kinderen. Hoewel de leerplichtige leeftijd op vijf jaar ligt, gaan bijna alle vierjarigen naar de basisschool. Circa 60 procent van de driejarigen bezoekt twee dagdelen per week een peuterspeelzaal. Voorkomen moet worden dat kinderen van laagopgeleide ouders en kinderen vanwege het herkomstland van de ouders met een achterstand aan het onderwijs beginnen. Daarom heeft het kabinet c 110 miljoen extra uitgetrokken om deze groep aan intensieve, kwalitatief hoogwaardige programma’s voor VVE (voor - en vroegschoolse educatie) te laten deelnemen. Uitgangspunt daarbij is een ‘doorgaande lijn van signalering en verwijzing’ vanuit consultatiebureaus en een programma-aanbod dat loopt vanaf de speelzaal tot in het basisonderwijs. 28
Voor signaleren en toeleiden door consultatiebureaus is ook extra geld uitgetrokken,
Nationaal Actieplan Kinderen 2004
circa c 15 miljoen. Het na te streven succes is meetbaar in de regels opgenomen: vanaf 1 augustus 2006 neemt ten minste 50 procent van de doelgroep (circa honderdduizend twee - tot zesjarigen) deel aan zo een kwalitatief goed programma. De prioriteit ligt nú bij het realiseren van deze doelstelling. Kinderen met een handicap Ten aanzien van kinderen met een handicap doet het comité de aanbeveling dat Nederland doorgaat met het integreren van deze kinderen in het reguliere onderwijs en het leven van alledag door: •
Het tegengaan van wachtlijsten voor voorzieningen en diensten voor kinderen met een handicap.
•
Het tegengaan van vooroordelen en uitsluiting van kinderen met een handicap door het organiseren van voorlichtingscampagnes en het bevorderen van volledige integratie in de maatschappij.
Steeds meer ouders met een gehandicapt kind willen dat hun kind zo gewoon mogelijk opgroeit. Deze wens om kinderen met een handicap gebruik te laten maken van ‘algemene’ voorzieningen past in het Nederlandse beleid dat de samenleving actief medeverantwoordelijk is voor het zorgen en ondersteunen van mensen met een beperking. Dat geldt temeer voor kinderen. Gewoon kind kunnen zijn met andere kinderen, erbij horen, kunnen spelen en naar school gaan met de kinderen in de buur, is van essentieel belang voor het normaal kunnen opgroeien en de ontplooiingsmogelijkheden van kinderen met een handicap. Zo biedt in het onderwijs de nieuwe Wet Leerlinggebonden financiering, ook wel de rugzak genoemd, een stimulans voor de deelname van kinderen met een handicap aan het reguliere onderwijs. Ouders kunnen hiermee beter kiezen tussen regulier of speciaal onderwijs. Reguliere en speciale scholen werken intensiever samen om elk kind ondersteuning op maat te kunnen bieden. Het geld en de middelen die nodig zijn voor een kind met een handicap om gewoon onderwijs te volgen, krijgt het kind in een ‘rugzakje’ mee naar de reguliere school. Vluchtelingenkinderen en asielzoekende kinderen Het comité beveelt aan dat Nederland zich inzet om discriminatie van met name kwetsbare groepen terug te dringen en daarbij in het bijzonder te letten op vluchtelingenkinderen en asielzoekende kinderen. Het comité vraagt Nederland de oorzaken aan te pakken van de scheiding tussen witte en zwarte scholen en locaties. De vrijheid van ouders om te kunnen kiezen uit openbaar en bijzonder onderwijs is verankerd in de Grondwet. Deze vrijheid wordt gezien als een groot maatschappelijk goed, dat bijdraagt aan een gevarieerd onderwijsstelsel dat past bij de behoeften van burgers en maatschappij. Ouders kiezen veelal een school in de buurt. De meeste basisscholen hebben daardoor een leerlingenpopulatie die in hoge mate een afspiegeling vormt van de wijk waar de school staat. In Amsterdam en Rotterdam ligt hierdoor het aantal allochtone leerlingen op de basisscholen gemiddeld rond de 60 procent. Daarbij komt dat in sommige wijken sprake is van ‘witte vlucht’, waarbij
29
Nationaal Actieplan Kinderen 2004
autochtone ouders kinderen naar witte scholen, soms buiten de eigen woonwijk brengen. Beide processen resulteren in het ontstaan van zwarte en witte scholen. De Nederlandse regering wil de integratie van allochtone burgers in de samenleving bevorderen. Op zwarte scholen ontbreekt vaak het contact met autochtone leerlingen. Scholen met een gemengde samenstelling zijn dan ook wenselijk. Als het aantal zwarte scholen toeneemt, komen verschillende problemen samen. Dat kan een bedreiging zijn voor de kwaliteit van het onderwijs en daarmee nemen de kansen voor toch al kansarme leerlingen af. Het wil echter niet zeggen dat de kwaliteit op alle zwarte scholen slecht is. Om de segregatie in het onderwijs tegen te gaan wordt bezien of in de extra bekostiging voor scholen met veel onderwijsachterstanden (de gewichtenregeling) integratiebevorderende effecten kunnen worden ingebouwd. Voorts wordt overwogen scholen te verplichten om afspraken te maken met gemeenten over de manier waarop ze gezamenlijk segregatie kunnen tegengaan en integratie kunnen bevorderen.
3.3 Wat doet Nederland voor kinderen in het buitenland Basiseducatie (‘Basic Education’) is één van de belangrijkste onderdelen in het Nederlandse ontwikkelingsbeleid dat gericht is op armoedebestrijding. Basiseducatie is breder dan het Nederlandse begrip ‘basisonderwijs’. Basiseducatie dient mensen en kinderen de kans te geven zich de basiskennis, waarden en vaardigheden eigen te maken die noodzakelijk zijn voor hun persoonlijke en sociale ontwikkeling en hun participatie in de samenleving. Naast het stimuleren van de voorschoolse ontwikkeling en formeel lager onderwijs, valt ook niet formeel onderwijs, inclusief alfabetisering, volwassenenonderwijs, onderwijs voor schoolverlaters en dergelijke onder het begrip basiseducatie. Er is daarbij zowel aandacht voor kwantitatieve (toegang tot onderwijs) als kwalitatieve aspecten (relevant onderwijs van goede kwaliteit). De precieze invulling van het begrip basiseducatie kan per land verschillen. Basiskennis en -vaardigheden zijn niet universeel, maar hangen af van de specifieke doelgroep en context waarin de doelgroep leeft. Nederland volgt de definitie die landen zelf hanteren. Uitgangspunt is het universele recht op onderwijs voor iedereen, volwassenen én kinderen. Hierbij wordt vooral gelet op onderwijskansen voor specifieke (groepen) kinderen zoals bijvoorbeeld aidswezen, meisjes, kinderen die werken of met een handicap. Basiseducatie heeft de laatste jaren in het Nederlandse ontwikkelingsbeleid een steeds hogere prioriteit gekregen. Mede op verzoek van het parlement heeft de minister voor Ontwikkelingssamenwerking toegezegd te streven om in 2007 15 procent van het geld dat beschikbaar is voor ontwikkelingssamenwerking te besteden aan basiseducatie. In 2003 was dat ongeveer 6 procent. 30
Nationaal Actieplan Kinderen 2004
In vijftien landen is Nederland, samen met andere donoren, actief betrokken bij het opzetten en ondersteunen van nationale onderwijsplannen van de overheid. Daarnaast worden er via andere kanalen (VN en Wereldbank) in andere landen goede onderwijsprogramma’s ondersteund. Die zijn gericht op het behalen van de internationaal afgesproken doelstellingen: gelijke deelname van jongens en meisjes binnen het basis - en voortgezet onderwijs in 2005 en basisonderwijs voor iedereen in 2015.
