RAAP-RAPPORT 983
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Colofon Opdrachtgever: gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland Titel: Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland Status: eerste c oncept Datum: 20 maart 2012 Auteurs: dr. T.J. ten Anscher, dr. J.J. Hekman & drs. H.W. Veenstra Projectcode: VST01/FR01 Bestandsnaam: RA0983_KOLV.indd Projectleiders: drs. P.S.G. Asmussen & dr. J.J. Hekman Projectmedewerkers: D. van den Berg, T. Perger, N. Rosenbrand, drs. R. Schiferli & E.J.M van der Zwet ARCHIS-vondstmeldingsnummers: niet van toepassing ARCHIS-waarnemingsnummers: niet van toepassing ARCHIS-onderzoeksmeldingsnummer: niet van toepassing Autorisatie: drs. J.L. van Beek ISSN: 0925-6229 RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. Leeuwenveldseweg 5b
telefoon: 0294-491 500
1382 LV W eesp
telefax: 0294-491 519
Postbus 5069
E-mail:
[email protected]
1380 GB W eesp
© RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V., 2012 RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen.
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Samenvatting Alle Nederlandse gemeenten worden geconfronteerd met de wettelijke verplichting om het aspect archeologie te laten meewegen in ruimtelijke planprocedures. Dit is het directe gevolg van de ondertekening van het Verdrag van Malta in 1992 en de hieruit voortvloeiende herziening van de Monumentenwet 1988. Behoud van archeologische waarden in situ is daarbij het uitgangspunt. In het licht van deze ontwikkelingen is onder meer behoefte aan een goed onderbouwde, heldere en eenduidige archeologische verwachtingskaart. In de Provincie Fryslân verschaft de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) hiervoor de basis. Deze kaart is een advieskaart. De gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland heeft de wens om in samenwerking met de provincie Fryslân te komen tot een verdiepingsslag van de FAMKE. Daarvoor is archeologische basisinformatie noodzakelijk. Voorts heeft de gemeente verzocht om een schets van het wettelijke kader en de mogelijke beleidsinstrumenten. De gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland kent een rijk (archeologisch) verleden. In de gemeente zijn vindplaatsen bekend daterend uit de periode Steentijd t/m Middeleeuwen. Niet alle vindplaatsen zijn al bekend/ontdekt. Om niet voor onverwachte verrassingen te komen staan, is het van belang inzicht te verkrijgen welke kans men loopt op een bepaalde locatie geconfronteerd te worden met archeologische resten. Hiertoe is in opdracht van de gemeente een archeologische verwachtingskaart vervaardigd. Samen met de bekende vindplaatsen heeft de gemeente inzicht in de bestaande archeologische waarden en de verwachte archeologische waarden. Deze laatste verschaffen zowel de inhoudelijke basis voor het gemeentelijk archeologiebeleid als de archeologische basisinformatie ten behoeve van de verdieping van de FAMKE. De kaarten en het onderhavige rapport vormen de bouwstenen voor het gemeentelijk archeologiebeleid. Voor een praktisch en doelmatig gemeentelijk archeologiebeleid worden de volgende acties geadviseerd: 1.
archeologie verankeren in het bestemmingsplan;
2.
het archeologisch proces integreren in het RO-proces;
3.
het aanwijzen van een gemeentelijke functionaris als centraal aanspreekpunt/procesbegeleider voor de archeologie
De archeologisch verwachtingskaart is een belangrijk instrument voor het uitvoeren van het archeologisch beleid. Tevens kan het worden gebuikt voor het opstellen van structuurvisies, een landschapsontwikkelingsplan en een cultuurhistorische waardenkaart.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[3]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[4]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Inhoudsopgave Samenvatting................................................................................................................. 3 Inhoudsopgave .............................................................................................................. 5 1 Inleiding ................................................................................................................... 7 1.1
Kader en doelstelling .............................................................................................................. 7
1.2
Opzet ..................................................................................................................................... 7
2 Wettelijk kader .......................................................................................................... 9 2.1
Inleiding ................................................................................................................................. 9
2.2
Het Verdrag van Valletta ......................................................................................................... 9
2.3
Monumentenwet...................................................................................................................... 9
2.4
Overige wetgeving met raakvlakken met archeologie .............................................................. 11
3 Beleidskader ........................................................................................................... 15 3.1
Nationaal beleidskader .......................................................................................................... 15
3.2
Provinciaal beleidskader ....................................................................................................... 15
4 Aanzet gemeentelijk archeologiebeleid ....................................................................... 19 5 Archeologie van Kollumerland en Nieuw Kruisland ....................................................... 21 5.1
Inleiding ............................................................................................................................... 21
5.2
Gebiedsbeschrijving en landschaps vormende ontwikkelingen.................................................. 22
5.3
Bewoningsgeschiedenis: een inleiding ................................................................................... 23
5.4
Onbekende archeologische vindplaats en................................................................................ 28
6 Toelichting op de kaarten.......................................................................................... 31 6.1
Inleiding ............................................................................................................................... 31
6.2
Archeologische bronnenkaart ................................................................................................ 31
6.3
Archeologische verwachtingskaarten: achtergronden .............................................................. 32
6.4
Archeologische verwachtingskaart Steentijd-Bronstijd ............................................................. 33
6.5
Archeologische verwachtingskaart IJzertijd t/m Vroege Middeleeuwen ..................................... 36
Literatuur en bronnen ................................................................................................... 39 Gebruikte afkortingen ................................................................................................... 42 Verklarende woordenlijst ............................................................................................... 43
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[5]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Figuren, tabellen en (losse kaart-)bijlagen ....................................................................... 46 Bijlage 1: Resultaten van het archeologisch veld- onderzoek t.b.v. de verwachtingskaarten ... 51 Bijlage 2: Catalogus van archeologische vindplaatsen ...................................................... 59 Bijlage 3: Resultaten van het archeologisch onderzoek in de diverse plangebieden..............129 Bijlage 4: Veldwerkmethoden ........................................................................................139
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[6]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
1 Inleiding 1.1 Kader en doelstelling Alle Nederlandse gemeenten worden geconfronteerd met de wettelijke verplichting om het aspect archeologie te laten meewegen in ruimtelijke planprocedures. Dit is het directe gevolg van de ondertekening van het Verdrag van Malta in 1992 en de hieruit voortvloeiende herziening van de Monumentenwet 1988. Behoud van archeologische waarden in situ is daarbij het uitgangspunt. In het licht van deze ontwikkelingen is onder meer behoefte aan een goed onderbouwde, heldere en eenduidige archeologische verwachtingskaart. In de Provincie Fryslân verschaft de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) hiervoor de basis. Deze kaart is een advieskaart. De gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland heeft de wens om in samenwerking met de provincie Fryslân te komen tot een verdiepingsslag van de FAMKE. Daarvoor is archeologische basisinformatie noodzakelijk. Voorts heeft de gemeente verzocht om een schets van het wettelijke kader en de mogelijke beleidsinstrumenten. In opdracht van de gemeente Kollummerland en Kruisland heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau een archeologische verwachtingskaart vervaardigd. Hiermee heeft de gemeente inzicht in de bestaande archeologische waarden (bekende vindplaatsen) en de verwachte archeologische waarden. Deze laatste verschaffen zowel de inhoudelijke basis voor het gemeentelijk archeologiebeleid als de archeologische basisinformatie ten behoeve van de verdieping van de FAMKE. De kaart en onderhavig rapport vormen de bouwstenen voor het gemeentelijk archeologiebeleid. Voorts zijn op verzoek van de gemeente in dit rapport de verslagen opgenomen van inventariserend archeologisch onderzoek in diverse plangebieden, voor zover uitgevoerd door RAAP (bijlage 3).
1.2 Opzet Dit rapport bestaat uit twee hoofdonderdelen: deel 1 betreft een schets van het wettelijke kader en het beleid van Rijk (hoofdstuk 2) en Provincie (hoofdstuk 3), de wettelijke verplichtingen van de gemeente en een aanzet voor het gemeentelijk beleid (hoofdstuk 4). Deel 2 betreft de archeologische achtergrondinformatie, bestaande uit: - een korte schets van de bewoningsgeschiedenis (hoofdstuk 5); - twee archeologische verwachtingskaarten met een verantwoording/toelichting daarop (hoofdstuk 6; kaartbijlagen 2 en 3). Deze dienen als de basis voor een update van de FAMKE. Ten behoeve van deze verwachtingskaarten is enig archeologisch veldonderzoek uitgevoerd (bijlage 4); - een inventarisatie van de bekende archeologische vindplaatsen gepresenteerd in de vorm van een catalogus (bijlage 2) met bijbehorend kaartoverzicht (kaartbijlage 1: Bronnenkaart); - verslagen van onderzoek aan diverse plangebieden (bijlage 3), waarvan de resultaten verwerkt zijn in de bronnenkaart en de verwachtingskaarten.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[7]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[8]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
2 Wettelijk kader 2.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt de essentie van het wettelijk kader gegeven met als invalshoek de gemeentelijke taken en bevoegdheden op het gebied van de archeologie (en cultuurhistorie in zijn algemeenheid). In de onderstaande hoofdtekst zijn links gegeven die verwijzen naar digitaal beschikbare wetteksten en andere relevante stukken. Alle wetten zijn te raadplegen via wetten.nl. De belangrijkste wetsartikelen voor de archeologie worden hieronder besproken.
2.2 Het Verdrag van Valletta Het Europese Verdrag van Valletta (1992, vaak aangeduid als Verdrag van Malta) heeft als doel de zorg voor het archeologisch erfgoed te versterken (artikel 1). De volledige tekst van het verdrag is na te lezen op http://www.cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/u6/Verdragstekst Malta.pdf. Belangrijkste uitgangspunten zijn - dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard worden (behoud in situ; artikel 4); - dat bij planvorming en planontwikkeling de archeologische waarden vroegtijdig expliciet meegewogen worden (artikel 5); - Indien behoud in situ niet mogelijk is, betaalt de bodemverstoorder het archeologisch onderzoek (artikel 6); - archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd door deskundigen en worden afgesloten met een schriftelijke, wetenschappelijke verslaglegging (artikel 7). - een informatieplicht is vastgelegd in de vorm van verplichte uitwisseling van informatie en het actueel houden van een databank met archeologische gegevens (artikelen 7 en 8); - het verdrag verplicht ook voorlichting aan het publiek en publiekgerichte ontsluiting van archeologische waarden om bij het publiek meer begrip te ontwikkelen voor het belang van het archeologische erfgoed (artikel 9). In de Nederlandse wetgeving zijn de uitgangspunten van Malta grotendeels overgenomen. Door het aanpassen van de Monumentenwet (Wamz) is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd.
2.3 Monumentenwet Het wettelijk kader voor de omgang met cultureel erfgoed is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. De Monumentenwet betreft zowel objecten, gebouwde monumenten en stads- en dorpsgezichten als de archeologische monumenten en de uitvoering van archeologisch onderzoek. De oude Monumentenwet 1988 is nog steeds van kracht, voor zover het de delen betreft die niet later herzien zijn, met name door de W et op de archeologische monumentenzorg (Wamz). De Wamz is een wijzigingswet die per 1 september 2007 in werking is getreden. Naast herzieningen van en aanvulling op de Monumentenwet van 1988 zijn tevens enkele artikelen van de Woning-
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[9]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
wet, de Wet Milieubeheer en de Ontgrondingenwet aangepast. De Wamz is verwerkt in de Monumentenwet die nog steeds aangeduid wordt als Monumentenwet 1988. Monumentenwet 1988 De Monumentenwet 1988 dient onder andere de bescherming van het archeologische erfgoed. De wet biedt de gemeente de mogelijkheid om een gemeentelijke monumentenverordening op te stellen, op grond waarvan gemeentelijke archeologische monumenten kunnen worden aangewezen (artikel 15). Voor ingrepen op een Rijksmonument is een vergunning van de Minister (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed) vereist (artikel 11). Anders dan bij gebouwde Rijksmonumenten mag de gemeente niet zelf beschikken over vergunningsaanvragen voor archeologische Rijksmonumenten. Vergunningsverzoeken moeten schriftelijk ingediend worden bij Burgemeester & Wethouders (B&W) die zorg dragen voor het doorsturen naar de Minister (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed), voor het zenden van een afschrift naar Gedeputeerde Staten (GS) en de aanvrager (artikel 17). B&W zijn verplicht een openbaar register bij te houden van omgevingsvergunningen die betrekking hebben op Rijksmonumenten (artikel 20). Wamz Middels de Wamz (Wamz, wetten.nl) krijgen de belangrijke Malta-principes een praktische invulling in de Monumentenwet 1988. De belangrijkste wijzigingen voor de gemeente die met de Wamz zijn ingevoerd, zijn: • De gemeenteraad dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening rekening te houden met aanwezige en te verwachten (archeologische) monumenten (artikel 38a); • Bij een bestemmingsplan kan de gemeente van de aanvrager van een omgevingsvergunning vragen een rapport te overleggen waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar oordeel van het bevoegd gezag voldoende is vastgesteld (artikelen 39-41). De artikelen 39-41 gelden niet voor plannen kleiner dan 100 m². De gemeenteraad kan een hiervan afwijkende andere oppervlakte vaststellen (artikel 41a). • Indien gewenst kan de gemeenteraad een archeologieverordening opstellen (artikel 38). In de verordening kunnen B&W: −
onderzoekseisen stellen aan archeologische opgravingen (waaronder in de wet ook archeologisch booronderzoek wordt verstaan);
−
de gevallen vaststellen waarin wordt afgezien van nader archeologisch onderzoek of van het opleggen van daartoe strekkende verplichtingen.
• Provinciale staten kunnen gebieden die (naar verwachting) archeologisch waardevol zijn aanwijzen als archeologische attentiegebieden (artikel 44). Ter bescherming van een aangewezen attentiegebied stelt de gemeenteraad binnen een door Provinciale Staten te stellen termijn een bestemmingsplan vast. Voor geldende plannen moet worden bepaald in hoeverre zij ten aanzien van de attentiegebieden als beschermend kunnen worden aangemerkt.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[10]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Bamz Het Besluit archeologische monumentenzorg (Bamz, wetten.nl) geeft uitvoering aan de Wet op de archeologische monumentenzorg. Voor de gemeente is met name hoofdstuk 2 van belang. Daarin wordt nader ingegaan op excessieve kosten bij opgravingen (artikel 34a van de Monumentenwet 1988). De initiatiefnemer kan in aanmerking komen voor de excessieve kostenregeling als behoud in situ onmogelijk is, de investeringskosten niet in verhouding staan tot de kosten van de opgraving en deze niet redelijkerwijs verhaald kunnen worden op de initiatiefnemer. De opgravingskosten dienen boven een bepaald, variabel drempelbedrag uit te komen. Er is dan sprake van een verdeelsleutel, waarbij naast het Rijk ook de verstoorder en de gemeente (of eventueel de provincie) een deel van de kosten moeten dragen. De gemeente dient de aanvraag in bij de Minister (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed) en keert uit aan de initiatiefnemer. De kosten voor de archeologische inventarisatie (bijv. boringen of proefsleuven) vallen buiten de regeling. Dit archeologische vooronderzoek maakt immers deel uit van de reguliere planvoorbereiding.
2.4 Overige wetgeving met raakvlakken met archeologie 2.4.1 Wet ruimtelijke ordening/Besluit ruimtelijke ordening De W et op de ruimtelijke ordening (Wro) regelt hoe ruimtelijke plannen tot stand komen en geeft de taken en verantwoordelijkheden van de verschillende bestuurslagen. Het uitgangspunt is decentralisatie. In plaats van toetsing achteraf door provincie en Rijk, dienen deze nu zoveel mogelijk van te voren de provinciale en nationale belangen aan te geven, zodat de gemeente hiermee rekening kan houden bij het opstellen van haar RO-plannen. Het bestemmingsplan is hierbij het centrale instrument. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) behelst de nadere uitwerking van de Wro, met onder meer bepalingen over bestemmingsplannen. Uit de wet volgt dat het bestemmingsplan het centrale instrument is om de gemeentelijke RO te regelen. In het bestemmingsplan moet zowel met de bekende als met de verwachte archeologische waarden rekening gehouden worden. Ook in andere in de Wro vermelde ruimtelijke plannen, zoals gemeentelijke structuurvisies, moet archeologie worden opgenomen. Een voor archeologie/cultuurhistorie belangrijk wijzigingsvoorstel betreft Bro-artikel 3.1.6 (tweede lid, onderdeel van a). Volgens dit voorstel moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen de cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk meegewogen worden, naast de archeologische waarden. Dit impliceert dat de gemeente een analyse moet verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en aan moet geven hoe deze waarden worden geborgd (wat voor de archeologische waarden al gold). Deze wijziging vloeit voort uit de MoMo (zie 3.1.2).
2.4.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht De W et algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) vormt de basis voor de omgevingsvergunning die in de plaats gekomen is van de vele vergunnings- en toestemmingstelsels uit het verleden (waaronder de aanlegvergunning en de bouwvergunning).
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[11]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
De omgevingsvergunning wordt schriftelijk aangevraagd (via het - digitale - gemeentelijke omgevingsloket) in geval van bouwplannen, andere ruimtelijke ontwikkelingen of afwijkingen van het bestemmingsplan. Hierbij kunnen archeologische waarden in het geding zijn. De Wabo geldt ook in geval van gedeeltelijk verstoren, slopen, aanpassen of verplaatsen van een monument, of slopen binnen een beschermd stads- of dorpsgezicht. De proceduretermijn voor gebouwde en archeologische gemeentelijke en provinciale monumenten is acht weken (met mogelijke verlenging van zes weken). Dit is te kort om hierbinnen bijvoorbeeld eventueel benodigd archeologisch onderzoek uit te laten voeren. Daarom is het gebruikelijk dat van de initiatiefnemer reeds bij het indienen van de aanvraag de benodigde onderzoeksrapporten verstrekt. De vergunningverlening betreffende archeologische Rijksmonumenten blijft voorbehouden aan het Rijk (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed). Hiervoor geldt een termijn van 26 weken (met mogelijke verlenging van zes weken).
2.4.3 Wet milieubeheer De W et milieubeheer (Wm) bevat regels ter bescherming van het milieu. Belangrijke hulpmiddelen en instrumenten zijn milieuplannen, milieueffectrapportages (MER’s) en ‘strategische’ milieubeoordelingen (strategische MER’s of plan-MER’s), financiële maatregelen en handhaving. Bij het opstellen van (plan-)MER’s moeten onder meer de cultuurhistorische waarden (inclusief de archeologische waarden) meegewogen worden (artikel 7.10 en artikel 1.1 - tweede lid onder a). Voor het aspect cultuurhistorie fungeert de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed als wettelijk adviseur in de MER-commissie.
2.4.4 Ontgrondingenwet De Ontgrondingenwet regelt het winnen van zand, klei, grind en andere materialen uit de Nederlandse bodem. Het belangrijkste instrument is een vergunningenstelsel voor ontgrondingen. Hieraan kunnen nadere vereisten verbonden worden ter bescherming van alle bij een ontgronding betrokken belangen (artikel 3). Hieronder vallen ook archeologische belangen. Het bevoegde gezag (bij ontgrondingen op land is dat de Provincie) kan bij vergunningsaanvragen voorwaarden stellen, bijvoorbeeld om onderzoek naar archeologische waarden uit te laten voeren.
2.4.5 Tracéwet De Tracéwet regelt de procedure betreffende infrastructurele projecten, via Ontwerp Tracébesluiten (OTB’s) en Tracébesluiten (TB’s). Een MER maakt deel uit van de procedure. Zie verder § 2.4.3.
2.4.6 Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken In de praktijk valt het vaak niet mee snel compleet inzicht te krijgen in de rechtstoestand van een onroerende zaak, bijvoorbeeld bij voorgenomen aanschaf van een woning. De W et kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (Wkpb) beoogt het verkrijgen van alle relevante informatie door burgers en instanties eenvoudiger te maken. Dit wordt bewerkstelligt door koppeling via internet van gemeentelijke registers met die van het Kadaster.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[12]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Een publiekrechtelijke gebruiksbeperking op een onroerende zaak (een perceel) is bijvoorbeeld de aanwijzing als Rijks- of gemeentelijk (archeologisch) monument. Een publiekrechtelijke beperking kan ook voortvloeien uit het bestemmingsplan, bijvoorbeeld de eis archeologisch onderzoek te doen in het kader van een omgevingsvergunning.
2.4.7 Crisis- en herstelwet Met de Crisis- en herstelwet (Chw) bestaat de mogelijkheid tijdelijk (tot 1 januari 2014) de procedures voor grote projecten te versnellen. Inmiddels is een wetsvoorstel in behandeling om deze wet permanent te maken. De betreffende projecten worden door het Rijk aangewezen. De Chw omvat: - een aantal specifieke maatregelen om te komen tot een versnelde besluitvorming over en uitvoering van projecten op het gebied van infrastructuur, bedrijvigheid, woningbouw en dergelijke; - een groot aantal wijzigingen van bestaande wetten, zoals de Wabo de Wm en de Wro. Het oogmerk hierbij is procedures in te korten, wetgeving te stroomlijnen, het aantal benodigde vergunningen terug te dringen en meer duidelijkheid te scheppen in bestuurlijke verantwoordelijkheden. De gemeenteraad kan voor desbetreffende projecten een zogenaamd projectuitvoeringsbesluit vaststellen, dat in de plaats treedt van de omgevingsvergunning en een vrijstelling van het bestemmingsplan. Uit het besluit en de toelichting daarop moet echter wel blijken op welke wijze rekening is gehouden met de betrokken belangen, waaronder met name genoemd die van de archeologie. In geval van een projectuitvoeringsbesluit vervalt de vergunningsverlenende bevoegdheid van het Rijk (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed) bij voorgenomen ingrepen waarbij een (archeologisch) Rijksmonument of een Rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht in het geding is. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed moet wel in de gelegenheid gesteld worden binnen een termijn van vier weken te adviseren over het voorgenomen projectuitvoeringsbesluit.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[13]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[14]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
3 Beleidskader 3.1 Nationaal beleidskader 3.1.1 Nota Ruimte In de Nota Ruimte (www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/ruimtelijke-ordening/nota-ruimte), vastgesteld in 2006, is het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020 met een doorkijk tot 2030. De Nota bevat de visie van de Rijksoverheid op en de doelstellingen voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Eén van de vier hoofddoelen betreft de waarborging van waardevolle groengebieden (waaronder de nationale landschappen) door het behouden en versterken van natuurlijke, landschappelijke en culturele waarden. Een aspect hiervan is de omgang met het cultuurlandschap. De kwaliteit van het cultuurlandschap verdient een volwaardige plaats bij ruimtelijke afwegingen. Hierin klinken het Verdrag van Malta en de Nota Belvedere door (waarvan de looptijd inmiddels is verstreken). In de Nota Belvedère was de belangrijkste doelstelling om cultuurhistorische waarden een grotere rol te laten spelen bij de inrichting van Nederland. De Wro is een belangrijk instrument om uitvoering te geven aan de Nota Ruimte. Ook de MoMo (zie § 3.1.2) is in dit licht te zien.
3.1.2 Modernisering Monumentenzorg (MoMo) Het ministerie van OC& W heeft in 2009 in een beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg haar nieuwe visie op de Monumentenzorg verwoord. Deze berust op drie pijlers: 1.
het meewegen van cultuurhistorische belangen in de ruimtelijke ordening;
2.
krachtigere en eenvoudigere regelgeving, met minder, kortere en eenvoudigere procedures, met name voor eigenaren van (gebouwde) monumenten;
3.
het bevorderen van herbestemmingen van cultuurhistorische gebouwen, complexen, terreinen en landschappen.
De MoMo leidt tot een aanpassing van het Besluit Ruimtelijke Ordening (Bro) voorzien per 1 januari 2012, het opstellen van een Rijksstructuurvisie Cultureel Erfgoed en afbouw van aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. Het beoogt een verandering in de manier van denken, door cultureel erfgoed te integreren als een belangrijke factor in en als een kans voor ruimtelijke ontwikkelingen. Door de cultuurhistorie als een aandachtspunt in de ruimtelijke ordening mee te laten wegen, wordt in feite invulling gegeven aan de eerder genoemde Nota Belvedere. De gemeenten moeten de MoMo verankeren in hun ruimtelijk beleid. Meer informatie is te vinden op www.cultureelerfgoed.nl/MoMo.
3.2 Provinciaal beleidskader 3.2.1 Streekplan Fryslân 2007 In dit Streekplan wordt in zijn algemeenheid verwezen naar Cultuurhistorie (hoofdstuk 2.8). De provincie heeft in het streekplan aangegeven dat zij de beleidsmatige betekenis van de waardering van de cultuurhistorische waarden gaat bepalen. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[15]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
- wettelijke beschermde monumenten worden beschermd; - bij overige monumenten wordt onderscheid gemaakt tussen provinciaal en lokaalbelang en hoe hiermee rekening te houden bij planvorming en toetsing; - alle geïnventariseerde cultuurhistorische elementen en structuren moeten goed (digitaal) ontsloten zijn. De CHK dient als toetsingskader voor ruimtelijke plannen. Via dit streekplan heeft de provincie in (gemeentelijke) ruimtelijke plannen een paragraaf archeologie verplicht gesteld om te waarborgen dat aan dit aspect in de belangenafweging aandacht geschonken wordt. De provincie verwacht dat gemeenten een eigen archeologiebeleid met bijbehorende instrumenten gaan ontwikkelen en zorgen voor planologische bescherming van de vastgestelde archeologische terreinen waarop de Monumentenwet van toepassing is. Voor het provinciale archeologiebeleid is de FAMKE een belangrijk instrument. Hiermee worden tevens gemeenten en initiatiefnemers voorzien van noodzakelijke informatie. Het Streekplan is digitaal te raadplegen via www.fryslan.nl .
3.2.2 Nota Erfgoed 2010-2013 De Provincie Fryslân heeft een beleidsvisie en uitvoeringsagenda voor monumenten, archeologie en cultuurhistorie opgesteld. De provincie wil behoud en ontwikkeling van Friese archeologische, monumentale en cultuurhistorische elementen, patronen en structuren bewerkstelligen door: - integratie van cultuurhistorische waarden in ruimtelijke plannen; via de instrumenten die de Wro verschaft en met als basis de Cultuurhistorische kaart (CHK; met de FAMKE als onderdeel) en het W erkboek Landschap Cultuurhistorie en Stedenbouw; - koppeling met gebiedsontwikkeling; via bijvoorbeeld de Uitvoeringsagenda van het Streekplan Fryslân 2007, het provinciaal Meerjarenprogramma Landelijk Gebied Fryslân, Integrale Stedelijke Vernieuwing en in het kader van grote infrastructurele projecten; - stimulering van particulier initiatief om in erfgoed te investeren; via ondersteuning van particuliere of marktinitiatieven; - verbindingen te leggen tussen cultuurhistorie en economie; via bijvoorbeeld bevordering van cultuurtoerisme, integratie van erfgoed in nieuwe ontwikkelingen, het geven van nieuwe functies aan gebouwde monumenten; - draagvlak te creëren voor cultuurhistorie en het publieksbereik te vergroten; via samenwerking met particulieren, instellingen en andere overheden. De provincie heeft vastgelegd hoe zij hieraan concreet gestalte gaat geven middels acht bestaande, gewijzigde of nieuwe activiteiten. Hiervoor is een jaarlijks budget vastgesteld. Zie voor verdere details www.fryslan.nl.
3.2.3 Verordening Romte Fryslân In de loop van 2011 zal de Provincie Fryslân de provinciale verordening Romte Fryslân vaststellen (momenteel een gewijzigd voorontwerp). De verordening dient om vooraf duidelijk te maken wat de provinciale belangen zijn en hoe deze geborgd moeten worden en om richting gemeenten duidelijkheid te verschaffen over de wijze waarop deze doorwerken in de gem eentelijke ruimtelijke plannen. Onderdeel van de verordening vormt de ruimtelijke kwaliteit, inclusief
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[16]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
landschap, cultuurhistorie en archeologie. Voor dit specifieke thema zijn bepalingen opgesteld (Verordening: zie § 3.2). In de gemeentelijke plantoelichting dient duidelijk gemaakt te worden op welke wijze het ruimtelijke plan rekening houdt met: - cultuurhistorische elementen en structuren, zoals aangegeven op de Cultuur Historische kaart; - de wijze van onderzoek naar en de bescherming van archeologische waarden en verwachtingswaarden zoals aangegeven op de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). Indien in een ruimtelijk plan hiervan afgeweken wordt, moet worden aangegeven hoe in een vergelijkbare bescherming van archeologische waarden is voorzien.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[17]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[18]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
4 Aanzet gemeentelijk archeologiebeleid Voor een praktisch en doelmatig gemeentelijk archeologiebeleid worden de volgende acties geadviseerd: 1.
Archeologie verankeren in het bestemmingsplan;
2.
Het archeologisch proces integreren in het RO-proces;
3.
Het aanwijzen van een gemeentelijke functionaris als centraal aanspreekpunt/procesbegeleider voor de archeologie
Ad 1: archeologie verankeren in het bestemmingsplan De belangrijkste verplichting voor een gemeente die uit de Monumentenwet volgt, is dat de gemeente bij (op)nieuw vast te stellen bestemmingsplannen rekening moet houden met de aanwezige en te verwachten archeologische waarden. Voor de verankering van het archeologische belang in bestemmingsplannen is een goed overzicht van bekende en te verwachte archeologische waarden noodzakelijk. Daarin voorziet dit rapport. Ad 2: het archeologisch proces integreren in het RO-proces Het bestemmingsplan is voor de gemeente het centrale instrument voor haar archeologisch beleid. Als uit het bestemmingsplan blijkt dat archeologisch noodzakelijk is, moet de gemeente er bij de aanvraag van een omgevingsvergunning op toe zien dat er een archeologisch rapport is aangeleverd op grond waarvan de gemeente een besluit kan nemen. Onderzoek en rapport moeten voldoen aan de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA; zie www.sikb.nl) en de onderzoekseisen in de FAMKE. Het archeologisch proces kent drie hoofdstappen: inventarisatie (vooronderzoek), selectie (selectiebesluit) en maatregelen. Inventarisatie De inventarisatie naar de archeologische waarde van een plangebied bestaat uit een bureauonderzoek, booronderzoek en/of proefsleuvenonderzoek. Doel van de inventarisatie is het vaststellen van de archeologische waarde van het plangebied. Daarvoor is het vaak niet noodzakelijk dat al deze onderzoeken plaatsvinden. Om tot een waardeoordeel te komen, volstaat vaak al een bureauonderzoek en booronderzoek. In het rapport wordt aangegeven of nader inventariserend onderzoek noodzakelijk is (bijv. extra booronderzoek of proefsleuvenonderzoek) of wordt al een uitspraak gedaan over de archeologische waarde van het plangebied (selectieadvies). Selectie en maatregelen Op grond van het selectieadvies in het archeologisch rapport besluit de bevoegde overheid of en welke maatregelen met betrekking tot de archeologie genomen moeten worden. De bevoegde overheid kan besluiten dat: - de archeologie geen belemmering vormt voor de voorgenomen werkzaamheden (bijv. omdat er geen aanwijzingen zijn voor archeologische waarden in het plangebied of omdat de aangetoonde archeologische waarden niet behoudenswaardig zijn);
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[19]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
- de voorgenomen werkzaamheden uitgevoerd mogen worden onder bindende voorwaarden met betrekking tot de archeologische waarden. Deze voorwaarden moeten worden opgenomen in de voorschriften van de vergunning of ontheffing. Mogelijke voorwaarden zijn: i)
de verplichting om technische maatregelen te treffen zodat de archeologische waarden in de bodem (in situ) worden behouden (bijv. dat de bodemingrepen zich beperken tot een bepaalde diepte);
ii)
de verplichting tot een archeologische opgraving;
iii) de verplichting tot een archeologisch begeleiding van de voorgenomen werkzaamheden. - de voorgenomen werkzaamheden niet kunnen worden uitgevoerd (de vergunning voor de werkzaamheden wordt geweigerd), omdat de aangetoonde archeologische waarden in de bodem (in situ) behouden moeten worden. Opmerkingen Archeologisch onderzoek kan worden uitgevoerd door de gemeente zelf, mits de gemeente beschikt over een gemeentelijke archeologische dienst. Daaraan zijn in de Monumentenwet personele en budgettaire eisen gesteld. Bovendien dient een gemeentelijke archeologische dienst te beschikken over een archeologisch depot. Daarom besteden de meeste gemeenten de archeologische werkzaamheden uit aan archeologisch onderzoeksbureaus. Die dienen te beschikken over een opgravingsvergunning (zonder zo’n vergunning mag alleen archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd worden). Voor de archeologische werkzaamheden gelden personele eisen. Hierop en op de inhoudelijke kwaliteit conform de KNA wordt toegezien door de Erfgoedinspectie. Ad 3: het aanwijzen van een gemeentelijke functionaris als centraal aanspreekpunt/procesbegeleider voor de archeologie Omdat het hierboven beschreven proces complex kan zijn, wordt aanbevolen een gemeentelijk functionaris aan te wijzen die als ‘spin in het web’ fungeert betreffende archeologie. Deze functionaris heeft de volgende taken en bevoegdheden: - het begeleiden van het gemeentelijk archeologische proces; - fungeren als vraagbaak. Deze persoon zou ook, na een Raadsbesluit, de gedelegeerde bevoegdheid kunnen krijgen om (in bepaalde gevallen) een selectiebesluit te nemen. Voor inhoudelijke vragen kan advies worden ingewonnen bij bijvoorbeeld een archeologisch onderzoeks- en adviesbureau of bij de provinciaal archeoloog.. Als de gemeente opdrachtgever is voor archeologisch onderzoek, speelt deze persoon een rol bij de offerte-uitvraag. Bijvoorbeeld door te zorgen dat er een goedgekeurd Programma van Eisen (PvE) beschikbaar is (dit is verplicht bij gravend onderzoek).