31
Nationaal Actieplan Kinderen 2004
32
Hoofdstuk
4 Bescherming en zorg
Nationaal Actieplan Kinderen 2004
Bescherming en zorg
4.1 Wat vinden de kinderen? Algemeen Kinderen geven aan dat zij kwetsbaarder zijn dan volwassenen en dus ook beter beschermd moeten worden. Ook bij dit onderwerp zeggen kinderen dat ze serieus willen worden genomen, ook in het zoeken naar oplossingen om beter beschermd te kunnen worden tegen bijvoorbeeld geweld op Internet. Kindermishandeling en slaan Kinderen denken dat kindermishandeling in Nederland vaak voorkomt. Zelf zouden ze vooral naar de leraar of lerares, dokter of familie toegaan in geval van vermoedens van mishandeling. Het valt op dat er weinig kinderen van de Kindertelefoon afweten. Dit kwam regelmatig terug tijdens de consultatie. Eén kind vond dat er een speciale kinderpolitie tegen kindermishandeling moest komen. Andere oplossingen tegen kindermishandeling: zwaardere gevangenissenstraffen, meer politie en vooral ook snelle hulp van de politie. Ook vragen kinderen zich af waar ze naartoe moeten gaan als (ze vermoeden dat) een vriend of vriendin wordt mishandeld. Wat opvalt is dat lang niet alle kinderen vinden dat een opvoedkundige tik verboden moet worden. Sommige kinderen vinden dat ze af en toe een tik verdienen als ze iets gedaan hebben dat écht niet mag, wel vinden alle kinderen dat je eerst moet praten (‘ik vind het beter als ze voor een andere oplossing kiezen’, 16 jaar) en dat een tik niet mag overgaan in klappen. De kinderen die een tik wel vinden kunnen, geven hiervoor verschillende redenen: om respect af te dwingen, omdat kinderen anders steeds verder proberen te gaan. Ook vindt iemand dat een tik voor kleine kinderen vaak de duidelijkste oplossing is. Kinderen die zonder meer tegen het geven van een tik zijn geven aan dat zij het kindermishandeling vinden en vinden dat je het anders moet en kunt oplossen, ‘je mag je ouders toch ook niet slaan’. Veiligheid en verkeer Ook als het gaat om bescherming geven kinderen aan dat ze graag veilige plekken willen hebben om te spelen, bescherming tegen het verkeer maar ook bescherming tegen mensen die kwaad willen. Verkeer moet veiliger. Er moeten meer klaar-overs na school klaarstaan en er moeten meer drempels in de weg gemaakt worden. Een heel bijzondere oplossing: er moeten telkens als er iets gebeurt minder auto’s gemaakt worden. Ook willen kinderen betrokken worden in de voorlichting aan automobilisten over verkeersveiligheid bij 34
de scholen.
Nationaal Actieplan Kinderen 2004
Internet en informatie Eigenlijk alle kinderen weten wel dat het gevaarlijk kan zijn om je adres of telefoonnummer op internet aan mensen te geven, maar toch doet bijna de helft van de (geïnterviewde) kinderen het wel eens (‘want wat nu als iemand me wil bellen?’). Kinderen vinden dat ze eigenlijk te klein zijn voor alles dat er op Internet te zien is, maar dat het niet verboden moet worden omdat je er uiteindelijk toch wel achter komt. Toch geven kinderen aan dat ze te weinig weten over veilig surfen en ‘veilige websites’. Eén van de oplossingen die kinderen aandragen om het internet voor hen veiliger te maken is het instellen van een kinder-internet-politie die websites gaat bekijken, vervelende mensen aanspreken en voorlichting geeft over veilig surfen op het internet. Ouders hebben volgens kinderen een belangrijke rol om hen te beschermen tegen gevaarlijke personen en websites die niet voor kinderen bedoeld zijn. Ook vinden veel kinderen dat overal op internet waar je kunt chatten waarschuwingen moeten zijn om nooit je adres of telefoonnummer te geven. Kinderen willen graag gemakkelijk informatie kunnen vinden over bescherming van hun rechten, tegen verkeer, veiligheid et cetera, bijvoorbeeld op school, in de bibliotheek, op internet en op televisie. Ook geven ze aan dat hun ouders ook niet altijd de weg weten in het ‘informatie-doolhof’. Er is te weinig informatie speciaal voor tien- tot dertienjarigen en de informatie die er wel is, is erg lastig te vinden. Immigratie De kinderen die reageren op dit onderwerp vinden meestal dat de regering vluchtelingen moet accepteren en hen moet helpen. Maar, geeft een aantal kinderen aan, ‘niet iedereen want Nederland zit best wel vol’. Ook vindt een aantal kinderen dat alle asielzoekers Nederlands moeten leren, moeten werken en dingen over de Nederlandse cultuur moeten leren. Ook wordt een aantal keer opgemerkt dat Nederland mensen die al tien jaar in ons land wonen en helemaal ingeburgerd zijn niet meer terug kan sturen. Kinderarbeid Wanneer kinderen er zelf voor kiezen vinden zij vakantiewerk geen kinderarbeid. Wel moeten de omstandigheden waarin ze dit werk verrichten veilig zijn en moeten ze er genoeg voor betaald worden. Kinderen in het buitenland Kinderen vinden dat rijke landen als Nederland meer geld aan arme landen moeten geven, maar ook dat de inwoners van zo’n rijk land allemaal zelf iets bij moeten dragen. ‘Unicef’ wordt heel vaak als goed doel genoemd. Er zijn zelfs kinderen die een deel van hun zakgeld af willen staan en vinden dat alle Nederlandse kinderen dat zouden moeten doen. Tijdens een oorlog moet je proberen die te stoppen, ‘ertussen gaan staan en vredeslegers sturen’. Kinderen vinden dat landen elkaar na oorlog moeten helpen om het land weer op te bouwen.
35
Nationaal Actieplan Kinderen 2004
4.2 Wat doet de Nederlandse overheid? Algemeen Het komt met enige regelmaat voor dat de opvoeding in een gezin niet goed loopt en kinderen zich daardoor niet goed ontwikkelen. Als dat aan de hand is en de ouders bovendien niet geholpen willen worden, kan gedwongen hulpverlening helpen. Dat gebeurt wanneer de rechter een kinderbeschermingsmaatregel uitspreekt. Dat kan ook nodig zijn wanneer juist de kinderen en niet de ouders voor problemen zorgen. Er zijn twee soorten kinderbeschermingsmaatregelen: maatregelen waarbij de ouders het gezag over de kinderen kwijtraken, en een maatregel waarbij dat niet gebeurt maar waarbij de ouders wel worden geholpen de kinderen beter op te voeden. Die laatste maatregel komt vijf keer zo veel voor als de eerste. Bij maatregelen waarbij de ouders het gezag kwijtraken gaat het in totaal om 25.000 kinderen. Van tijd tot tijd wordt bekeken of die hulpverlening goed verloopt. Er worden plannen gemaakt om de uitvoering van de kinderbescherming te verbeteren. Ook nu staan er een aantal plannen op stapel. Zo wordt de komende jaren de kinderbeschermingswetgeving aangepast. Daarbij moet beter uit de verf komen dat kinderbescherming er in de eerste plaats is om rechten van kinderen veilig te stellen. Daarnaast zijn er plannen om de uitvoering van de kinderbeschermings-maatregelen te verbeteren. Belangrijke punten op dat gebied zijn: het formuleren van extra doelen om de situatie van de kinderen te verbeteren en het verbeteren van de werkwijze van de hulpverleners om die doelen te halen. Een derde belangrijke verbetering moet worden dat de instanties die de kinderbeschermingswetgeving uitvoeren, beter gaan samenwerken met elkaar. Jeugdzorg Bij de voorbereiding van het wetsvoorstel Wet op de jeugdzorg is het Verdrag inzake de rechten van het kind als uitgangspunt genomen. De Wet op de jeugdzorg is in lijn met de uitgangspunten en de bepalingen van het Verdrag opgesteld. Het wetsvoorstel heeft als doel om een goede jeugdzorg te realiseren en een aantal bestaande knelpunten uit de jeugdzorg weg te nemen. Ook geeft de wet het kind bepaalde rechten, zoals ook staat in het Verdrag. Dit alles om te zorgen dat het kind de zorg krijgt die het nodig heeft. Het belang van het kind staat hierbij voorop. De wet bepaalt de hoofdlijnen van de nieuwe jeugdzorg en gaat over vele zaken. Zo komt er in iedere provincie een bureau jeugdzorg dat een kind en zijn ouders op adequate wijze begeleidt naar de noodzakelijke zorg. Ook regelt de wet een ‘recht op jeugdzorg’: kinderen en hun ouders hebben zonder meer recht op jeugdzorg indien het bureau jeugdzorg aangeeft dat dat ook nodig is. In principe krijgen ook illegale kinderen een recht op jeugdzorg. Tot slot wordt de jeugdbescherming onderdeel van het bureau jeugdzorg waardoor de hulpverlening beter op elkaar afgestemd kan worden. Dit alles betekent een grote verbetering ten opzichte van de huidige situatie. 36