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[20]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
5 Archeologie van Kollumerland en Nieuw Kruisland 5.1 Inleiding Definitiekwesties Archeologische waarden omvatten het geheel aan resten (vondsten - ook wel aangeduid als roerende monumenten of mobilia - en/of grondsporen) die door de mens in het verleden zijn achtergelaten en bewaard zijn gebleven, zoals nederzettingen, begravingen, infrastructuur (veenwegen, karrensporen) en rituele depots (offergaven aan de bovennatuurlijke machten). Voor zover deze waarden zich nog in de bodem bevinden (ïn situ), wordt gesproken van het ‘archeologisch bodemarchief’. Afgezien van enkele in het oog springende uitzonderingen (bijv. grafheuvels en hunebedden) is dit bodemarchief onzichtbaar (en daardoor kwetsbaar). Het bodemarchief is veruit de belangrijkste informatiebron voor de geschiedenis van de mens; de geschreven geschiedenis beslaat een tijdsduur die minder dan 1% van de menselijke aanwezigheid in W est-Europa omvat. Maar ook voor de perioden waarvoor wel schriftelijke bronnen beschikbaar zijn, herbergt het bodemarchief informatie die op geen enkele andere wijze bewaard gebleven is. Voor gebouwde monumenten geldt formeel dat deze ouder moeten zijn dan 50 jaar. Hoe oud objecten of grondsporen moeten zijn om als archeologie aangemerkt te worden, is arbitrair. Voor betrekkelijk recente resten wordt veelal een pragmatische invulling gegeven aan wat men onder archeologie wil verstaan. Vaak hangt dit samen met de specifieke geschiedenis, lokale identiteit en met de belevingswaarde. Zo kan de archeologie van de Tweede Wereldoorlog momenteel rekenen op grote maatschappelijke belangstelling. Aan de materiële cultuur van de jaren 10 van de 20e eeuw wordt nauwelijks of geen aandacht besteed. Dat grondsporen en vondsten die ouder zijn dan circa 1850 tot het archeologische domein behoren, is breed aanvaard. Opzet De archeologie en de vroege bewoningsgeschiedenis van de gemeente moet gezien worden in het licht van de landschapsontwikkeling. Daarom wordt eerst die landschapsontwikkeling kort aangestipt. Vervolgens wordt een kort overzicht gegeven van de bewoningsgeschiedenis, waarbij voor de Late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd wordt ingegaan op enkele voor de gemeente belangrijke vindplaatscategorieën. Als input voor het gemeentelijk beleid is zowel informatie over de bekende archeologische waarden als over de verwachte archeologische waarden noodzakelijk. Bekende archeologische waarden: een inventarisatie Daarom wordt in bijlage 2 een overzicht in de vorm van een catalogus gegeven van de bekende archeologische vinplaatsen. Hierin wordt extra aandacht besteed aan vindplaatsen die door RAAP ontdekt zijn of waarop RAAP in opdracht van de gemeente of de provincie nader onderzoek heeft verricht. Deze catalogus is daarvoor dikwijls de primaire bron.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[21]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Essentieel voor de gemeente is het ruimtelijke aspect: wat ligt waar. Daarom is veel aandacht besteed aan een gemeentelijke overzichtskaart (kaartbijlage 1: Bronnenkaart) en aan detailkaarten van bekende archeologische terreinen die opgenomen zijn in de catalogus. Onbekende archeologische waarden: verwachtingskaarten voor de oudere tijden Veel archeologische waarden zijn onbekend. De gemeente moet inzicht hebben waar die onbekende archeologische waarden te verwachten zijn. Daarvoor dienen archeologische verwachtingskaarten. Die zijn gericht op de oudere archeologische perioden. Dat zijn de perioden waarin het nederzettingspatroon bepaald werd door wat landschappelijk gezien mogelijk of onmogelijk was. Verwachtingskaarten verschaffen dus een indruk van de mate waarin een bepaald gebied geschikt is geweest voor nederzettingen (huisplaatsen en voormalige, langdurig bewoonde kampementen). Voor de periode vanaf de late Middeleeuwen, toen de mens zijn omgeving steeds meer naar zijn hand kon zetten (bijv. door de aanleg van dijken) en ook kon wonen waar dat voorheen onmogelijk was, is het maken van een archeologische verwachtingskaart die gebaseerd is op landschappelijke gegevens niet zinvol. Om de terreinen waar die recentere archeologische waarden te verwachten zijn in kaart te brengen, is archiefonderzoek nodig naast onderzoek dat gebaseerd is op historisch kaartmateriaal. Dergelijk onderzoek valt buiten onderhavige opdracht. Ter nadere onderbouwing van de verwachtingskaarten is veldonderzoek gedaan. De resultaten en conclusies worden gepresenteerd in bijlage 1. Op verzoek van de gemeente zijn enkele plangebieden archeologisch onderzocht. Daarvan wordt in bijlage 3 verslag gedaan. De plangebieden en bevindingen zijn verwerkt in de bronnen- en verwachtingskaarten.
5.2 Gebiedsbeschrijving en landschapsvormende ontwikkelingen De gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland is in 1851 bij de gemeentelijke indeling van Nederland ontstaan. Het grondgebied van de gemeente omvat drie hoofdgebieden: - de streek rondom de hoofdplaats Kollum (de voormalige grietenij Kollumerland); - de dorpen Oudwoude, Westergeest en Kollumerzwaag in het westen (de voormalige grietenij Oostbroeksterland); - Nieuw Kruisland, de sinds de 16e eeuw bedijkte gronden ten noordoosten van Kollum. De begrenzingen van het grondgebied van de gemeente volgen aan drie zijden min of meer natuurlijke of landschappelijke elementen. Aan de noordzijde grenst de gemeente aan het Lauwersmeer (de voormalige Lauwerszee) en de daarin uitmondende zeearm van het Dokkumer Diep. Aan de oostzijde vormt het riviertje de Lauwers de natuurlijke grens tussen de gemeente en de provincie Groningen. Aan de zuidzijde is de waterloop de Zwadde of Zwette de grens met de gemeente Achtkarspelen. Aan de westzijde is de gemeentegrens minder direct aan een herkenbaar landschappelijk element te verbinden. De westgrens loopt door de streek Oostbroeksterland en volgt van noord naar zuid het aldaar aanwezige opstrekkende verkavelingspatroon.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[22]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Landschappelijk laat de gemeente zich globaal onderverdelen in twee hoofdgebieden: in het zuidwesten het ligt het zandgebied (ook wel de Wouden genoemd) en in het overige deel van de gemeente het holocene zeeklei- of kweldergebied. Het zandgebied is een noordelijke uitloper van het Drents plateau, gevormd tijdens de laatste twee ijstijden en bestaat hoofdzakelijk uit aan het maaiveld voorkomend dekzand op keizand en keileem. Het maaiveld is licht geaccidenteerd met verspreid voorkomende dekzandkoppen en dekzandruggen. Het zandgebied is overdekt geweest met veen dat door menselijk toedoen (ontginningen en vervening) weer grotendeels verdwenen is. In de omgeving van Westergeest en ten westen en ten zuiden van Oudwoude liggen in voormalige depressies in het dekzandlandschap nog restanten van deze voormalige veenafdekking direct aan het maaiveld. Het zeekleigebied is na de laatste ijstijd onder invloed van de zee ontstaan en bestaat uit kleien zandpakketten die afgezet zijn op het door veen afgedekte dekzandlandschap in de ondergrond. Het veen is voorafgaand aan deze afzettingen deels aangetast. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de veenbrokken die regelmatig geconstateerd zijn in de klei- en zandlagen die direct op het veen en soms direct op het dekzand liggen. Het kweldergebied is doorsneden door geulen die vaak tot diep in het onderliggende zand zijn ingesneden. Tussen de 8e tot 10e eeuw na Chr. werd de Lauwerszee gevormd (Roeleveld, 1974: 136; Griede, 1978: 92-93; De Langen, 1992: 30). De Lauwerszee reikte toen tot aan of dichtbij het huidige zandgebied. Na verlanding van het zuidelijke deel van de Lauwerszee volgde sinds de 13e eeuw een door de mens gestuurd proces van bedijkingen en landaanwas, waardoor de kustlijn geleidelijk noordwaarts werd teruggedrongen. Met de afsluiting van de Lauwerszee in 1969 werd de kustlijn definitief vastgelegd. De gebieden langs de kust en langs het Dokkumer Diep liggen hoger ten opzichte van NAP dan de meer landinwaartse gebieden, waar minder klei is afgezet (zie kaartbijlage 4). In het zeekleigebied is de grond voornamelijk in gebruik als grasland met op de hoger opgeslibde delen tevens akkerbouw. Het landschap heeft een zeer open karakter. Het zandgebied, de Wouden, was traditioneel een akkerbouwgebied, maar vanaf de 19e eeuw is er een verschuiving naar veeteelt opgetreden. De perceelscheidingen bestaan hier veelal uit houtsingels die het landschap een meer gesloten karakter geven.
5.3 Bewoningsgeschiedenis: een inleiding Voor de dateringen van de in de onderhavige tekst gebruikte archeologische perioden wordt verwezen naar tabel 1. Bewoning in de vroege Prehistorie Vuurstenen werktuigen en afval dat bij die werktuigproductie is ontstaan (beide categorieën samen worden aangeduid als ‘vuursteenartefacten’), vormen de oudste archeologische vondsten. Zij zijn van vele tientallen vindplaatsen bekend. Verreweg de meeste daarvan liggen in het zuidwesten van de gemeente, waar het zand dagzoomt en de artefacten aan of dicht onder het
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[23]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
maaiveld liggen. Incidenteel zijn zij uit het zeekleigebied afkomstig. Daar zijn zij steeds aangetroffen op plaatsen waar een dekzandkop of dekzandrug tot vlak onder het oppervlak reikt. Dikwijls zijn deze artefacten niet nauwkeuriger te dateren dan in de ‘Steentijd’, die tot circa 2000 voor Chr. heeft geduurd. Soms zijn zij op grond van uiterlijke kenmerken nauwkeuriger te plaatsen in het Paleolithicum (de Oude Steentijd), het Mesolithicum (de Midden Steentijd) of het Neolithicum (de Nieuwe Steentijd). Enkele dateren zeker uit het Midden Paleolithicum (cat.nrs. 67 en 100, mogelijk cat.nrs. 45, 50 en 75), terwijl ook het Laat Paleolithicum vertegenwoordigd is (met de ‘Hamburgcultuur’ van rendierjagers uit het eind van de IJstijd, toen het landschap er als een toendra uitzag; zie cat.nrs. 75 en 100). De meeste vuursteenvindplaatsen uit de gemeente zijn jonger. Enkele hebben werktuigen opgeleverd die kenmerkend zijn voor het Mesolithicum (bijv. cat.nr. 84). In het Mesolithicum raakte het landschap als gevolg van de klimaatsverbetering sinds het eind van de IJstijd steeds meer bebost. Mesolithische vindplaatsen bevatten bewoningsresten van rondzwervende groepjes jagers en verzamelaars die een grote verscheidenheid aan voedselbronnen exploiteerden. De regelmatig aangetroffen langwerpige vuurstenen afslagen (‘klingen’; zie bijv. cat.nrs. 85, 89, 100, 103, 104, 107 en 108) dateren of uit het Mesolithicum of het Vroeg Neolithicum. Het Neolithicum is de periode van de eerste boeren (hoewel jagen, vissen en verzamelen belangrijk bleven), met permanente nederzettingen en met onder meer het eerste aardewerk en geslepen stenen bijlen. Dergelijke bijlen (zie cat.nrs. 11, 21, 80/82, 92 en 94) vertegenwoordigen neolithische depotvondsten (offers) of eventueel grafgiften. Deze artefacten behoren tot de midden-neolithische Trechterbekercultuur (bekend van de hunebedden) of de laat-neolithische Enkelgrafcultuur (met begravingen onder grafheuvels). Terwijl (vuur)stenen werktuigen de tand des tijds prima weerstaan, geldt dit niet voor het (vroege) prehistorische aardewerk. Dat is een veel gevoeligere vondstcategorie, die gemakkelijk vergruisd en dan niet meer te herkennen is. Zeker aardewerk uit het Neolithicum is nog niet in de gemeente gevonden. Bewoning in de late Prehistorie, de Romeinse tijd en de Vroege Middeleeuwen Binnen de gemeente zijn geen vondsten bekend die zeker dateren uit de jongste periode van het Laat Neolithicum (de Klokbekercultuur) of uit de Bronstijd. Waarschijnlijk raakte het dekzandlandschap al in de loop van het Laat Neolithicum overdekt met veen. Directe aanwijzingen voor bewoning uit de latere Prehistorie op het veen en dan met name op de randen van het veen nabij de overgang naar de kwelders (in de vorm van nederzettingsresten), zijn uit de gemeente of uit de wijdere omgeving niet bekend. Hiervoor zijn verschillende verklaringen te geven. Misschien heeft men het veengebied gemeden. Een andere mogelijkheid is dat het veengebied in de Late IJzertijd en Vroege Middeleeuwen wel degelijk bewoond is geweest (net zoals Harinxmaland bij Sneek). In het zuidwesten, het huidige zandgebied, zullen de resten van die eventuele bewoning bij de latere veenontginningen samen met het veen verdwenen zijn. In het kweldergebied kunnen bewoningsresten uit die oudere tijd nog bewaard gebleven zijn, voor zover zij onder rustige omstandigheden overslibd zijn. In het oostelijke deel van de gemeente zal het veengebied echter bij het ontstaan van het Lauwers-
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[24]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
systeem verdwenen zijn of zo diep geërodeerd zijn, dat hier van eventuele bewoning op het veen in de IJzertijd of Vroege Middeleeuwen waarschijnlijk niets meer resteert. De enige, zij het indirecte aanwijzing voor bewoning in de IJzertijd, of tenminste incidentele aanwezigheid, is aangetroffen in het noordwesten van de gemeente. Het betreft de spectaculaire vondst van drie veenlijken uit de Midden of Late IJzertijd, die bij baggerwerkzaamheden ontdekt zijn (zie cat.nr. 74). In dergelijke gevallen gaat het doorgaans om mensenoffers of om lieden die terechtgesteld zijn. Volgens het 19e eeuwse krantenbericht waren zij afkomstig uit de ‘toelaarde’, een benaming voor het veen onder de zeeklei. Ook voor het zeekleigebied ontbreken binnen de gemeente aanwijzingen voor vroege bewoning, uit de IJzertijd of de Vroege Middeleeuwen. Daarvoor zijn elders in Friesland vele voorbeelden voorhanden in de vorm van terpen. Veelal liggen terpen uit de IJzertijd op oude kwelderruggen. Zulke oude kwelderruggen komen in de gemeente niet voor (weliswaar is er een onmiskenbare scherf uit de IJzertijd gevonden (zie cat.nr. 4), maar deze kan van elders aangevoerd zijn (met terpbemesting; terpbemesting is vanaf de tweede helft van de 19e tot in de 20e eeuw veel toegepast en hierdoor is dikwijls archeologisch materiaal verplaatst tot ver buiten de oorspronkelijke context). Toch zijn in de gemeente wel nederzettingen uit de IJzertijd te verwachten, maar dan eerder in de vorm van vlaknederzettingen. Zo is net buiten de gemeentegrenzen in het Lauwerszeegebied een dergelijke, overslibde nederzetting gevonden (nabij Grijpskerk; Groenendijk & Vos 2002). Bovendien is uit schriftelijke bronnen af te leiden dat bijvoorbeeld de nederzetting Kollum al in de 8e eeuw bestond. Het lijkt dus slechts een kwestie van tijd voordat in situ vondsten uit deze perioden worden gedaan. Bewoning in de Volle en Late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd De Volle en Late Middeleeuwen zijn archeologisch goed vertegenwoordigd (zie bijv. cat.nrs. 4, 29, 30, 33, 42, 44, 64, 68, 70, 79, 86, 91 en 94). Vermoedelijk dateren de meeste, zo niet alle terpen uit de Volle Middeleeuwen. De terpenatlas van Halbertsma (1963: blad 6-Oost) vermeldt voor de gemeente 21 terpen. Het betreft 20 huisterpen en slechts één dorpsterp (Burum). De terpen liggen in de meeste gevallen op de hoogst opgeslibde delen van het landschap (kwelderwallen en oeverwallen langs kleinere kreken). Een mooi voorbeeld hiervan is de terpenreeks langs het Dokkumer Diep. De bewoning in de Late Middeleeuwen in het zeekleigebied is nauw verbonden met de bedijkingen en landaanwinningen (zie kaartbijlage 3). Vanaf circa de 13e tot het begin van de 19e eeuw is de kustlijn van de Lauwerszee geleidelijk in noordelijke richting opgeschoven. In het zeekleigebied liggen langs de voormalige zeedijken de na de 13e eeuw ontstane nederzettingen met een lintvormige bebouwing, zoals Kollumerpomp, Warfstermolen en Munnekezijl. De locatie van deze nederzettingen was mede bepaald door de ligging van een uitwateringspunt (pomp), een dijksgerechtsgebouw (warf) of een afwateringssluis (zijl). De oudste, sinds de Middeleeuwen bewoonde plaatsen van de Wouden zijn de nederzettingen langs de randen van het huidige zandgebied (tijdens de vroeg-middeleeuwse kolonisatiefase nog veengebied) als Kollum, Oudwoude en Westergeest.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[25]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Kollum (Colheim) staat vermeld in het oudste register van bezittingen van het klooster Fulda, daterend uit de tweede helft van de 8e eeuw. De bebouwing van Kollum ontwikkelde zich vanuit een kruispunt van een waterweg en een landweg. Kollum kende een grote ontwikkeling in de 17e en 18e eeuw en opnieuw na de Tweede W ereldoorlog. Het werd een hoofdplaats (een vleck) met diverse voorzieningen (o.a. een waag, molens, gasthuizen en een Latijnse school) en industriële activiteiten (o.a. kalkovens waarin schelpen werden gebrand). De geestgronden van Oudwoude en W estergeest waren oude akkerlanden op de rand van het zandgebied. Deze nederzettingen hebben een wat langgerekte, noord-zuid georiënteerde bebouwing die gerelateerd is aan het oude stelsel van akkercomplexen. Het veengebied ten zuiden van de lijn Kollum-Westergeest-Oudwoude is vanaf de 11e en 12e eeuw ontgonnen vanuit oost-west georiënteerde ontginningsassen. Hieraan ontwikkelden zich de middeleeuwse ontginningsdorpen Kollumerzwaag, Triemen, Zwagerveen en Veenklooster. Niet alleen herinneren enkele toponiemen aan het veen dat hier ooit lag, ook de nog steeds langgerekte bebouwingslinten met opstrekkende strokenverkaveling is kenmerkend voor het (voormalige) veengebied. Verspreid liggende bebouwing rond een kleine kern van kerk en state komt voor in Augsbuurt (ook aangeduid als Lutjewoude). De jongste nederzettingen in de gemeente zijn de 19e eeuwse gehuchten Zwagerbosch en Zandbulten; heideontginningen op de grens met Achtkarspelen met verspreide bewoning. Dijken Tot de oudste dijken in de gemeente behoren een niet precies gedateerde, vroege dijk die ligt langs het Dokkumer Diep (vanaf Oudwoude in zuidelijke richting naar de zandgronden) en de dijk uit de tweede helft van de 13e eeuw van Kollum naar Visvliet. In een volgende fase, vanaf het begin van de 14e eeuw, zijn dijken aangelegd van Kollumerpomp naar Pieterszijl en bij het ‘eiland’ Oegh naar Ruigewaard (in de provincie Groningen). De inpoldering en bedijking van het Kruisland dateert vanaf het begin van de 16e eeuw. In de 19e eeuw zijn door de aanleg van dijken de kwelders westelijk van Nieuw Kruisland omgevormd tot nieuwe polders (Eskes Polder, Cats Polder en Nieuwe Buitenpolder). Oudere dijklichamen in het achterland zijn vaak afgegraven en dikwijls niet meer herkenbaar in het landschap. Restanten van oudere dijken (cat.nrs. 16 en 22) en enkele wielen (poelen in het landschap ten gevolge van dijkdoorbraken) zijn nog zichtbaar ten oosten van Kollum, ten noordoosten van Westergeest, langs het Dokkumer Diep en bij Munnekezijl. Een goed overzicht van de dijken leveren de kaart van Schotanus a Sterringa uit 1689 en Rienks & Walther (1954: atlasdeel, pagina’s 17, 19, 20, 28 en 37). Waterwegen en landwegen Waterwegen vormden belangrijke verbindingsroutes. De ontwikkeling van Kollum tot een hoofdplaats was vooral te danken aan de ligging aan de Dwarsrijd en de latere Zijlsrijd, die de plaats verbond met het Dokkumer Diep. Ten zuiden van Kollum lag de 16e eeuwse verbinding met het Kolonelsdiep. Van bovenlokaal belang was de aanleg van de Stroobossertrekvaart (1651-1654), waarmee een verbinding tot stand kwam tussen Dokkum en het Kolonelsdiep. Andere plaatsen, zoals Burum en Veenklooster, waren via opvaarten bereikbaar. De waterwegen (o.a. de Oude
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[26]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Vaart, de Oude Zwemmer, de Pompsterrijd, de Gruijts, de Oude- en Nieuwelandsterrijd en de Lauwers) waren voorts van groot belang voor de afwatering naar de Lauwerszee. Vele ervan hebben een natuurlijke oorsprong als wadgeul. Landwegen waren in het zandgebied voornamelijk oost-west georiënteerd en verbonden met de middeleeuwse ontginningsassen. In het zeekleigebied vielen de landverbindingen samen met (voormalige) dijken waarop of waarlangs een weg of pad liep. Het patroon van paden en wegen in het zeekleigebied is een afspiegeling van de bedijkingen en inpolderingen van de Lauwerszee. Kloosters Binnen het grondgebied van de gemeente hebben twee kloosters gelegen, beide vrouwenkloosters. Het Cisterciënser vrouwenklooster Galilea ten zuiden van Burum (cat.nr. 6) werd omstreeks het midden van de 13e eeuw gesticht vanuit het klooster van Gerkesklooster in Achtkarspelen. Tot het uitgebreide kloosterbezit behoorde onder andere de kerk van Burum. Het klooster Galilea speelde een belangrijke rol in de inpoldering van de Kruislanden. Op het voormalige kloosterterrein staat nu een boerderij met het toponiem Galilea. Het tweede vrouwenklooster (cat.nr. 60), genaamd Mons Oliveti (Olijfberg), lag bij Veenklooster. De naam van de plaats herinnert hieraan. Dit klooster was een 13e eeuwse stichting vanuit het Praemonstratenserinnenklooster te Dokkum. Het klooster verwierf in korte tijd vele gronden, onder andere ten noordwesten van Westergeest. Na de Reformatie werden het kloosterterrein met gebouwen en gronden door de Staten van Friesland verkocht aan de familie Fogelsangh, die er een state bouwde. Schansen en blokhuizen Op enkele plaatsen zijn volgens historische bronnen in de Middeleeuwen en vroege Nieuwe tijd militaire versterkingen gebouwd. Geen ervan is behouden gebleven en hun precieze locaties zijn meestal niet bekend. Waar de Dwarsrijd in het Dokkumer Diep uitmondde, is in de 14e eeuw een versterking opgeworpen en later een blokhuis. Bij de afwateringssluis van Munnekezijl is in 1580 een schans aangelegd die in 1585 werd verbeterd. Een derde schans zou gelegen hebben bij Kollumerzijl. Op de kaart uit 1689 van Schotanus à Sterringa zijn de genoemde schansen niet afgebeeld, wat doet vermoeden dat zij toen al niet meer herkenbaar waren. Het in 1467 in Kollum door de Groningers gebouwde blokhuis is vermoedelijk rond 1500 verbouwd tot het ‘Nieuwe Meckemahuis’, een state (cat.nr. 113). Stinsen, states en buitenplaatsen Van de stinsen in de gemeente is er slechts één gedeeltelijk bewaard gebleven. In het voorhuis van een monumentale boerderij, de Allema State aan de Allemawei te Oudwoude, is een mogelijk 14e eeuwse zaalstins (cat.nr. 53) nog herkenbaar. Vermoedelijk is de state in circa 1700 veranderd in een boerderij. De oorspronkelijke omgrachting is ten dele nog aanwezig. Andere stinsen, waarvan geen resten meer aanwezig zijn maar die later wel vaak zijn opgevolgd door een state, worden genoemd in Oudwoude (Eysmastins), Zevenhuizen (Meckemastins), ten westen van Kollum (Tademastins: cat.nr. 20, Sjoorda- [of Sjoerda-] stins: cat.nr. 38 en een mogelijke stins: cat.nr. 44) en W estergeest (resten van een stinswier: cat.nr. 88).
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[27]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
De gemeente kende een groot aantal states, die vooral in het gebied rond Kollum geconcentreerd lagen. Van een groot aantal is de ligging bekend: - Augsbuurt: Clant State of Augsburg (cat.nr. 29); - Burum: Eysma State, Eijsinga State (cat.nr. 5), Rosema State (cat.nr. 8) en Wytsma State; - (nabij) Kollum: Nieuw Meckema State (cat.nr.113), Phaesma State (cat.nr. 116), Jellema State, Bootsma State (cat.nr.115), Abbema State, Sjoerda State (cat.nr. 38), Jeppema State, Broersma State (cat.nr. 42), Groot Bama (cat.nr. 33), Tochma State, Feitsma State (cat.nr. 34), Rodenburg (cat.nr. 31), Ter Luine (cat.nr. 39), Tadema State (cat.nr. 41) en Oostenburg (cat.nr. 114); - Kollumerpomp: Rosema State of Boschplaats (cat.nr. 15), Brongersma State en Jeltinga State (of Schoonenburg: cat.nr. 25); - Kollumerzwaag: Hedsma State; - Oudwoude: Allema State (cat.nr. 53) en Eysma State; - Veenklooster: Fogelsangh State (cat.nr. 60), een van de fraaist bewaard gebleven states van Friesland gelegen op de plaats van een 13e eeuws Premonstratenserinner klooster (De Olijfberg). Behalve het gebouw is ook het grote park, een ontwerp van L.P. Roodbaard (17821851) van bijzondere waarde. Tegenwoordig is de state in gebruik als uithof van het Fries Museum; - Westergeest: Idema State (cat.nr. 71). Op enkele plaatsen zijn in 18e en 19e eeuw landhuizen of buitenplaatsen aangelegd. Vaak werden hiervoor voormalige state-terreinen gebruikt waar de oorspronkelijke bouwwerken reeds verdwenen of sterk in verval waren: - Huis Braak (bij Kollum), een 18e eeuws landhuis op de plek waar de Abbema State heeft gestaan; - Nijenburgh (ten westen van Kollum), tot 1875 een landhuis op het terrein van de voormalige Jeppema State, ook Bouricius genoemd; - Oostenburg (ten westen van Kollum): 18e eeuwse buitenplaats met parkaanleg op het terrein van de voormalige Jellema State; - Vaartzicht (ten zuidoosten van Oudwoude): 18e eeuws landhuis; afgebroken in 1877.
5.4 Onbekende archeologische vindplaatsen De verdeling van de bekende archeologische vindplaatsen in de gemeente is zeer onevenwichtig. In het zuidwesten van de gemeente is sprake van een concentratie vindplaatsen. Over het algemeen betreft het vindplaatsen uit de Steentijd. Die liggen hier in het dekzand aan de oppervlakte en zijn dus gemakkelijk te vinden. Bovendien hebben amateurarcheologen hier intensief gezocht. In de rest van de gemeente is de dichtheid aan bekende vindplaatsen veel geringer en betreft het juist vooral vindplaatsen uit de Middeleeuwen en de Nieuwe tijd. Dit is het gevolg van de geologische opbouw; in het kweldergebied liggen juist de vindplaatsen uit die latere perioden aan het maaiveld. Bovendien gaat het veelal om terpen die gemakkelijk herkenbaar zijn.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[28]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Het huidige verspreidingspatroon van de archeologische vindplaatsen is dus goed te verklaren vanuit de geologische opbouw en verre van representatief. Met name in het kweldergebied zijn nog talrijke afgedekte vindplaatsen te verwachten. Zulke vindplaatsen zijn lastig te ontdekken. Daarbij gaat het om vindplaatsen uit de Steentijd, vooral te verwachten op opduikingen (dekzandkoppen en -ruggen) in het door veen en klei afgedekte kweldergebied, maar ook nog wel op (gave) delen van het dekzandlandschap in het zuidwesten van de gemeente, en om nederzettingen uit latere perioden in en op het veen en op de kwelders.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[29]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[30]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
6 Toelichting op de kaarten 6.1 Inleiding Bij dit rapport horen een archeologische bronnenkaart (kaartbijlage 1), een archeologische verwachtingskaart voor de periode Steentijd-(Vroege) Bronstijd (kaartbijlage 2) en een archeologische verwachtingskaart voor de periode IJzertijd t/m Vroege Middeleeuwen (kaartbijlage 3). Voorts is een (maaiveld-)hoogtekaart van de gemeente op basis van het AHN toegevoegd (kaartbijlage 4). Er is geen verwachtingskaart te maken voor de Late Middeleeuwen-Nieuwe tijd. Voor deze jongere periode bestaat namelijk geen correlatie tussen geomorfische of bodemkenmerken en bewoningsvoorkeuren. De bewoning zal zich echter naar verwachting geconcentreerd hebben binnen de gebieden waar momenteel nog steeds gewoond wordt en goeddeels samenvallen met het beeld dat de oudste betrouwbare historische kaarten laten zien: de 17e eeuwse kaarten van Schotanus en diens zoon Schotanus à Sterringa, deels verwerkt in de archeologische bronnenkaart (kaartbijlage 1).
6.2 Archeologische bronnenkaart De archeologische bronnenkaart (kaartbijlage 1) toont alle bekende archeologische vindplaatsen en bekende archeologische terreinen daterend van de Steentijd t/m de Nieuwe tijd. Hieronder vallen de AMK-terreinen, ARCHIS-waarnemingen en tijdens archeologisch veldonderzoek ontdekte vindplaatsen. De gegevens zijn afkomstig uit verschillende bronnen, waaronder informatie van amateurarcheologen. Alle vindplaatsen staan op de bronnenkaart aangegeven met een stip en een corresponderend nummer dat verwijst naar een beschrijving van de desbetreffende vindplaats in de catalogus (bijlage 2). Veel vindplaatsen zijn in het veld bezocht om vast te stellen wat de mate van verstoring is. Deze ‘gewaardeerde’ vindplaatsen zijn weergegeven als dichte stippen. De niet-gewaardeerde vindplaatsen zijn met open stippen aangegeven. Tevens zijn op de bronnenkaart plangebieden en studiegebieden afgebeeld waar archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden dat uitgevoerd is door diverse archeologische onderzoeksbureaus. Enkele plangebieden waar RAAP archeologisch onderzoek heeft gedaan en waarover niet eerder gerapporteerd is, staan beschreven in bijlage 3. De studiegebieden zijn gepubliceerd in enkele RAAP-rapporten, genoemd in de legenda op de bronnenkaart (zie ook de literatuurlijst). De resultaten van deze onderzoeken zijn verwerkt in de verwachtingskaarten. Op de bronnenkaart staan voorts de terpen afgebeeld conform de gegevens van de bodemkaart, aangevuld met terpen die bekend zijn uit RAAP-onderzoek. Ten behoeve van de archeologische verwachtingskaarten zijn verspreid over het grondgebied van de gemeente boringen gezet in boorraaien (raaien A-A’ t/m T-T’; zie bijlage 1). Deze zijn op de bronnenkaart weergegeven. Ook boringen die gezet zijn om vindplaatsen te classificeren (zie de vindplaatsencatalogus: bijlage 3), zijn als zwarte stippen weergegeven met de desbetreffende boornummers.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[31]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
6.3 Archeologische verwachtingskaarten: achtergronden De archeologische verwachtingskaarten zijn gebaseerd op het principe dat het voorkomen van nog onbekende archeologische nederzettingsterreinen (dat wil zeggen: de relatieve dichtheid daaraan) min of meer kan worden voorspeld aan de hand van de ligging van bekende archeologische vindplaatsen en landschappelijke kenmerken (zoals bodemtype, relatieve hoogte en hydrologische eigenschappen). Daarnaast is de archeologische verwachtingskaart ook gebaseerd op archeologische expertise aangaande de factoren die in het verleden de locatiekeuze bepaalden. Daarbij is gekeken naar bekende relaties tussen archeologische vindplaatsen en de specifieke landschappelijke kenmerken zoals die in een bepaald gebied voorkomen. Archeologische nederzettingsterreinen zijn namelijk niet willekeurig over het landschap verspreid, maar gerelateerd aan bepaalde landschappelijke eenheden of elementen, die het meest geschikt waren voor bewoning of kortstondig verblijf in een bepaalde periode. Zo vestigden bijvoorbeeld jager-verzamelaars uit het Mesolithicum hun tijdelijke nederzettingen (jachtkampementen) graag op hoge en droge locaties nabij water (drink- en viswater) en bij voorkeur op overgangszones tussen diverse landschapstypen zodat er een breed scala aan exploitatiemogelijkheden was. Voor een gemeenschap uit het Neolithicum of de Vroege Bronstijd waren behalve hoge en droge locaties vlakbij gebieden met goede jacht-, vis- en verzamelmogelijkheden ook goede akkergronden essentieel: voldoende grote gebieden, niet te droogtegevoelig, niet te nat en eenvoudig (licht) te bewerken. Voor het vervaardigen van deze kaart is van de volgende bronnen gebruikgemaakt: - de bodemkaart, schaal 1:50.000 (Stiboka, 1981); - de fysisch-geografische kaart, schaal 1:50.000 (Ten Cate, 1981); - Boringen van het zogenaamde DINO-loket (Data en Informatie van de Nederlandse Ondergrond) van het Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen TNO (TNO-NITG), verder aangeduid als TNO-NITG-boringen; - een geactualiseerde set geo-genetische kaarten van de hand van drs. P.C. Vos, TNO-NITG (waarvan eerdere versies verschenen zijn in Knol e.a., 2005; Nicolay, 2010; De Langen 2011). - het Actueel Hoogtebestand van Nederland (AHN; ter beschikking gesteld door de provincie Fryslân). De resultaten van de analyses zijn in de vorm van vlakken en zones op de kaarten aangegeven. De vlakken en zones corresponderen met verschillende verwachte dichtheden aan archeologische vindplaatsen. Hierbij zijn ook degradatieprocessen van vindplaatsen in acht genomen, zoals erosie van zand en/of klei. De verwachte dichtheden worden in verschillende kleurnuances weergegeven. Ten behoeve van het opstellen van de verwachtingskaarten is het gemeentelijk grondgebied, op basis van de bodemkaart, in verschillende landschappelijke zones verdeeld. Het betreft het zandgebied en het kleigebied alsmede de verspreide voorkomens van restveen aan het maaiveld (ver-
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[32]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
gelijk § 5.2). Die gebieden met veen worden bij gebrek aan een betere term aangeduid als veenweidegebied: een term die elders in Friesland veel gebruikt wordt voor de grote aaneengesloten veengebieden aldaar, maar die voor de gemeente Kollummerland, waar alleen sprake is van wat her en der dagzomende veenrestanten in het zandgebied, minder toepasselijk is. Aan deze zones wordt gerefereerd bij de bespreking van de verschillende verwachtingen. Deze systematiek is ook gevolgd voor de archeologische kaarten voor deze periode van naburige Friese gemeenten. Er dienen enkele algemene kanttekeningen ten aanzien van het gebruik van de archeologische verwachtingskaarten te worden gemaakt. - Deze kaarten hebben een globaal karakter; zij zijn signalerend van aard en dienen slechts als voorlopige richtlijn voor beleidsbeslissingen. - De analyses zijn gebaseerd op landschappelijke kenmerken van bekende vindplaatsen (die te relateren zijn aan archeologische nederzettingen) uit het gebied zelf of uit de regio. In de meeste gevallen zijn de bekende vindplaatsen oppervlaktevindplaatsen in het landelijk gebied. Het gevolg is dat de kaarten vooral een voorspellende waarde hebben ten aanzien van vindplaatsen die aan of dicht onder het maaiveld liggen. In het algemeen is het ook juist deze categorie vindplaatsen die het meest wordt bedreigd. De kaarten geven echter een minder betrouwbaar beeld als het gaat om gebieden die door sedimenten zoals klei en veen zijn afgedekt, waardoor vindplaatsen zich niet aan de oppervlakte manifesteren.