Nationaal Actieplan Kinderen 2004
Om dit duidelijk te maken, geven wij hieronder voor twee bepalingen uit het Verdrag aan hoe die in de Wet op de jeugdzorg staan. De toelichting van het wetsvoorstel gaat hier uitgebreider op in. Artikel 3 van het Verdrag bepaalt dat het belang van het kind ook voor een wetgever voorop moet staan. Het wetsvoorstel sluit hierbij aan door de positie van het kind en zijn ouders te versterken onder meer door hen een afdwingbaar recht op jeugdzorg te geven. Artikel 12 van het Verdrag bepaalt dat jeugdigen gehoord dienen te worden over alles wat hen aangaat. Het wetsvoorstel sluit hierbij aan door kinderen zelf de mogelijkheid te geven om zorg te vragen. Daarnaast kent de wet onder meer de bepaling dat het hulpverleningsplan pas wordt vastgesteld na overleg met het kind (die ouder is dan 12 jaar) en zijn of haar ouders. Het VN-comité wil dat de Wet op de jeugdzorg snel in werking treedt. Op 20 april jl. heeft de Eerste Kamer de Wet op de jeugdzorg aanvaard. De wet zal op 1 januari 2005 van kracht worden. Kindermishandeling en slaan Ouders hebben ‘gezag’ over hun kinderen. Dat betekent dat ouders moeten bepalen wat goed is in de opvoeding van hun kinderen. Daarin hebben ze veel vrijheid maar niet alle vrijheid. Zo moeten ouders ervoor zorgen dat een kind zich prettig voelt en zich goed ontwikkelt. Ze mogen geen geweld gebruiken bij de opvoeding. Het kabinet wil binnenkort in het Burgerlijk Wetboek vastleggen dat geweld tegen kinderen niet mag. Geweld in de opvoeding is slecht voor de ontwikkeling van kinderen. Is een kind ongehoorzaam, dan moeten ouders maar andere manieren gebruiken om duidelijk te maken dat ze willen dat het kind luistert. Als ouders niet weten hoe ze dat moeten doen, dan kunnen ze een beroep doen op verschillende vormen van opvoedingsondersteuning, zoals bij opvoedbureaus of bij het maatschappelijk werk. Huiselijk geweld betekent: fysiek, geestelijk of seksueel geweld dat door iemand uit de huiselijke kring van het slachtoffer wordt gepleegd. De plegers kunnen (ex-)partners, gezins - of familieleden zijn, maar ook zogenaamde huisvrienden. Seksueel misbruik van kinderen is veel breder en heeft veel verschillende verschijningsvormen. Het komt voor in en buiten de privé-sfeer (incest, scholen, sportverenigingen, jeugdinrichtingen) en in de commerciële sfeer (kinderprostitutie, kinderhandel, kinderpornografie en sekstoerisme). Seksueel misbruik van kinderen in commerciële en in niet-commerciële sfeer zijn van elkaar te onderscheiden, maar je kunt ze niet los van elkaar zien. Vandaar dat Nederland beide vormen aanpakt. Diverse onderzoeken vanuit het ministerie van Justitie hebben de afgelopen jaren aangetoond dat huiselijk geweld, kindermishandeling en seksueel misbruik van kinderen geen incident is, maar op betrekkelijk grote schaal voor komt: ruim 40 procent van de Nederlanders (volwassenen, mannen en vrouwen) blijkt ooit in zijn of haar leven slachtoffer geweest te zijn van geweld in de huiselijke kring. Bij 11 procent van hen is sprake van lichamelijk letsel. In ruim 20 procent van de gevallen gaat het om geweld dat al vele jaren duurt. Bij jeugdigen liggen de aantallen als volgt: één op de negen kinderen is
37
Nationaal Actieplan Kinderen 2004
tussen het vijfde en het tiende levensjaar slachtoffer van lichamelijk geweld in de huiselijke kring. Bij de tien- tot twintigjarigen is dat één op de vijf. In Lelystad is in maart 2004 het startschot gegeven van een project dat moet leiden tot een sluitende aanpak van kindermishandeling. Staatssecretaris Ross - van Dorp van het Ministerie van VWS heeft bij die gelegenheid een onderzoek aangekondigd naar het aantal kindermishandelingen in Nederland. In vier proefregio's zal worden gewerkt volgens de zogenoemde ketenaanpak. In deze aanpak, die de hele levensloop van een kind van 0 tot 18 jaar beslaat, staat preventie en een vroege signalering van kindermishandeling centraal, net als een passend hulpaanbod en nazorg. Staatssecretaris Ross - van Dorp wil onderzoeken hoe vaak kindermishandeling voorkomt. 'Helaas hebben we daar nu geen duidelijke cijfers over. Als we het in Nederland hebben over de omvang van kindermishandeling gaat het altijd om schattingen die zijn afgeleid uit Amerikaans onderzoek.' Staatssecretaris Ross - van Dorp vindt het belangrijk om aan de weet te komen hoe groot het probleem is. 'In de eerste plaats omdat je naar verloop van tijd weer kunt meten en aan de hand daarvan trends kunt constateren. Verder kun je uit metingen afleiden of de methodes die je bedenkt daadwerkelijk een verbetering brengen.'
Van de slachtoffers van seksueel geweld in de huiselijke kring is 45 procent op het moment dat dit geweld voor het eerst plaatsvindt, jonger dan 18 jaar. Seksueel misbruik van kinderen buiten de huiselijke kring is moeilijker in kaart te brengen. Dit gebeurt meestal in het illegale en informele circuit. De politie doet de laatste jaren wel steeds vaker onderzoek naar kinderpornografie. Sinds 1996 is het aantal onderzoeken meer dan verdrievoudigd. (In 1996: 40 onderzoeken; in 2000: 130 onderzoeken). Huiselijk geweld en seksueel misbruik hebben voor kinderen en hun ontwikkeling vérstrekkende negatieve gevolgen. Naar schatting is 30 procent van de kinderen die terechtkomen in opvanghuizen getuige of slachtoffer geweest van geweld in het gezin. Onderzoek toont aan dat jaarlijks in Nederland ongeveer 100.000 kinderen getuige zijn van huiselijk geweld tussen hun ouders en dat 40 procent van hen een groot risico loopt op het ontwikkelen van (gedrags)problemen. Een deel van deze kinderen wordt later zelf gewelddadig in relaties. Het kabinet heeft een aantal instellingen subsidie verstrekt om methoden te ontwikkelen waarmee kinderen die getuige zijn van geweld tussen hun ouders kunnen worden opgevangen. Seksueel misbruik Het kabinet heeft naar aanleiding van het eerste VN-wereldcongres over seksueel misbruik in Stockholm in 1999 een nota uitgebracht voor een brede aanpak van seksueel misbruik van kinderen. Op de nota is een nationaal actieprogramma gevolgd dat op 19 april 2000 aan de Tweede Kamer is aangeboden. Het actieprogramma streeft een samenhangende aanpak beleid op dit terrein na en moet versnipperde activiteiten tegengaan. Het kabinet wil met het actieprogramma tevens komen tot betere samenwerking tussen overheidsinstanties, maatschappelijke instellingen en niet-gouvernementele organisaties bij het bestrijden van seksueel geweld en 38
misbruik.
Nationaal Actieplan Kinderen 2004
De belangrijkste punten van eindrapportage die het kabinet op 11 november 2002 aan de Kamer heeft aangeboden zijn: •
Betere hulp aan en opvang van slachtoffers van zedendelicten.
•
Het bevorderen van vroegsignalering en melding door degenen die beroepshalve met kinderen te maken hebben.
•
Grotere professionaliteit bij politie, openbaar ministerie en hulpverlening.
•
Minder herhaling bij plegers van seksueel misbruik.
•
Bredere mogelijkheden om de weerbaarheid van kinderen te vergroten.