6.4 Archeologische verwachtingskaart Steentijd-Bronstijd Op de verwachtingskaart voor de Steentijd-Bronstijd (kaartbijlage 2) zijn de bekende vindplaatsen uit deze periode overgenomen van de bronnenkaart. Ook staan hier alle boringen op die RAAP in het kader van dit project binnen de gemeentegrenzen heeft gezet en voorts de TNONITG-boringen, maar die laatste alleen in het gebied waarvoor de bodemkaart geen relevante informatie verschaft en waarbinnen bovendien geen sprake is van erosie door getijdengeulen. Op de kaart zijn door middel van gekleurde vlakken de archeologische verwachtingszones weergegeven. De onderscheiden verwachtingscategorieën (hoog, middelhoog, laag en potentieel middelhoog/hoog) zijn gerelateerd aan de beschikbare bronnen. Indien met name de bodemkaart voor een gebied relevante informatie verschaft [daar waar het voor de periode Steentijd-Bronstijd relevante niveau zich binnen 1,2 m -Mv bevindt; het zandgebied (dekzandlandschap en de randen van het veenweidegebied (in de gemeente zeer beperkt van omvang) en het zeekleigebied)], is een gedifferentieerde verwachting (hetzij hoog, hetzij middelhoog, hetzij laag) mogelijk. Waar het voor de periode Steentijd-Bronstijd relevante niveau dieper ligt (globaal het zeekleigebied), bestaat het gegevensbestand uit verspreid liggende boringen. Het boornet is hier bij lange na niet dicht genoeg (en de gegevens vaak niet gedetailleerd genoeg) om een nadere vertaling naar specifieke, vlakdekkende archeologische verwachtingszones mogelijk te maken, afgezien van de getijdengeulen (lage archeologische verwachting). De enige verwachting die voor een dergelijk afgedekt gebied gegeven kan worden, is ‘potentieel middelhoog/hoog’.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[33]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Hoge archeologische verwachting Voor de Steentijd-Bronstijd blijken relatief hoge, goed gedraineerde opduikingen bij uitstek de locaties geweest te zijn waarop (tijdelijke) nederzettingen gevestigd waren. Het gaat met name om dekzandkoppen en -ruggen waarin zich een podzolbodem kon vormen. Een podzolbodem ontstaat alleen als vertikaal watertransport mogelijk is; dat impliceert een relatief hoge ligging. Zij zijn te herkennen aan een grondwatertrap VI. De hoge zwarte enkeerdgronden met grondwatertrap VI liggen in de gemeente op goed gedraineerde dekzandruggen; daarom is hieraan ook een hoge archeologische verwachting toegekend. Op basis van het AHN zijn enkele opvallende hoogten herkend, waaraan eveneens een hoge verwachting toegekend is. Daarnaast is een hoge verwachting toegekend aan alle bekende dobben en hun directe omgeving. Dobben kunnen een groot archeologisch en natuurhistorisch belang hebben. Zij kunnen vrij recent zijn: dan gaat het om uitgegraven poelen, zoals drenkplaatsen voor vee. Deze zijn cultuurhistorisch en landschappelijk wèl, maar archeologisch niet interessant. Maar zonder nader onderzoek zijn deze niet te onderscheiden van natuurlijke dobben: vennen of pingoruïnes, ontstaan aan het eind van de IJstijd. Aanvankelijk met water gevuld, hadden deze waarschijnlijk een grote aantrekkingskracht op jager-verzamelaars, vooral tijdens het Laat Paleolithicum. Vermoedelijk sloegen zij hun kampementen in de directe nabijheid van pingoruïnes op. Daarom heeft is aan een zone van 50 m breedte rond de dobben eveneens een hoge archeologische verwachting toegekend. Uit gegevens van elders blijkt dat pingoruïnes in latere perioden, wanneer zij (deels) met veen gevuld raken (vanaf het Mesolithicum), gebruikt zijn als plaatsen waarin offergaven werden gedeponeerd. Samengevat geldt een hoge archeologische verwachting voor: • Dekzandlandschap: - dekzandruggen en dekzandkoppen met podzolbodem met grondwatertrap VI; - hoge zwarte enkeerdgronden met grondwatertrap VI; - dobben/pingoruïnes met hun oeverzones. Middelhoge archeologische verwachting Vindplaatsen uit de Steentijd en Bronstijd zijn ook vrij vaak aangetroffen op redelijk gedraineerde droge bodems die zich niet zo markant manifesteerden als de net besproken koppen en ruggen. Dergelijke gebieden (in de dekzandvlakte) zijn met name herkenbaar aan podzolbodems met grondwatertrap V en lager. Deze gebieden konden nog wat verfijnd worden op basis van het AHN. In de gebieden waar zich tegenwoordig hoge zwarte enkeerdgronden met grondwatertrap V en lager bevinden, bevonden zich waarschijnlijk voorheen ook dergelijke redelijk gedraineerde podzolbodems. Aan deze gebieden is een middelmatige archeologische verwachting toegekend. Samengevat geldt een middelhoge verwachting voor: • Dekzandlandschap: - dekzandvlakten met podzolbodem met grondwatertrap V of lager; - hoge zwarte enkeerdgronden met een grondwatertrap V of lager; - moerige podzoleerdgronden; - overige hogere gedeelten binnen de dekzandvlakte.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[34]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
• Veenweidegebied: - door veen afgedekte dekzandvlakten met podzolbodem binnen 1,2 m -Mv. • Zeekleigebied: - door klei (en veen) afgedekte dekzandvlakten met podzolbodem binnen 1,2 m -Mv. Lage archeologische verwachting Nederzettingen uit de Steentijd en Bronstijd komen niet of nauwelijks voor in natte, slecht gedraineerde terreinen. Dat zijn de bodems waarin zich geen podzol heeft gevormd. Nederzettingen uit de Steentijd en Bronstijd zijn niet (meer) te verwachten in gebieden waar sprake is van (voormalige) getijdengeulen die zich tot in het onderliggende dekzand hebben ingeslepen. Hier zijn evenmin overige vindplaatstypen uit deze perioden te verwachten. Samengevat geldt een lage verwachting voor: • Dekzandlandschap: - goor- en beekeerdgronden; - gronden met dagzomende potklei. • Veenweidegebied: - door veen afgedekt pleistoceen zand binnen 1,2 m -Mv waarin zich geen podzolbodem heeft gevormd. • Zeekleigebied: - door klei (en veen) afgedekt pleistoceen zand binnen 1,2 m -Mv waarin zich geen podzolbodem heeft gevormd; - voormalige getijdengeulen. Archeologische verwachting potentieel middelhoog/hoog Voor het door veen of klei afgedekte gebied, waar het zand over het algemeen dieper ligt dan 1,2 m -Mv, vormen zoals gezegd verspreide boringen de enige informatiebron. Hoewel het niet mogelijk is hierbinnen zones aan te geven met een specifieke verwachting (afgezien van de eerder genoemde getijdengeulen), is wel duidelijk dat hier deels sprake is van een prehistorisch landschap dat nog afgedekt is door een veenpakket en dat daardoor goed geconserveerd is gebleven. Waar in dit gebied geen veen geconstateerd is maar een afdekkende kleilaag, is de kans groter dat de top van het zand, het voor de Steentijd en Bronstijd relevante niveau, aangetast is (maar dit hoeft niet per se het geval te zijn). In sommige boringen is in elk geval met zekerheid een podzolbodem geconstateerd, ook daar waar veen ontbreekt. Voorts zijn in dit gebied afgedekte pingoruïnes te verwachten. Dit afgedekte gebied kan dus nog vele archeologische verrassingen herbergen. Tenslotte moet gewezen worden op het relatief grote, bebouwde oppervlak van Kollum. Voor grotere bebouwde gebieden verschaft de bodemkaart geen informatie. Gelet op de direct omringende gebieden zou aan Kollum een middelhoge en voor een klein deel een hoge archeologische verwachting te geven zijn. Als gevolg van de uitgebreide bebouwing is echter aannemelijk dat de bodem zodanig verstoord is dat eventueel aanwezige archeologische
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[35]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
vindplaatsen zwaar verstoord zullen zijn (dat wil zeggen, dat hooguit de diepst ingegraven grondsporen nog bewaard gebleven zijn).
6.5 Archeologische verwachtingskaart IJzertijd t/m Vroege Middeleeuwen Uit de gemeente zijn geen eenduidige vinplaatsen uit de periode IJzertijd t/m Vroege Middeleeuwen bekend. Zoals in § 5.3 al is aangegeven, zijn er wel aanwijzingen dat in de gemeente in deze periode menselijke activiteit heeft plaatsgevonden. Voor de bekende terpen in de gemeente is veelal een begindatering in de IJzertijd aangenomen: de vroegst mogelijke datering. Of deze begindatering terecht is, zou nader onderzocht moeten worden. Zou het om jongere terpen gaan, dan zijn die te dateren in de (Late) Middeleeuwen. Voor het opstellen van de archeologische verwachtingskaart voor de IJzertijd t/m Vroege Middeleeuwen is gebruik gemaakt van de paleogeografische kaarten van P. Vos (Deltares; zie Knol e.a., 2005; Nicolay, 2010; De Langen, 2011). De paleogeografische kaart van 100 na Chr. is als basis genomen voor de verwachtingskaart. In deze periode was bewoning op het veen en op de kwelder mogelijk. Het dekzandgebied speelt voor deze periode geen rol meer. Het was afgedekt door veen- en kleipakketten, waardoor op het dekzand zelf niet meer gewoond kon worden. Voor alle gebieden waar nu weer zand aan de oppervlakte ligt, geldt voor deze periode dus een lage archeologische verwachting. Veen Gelet op gegevens uit vergelijkbare gebieden in de Friese kustzone wordt voor deze periode verwacht dat de nederzettingen bij voorkeur in de randzone van het veengebied hebben gelegen, nabij het kweldergebied (en verder ook bij voorkeur op kwelderruggen, maar die liggen net buiten het grondgebied van de gemeente en spelen dus geen rol). Daarbij moet bedacht worden dat deze veenrandzone geen ruimtelijke constante is geweest. Deze zone verplaatste zich in de loop van de tijd landinwaarts als gevolg van de uitbreiding van het kweldergebied, wat betekent dat het gebied dat ooit met die randzone samenviel, behoorlijk uitgestrekt was. Voor het veengebied geldt daarom voor deze periode in principe een hoge archeologische verwachting. Deze moet echter genuanceerd worden. De uiteindelijke archeologische verwachting is afhankelijk van de mate waarin het veengebied nog intact gebleven is. Verwacht wordt dat waar het veengebied is doorsneden door geulen, de top van het veen geërodeerd is of het gehele veenpakket verdwenen is. De archeologische verwachting is hier dus laag. Dit geldt vooral voor het oosten van de gemeente. Van het niet door klei-afzettingen overdekte veengebied in het westen (nu zandgebied) is als gevolg van veenontginningen vanaf de Middeleeuwen en oxidatie niet veel meer over. Waar nog wel een veenrestant bewaard is gebleven, zal de top verdwenen zijn. Nederzettingen uit de IJzertijd/Vroege Middeleeuwen worden hier niet meer verwacht, al kan niet uitgesloten worden dat incidenteel diep ingegraven grondsporen, zoals sloten en waterputten, nog bewaard gebleven zijn. Aan deze gebieden is een lage archeologische verwachting toegekend.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[36]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Kwelder Het kweldergebied zal wel gebruikt, maar slechts sporadisch bewoond zijn. Voor zover sprake is geweest van nederzettingen, zullen die bestaan hebben uit vlaknederzettingen of zeer lage terpen die overslibd zijn. Bewoning op de kwelder in de IJzertijd is onder andere bekend van de NAMlocatie nabij Grijspkerk (Groenedijk & Vos, 2002). Zeer waarschijnlijk vestigde men zich in de nabijheid van waterstroompjes om zich zelf te kunnen voorzien van vers zoet water. De ligging van dergelijke waterstroompjes is echter niet bekend. Op basis hiervan is derhalve een differentiatie in verwachtingszones niet mogelijk. Of op de kwelder sprake was van permanente bewoning of seizoensgebonden gebruik is vooralsnog niet duidelijk. Verondersteld mag worden dat het kweldergebied niet intensief bewoond is geweest in de IJzertijd en Romeinse tijd. Vermoedelijk is hier in de Vroege Middeleeuwen weinig verandering in gekomen. In deze periode kwam het gebied meer en meer onder invloed te staan van de zee. Rond 800 na Chr. is de Lauwerszee gevormd, waardoor het voor bewoning geschikte kweldergebied behoorlijk in omvang afnam. Aan het kweldergebied is een middelhoge archeologische verwachting toegekend. In het uiterste westen van de gemeente is het kwelderdek echter zo dun, dat het reeds opgenomen is in de bouwvoor. Voor die gebieden geldt een lage archeologische verwachting. Ook voor de geulen geldt ten aanzien van het kweldergebied een lage archeologische verwachting. Kaart Op de archeologische verwachtingskaart voor de IJzertijd t/m Vroege Middeleeuwen zijn de bekende vindplaatsen uit deze periode overgenomen van de bronnenkaart. Ook de vindplaatsen uit de Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd zijn op deze kaart geprojecteerd. De reden hiervoor is dat veel van deze vindplaatsen een oorsprong kunnen hebben in de Vroege Middeleeuwen of de IJzertijd. Op de kaart is tevens het gemeentelijk gebied aangegeven dat in respectievelijk 1250 na Chr. en 1500 na Chr. binnendijks gebied was. Overal binnen dit ingedijkte gebied kunnen dus archeologische vindplaatsen aanwezig zijn uit deze latere perioden. Op deze kaart zijn voorts door middel van kleurvlakken de gebieden aangegeven waar een hoge, dan wel lage dichtheid aan archeologische nederzettingen verwacht wordt. Samengevat geldt een hoge archeologische verwachting voor het veengebied en een middelhoge archeologische verwachting voor het kweldergebied zoals weergegeven op de paleogeografische kaart van100 na Chr. Een lage archeologische verwachting is toegekend aan: - de geulen van na 100 na Chr.; - de gebieden waar de voormalige kwelder (kleiafzettingen) en het veen is verdwenen en waar nu het dekzand dagzoomt (op basis van de bodemkaart, schaal 1:50.000); - de gebieden waar het veendek en/of kleidek dermate dun is dat er een geringe kans is dat archeologische resten hierin bewaard zijn gebleven (op basis van de bodemkaart, schaal 1:50.000; bijv. de kHn-gronden, de MnCp-gronden en alle moerige - met code W - gronden).
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[37]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[38]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Literatuur en bronnen Andreae, A.J., 1881. De Lauwerszee, nagespoord in hare wording, haren omvang en hare verschillende bedijkingen, met een aanhangsel betreffende bedijking van het "Cruislandt" in Kollemerland. H. Kuipers, Leeuwarden. Asmussen, P.S.G., 1997. Provincie Fryslân; Project “Archeologie van het Houtwallen- en Elzensingelgebied Fryslân, Fase 1. RAAP-rapport 272. Stichting RAAP, Amsterdam. Asmussen, P.S.G., 1999. Provincie Fryslân: Project “Archeologie van het Houtwallen- en Elzensingelgebied Fryslân, Fase 2 (mei 1997-mei 1998). RAAP-rapport 405. Stichting RAAP, Amsterdam. Asmussen, P.S.G., 2002. Provincie Fryslân, project “Archeologie van het Houtwallen- en Elzensingelgebied Fryslân, Fase 2 (deel 3: december 1999-juli 2001). RAAP-rapport 732. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Amsterdam. Asmussen, P.S.G., 2003. Bestemmingsplan Kollum-Noordoost fase 2, gemeente Kollumerland; een inventariserend archeologisch onderzoek. RAAP-notitie 385. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Amsterdam Asmussen, P.S.G. & H.W. Veenstra, 2002. Provincie Fryslân 'Archeologie van het Houtwallenen Elzensingelgebied Fryslân' Fase 2 (deel 2: mei 1998 - december 1999). RAAPrapport 677. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Amsterdam. Bakker, A.M., 2004. Plangebieden Tollingaweg 1 te Kollum en Friese Straatweg 16, gemeente Kollumerland c.a.; een inventariserend archeologisch onderzoek. RAAP-notitie 560. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Amsterdam. Bakker, A.M. & H.W. Veenstra, 2003. Plangebieden Zwagermieden 1 en 2, gemeenten Dantumadeel en Kollumerland en Nieuwkruisland; een inventariserend archeologisch onderzoek. RAAP-notitie 509. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Amsterdam. Berg, T.A. van den, 2004. Warfstermolen-De Warf, gemeente Kollumerland c.a.; een inventariserend archeologisch onderzoek. RAAP-notitie 589. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Amsterdam. Berg, T.A. van den & H.W. Veenstra, 2007. Plangebied Stroobosser trekvaart nabij Oudwoude, gemeente Kollumerland c.a.; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek. RAAP-notitie 2236. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Weesp. Buitenhuis, H., 2004. Een archeologisch inventariserend veldonderzoek (IVO) door middel van bureauonderzoek en grondboringen op de lokatie Barkmeyer aan de Oliemolensingel te Kollum, gemeente Kollumerland (Fr.). ARC-Rapporten 2004-67. ARC bv, Groningen. Cate, J.A.M. ten, 1981. Fysisch-geografische aspecten van het Friese landschap. Stichting voor Bodemkartering, Wageningen. Eekhoff, W., 1859. Nieuwe Atlas van de Provincie Friesland. Leeuwarden. Elward, R. & P. Karstkarel 1990. Stinsen en States. Adellijk wonen in Friesland. Friese Pers Boekerij, Drachten/Leeuwarden.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[39]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Fokkens, H., 1990. Verdrinkend landschap. Archeologisch onderzoek van het westelijk FriesDrents Plateau 4000 BC tot 500 AD. Academisch proefschrift, IPL Leiden. Fries Museum/ROB, 1984. Archeologische Monumenten in Friesland. Overzicht van archeologisch belangrijke terreinen in Friesland. Leeuwarden, Amersfoort. Groenendijk, H.A. & P.C. Vos, 2002. Outside the terp landscape; detecting drowned settlements by using the geo-genetic approach in the coastal region of Grijpskerk (Groningen, the Netherlands). Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (BROB) 45: 57-80. ROB, Amersfoort. Griede, J.W., 1978. Het ontstaan van Frieslands Noordhoek. Een fysisch-geografisch onderzoek naar de holocene ontwikkeling van een zeekleigebied. Amsterdam. Halbertsma, H., 1963. Terpen tussen Vlie en Eems. Een geografisch-historische benadering. Vereniging voor Terpenonderzoek / J.B. Wolters, Groningen. Hekman, J.J., 2004. Plangebied Kollum-Noordoost, lokatie III, gemeente Kollumerland c.a.; een inventariserend archeologisch onderzoek. RAAP-notitie 589. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Amsterdam. Hielkema, J.B., 2009. Plangebied Terlunewei 2 nabij Oudwoude, gemeente Kollumerland en Nieuwkruisland; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek. RAAP-notitie 3343. RAAP Archeologisch Adviesbureau, W eesp. Hoof, B.I. van, 2007a. Plangebied Oentzemastate te Kollumerzwaag, gemeente Kollumerland c.a.; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek. RAAP-notitie 2258. RAAP Archeologisch Adviesbureau, W eesp. Hoof, B.I. van, 2007b. Plangebied Bospas te Kollum, gemeente Kollumerland c.a.; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek. RAAP-notitie 2259. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Weesp. Hoof, B.I. van, 2007c. Plangebied Tochmalaan te Kollum, gemeente Kollumerland c.a.; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek. RAAP-notitie 2288. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Weesp. Hoof, B.I. van, 2008. Plangebied De Wygeast nabij Oudwoude, gemeente Kollumerland c.a.; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek. RAAPnotitie 2650. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Weesp. Jager, S.W., 1988a. Een inventarisatie van archeologische elementen ten behoeve van het intentieprogramma bodembeschermingsgebieden in de provincie Friesland. Eerste rapport. RAAP-rapport 21. Stichting RAAP, Amsterdam. Jager, S.W., 1988b. Een inventarisatie van archeologische elementen ten behoeve van het intentieprogramma bodembeschermingsgebieden in de provincie Friesland. Eindrapport. RAAP-rapport 27. Stichting RAAP, Amsterdam. Jager, S.W., 1989. Niet-zichtbare, archeologische elementen in de provincie Friesland: een revisie van de huidige overzichtskaart. RAAP-rapport 33. Stichting RAAP, Amsterdam. Knol, E. A.C. Bardet & W. Prummel, 2005. Professor Van Giffen en het geheim van de Wierden. Heveskes Uitgevers/Veendam/Groninger Museum, Groningen. Langbroek, E.K. & H.C. Borsboom, 1989. Houtwallen in Noordoost-Friesland. HistorischGeografisch Tijdschrift 1989(3): 90-99.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[40]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Langen, G.J. de, 1992. Middeleeuws Friesland. De economische ontwikkeling van het gewest Oostergo in de vroege en volle middeleeuwen. Proefschrift RUG.Rijksuniversiteit Groningen, Groningen. Langen, G.J. de, 2011. De gang naar een ander landschap. In: M.J.L.Th. Niekus (red.); Gevormd en omgevormd landschap van Prehistorie tot Middeleeuwen (pag. 70-97). Drents prehistorische vereniging. Langen, G.J. de & T.M. Perger, 1997. Burum, gemeente Kollmerland c.a.. Archeologisch onderzoek naar AMF-terrein 6F-02. RAAP-rapport 237. Stichting RAAP, Amsterdam. Mol, J.A., P.N. Noomen & J.H.P. van der Vaart, 1990. Kollumerland en Nieuw Kruisland-zuid/ Eestrum. Een historisch-geografisch onderzoek voor de landinrichting. Fryske Akademy, Leeuwarden. Nicolay, J.A.W., 2010. Terpbewoning in Oostelijk Friesland. Twee opgravingen in het voormalige kweldergebied van Oostergo, Barkhuis, Groningen. Huizing-Schreur, A., 2005. Archeologisch onderzoek Oudwoude. Inventariserend Veldonderzoek. Grontmij Archeologische Rapporten 166. Grontmij Nederland bv, Assen. Rienks, K.A. & G.L. Walther, 1954. Binnendiken en slieperdiken yn Fryslan. Fryske Akademy, Bolswert. ROB, 2000. Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) 2 e generatie. Globale Archeologische Kaart van het continentale Plat. Archeologische Monumentenkaart. Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, Amersfoort (cd-rom). ROBAS Producties, 1990. Historische Atlas Friesland: Chromotopografische Kaart des Rijks, schaal 1:25.000. ROBAS Producties, Den Ilp. Schotanus à Sterringa, B., 1718 (facsimile-uitgave 1979). Uitbeelding der Heerlijkheit Friesland; zoo in ’t algemeen als in haare bijzondere Grietenijen. François Halma, Ljouwert. Stolp, J., G. Kamping & G. Rutten, 1977. Ruilverkavelingsgebied Kollumerland. Deel I. De bodemgesteldheid. Stichting voor Bodemkartering, Wageningen. Stiboka, 1981. Bodemkaart van Nederland, schaal 1:50.000. Toelichting bij de kaartbladen 6 West Leeuwarden, 6 Oost Leeuwarden, en het vaste land van de kaartbladen 2 West Schiermonnikoog en 2 Oost Schiermonnikoog. Stichting voor Bodemkartering, Wageningen. Tulp, C., 2004. Een Inventariserend Archeologisch Veldonderzoek aan de Zevenhuisterweg te Kollum, Zuidhorn. De Steekproef (brief-)rapport 2004-11/6. De Steekproef, Archeologisch Onderzoeks- en Adviesbureau, Zuidhorn. Vissinga, A., 2005. Een inventariserend archeologisch veldonderzoek aan de Dellenswei te Oudwoude - gemeente Kollumerland en Noeuwkruisland (Fr.). Steekproef-rapport 2005-11/02. De Steekproef, Archeologisch Onderzoeks- en Adviesbureau, Zuidhorn. Vissinga, A. & J. Jelsma, 2005. Oudwoude (Fr.). Een Inventariserend Archeologisch Veldonderzoek. Steekproef-rapport 2005-09/14. De Steekproef, Archeologisch Onderzoeks- en Adviesbureau, Zuidhorn. Wolters-Noordhoff Atlasprodukties, 1990. Grote Historische Atlas van Nederland, schaal 1:50.000; Deel 2: Noord-Nederland 1851-1855. Wolters-Noordhoff Atlasprodukties, Groningen. Wolters-Noordhoff Atlasprodukties, 1995. Grote Provincie Atlas Friesland, schaal 1:25.000. Wolters-Noordhoff Atlasprodukties, Groningen.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[41]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Gebruikte afkortingen AHN
Actueel Hoogtebestand Nederland
AMF
Archeologische Monumenten in Friesland
AMK
Archeologische Monumentenkaart
ARCHIS
ARCHeologisch Informatie Systeem
BAI
Biologisch Archeologisch Instituut
Bamz
Besluit op de archeologische monumentenzorg
B&W
Burgemeester en Wethouders
Bro
Besluit ruimtelijke ordening
CHK
Cultuur Historische Kaart
Chw
Crisis- en herstelwet
CMA
Centraal Monumenten Archief
DINO
Data en Informatie van de Nederlandse Ondergrond
FAMKE
Friese Archeologische Monumentenkaart Extra
FM
Fries Museum
GHPA
Grote Historische Provincie Atlas Friesland 1853-1856
GIA
Groninger Instituut voor Archeologie (voorheen BAI)
GPA
Grote Provincie Atlas Friesland
GS
Gedeputeerde Staten
HAF
Historische Atlas Friesland
IJ-M
IJzertijd t/m Middeleeuwen (bijlage 3)
KNA
Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie
MER
milieueffectrapportage
MoMo
Modernisering Monumentenzorg
NAM
Nederlandse Aardolie Maatschappij
NITG
Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen
OTB
Ontwerp Tracébesluit
PvE
Programma van Eisen
RO
Ruimtelijke Ordening
RUG
Rijks Universiteit Groningen
SBB
Staatsbosbeheer
S-B
Steentijd t/m Bronstijd (bijlage 3)
SIKB
Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer
TB
Tracébesluit
Wabo
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Wamz
Wet op de archeologische monumentenzorg
Wkpb
Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken
Wm
Wet milieubeheer
Wro
Wet op de ruimtelijke ordening
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[42]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Verklarende woordenlijst antropogeen Ten gevolge van menselijk handelen (door mensen gemaakt/veroorzaakt). artefact Alle door de mens gemaakte of gebruikte voorwerpen. bioturbatie Verstoring van bodemlagen door dieren (graven, woelen, eten). dagzomen Aan de oppervlakte komen, zichtbaar worden van gesteenten (met inbegrip van zand, klei, etc.). dekzand Fijnzandige afzettingen die onder periglaciale omstandigheden voornamelijk door windwerking ontstaan zijn; de dekzanden van het Weichselien vormen in grote delen van Nederland een ‘dek’ (Saalien: Formatie van Eindhoven; Weichselien: Formatie van Twente). dobbe Al of niet kunstmatige depressie in gebruik als bijv. veedrinkplaats in buitendijks land of als reservoir voor bluswater. enkeerdgronden Dikke eerdgrond (= laag met donkere, min of meer rulle grond, met organische en anorganische bestanddelen) ontwikkeld op zandgrond onder invloed van de mens; worden ook wel essen genoemd. esdek Oud verhoogd bouwland, ontstaan door ophoging ten gevolge van bemesting. Voor de bemesting werden plaggen of met zand vermengde potstalmest opgebracht. De term es is gangbaar in Noord- en Oost-Nederland. In Midden-Nederland wordt gesproken van enk of eng en in Zuid-Nederland van akker of veld. fluvioperiglaciaal Door stromend water onder periglaciale omstandigheden afgezet. Holoceen Jongste geologisch tijdvak (vanaf de laatste IJstijd: ca. 9700 jaar voor Chr. tot heden). in situ Achtergebleven op exact de plaats waar de laatste gebruiker het heeft gedeponeerd, weggegooid of verloren. keileem Grondsoort bestaande uit een mengsel van leem, zand, grind en stenen (in het spraakgebruik gekoppeld aan het begrip grondmorene). Keizand Fijn tot grof zand met grindkorrels en stenen, dat praktisch overal op keileem ligt als een dunne laag. Het is meestal het grovere restant van de keileem, wanneer daaruit door erosie de fijnere delen zijn verdwenen. kwelder Begroeid en slechts bij zeer hoge vloed overstroomd buitendijks gebied.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[43]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
lacustroglaciaal Door glaciaal smeltwater in een meer afgezette lagen. mobilia Alle voorwerpen die door de mens zijn gebruikt of vervaardigd, en die in principe verplaatst kunnen worden; roerende goederen. oeverwal Langgerekte rug langs een rivier of kreek, ontstaan doordat bij het buiten de oevers treden van de stroom het grovere materiaal het eerst bezinkt. oxidatie Reactie met zuurstof (roesten/corrosie bij metalen; ‘verbranding’ bij veen). pingo Heuvel, ontstaan door de vorming van een ijslens in de grond tijdens de ijstijd; de ijslens vormt de kern van de heuvel. Bij afsmelting van de ijslens ontstaat een depressie waaromheen vaak een wal voorkomt (de afgegleden pingo-’huid’) (ook: hydrolaccoliet en bulgunniak). pingo-ruïne De door afsmelting van een pingo ontstane depressie waaromheen vaak een wal voorkomt die is ontstaan door afglijding van de pingo’huid’. Pleistoceen Geologisch tijdperk dat ca. 2,3 miljoen jaar geleden begon. Gedurende deze periode waren er sterke klimaatswisselingen van gematigd warm tot zeer koud (de vier bekende IJstijden). Na de laatste IJstijd begint het Holoceen (ca. 9700 voor Chr.). podzol Bodem met een uitspoelingslaag (E-horizont) en een inspoelingslaag (B-horizont). Het proces van het uitlogen van de E-horizont en de vorming van een B-horizont door inspoeling van amorfe humus en ijzer wordt podzolering genoemd. potklei Zware klei welke als smeltwaterafzetting (fluvioglaciaal) in meren is afgezet. Prehistorie Dat deel van de geschiedenis waarvan geen geschreven bronnen bewaard zijn gebleven. schans Aarden vestingwerk, bestaande uit een vier- of meerhoekig omwald en omgracht terrein. state Een adellijk landgoed in Friesland met als kenmerk dat het een landhuis is dat door een adellijke familie werd bewoond. Steentijd Archeologische periode die zich kenmerkt door het gebruik van stenen werktuigen. stins Fries kasteeltje of aanzienlijke hofstede uit de Late Middeleeuwen, al dan niet versterkt. stinswier Heuvel/ophoging (podium) van een steenhuis in Friesland (buiten Friesland ‘motte’ of ‘burchtheuvel’). terp Door de mens opgeworpen woon- en vluchtheuvel.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[44]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
terpaarde Fosfaatrijke grond welke rond de eeuwwisseling bij het afgraven van terpen als teelaarde werd verkocht. toendra Boomloze vlakte die acht à tien maanden per jaar bevroren is en in de korte zomer verandert in een moerassig gebied. veen Geheel of grotendeels uit enigszins ingekoolde, maar nauwelijks vergane plantenresten opgebouwde afzetting.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[45]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Figuren, tabellen en (losse kaart-)bijlagen Figuur 1.
Profielen boorraai A-A’.
Figuur 2.
Profielen boorraai B-B’.
Figuur 3.
Profielen boorraai C-C’.
Figuur 4.
Profielen boorraai D-D’.
Figuur 5.
Profielen boorraai E-E’.
Figuur 6.
Profielen boorraai F-F’.
Figuur 7.
Profielen boorraai G-G’.
Figuur 8.
Profielen boorraai H-H’.
Figuur 9.
Profielen boorraai I-I’.
Figuur 10.
Profielen boorraai J-J’.
Figuur 11.
Profielen boorraai K-K’.
Figuur 12.
Profielen boorraai L-L’.
Figuur 13.
Vervallen.
Figuur 14.
Profielen boorraai M1-M1’.
Figuur 15.
Profielen boorraai M2-M2’.
Figuur 16.
Profielen boorraai N-N’.
Figuur 17.
Profielen boorraai O-O’.
Figuur 18.
Profielen boorraai P-P’.
Figuur 19.
Profielen boorraai Q-Q’.
Figuur 20.
Profielen boorraai R-R’.
Figuur 21.
Profielen boorraai S-S’.
Figuur 22.
Profielen boorraai T-T’.
Figuur 23.
Vindplaats 2: boorpuntenkaart.
Figuur 24.
Vindplaats 2: profielen boorraai A-A’.
Figuur 25.
Vindplaats 2: profielen boorraai B-B’.
Figuur 26.
Vindplaats 3: boorpuntenkaart.
Figuur 27.
Vindplaats 3: profielen booraai A-A’.
Figuur 28.
Vindplaats 6: boorpuntenkaart.
Figuur 29.
Vindplaats 6: profielen boorraai A-A’.
Figuur 30.
Vindplaats 9: boorpuntenkaart.
Figuur 31.
Vindplaats 9: profielen boorraai A-A’.
Figuur 32.
Vindplaats 9: profielen boorraai B-B’.
Figuur 33.
Vindplaats 10: boorpuntenkaart.
Figuur 34.
Vindplaats 10: profielen boorraai A-A’.
Figuur 35.
Vindplaats 16: boorpuntenkaart.
Figuur 36.
Vindplaats 16: profielen boorraai A-A’.
Figuur 37.
Vindplaats 16: resultaten elektromagnetisch onderzoek.
Figuur 38.
Vindplaats 16: resultaten weerstandsonderzoek.
Figuur 39.
Vindplaats 17: boorpuntenkaart.
Figuur 40.
Vindplaats 17: profielen boorraai A-A’.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[46]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Figuur 41.
Vindplaats 17: profielen boorraai B-B’.
Figuur 42.
Vindplaats 19: boorpuntenkaart.
Figuur 43.
Vindplaats 19: profielen boorraai A-A’.
Figuur 44.
Vindplaats 22: boorpuntenkaart.
Figuur 45.
Vindplaats 22: profielen boorraai A-A’.
Figuur 46.
Vindplaats 24: boorpuntenkaart.
Figuur 47.
Vindplaats 24: profielen boorraai A-A’.
Figuur 48.
Vindplaats 22: profielen boorraai B-B’.
Figuur 49.
Vindplaats 25: boorpuntenkaart.
Figuur 50.
Vindplaats 25: profielen boorraai A-A’.
Figuur 51.
Vindplaats 25: resultaten weerstandsonderzoek.
Figuur 52.
Vindplaats 26: boorpuntenkaart.
Figuur 53.
Vindplaats 26: profielen boorraai A-A’.
Figuur 54.
Vindplaats 29: boorpuntenkaart.
Figuur 55.
Vindplaats 29: profielen boorraai A-A’.
Figuur 56.
Vindplaats 29: resultaten elektromagnetisch onderzoek.
Figuur 57.
Vindplaats 29: resultaten weerstandsonderzoek.
Figuur 58.
Vindplaats 30: boorpuntenkaart.
Figuur 59.
Vindplaats 30: profielen boorraai A-A’.
Figuur 60.
Vindplaats 30: profielen boorraai B-B’.
Figuur 61.
Vindplaats 31: boorpuntenkaart.
Figuur 62.
Vindplaats 31: profielen boorraai A-A’.
Figuur 63.
Vindplaats 33: boorpuntenkaart.
Figuur 64.
Vindplaats 33: profielen boorraai A-A’.
Figuur 65.
Vindplaats 33: profielen boorraai B-B’.
Figuur 66.
Vindplaats 42: boorpuntenkaart.
Figuur 67.
Vindplaats 42: profielen boorraai A-A’.
Figuur 68.
Vindplaats 43: boorpuntenkaart.
Figuur 69.
Vindplaats 43: profielen boorraai A-A’.
Figuur 70.
Vindplaats 52: boorpuntenkaart.
Figuur 71.
Vindplaats 52: profielen boorraai A-A’.
Figuur 72.
Vindplaats 52: profielen boorraai B-B’.
Figuur 73.
Vindplaats 65: boorpuntenkaart.
Figuur 74.
Vindplaats 65: profielen boorraai A-A’.
Figuur 75.
Vindplaats 65: profielen boorraai B-B’.
Figuur 76.
Vindplaats 65: profielen boorraai C-C’.
Figuur 77.
Vindplaats 68: boorpuntenkaart.
Figuur 78.
Vindplaats 68: profielen boorraai A-A’.
Figuur 79.
Vindplaats 68: profielen boorraai B-B’.
Figuur 80.
Vindplaats 68: resultaten magnetometeronderzoek.
Figuur 81.
Vindplaats 70: boorpuntenkaart.
Figuur 82.
Vindplaats 70: profielen boorraai A-A’.
Figuur 83.
Vindplaats 70: profielen boorraai B-B’.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[47]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Figuur 84.
Vindplaats 71: boorpuntenkaart.
Figuur 85.
Vindplaats 71: profielen boorraai A-A’.
Figuur 86.
Vindplaats 71: profielen boorraai B-B’.
Figuur 87.
Vindplaats 71: resultaten magnetometeronderzoek.
Figuur 88.
Vindplaats 91: boorpuntenkaart.
Figuur 89.
Vindplaats 91: profielen boorraai A-A’.
Figuur 90.
Vindplaats 91: profielen boorraai B-B’.
Figuur 91.
Vindplaats 91: profielen boorraai C-C’.
Figuur 92.
Vindplaats 96: boorpuntenkaart.
Figuur 93.
Vindplaats 96: profielen boorraai A-A’.
Figuur 94.