Het uitvoeren van het actieprogramma heeft veel verbeterd maar daarmee is het probleem nog niet voorbij. De overheid blijft daarom in nauw overleg met maatschappelijke organisaties, aandacht houden voor het bestrijden van seksueel misbruik van kinderen. Zo zijn in 2003 voor het politieonderwijs programma’s ontwikkeld om seksueel misbruik snel te kunnen ontdekken. Deze programma’s zijn vanaf nu in gebruik. Voor andere beroepsgroepen worden vergelijkbare programma’s ontwikkeld; die zijn eind 2004 klaar. Aanpak van huiselijk geweld In de periode oktober 2000 tot april 2002 hebben vijf departementen en een aantal belangrijke organisaties een reeks nieuwe maatregelen uitgewerkt voor de aanpak van huiselijk geweld. Die maatregelen staan in de nota Privé Geweld-Publieke Zaak uit april 2002. Deze nota is de basis voor de huidige aanpak tot en met 2007. De Tweede Kamer wordt steeds geïnformeerd over hoe het ermee staat. Elk ministerie moet zelf zijn best doen, het Ministerie van Justitie houdt alle maatregelen in de gaten. Politie, openbaar ministerie, reclassering, gerechtelijke psychiatrie en andere hulpverlenende organisaties moeten bij de aanpak van huiselijk geweld samenwerken. De gemeenten moeten de partijen bijeen brengen en zorgen dat er afspraken komen waar iedereen zich aan houdt. De afgelopen jaren zijn er steeds meer samenwerkingsverbanden huiselijk geweld ontstaan. De VNG helpt met geld van het ministerie van Justitie gemeenten met een groot programma om hun regierol goed uit te voeren. In 2007 moeten er overal in het land geformaliseerde lokale of regionale samenwerkingsverbanden zijn die een sluitende aanpak bieden waarbij hulp wordt geboden en ook moeten er overal regionale advies - en meldpunten zijn die je de weg wijzen naar hulp, opvang en daderbehandeling. Ontwikkeling van methoden In het kader van de preventie van seksueel misbruik en andere vormen van geweld tegen kinderen zijn weerbaarheidstrainingen van belang. Ze zijn niet het enige preventie-instrument, maar onderdeel van een bredere preventieve aanpak. Hierin passen ook de zogenaamde Marietje Kessels-projecten. Marietje Kessels was een
39
Nationaal Actieplan Kinderen 2004
slachtoffertje van seksueel misbruik in het begin van de twintigste eeuw. Haar naam wordt gebruikt voor een training waarin kinderen niet alleen sociale vaardigheden leren, maar ook een training krijgen in fysiek verzet tegen bedreigingen van hun persoon. Deze trainingen worden op school gegeven aan leerlingen van groep 7 en 8 (de hoogste twee klassen) van de basisschool. Het Ministerie van Justitie heeft de ontwikkeling en opzet van deze trainingen tijdelijk ondersteunt. Jaarlijks nemen steeds meer kinderen deel aan de trainingen: in het schooljaar 1999-2000 4500 kinderen, het jaar daarop het dubbele aantal. Samenwerkingsmodellen en draaiboeken Voor een effectieve aanpak van huiselijk geweld en seksueel geweld tegen kinderen is samenwerking van politie, Openbaar Ministerie, hulpverleningsorganisaties en scholen een voorwaarde. Het Ministerie van Justitie heeft een draaiboek opgesteld met praktische aanbevelingen voor de gecoördineerde aanpak van huiselijk geweld. Inmiddels is het aantal gemeenten dat actief is op dit terrein verveelvoudigd. Ook zijn er draaiboeken opgesteld voor de aanpak van kinderprostitutie. Het Openbaar Ministerie (parket-generaal) heeft een aanwijzing uitgevaardigd voor de aanpak van huiselijk geweld door politie, OM en reclassering. De aanwijzing moet onder meer de aangiftebereidheid bij slachtoffers van huiselijk geweld vergroten. De aanwijzing lijkt nu al effect te hebben: het aantal meldingen bij de politie (van huiselijk geweld) is de afgelopen jaren aanzienlijk gestegen. De Raad van Hoofdcommissarissen van de politie heeft een landelijk project Huiselijk Geweld opgezet om in alle politieregio’s een aandachtsfunctionaris huiselijk geweld te laten benoemen, een plan voor de bevordering van de deskundigheid van de politie uit te voeren en een specifiek registratiesysteem voor de meldingen van huiselijk geweld op te zetten. Dat registratiesysteem is in 2004 in werking getreden. Onderzoek en publieksvoorlichting De afgelopen jaren zijn verschillende onderzoeken gedaan naar het vóórkomen van huiselijk geweld en seksueel geweld, de risicofactoren en de risicogroepen. Van groot belang is geweest het onderzoek “Huiselijk geweld, aard, omvang en hulpverlening” van onderzoeksbureau Intomart dat in opdracht van het Ministerie van Justitie is uitgevoerd onder ruim duizend mannen en vrouwen. Inmiddels is een vergelijkbaar onderzoek naar huiselijk geweld in allochtone kring uitgevoerd. Daaruit blijkt dat huiselijk geweld ook bij minderheden veelvuldig voorkomt, maar veel minder vaak dan bij autochtonen. Onderzoekers veronderstellen dat het onderwerp huiselijk geweld moeilijk bespreekbaar is. Minderhedenorganisaties onderschrijven dit vermoeden. Een aantal organisaties heeft een plan van aanpak gemaakt om huiselijk geweld in allochtone kring beter bespreekbaar te maken. Dit plan wordt thans uitgevoerd. Het Ministerie van Justitie beschikt over zijn verschillende publieksbrochures zoals de brochure ‘Op eigen kracht – wat kun je doen tegen geweld in een relatie?’, 40
de brochure ’Seksueel misbruik van kinderen, aard, omvang, signalen, aanpak’ en de
Nationaal Actieplan Kinderen 2004
brochure ’Seksueel geweld’ die tot dusver in een oplage van 120.000 exemplaren is verspreid. Het ministerie van Justitie heeft voor het brede publiek en voor beroepsgroepen enkele websites ingericht (www.huiselijkgeweld.nl en www.seksueelkindermisbruik.nl) en een informatiekrant Huiselijk Geweld uitgebracht die gratis wordt verspreid via gemeenten en instellingen. De website heeft thans een groot bereik opgebouwd: ruim 80.000 bezoekers per jaar. De Rijksvoorlichtingsdienst (RVD) onderzoekt thans de campagnes die verschillende gemeenten voeren over het bestrijden van huiselijk geweld. Een landelijke campagne is nog niet in de maak. De voorkeur gaat nog uit naar landelijke ondersteuning van regionale campagnes. Hiervoor zouden speciale hulpmiddelen (‘toolkits’) kunnen worden samengesteld. Uit het RVD-onderzoek blijkt dat daar behoefte aan is. Meldpunten kindermishandeling Sinds 1 januari 2000 kent Nederland een netwerk van de Advies - en Meldpunten Kindermishandeling (AMK’s) over het gehele land. Hier kan advies worden gevraagd over en/of melding worden gedaan van (vermoedens van) kindermishandeling. Ook is er inmiddels een landelijk telefoonnummer voor melding van (vermoedens van) kindermishandeling: 0900 1231230. De AMK’s doen ook onderzoek naar de meldingen van kindermishandeling of een vermoeden daarvan. Het bestaan van deze meldpunten maakt het bovendien eenvoudiger om de ernst en de omvang van de problematiek in kaart te brengen voor een gerichte aanpak. De AMK’s gaan straks op in het bureau jeugdzorg, maar blijven een aparte toegang tot de jeugdzorg. De provincies zijn verantwoordelijk voor de regie over de hulp. De taken en bevoegdheden van de AMK’s liggen wettelijk vast. De wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening biedt een oplossing voor een aantal juridische knelpunten die het functioneren van de AMK’s tot nu toe belemmeren, bijvoorbeeld over het anoniem melden, het uitwisselen van persoonlijke gegevens en de relatie met het beroepsgeheim van bepaalde beroepsgroepen. Deze AMK-wetgeving loopt vooruit op de nieuwe Wet op de jeugdzorg die de huidige Wet op de jeugdhulpverlening vervangt. In enkele regio’s in Nederland wordt met een speciale subsidie van de rijksoverheid systematisch een integrale aanpak van kindermishandeling ontwikkeld. De aanpak gaat over de hele linie: van preventie (in de vorm van opvoedingsondersteuning voor de ouders) en vroegsignalering, tot hulp bij de verwerking van traumatiserende ervaringen. Deze zogenoemde RAAK-projecten zijn in 2003 gestart in vier verschillende regio’s.
Bestraffing kindermishandeling, seksueel misbruik en huiselijk geweld Ook in de wetgeving is er meer aandacht gekomen voor alle vormen van kindermishandeling. Dat is nodig, want kinderen zijn immers kwetsbaarder dan volwassenen. Zij kunnen zich minder goed verweren.
41
Nationaal Actieplan Kinderen 2004
Zo staan er zwaardere straffen op alle seksuele misdrijven tegen kinderen dan bij volwassenen. Misdrijven verjaren na verloop van tijd, maar de verjaringstermijn voor alle seksuele misdrijven begint pas op het moment dat een kind 18 jaar wordt. Dat maakt het mogelijk dat een slachtoffer nog aangifte kan doen wanneer het bijvoorbeeld niet meer onder de invloed van de volwassen dader staat. Het kabinet bekijkt de mogelijkheid de verjaringstermijn ook op te trekken bij (niet seksuele) mishandeling, omdat ook hier geldt dat een kind zich vaak pas teweer durft te stellen wanneer het onafhankelijk is van de dader. Veiligheid en verkeer ’s Hertogenbosch – Kindlint Het Kindlint is een sociaal - en verkeersveilige verbinding tussen kinderbestemmingen, zoals kinderrijke wijken, scholen, sportvelden, bibliotheek, muziekschool en speelplaatsen. De route is duidelijk afgebakend en alleen toegankelijk voor voetgangers en fietsers. Kruisingen met andere verkeersstromen zijn bij voorkeur conflictvrij. In ‘s Hertogenbosch-Noord wordt op proef een Kindlint aangelegd. Op basis van de ervaringen zal een Keurmerk Kindlint worden ontwikkeld.
Internet en informatie De regering werkt op dit moment aan wetten die in bepaalde gevallen de providers (die zorgen dat je internet binnenkrijgt) van internet aanspreken op de kinderpornografie die in computernetwerken worden vertoond en verspreid. Ook in Europees verband wordt gewerkt aan regels om de internetproviders aansprakelijk te kunnen stellen voor het doorgeven van pornografische voorstellingen. De officier van justitie of de rechter-commissaris krijgen in het strafrecht de mogelijkheid om bepaalde gegevens ontoegankelijk te maken. Dit kan heel gericht een eind maken aan strafbare feiten of voorkomen dat er nieuwe strafbare feiten worden gepleegd. Ook de provider zelf kan bepaalde bronnen verwijderen of ontoegankelijk maken, als er een klacht of een melding is. Dat gebeurt in de praktijk ook regelmatig. Sommige providers hebben een methode ontwikkeld om aan de hand van koppen van berichten na te gaan of de berichten ook pornografie bevatten. In de praktijk zijn internetproviders in het algemeen bereid mee te werken. Kinderarbeid Niet al het werk dat kinderen verrichten is kinderarbeid. Volgens de Arbeidstijdenwet is arbeid door kinderen beneden de 16 jaar in beginsel verboden. Maar onder strikte voorwaarden, mogen kinderen van 13 en 14 jaar niet-industriële hulparbeid van lichte aard verrichten en kinderen van 15 jaar niet-industriële arbeid van lichte aard. Als algemene voorwaarde geldt hierbij dat te allen tijde de veiligheid van het kind niet in gevaar mag komen en de arbeid geen nadelige invloed mag uitoefenen op de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van het kind. Daarom gelden er bijvoorbeeld ook andere regels voor schoolweken en de vakantie. 42
Nationaal Actieplan Kinderen 2004
De Arbeidsinspectie voert jaarlijks tussen juli en september het landelijk project vakantiewerk uit om te kijken of de regels wel worden nageleefd. De actie is specifiek gericht op de werk - en rusttijden, verboden arbeid voor kinderen van 13 tot 15 jaar en van jeugdigen van 16 en 17 jaar. Voorts wordt specifiek gelet op het totale verbod op arbeid voor kinderen jonger dan 13 jaar. Meer informatie over o.a. werktijden en veilig werken voor 13 tot en met 17 jarigen is te vinden bij het Jongerenloket op de site van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid: www.minszw.nl Vreemdelingenwet Nederland voert sinds 1992 een bijzonder toelatings - en opvangbeleid gevoerd voor AMA’s: alleenstaande minderjarige asielzoekers. Dit zijn jongeren onder de achttien jaar die hier alleen komen vragen om in Nederland te mogen wonen. Het Verdrag inzake de rechten van het kind, de richtlijnen van de Vluchtelingenorganisatie van de Verenigde Naties (de UNHCR) en de resolutie van de Raad van de Europese Unie toetsen ons handelen op dat punt. De afgelopen jaren is het beleid om de volgende redenen aangepast: •
Er moest een selectievere en snellere toelatingsprocedure komen om te voorkomen dat volwassen asielzoekers zich onterecht voordeden als minderjarig en misbruik gingen maken van het bijzondere beleid voor minderjarigen.
•
De opvangvoorzieningen moesten verbeterd worden en meer gericht op de speciale behoeften van de Ama’s.
•
Het moest beter mogelijk worden terug te keren naar het eigen land.
Toelating tot Nederland De toelatingsprocedure voor de alleenstaande minderjarige asielzoeker is thans als volgt. De minderjarige doet allereerst een asielaanvraag die zorgvuldig wordt behandeld. Bij het gehoor (het eerste interview met de jonge asielzoeker) en het nemen van de beslissing wordt rekening gehouden met het feit dat het om een minderjarige gaat. Een minderjarige hoeft minder te bewijzen dan een volwassene. Om misbruik door volwassenen te vermijden kunnen instrumenten als het leeftijdsonderzoek (door middel van botonderzoek) worden gebruikt, of kan (documenten-)onderzoek door het Ministerie van Buitenlandse Zaken in het land van herkomst worden gedaan. Een minderjarige kan in deze procedure asiel krijgen. Is dit niet het geval is, dan kan de minderjarige een tijdelijke verblijfsvergunning krijgen enkel en alleen omdat hij of zij alleenstaande minderjarige is. Deze verblijfstitel is drie jaar geldig, of totdat de minderjarige achttien jaar is geworden. AMA-opvangbeleid De opvang is ook aangepast met het oog op enerzijds het sneller integreren in de samenleving en anderzijds een intensievere terugkeerprocedure. Uitgangspunten zijn de leeftijd en de verblijfsstatus van de minderjarige. Is op voorhand duidelijk dat de verblijfsvergunning wordt omgezet in een
43
Nationaal Actieplan Kinderen 2004
verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd – en dit is meestal zo bij asielzoekers die bij hun komst naar Nederland jonger dan vijftien zijn – dan richt de opvang zich op integratie in de Nederlandse maatschappij. Is een minderjarige asielzoeker bij zijn aanvraag ouder dan vijftien jaar dan wordt de verblijfsvergunning niet zonder meer verlengd. Op hun achttiende vervalt de tijdelijke vergunning. Deze minderjarige asielzoekers worden in de opvang voorbereid op terugkeer naar het land van herkomst. Deze op terugkeer gerichte opvang geldt ook voor minderjarigen die niet in Nederland mogen blijven omdat hun ouders bijvoorbeeld nog leven en voor hen kunnen zorgen. Om deze asielzoekers ook echt terug te kunnen laten gaan, is er veel contact met de herkomstlanden. Er zijn plannen om opvang in de herkomstlanden te organiseren. In Angola is onlangs een opvanghuis gerealiseerd dat onder meer wordt betaald door de Nederlandse regering. De AMA-campus In november 2002 is in Vught een proefproject voor goed voorbereide terugkeer van start gegaan dat volgens het principe van een campus (wonen en studeren op één plek) werkt. Bepaalde huisregels en normen moeten worden nageleefd. Er is een intensief dagprogramma dat zich richt op de voorbereiding van de terugkeer naar het land van herkomst. Hierin zijn twee fasen: een beginfase – vooral het scheppen van een veilige en evenwichtige woonomgeving waarin de minderjarigen zich kunnen aanpassen aan het klimaat van de opvang en het zelfstandig wonen als het wonen met anderen centraal staat – en de vervolgfase (zo’n acht weken na binnenkomst) waarin de nadruk ligt op het ontwikkelen van de eigen verantwoordelijkheid. Begeleiding en integratie Ontbreekt opvang in het land van herkomst dan richt de begeleiding van de minderjarigen zich op integratie in de Nederlandse samenleving. De minderjarige gaat dan naar een speciaal onderzoeks - en opvangcentrum met begeleiding. Enkele maanden later wordt de jongere, afhankelijk van zijn of haar leeftijd, geplaatst in een gastgezin, een woon/leefgroep of een kleinschalige wooneenheid. De jongere gaat in alle gevallen naar school en wordt voorbereid op de Nederlandse maatschappij. Aanpak jeugdcriminaliteit Op 13 december 2002 is de nota Jeugd terecht3, actieprogramma aanpak jeugdcriminaliteit, aan de Tweede Kamer aangeboden. De overheid heeft de bijzondere verantwoordelijkheid aandacht te geven aan kwetsbare jeugd en hen bescherming te bieden wanneer hun ontwikkeling in gevaar komt. Een relatief klein aantal jongeren overschrijdt op zodanige wijze de grenzen dat indringend overheidsingrijpen noodzakelijk is in de vorm van toepassing van het strafrecht.