Vindplaats 96: profielen boorraai B-B’.
Figuur 95.
Vindplaats 109: boorpuntenkaart.
Figuur 96.
Vindplaats 109: profielen boorraai A-A’.
Figuur 97.
Vindplaats 109: profielen boorraai B-B’.
Figuur 98.
Boorpuntenkaart plangebieden 2 en 3.
Figuur 99.
Boorpuntenkaart plangebieden 4 en 5.
Figuur 100.
Boorpuntenkaart plangebieden 6 en 7.
Figuur 101.
Boorpuntenkaart plangebied 8.
Figuur 102.
Boorpuntenkaart plangebied 9.
Figuur 103.
Boorpuntenkaart plangebied 10.
Figuur 104.
Boorpuntenkaart plangebied 11.
Figuur 105.
Boorpuntenkaart plangebied 14.
Tabel 1.
Geologische en archeologische tijdschaal.
Bijlage 1. Resultaten van het archeologisch veldonderzoek t.b.v. de verwachtingskaarten. Bijlage 2. Catalogus van archeologische vindplaatsen. Bijlage 3. Resultaten van het archeologisch onderzoek in de diverse plangebieden. Bijlage 4. Veldwerkmethoden. Kaartbijlage 1. Archeologische bronnenkaart. Kaartbijlage 2. Archeologische verwachtingskaart Steentijd-Vroege Bronstijd. Kaartbijlage 3. Archeologische verwachtingskaart Midden Bronstijd-Vroege Middeleeuwen. Kaartbijlage 4. Hoogtekaart op basis van de AHN.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[48]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Geologische perioden Tijdvak
Chronozone
Archeologische perioden Datering
Datering
Tijdperk
Nieuwste tijd (=Nieuwe tijd C) Laat Subatlanticum
Nieuwe tijd
B
- 1650
A
- 1500
Laat - 1150 na Chr.
Vol
Merovingisch laat
Laat
Romeinse tijd
Holoceen
Karolingisch Merovingisch vroeg
Vroeg Subatlanticum
Midden Vroeg
-0
Laat
IJzertijd
- 450 voor Chr.
Midden Vroeg Laat
Bronstijd
Subboreaal
Midden Vroeg Laat
Neolithicum
- 3700
(N ieuwe Steentijd)
Laat Glaciaal
Preboreaal Late Dryas Allerød Vroege Dryas Bølling
Laat Midden
Denekamp
Mesolithicum
- 8700
(M idden Steentijd)
Midden Vroeg
- 9700
- 900 - 725 - 525 - 450 - 270 - 70 na Chr. - 15 voor Chr. - 250 - 500 - 800 - 1100 - 1800 - 2000 - 2850 - 4200 - 4900/5300 - 6450 - 8640 - 9700
- 11.050 - 11.500
Laat
- 12.000
- 12.500
Jong B
- 12.500 - 13.500 - 30.500
- 16.000
Jong A - 35.000
Hengelo - 60.000
Vroeg
Weichselien Pleniglaciaal
Vroegste Dryas
Laat
- 7300
Prehistorie
Boreaal
Moershoofd
Paleolithicum - 71.000
Vroeg Glaciaal
Pleistoceen
Midden Vroeg
Atlanticum
- 1250 - 1050
Ottoons
Vroeg
Middeleeuwen
- 1795
(O ude Steentijd)
Odderade Midden Brørup - 114.000
Eemien Saalien II Oostermeer Saalien I Belvedère/Holsteinien Glaciaal x Holsteinien
- 126.000 - 236.000 - 241.000
- 250.000
- 322.000 - 336.000
Oud
- 384.000 - 416.000
Elsterien 463.000
tabel1_standaard_GeoBioArcheo_RAAP_2010
Tabel 1. Geologische en archeologische tijdschaal.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[49]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[50]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Bijlage 1: Resultaten van het archeologisch veldonderzoek t.b.v. de verwachtingskaarten Ten behoeve van de verwachtingskaarten zijn met een gutsboor met een diameter van 3 cm 168 boringen gezet, verdeeld over 20 raaien. De boringen zijn gezet in vrijwel alle bodemkundige eenheden die volgens de bodemkaart (Stiboka, 1977 & 1981) in de gemeente aan te treffen zijn. Het booronderzoek diende om een eerste globale indruk te verkrijgen van: - de mate waarin de bodemkaart (die dateert uit de jaren 70 van de 20e eeuw) nog actueel is, met name voor de gebieden waar volgens deze kaart het veen dagzoomt of dicht onder het maaiveld aanwezig is; - de mate waarin het dagzomende dekzandgebied in het westen van de gemeente intact is; - het archeologische potentieel van het afgedekte prehistorische dekzandlandschap in het kweldergebied: de mate van erosie voorafgaande aan de afzettingen van mariene sedimenten (zand en klei); indien onder de mariene sedimenten nog veen aanwezig is, is dit een aanwijzing dat het onderliggende dekzandlandschap nog intact is; - het archeologische potentieel van het kwelderlandschap, met name met het oog op overslibde (door mariene sedimenten afgedekte) vindplaatsen uit de periode IJzertijd t/m Middeleeuwen, uit de periode voorafgaand aan de bedijkingen. Dat impliceert speciale aandacht voor voormalige bewoonbare niveaus (overslibde loopvlakken), die te herkennen kunnen zijn aan vegetatiehorizonten en aan andere aanwijzingen voor geschiktheid voor bewoning, zoals compacte of gerijpte (brokkelige) kleilagen. Dit booronderzoek was dus gericht op oude landschappen en hun geschiktheid voor menselijke bewoning en niet specifiek op het opsporen van archeologische vindplaatsen. Dat tijdens dit onderzoek directe aanwijzingen voor archeologische vindplaatsen (zoals houtskool, vuurstenen afslagen, aardewerkscherfjes e.d.) ontdekt zouden worden, ligt dus niet meteen voor de hand. Maar vanzelfsprekend dienden ook de eventueel aan te treffen indicatoren voor menselijke aanwezigheid gedocumenteerd te worden. Het booronderzoek richtte zich op het traject dat bij toekomstige bodemingrepen het meest bedreigd is, dat wil zeggen de bovenste meters. In het dekzandgebied en in het veengebied is over het algemeen tot enkele decimeters in het zand geboord, zo diep als archeologisch gezien zinvol is. In het kweldergebied is meestal tot circa 2,50 m -Mv geboord en steekproefsgewijs dieper, tot maximaal circa 6,00 m -Mv (om de aanwezigheid van veen vast te stellen). Als dieper is geboord dan de standaarddiepte, is dat vermeld. Boorraai A-A’ (figuur 1) In de boringen 1 t/m 13, gezet in het uiterste noordoosten van de gemeente, bestaat de laagopeenvolging uit meer of minder zandige kleipakketten, afgewisseld met meer of minder kleiige zandlagen. Dit is ook het geval In de twee boringen die tot dieper dan 2,50 m zijn gezet (tot 5,50 m -Mv: boringen 6 en 13). Het beeld komt overeen met dat van de bodemkaart, met in de opeenvolgende boringen kalkrijke poldervaaggronden met zwak en sterk lemig, kleiig en uiterst fijn
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[51]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
zand (nSn13A), lichte zavel (Mn15A), zware zavel (Mn25A) en lichte klei (Mn35A). In geen van de boringen zijn archeologische indicatoren aangetroffen. Boorraai B-B’ (figuur 2) Boorraai B-B’ raai ligt in een post-middeleeuwse inpoldering voorbij de voormalige zeedijk waaraan Munnekezijl ligt. Het maaiveld ligt hier hoog als gevolg van opslibbing tegen deze voormalige dijk. In de boringen 14 t/m 21 bestaat de bodemopbouw uit kleiige en zandige lagen, ook in boring 15, die tot 3,70 m -Mv is gezet. Het beeld komt overeen met dat van de bodemkaart die hier kalkrijke poldervaaggronden met lichte klei en zware zavel (Mn25A en Mn35A) toont. In geen van de boringen zijn archeologische indicatoren aangetroffen. Boorraai C-C’ (figuur 3) De raai C-C’ loopt van noordwest naar zuidoost door de oude inpoldering van Nieuw Kruisland westelijk van Munnekezijl. In de boringen 22 t/m 29 bestaat de bodemopbouw tot circa 2,50 m -Mv uit meer of minder zandige kleilagen afgewisseld met meer of minder kleiige zandlagen. Het beeld komt overeen met dat van de bodemkaart, die hier kalkrijke poldervaaggronden aangeeft met lichte klei (Mn35A) en lichte en zware zavel (Mn15A, Mn25A) tot lichte zavel (bMn15A). In geen van de boringen zijn archeologische indicatoren aangetroffen. Boorraai D-D’ (figuur 4) De raai met de boringen 30 t/m 38 en 40 t/m 44 en de boring 39 (die buiten de raai geplaatst is) bevindt zich ten oosten van Warfstermolen. Conform het beeld dat de bodemkaart geeft (kalkrijke poldervaaggronden met lichte klei op zeer lichte zavel code bMn15A, Mn35A, MN25A - of op zware zavel) bestaat de laagopeenvolging uit meer of minder zandige kleilagen, vaak afgewisseld met meer of minder kleiige zandlagen. Dit is ook het geval in boring 37 (die tot 3,50 m -Mv is gezet) en in boring 39, waar tot 4,50 m -Mv is geboord. De laatstgenoemde boring is gezet omdat de desbetreffende grondeigenaar meldde dat ter plaatse een dekzandkop zou zitten, wat niet het geval bleek te zijn. In de boringen 41, 42 en 43 is onder de kwelderafzettingen veen geconstateerd, beginnend tussen 2,05 en 2,65 m -MV. In de dieper gezette boring 42 (tot 4,70 m -Mv) is het veenpakket circa 1,45 m dik en ligt het dekzand (zonder bodemvorming) op circa 4,1 m -Mv. Boring 33 is op een terp (cat.nr. 2) gezet en boring 34 op de flank ervan. Beide boringen bevatten archeologische indicatoren: een spikkel houtskool en spikkels puin. In geen van de overige boringen zijn archeologische indicatoren aangetroffen.. Boorraai E-E’ (figuur 5) De raai met de boringen 45 t/m 61, noordelijk van Warfstermolen, loopt van zuid naar noord door een oude en een jonge polder (resp. boringen 45 t/m 54 en 55 t/m 61). Volgens de bodemkaart worden de bodems van zuid naar noord tot aan de oude zeedijk (t/m boring 54) lichter: van kalkrijke poldervaaggronden met lichte klei (Mn35A) via zware zavel (Mn25A) naar lichte zavel (Mn15A), waarna dit patroon zich ten noorden van de zeedijk herhaalt. De geconstateerde laagopeenvolging komt hiermee overeen en bestaat uit meer of minder zandige kleilaagjes, vaak met zandige laagjes en soms afgewisseld door meer of minder kleiige zandlagen. Dit is ook het geval
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[52]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
in de boringen 53, 54 en 55, die tot 4,00 of 4,50 m -Mv zijn gezet. In boring 54, direct ten zuiden van de oude zeedijk, ligt tussen 2,35 en 3,15 m -Mv een matig zwaar, blauwgrijs kleipakket. Deze klei is gerijpt en slechts licht kalkhoudend. De onder- en bovenliggende kleilagen daarentegen zijn sterk kalkhoudend. Het gerijpte kleipakket wijst op een niveau dat (vermoedelijk in de Middeleeuwen) goed betreedbaar/bewoonbaar geweest zou kunnen zijn en dat naderhand (in de Late Middeleeuwen, voorafgaand aan de dijkbouw) overslibd is. Boorraai F-F’ (figuur 6) De raai met de boringen 62 t/m 67, westelijk van Warfstermolen, gaat van zuidwest naar noordoost over een oude zeedijk die de grens vormt tussen zuidelijk gelegen kalkarme poldervaaggronden met klei en zware zavel (Mn85C, Mn25C) en de kalkrijke poldervaaggronden met lichte klei (Mn35A-V) ten noorden ervan. De boringen laten meer of minder zandige kleilagen zien, afgewisseld met zandlaagjes. In de boringen die dieper gezet zijn dan 2,50 m -Mv (boringen 64 t/m 67: 3,50 tot 5,95 m -Mv) ligt de top van het veen tussen 2,75 en 3,85 -Mv. Alleen in boring 64 is pleistoceen zand (dekzand zonder bodemvorming) aangetroffen. De top bevindt zich op 5,80 m -Mv. In geen van de boringen zijn archeologische indicatoren aangetroffen. Boorraai G-G’ (figuur 7) De raai met de boringen 68 t/m 75 ligt iets ten oosten van Kollumerpomp in zuidwaartse richting. De eerste boring ligt buiten een oudere zeedijk in kalkrijke poldervaaggrond met zware zavel (Mn25A; boring 68). De overige opeenvolgende boringen zijn gezet in kalkarme poldervaaggronden met zware zavel (Mn25C) en kalkarme klei (Mn85C). Het bovenste traject bestaat steeds uit meer of minder zandige klei, soms met zandlaagjes en/of veenbrokken. In de boringen 69 t/m 75 is (ruim) binnen 2,50 m -Mv veen aanwezig. In de boringen 71, 72, 74 en 75 is binnen 2,5 m -Mv een dekzandkop of dekzandrug aangetoond met in boringen 74 en 75 een intact podzolprofiel. Het dekzand is afgezet op keizand of op keileem. In boring 72 zijn tussen 1,14 en 1,33 m -Mv in een laag grijsbruine, humushoudende, matig zware klei archeologische indicatoren aangetroffen in de vorm van een spikkel houtskool,en spikkels verbrande leem. Hieronder ligt veen (tot 2,22 m -Mv) op dekzand op keizand. De archeologische indicatoren en hun stratigrafische positie duiden op overslibde bewoningsresten uit de Middeleeuwen (zie cat.nr.110). In boring 70 bevindt zich min of meer op dezelfde diepte, tussen 1,30 en 1,40 m -Mv, mogelijk een vegetatiehorizont. In geen van de overige boringen zijn archeologische indicatoren aangetroffen. Boorraai H-H’ (figuur 8) De noordwest-zuidoost georiënteerde raai met de boringen 76 t/m 81, ten oosten van Burum, gaat volgens de bodemkaart over een terp (cat.nr. 3). De opeenvolgende boringen zijn volgens de bodemkaart gezet in kalkarme poldervaaggronden met klei (Mn85C-V-III-VI, bMn86C-VI) en (in boring 81) kalkrijke poldervaaggrond met lichte klei (Mn35A-VI). Deze laatste boring is gezet in een voormalige bedding van de oude Lauwers. Boring 79 is ter plaatse van een terp gezet. Het bovenste traject in de boringen bestaat uit meer of minder zandige klei met zandlaagjes. In de dieper gezette boring 76 blijft dit het geval tot het eind van de boring op 5,50 m -Mv. In de boringen 77 (tot 2,50 m -Mv) en 78 (tot 3,00 m -Mv) bevat het diepste kleiige niveau veenbrokken
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[53]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
en daaronder veen: in boring 77 vanaf 2,30 m -Mv en in boring 78 iets dieper, vanaf 2,90 m -Mv. In geen van de boringen zijn aanwijzingen aangetroffen die zouden kunnen duiden op de aanwezigheid van archeologische resten, ook niet in de ‘terpboring’ 79. Daarbij moet worden aangetekend dat wel archeologische indicatoren opgemerkt zijn in enkele andere boringen die op deze terp gezet zijn (zie cat.nr. 3). Boorraai I-I’ (figuur 9) De boringen 82 t/m 85 zijn in een west-oost georiënteerde raai gezet, zuidelijk van Burum. Volgens de bodemkaart betreft het kalkarme poldervaagronden met klei (Mn86C-V, bMn86C-VI en Mn85C-III). Het bovenste traject van de boringen bestaat uit meer of minder zandige klei met zandlagen en incidenteel met veenbrokken (boring 84). In boring 84 ligt de top van een veenpakket op 2,20 m -Mv. In boring 85 begint het veen op 1,75 m -Mv. Hier ligt circa 20 cm dieper dekzand zonder duidelijke bodemvorming. In geen van de boringen zijn archeologische indicatoren aangetroffen. Boorraai J-J’ (figuur 10) Ten zuidoosten van Kollum zijn de boringen 86 t/m 97 gezet in een zuid-noord georiënteerde raai, in een gebied waar volgens de bodemkaart sprake is van kalkarme poldervaaggronden met zware klei, vaak met zand of veen vrij dicht onder het maaiveld (Mn86Cp-V, gMn88Cv-V, gMn83Cp-V, Mn82Cp-V en Mn85C-V). De profielen in de boringen tonen meer of minder zandige klei, soms op veen (boringen 90 en 95). Dekzand ligt relatief hoog in de boringen 86, 87, 88, 89, 91, 95 en 97 (steeds binnen 1,5 m -Mv, vaak binnen 1,0 m -Mv) en aanzienlijk dieper in boring 90 (2,55 m -Mv). In de boringen 86, 87, 88 en 91 is de podzolbodem door recente bodembewerkingen aangetast tot in de B- of C-horizont (vergelijk cat.nr. 21). De boringen 89 en 95 bezitten een gave podzol. Nabij boring 88 is eerder een stenen bijl uit het Neolithicum gevonden (cat.nr. 21). Boring 96 is gezet op een restant van een middeleeuwse dijk (zie cat.nr. 16). Boring 98 In boring 98, die volgens de bodemkaart gezet is op een hoge zwarte enkeerdgrond (zEZ23x), is sprake van een zeer zandige kleidek van 0,7 m op een 0,15 m dikke humeuze zandlaag op dekzand. Op het maaiveld liggen kogelpotscherven en vuursteen. De boring bevindt zich aan de randzone van oud middeleeuws akkerland, vlakbij de cat.nrs. 23 en 116. Boorraai K-K’ (figuur 11) De boringen 99 t/m 104 zijn gezet in een zuidwest-noordoost georiënteerde raai, oostelijk van Kollum. De bodemkundige eenheden zijn achtereenvolgens hoge zwarte enkeerdgronden (zEZ23x), kalkarme klei (Mn85C), kalkarme klei met moerig materiaal beginnend tussen 40 en 80 cm -Mv en pleistoceen zand beginnend tussen 40 en 120 cm -Mv (Mn86Cwp-III) en kalkarme klei (Mn85C). Boring 99 toont conform de bodemkaart een esdek (zeer zandige klei) van 0,62 m op keizand. In de volgende boringen ligt het dekzand (zonder bodemvorming) over het algemeen telkens dieper (beginnend tussen 1,15 en 1,75 m -Mv). In de boringen 101 t/m 104 bevindt zich tussen de afdekkende meer of minder zandige kleipakketten een veenpakket van wisselende
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[54]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
dikte, zoals op grond van de bodemkaart te verwachten is. In geen van de boringen zijn archeologische indicatoren aangetroffen. Boorraai L-L’ (figuur 12) De boringen 105 t/m 114 zijn gezet in een raai vanaf Kollumerpomp naar het westen toe, langs de oude zeedijk. Volgens de Bodemkaart betreft het kalkarme poldervaaggronden met zware zavel (Mn25C) en zware klei (Mn85C), deels met moerig materiaal en pleistoceen zand in de ondergrond (Mn86Cwp). Het bovenste traject bestaat steeds uit meer of minder zandige klei. In alle boringen is binnen 2,50 m -Mv veen geconstateerd, met uitzondering van boring 107 waarin wel veenbrokken opgemerkt zijn. In enkele boringen ligt hieronder het dekzand vrij hoog (boringen 110 t/m 114: hoogste punt 1,46 m -Mv). Een gave podzolbodem is aanwezig in de boringen 110, 111 en 114 alsmede vermoedelijk in boring 113. In de overige boringen met dekzand lijkt geen sprake geweest te zijn van bodemvorming. Boring 107 is dicht tegen de oude zeedijk gezet; hierin is niet alleen sprake van resten van deze dijk, maar daaronder, tussen 0,90 en 1,40 m -Mv, misschien een terplaag op een blauwgrijze kleilaag met veenbrokken (zie cat.nr. 111). Dit zou op een oudere middeleeuwse huisplaats kunnen wijzen. Het kleiniveau met veenbrokken bevindt zich in boring 108 iets dieper (1,7 m -Mv) en is daar iets compact. In de boringen 109, 111 en 112 is sprake van een zandige, licht gerijpte, lichtbruingrijze kleilaag met een top tussen 0,62 en 1,15 m -Mv en een dikte van 0,15-0,63 m. De top van het compacte kleiniveau en die van de gerijpte klei kan een later overslibd middeleeuws loopvlak geweest zijn. Boorraai M-M’ (figuren 14 en 15) De boringen 139 t/m 150 zijn westelijk van W estergeest gezet in een zuidwest-noordoost georiënteerde raai (in figuur 14 aangeduid als raai M1-M1’). Aan weerszijden van boring 142 zijn over een lichte verhoging aanvullende boringen gezet (boringen 151 en 152: in figuur 15 aangeduid als raai M2-M2’). Volgens de bodemkaart zijn de boringen 139 en 140 gezet in een gebied met koopveengronden met keileem dicht onder het maaiveld (hVzx). De overige boringen zijn gezet in een gebied met beekeerdgronden met keileem dicht onder het maaiveld (pZg23x). In boring 139 is nog een 0,5 m dik veenrestant aanwezig, zij het vermengd met kleibrokken. Ook in boring 150 is een veenpakket aanwezig, met een dikte van 0,3 m. In alle overige boringen ligt het zand direct onder de kleiige bouwvoor. Het zand heeft soms een recent verstoorde top (boringen 148, 149 en 150). Nergens is in het zand bodemvorming geconstateerd. In enkele boringen is onder het zand keizand en/of keileem aangetroffen. In geen van de boringen zijn archeologische indicatoren aangetroffen. Boorraai N-N’ (figuur 16) De boringen 128 t/m 133 zijn ten westen van Triemen gezet in een zuid-noord georiënteerde raai, over een lichte verhoging (zichtbaar op het AHN) in een gebied met beekeerdgronden met keileem dicht onder het maaiveld (pZg23x-III-V). Onder een kleiige bouwvoor ligt hier direct dekzand, waarin in de boringen 129 t/m 132 sprake is van bodemvorming: een B-horizont. In boring 129 is in de B-horizont tussen 0,32 en 0,55 m -Mv veel houtskool opgemerkt. In bijna alle
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[55]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
boringen is onder het zand keileem aangetroffen. Het houtskool in boring 129 kan een eerste aanwijzing zijn voor een vindplaats uit de Steentijd in de nabijheid. Boorraai O-O’ (figuur 17) De boringen 134 t/m 138 zijn in een oost-west georiënteerde raai gezet over lichte verhoging (zichtbaar op het AHN) ten noordwesten van Kollummerzwaag. Volgens de bodemkaart betreft het een gebied met beekeerdgronden (pZg23x). Onder een kleiige bouwvoor ligt hier direct (dek?)zand, regelmatig met een verstoorde top, op keileem. In geen van de boringen zijn archeologische indicatoren aangetroffen. Boorraai P-P’ (figuur 18) De boringen 163 t/m 168 zijn gezet in een oost-west georiënteerde raai tussen Triemen en Veenklooster. Volgens de bodemkaart bevinden zich hier moerige podzolgronden (zWp). De bouwvoor is kleiig (boring 163) of zandig. In boring163 ligt het dekzand direct onder de bouwvoor. In boring 164 ligt het dekzand onder een 0,7 m dikke bouwvoor/verstoorde laag. In boring 165 ligt tussen de bouwvoor en het dekzand, dat op 0,61 m -Mv begint, een circa 0,15 cm dik veenrestant. In boring 166 is op het dekzand sprake van een 1,70 m dikke verstoorde zandlaag met veen- en kleibrokken. In boring 167 ligt vanaf 0,53 tot 1,65 m -Mv een veenpakket op dekzand. In boring ligt het dekzand op 0,55 m -Mv onder een 0,55 m dikke bouwvoor/verstoorde laag. In het dekzand is nergens bodemvorming opgemerkt. In geen van de boringen zijn archeologische indicatoren aangetroffen. Boorraai Q-Q’ (figuur 19) De boringen 154 t/m 158 zijn ten zuidoosten van W estergeest gezet in een zuidwest-noordoost georiënteerde raai, over een lichte verhoging (zichtbaar op het AHN). Volgens de bodemkaart wordt een gebied doorkruist met kalkarme drechtvaaggronden met zware klei (Mv41C), moerige podzolgronden (kWp) en waardveengronden met zeggeveen almede rietzeggeveen of broekveen (kVc). In boring 154 ligt het dekzand (zonder bodemvorming) op 1,56 m -Mv, onder een circa 0,90 m dikke laag broekveen en in boring 158 op 1,35 m -Mv onder een 1,15 m dikke laag broekveen. In de boringen 155, 156 en 157 ligt het dekzand veel hoger (tussen 0,40 en 0,60 m -Mv) en is een intacte podzolbodem aanwezig. Alleen in boring 157 bevindt zich hierboven nog een 0,20 m dikke veenlaag. In geen van de boringen zijn archeologische indicatoren aangetroffen. Boorraai R-R’ (figuur 20) De boringen 159 t/m 162 zijn gezet in een west-oost georiënteerde raai ten westen van Oudwoude. Volgens de bodemkaart bevinden zich hier waardveengronden (kVc) en moerige podzolgronden (kWp). Onder een kleiige bouwvoor zijn in de boringen 159 en 160 dikke veenlagen aanwezig tot dieper dan 2,00 m -Mv. In boring 161 is het dekzand tot 0,45 m -Mv verstoord tot in de C-horizont. Hier is de dekzandkop geëgaliseerd. In boring 162 is tussen de bouwvoor en het dekzand nog een 0,2 m dik veenlaagje aangetroffen. In het dekzand, op 0,80 m -Mv, is hier sprake van een intacte podzolbodem. In geen van de boringen zijn archeologische indicatoren aangetroffen.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[56]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Boorraai S-S’ (figuur 21) De boringen 121 t/m 126 zijn ten noordwesten van Kollumerzwaag gezet in een west-oost georiënteerde raai. Hier ligt een verhoging (zichtbaar op het AHN). Volgens de bodemkaart betreft het beekeerdgronden (pZg23x). Onder een kleiige bouwvoor en een verstoorde zandlaag (boringen 121, 124 en 125) ligt soms nog dekzand (boringen 122 en 125), met in boring 125 een mogelijk restant van een B-horizont, op keizand, keileem of potklei. In geen van de boringen zijn archeologische indicatoren aangetroffen. Boorraai T-T’ (figuur 22) De boringen 115 t/m 120 zijn gezet in een west-oost georiënteerde raai ten noorden van Kollum. Volgens de bodemkaart betreft het knippige kalkarme poldervaaggronden met zware klei (gMn85V), nesvaagronden met kalkarme klei met moerig materiaal in de ondergrond (Mo80 Cw) en kalkarme poldervaagronden met lichte of zware zavel (bMn15C, bMn25C). Het bovenste traject in de boringen wordt gevormd door meer of minder zandige klei, soms met zandlaagjes en soms afgewisseld met meer of minder kleiige zandlagen. In de boringen 117, 118 en 119 bevindt zich hieronder een veenpakket, beginnend tussen 0,70 en 1,35 m -Mv. Daaronder (en in boring 120 direct onder de klei) bevindt zich vanaf 0,75 en 2,25 m -Mv dekzand met een intacte podzolbodem. In boring 120 is onder het dekzand op 1,20 m -Mv keizand op keileem opgemerkt. In geen van de boringen zijn archeologische indicatoren aangetroffen.
Conclusies - Over het algemeen wijken de bevindingen van het booronderzoek niet af van hetgeen de bodemkaart laat zien (in ieder geval niet voor de bovenste 1,2 m waarover de bodemkaart een uitspraak doet). - Afwijkingen komen vooral voor in het gebied waar volgens de bodemkaart veen aanwezig is (was). Daar is het veen in de huidige situatie regelmatig verdwenen. Dit is een ook elders gebruikelijke situatie die dikwijls het gevolg is van recente grondwaterpeilverlagingen (waardoor veen geoxideerd is) en van agrarische werkzaamheden (grondverbeteringen e.d.). Het archeologische bodemarchief in het voormalige veen is daarmee verdwenen. Bovendien zijn archeologische waarden in het onderliggende dekzand hierdoor in de slechtste gevallen aangetast of tenminste kwetsbaarder geworden dan voorheen, door de afname of de afwezigheid van de afdekkende bufferlaag (i.c. het voormalige veen). - In het gebied waar volgens de bodemkaart sprake is van beekeerdgronden komen dekzandkoppen voor die geschikt geweest kunnen zijn als prehistorische vestigingslocaties voor nederzettingen. - In het gebied waar het dekzand dagzoomt of dicht onder het maaiveld voorkomt, blijkt de bodem dikwijls verstoord te zijn tot in of onder het niveau waarin archeologische vondsten in situ te verwachten zijn. Daar zijn alleen nog dieper ingegraven grondsporen te verwachten. Toch zijn hier toch nog incidenteel redelijk bewaard gebleven dekzandbodems aangetoond die archeologisch kansrijk zijn.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[57]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
- In het kweldergebied is regelmatig sprake van mariene afzettingen op veen op dekzand. In het afgedekte dekzand is herhaaldelijk een intacte podzolbodem opgemerkt. Waar dus binnen het kweldergebied geen sprake is van getijdengeulen die zicht tot in het pleistocene zand hebben ingesneden, is daarom een over het algemeen goed bewaard gebleven dekzandlandschap te verwachten. Bovendien ziet het ernaar uit dat ook in dit afgedekte dekzandlandschap ruggen en koppen (belangrijke prehistorische vestigingslocaties) niet zeldzaam zijn - van enkele bekende vindplaatsen in het kweldergebied (terpen) was al bekend dat zij aangelegd zijn op een dekzandkop of -rug. - De aanwezigheid van veenbrokken in de diepste kwelderlagen, zoals soms is geconstateerd, maakt duidelijk dat de top van het onderliggende veen tenminste deels geërodeerd is. Aanwijzingen voor bewoning op het veen zijn niet aangetroffen. Bewoning op het veen is echter niet ondenkbaar, gelet op voorbeelden daarvoor elders. - Incidenteel zijn in het kweldergebied aanwijzingen voor de aanwezigheid van overslibde loopvlakken opgemerkt in de vorm van gerijpte, compacte of humeuze kleiniveaus (boringen 54, 108, 109, 111 en 112) of een (mogelijke) vegetatiehorizont (boring 70). Dat dergelijke niveaus inderdaad door de mens gebruikt zijn, maakt boring 72 aannemelijk. - Hoewel het niet gericht was op het opsporen van archeologische vindplaatsen zoals hierboven benadrukt is, heeft het onderzoek enkele concrete aanwijzingen daarvoor opgeleverd. Soms was dit te voorzien omdat de desbetreffende boringen in of nabij een bekende vindplaats gezet zijn (boringen 34 en 34 op cat.nr.21, boring 96 op cat.nr.16 en boring 98 bij cat.nr. 23). Ook de vondsten in boring 107 (cat.nr. 111) verrassen niet, voor zover het om de aanwijzingen voor een oude dijk gaat. Een eventuele onderliggende oudere, middeleeuwse vindplaats daarentegen zou wel een nieuw gegeven zijn. Houtskool in boring 129 kan een eerste aanwijzing zijn voor een nog onbekende vindplaats uit de Steentijd op de dekzandkop aldaar. Belangrijk is voorts boring 72 (cat.nr. 110) omdat dit een nieuwe vindplaats betreft en een concrete aanwijzing voor de aanwezigheid van een overslibde (middeleeuwse) nederzetting in het kweldergebied. Dit sluit goed aan op een waarneming die net buiten de gemeentegrenzen gedaan is, buitendijks in het voormalige Lauwerszeegebied ter hoogte van Vierhuizen (gemeente De Marne). Daar is in het tracé van een gasleiding een overslibde vlaknederzetting uit het begin van de Midden IJzertijd ontdekt op groene, brokkelige (gerijpte) kwelderklei: op circa 1,5 m -Mv).
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[58]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Bijlage 2: Catalogus van archeologische vindplaatsen Inleiding In de catalogus zijn de vindplaatsen opgenomen binnen de gemeente Kollumerland en Nieuwkruisland bekend waren. De vindplaatsgegevens zijn afkomstig uit: - veldonderzoek uitgevoerd voor onderhavig onderzoek; - catalogi van RAAP-rapporten; - proefschriften, publicaties en dagboeken (van het Fries Museum); - het nationale digitale archeologische archief ARCHIS; - de Archeologische Monumentenkaart (AMK); - gegevens van amateurarcheologen. Elke vindplaats wordt beschreven volgens vaste rubrieken. Alle hieronder genoemde vindplaatsen zijn met catalogusnummer aangegeven op de bronnenkaart (kaartbijlage 1). Toelichting op de catalogus In de catalogus zijn de resultaten van de archeologische inventarisatie opgenomen. Soms is direct achter het catalogusnummer een ARCHIS-waarnemingsnummer vermeld. Onder dit ARCHIS-waarnemingsnummer is de vindplaats geregistreerd in het databestand ARCHIS van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (tot 2006 bekend onder de naam ROB en vervolgens tot in 2009 als RACM). Bij onderzoek dat destijds door de ROB of RACM is uitgevoerd, wordt hier als uitvoerder de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed opgevoerd. Indien meer dan één ARCHIS-waarnemingsnummer is vermeld, correspondeert het eerstgenoemde nummer met de meest uitgebreide vindplaatsbeschrijving en met de vermelde catalogusrubrieken. Indien bij een vindplaats meerdere coördinatenparen worden vermeld, verwijst het cursief gedrukte coördinatenpaar naar de stip op de kaart. Voor eventuele samenvoeging van vindplaatsbeschrijvingen onder één catalogusnummer zijn de volgende criteria gehanteerd: de vindplaatsen liggen op hetzelfde perceel en volgens de aangegeven coördinaten niet meer dan 100 m van elkaar verwijderd. Het gaat hierbij alleen om vuursteenvindplaatsen of om losse vondsten met overeenkomstige vindplaats- en vondstbeschrijvingen. Achter het catalogusnummer staan de verwijzingen naar de bijbehorende figuren in dit rapport. De catalogus bevat de volgende rubrieken (indien een rubriek niet is opgenomen bij een catalogusnummer, zijn hierover geen gegevens bekend): 1.
RAAP-code: letter/cijfercodes zoals 06E-44 duiden op het nummer dat het terrein heeft op de AMF, en bestaat uit een kaartbladnummer en een volgnummer. Terreinen die nog geen officieel objectnummer hadden ten tijde van het onderzoek, zijn per kaartblad alfabetisch aangeduid, bijvoorbeeld 06F-A; codes van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verwijzen in geval van AMK-terreinen naar het desbetreffende monumentnummer. Voor de volledigheid is ook het registratienummer van het terrein volgens het CMA-bestand van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed opgenomen, maar
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[59]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
deze CMA-code is niet altijd betrouwbaar (het CMA-nummer is incidenteel gewijzigd en soms aan andere objecten toegekend). De lettercode FR duidt op vindplaatsen die zijn overgenomen uit de RAAP-rapporten 21, 27 of 33 (Jager, 1988a, 1988b en 1989). De lettercode PING duidt op dobben of vlakbij gelegen vindplaatsen die zijn beschreven in RAAP-rapport 992 (Asmussen, 2004). De lettercodes DD en ED duiden op vindplaatsen uit de archieven van het Fries Museum (FM). De overige lettercodes duiden op vindplaatsen die zijn aangeleverd door (amateur)archeologen; Kaartblad: het kaartblad verwijst naar het blad van de topografische kaart van Nederland, schaal 1:25.000 (WoltersNoordhoff Atlasprodukties, 1995) waarop het terrein ligt; Coördinaten: de centrumcoördinaten van de vindplaats met in de meeste gevallen een precisie van 2 (d.w.z. tot op 5 m nauwkeurig); Collectie: huidige locatie van de vondsten met eventueel het inventarisatienummer. 2.