44
3
Kamerstukken II, 2002-03, 28 741, nr. 1
Nationaal Actieplan Kinderen 2004
Bij jeugd heeft de toepassing van het strafrecht, naast een vergeldingselement en het beschermen van de samenleving, altijd het doel om gedragsverandering bij de jongere te bewerkstelligen. Het kabinet kiest nadrukkelijk voor een beleid waarin met de verschillen in aard en omvang van risicofactoren onder jongeren rekening wordt gehouden. In dat beleid zijn jeugdzorg en strafrechtelijke handhaving aanvullend op elkaar. Door een goede jeugdzorg wordt voorkomen dat jongeren met risico's afglijden naar een criminele loopbaan; door een effectief toezicht en rechtshandhaving wordt jongeren die dreigen te ontsporen, duidelijk gemaakt dat zij ernst moeten maken met het verbeteren van hun gedrag en de kansen grijpen die het onderwijs, de arbeidsmarkt, de hulpverlening en anderen hen bieden. Algemene doelstelling van het actieprogramma is het voorkomen van eerste delicten en het terugdringen van herhaling van strafbare feiten. Het actieprogramma loopt tot 2007. Jeugdstrafrecht Het strafrecht in Nederland maakt verschil tussen het berechten van volwassenen en van kinderen; het strafrecht geldt helemaal niet voor kinderen jonger dan twaalf jaar. Het jeugdstrafrecht geldt voor jongeren van 12 tot 18 jaar en heeft speciale regels. Zo mogen jongeren alleen maar opgesloten worden in speciale jeugdinrichtingen en zijn de straffen lager dan die van volwassenen. Kinderen vanaf 16 jaar kunnen wel gestraft worden volgens het volwassenenstrafrecht. Dat kan wanneer de officier van justitie en de rechter het delict zeer ernstig vinden of indien de jongere daar zelf aanleiding toe geeft. Het comité voor de rechten van het kind – dat toezicht houdt op het verdrag – heeft er moeite mee dat 16- en 17-jarigen als volwassenen berecht kunnen worden omdat zij dan ook een levenslange gevangenisstraf kunnen krijgen. Het comité heeft de Nederlandse regering gevraagd hiervoor een uitzondering te maken. De regering gaat het wetboek van strafrecht mogelijk zo aanpassen dat jongeren van 16 en 17 jaar geen levenslange gevangenisstraf kunnen krijgen, ook al worden zij berecht volgens het strafrecht voor volwassenen. Het Kinderrechtencomité wil ook dat de Nederlandse regering voorkomt dat criminele jongeren in instituten geplaatst worden bij jongeren met gedragsproblemen. De minister van Justitie wil dat jeugdigen in passende voorzieningen geplaatst worden. Hij laat daarom nu onderzoeken hoe het zit met de gevolgen van het bij elkaar zetten, hoe jongeren dat zelf vinden en wat het gevolg is voor de hulpvraag van de jeugdigen. In de eerste helft van 2004 zijn de resultaten beschikbaar. Ondertussen overlegt de minister van Justitie met de staatssecretaris van VWS en de provincies om dit probleem samen op te lossen. Daarbij wordt overwogen of de samenplaatsing moet worden beëindigd. 45
Nationaal Actieplan Kinderen 2004
4.3 Wat doet Nederland voor kinderen in het buitenland? Jongeren en kinderen moeten zich optimaal kunnen ontwikkelen tot een volwaardig en onafhankelijk individu. Daarom moeten zij beschermd worden tegen misbruik, uitbuiting en geweld. Over de hele wereld worden dagelijks veel kinderen en jongeren op verschillende manieren- economisch en seksueel- uitgebuit en misbruikt. Dit brengt hun toekomst en die van het land in gevaar. Nederland hanteert in buitenlands beleid voor het beschermen van kinderen de volgende uitgangspunten: kinderen hebben recht op extra bescherming en mogen niet worden misbruikt of mishandeld. Deze uitgangspunten staan ook in het Verdrag voor de Rechten van het Kind. Extra bescherming is bijvoorbeeld nodig voor kinderen die in aanraking komen met justitie of politie. De strafrechtelijke procedure zelf en het opleggen van de straf zelf moeten extra zorgvuldig gebeuren bij kinderen. UNICEF, de kinderrechtenorganisatie van de VN, heeft onder meer programma’s voor jongeren die de strafwet hebben overtreden. Die bepleiten onder meer taakstraffen in plaats van opsluiten, zodat jongeren het contact met de maatschappij niet verliezen. Nederland steunt UNICEF. Nederland vindt dit zo belangrijk dat ze met UNICEF heeft afgesproken dat een gedeelte van de Nederlandse bijdrage gaat naar programma's voor kinderen die gevangen zitten. Ook andere – internationale of lokale – organisaties werken aan het verbeteren van de situatie van kinderen die gevangen zitten en van kinderen die het risico lopen om in aanraking met de politie te komen. Defence for Children, een internationale nongouvernementele organisatie (NGO), helpt al enige jaren met het oprichten van kinderrechtswinkels in een aantal landen (onder meer Bolivia, Albanië, Bangladesh). Deze centra geven straatkinderen en andere kinderen die hulp nodig hebben onder meer gratis informatie en advies te geven over hun rechten en hun plichten. Ze staan de kinderen zonodig ook bij in een strafrechtelijke procedure. Nederland steunt dit project. Nederlandse ambassades in het buitenland geven vaak geld aan kleinere, door lokale organisaties uitgevoerde, projecten. Zo wordt in Zuid-Afrika een programma gesteund voor het ontwikkelen van alternatieve straffen en reclasseringsprogramma’s voor kinderen en jongeren. Dit voorkomt opsluiting in de gevangenis zodat kinderen het contact met de maatschappij niet verliezen tijdens hun taakstraf en daarna makkelijker terugkeren naar het gewone leven. Nederland besteedt ook aandacht aan de zogenoemde kindsoldaten. Dit zijn jongeren die in het leger moeten. Nederland steunt al enige jaren programma’s om voormalige kindsoldaten te helpen bij het verwerken van hun oorlogstrauma's en bij een goede terugkeer in de maatschappij. Deze programma’s gaan veelal samen op met een vredesopbouwprogramma. Daarnaast doet Nederland mee aan onderzoek naar de 46
achtergronden en oorzaken van het werven van kindsoldaten en het bewustmaken
Nationaal Actieplan Kinderen 2004
van publiek (overheden, maar ook gewapende groeperingen) dat kinderen niet mogen worden ingezet als soldaten. Hiervoor geeft Nederland steun aan de internationale organisatie 'Coalition to stop the use of Child Solders' (Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten) en aan de speciale vertegenwoordiger van de Secretaris-Generaal van de VN voor Kinderen in gewapende conflicten. In Europees verband wordt ook aandacht geschonken aan het tegengaan en het voorkomen van deelname van kinderen aan gewapend conflict. De landen van de Europese Unie hebben hiervoor onlangs een 'Richtlijn over Kinderen en Gewapend Conflict' aangenomen. Die richtlijn bevat maatregelen en voornemens tegen deze ernstige vorm van 'kinderarbeid'. Nederland begint samen met de andere EU-landen in 2005 aan het uitvoeren van die richtlijn. Bescherming van kinderen speelt een belangrijke rol in het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingbeleid, ondermeer door het bevorderen van basiseducatie en seksuele en reproductieve gezondheidszorg en het tegengaan van HIV/AIDS. Binnen het kader van het bevorderen van basiseducatie speelt de bestrijding van kinderarbeid een belangrijke rol. Immers, werkende kinderen (vooral meisjes) hebben weinig of geen mogelijkheid om naar school te gaan. Bij de bestrijding van kinderarbeid schenkt Nederland aandacht aan het bevorderen van goed en toegankelijk onderwijs en de naleving van de internationale verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie van de Verenigde Naties (ILO-verdragen nrs. 138 en 182), en de fundamentele arbeidsrechten van volwassenen. Bestrijding van HIV/AIDS en het bevorderen van seksuele en reproductieve gezondheidszorg (zie ook hoofdstuk 5) zijn van groot belang voor kwetsbare groepen als kinderen en jongeren. Zij zijn extra gevoelig voor de infectie en de gevolgen ervan. Veel jongeren en kinderen worden gedwongen om te overleven en een inkomen te verwerven met als risico dat ze slachtoffer worden van seksueel geweld en prostitutie. Kinderen die één of beide ouders hebben verloren worden extra getroffen doordat ze vaak uitgesloten worden van gezondheidszorg en onderwijs. Nederland ondersteunt, naast programma's die gericht zijn op preventie (waaronder seksuele voorlichting en toegang tot voorbehoedsmiddelen), ook activiteiten die extra bescherming bieden aan slachtoffers van misbruik, uitbuiting en geweld. Nederland steunt internationale organisatie als UNICEF, ILO, UNFPA en UNAIDS die actief zijn op de genoemde terreinen Deze organisaties spelen een belangrijke rol bij het naleven van internationale verdragen en regelgeving, het uitvoeren van onderzoeken en het ondersteunen van landen bij het opstellen van nationale programma's. Er moet de komende jaren meer aandacht komen voor onderwijs in relatie tot het bestrijden van kinderarbeid. Nederland steunt bijvoorbeeld ILO en UNICEF bij het opzetten van programma’s op dit terrein. In Bangladesh ontwikkelt Nederland via een samenwerkingsprogramma activiteiten voor onderwijs aan kinderen die in de stad werken. Via Defence for Children wordt lesmateriaal gemaakt om kinderen te vertellen over de gevolgen van kinderarbeid.