Plaats en Toponiem: de plaats of buurschap waarin het terrein ligt. Het toponiem is vermeld indien bekend of relevant. Als de desbetreffende vindplaats in ARCHIS (http://archis2.archis.nl) genoemd is, wordt hier het toponiem volgens ARCHIS gegeven (hoewel die toponiemen soms verwarrend kunnen zijn, zie bijv. cat.nr. 33).
3.
Vinder en Datum ontdekking: de (afgekorte) naam (indien bekend) van degene die de vindplaats heeft gevonden en de datum waarop dat heeft plaatsgevonden.
4.
Vondstomstandigheden: situatie waarin het vondstmateriaal is aangetroffen of beschrijving van de omstandigheden waaronder of waardoor de vindplaats is ontdekt.
5.
Toenmalig grondgebruik: grondgebruik ten tijde van vondst of veldwerk
6.
Huidig grondgebruik: sinds de waarneming gewijzigd grondgebruik
7.
Relatie tot omgeving: beschrijving van de landschappelijke situering en geomorfologie van de vindplaats (bron: Stiboka, 1965).
8.
Bodem: de code van het bodemtype (bron: Stiboka, 1981)
9.
Datering: archeologische periode(n) van de vindplaats c.q. vondst(en). Voor de datering van de archeologische perioden zie tabel 1. Als ARCHIS een bepaalde datering geeft, wordt die gevolgd.
10. Type vindplaats: een globale typering van de vindplaats, voor zover bekend 11. Cultuur: archeologische cultuur waartoe de vindplaats en/of vondsten gerekend kan/kunnen worden 12. Vondstmateriaal: een beknopte opsomming van de aard en typen van de vondsten 13. Registratiecode Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: code en status van bescherming of waarderingscategorie volgens de bestanden van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed van de vindplaats of het terrein waarop de vindplaats ligt. 14. Veldwerk: het veldwerk waarnaar verwezen wordt, is verricht in het kader van verschillende archeologische projecten. Rapportage over vindplaatsen uit het project ‘Archeologie van het Houtwallen- en Elzensingelgebied Fryslân’ (o.a. Asmussen, 1997) is gepresenteerd in drie onderdelen: methode (bevat een opsomming van de door RAAP toegepaste veldwerkmethoden), resultaten (bevat een beschrijving van de resultaten van het veldwerk) en conclusie (geeft een interpretatie van onderzoeksresultaten waarbij aspecten zoals (diepte)ligging, omvang, gaafheid, datering en kwetsbaarheid van de vindplaats ter sprake kunnen komen). De rapportage over vindplaatsen uit het project ‘Archeologie van het kleigebied’ (o.a. Molema & Perger, 2001) is gepresenteerd in vier of vijf onderdelen: visuele inspectie, bureauonderzoek, booronderzoek, eventueel geofysisch onderzoek en conclusie. Voor een beschrijving van de gebruikte veldonderzoeksmethoden zie bijlage 4. Voor het bureauonderzoek zijn onder andere de kaarten gebruikt van
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[60]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Schotanus (1664), diens zoon Schotanus à Sterringa (1689, uitgegeven in 1718), Eekhoff (1859), de Grote Historische Provincie Atlas Friesland 1853-1856 (Wolters-Noordhoff Atlasprodukties, 1991; afgekort: GHPA), de Historische Atlas Friesland (afgekort: HAF), de Grote Provincie Atlas Friesland (Wolters-Noordhoff Atlasprodukties, 1991; afgekort: GPA), de Topografische Atlas Friesland (ANWB, 2006) en de terpenkaart van Halbertsma (1963). 15. Waardering (classificatie): waardering van vuursteenvindplaatsen op basis van fysieke/kwalitatieve aspecten (gaafheid en conservering) volgens de volgende classificatie: I
intacte archeologische laag met goed geconserveerde archeologische resten en grondsporen;
II
archeologische laag (grotendeels) intact en kans op de aanwezigheid van gave archeologische grondsporen en/of organisch vondstmateriaal;
III
archeologische laag deels intact;
IV
archeologische laag geheel verstoord;
V
losse vondst met onbekende context.
16. Advies: een advies is alleen gegeven in geval van onderzoek dat door RAAP is uitgevoerd. In deze rubriek wordt aangegeven of de vindplaats al dan niet in aanmerking komt voor vervolgonderzoek en/of behoud. Vaak is het AHN (kaartbijlage 6) gebruikt om de contour aan te geven van het planologisch te beschermen gebied. In geval van vindplaatsen met waarderingen I, II en III is inpassing of vervolgonderzoek noodzakelijk bij geplande bodemingrepen. Bij vindplaatsen met waardering IV wordt vervolgonderzoek aanbevolen als er een kans bestaat op de aanwezigheid van dieper ingegraven archeologische grondsporen. In geval van vindplaatsen met waardering V wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen. 17. Opmerkingen: eventuele bijzonderheden betreffende de vindplaats, vondstomstandigheden of andere kenmerkende aspecten; mogelijke situaties en/of activiteiten in de nabije toekomst die de huidige toestand van de vindplaats kunnen bedreigen. Waar relevant worden tevens naar literatuur verwezen. De literatuurverwijzingen zijn voornamelijk afkomstig uit ARCHIS en zijn, voor zover ze niet samenvallen met reeds gebruikte literatuur voor onderhavig rapport, niet apart in de literatuurlijst opgenomen. Catalogus van vindplaatsen
Catalogusnummer: 1 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 06F; Coördinaten: 214.073/591.033
2.
Plaats: Munnekezijl; Toponiem: Munnekezijl dorp
6.
Huidig grondgebruik: bebouwd
9.
Datering: Late Middeleeuwen-Nieuwe tijd
10. Type vindplaats: oude dorpskern 13. Registratiecode Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: AMK-terrein 15095 (CMA-code 06F-065), terrein van hoge archeologische waarde. Catalogusnummer: 2 (figuren 23, 24 en 25) 1.
RAAP-code: 06F-B; Kaartblad: 06E; Coördinaten: 213.100/590.150
2.
Plaats: Munnekezijl
3.
Vinder: RAAP; Datum ontdekking: 20-02-2002
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[61]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
6.
Huidig grondgebruik: gras- en akkerland
7.
Relatie tot omgeving: getij-afzettingsvlakte, lokaal hoogteverschil maximaal 0,25 tot 0,50 m (code 2Mv1); hoogste punt 2,10 m +NAP
8.
Bodem: kalkrijke poldervaaggronden, zware zavel, profielverloop 5 (code Mn25A)
9.
Datering: Vroege Middeleeuwen(?)-Nieuwe tijd
10. Type vindplaats: verhoogde huisplaats 14. Veldwerk: Visuele inspectie: de boerderijplaats ligt duidelijk verhoogd ten opzichte van de omringende percelen. Bureauonderzoek: op de kaart van Schotanus à Sterringa wordt ter plaatse een ‘Stemdraagend Huys’ weergegeven. De kaart van Eekhoff toont hier een boerderijplaats aan een weg die vanuit het noordwesten naar het zuidoosten voert en ter hoogte van het erf iets noordelijk verlegd is. De GHPA, die uit dezelfde tijd dateert als de kaart van Eekhoff, toont ook een boomwal en/of gracht om de boerderij. Op de HAF is deze boomwal nog steeds duidelijk aanwezig. De toegangsweg uit het noordwesten lijkt de belangrijkste te zijn geworden. De weg naar het zuidoosten wordt hierop als secundaire weg weergegeven. Tegenwoordig is deze weg verdwenen en ligt er een weg naar het noordoosten. Booronderzoek: op het terrein zijn acht boringen gezet (figuren 23, 24 en 25). Uit het booronderzoek blijkt dat er een archeologische laag (ophogingslaag) aanwezig is. Deze bestaat uit een bruingrijze, zandige laag, waarin spikkels en brokjes houtskool, puin en verbrande leem voorkomen. Verder komen er vrijwel overal vlekken fosfaat voor. De top van de onderliggende, natuurlijke kwelderafzettingen bevindt zich ten hoogste op circa 0,6 m +NAP. In de boringen 5 en 7 zijn archeologische indicatoren tot circa 0,1 m -NAP aangetroffen. Hier is in archeologische grondsporen (in boring 7: slootvulling, van de ringsloot?) geboord. Conclusie: op het terrein is een archeologische laag aangetroffen. Hieronder zijn archeologische grondsporen aanwezig. Waarschijnlijk is deze huisterp intact. 16. Advies: aanbevolen wordt het terrein conform de blauwe contour op figuur 23 als ‘archeologisch waardevol’ op te nemen in het bestemmingsplan en op de plankaart en te koppelen aan een aanlegvergunningstelsel indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor (0,3 m -Mv), wordt vervolgonderzoek aanbevolen. Catalogusnummer: 3 (figuren 26 en 27) 1.
RAAP-code: 06F-A; Kaartblad: 06E; Coördinaten: 212.375/587.900
2.
Plaats: Burum
3.
Vinder: RAAP; Datum ontdekking: 25-02-2002
6.
Huidig grondgebruik: gras- en akkerland
7.
Relatie tot omgeving: getij-afzettingsvlakte, lokaal hoogteverschil maximaal 0,25 tot 0,50 m (code 2Mv1); hoogste punt 1,09 m +NAP.
8.
Bodem: kalkarme poldervaaggronden, klei, profielverloop 5 (code Mn85C)
9.
Datering: Vroege Middeleeuwen(?)-Nieuwe tijd
10. Type vindplaats: terp/verhoogde huisplaats 14. Veldwerk: Visuele inspectie: het terrein is nog wel reliëfrijk, maar ziet er vergraven uit. In het noordwesten is een deel van de terp afgegraven. In de oostelijke helft lijkt een deel van de terp afgeschoven te zijn.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[62]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Bureauonderzoek: op de kaart van Schotanus à Sterringa is ter plaatse een ‘Stemdraagend Huys’ afgebeeld, zonder naam. Op de kaarten van Eekhoff en de GHPA wordt een boerderijplaats weergegeven, waarbij evenmin melding wordt gemaakt van een naam. Op de kaart van de HAF is het terrein onbebouwd. Booronderzoek: op het terrein zijn acht boringen gezet (figuren 26 en 27). De boringen 1 t/m 4, 6, 7 en 8 vormen een min of meer west-oost georiënteerde raai over de terp. De boringen 1 t/m 4 bevinden zich op grasland, de boringen 6, 7 en 8 op een akker. Boring 5 is gezet op een op het oog afgegraven deel van de terp. Hier is inderdaad geen archeologische laag (meer) aangetroffen. In de boringen 1 t/m 4 is nog wel een intacte archeologische laag aanwezig. Het betreft een bruingrijze tot grijze laag waarin spikkels houtskool en puin en enkele fosfaatvlekken voorkomen. Op de akker (het oostelijke perceel) is de archeologische laag geheel verstoord. Dat strookt met de mededeling van de eigenaar/ landgebruiker, dat de akker onlangs gediepploegd is. De top van de natuurlijke klei met zandlagen of zand met kleilagen (kwelderafzettingen) bevindt zich ten hoogste op circa 0,25 m +NAP. Conclusie: uit het booronderzoek blijkt dat een groot deel van de oorspronkelijke terp afgegraven of verstoord is. In de zuidwestelijke hoek van de terp (ter plaatse van de boringen 1 t/m 4) bevindt zich nog een archeologische laag. Naar verwachting zijn de dieper ingegraven grondsporen wel aanwezig, ook waar de archeologische laag verstoord is. 16. Advies: aanbevolen wordt de terp conform de blauwe contour op figuur 26 als ‘archeologisch waardevol’ op te nemen in het bestemmingsplan en op de plankaart en te koppelen aan een aanlegvergunningstelsel. Indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor (0,15 m -Mv), wordt vervolgonderzoek aanbevolen. Catalogusnummer: 4 (ARCHIS-waarnemingsnummer: 129054) 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 06F; Coördinaten: 211.570/587.950
2.
Plaats: Burum
3.
Vinder: RAAP; Datum ontdekking: 18-03-1998
4.
Vondstomstandigheden: oppervlaktevondsten uit molshopen en slootkanten en vondsten uit booronderzoek.
5.
Toenmalig grondgebruik: grasland
6.
Huidig grondgebruik: nieuwbouwwijk Burum/grasland
8.
Bodem: kalkarme poldervaaggronden, klei, profielverloop 5 (code Mn85C)
9.
Datering: Late Middeleeuwen (en mogelijk Romeinse tijd)
10. Type vindplaats: terp 12. Vondstmateriaal: aardewerk, waaronder kogelpotaardewerk en steengoed, 1 terpaardewerkscherf 14. Veldwerk: (zie Asmussen & Veenstra, 2002: 101-103 - catalogusnummer 738) Methode: oppervlaktekartering en booronderzoek Resultaten: in boring 1 tekent zich vanaf 0,1 m -Mv een duidelijke terplaag (ophoging) af met aardewerkscherven, puinspikkels en fosfaatvlekken. Op 140 cm bevindt zich een lichtgroengrijze klei met zandlaagjes. Deze klei bevat geen archeologisch materiaal; het betreft het natuurlijke substraat. Het op het terprestant verzamelde aardewerk dateert vanaf de 12e t/m 15e eeuw na Chr. Het betreft zogenaamd kogelpot-, roodbakkend- en steengoedaardewerk. Tevens is ter hoogte van boring 2 een fragment inheems (terp)aardewerk uit de Romeinse tijd gevonden. Dit kan een aanwijzing zijn dat de eerste aanleg van de terp in de Romeinse tijd te dateren is. Het kan ook zijn dat het fragment terp-
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[63]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
aardewerk van elders komt en bijvoorbeeld door bemesting op het land terechtgekomen is. In boring 2 is onder de bouwvoor een restant van de terpzool aangetroffen tussen 35 en 50 cm -Mv. Deze laag bevat spikkels houtskool, puin en fosfaatvlekken. Op 115 cm -Mv is pleistoceen zand aangetroffen. Op het perceel waar boring 3 gezet is (en waar de state Eijsinga heeft gelegen, zie catalogusnummer 5), ligt pleistoceen zand aan de oppervlakte. De top van het zand is in de circa 30 cm dikke bouwvoor opgenomen. Direct onder de bouwvoor ligt donkergeel zand (C-horizont). Op dit perceel is noch in boring 3, noch in de molshopen archeologisch materiaal gevonden. Conclusies: het vermoeden dat de terp (ten dele) gefundeerd is op een opduiking van het pleistocene (dek)zand is door middel van het booronderzoek bevestigd. Hierdoor dient de archeologische verwachting voor vindplaatsen uit de Steentijd ten oosten van Burum te worden verhoogd. Bewoningssporen uit de Steentijd zijn evenwel niet aangetroffen. Op het perceel waarin boring 3 is gezet, is geen terpzool (meer) aanwezig. Op het perceel waar boring 2 is gezet, is een gering restant van de terpzool aanwezig. Deze vondsthoudende laag is door ploegen grotendeels verstoord. Mogelijk dateert de terp van oorsprong uit de Romeinse tijd. 16. Advies: indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor, wordt vervolgonderzoek aanbevolen. 17. Opmerkingen: Asmussen & Veenstra (2002). Tijdens het onderzoek in en nabij Burum (catalogusnummer 10) is boring 8 op de bovengenoemde terp gezet. Hierin is een archeologische laag opgemerkt tussen 0,15 en 1,4 m -Mv: licht zandighe klei met houtskool, verbrande leem, puin en fosfaat (figuur 33). Catalogusnummer: 5 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 06F; Coördinaten: 211.460/588.030
2.
Plaats: Burum
3.
Datering: Late Middeleeuwen-Nieuwe tijd
10. Type vindplaats: stateterrein 17. Opmerkingen: het terrein is op de kaart van Schotanus à Sterringa aangegeven als een ‘Edelen Staate’ met het toponiem ‘Eyssinga’. Zijn vader beeldt een ‘Edele state’ met de naam ‘Eysinga’ verder oostelijk af, maar deze kaart is onbetrouwbaarder voor wat de exacte situering betreft. Op de kaart van Eekhoff is het terrein aangeduid als ‘Eijsinga’. Het terrein ligt in het noordoosten van catalogusnummer 10. Catalogusnummer: 6 (figuren 28 en 29) 1.
RAAP-code: 06H-B; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 211.403/586.874
2.
Plaats: Burum; Toponiem: Scharnehuizen-oost
3.
Vinder: RAAP; Datum ontdekking: 19-02-2002
6.
Huidig grondgebruik: grasland
7.
Relatie tot omgeving: getij-afzettingsvlakte, lokaal hoogteverschil kleiner dan 0,25 m (code 1Mv1); hoogste punt 1,54 m +NAP
8.
Bodem: kalkarme poldervaaggronden, klei, profielverloop 5 (code Mn85C)
9.
Datering: Romeinse tijd (?), Late Middeleeuwen-Nieuwe tijd
10. Type vindplaats: kloosterterrein (Galilea); terp 13. Registratiecode Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: AMK-terrein 9496 (CMA-code 06H-033), terrein van archeologische waarde.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[64]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
14. Veldwerk: Visuele inspectie: het terrein is grotendeels bebouwd en met betonplaten bedekt. Het zuidelijke deel van het terrein is in gebruik als grasland en is, op een restant in het noorden van het grasperceel na, geheel afgegraven en geëgaliseerd. Op dit perceel is ten zuiden van het oude klooster ooit een put aangetroffen. De huidige landeigenaar heeft verteld dat het terrein ernstig verstoord is. Het is tevens in gebruik geweest als slibdepot. In de noordoosthoek van het grasperceel ten zuiden van de boerderij is een kuil aangetroffen waarin menselijke resten uit graven waren herbegraven. Dit gedeelte van het terrein is 15 of 20 jaar geleden door een bulldozer blootgelegd. Na documentatie door een archeoloog van het Fries Museum (vermoedelijk drs. Elzinga) is de kuil weer afgedekt. Aan de westzijde van het oude klooster is de terpaarde geheel afgegraven. Bureauonderzoek: de kaart van Schotanus à Sterringa toont hier een Vrouwen Klooster (de vrouwenpriorij Galilea). Eekhoff beeldt hier het ‘Vrouwen-Klooster ook Galilea of Olijfberg’ af. Op deze kaart staan twee gebouwen aangegeven, waarvan het noordelijke is uitgegroeid tot de huidige boerderij. Het zuidelijke is een restant van het oude klooster en nog steeds aanwezig. Op de GHPA en de HAF wordt dezelfde situatie afgebeeld: de GHPA zonder naamsvermelding en de HAF met de naam Vrouwenklooster. Booronderzoek: uit het booronderzoek (figuren 28 en 29) blijkt de aanwezigheid van een archeologische laag, daar waar de terp nog zichtbaar is (boringen 1, 2 en 9). Deze laag bestaat uit zandige, bruingrijze klei, waarin houtskool, verbrande leem, puin en fosfaat voorkomen. In boring 1 is verder ook mortel en een stukje vuursteen opgemerkt. In de boringen 3 t/m 8 is een sterk verstoorde toplaag aangetroffen, waarin af en toe wat puin en houtskool voorkomen, maar waaronder direct natuurlijke kwelderafzettingen aanwezig zijn. Bij boring 6 is zoveel puin in de ondergrond aanwezig dat de boring op 1,0 m -Mv gestaakt is. Mogelijk is hier op een fundering (van het klooster?) of een ander archeologisch grondspoor geboord. In boring 7 is op 1,0 tot 1,1 m -Mv een organische laag aanwezig. Boring 7 valt samen met een recent gedempte sloot. Conclusie: uit het onderzoek blijkt dat de terp grotendeels is afgegraven. Slechts het erf met de bebouwing en het direct aangrenzende, noordelijke deel van het grasperceel ten zuiden ervan liggen nog enigszins verhoogd. Hier is in de ondergrond een archeologische laag aangetroffen (boringen 1, 2 en 9). In het zuidelijke deel van de terp 6H-B is de archeologische laag verdwenen. Wel zijn hier mogelijk funderingsresten of andere archeologische grondsporen bewaard gebleven. 16. Advies: aanbevolen wordt het terrein conform de blauwe contour op figuur 28 als ‘archeologisch waardevol’ op te nemen in het bestemmingsplan en op de plankaart en te koppelen aan een aanlegvergunningstelsel. Indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor (0,3 m -Mv in het noordelijke perceel en 0,5 m -Mv in het zuidelijke perceel), wordt vervolgonderzoek aanbevolen. 17. Opmerkingen: Van den Berg (1989): 18 Catalogusnummer: 7 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 06F; Coördinaten: 211.139/587.848
2.
Plaats: Burum; Toponiem: Burum dorp
3.
Vinder: RAAP; Datum ontdekking: 1997
6.
Huidig grondgebruik: bebouwd
9.
Datering: Vroege(?) Middeleeuwen-Nieuwe tijd
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[65]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
10. Type vindplaats: oude dorpskern; volgens de bodemkaart een terp 13. Registratiecode Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: AMK-terrein 14751 (CMA-code 06F-063), terrein van hoge archeologische waarde. 17. Opmerkingen: zie catalogusnummer 10. Literatuur: De Langen & Perger, 1997 Catalogusnummer: 8 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 06F; Coördinaten: 211.107/587.798
2.
Plaats: Burum; Toponiem: Burum
6.
Huidig grondgebruik: bebouwd
9.
Datering: Late Middeleeuwen
10. Type vindplaats: stateterrein 13. Registratiecode Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: AMK-terrein 9494 (CMA-code 06F-060), terrein van hoge archeologische waarde. 17. Opmerkingen: het betreft het westelijke deel van de dorpskern van Burum waar de Rosema State heeft gelegen (zie catalogusnummer 10). De state is op de kaart van Schotanus à Sterringa aangeduid als ‘Stemdraagend Huys’ (naamloos) en op de kaart van Eekhoff als voormalige state ‘Rosema’. Literatuur: Andreae (1975): 86 (2e gedeelte). Catalogusnummer: 9 (figuren 30, 31 en 32) 1.
RAAP-code: 06H-A; Kaartblad : 06E; Coördinaten: 211.062/586.870
2.
Plaats: Burum; Toponiem: Scharnehuizen-oost
3.
Vinder: RAAP; Datum ontdekking: 19-02-2002
6.
Huidig grondgebruik: grasland
7.
Relatie tot omgeving: getij-afzettingsvlakte, lokaal hoogteverschil kleiner dan 0,25 m (code 1Mv1); hoogste punt 1,34 m +NAP.
8.
Bodem: kalkarme poldervaaggronden, klei, profielverloop 3 of 3 en 4 of 4 (code Mn86C)
9.
Datering: Vroege(?) Middeleeuwen-Nieuwe tijd
10. Type vindplaats: huisterp 13. Registratiecode Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: AMK-terrein 9497 (CMA-code 06H-034), terrein van hoge archeologische waarde. 14. Veldwerk: Visuele inspectie: een groot deel van de terp is bebouwd of bedekt met betonplaten en kuilbulten. De boerderij zelf ligt verhoogd, de rest van het terrein lijkt afgegraven te zijn. Het perceel ten oosten van de boerderij is in gebruik als grasland en ligt lager. Bureauonderzoek: volgens de kaart van Schotanus à Sterringa ligt op het terrein een huis of boerderij (naamloos). Eekhoff, de GHPA en de HAF tonen eveneens een boerderij op het terrein, zonder naamsvermelding. Booronderzoek: op het terrein zijn zeven boringen gezet (figuren 30, 31 en 32). De boringen 1 t/m 5 vormen een min of meer noord-zuid georiënteerde raai. De boringen 6 en 7, haaks op boring 1, zijn gezet op het oostelijk van de boerderijplaats gelegen, afgegraven en geëgaliseerde perceel. In de boringen 1 t/m 5 is een archeologische laag aanwezig. Hierin komen spikkels en brokjes houtskool, puin en fosfaatvlekken voor. In de boringen 6 en 7 is geen archeologische laag aanwezig. De top van de natuurlijke kwelderafzettingen (zand met kleilagen) ligt ten hoogste op ca. 0,2 m -NAP.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[66]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Conclusie: binnen het AMK-terrein en ook ten zuiden ervan is een archeologische laag aanwezig. Ten oosten van het AMK-terrein is deze niet geconstateerd. 16. Advies: aanbevolen wordt het terrein conform de blauwe contour op figuur 30 als ‘archeologisch waardevol’ op te nemen in het bestemmingsplan en op de plankaart, en te koppelen aan een aanlegvergunningstelsel. Indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor (0,1 m -Mv ), wordt vervolgonderzoek aanbevolen. Catalogusnummer: 10 (figuren 33 en 34) 1.
RAAP-code: 06F-C; Kaartblad: 06F; Coördinaten: 211.018/587.856
2.
Plaats: Burum; Toponiem: Burum-dorp west
3.
Vinder: RAAP; Datum ontdekking: 26-02-2002
6.
Huidig grondgebruik: bebouwing
7.
Relatie tot omgeving: getij-afzettingsvlakte, lokaal hoogteverschil maximaal 0,25 tot 0,50 m (code 2Mv1).
8.
Bodem: kalkarme poldervaaggronden, klei, profielverloop 5 (code Mn85C)
9.
Datering: Vroege(?) Middeleeuwen-Nieuwe tijd, Steentijd?
10. Type vindplaats: terp 13. Registratiecode Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: AMK-terrein 5199 (CMA-code 06F-027, voorheen 06F-02), terrein van zeer hoge archeologische waarde, niet beschermd; AMK-terrein 14751 (zie catalogusnummer 7); AMK-terrein 9494 (zie catalogusnummer 8). 14. Veldwerk: Visuele inspectie: in 1996 heeft RAAP onderzoek verricht op AMK-terrein 5199 (De Langen & Perger, 1997; zie figuur 33: boring 14). In 1996 was het terrein grotendeels onbebouwd. Het beslaat een deel van de noordelijke rand van een grotere terp. De verhoging ter plaatse van AMK-terrein 5199 is duidelijk zichtbaar. Het is waarschijnlijk dat deze terp aanvankelijk een aparte eenheid vormde die pas later met de dorps(kerk)terp van Burum is samengegroeid. Bureauonderzoek: op de kaart van Schotanus à Sterringa wordt de bebouwing van Burum voornamelijk rondom de kerk gesitueerd. Ook is lintvormige bebouwing langs de ontsluitingsweg in noordoostelijke richting aanwezig. Langs deze weg is verder nog een ‘Koorn Molen’ en de state ‘Eyssinga’ aangegeven (zie catalogusnummer 5). Op de kaart van Eekhoff is de bebouwing niet wezenlijk veranderd. De Korenmolen en een boerderijplaats met toponiem ‘Eijsinga’ staan ook op deze kaart afgebeeld. Ook wordt melding gemaakt van een ’C.A. kerk’. Aan de westzijde van de bebouwing van Burum toont Eekhoff een voormalige state met de naam ‘Rosema’ (zie catalogusnummer 8). De GHPA maakt geen melding van deze twee stateterreinen en evenmin van de korenmolen. Op de HAF is de bebouwing in westelijke richting uitgebreid. Ter plaatse van de voormalige Rosemastate wordt op deze kaart een onbebouwde, naamloze verhoging weergegeven. Booronderzoek: op en rond de terp van Burum zijn in totaal 16 boringen gezet (figuren 33 en 34). In alle boringen die op het huidige AMK-terrein 14751 zijn gezet (boringen 1 t/m 4 en 14) is een archeologische laag aangetroffen: zandige klei met puin, houtskool, verbrande leem, bot en fosfaat. Ter plaatse van de nieuwe woonwijk in het noordoosten is op de enige overgebleven vrije kavel één boring gezet (boring 7). Hierin is tot 1,0 m -Mv een recent verstoorde laag aangetroffen. Een archeologische laag is hier niet (meer) aanwezig. Waar ooit de Rosemastate stond, is niet geboord in verband met de aanwezigheid van bebouwing. In de boringen 6 en 11 is een archeologische laag aanwezig. Ook in de borin-
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[67]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
gen 15 en 16 is tot respectievelijk 1,1 en 0, 35 m -Mv een dikke, bruingrijze tot grijsbruine, sterk zandige klei opgemerkt die geïnterpreteerd is als een archeologische laag (een schone ophogingslaag). In de boringen 5, 7, 9, 10 en 13 zijn geen aanwijzingen aangetroffen die duiden op de aanwezigheid van een archeologische laag. De terp is op deze plaatsen niet aanwezig - boringen 5 (met recente sloot) en 10 of afgegraven (boringen 7, 9 en 13). Boring 12 bevindt zich op het terrein van de korenmolen en bevat op 0,7 m -Mv ondoordringbaar puin. Ook verdere boorpogingen op dit molenterrein moesten worden gestaakt vanwege ondoordringbaar puin. Het perceel ten zuiden van de molen (waar boring 13 is gezet) is duidelijk afgegraven. Hier zijn in een steilkant grenzend aan het molenterrein grote brokken beton en recent puin opgemerkt. Deze puinlaag zet zich vermoedelijk binnen het molenterrein voort. Het ziet er naar uit dat de terp rond de molen recent is afgegraven en vervolgens is opgehoogd met puin. De natuurlijke ondergrond bestaat uit licht zandige tot matig zandige klei, waarin af en toe zandlaagjes zijn te onderscheiden (kwelderafzettingen). Op een aantal plaatsen vormt het onderliggende dekzand een duidelijke opduiking. Er is nergens in het dekzand een podzolprofiel aangetroffen. Wel maakt de top van het dekzand in de boringen 3, 11 en 14 een verrommelde indruk, hetgeen duiden kan op bewoning uit de Steentijd of op middeleeuwse activiteiten voorafgaande aan de terpaanleg. In boring 14 ligt de archeologische laag direct op het pleistocene zand. Boring 8 is gezet op een terp direct ten oosten van Burum (zie catalogusnummer 4 onder ‘opmerkingen’). Conclusie: binnen de begrenzingen van AMK-terreinen 14751 en 5199 is een archeologische laag aanwezig, die zich ook ten zuidwesten en ten noordwesten van AMK-terrein 14751 uitstrekt. Ook in het noordoosten is een archeologische laag vastgesteld (boringen 6 en 11). De terp is dus aanmerkelijk groter dan het AMK-terrein 14751. Het grootste deel van de terp is weliswaar afgegraven, maar dieper ingegraven archeologische grondsporen kunnen bewaard gebleven zijn. 16. Advies: aanbevolen wordt het terrein conform de blauwe contour op figuur 33 als ‘archeologisch waardevol’ op te nemen in het bestemmingsplan en op de plankaart en te koppelen aan een aanlegvergunningstelsel. Indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor, wordt vervolgonderzoek aanbevolen. 17. Opmerkingen: Langen & Perger (1997); Andreae (1975): 86. De coördinaten betreffen het centrum van de terp 06F-C. Catalogusnummer: 11 (ARCHIS-waarnemingsnummer: 128678) 1.
RAAP-code: HF19; Kaartblad: 06F; Coördinaten: 211.000/588.000; Collectie: FM37b:12
2.
Plaats: Burum
6.
Huidig grondgebruik: grasland
8.
Bodem: kalkarme poldervaaggronden; klei, profielverloop 5 (code Mn85C)
9.
Datering: Midden of Laat Neolithicum
12. Vondstmateriaal: vuurstenen vlakbijl met rechthoekige doorsnede. Op grond van de afwerking is de bijl aan de Trechterbekercultuur toegeschreven. 14. Veldwerk: Methode: booronderzoek en oppervlaktekartering Resultaten: op de aangegeven locatie is boring 275 gezet. Uit deze boring in dekzand blijkt dat er geen podzolering is opgetreden en dat er geen archeologische indicatoren aanwezig zijn die kunnen duiden op een archeologische vindplaats.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[68]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Conclusie: er zijn geen aanwijzingen voor een nederzetting ter plaatse. Mogelijk betreft het een depotvondst (offervondst) of een bijgift uit een graf. 15. Waardering (classificatie): V 16. Advies: geen vervolgonderzoek 17. Opmerkingen: Fokkens (1991): 184. De documentatie bevindt zich in FM. De opgegeven coördinaten wijzen erop dat de precieze vondstlocatie niet bekend is. Daarom heeft vervolgonderzoek geen zin. Catalogusnummer: 12 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 06F; Coördinaten: 210.724/590.261
2.
Plaats: Warfstermolen; Toponiem: Gruytsweg
6.
Huidig grondgebruik: bebouwd
9.
Datering: Late Middeleeuwen-Nieuwe tijd
10. Type vindplaats: huisterp. Op de kaart van Schotanus à Sterringa staat een naamloos ‘Stemdraagend Huys’ aangegeven. Op de kaart van Eekhoff is een naamloze boerderij afgebeeld. 13. Registratiecode Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: AMK-terrein 9493 (CMA-code 06F-059), terrein van hoge archeologische waarde. Catalogusnummer: 13 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 06F; Coördinaten: 210.519/588.949
2.
Plaats: Burum; Toponiem: It greate ear
3.
Vinder: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed; Datum ontdekking: 2001
4.
Vondstomstandigheden: booronderzoek Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
6.
Huidig grondgebruik: onbebouwd
9.
Datering: Late IJzertijd-Late Middeleeuwen
10. Type vindplaats: terp (restant?). Op de kaarten van Schotanus à Sterringa en Eekhoff staat op deze locatie geen bebouwing aangegeven. 13. Registratiecode Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: AMK-terrein 15248 (CMA-code 06F-071), terrein van hoge archeologische waarde. 17. Opmerkingen: het betreft een onbebouwde terp met een terplaag van circa 0,3 m. Catalogusnummer: 14 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 06F; Coördinaten: 209.616/587.837
2.
Plaats: Burum; Toponiem: Beyweg-oost
3.
Vinder: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed; Datum ontdekking: 2001
4.
Vondstomstandigheden: booronderzoek Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
6.
Huidig grondgebruik: onbebouwd
9.
Datering: Late IJzertijd-Late Middeleeuwen
10. Type vindplaats: terp (restant) 13. Registratiecode Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: AMK-terrein 15247 (CMA-code 06E-153), terrein van hoge archeologische waarde. 17. Opmerkingen: het betreft een onbebouwde, nauwelijks zichtbare terp met een terplaag van circa 0,3 m.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[69]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Catalogusnummer: 15 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 06E; Coördinaten: 208.427/589.529
2.
Plaats: Kollum; Toponiem: Boskpleats
5.
Toenmalig grondgebruik: bebouwd
6.
Huidig grondgebruik: bebouwd
9.
Datering: Late Middeleeuwen
10. Type vindplaats: stinsterrein 13. Registratiecode Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: AMK-terrein 9825 (CMA-code 06E-136), terrein van hoge archeologische waarde. 17. Opmerkingen: het terrein staat op de kaarten van Schotanus en Schotanus à Sterringa als een ‘Eygenerfde state’ met de naam ‘Rosema’ afgebeeld. Eekhoff toont een omgracht, bebouwd terrein met hetzelfde toponiem. Catalogusnummer: 16 (figuren 35 t/m 38) 1.
RAAP-code: CMA-code 06E-044; Kaartblad: 06E; Coördinaten: 208.101/587.921
2.
Plaats: Kollum; Toponiem: Zevenhuizen, Hesseweg-oost
3.
Vinder: RAAP; Datum ontdekking: 05-02-2002
6.
Huidig grondgebruik: grasland
7.
Relatie tot omgeving: getij-afzettingsvlakte, lokaal hoogteverschil kleiner dan 0,25 m (code 1Mv1); hoogste punt 1,77 m +NAP.
8.
Bodem: kalkarme poldervaaggronden, klei, profielverloop 2 (code Mn82C)
9.
Datering: Late Middeleeuwen, Steentijd?