47
Nationaal Actieplan Kinderen 2004
Via TMF en MFP4 worden vernieuwende activiteiten ondersteund op het gebied van preventie, zorg en de opvang van kinderen en jongeren in ontwikkelingssamenwerkings landen. In het bijzonder zal hierbij aandacht geschonken worden aan de bestrijding van seksueel geweld en misbruik, het tegengaan van sociale uitsluiting van slachtoffers en de opvang van wezen en andere kwetsbare kinderen als gevolg van HIV/AIDS.
48
4
TMF staat voor Thematische Medefinancieringsprogramma, MFP voor Medefinancieringsprogramma
Hoofdstuk
HIV/AIDS en seksuele gezondheid
5
Nationaal Actieplan Kinderen 2004
HIV/AIDS en seksuele gezondheid
5.1 Wat vinden de kinderen? Seksuele voorlichting Kinderen en jongeren geven aan dat ouders een belangrijke rol spelen bij hun seksuele voorlichting en dat je ouders die rol ook horen te hebben. Verder geven ze aan dat ook vrienden, leraren, broers en zussen en bijvoorbeeld tijdschriften een rol spelen. Kinderen geven aan het erg belangrijk te vinden om te weten hoe hun lichaam in elkaar zit, maar ook om te weten wat er allemaal verandert onder invloed van hormonen in de pubertijd. Ook vinden ze het erg belangrijk om te weten hoe je veilig moet vrijen om ongewenste zwangerschap en het krijgen van ziektes te voorkomen. De meeste kinderen vinden dat je al voor je pubertijd voorlichting moet krijgen (‘Als kinderen en jongeren geen seksuele voorlichting krijgen gaan ze zelf experimenteren, vandaar dat er zoveel jongeren tussen de 12 en 15 jaar kinderen krijgen.’ (9 jaar)). Ze geven ook aan dat je erom moet kunnen vragen als je er zelf al aan toe bent. Ook geven kinderen aan dat voorlichting een vertekend beeld van je lichaam en seks kan voorkomen. Toch geven ook een aantal kinderen en jongeren aan dat ze er niet met hun ouders over kunnen praten (‘Seksuele voorlichting moet door de ouders gegeven worden, maar ik denk niet dat ik er met mijn moeder over kan praten, zij is er van overtuigd dat ik niet aan zulke dingen denk.’ (14 jaar)) of het er niet met hun ouders over durven te hebben (‘Ik heb op de basisschool seksuele voorlichting gehad, dat vond ik erg fijn. Nu weet ik hoe mijn lijf werkt en wat vrijen en verliefd zijn is, dat durfde ik niet aan mijn ouders te vragen.’ (14 jaar)) Informatie Kinderen geven aan dat ze te weinig informatie voor hen geschikte informatie over liefde en seksuele voorlichting kunnen vinden, niet in folders en dergelijke, maar ook niet op het internet. Ze vinden het de taak van de regering om voor die informatie te zorgen en er ook voor te zorgen dat ze gemakkelijk aan die informatie kunnen komen. Een aantal kinderen wil graag meer informatie over liefde in het algemeen op televisie, bijvoorbeeld programma’s over respect, over hoe je mensen moet behandelen en over hoe je mensen kan helpen.
5.2 Wat doet de Nederlandse overheid? Seksuele voorlichting en informatie Nederland voert een actief beleid om veilig seksueel gedrag te bevorderen en 50
seksueel overdraagbare aandoeningen (SOA) inclusief HIV terug te dringen.
Nationaal Actieplan Kinderen 2004
Dit geldt vooral voor jongeren zijn; zij zijn immers een potentieel seksueel actieve groep. Er is een nationale campagne gericht op jongeren ‘Ik vrij veilig of ik vrij niet’, waarbij het vrijen met condoom als norm wordt gepresenteerd. Vrijwel alle scholen besteden aandacht aan seksuele voorlichting en SOA-preventie. Er is speciaal voorlichtingsmateriaal, zowel schriftelijk als bijvoorbeeld via internet of de telefoon. Er is informatie in verschillende talen beschikbaar. Al dat voorlichtingsmateriaal is echter versnipperd en soms onvolledig en de scholen werken er niet altijd mee. Daarom overweegt het kabinet in het kader van het schoolgezondheidsbeleid een ‘leerlijn gezondheidseducatie rond seksuele en relationele vorming’ te ontwikkelen en tevens hiaten in het bestaande aanbod aan materiaal in kaart te brengen. In het landelijk actieprogramma schoolgezondheidsbeleid wordt vastgelegd dat de verschillende instituten ter bevordering van de gezondheid beter moeten samenwerken en de organisatie van het aanbod aan scholen moet verbeteren. Momenteel besteedt vooral het voortgezet onderwijs bij de vakken biologie en verzorging aandacht aan seksuele vorming. Omdat jongeren steeds eerder seksueel actief worden is het belangrijk dat seksualiteit in een eerder stadium, dus in het basisonderwijs aan de orde komt. Dit is echter in het basisonderwijs niet verplicht. De leeftijd waarop kinderen in aanmerking voor voorlichting komen, loopt daardoor waarschijnlijk per school erg uiteen. Volgens het NIGZ (Nederlands Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie) besteedt naar schatting 10 procent van de scholen structureel aandacht aan dit onderwerp. Recentelijk heeft het NIGZ speciaal lesmateriaal voor het basisonderwijs gemaakt. Verder is ter ondersteuning van (allochtone) ouders informatie over seksuele vorming beschikbaar. Het doel van deze initiatieven is om te stimuleren dat kinderen informatie over seksuele vorming krijgen op een manier en niveau die bij hun ontwikkelingsstadium past. Naast voorlichting doet Nederland steeds meer aan het actief opsporen en behandelen van mensen met HIV en andere SOA. Nederland heeft diverse regelingen voor anoniem en kosteloos onderzoek op HIV en andere SOA. Tenslotte zijn er in Nederland zes SOA-poliklinieken waar jongeren gemakkelijk toegang hebben en waar zij anoniem getest en zelfs behandeld kunnen worden voor eenvoudige SOA. In 2004 worden deze regelingen herzien. De verschillende regelingen worden samengevoegd en er komen tien tot vijftien SOA-poliklinieken waar de Gemeentelijke Gezondheidsdiensten (GGD’s) over gaan. Er is ook een HIV-zelftest beschikbaar. Die is alleen (zonder recept) via de apotheek te verkrijgen. Dit is zo gedaan om ervoor te zorgen dat het gebruik van de test toch gepaard gaat met enige voorlichting en hulp. Iedere persoon die met HIV geïnfecteerd is kan (indien medisch geïndiceerd) behandeld worden. De ziektekostenverzekering betaalt de HIV-behandeling. De behandeling mag alleen plaatsvinden bij door de overheid aangewezen HIVbehandelcentra. Dit is nodig om de kwaliteit van de behandeling te garanderen. Er zijn speciale kinderbehandelcentra. Nederland brengt in 2004 een aparte nota over het nationale SOA en HIV-beleid uit.