10. Type vindplaats: onbebouwde, gave huisterp; dijkrestant 13. Registratiecode Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: AMK-terrein 7775 (CMA-code 06E-044), terrein van hoge archeologische waarde. 14. Veldwerk: Visuele inspectie: het AMK-terrein ligt duidelijk verhoogd ten opzichte van de omringende percelen. De omringende gracht is intact. Dit terrein bevindt zich op een deel van een oude dijk die vooral goed zichtbaar is op het perceel ten zuidoosten van AMK-terrein. Bureauonderzoek: op de kaart van Schotanus à Sterringa staat ter plaatse een huis/boerderij (geen ‘Stemdraagend Huys’), zonder naam. Op de overige bestudeerde historische kaarten wordt ter plaatse geen bebouwing aangegeven. Booronderzoek: tijdens het booronderzoek zijn vijf boringen gezet in een noordoost-zuidwest georiënteerde raai over het hoogste deel van de verhoging (figuren 35 en 36). Uit deze boringen blijkt dat zich onder de bovenste archeologische laag zeer zandige klei met puin, houtskool, verbrande leem en soms fosfaat (boringen 1 t/m 4) een dijklichaam bevindt (boringen 1, 2 en 3). Het dijklichaam bestaat uit een rommelige, grijze tot bruingrijze, licht zandige klei waarin hier en daar zandlaagjes te onderscheiden zijn (plaggenophoging). In de boringen 3, 4 en 5 is dekzand aangetroffen, met het hoogste punt op 0,5 m -NAP (in boring 5). In boring 5, waarin geen archeologische lagen zijn waargenomen, is in het dekzand een podzolprofiel geconstateerd. In boring 4 lijkt de top van het zand, waarin houtskool is opgemerkt, vertrapt. Dit kunnen eerste aanwijzingen zijn voor Steentijdbewoning. Geofysisch onderzoek: weerstandsmetingen: er is gemeten met een elektrodenafstand van 1,5 m. Het dieptebereik is gelijk aan de elektrodenafstand: tot 1,5 m -Mv. Dit is het maximale dieptebereik van de
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[70]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
weerstandsmeter. Resultaten weerstandsmetingen: van het noordoosten naar het zuidwesten zijn duidelijk drie zones te onderscheiden (figuur 37): -
in het noordoosten een zone met zeer hoge weerstandswaarden (A);
-
een zone met middelmatige weerstandswaarden (B);
-
in het zuidwesten een zone met lage weerstandswaarden (C).
Elektromagnetische metingen: met de EM38 is hetzelfde oppervlak onderzocht. Resultaten EM38: van het noordoosten naar het zuidwesten zijn globaal dezelfde drie zones te onderscheiden (figuur 38): -
in het noordoosten een zone met zeer lage geleidingswaarden (A);
-
een zone met middelmatige geleidingswaarden (B);
-
in het zuidwesten een zone met zeer hoge geleidingswaarden (C).
Interpretatie: de resultaten van beide methoden lijken sterk op elkaar. De onderscheiden zones geven hoogteverschillen in het terrein weer (verschillen in vochtigheidsgraad). Conclusie: De bovenste archeologische laag valt samen met het terrein dat door de sloot wordt omgeven. Onder de archeologische laag is een oude zeedijk aanwezig. In de ondergrond bevindt zich een dekzandopduiking. Houtskool en mogelijke sporen van vertrapping in het dekzand kunnen wijzen op bewoning in de Steentijd. 15. Advies: aanbevolen wordt het terrein conform de blauwe contour op figuur 35 als ‘archeologisch waardevol’ op te nemen in het bestemmingsplan en op de plankaart en te koppelen aan een aanlegvergunningstelsel. Indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor (0,1 m -Mv ), wordt vervolgonderzoek aanbevolen. 17. Opmerkingen: Rienks & Walther (1954). De dijk is ouder dan 1240 AD Catalogusnummer: 17 (figuren 39, 40 en 41) 1.
RAAP-code: CMA-code 06E-045; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 207.983/587.558
2.
Plaats: Kollum; Toponiem: Zevenhuisterweg (De Goudberg)
3.
Vinder: RAAP; Datum ontdekking: 06-02-2002
6.
Huidig grondgebruik: grasland
7.
Relatie tot omgeving: ten dele verspoelde dekzandvlakte, vervlakt door klei en/of veen, lokaal hoogteverschil maximaal 0,25 tot 0,50 m (code 2Ev1); hoogste punt: 1,02 m +NAP.
8.
Bodem: knippige poldervaaggronden (kalkarm), klei, profielverloop 4 of 4 en 3 (code gMn88C)
9.
Datering: Vroege(?) Middeleeuwen-Nieuwe tijd, Steentijd?
10. Type vindplaats: onbebouwde, gave huisterp 13. Registratiecode Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: AMK-terrein 7776 (CMA-code 06E-045), terrein van hoge archeologische waarde. 14. Veldwerk: Visuele inspectie: de zuidwesthoek van het AMK-terrein ligt duidelijk verhoogd. Hier is aan het maaiveld veel (sub)recent materiaal aangetroffen: dakpannen, baksteen in de vorm van ‘Friese geeltjes’ en enkele fragmenten aardewerk, waaronder steengoed. Bureauonderzoek: op de kaart van Schotanus à Sterringa wordt ter plaatse een ‘Stemdraagend Huys’ afgebeeld. Hierbij is geen naam vermeld. Op de kaarten van Eekhoff en de GHPA wordt geen melding gemaakt van bebouwing ter plaatse. De kaart van de HAF toont een onbebouwde verhoging. Booronderzoek: tijdens het booronderzoek zijn tien boringen gezet in twee raaien, haaks op elkaar, over het hoogste deel van het AMK-terrein (figuren 39, 40 en 41). Uit de boringen blijkt dat overal
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[71]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
binnen het AMK-terrein, maar ook net erbuiten (in boring 6) een archeologische laag aanwezig is: bruingrijze, zandige klei met puin, houtskool en fosfaat. Ook zijn in veel boringen archeologische grondsporen aangetroffen. De natuurlijke ondergrond bestaat uit klei met zandlagen (kwelderafzettingen) met een top op ten hoogste 0,1 m +NAP. Deze kwelderlagen liggen op veen of op pleistoceen zand (dekzand: boringen 2, 3, 9 en 10). In het dekzand is geen podzolbodem opgemerkt. Het hoogste punt van de dekzandopduiking bevindt zich op 0,05 m -NAP (in boring 10). Hier is in de top van het dekzand houtskool gevonden. Dit houtskool hangt vermoedelijk samen met de aanlegfase van de terp. In boring 8 is tot 2,7 m -Mv alleen klei aangetroffen. Vermoedelijk is hier in een fossiele geulbedding geboord. Conclusie: in het AMK-terrein is overal een archeologische laag aanwezig. Daaronder is dikwijls sprake van archeologische grondsporen. Onder de kwelderafzettingen bevindt zich een dekzandkop met houtskool. Dit kan duiden op bewoning in de Steentijd. 16. Advies: aanbevolen wordt het terrein conform de blauwe contour op figuur 39 als ‘archeologisch waardevol’ op te nemen in het bestemmingsplan en op de plankaart, en te koppelen aan een aanlegvergunningstelsel. Indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor (0,15 m -Mv ), wordt vervolgonderzoek aanbevolen. Catalogusnummer: 18 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 207.959/589.075
2.
Plaats: Kollum; Toponiem: Oosterboereweg
3.
Vinder: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed; Datum ontdekking: 2001
6.
Huidig grondgebruik: bebouwd
9.
Datering: Vroege (?) Middeleeuwen-Nieuwe tijd
10. Type vindplaats: huisterp 13. Registratiecode Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: AMK-terrein 9814 (CMA-code 06E-125), terrein van hoge archeologische waarde. 17. Opmerkingen: de terp staat op de kaart van Halbertsma Catalogusnummer: 19 (figuren 42 en 43) 1.
RAAP-code: CMA-code 06E-041; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 207.762/590.613
2.
Plaats: Kollumerpomp; Toponiem: Gorthuis en Oosterboereweg-west
3.
Vinder: RAAP; Datum ontdekking: 07-02-2002
6.
Huidig grondgebruik: grasland
7.
Relatie tot omgeving: kwelderwal, lokaal hoogteverschil maximaal 0,25 tot 0,50 m (code 2Mh6); hoogste punt 1,34 m +NAP
8.
Bodem: kalkarme poldervaaggronden, klei, profielverloop 5 (code Mn85C)
9.
Datering: (Late IJzertijd-)Late Middeleeuwen
10. Type vindplaats: terp 13. Registratiecode Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: AMK-terrein 7772 (CMA-code 06E-041), terrein van zeer hoge archeologische waarde, niet beschermd. 14. Veldwerk: Visuele inspectie: het AMK-terrein ligt nog duidelijk verhoogd ten opzichte van de omliggende percelen. Het oostelijke gedeelte van de terp, buiten de begrenzingen van het AMK-terrein, lijkt
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[72]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
afgegraven te zijn. In de slootkant die de oostelijke grens vormt van het AMK-terrein, zijn veel fragmenten van dakpannen en rood puin aangetroffen. Ook is in deze slootkant een fragment roodgeglazuurd aardewerk (Nieuwe tijd) gevonden. Bureauonderzoek: op de kaart van Schotanus à Sterringa wordt (in de zuidoostelijke uitstulping van het AMK-terrein) een ‘Stemdraagend Huys’ afgebeeld. Hier toont Eekhoff een door sloten omgeven huisplaats en een tweede er direct boven. Deze huizen staan eveneens op de GHPA aangegeven. Op de HAF wordt alleen het noordelijke huis afgebeeld, dat tussen 1962 en 1989 gesloopt is. Hier leidt een pad naar toe dat ten zuiden en ten oosten van het voormalige erf van het zuidelijke huis tussen twee sloten ligt. Het grootste deel van het AMK-terrein is volgens de bovengenoemde kaarten onbebouwd. Booronderzoek: over het terrein zijn in een oost-west georiënteerde raai acht boringen gezet (figuren 42 en 43). In de boringen 1 t/m 6 is onder de bouwvoor een archeologische laag aangetroffen: zandige klei met houtskool, gebakken leem, puin en fosfaat. Vaak bevinden zich archeologische grondsporen onder deze laag, met archeologische indicatoren. In boring 7 is op 1,25 m -Mv een stuk glas aangetroffen. Waarschijnlijk is hier in een recente vergraving geboord, die samenhangt met de perceelssloot. De natuurlijke ondergrond bestaat uit licht zandige klei (kwelderafzettingen) met een top die zich ten hoogste op circa 0,4 m -NAP bevindt. In de boringen 1, 3, 4, 5, 7 en 8 is hieronder, gemiddeld vanaf 0,9 m -NAP, veen aangetroffen. In boring 7 is de top van het veen vergraven. Conclusie: in het AMK-terrein is overal nog een archeologische laag aanwezig 16. Advies: aanbevolen wordt het terrein conform de blauwe contour op figuur 42 als ‘archeologisch waardevol’ op te nemen in het bestemmingsplan en op de plankaart, en te koppelen aan een aanlegvergunningstelsel. Indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor (0,15 m -Mv), wordt vervolgonderzoek aanbevolen. Catalogusnummer: 20 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 207.679/589.515
2.
Plaats: Kollum; Toponiem: Oosterboereweg
3.
Vinder: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed; Datum ontdekking: 2001
4.
Vondstomstandigheden: booronderzoek Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
5.
Toenmalig grondgebruik: bebouwd
6.
Huidig grondgebruik: grasland
9.
Datering: Late Middeleeuwen
10. Type vindplaats: stinsterrein 13. Registratiecode Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: AMK-terrein 9826 (CMA-code 06E-137), terrein van hoge archeologische waarde. 17. Opmerkingen: het betreft een onbebouwd terrein. De kaarten van Schotanus en Schotanus à Sterringa tonen hier de ‘Eygenerfde State’ met het toponiem ‘Tadema’. Eekhoff beeldt het terrein af met een ‘boerenplaats’ met het toponiem ‘Tadema’. Contouren van de ringgracht zijn als depressie in het weiland zichtbaar. Puinresten zijn op circa 0,4 m -Mv aangetroffen. Literatuur: Andreae (1975): 129 en 176. Catalogusnummer: 21 (ARCHIS-waarnemingsnummer: 129084) 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 207.600/586.880; Collectie: de heer Beets
2.
Plaats: Augsbuurt; Toponiem: Zevenhuisterweg
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[73]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
3.
Vinder: de heer Beets
4.
Vondstomstandigheden: vondst gedaan bij het afgraven van een zandkop
5.
Toenmalig grondgebruik: grasland
6.
Huidig grondgebruik: grasland
8.
Bodem: kalkarme poldervaaggronden; klei, profielverloop 3, of 3 en 4, of 4 (code Mn86Cp)
9.
Datering: Midden of Laat Neolithicum
12. Vondstmateriaal: geslepen vuurstenen bijl met rechthoekige doorsnede 14. Veldwerk: zie Asmussen, 2002: catalogusnummer 763, p. 89-90 Methode: booronderzoek en oppervlaktekartering Resultaten: langs de Zevenhuisterweg zijn op aanwijzing van de heer Beets enkele boringen gezet op de plaats van de vondst. Uit de boringen blijkt dat de zandkop is afgegraven (verstoord tot circa 1,0 m -Mv) en dat afgewerkte teeltgrond is teruggestort. Conclusie: eventuele nederzettingsresten zijn op het vergraven perceel niet meer te verwachten. Mogelijk betreft het een bijgift uit een graf of een depotvondst (offervondst). 15. Waardering (classificatie): V 16. Advies: geen vervolgonderzoek 17. Opmerkingen: de vondst kan aan de Trechterbekercultuur of Enkelgrafcultuur worden toegeschreven. Literatuur: Asmussen (2002). Naderhand zijn hier de boringen 271, 272 en 273 gezet, waaruit blijkt dat de bodem in de westelijke helft van het desbetreffende perceel verstoord is tot in de C-horizont (0,9-0,95 m -Mv). Deze boringen bevestigen het beeld dat Asmussen schetst. In de oostelijke helft van het perceel kan het dekzand wel nog beter bewaard gebleven zijn. Catalogusnummer: 22 (figuren 44 en 45) 1.
RAAP-code: CMA-code 06E-043; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 207.504/588.324
2.
Plaats: Kollum; Toponiem: Hesseweg
3.
Vinder: RAAP; Datum ontdekking: 04-02-2002
6.
Huidig grondgebruik: grasland
7.
Relatie tot omgeving: ten dele verspoelde dekzandvlakte, vervlakt door klei en/of veen, lokaal hoogteverschil maximaal 0,25 tot 0,50 m (code 2Ev1); NAP-hoogte: ongeveer 1,2 m +NAP.
8.
Bodem: knippige poldervaaggronden (kalkarm), klei, profielverloop 5 (code gMn83C)
9.
Datering: Late Middeleeuwen
10. Type vindplaats: dijkfragment 13. Registratiecode Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: AMK-terrein 7774 (CMA-code 06E-043), terrein van hoge archeologische waarde. 14. Veldwerk Visuele inspectie: het dijkdeel in het AMK-terrein is duidelijk zichtbaar en steekt zo’n 1,5 m boven het omringende land uit. Het maaiveld ligt aan de noordzijde (voormalig buitendijks gebied) hoger dan aan de zuidzijde (als gevolg van aanslibbing tegen de dijk). Booronderzoek: tijdens het booronderzoek zijn vier boringen gezet (figuren 44 en 45). Boring 1 is gezet zich op het hoogste punt van het nog zichtbare dijkdeel. In deze boring is tot 1,75 m -Mv (0,3 m -NAP) zandige klei met veenbrokken, houtskool en puin aangetroffen. Deze archeologische laag is ongetwijfeld het dijklichaam. Onder deze dijklaag ligt direct dekzand. Puin en houtskool in de boringen 2 en 3 wijzen niet op een dijklichaam, maar op een wegtracé dat hier in de 19e eeuw heeft gelegen
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[74]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
(zie de kaart van Eekhoff). De weg is in de vroege 20e eeuw verlegd (zie de HAF). De begeleidende sloot is nog steeds herkenbaar in het veld en op luchtfoto’s. Conclusie: uit het booronderzoek blijkt dat het inderdaad om een dijkrestant gaat 16. Advies: aanbevolen wordt het terrein conform de blauwe contour op figuur 44 als ‘archeologisch waardevol’ op te nemen in het bestemmingsplan en op de plankaart, en te koppelen aan een aanlegvergunningstelsel. Indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor (0,1 m -Mv ), wordt vervolgonderzoek aanbevolen 17. Opmerkingen: Rienks & Walther (1954). De dijk is ouder dan 1240. Een ander gedeelte van deze dijk is onder catalogusnummer 16 behandeld. Catalogusnummer: 23 (ARCHIS-waarnemingsnummer: 35867) 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 207.360/587.750
2.
Plaats: Kollum; Toponiem: Zevenhuizen
3.
Vinder: Poortinga; Datum ontdekking: 1985
4.
Vondstomstandigheden: losse vondst met metaaldetector
6.
Huidig grondgebruik: grasland
9.
Datering: Late Middeleeuwen-Nieuwe tijd
12. Vondstmateriaal: het betreft de vondst van een lakenlood met wapen (onbekend) en een bronzen munt van Hendrik III van Engeland (circa 1217). 17. Opmerkingen: de vondsten zijn gedaan op of vlakbij het terrein ‘Faasma’, waar een ‘Edele state’ heeft gelegen (zie catalogusnummer 116). Mogelijk heeft deze een stins als voorganger gehad en zijn de vondsten daaraan te relateren. Catalogusnummer: 24 (figuren 46, 47 en 48) 1.
RAAP-code: 06E-P; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 207.255/590.412
2.
Plaats: Kollum; Toponiem: Haijemastate
3.
Vinder: RAAP; Datum ontdekking: 15-01-2002
6.
Huidig grondgebruik: akker- en grasland
7.
Relatie tot omgeving: kwelderwal, lokaal hoogteverschil maximaal 0,25 tot 0,50 m (code 2Mh6); hoogste punt 1,39 m +NAP.
8.
Bodem: terp (T), grenzend aan kalkarme poldervaaggrond, klei, profielverloop 5 (code Mn85C)
9.
Datering: Vroege (?) Middeleeuwen-Nieuwe tijd
10. Type vindplaats: huisterp 13. Registratiecode Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: AMK-terrein 9815 (CMA-code 06E-126), terrein van hoge archeologische waarde. 14. Veldwerk Visuele inspectie: de terp is nog zichtbaar. De boerderij ligt verhoogd en ten zuiden ervan is een onregelmatig reliëf zichtbaar met duidelijke afgravingssporen. Het perceel ten noorden van de boerderij is in gebruik als akker, de rest van het terrein bestaat uit grasland. Bureauonderzoek: Schotanus à Sterringa toont hier een ‘Stemdraagend Huys’ met de naam ‘Hayema’. Op de kaart van Eekhoff wordt de op het terrein aanwezige boerderij aangeduid met de naam ‘Haijema’. De HAF toont de omgrachte boerderij als ‘Haaijema State’.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[75]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Booronderzoek: op het terrein zijn twaalf boringen gezet (figuren 46, 47 en 48). De boringen 1 t/m 8 zijn gezet in een noord-zuid georiënteerde raai in het verlengde van de achtergevel van de boerderij. De boringen 9, 10 en 11 vormen een oostelijke dwarsraai haaks op boring 3. Boring 12 is een losse boring in het noordoostelijke perceel van de terp. In alle boringen is een archeologische laag aanwezig: zandige klei met houtskool, puin, verbrand leem en fosfaat. Incidenteel reikt de archeologische laag vrij diep (boring 3). Mogelijk is hier in een archeologisch grondspoor geboord. Vanaf circa 0,1 m +NAP beginnen de kwelderafzettingen (klei met zandlagen). Hieronder ligt veen. Conclusie: in alle boringen is een archeologische laag aangetroffen. 16. Advies: aanbevolen wordt het terrein conform de blauwe contour op figuur 46 als ‘archeologisch waardevol’ op te nemen in het bestemmingsplan en op de plankaart, en te koppelen aan een aanlegvergunningstelsel. Indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor (0,1 m -Mv), wordt vervolgonderzoek aanbevolen. Catalogusnummer: 25 (figuren 49, 50 en 51) 1.
RAAP-code: CMA-code 06E-040; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 207.247/590.184
2.
Plaats: Kollum; Toponiem: Jeltingastate
3.
Vinder: RAAP; Datum ontdekking: 07-02-2002
6.
Huidig grondgebruik: grasland
7.
Relatie tot omgeving: getij(kreek)bedding (< 2 m diep), lokaal hoogteverschil maximaal 0,25 tot 0,50 m (code 2M13).
8.
Bodem: kalkarme poldervaaggronden, klei, profielverloop 5 (code Mn85C)
9.
Datering: Late Middeleeuwen
10. Type vindplaats: stateterrein 13. Registratiecode Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: AMK-terrein 7788 (CMA-code 06E-040), terrein van zeer hoge archeologische waarde, niet beschermd. 14. Veldwerk Visuele inspectie: het AMK-terrein omvat volgens de bodemkaart het noordelijke deel van een terp die zich uitstrekt tot de ten zuiden van het terrein gelegen boerderij. Het stateterrein ligt enigszins verhoogd. De oorspronkelijke gracht is als depressie zichtbaar. De terp lijkt tussen het voormalige stateterrein en de boerderij in het zuiden afgegraven te zijn. Bureauonderzoek: de kaart van Schotanus à Sterringa toont ter plaatse een ‘Eygen Erfde Staate’ waarbij de naam ‘Jeltinga’ wordt vermeld. Zijn vader, Schotanus, noemt de state ‘Scheltinga’. De kadastrale minuut van 1823 toont centraal binnen de binnenste omgrachting een noord-zuid georiënteerd gebouw en aan de oostzijde een doorgang (brug?) over de binnengracht. De kaart van Eekhoff maakt hier melding van de voormalige state ‘Jeltinga of Schoonenburg’ met ten noordoosten van de gracht een huis. In de GHPA wordt het stateterrein met omgrachting weergegeven, zonder bebouwing of naam, met het huis dat ook Eekhoff afbeeld. De HAF (1930) toont een andere verkaveling, geen grachten om het terrein, maar wel het huis ten noordoosten ervan en de boerderij ten zuiden van de vindplaats. Booronderzoek: er zijn op het terrein negen boringen gezet in een zuid-noord georiënteerde raai. (figuren 49 en 50). Bijna overal is een laag aanwezig met archeologische indicatoren, behalve in de boringen 5 en 6. De boringen 5, 6 en 7 zijn centraal in het AMK-terrein gezet, op de voor de hand liggende locatie voor het hoofdgebouw, dat omgeven lijkt te zijn door een dubbele omgrachting (zie
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[76]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
figuur 49: herkenbaar op het AHN). Onder de bouwvoor is in boring 7 (op 0,8 m +NAP) een circa 0,2 m dikke archeologische laag (zandige klei met houtskool, puin, mortel en fosfaat) aangetroffen. Hieronder en in de boring 6 en 5 (waar het maaiveld aanmerkelijk dieper ligt: ca. 0,05 m +NAP) al direct onder de bouwvoor, bevindt zich grijze klei. Deze lijkt te behoren tot de natuurlijke kwelderafzettingen, wat betekent dat de state niet op een terp ligt. I boring 8, die gezet is in een depressie in het terrein (de binnenste omgrachting), is inderdaad een grachtvulling aangetroffen (tot 1,6 m -NAP). De boringen 9 en 4, met een archeologische laag van 20 en 40 cm, zijn, afgaande op het AHN, gezet op de singel tussen de beide omgrachtingen. Op het AHN is direct ten zuiden van het AMK-terrein een door een sloot omgeven rechthoekig perceel zichtbaar, onderverdeeld in een lager gelegen noordelijke helft en een relatief hooggelegen zuidelijke helft met de bovengenoemde boerderij. In de noordelijke helft zijn de boringen 1, 2 en 3 gezet. In de boringen 2 en 3 is onder de bouwvoor een 20-60 cm dikke, verrommelde laag zandige klei met weinig houtskool en puin aanwezig: een antropogene laag. In boring 1 is waarschijnlijk in een grondspoor geboord (tot ca. 0,8 m -NAP): de omringende sloot/ gracht. Deze is afgedekt met een circa 20 cm dikke grondlaag die identiek is aan de antropogene laag in de boringen 2 en 3. Waarschijnlijk is ter hoogte van boring 1 grond in een sloot geschoven om deze te dempen. Deze antropogene laag kan een relatief recente (bijv. 19e eeuwse) ophoging zijn (met grond afkomstig van het stateterrein) en is vermoedelijk niet archeologisch relevant. Het is niet ondenkbaar dat dit perceel samen met het westelijk aangrenzende behoord heeft tot een voorhof van de state. De historische kaarten tonen hier geen historische bebouwing. Op het AMK-terrein is tevens een oppervlaktekartering uitgevoerd. Hierbij zijn vooral in molshopen fragmenten puin en mortel aangetroffen. Geofysisch onderzoek: door middel van weerstandsmetingen; er is gemeten met een elektrodenafstand van 1 m. Het dieptebereik is gelijk aan de elektrodenafstand: tot 1 m -Mv. Resultaten: er zijn vier zones te onderscheiden (figuur 51): - een zone van ongeveer 25 x 33 m met lage tot zeer lage weerstandswaarden (A) in de oostelijke helft; - een zone van circa 35 x 35 m met hoge tot zeer hoge weerstandswaarden (B) in de westelijke helft; - drie stroken met lage weerstandswaarden (C); deze zijn circa 3-5 m breed en liggen parallel aan de huidige perceelsgrenzen; twee zijn noord-zuid georiënteerd en één is oost-west georiënteerd; - een noord-zuid georiënteerde strook met hoge weerstandswaarden (D) in het zuidoosten van het gemeten gebied; deze is 7 m breed en 35 m lang. Interpretatie: in zone A ligt het maaiveld relatief laag (afgegraven), met een hogere bodemvochtigheid als gevolg. Zone B, met een relatief hoge weerstand, valt deels samen met een hooggelegen terreingedeelte waar het hoofdgebouw gestaan zal hebben. De hoge weerstanden ten westen van de gracht en in het zuidwesten zijn vermoedelijk terug te voeren op de lithologie aldaar, vlakbij een voormalige, vrij recente geul die zich heeft ingesneden in de kwelderafzettingen. Volgens de bodemkaart bevinden zich hier pleistoceen zand in de ondergrond tussen 0,4 en 1,2 m -Mv (Mn86Cwp; zie boring 111 in raai L-L’ - figuur 12- die hetzelfde beeld geeft en in dezelfde geul is gezet.). Het relatief ondiep gelegen zand kan de hoge weerstandswaarden verklaren. De lage weerstanden in C vallen samen met relatieve laagten, waar op basis van het AHN de binnenste omgrachting wordt vermoed. De hoge weerstandswaarden in het zuidoosten (D) zijn veroorzaakt door puin dat als padverharding is gebruikt. Conclusie: in het AMK-terrein zijn het stateterrein en de singel tussen de omringende omgrachtingen goed herkenbaar, zowel in de boringen als in de weerstandsmetingen (en het ANN). Direct ten zuiden
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[77]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
van het AMK-terrein is een antropogene laag aangetroffen, die vermoedelijk niet archeologisch relevant is. 16. Advies: aanbevolen wordt het terrein conform de zwarte contour op figuur 49 als ‘archeologisch waardevol’ op te nemen in het bestemmingsplan en op de plankaart, en te koppelen aan een aanlegvergunningstelsel. Indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor (0,1 m -Mv), wordt vervolgonderzoek aanbevolen. Catalogusnummer: 26 (figuren 52 en 53) 1.
RAAP-code: CMA-code 06E-039; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 207.038/590.731
2.
Plaats: Kollumeroudzijl
3.
Vinder: RAAP; Datum ontdekking: 12-02-2002
6.
Huidig grondgebruik: akkerland
7.
Relatie tot omgeving: kwelderwal, lokaal hoogteverschil maximaal 0,25 tot 0,50 m (code 2Mh6); hoogste punt: 1,45 m +NAP
8.
Bodem: kalkarme poldervaaggronden, klei, profielverloop 5 (code Mn85C)
9.
Datering: Steentijd?, Late Middeleeuwen
10. Type vindplaats: terp 13. Registratiecode Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: AMK-terrein 7787 (CMA-code 06E-039), terrein van hoge archeologische waarde. 14. Veldwerk Visuele inspectie: het AMK-terrein maakt volgens de bodemkaart deel uit van een terp. In de oostelijke heft van het AMK-terrein is een verhoging van circa 40 x 40 m zichtbaar, met ten oosten ervan een depressie. Daarbuiten, ten oosten van het AMK-terrein, is geen verhoging zichtbaar. Wel ligt dit perceel hoger dan het perceel met het AMK-terrein. Bureauonderzoek: op geen van de bestudeerde historische kaarten wordt hier bebouwing afgebeeld Booronderzoek: over de terp zijn negen boringen gezet, waarvan de boringen 1 t/m 5 op het AMKterrein zijn gezet (figuren 52 en 53). In boring 3 is onder de bouwvoor een archeologische laag (zandige klei met houtskool en puin) opgemerkt met een dikte van circa 0,6 m. Deze laag is in boring 4 nog slechts 0,05 m dik. De archeologische laag ligt op dekzand (ook in de boringen 1, 2, 6 en 7), dat juist ter hoogte van boring 3 het hoogste punt bereikt (0,5 m +NAP). In het dekzand ontbreken aanwijzingen voor bodemvorming. In boring 4 is zowel in een dunne laag grijze klei als in de top van het onderliggende dekzand houtskool aanwezig. Mogelijk is de houtskool het gevolg van activiteiten die samenhangen met het opwerpen van de terp. Het is echter niet uit te sluiten dat dit houtskool samenhangt met activiteiten uit de Steentijd. In boring 5 is geboord in een geul, gevuld met klei en verspoeld dekzand, die zich in het pleistocene dekzandlandschap heeft ingesneden. Deze geul wigt nabij boring 6 uit. Een archeologische laag (grijsbruine klei met af en toe een spikkel houtskool en/of puin) van ongeveer 0,4 m dik is ook aanwezig in de boringen 7, 8 en 9, buiten het AMK-terrein. De top van de natuurlijke ondergrond (klei) ligt hier ten hoogste op circa 0,4 m +NAP. Onder de klei, op circa 1,15 m -NAP, ligt in boring 8 veen. Conclusie: Op het AMK-terrein is alleen in de oostelijke helft sprake van een ophogingslaag. Het lijkt te gaan om een kleine terp die op het hoogste punt van een zandkop is opgeworpen. Mogelijk wijst het houtskool in het dekzand op activiteiten uit de Steentijd. Gescheiden door een geul is in het
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[78]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
oostelijk aangrenzende perceel ook een archeologische laag aangetroffen. Het terrein ligt hier iets hoger dan de omringende percelen. Waarschijnlijk betreft het een tweede terp. 16. Advies: aanbevolen wordt het de beide vindplaatsen conform de blauwe contour op figuur 52 als ‘archeologisch waardevol’ op te nemen in het bestemmingsplan en op de plankaart, en te koppelen aan een aanlegvergunningstelsel. Indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor (0,3 m -Mv), wordt vervolgonderzoek aanbevolen. Catalogusnummer: 27 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 206.931/590.855
2.
Plaats: Kollumerpomp; Toponiem: Torpmacluft
6.
Huidig grondgebruik: bebouwd
9.
Datering: Vroege (?) Middeleeuwen-Nieuwe tijd
10. Type vindplaats: huisterp 13. Registratiecode Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: AMK-terrein 9816 (CMA-code 06E-127), terrein van hoge archeologische waarde 17. Opmerkingen: zie catalogusnummer 30 Catalogusnummer: 28 (ARCHIS-waarnemingsnummer: 238217) 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 6G; Coördinaten: 206.880/586.940
2.
Plaats: Augsbuurt (Lutjewoude)
3.
Vinder: GIA (voorheen BAI); Datum ontdekking: 1976
9.
Datering: Late Middeleeuwen-Nieuwe tijd
12. Vondstmateriaal: rode en gele baksteen, keramiek en de fundering van een kerkgebouw 14. Veldwerk: opgraving Catalogusnummer: 29 (ARCHIS-waarnemingsnummer: 909828; figuren 54 t/m 57) 1.
RAAP-code: CMA-code 06G-001; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 206.759/587.142
2.
Plaats: Augsbuurt (Lutjewoude)
3.
Vinder: RAAP; Datum ontdekking: 20-02-2002
6.
Huidig grondgebruik: grasland
7.
Relatie tot omgeving: grondmorene al dan niet met welvingen bedekt door dekzand, zwak golvend, relatief laaggelegen, lokaal hoogteverschil maximaal 0,50 tot 1,00 m (code 3Gc2); hoogste punt 1,47 m +NAP
8.
Bodem: hoge zwarte enkeerdgronden, lemig fijn zand (code zEZ23)
9.
Datering: Late Middeleeuwen-Nieuwe tijd
10. Type vindplaats: stateterrein 13. Registratiecode Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: AMK-terrein 9828 (CMA-code 06G-001), terrein van zeer hoge archeologische waarde, niet beschermd 14. Veldwerk Visuele inspectie: het AMK-terrein ligt duidelijk hoger dan de omringende percelen. Ongeveer halverwege het terrein ligt een zuidwest-noordoost georiënteerde depressie. Bureauonderzoek: op de kaart van Schotanus à Sterringa wordt hier de ‘Edele Staate Ausburg’ vermeld. Zijn vader Schotanus had aan deze edele state het toponiem ‘Clant’ verbonden. Deze state
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[79]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
maakt deel uit van een kleine buurschap met de naam ‘Ausbuir’ of ‘Lutke Woude’, die behalve uit de state met een bijgebouw uit een kerk en vijf ‘Stemdraagende Huysen’ bestaat, waarvan er vier ten westen van de ‘Trekvaart na Groeningen’ (Stroobosser trekvaart) liggen. Op de kaart van Eekhoff wordt de buurschap aangeduid met de naam ‘Augsbuurt of Lutkewoude’. Uit deze kaart blijkt dat de state inmiddels is afgebroken. Het bijgebouw van de voormalige state ‘Augsburg of Clant-State’, direct ten oosten van het stateterrein, is nu een boerderijplaats. Aan de westkant van de trekvaart zijn nu nog slechts drie boerderijplaatsen aanwezig. Rondom de kerk zijn drie nieuwe boerderijplaatsen ontstaan. De GHPA noemt de gemeenschap Augsbuurt of Lutkewolde, maar maakt geen melding van de voormalige state. Deze is in de perceelsstructuur wel duidelijk herkenbaar. Op de HAF wordt de buurschap aangegeven met de naam ‘Waterschap Ausbuur’. Aan de westkant van de trekvaart bevinden zich nog steeds drie boerderijen. Het oorspronkelijke bijgebouw van de state is een boerderij. Het stateterrein zelf wordt als een naamloos, onbebouwd, omgracht terrein weergegeven. De oude kerk is nog steeds aanwezig, evenals twee boerderijplaatsen die zich ten noorden en zuiden hiervan bevinden. Tegenwoordig wordt de buurschap aangeduid met de naam Augsbuurt-Lutjewoude. De situatie is verder min of meer gelijk gebleven aan de situatie in 1926 (HAF). De boerderij ten zuiden van de kerk is echter inmiddels gesloopt. De binnenomgrachting en de dubbele omgrachting van het buitenterrein, met ertussen een singel, zijn op luchtfoto’s en de hoogtekaart (AHN) goed herkenbaar en deels nog behouden in het huidige slotenpatroon (figuur 54). De voormalige state is dus aanmerkelijk groter dan het huidige AMK-terrein, dat alleen het binnenterrein omvat. Booronderzoek: op het terrein zijn 17 boringen gezet, waarvan zes boringen in een noordwest-zuidoost georiënteerde raai (figuren 54 en 55). In de boringen 2, 3, 5, 11 t/m 14, 16 en 17 is onder de bouwvoor een tot 0,5 m dikke archeologische laag aanwezig: zandige klei, kleiig zand of zand met klei- en veenbrokken, met spikkels en brokjes houtskool, puin en mortel, soms met een fragmentje kogelpotaardewerk en roodbakkend geglazuurd aardewerk uit de Late Middeleeuwen of Nieuwe tijd. Aan de zuidoost- en oostzijde (en incidenteel aan de westzijde van het onderzochte gebied) bevindt zich een circa 0,3 m dikke veenlaag, waarvan de top en soms het hele veentraject baksteenpuin, mortel, houtskool en aardewerk bevat. Waar het veen verstoord is, is het ook te beschouwen als een archeologische laag (boringen 9 en 10). Onder de archeologische laag ligt een dekzandopduiking, met het hoogste punt in boring 3 (0,85 m +NAP). De top van het dekzand is vaak verrommeld, waarschijnlijk als gevolg van de bouw van de state: het gebouw zal gefundeerd geweest zijn op/tot in het dekzand. Vaak is in het dekzand een podzolbodem te onderscheiden, die verstoord is tot in de BC- of C-horizont. In de boringen 1 en 6 is in archeologische grondsporen geboord (klei, som met een zandlaag, met houtskool en puin). Het betreft taluds of de aanzet van de binnenomgrachting. In de boringen 4 en 15 is eveneens in een grondspoor geboord; mogelijk een dwarsgracht die het binnenterrein scheidde in een noordwestelijk en een zuidoostelijk gedeelte. Geofysisch onderzoek Weerstandsmetingen: er is gemeten met een elektrodenafstand van 1 m. Het dieptebereik is gelijk aan de elektrodenafstand: tot 1 m -Mv. Halverwege het onderzoek begon het hard te regenen. Dit beïnvloedde de meetresultaten. In nattere bodems is de elektrische weerstand minder hoog en ontstaat iets meer ruis in de dataset. Het gemiddelde verschil in meetwaarden dat veroorzaakt werd door de regen, was met eenvoudige databewerking op te heffen, de ruis niet. Het deel dat in de regen werd gemeten, betreft het zuidwestelijke deel. De scheiding tussen deze twee delen is op figuur 56 aangegeven. Van het noordwesten naar het zuidoosten zijn vijf zones te onderscheiden (figuur 56):
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[80]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
- een zone met zeer hoge weerstandswaarden in het noordwesten (A); - hierop aansluitend een zone van zeer lage weerstandswaarden (B); - een zone met gemiddelde weerstandswaarden (C); - een zone met hoge weerstandswaarden(D); - een zone met gemiddelde weerstandswaarden (E); Elektromagnetisch onderzoek: met de EM38 is hetzelfde oppervlak onderzocht. In het onderzochte gebied zijn vier zones onderscheiden (figuur 57): - een zone met lage geleidingswaarden in het noordwesten (A); - hierop aansluitend een zone van zeer hoge geleidingswaarden (B); - in het zuidoosten een zone met vrij hoge geleidingswaarden (C); - in het zuidwesten een zone met lage geleidingswaarden (D). Interpretatie: beide resultaten tonen in de noordwestelijke helft van het onderzochte gebied min of meer dezelfde structuren; de beelden in de zuidoostelijke helft zijn onderling niet zo goed vergelijkbaar. In structuur A is met beide onderzoeksmethoden goed het noordwestelijke deel van het binnenterrein te herkennen. Structuur B valt samen met de vermoede gracht die het binnenterrein in tweeën deelt. Structuren C en D liggen binnen het zuidwestelijke deel van het binnenterrein. Binnen structuur D geeft het weerstandsonderzoek hoge waarden binnen rechthoekige vlakken. Deze kunnen wijzen op funderingsresten, uitbraaksleuven en/of kelders en puinlagen. Het elektromagnetisch onderzoek heeft hier minder duidelijke patronen opgeleverd en geeft alleen in het uiterste zuidwesten een rechthoekig gebied met een lage geleidingswaarde dat overeenkomt met een gebied met hoge weerstanden (een kelder in de ondergrond?). Conclusie: binnen het stateterrein is een archeologische laag aanwezig. De omgrachting is bewaard als sloot of als grachtvulling. In de zuidoostelijke helft van het deelterrein dat geofysisch onderzocht is, lijken resten van bebouwing aanwezig te zijn. 16. Advies: aanbevolen wordt het de beide vindplaatsen conform de blauwe contour op figuur 54 als ‘archeologisch waardevol’ op te nemen in het bestemmingsplan en op de plankaart en te koppelen aan een aanlegvergunningstelsel. Indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor (0,3 m -Mv), wordt vervolgonderzoek aanbevolen. 17. Opmerkingen: Van den Berg (1989: 4-5, 9-10, 14). Catalogusnummer: 30 (ARCHIS-waarnemingsnummer: 128311; figuren 58, 59 en 60) 1.
RAAP-code: 06E-Q; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 206.664/590.852 (206.650/590.875)
2.
Plaats: Kollum; Toponiem: Torpmacluft en Kollumer Terp
3.
Vinder: RAAP; Datum ontdekking: 14 en 15-01-2002; 04-02-2002 (ARCHIS-waarnemingsnummer 128311).
6. 7.
Huidig grondgebruik: akker- en grasland Relatie tot omgeving: kwelderwal, lokaal hoogteverschil maximaal 0,25 tot 0,50 m (code 2Mh6); hoogste punt 1,56 m +NAP.
8.
Bodem: terp (T) kalkarme poldervaaggrond, klei, profielverloop 5 (code Mn85C-V)
9.
Datering: Neolithicum, Late IJzertijd, Late Middeleeuwen-Nieuwe tijd
10. Type vindplaats: steentijdnederzetting, terp en verhoogde huisplaats 12. Vondstmateriaal: ARCHIS-waarnemingsnummer 128311 (ter hoogte van zandkop): vuursteen: circa 300 artefacten uit het Neolithicum, waaronder afslagen en brokken (ca. 10% verbrand), vier kernen,
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[81]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
veertien schrabbers waarvan vijf zeer klein (knoopschrabbers), één geretoucheerde, ovale, ronde ‘amulet’ en twee driehoekspitsen. Natuursteen: één fragment van een slijpsteen. Aardewerk: twee stuks prehistorisch (waaronder één randfragment) en twee stuks kogelpot; bot: acht stuks, verbrand. 13. Registratiecode Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: AMK-terrein 7786 (CMA-code 06E-038), terrein van zeer hoge archeologische waarde, niet beschermd. 14. Veldwerk: 14 en 15-01-2002 Visuele inspectie: AMK-terrein 7786 omvat het westelijke deel van een terp (RAAP-code 06E-Q). Het oostelijke deel van deze terp valt samen met AM-terrein 9816 (zie catalogusnummer 27). Het centrale deel van AMK-terrein 7786 ligt verhoogd. Op het maaiveld bevinden zich hier veel vuursteenfragmenten. Dit terrein wordt gekenmerkt door veel hoogteverschil, hetgeen wijst op lokale vergravingen. Naar het zuiden toe loopt het reliëf sterk af. Het AMK-terrein zal hier (gedeeltelijk) afgegraven zijn. Ten oosten van AMK-terrein 7786, waar de terp zich nog voortzet, bevinden zich twee verhoogde erven. Ook in dit gedeelte is veel hoogteverschil, hetgeen wijst op gedeeltelijke afgravingen. Bureauonderzoek: de kaart van Schotanus à Sterringa toont vijf Stemdraagende Huysen met de aanduiding ‘Kollumer Terp’. Op de kaart van Eekhoff zijn nog slechts drie boerderijen aanwezig onder het toponiem ‘De Terp’. De GHPA toont hetzelfde beeld als de kaart van Eekhoff. Het hoogste deel van de terp bevindt zich op deze kaart ter plaatse van de meest westelijke huisplaats. Op de HAF is het toponiem ‘Terp’ geplaatst bij de meest oostelijke huisplaats. De top van de terp (1,9 m +NAP) bevindt zich volgens deze kaart ten zuidwesten van de meest westelijke huisplaats. Booronderzoek: op het terrein zijn 22 boringen gezet (figuren 58, 59 en 60). De boringen 1 t/m 6 vormen een noord-zuid georiënteerde raai, die ter hoogte van boring 4 kruist met een min of meer oostwest georiënteerde raai die uit de boringen 7 t/m 16 bestaat. De boringen 17, 18 en 19 vormen een noord-zuid georiënteerde raai die even ten westen van de boringen 1 t/m 6 ligt. De boringen 20, 21 en 22 liggen in het zuidwesten van AMK-terrein 7786. In de boringen ten westen van boring 11 is dekzand aangetroffen. Het dekzand vormt een opduiking met het hoogste punt nabij de boringen 2, 15 en 17: circa 0,9 m +NAP. In de boringen 4, 5, 7, 15 en 18 is in de top van het dekzand lichte bodemvorming opgemerkt. Op het hoogste punt van de opduiking is het dekzand getopt of opgenomen in de terplaag. In de boringen 18 en 19 bevat de top van het dekzand houtskool. Dit is een aanwijzing voor de aanwezigheid ban een vindplaats uit de Steentijd, waarvoor de bewijzen op het maaiveld zijn aangetroffen. Incidenteel is langs de flanken van de dekzandopduiking een veenrestant opgemerkt (in de boringen 18 en 19, respectievelijk 0,5 en 0,3 m dik, op 0,5 en 0,35 m -Mv). Ten oosten van boring 9 bestaat de natuurlijke ondergrond uit kwelderafzettingen (zandige klei met zandlagen en kleiig zand met zandlagen) met een top op ca. 0,4 m -NAP. Op het dekzand en op de kwelderafzettingen is bijna overal een licht tot matig zandige archeologische laag aanwezig, waarin spikkels en brokjes puin, houtskool, verbrande leem en incidenteel botfragmentjes zijn aangetroffen. Deze laag is circa 0, 1 m dik waar het dekzand opduikt en ruim 1,0 m dik daar waar het dekzand wegduikt. Incidenteel is, gelet op de diepte van oude verstoringen, geboord in een archeologisch grondspoor (boringen 1 en 10). In de boringen 6, 18 en 19 is de archeologische laag geheel opgenomen in de bouwvoor of vergraven en boring 22 ligt buiten de terp. In de boringen 9 t/m 13 zijn fosfaatvlekken in de ondergrond aanwezig. Op het terrein is tevens een oppervlaktekartering uitgevoerd. Hierbij zijn enkele fragmenten laat-middeleeuws kogelpotaardewerk gevonden. Deze fragmenten hebben een hard baksel en zijn gemagerd met grove granietmagering. Ter hoogte van de zandopduiking (tussen de boringen 1 en 4) liggen veel vuurstenen artefacten op het maaiveld; bewijzen voor een nederzetting uit de Steentijd ter plaatse.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[82]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Conclusie: In de meeste boringen is een archeologische laag aangetroffen. Ook zijn archeologische grondsporen aanwezig. Tevens is in AMK-terrein 7786 een dekzandkop aanwezig met lichte podzolvorming en vele aanwijzingen voor een nederzetting uit de (late) Steentijd. Naar verwachting is een groot deel van de zandopduiking nog intact. Hier zijn ook grondsporen uit de Steentijd te verwachten. 15. Waardering vuursteenvindplaats (classificatie): III (ARCHIS-waarnemingsnummer 128311) 16. Advies: aanbevolen wordt de vindplaatsen conform de blauwe contour op figuur 58 als ‘archeologisch waardevol’ op te nemen in het bestemmingsplan en op de plankaart, en te koppelen aan een aanlegvergunningstelsel. Indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor (0,2 m -Mv), wordt vervolgonderzoek aanbevolen. Catalogusnummer: 31 (figuren 61 en 62) 1.
RAAP-code: CMA-code 06E-042; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 206.677/588.411
2.
Plaats: Kollum; Toponiem: Kollum-oost
3.
Vinder: RAAP; Datum ontdekking: 05-02-2002
6.
Huidig grondgebruik: grasland
7.
Relatie tot omgeving: grondmorene al dan niet met welvingen bedekt door dekzand, zwak golvend, relatief laaggelegen (code 3Gc2); hoogste punt 1,58 m +NAP.
8.
Bodem: hoge zwarte enkeerdgronden, lemig fijn zand (code zEZ23)
9.
Datering: Late Middeleeuwen
10. Type vindplaats: stateterrein 13. Registratiecode Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: AMK-terrein 7773 (CMA-code 06E-042), terrein van hoge archeologische waarde. 14. Veldwerk Visuele inspectie: het AMK-terrein vertoont aan het maaiveld veel bulten en kuilen, wat op verstoring wijst. Het terrein ligt hoger dan de percelen aan de noord- en westzijde. Het aangrenzende zuidelijke perceel ligt ongeveer even hoog. De oostelijk van het terrein gelegen boerderijplaats ligt iets hoger dan het AMK-terrein. Bureauonderzoek: de kaart van Schotanus à Sterringa toont hier een ‘Stemdraagend Huys’, zonder naamsvermelding. De kaart van Eekhoff geeft ter plaatse een voormalige state ‘Rodenburg’. De GHPA beeldt geen bebouwing af. Op de kaart van de HAF is het terrein onbebouwd en is de naam ‘Rodenburg’ verbonden aan een groepje boerderijen direct ten oosten hiervan. Booronderzoek: er zijn 34 boringen gezet (figuren 61 en 62). In alle boringen behalve boring 15 (waarin de bodem diep verstoord is) is een archeologische laag opgemerkt: kleiig zand of zandige klei met houtskool, stukjes verbrande leem en puin. Het onderscheid tussen de bouwvoor en de archeologische laag was niet altijd betrouwbaar vast te stellen. In de boringen 6, 8, 9, 14, 16, 18 en 19 is het onduidelijk of het om een dikkere of dieper gelegen archeologische laag gaat, of om archeologische grondsporen. Waarschijnlijk bestaat de archeologische laag deels uit opgebrachte grond van een dijk uit de vroege 13e eeuw (zie catalogusnummers 16 en 22), die ook ter hoogte van dit state-terrein gelegen heeft. In de boringen 2, 5, 31 en 33 is zeker in grondsporen geboord (verstoringen tot diep in het dekzand). Incidenteel ligt onder de archeologische laag een veenrestant. Meestal echter ligt de archeologische laag direct op dekzand (op gemiddeld 1,0 m -Mv). In het dekzand zijn af en toe (in de boringen 4, 5, 7, 20, 21 en 29) aanwijzingen voor een podzolbodem aangetroffen. Incidenteel is onder het dekzand keizand/keileem aangetroffen.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[83]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Geofysisch onderzoek: met de EM38, de elektromagnetometer. Deze heeft een dieptebereik van 0,5 tot 1,5 m -Mv. Met de EM38 is een grid van 52 bij 78 m gemeten. Er zijn geen structuren gemeten, alleen maar ‘ruis’. Er zijn geen structuren gemeten met de EM38. Derhalve kunnen geen conclusies uit dit onderzoek worden getrokken. Afwezigheid van gemeten structuren betekent niet dat er geen (archeologische) objecten in de ondergrond aanwezig zijn. Deze kunnen zich bijvoorbeeld buiten het meetbereik van de EM38 bevinden. Conclusie: op het AMK-terrein is, ondanks vergravingen, overal nog sprake van een archeologische laag. Grondsporen zijn aanwezig. 16. Advies: aanbevolen wordt de vindplaatsen conform de blauwe contour op figuur 61 als ‘archeologisch waardevol’ op te nemen in het bestemmingsplan en op de plankaart, en te koppelen aan een aanlegvergunningstelsel. Indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor (0,25 m -Mv), wordt vervolgonderzoek aanbevolen. Catalogusnummer: 32 (ARCHIS-waarnemingsnummer: 35868) 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 206.350/589.000
2.
Plaats: Kollum; Toponiem: Jumaheerd
3.
Vinder: Poortinga; Datum ontdekking: 1995
4.
Vondstomstandigheden: oppervlaktevondst met metaaldetector
6.
Huidig grondgebruik: bebouwd
9.
Datering: Late Middeleeuwen-Nieuwe tijd
12. Vondstmateriaal: lakenlood in de vorm van een met pijlen doorboorde dierfiguur 17. Opmerkingen: de vondst is gedaan achter boerderij Jumaheerd in een ten behoeve van nieuwbouw tot circa 0,35 m afgegraven terrein. Catalogusnummer: 33 (figuren 63, 64 en 65) 1.
RAAP-code: CMA-code 06E-037; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 206. 213/590.836
2.
Plaats: Kollumeroudzijl; Toponiem: Feitsmastate-oost
3.
Vinder: RAAP; Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed; Datum ontdekking: 2001 (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed); 12-02-2002 (RAAP).
6.
Huidig grondgebruik: grasland
7.
Relatie tot omgeving: getij-(kreek-)bedding (< 2 m diep), lokaal hoogteverschil maximaal 0,25 tot 0,50 m (code 2M13); hoogste punt 2,21 m +NAP.
8.
Bodem: kalkarme poldervaaggronden, klei, profielverloop 5 (code Mn85C)
9.
Datering: Late IJzertijd-Late Middeleeuwen
10. Type vindplaats: terp 13. Registratiecode Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: AMK-terrein 7785 (CMA-code 06E-037), terrein van zeer hoge archeologische waarde, niet beschermd. 14. Onderzoek Visuele inspectie: het deel van de terp dat samenvalt met het AMK-terrein ligt hoger dan de omgeving. Op het AMK-terrein zijn aanwijzingen voor vergravingen zichtbaar. Zo is een steilkantje te zien tussen de boringen 7 en 8. Buiten het AMK-terrein lijkt de terp (grotendeels) afgegraven en geëgaliseerd te zijn.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[84]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Bureauonderzoek: op de kaart van Schotanus à Sterringa ligt hier een ‘Stemdraagend Huys’ met de naam ‘Groot Bama’. Zijn vader, Schotanus, beeldt hier een ‘Edele State’ af met de naam ‘Bama’. De kaarten van Eekhoff en de GHPA tonen geen bebouwing ter plaatse. Ook op de HAF is het terrein onbebouwd. Op deze kaart wordt hier een terp weergegeven met een top op 2,5 m +NAP. Booronderzoek: op het terrein zijn elf boringen gezet (figuren 63, 64 en 65). De boringen 1 t/m 6 vormen een zuidwest-noordoost georiënteerde raai over het hoogste gedeelte van het AMK-terrein. De boringen 7 t/m 11 vormen een dwarsraai over boring 2. In bijna alle boringen is een archeologische laag aangetroffen, bestaande uit zandige klei met puin, houtskool, verbrande leem en fosfaat. In de boringen 1, 2 en 7 zijn fragmenten kogelpotaardewerk uit de (Late) Middeleeuwen aangetroffen. De ondergrens van deze archeologische laag is niet altijd goed te bepalen. Vaak bevinden zich tot circa 0,3 m -NAP archeologische indicatoren in een schone (grijze) kleilaag. Het betreft of door bioturbatie verplaatste vondsten in kwelderafzettingen, of een ‘schone’ ophogingslaag. Voor deze laatste interpretatie is hier gekozen. De dikte van de ophogingslaag varieert van 0,2 tot 1,8 m. Boring 2 is gezet op het huidige hoogste deel van de verhoging (circa 2,2 m +NAP). In deze boring zijn op 0,7 tot 0,4 m +NAP mestachtige laagjes aangetroffen. Grondsporen tot in de onderliggende kwelderafzettingen (licht zandige klei met zandlagen) zijn in de boringen 4, 5, 7 en 8 aangetroffen. De top van de kwelderafzettingen ligt op circa 0,4 m +NAP. Hieronder is (in de boringen 6 en 9) een sterk veraarde veenlaag aanwezig. In de boringen 3, 4, 6, 8, 10 en 11 is pleistoceen zand aangetroffen, waarin zich (in de boringen 3 en 4) een podzolbodem heeft ontwikkeld. Ter hoogte van boring 11 ligt het zand het hoogst (0,3 m +NAP). In het zand zijn geen resten aangetroffen die duiden op menselijke activiteiten. In boring 1 ligt direct onder de kwelderafzettingen keileem. Conclusie: hoewel de percelen ten noorden van het AMK-terrein aan verploeging en egalisatie onderhevig zijn geweest, is ook hier nog een restant van een archeologische laag aanwezig. Op het AMKterrein is de terp nog goed herkenbaar. Grondsporen zijn aanwezig. Gelet op het aangetroffen aardewerk dateert de terp uit de Late Middeleeuwen. 16. Advies: aanbevolen wordt de vindplaats conform de blauwe contour op figuur 63 als ‘archeologisch waardevol’ op te nemen in het bestemmingsplan en op de plankaart, en te koppelen aan een aanlegvergunningstelsel. Indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor (0, 3 m -Mv), wordt vervolgonderzoek aanbevolen. Catalogusnummer: 34 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 205.887/590.788
2.
Plaats: Kollum; Toponiem: Feitsmastate
6.
Huidig grondgebruik: bebouwd
9.
Datering: Vroege (?) Middeleeuwen-Nieuwe tijd
10. Type vindplaats: huisterp 13. Registratiecode Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: AMK-terrein 9817 (CMA-code 06E-128), terrein van hoge archeologische waarde. 17. Opmerkingen: Schotanus plaatst hier een ‘Edele State’ met de naam ‘Feytsma’. Schotanus à Sterringa beeldt het af als een ‘Stemdraagend Huys’. Eekhoff toont een omgracht terrein met bebouwing en het toponiem ‘Feitsma’.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[85]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Catalogusnummer: 35 (ARCHIS-waarnemingsnummer: 30357) 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 205.800/588.430
2.
Plaats: Kollum
3.
Vinder: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed; Datum ontdekking: 1964
4.
Vondstomstandigheden: archeologische opgraving
5.
Toenmalig grondgebruik: bebouwing
6.
Huidig grondgebruik: bebouwing
9.
Datering: Late Middeleeuwen
10. Type vindplaats: kerk 12. Vondstmateriaal: onbekend 17. Opmerkingen: Nieuwsbulletin KNOB 1964: 57-59, 98; Nieuwsbulletin KNOB 1965: 40-41 Catalogusnummer: 36 (ARCHIS-waarnemingsnummer: 300437) 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 205.690/587.530
2.
Plaats: Kollum
3.
Vinder: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed; Datum ontdekking: 1965
4.
Vondstomstandigheden: veldkartering
10. Type vindplaats: kringgreppel/ringsloot 17. Opmerkingen: lage, met gras begroeide heuvel omringd door cirkelvormige sloot met middellijn van 150 m en aan weerszijden door een lage boomwal omzoomd. Een klein segment is bewaard gebleven van een structuur die aan het eind van de 19e eeuw nog compleet was (Eekhoff, 1859). Mogelijk betreft het een dingheuvel. Er is echter sprake van een discrepantie tussen het segment waarnaar in ARCHIS wordt verwezen en de locatie volgens ARCHIS. Het genoemde segment ligt in het perceel ten westen van het perceel waarbinnen het symbool van de waarneming, conform de coördinaten in ARCHIS, is gezet. Wellicht betreft het een heuvel die als onderdeel van een landschapstuin is opgeworpen en deel heeft uitgemaakt van het landgoed Scheltinga (zie Van den Berg, 1989: 73-74; zie catalogusnummer 115). Catalogusnummer: 37 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 205.951/588.469
2.
Plaats: Kollum; Toponiem: Kollum dorp
6.
Huidig grondgebruik: bebouwd
9.
Datering: Late Middeleeuwen-Nieuwe tijd
10. Type vindplaats: oude dorpskern 13. Registratiecode Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: AMK-terrein 15041 (CMA-code 06E-144), terrein van hoge archeologische waarde. Catalogusnummer: 38 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 205.225/588.120
2.
Plaats: Kollum
9.
Datering: Late Middeleeuwen-Nieuwe tijd
10. Type vindplaats: stateterrein
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[86]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
17. Opmerkingen: het terrein wordt als ‘Stemdraagend Huys’ getoond op de kaart van Schotanus à Sterringa met het toponiem ‘Sjoerda’. Zijn vader, Schotanus, noemt het een ‘Eygenerfde State’. Eekhoff beeldt het af als de voormalige state ‘Sjoerda’. Catalogusnummer: 39 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 204.870/590.575
2.
Plaats: Kollum; Toponiem: Ter Luine
9.
Datering: Late Middeleeuwen-Nieuwe tijd
10. Type vindplaats: stateterrein 17. Opmerkingen: op de kaart van Schotanus staat nabij een huissymbool de naam ‘Ter Luyne’. Bij Schotanus à Sterringa staat het toponiem ‘Ter Luyne’ bij een ‘Stemdraagend Huys’ dat niet, zoals op de kaart van zijn vader, aan de westzijde van een weg, maar aan de oostzijde daarvan ligt (ter hoogte van catalogusnummer 40?). Op beide 17e eeuwse kaarten ligt de desbetreffende bebouwing echter ten westen van het terrein met de bovengenoemde coördinaten, dat op basis van de kaart van Eekhoff is bepaald. Bij Eekhoff staat op dit terrein het symbool van een voormalige state, met toponiem ‘ter Luine’. Catalogusnummer: 40 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 204.778/590.555
2.
Plaats: Kollum; Toponiem: Lauwersmeerweg
6.
Huidig grondgebruik: bebouwd
9.
Datering: Vroege (?) Middeleeuwen-Nieuwe tijd
10. Type vindplaats: huisterp 13. Registratiecode Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: AMK-terrein 9818 (CMA-code 06E-129), terrein van hoge archeologische waarde. 17. Opmerkingen: op dit terrein lijkt Schotanus à Sterringa een ‘Stemdraagend Huys’ met toponiem ‘Ter Luyne’ te situeren; zie catalogusnummer 39. Catalogusnummer: 41 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 204.780/588.000
2.
Plaats: Kollum
9.
Datering: Late Middeleeuwen-Nieuwe tijd
10. Type vindplaats: stateterrein 17. Opmerkingen: op de kaart van Schotanus is hier een ‘Eygenerfde State’ met de naam ‘Tadema’ weggegeven. Schotanus à Sterringa toont de state onder dezelfde naam. Eekhoff beeldt ‘Tadema’ af als een omgracht, bebouwd terrein. Catalogusnummer: 42 (figuren 66 en 67) 1.
RAAP-code: CMA-code 06E-036; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 204.644/588.236
2.
Plaats: Kollum; Toponiem: Tochmaland
3.
Vinder: RAAP; Datum ontdekking: 24-01-2002
6.
Huidig grondgebruik: grasland
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[87]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
7.
Relatie tot omgeving: grondmorene al dan niet met welvingen bedekt door dekzand, zwak golvend, relatief laaggelegen, lokaal hoogteverschil maximaal 0,50 tot 1,00 m (Stiboka, 1965: code 3Gc2); aan noordzijde grenzend aan ten dele verspoelde dekzandvlakte, vervlakt door veen of klei, lokaal hoogteverschil 0,25 tot 0,50 m (code 2Ev1); hoogste punt 0,90 m +NAP.
8.
Bodem: knippige poldervaaggronden (kalkarm), zavel, profielverloop 3 (code gMn53)
9.
Datering: Late Middeleeuwen
10. Type vindplaats: stateterrein 13. Registratiecode Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: AMK-terrein 7784 (CMA-code 06E-036), terrein van hoge archeologische waarde. 14. Veldwerk Visuele inspectie: op het terrein is een lichte verhoging zichtbaar. Bureauonderzoek: op de kaart van Schotanus à Sterringa wordt ter plaatse een ‘Stemdraagend Huys’ weergegeven, met de naam ‘Broersma’. Zijn vader, Schotanus, noemde het een ‘Eygenerfde State’. Het toponiem ‘Broersma’ staat ook op de kaart van Eekhoff, waarbij vermeld wordt dat het een voormalige state betreft. Op de kaart van de GHPA en op de HAF is het terrein onbebouwd. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heeft in 2001 booronderzoek op het terrein uitgevoerd. Daarbij is op circa 0,3 m -Mv een aanzienlijke hoeveelheid puin aangetroffen. Booronderzoek: op het terrein zijn in een oost-west georiënteerde raai acht boringen gezet (figuren 66 en 67). Op circa 0,2 m -NAP is dekzand aangetroffen, waarin regelmatig (boringen 2, 3, 4 en 7) een podzolprofiel voorkomt. In boring 2 is hierin houtskool aangetroffen. Mogelijk is dit een aanwijzing voor bewoning in de Steentijd ter plaatse, maar het kan ook een relatie hebben met een bovenliggend grondspoor. Op het dekzand is incidenteel veen aangetroffen (in boring 8 en in boring 3, maar daarin verrommeld). Op het dekzand of het veen is een archeologische laag aanwezig, die soms uit kleiig zand en soms uit zandige klei bestaat, met puin en houtskool. In de boringen 2 en 5 zijn fragmenten aardewerk (kogelpotaardewerk) gevonden. Dit kan wijzen op een bewoningsfase voorafgaande aan de inrichting als een stateterrein. In boring 2 is sprake van een zandige veenlaag; waarschijnlijk een grondspoor. In de boringen 4 en 5 is geboord in grondsporen die zich onder de ophogingslaag bevinden. In boring 8 bevindt zich boven kwelderafzettingen een zandige klei met houtskool en puin, die als verstoorde laag/bouwvoor is beschouwd. Conclusie: In alle boringen binnen het AMK-terrein is een archeologische laag aangetroffen. Ook grondsporen zijn aanwezig. Het aangetroffen aardewerk wijst op (laat-)middeleeuwse bewoning, bewoning dus van vóór de periode waarin de states gedateerd worden (15e-18e eeuw). Mogelijk wijst houtskool in het onderliggende dekzand op een nederzetting uit de Steentijd. 16. Advies: aanbevolen wordt de vindplaats conform de blauwe contour op figuur 66 als ‘archeologisch waardevol’ op te nemen in het bestemmingsplan en op de plankaart en te koppelen aan een aanlegvergunningstelsel. Indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor (0, 3 m -Mv), wordt vervolgonderzoek aanbevolen. Catalogusnummer: 43 (figuren 68 en 69) 1.
RAAP-code: 06E-O; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 204.630/590.110
2.
Plaats: Oudwoude; Toponiem: Terlunewei
3.
Vinder: RAAP; Datum ontdekking: 10-01-2002
6.
Huidig grondgebruik: grasland (en crossterrein)
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[88]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
7.
Relatie tot omgeving: getij-afzettingsvlakte, lokaal hoogteverschil maximaal 0,25 tot 0,50 m (code 2Nv1); hoogste punt 1,11 m +NAP
8.
Bodem: terp (code T)
9.
Datering: Vroege (?) Middeleeuwen-Nieuwe tijd
10. Type vindplaats: terp 14. Veldwerk Visuele inspectie: de terp is nog duidelijk te herkennen als een verhoging. In het zuidoostelijke deel van de terp is een gedempte sloot als depressie zichtbaar (ter hoogte van boring 5; zie figuur 68). Het noordoostelijke deel van het terrein is in gebruik als crossterrein. Bureauonderzoek: de kaart van Schotanus à Sterringa geeft op het terrein geen bebouwing weer. Wel wordt ten oosten van het terrein een ‘Stemdraagend Huys’ aangegeven, zonder naam, gelegen aan de ‘Dwars Ryd’ (een uitloper van het Dokkumerdiep). Eekhoff geeft op het terrein wel bebouwing aan, zonder toponiem. Ook op de HAF wordt een naamloze boerderij afgebeeld. Booronderzoek: op het terrein zijn tien boringen gezet (figuren 68 en 69). De boringen 1 t/m 9 zijn gezet in een noordwest-zuidoost georiënteerde raai; boring 10 is gezet op het perceel dat in gebruik was als crossterrein. In de boringen is een 0,15 -1,0 m dikke archeologische laag aanwezig: zandige klei met houtskool, puin en fosfaat. In de boringen 1, 3 en 5 is in een grondspoor geboord. De top van de natuurlijke ondergrond die uit licht venig zand met kleilagen bestaat, komt tot maximaal 0,0 m NAP. Conclusie: in alle boringen is een archeologische laag aangetroffen. Ook zijn grondsporen aanwezig. 16. Advies: aanbevolen wordt om het terrein conform de blauwe contour op figuur 68 als ‘archeologisch waardevol’ op de bestemmingsplankaart te zetten, gekoppeld aan een aanlegvergunningstelsel. Indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor (0, 1 m -Mv), wordt vervolgonderzoek aanbevolen. Catalogusnummer: 44 (ARCHIS-waarnemingsnummer: 128837) 1.
RAAP-code: DD57; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 204.510/588.120; Collectie: FM?
2.
Plaats: Kollum
3.
Vinder: JKB (FM), RAAP; Datum ontdekking: 25-01-1971
4.
Vondstomstandigheden: vondsten in een nieuw wegcunet
8.
Bodem: hoge zwarte enkeerdgronden; lemig fijn zand (code zEZ23)
9.
Datering: Steentijd, Late Middeleeuwen
10. Type vindplaats: stinsterrein? 12. Vondstmateriaal: vuurstenen afslag, kogelpotscherf en het fundament van een stins, bestaande uit zwerfstenen. 14. Veldwerk Methode: booronderzoek Resultaten: uit de boringen 281 en 282 blijkt dat de bodem tot 0,55 m -Mv (tot in de C-horizont) verstoord is. Conclusie: omdat de vuursteenvondst is gedaan tijdens de aanleg van een wegcunet, kan niet worden uitgesloten de desbetreffende afslag uit aangevoerd zand afkomstig is. Met betrekking tot de laatmiddeleeuwse vondsten laten deze boringen geen conclusies toe. 15. Waardering vuursteenvindplaats (classificatie): V
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[89]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
16. Advies: indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor (0,15 m -Mv), wordt vervolgonderzoek geadviseerd naar de stins, maar niet naar de Steentijd. 17. Opmerkingen: code DD57 is door Boschker (FM) tweemaal toegekend: aan deze vindplaats in Kollumerland en aan een vindplaats in Dongeradeel Catalogusnummer: 45 (ARCHIS-waarnemingsnummer: 128533) 1.
RAAP-code: LMP-158; Kaartblad: 6G; Coördinaten: 204.500/586.760; Collectie: LMP
2.
Plaats: Buitenpost
3.
Vinder: LMP; RAAP; Datum ontdekking: 1996
4.
Vondstomstandigheden: akker
5.
Toenmalig grondgebruik: opgeploegde podzol/dekzand en keizand
6.
Huidig grondgebruik: akker
7.
Relatie tot omgeving: de vindplaats ligt direct ten noorden van de Swadde op de pleistocene dekzandrug Twijzel-Buitenpost.
8.
Bodem: hoge zwarte enkeerdgronden; lemig fijn zand (code zEZ23)
9.
Datering: Steentijd (Midden Paleolithicum?)
12. Vondstmateriaal: een aantal mogelijk midden-paleolithische afslagen en circa tien vuurstenen artefacten uit een latere periode. 14. Veldwerk Methode: booronderzoek Resultaten: uit boring 276 blijkt dat de podzolbodem verstoord is tot in de C-horizont (76 cm -Mv). Ten noordoosten van de vindplaats ligt een dobbe/pingoruïne waar boring 277 naast is gezet. Uit boring 277 blijkt dat de podzolbodem naast de dobbe/pingoruïne verstoord is tot in de (vernatte) B-horizont (96 cm -Mv). Conclusie: het archeologisch vondstniveau is waarschijnlijk verstoord. Dieper ingegraven sporen kunnen nog wel aanwezig zijn. 15. Waardering (classificatie): III (?; geldt voor Midden Paleolithicum), IV (geldt voor de latere Steentijd) 16. Advies: indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan 0,7 m -Mv, wordt vervolgonderzoek geadviseerd. Catalogusnummer: 46 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 204.381/591.754
2.
Plaats: Kollum; Toponiem: Mallegraefsmar
3.
Vinder: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed; Datum ontdekking: 2001
4.
Vondstomstandigheden: booronderzoek Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
6.
Huidig grondgebruik: onbebouwd
9.
Datering: Late IJzertijd-Late Middeleeuwen
10. Type vindplaats: terp 13. Registratiecode Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: AMK-code 06E-151 (Monumentnummer 15194), terrein van hoge archeologische waarde. 17. Opmerkingen: het betreft een gave, onbebouwde terp
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[90]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Catalogusnummer: 47 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 204.365/591.216
2.
Plaats: Kollum; Toponiem: De Dellen
3.
Vinder: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed; Datum ontdekking: 2001
4.
Vondstomstandigheden: booronderzoek Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
6.
Huidig grondgebruik: onbebouwd
9.