51
Nationaal Actieplan Kinderen 2004
Overbrenging van moeder op kind Het VN-comité doet de aanbeveling dat de overheid alle nodige maatregelen treft om de overbrenging van HIV/AIDS van moeder op kind te verminderen, met inbegrip van, maar niet beperkt tot het gebruik van geneesmiddelen voor zwangere moeders die HIV-positief zijn. Op 1 april 2003 zaten 225 kinderen (0-13 jaar: 40, 13-19 jaar: 185) in de Nederlandse HIV-registratie. Het aantal kinderen dat jaarlijks wordt geboren met HIV (‘verticale transmissie’: overbrengen door geboorte) ligt al enige jaren tussen de tien en vijftien. De HIV-problematiek in Nederland verandert. Het aantal nieuwe HIV-geinfecteerden is weliswaar nog steeds vrij laag en HIV komt nog vooral voor onder homoseksuele mannen, maar de laatste jaren worden ook meer infecties gevonden bij heteroseksuele mannen en vrouwen. Dit betreft met name migranten uit gebieden waar HIV bewijsbaar veel voorkomt. Dit vergroot het risico op overdracht van HIV van moeder op kind. Tot eind 2003 kregen zwangere vrouwen die in het verleden risico hadden gelopen een HIV-test aangeboden. Vanaf 1 januari 2004 krijgen alle vrouwen in Nederland standaard een test aangeboden. Hiertoe is besloten om het aantal kinderen dat met HIV wordt geboren terug te dringen.
5.3 Wat doet Nederland voor kinderen in het buitenland? Nederland geeft in het beleid voor ontwikkelingssamenwerking veel prioriteit aan het bestrijden van HIV/AIDS. De epidemie is met name rampzalig voor veel kinderen en jongeren in zwaar getroffen landen. Momenteel leven rond de veertig miljoen mensen met het virus, waarvan tien miljoen jongeren tussen de 15 en 24 jaar en bijna drie miljoen kinderen. De verwachting is dat er in 2010 wereldwijd meer dan twintig miljoen AIDS-wezen zullen zijn, het merendeel in Afrika. Het buitenlandse beleid van Nederland bij HIV/AIDS richt zich op preventie van de verdere verspreiding van deze ziekte, opvang van de directe maatschappelijke gevolgen en betere toegang tot zorg en behandeling. Jongeren zijn een belangrijke groep omdat ze de epidemie kunnen stoppen. Aandacht gaat met name ook uit naar wezen en andere kwetsbare kinderen (OVC : Orphans and other Vulnerable Children by HIV/AIDS). Veel kinderen hebben door HIV/AIDS één of beide ouders verloren en dreigen aan hun lot te worden overgelaten. In verschillende steden in Afrika neemt het aantal straatkinderen toe en in veel huishoudens waar de ouders zijn weggevallen, neemt een jongere de zorgtaken over. Nederland gaat families en dorpsgemeenschappen via zogeheten community based development (ontwikkeling binnen een gemeenschap) ondersteunen zodat die kinderen zonder ouders kunnen blijven verzorgen en beschermen. Daarnaast worden overheden gestimuleerd essentiële voorzieningen te treffen voor kwetsbare kinderen op gebied van gezondheid, onderwijs of rechtsbescherming, zoals psychosociale hulp, gratis onderwijs en geboorteregistratie. Omdat hele generaties mensen met kennis van 52
landbouw wegvallen, leren jongeren nu de landbouwtechnieken. Eveneens worden
Nationaal Actieplan Kinderen 2004
campagnes ondersteund om het stigma te doorbreken waarmee kinderen te maken hebben die getroffen worden door HIV/AIDS. Een ander belangrijk thema in het Nederlandse ontwikkelingsbeleid is reproductieve en seksuele gezondheid en rechten. Reproductieve gezondheid en rechten houden in dat mensen zelf in vrijheid bepalen of, wanneer en hoeveel kinderen ze willen krijgen. Daarnaast gaat het ook over een goede begeleiding van en zorg voor de moeder en kind tijdens en na de bevalling. Seksuele gezondheid en rechten betekenen dat mensen zelf kunnen en mogen bepalen of en met wie, wanneer en hoe vaak ze willen vrijen. Uiteraard is dit voor jongeren een heel belangrijk onderwerp en bepalend voor hun toekomst. Reproductieve gezondheidszorg en rechten betekent dat mensen zelf de baas zijn over hun eigen lichaam. Door gebrek aan empowerment (eigen kracht) kunnen mensen bijvoorbeeld vaak niet onderhandelen over (veilige) seks. Hierdoor nemen de kansen op seksueel misbruik en uitbuiting toe. Jongeren en kinderen zijn hierin het meest kwetsbaar. Jongeren moeten voor een effectieve HIV/AIDS bestrijding en naleving van de reproductieve rechten seksuele voorlichting kunnen krijgen en voorlichting door leeftijdgenoten (‘peer education’) en in de eigen groep kunnen krijgen. Ook moet er toegang zijn tot diensten zoals advies, behandeling van SOA's en voorbehoedsmiddelen, vooral condooms. Informatie en ondersteuning op dit gebied is essentieel omdat tijdens de puberteit veel meisjes en jongens seksueel actief worden. Jongeren zijn kwetsbaar voor het oplopen van SOA’s en ongewenste zwangerschappen. Meisjes die zwanger worden, kunnen van school gestuurd worden of uit het gezin verstoten. Omdat ze nergens naar toe kunnen laten veel jonge vrouwen onveilige abortus plegen. Gezondheidsproblemen kunnen hiervan het gevolg zijn, evenals onvruchtbaarheid of zelfs het overlijden aan de complicaties. Nederland besteedt de komende jaren meer geld besteden aan het bestrijden van HIV/AIDS en het bevorderen van reproductieve gezondheidszorg. Dit moet ertoe leiden dat Nederland hieraan in 2007 twee keer zoveel uitgeeft dan in 2003. Nederland werkt in het kader van HIV/AIDS bestrijding en reproductieve gezondheid samen met verschillende internationale organisaties (zoals UNAIDS, UNFPA, WHO, UNICEF en anderen ), zowel via samenwerking met afzonderlijke landen als met maatschappelijke organisaties. Deze samenwerking heeft een belangrijke rol op het gebied van internationale en nationale coördinatie, en verbreding en versterking van het politieke en maatschappelijke draagvlak. Het bestrijden van HIV/AIDS en het bevorderen van reproductieve gezondheidszorg krijgt zoveel mogelijk aandacht binnen de verschillende sectoren van ontwikkelingssamenwerking. Met TMF en MFP worden nationale en lokale initiatieven gesteund om families en dorpen in staat te stellen de zorg te blijven dragen voor kinderen en jongeren die hun ouders hebben verloren of op een andere wijze slachtoffer zijn van de AIDS epidemie. Daarnaast is er aandacht voor preventieve maatregelen als voorlichting,
53
Nationaal Actieplan Kinderen 2004
zorg en voor de opvang van slachtoffers. Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij bestaande programma’s van onderwijs, basisgezondheid en bescherming van kinderen. Ten aanzien van reproductieve gezondheidszorg en rechten worden (inter)nationale organisaties gesteund die informatie verstrekken en diensten aanbieden. Het gaat onder meer om aandacht voor voortplanting en geboortespreiding; seksualiteit, geslachtsziekten, HIV/AIDS; abortus; zorg rond zwangerschap en geboorte; moeder en kindzorg en (borst)voeding; onvruchtbaarheid; homoseksualiteit; besnijdenis en seksueel geweld, dus ook (seksueel) gedrag van mensen.
54
Nationaal Actieplan Kinderen 2004
55
Nationaal Actieplan Kinderen 2004
56
Uitgave: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Postadres: Postbus 20350 2500 EJ Den Haag Bezoekadres: Parnassusplein 5 2511 VX Den Haag Voor informatie en vragen over bestellingen kunt u terecht bij de medewerkers van Postbus 51. Zij zijn op werkdagen bereikbaar van 9.00 tot 21.00 uur onder telefoonnummer 0800-8051 (gratis). Internetadres: www.minvws.nl
DVC 04-0116, ontwerp: Optima Forma bv, Voorburg, foto omslag: Zefa Nederland
September 2004