Datering: Late IJzertijd-Late Middeleeuwen
10. Type vindplaats: terp 13. Registratiecode Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: AMK-terrein 15192 (CMA-code 06E-149), terrein van hoge archeologische waarde. 17. Opmerkingen: het betreft een gave, onbebouwde terp Catalogusnummer: 48 (ARCHIS-waarnemingsnummer: 128355) 1.
RAAP-code: OK74; Kaartblad: 6G; Coördinaten: 204.330/586.870; Collectie: OK
2.
Plaats: Kollum; Toponiem: Lauwersmeerweg
3.
Vinder: OK; RAAP; Datum ontdekking: circa 1985
4.
Vondstomstandigheden: geploegd land
5.
Toenmalig grondgebruik: akker
6.
Huidig grondgebruik: grasland
8.
Bodem: hoge zwarte enkeerdgronden; lemig fijn zand (code zEZ23)
9.
Datering: Steentijd
12. Vondstmateriaal: enkele vuurstenen artefacten 14. Veldwerk Methode: booronderzoek Resultaten: uit de boringen 315 en 316 blijkt dat de podzolbodem is verstoord tot in de C-horizont (60 cm -Mv). Conclusie: het archeologisch vondstniveau is waarschijnlijk verstoord. Dieper ingegraven sporen kunnen nog wel aanwezig zijn. 15. Waardering (classificatie): waarschijnlijk IV 16. Advies: indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor, wordt vervolgonderzoek geadviseerd. Catalogusnummer: 49 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 204.216/590.680
2.
Plaats: Kollum; Toponiem: De Wirden
3.
Vinder: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed; Datum ontdekking: 2001
4.
Vondstomstandigheden: booronderzoek Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
6.
Huidig grondgebruik: onbebouwd
9.
Datering: Late IJzertijd-Late Middeleeuwen
10. Type vindplaats: terp 13. Registratiecode Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: AMK-terrein 15190 (CMA-code 06E-147), terrein van hoge archeologische waarde. 17. Opmerkingen: betreft een onbebouwde, langgerekte, gave terp
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[91]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Catalogusnummer: 50 (ARCHIS-waarnemingsnummer: 128534) 1.
RAAP-code: LMP-165; Kaartblad: 6G; Coördinaten: 204.230/586.440; Collectie: LMP
2.
Plaats: Veenklooster
3.
Vinder: LMP; Datum ontdekking: 1996
4.
Vondstomstandigheden: opgeploegd dekzand en keizand
5.
Toenmalig grondgebruik: akker
6.
Huidig grondgebruik: grasland
7.
Relatie tot omgeving: de vindplaats ligt direct ten noorden van de Swadde op de pleistocene dekzandrug Twijzel-Buitenpost.
8.
Bodem: hoge zwarte enkeerdgronden; lemig fijn zand (code zEZ23)
9.
Datering: Steentijd
12. Vondstmateriaal: een paar midden-paleolithische (?) afslagen 14. Veldwerk Methode: booronderzoek Resultaten: uit boring 278 blijkt dat de bodem is verstoord tot in de C-horizont (0,65 m -Mv) van het dekzand. Dit betekent niet dat dan ook het voor het Midden Paleolithicum relevante niveau aangetast is. Dat is wel het geval in boring 279, waar de bodem verstoord is tot in de keileem (1,2 m -Mv). Conclusie: het archeologisch vondstniveau is mogelijk verstoord. Dieper ingegraven sporen kunnen nog wel aanwezig zijn. 15. Waardering (classificatie): III/IV 16. Advies: indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor, wordt vervolgonderzoek geadviseerd. Catalogusnummer: 51 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 204.128/591.611
2.
Plaats: Kollum; Toponiem: Mallegraefsmar
3.
Vinder: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed; Datum ontdekking: 2001
4.
Vondstomstandigheden: booronderzoek Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
6.
Huidig grondgebruik: onbebouwd
9.
Datering: Vroege (?) Middeleeuwen-Nieuwe tijd
10. Type vindplaats: terp 13. Registratiecode Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: AMK-terrein 15193 (CMA-code 06E-150), terrein van hoge archeologische waarde. 17. Opmerkingen: het betreft een gave, onbebouwde terp. Catalogusnummer: 52 (figuren 70, 71 en 72) 1.
RAAP-code: 06E-N; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 204.070/590.767 (AMK-terrein); 203.950/590.870 (terp).
2.
Plaats: Oudwoude; Toponiem: de Wirden
3.
Vinder: RAAP; Datum ontdekking: 09-01-2002
6.
Huidig grondgebruik: bebouwing en grasland
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[92]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
7.
Relatie tot omgeving: getij-afzettingsvlakte, lokaal hoogteverschil minder dan 0,25 m (code 1Mv1); hoogste punt 1,26 m +NAP.
8.
Bodem: terp (code T), grenzend aan knippige poldervaaggrond (kalkarm), zavel, profielverloop 3 (code gMn53C).
9.
Datering: Late IJzertijd-Nieuwe tijd
10. Type vindplaats: terp 13. Registratiecode Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: AMK-terrein 15191 (CMA-code 06E-148), terrein van hoge archeologische waarde. 14. Veldwerk Visuele inspectie: het AMK-terrein ligt lager dan de omgeving en is afgegraven. De terp is ter hoogte van de twee boerderijen ten westen van het AMK-terrein nog duidelijk verhoogd. Ten noorden van de boerderij-erven is de terp (deels) afgegraven. Bureauonderzoek: de kaart van Schotanus à Sterringa beeldt hier een ‘Stemdraagend Huys’ en tweemaal een ‘Stemdraagende Stelle’ af, waarbij de naam ‘De Wirden’ staat vermeld. Ook de kaart van Eekhoff geeft dit toponiem bij twee boerderijen en een klein huisje. Op de GHPA worden de twee boerderijen wel, maar het kleine huisje niet afgebeeld. De HAF geeft hetzelfde beeld. Booronderzoek: op de terp zijn dertien boringen gezet. De boringen 1 t/m 8 vormen een zuidwestnoordoost georiënteerde raai over het westelijke deel van de terp. De boringen 9 t/m 12 vormen een zuidwest-noordoost georiënteerde raai over het oostelijke deel van de terp (figuren 70, 71 en 72). Boring 13 is een ‘losse’ boring op de oostflank van de terp. In alle boringen is een archeologische laag aanwezig: zandige klei met puin, houtskool en fosfaat. Boring 1 kon niet dieper worden gezet dan 0,5 m -Mv vanwege ondoordringbaar puin. In boringen 4 en 6 is in een archeologisch grondspoor geboord. De top van de natuurlijke ondergrond, die bestaat uit licht zandige klei met zandlagen (kwelderafzettingen) op veen, bevindt zich ten hoogste op circa 0,2 m -NAP. Conclusie: in alle boringen is een archeologische laag aangetroffen. Ook zijn grondsporen aanwezig. 16. Advies: aanbevolen wordt om het terrein conform de blauwe contour op figuur 70 als ‘archeologisch waardevol’ op de bestemmingsplankaart te zetten, gekoppeld aan een aanlegvergunningstelsel. Indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor (0,15 m -Mv), wordt vervolgonderzoek aanbevolen. Catalogusnummer: 53 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 203.905/589.307
2.
Plaats: Oudwoude; Toponiem: Wygeast
3.
Vinder: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed; Datum ontdekking: 2001
4.
Vondstomstandigheden: booronderzoek Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
6.
Huidig grondgebruik: onbebouwd
9.
Datering: Late Middeleeuwen
10. Type vindplaats: stinsterrein 12. Vondstmateriaal: puin 13. Registratiecode Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: AMK-terrein 7777 (CMA-code 06E-048), terrein van hoge archeologische waarde. 17. Opmerkingen: het betreft een enigszins verhoogd terrein. Schotanus toont op zijn kaart een ‘Eygenerfde State’ met toponiem ‘Alma’. Volgens de kaart van Schotanus à Sterringa bevindt zich hier
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[93]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
een ‘Stemdragend Huys’ met de naam ‘Allema’. Eekhoff beeldt een omgracht terrein af met twee boerderijen, gescheiden door een perceelsgrens; mogelijk een voormalige gracht die voor- en hoofdterrein scheidde. De monumentale boerderij ter plaatse bevat nog opgaand muurwerk van de middeleeuwse zaalstins. Literatuur: Van den Berg (1989: XXVI & 155-57, fig. 254, 276, 277 en 280). Catalogusnummer: 54 (ARCHIS-waarnemingsnummer: 128480) 1.
RAAP-code: LMP-83; Kaartblad: 6G; Coördinaten: 203.860/586.630; Collectie: LMP
2.
Plaats: Veenklooster
3.
Vinder: LMP; Datum ontdekking: 1988
4.
Toenmalig grondgebruik: akker
6.
Huidig grondgebruik: akker
7.
Relatie tot omgeving: vlak ten noorden van de Swadde in dekzand en keizand
8.
Bodem: hoge zwarte enkeerdgronden; lemig fijn zand (code zEZ23)
9.
Datering: Steentijd
12. Vondstmateriaal: vuurstenen artefact: 1 verbrande afslag 14. Veldwerk Methode: booronderzoek Resultaten: uit boring 280 blijkt dat de podzolbodem is verstoord tot 50 cm -Mv in lichtbruingeel zand (mogelijk de BC-horizont). Er ligt veel onbewerkt vuursteen aan het maaiveld, maar artefacten zijn niet opgemerkt. Conclusie: het archeologische niveau waarin vondsten verwacht kunnen worden, is waarschijnlijk verstoord. 15. Waardering (classificatie): V 16. Advies: geen vervolgonderzoek Catalogusnummer: 55 (ARCHIS-waarnemingsnummer: 128838) 1.
RAAP-code: DD23; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 203.780/589.660; Collectie: FM?
2.
Plaats: Oudwoude
3.
Vinder: JKB (FM); RAAP; Datum ontdekking: 27-03-1969
4.
Vondstomstandigheden: vondsten in molshopen
8.
Bodem: hoge zwarte enkeerdgronden; lemig fijn zand (code zEZ23)
9.
Datering: Steentijd
12. Vondstmateriaal: enkele vuurstenen afslagen 14. Veldwerk Methode: booronderzoek Resultaten: uit de boringen 283 en 284 blijkt dat de podzolbodem is verstoord tot in de C-horizont (minimaal 30 cm -Mv). Conclusie: het archeologisch vondstniveau is waarschijnlijk verstoord. Dieper ingegraven grondsporen kunnen bewaard gebleven zijn. 15. Waardering (classificatie): IV 16. Advies: indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor, wordt vervolgonderzoek aanbevolen.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[94]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
17. Opmerkingen: code DD23 is door Boschker (FM) tweemaal toegekend: aan deze vindplaats in Kollumerland en aan een vindplaats in Dongeradeel Catalogusnummer: 56 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 203.654/591.838
2.
Plaats: Westergeest; Toponiem: Lubmaheerd
6.
Huidig grondgebruik: bebouwd
9.
Datering: Vroege (?) Middeleeuwen-Nieuwe tijd
10. Type vindplaats: huisterp 13. Registratiecode Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: AMK-terrein 9819 (CMA-code 06E-130), terrein van hoge archeologische waarde. 17. Opmerkingen: de terp staat op de kaart van Halbertsma. Catalogusnummer: 57 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 203.596/592.105
2.
Plaats: Westergeest; Toponiem: Wâlddyk
3.
Vinder: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed; Datum ontdekking: 2001
4.
Vondstomstandigheden: visuele inspectie door Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
6.
Huidig grondgebruik: bebouwd
9.
Datering: Vroege (?) Middeleeuwen-Nieuwe tijd
10. Type vindplaats: huisterp 13. Registratiecode Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: AMK-terrein 9820 (CMA-code 06E-131), terrein van hoge archeologische waarde. 17. Opmerkingen: de terp staat op de kaart van Halbertsma. Catalogusnummer: 58 (ARCHIS-waarnemingsnummer: 128843) 1.
RAAP-code: ED67; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 203.250/589.370; Collectie: FM?
2.
Plaats: Oudwoude
3.
Vinder: JKB (FM)
4.
Vondstomstandigheden: oppervlaktevondst
6.
Huidig grondgebruik: akker
7.
Relatie tot omgeving: hoge zandkop bij een dobbe
9.
Datering: Steentijd (Mesolithicum/Neolithicum?)
12. Vondstmateriaal: vuurstenen afslagen, kernsteker en schrabber 16. Advies: indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor, wordt vervolgonderzoek aanbevolen. 17. Opmerkingen: de heer D. Dijkstra te Oudwoude heeft ook 'Levallois-achtige' afslagen overgedragen die van dezelfde locatie afkomstig zouden zijn, al bestaat hierover twijfel. Het zou betekenen dat de vindplaats ook stukken uit het Midden Paleolithicum heeft opgeleverd. Catalogusnummer: 59 (ARCHIS-waarnemingsnummer: 128839) 1.
RAAP-code: DD22; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 203.230/589.280; Collectie: FM?
2.
Plaats: Oudwoude
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[95]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
3.
Vinder: JKB (FM)
4.
Vondstomstandigheden: de vondst is gedaan bij een zandafgraving. Direct ten noordoosten van de
9.
Datering: Steentijd
vindplaats ligt een mogelijke pingoruïne (Asmussen, 2004: PING-18). 12. Vondstmateriaal: vuurstenen afslag 17. Opmerkingen: code DD22 is door Boschker (FM) tweemaal toegekend: aan deze vindplaats in Kollumerland en aan een vindplaats in Dongeradeel. Catalogusnummer: 60 (ARCHIS-waarnemingsnummer: 238505) 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 6G; Coördinaten: 203.220/586.660
2.
Plaats: Veenklooster; Toponiem: Fogelsanghstate
3.
Vinder: Sixma baron van Heemstra; Datum ontdekking: 1947
9.
Datering: Late Middeleeuwen-Nieuwe tijd
10. Type vindplaats: klooster en stateterrein 17. Opmerkingen: de waarneming betreft de vondst van in verband gemetselde kloostermoppen op het terrein van de Fogelsanghstate, waar het 13e eeuwse Premonstratenzer klooster Mons Oliveti (Olijfberg) heeft gestaan. Klooster, state en park (van de beroemde tuinarchitect L.P. Roodbaard) worden besproken in Van den Berg (1989: 177-193). Catalogusnummer: 61 (ARCHIS-waarnemingsnummers: 128972 en 909827) 1.
RAAP-code: FR01-94; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 203.010/589.300; Collectie: FM-DD24
2.
Plaats: Oudwoude; Toponiem: Wygeast
3.
Vinder: JKB (FM); RAAP; Datum ontdekking: 27-03-1969
4.
Vondstomstandigheden: oppervlaktevondsten en graafwerk
6.
Huidig grondgebruik: grasland
7.
Relatie tot omgeving: zandkop nabij een plas
8.
Bodem: hoge zwarte enkeerdgronden; lemig fijn zand (code zEZ23)
9.
Datering: Steentijd (Mesolithicum)
10. Type vindplaats: nederzetting 12. Vondstmateriaal: enkele vuurstenen artefacten 14. Veldwerk Methode: booronderzoek Resultaten: over de vindplaats zijn zes boringen in een kruisraai gezet (de boringen 285 en 290 t/m 294). Ter plaatse ligt een dekzandkop op circa 0,7 m -Mv, die aan de flanken nog een intacte podzolbodem bezit. Op het hoogste punt (boring 285) is de bodem verstoord tot in de C-horizont. Aan de flanken ligt klei op het dekzand. Incidenteel zit onder de klei nog een veenrestant. Op het hoogste deel van de dekzandkop ligt humeus zand, soms met kleibrokken. Mogelijk is dit de hoge zwarte enkeerdgrond die de bodemkaart hier aangeeft. Conclusie: waarschijnlijk is een deel van de vindplaats nog intact. 15. Waardering (classificatie): III 16. Advies: indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor (0,2 m -Mv), wordt vervolgonderzoek aanbevolen.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[96]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Catalogusnummer: 62 (ARCHIS-waarnemingsnummer: 129026) 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 6G; Coördinaten: 202.930/586.080
2.
Plaats: Veenklooster; Toponiem: Hanenburch
3.
Vinder: RAAP; Datum ontdekking: 31-03-1999
6.
Huidig grondgebruik: akker
8.
Bodem: laarpodzolgronden; lemig fijn zand, met een minimaal 0,2 m dikke laag keileem of potklei tussen 0,4 en 1,2 m (code cHn23x).
9.
Datering: Steentijd
12. Vondstmateriaal: vuurstenen artefacten, onder meer twee afslagen en één kern 14. Veldwerk (zie Asmussen & Veenstra, 2002: 73, catalogusnummer 710) Methode: booronderzoek en oppervlaktekartering Resultaten: tijdens het veldwerk zijn op de akker twee vuurstenen afslagen en één vuurstenen kern gevonden. Het materiaal kan niet nader gedateerd worden. Uit de boringen 39, 42 en 43 blijkt dat de podzolbodem is verstoord tot in de C-horizont (80 cm -Mv). In het zuidelijke deel van de akker, waar overigens geen artefacten gevonden zijn, is de bodem minder diep verstoord (tot in de B-horizont: 63 cm -Mv). Het perceel wordt aan de zuidkant begrensd door een depressie (dobbe/pingoruïne) met langs de oever een deels intacte podzolbodem. De (veen)vulling van de dobbe is voor een groot deel afgegraven (de dobbe is geschoond). Conclusie: het archeologisch vondstniveau is vrijwel geheel verstoord. Dieper ingegraven sporen kunnen nog wel aanwezig zijn. 15. Waardering (classificatie): IV 16. Advies: indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor, wordt vervolgonderzoek aanbevolen. 17. Opmerkingen: Asmussen & Veenstra (2002) Catalogusnummer: 63 (ARCHIS-waarnemingsnummer: 128840) 1.
RAAP-code: DD94; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 202.870/589.310; Collectie: FM?
2.
Plaats: Oudwoude
3.
Vinder: JKB (FM); Datum ontdekking: 05-09-1994
4.
Vondstomstandigheden: uitgeworpen zand van verbrede sloot
8.
Bodem: weideveengronden met zand ondieper dan 120 cm (code pVz)
9.
Datering: Steentijd
12. Vondstmateriaal: vuurstenen schrabber 14. Veldwerk Methode: booronderzoek Resultaten: in de boringen 287, 288 en 289 bevindt zich dekzand op 0,65-0,85 m -Mv. Hierin is lichte bodemvorming aanwezig. Het dekzand is afgedekt door klei op veen. Conclusie: de vondstlaag is intact. 15. Waardering (classificatie): II 16. Advies: indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor, wordt vervolgonderzoek aanbevolen. 17. Opmerkingen: code DD94 is door Boschker (FM) tweemaal toegekend: aan deze vindplaats in Kollumerland en aan een vindplaats in Dongeradeel.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[97]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Catalogusnummer: 64 (ARCHIS-waarnemingsnummer: 128841) 1.
RAAP-code: DD72; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 202.760/588.500; Collectie: FM?
2.
Plaats: Oudwoude
3.
Vinder: W. Jensma; Datum ontdekking: 1973
4.
Vondstomstandigheden: vondsten bij aanleg van een perskuil
9.
Datering: Late Middeleeuwen
12. Vondstmateriaal: zeer grof gemagerd kogelpotaardewerk 16. Advies: indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor, wordt vervolgonderzoek aanbevolen. 17. Opmerkingen: code DD72 is door Boschker (FM) tweemaal toegekend: aan deze vindplaats in Kollumerland en aan een vindplaats in Dongeradeel. Catalogusnummer: 65 (figuren 73 t/m 76) 1.
RAAP-code: 06E-K; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 202.750/592.300
2.
Plaats: Westergeest; Toponiem: Weerdebuorren
3.
Vinder: RAAP
6.
Huidig grondgebruik: bebouwing en grasland
7.
Relatie tot omgeving: getij-afzettingsvlakte, lokaal hoogteverschil minder dan 0,25 m (code 1Mv1), tevens wordt ter plaatse een afgraving weergegeven; hoogste punt 1,91 m +NAP.
8.
Bodem: terp (code T), grenzend aan knippige poldervaaggrond (kalkarm), zware zavel, profielverloop 5 (code gMn25C).
9.
Datering: Middeleeuwen-Nieuwe tijd
10. Type vindplaats: terp (restant) 13. Registratiecode Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: voormalige CMA-code 06E-32 (afgevoerd CMA-terrein), grotendeels ten oosten van de terplocatie volgens de bodemkaart. 14. Veldwerk Visuele inspectie: het grootste deel van de terp is afgegraven. De boerderij met erf op de zuidflank van de terp ligt nog op verhoogd terrein. Ook de oostflank die deels overlapt met het voormalige CMA-terrein 06E-032, is nog enigszins als verhoging herkenbaar. Bij de oppervlaktekartering is veel puin aangetroffen. Bureauonderzoek: het onderzoeksgebied omvat het gebied waar volgens de bodemkaart de terp ligt en het grotendeels ten oosten ervan gelegen, voormalige CMA-terrein. Schotanus à Sterringa duidt het gebied aan als ‘Terp’ met min of meer centraal in het terrein een huis en in het zuiden een ‘Stemdraagend Huys’ en geeft ook de naam ‘Weerde Buiren’. Mogelijk is het ‘Stemdraagend Huys’ de opvolger van de ‘Eygenerfde State’ met toponiem ‘Broersma’ die door vader Schotanus in deze omgeving wordt afgebeeld. Op de kaart van Eekhoff loopt over de terp, aangeduid als Weerdeburen, een zuidwest-noordoost gericht voetpad. In het zuiden ligt een boerderij, de opvolger van de state. Op de GPA wordt de terp aangeduid als Weerdebuorren. Booronderzoek: totaal zijn 19 boringen gezet in twee min of meer zuid-noord georiënteerde raaien AA’ (boringen 1 t/m 10 en 15) en C-C’ (boringen 13, 16, 17 en 18), een west-oost georiënteerde raai BB’ (boringen 4 en 11 t/m 14) en een ‘losse’ boring 19 in het uiterste oosten van het voormalige CMAterrein (figuren 73 t/m 76).
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[98]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
De natuurlijke ondergrond bestaat uit zand met kleilagen (kwelderafzettingen). De top bevindt zich ten hoogste op circa 0,25 m +NAP. Daarop ligt in de boringen 2, 11, 12 en 15 (juist daar waar de terp nog als verhoging aanwezig is) een archeologische laag: klei met zandlagen (geïnterpreteerd als opgebrachte plaggen). Boring 1 kon niet dieper worden gezet vanwege ondoordringbaar puin op 0,5 m -Mv. Waarschijnlijk ligt hieronder ook nog een archeologische laag. Op de archeologische laag en in de overige boringen op de kwelderafzettingen ligt een bouwvoor/verstoorde laag met houtskool, puin en incidenteel mortel. In boring 16 is in een archeologisch grondspoor geboord. Conclusie: Met uitzondering van het erf in het zuiden en het zuidoosten (nabij boring 12) is de terp afgegraven. Daar zijn alleen dieper ingegraven grondsporen te verwachten, zoals aangetroffen in boring 16. 16. Advies: aanbevolen wordt om het terrein conform de blauwe contour op figuur 73 als ‘archeologisch waardevol’ op de bestemmingsplankaart te zetten, gekoppeld aan een aanlegvergunningstelsel. Indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor (0, 1 m -Mv), wordt vervolgonderzoek aanbevolen. 17. Opmerkingen: Van den Berg (1989: 230) Catalogusnummer: 66 (ARCHIS-waarnemingsnummer: 129024) 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 6G; Coördinaten: 202.680/585.990
2.
Plaats: Veenklooster; Toponiem: Hanenburch
3.
Vinder: RAAP; Datum ontdekking: 16-03-1999
5.
Toenmalig grondgebruik: akker
8.
Bodem: laarpodzolgronden; lemig fijn zand, met een minimaal 0,2 m dikke laag keileem of potklei tussen 0,4 en 1,2 m (code cHn23x).
9.
Datering: Neolithicum
12. Vondstmateriaal: er zijn enkele honderden vuurstenen artefacten gevonden (verbrande en onverbrande afslagen, retoucheringsafslagen, kernen en brokken) alsmede: één A-spits, drie transversaal-achtige spitsen, 17 schrabbers (geen klingschrabbers), één mogelijk sikkelmesje, zes boren/ruimers, één bewerkt stuk steen (graniet?) en 32 geretoucheerde stukken. 14. Veldwerk: (zie Asmussen & Veenstra, 2002: 72, catalogusnummer 708) Methode: booronderzoek en oppervlaktekartering Resultaten: tijdens de oppervlaktekartering zijn op de akker enkele honderden vuurstenen artefacten gevonden. Het materiaal dateert waarschijnlijk uit het Neolithicum. Opvallend is dat er geen klingen of klingkernen aangetroffen zijn en dat veel materiaal relatief ruw bewerkt is. De vondstverspreiding zet zich waarschijnlijk voort in oostelijke en westelijke richting. Door het grondgebruik aldaar (grasland) was de vondstzichtbaarheid slecht en was het niet goed mogelijk de vondstverspreiding exact te begrenzen. Uit de boringen 11, 27 en 44 blijkt dat de podzolbodem is verstoord tot in de C-horizont (ongeveer 45 cm -Mv). Er hebben ontzandingen plaatsgevonden. Conclusie: het gaat waarschijnlijk om een neolithische vindplaats. Het archeologische vondstniveau is vrijwel geheel verstoord, maar dieper ingegraven sporen kunnen nog aanwezig zijn. 15. Waardering (classificatie): IV 16. Advies: Indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor, wordt vervolgonderzoek aanbevolen. 17. Opmerkingen: Asmussen & Veenstra (2002)
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[99]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Catalogusnummer: 67 (ARCHIS-waarnemingsnummer: 128511) 1.
RAAP-code: LMP-118; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 202.530/587.490; Collectie: LMP
2.
Plaats: Triemen
3.
Vinder: LMP; Datum ontdekking: 1990
4.
Vondstomstandigheden: opgeploegd dekzand en vooral keizand
5.
Toenmalig grondgebruik: akker
6.
Huidig grondgebruik: grasland
7.
Relatie tot omgeving: de vindplaats ligt op de pleistocene rug Twijzel-Buitenpost ten zuiden van de Stroobosser trekvaart.
8.
Bodem: hoge zwarte enkeerdgronden; lemig fijn zand (code zEZ23)
9.
Datering: Steentijd (waaronder Midden Paleolithicum)
12. Vondstmateriaal: in elk geval één midden-paleolithische afslag; verder een aantal gecraqueleerde stukken vuursteen en enige jongere vuurstenen artefacten. 14. Veldwerk: (zie Asmussen & Veenstra, 2002: 68, catalogusnummer 556) Methode: booronderzoek en oppervlaktekartering Resultaten: uit de boringen 297 en 299 blijkt dat de podzolbodem is verstoord tot in de C-horizont (60 cm -Mv). Boring 298 is verstoord tot in het keizand (net zoals boring 24; zie Asmussen & Veenstra, 2002). Er ligt opvallend veel onbewerkt vuursteen aan het maaiveld. Hieruit mag worden geconcludeerd dat (een deel van) het keizand in de bouwvoor is opgenomen. Conclusie: het vondstniveau is waarschijnlijk geheel verstoord. Waarschijnlijk zijn grondsporen niet (meer) aanwezig. De midden-paleolithische afslag is beschouwd als een losse vondst. 15. Waardering (classificatie): V (midden-paleolithische afslag) /IV (jongere vuurstenen artefacten) 16. Advies: geen vervolgonderzoek 17. Opmerkingen: Asmussen & Veenstra (2002) Catalogusnummer: 68 (figuren 77 t/m 80) 1.
RAAP-code: 06E-33; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 202.383/591.683
2.
Plaats: Westergeest; Toponiem: polder de Anjen
3.
Vinder: RAAP; Datum ontdekking: 18-02-2002
6.
Huidig grondgebruik: grasland
7.
Relatie tot omgeving: getij-afzettingsvlakte, lokaal hoogteverschil minder dan 0,25 m (code 1Mv1); hoogste punt 0,49 m +NAP.
8.
Bodem: knippige poldervaaggrond (kalkarm), klei, profielverloop 4 of 4 en 3 (code gMn88C)
9.
Datering: Middeleeuwen-Nieuwe tijd
10. Type vindplaats: huisterp 13. Registratiecode Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: AMK-terrein 7781 (CMA-code 06E-033), terrein van zeer hoge archeologische waarde, niet beschermd. 14. Veldwerk Visuele inspectie: op het terrein is in het noordwesten een lichte verhoging zichtbaar. Bureauonderzoek: op de historische kaarten is geen aanwijzing voor bebouwing gevonden. Schotanus à Sterringa beeldt langs de west- en noordkant van het terrein een pad af dat nog steeds bestaat.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[100]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Volgens de heer O. Vries (RUG) is in 1785 op de onderzoekslocatie een boerderij afgebrand, waarvan later de fundering is blootgelegd tot 0,5 m -Mv. Booronderzoek: totaal zijn 18 boringen gezet (figuren 77, 78 en 79). In bijna alle boringen is in de bouwvoor houtskool, puin (baksteen) opgemerkt en incidenteel een fragmentje aardewerk (kogelpot, Late Middeleeuwen). Hieronder ligt in de boringen 1, 2, 3, 6, 9 t/m 14, 16, 17 en 18 een ijzerhoudende zandige klei (terplaag) met archeologische indicatoren (houtskool, puin, incidenteel verbrande leem) met een dikte van 0,15 - 0,9 m. In de boringen 3 en 6 is in archeologische grondsporen geboord. De top van de natuurlijke kleilagen (kwelderafzettingen) bevindt zich ten hoogste op circa 0,2 m -NAP. Op circa 2,0 m -NAP bevindt zich de top van een veenlaag. Oppervlaktekartering: op het maaiveld zijn vijf fragmenten laat-middeleeuws kogelpotaardewerk en een fragment roodbakkend, geglazuurd aardewerk aangetroffen. Ook zijn op het terrein twee ijzerslakken gevonden. Geofysisch onderzoek: er is gemeten met de FM36 fluxgate magnetometer. Het dieptebereik is circa 1,5 m -Mv. In het onderzoeksgebied is in het noorden vaag een structuur te onderscheiden (figuur 80). De structuur valt globaal samen met het hoogste deel van het terrein (de nog zichtbare terp). Het onderzoek heeft geen aanwijzingen voor funderingen opgeleverd. Conclusie: in het noorden van het terrein is sprake van een archeologische laag/terprestant. Ook zijn er aanwijzingen voor archeologische grondsporen. De vondsten wijzen op een middeleeuwse oorsprong van de terp. 16. Advies: aanbevolen wordt om het terrein conform de blauwe contour op figuur 77 als ‘archeologisch waardevol’ op de bestemmingsplankaart te zetten, gekoppeld aan een aanlegvergunningstelsel. Indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor (0, 1 m -Mv), wordt vervolgonderzoek aanbevolen. Catalogusnummer: 69 (ARCHIS-waarnemingsnummer: 128500) 1.
RAAP-code: LMP-106; Kaartblad: 6G; Coördinaten: 202.380/587.000; Collectie: LMP
2.
Plaats: Veenklooster
3.
Vinder: LMP; RAAP; Datum ontdekking: 1990
5.
Toenmalig grondgebruik: akker
6.
Huidig grondgebruik: akker
7.
Relatie tot omgeving: dekzandkop
8.
Bodem: hoge zwarte enkeerdgronden; lemig fijn zand (code zEZ23)
9.
Datering: Steentijd
12. Vondstmateriaal: 15 vuurstenen artefacten; geen duidelijke gidsartefacten 14. Veldwerk Methode: booronderzoek en oppervlaktekartering Resultaten: tijdens de oppervlaktekartering is een niet nader dateerbare vuurstenen schrabber gevonden. Uit de boringen 301 en 302 blijkt dat de podzolbodem tot in de C-horizont is verstoord (min. 50 cm -Mv). Conclusie: het archeologisch vondstniveau is waarschijnlijk verstoord. Dieper ingegraven sporen kunnen nog wel aanwezig zijn. 15. Waardering (classificatie): IV
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[101]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
16. Advies: indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor, wordt vervolgonderzoek geadviseerd. Catalogusnummer: 70 (figuren 81, 82 en 83) 1.
RAAP-code: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed 06E-034; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 202.320/590.803
2.
Plaats: Westergeest; Toponiem: De Zwemmer
3.
Vinder: RAAP; Datum ontdekking: 22-01-2002
6.
Huidig grondgebruik: grasland
7.
Relatie tot omgeving: getij-afzettingsvlakte, lokaal hoogteverschil kleiner dan 0,25 m (code 1Mv1); hoogste punt 0,33 m +NAP.
8.
Bodem: knippige poldervaaggronden (kalkarm), klei, profielverloop 4 of 4 en 3 (code gMn88C)
9.
Datering: Late IJzertijd, Vroege-Late Middeleeuwen
10. Type vindplaats: terp 13. Registratiecode Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: AMK-terrein 7782 (CMA-code 06E-034), terrein van zeer hoge archeologische waarde, niet beschermd. 14. Veldwerk Visuele inspectie: Het terrein wordt grotendeels nog omgeven door een oorspronkelijke (terp)sloot. Het terrein is nauwelijks hoger dan de omringende percelen. Het centrale deel is afgegraven. Met name in de noordelijke twee percelen zijn de steilkanten van ontgravingen goed zichtbaar. Bureauonderzoek: op Schotanus à Sterringa staat het terrein niet aangegeven. Op de kaarten van Eekhoff en de GHPA staat op het terrein geen bebouwing weergegeven. Wel wordt het toponiem ‘De Terp’ bij het terrein gegeven. De 19e eeuwse verkaveling is nog steeds aanwezig. Booronderzoek: er zijn 17 boringen gezet in twee evenwijdige raaien (figuren 81, 82 en 83). Onder de bouwvoor bevindt zich een archeologische laag: zandige klei met houtskool, verbrande leem, puin, fosfaat en incidenteel een fragment kogelpotaardewerk (boringen 2 t/m 7 en 10 t/m 16). Ook is een kogelpotscherf in een molshoop nabij boring 5 gevonden. De archeologische laag heeft een dikte van 0,2 - 0,6 m. In de boringen 7 en 13 is in een archeologisch grondspoor geboord. De top van de natuurlijke ondergrond bevindt zich ten hoogste op 0,2 m -NAP en bestaat uit licht zandige klei met zandlagen (kwelderafzettingen). In boring 1 ligt de top van veen op 2,2 m -NAP. Conclusie: in bijna alle boringen is een archeologische laag geconstateerd. Ook zijn aanwijzingen voor grondsporen aanwezig. Gelet op het vondstmateriaal dateert de terp uit de Middeleeuwen. 16. Advies: aanbevolen wordt om het terrein conform de blauwe contour op figuur 81 als ‘archeologisch waardevol’ op de bestemmingsplankaart te zetten, gekoppeld aan een aanlegvergunningstelsel. Indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor (0, 1 m -Mv), wordt vervolgonderzoek aanbevolen. Catalogusnummer: 71 (figuren 84 t/m 87) 1.
RAAP-code: 06E-L; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 202.326/592.648
2.
Plaats: Westergeest; Toponiem: Westerburen
3.
Vinder: RAAP; Datum ontdekking: 10-12-2001
6.
Huidig grondgebruik: bebouwing en grasland
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[102]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
7.
Relatie tot omgeving: getij-afzettingsvlakte, lokaal hoogteverschil minder dan 0,25 m (code 1Mv1), eveneens wordt ter plaatse een afgraving weergegeven; hoogste punt 2,16 m +NAP.
8.
Bodem: terp (code T), grenzend aan knippige poldervaaggrond (kalkarm), zware zavel, profielverloop 5 (code gMn25C).
9.
Datering: Steentijd?, Vroege (?) Middeleeuwen-Nieuwe tijd
10. Type vindplaats: terp/verhoogd liggende buurschap 13. Registratiecode Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: AMK-terrein 9823 (CMA-code 06E-134), terrein van hoge archeologische waarde. 14. Veldwerk Visuele inspectie: de erven rond de bebouwing in het zuidwesten van de terp, AMK-terrein 9822, AMK-terrein 9821 (zie catalogusnummers 73 en 72) en AMK- terrein 9823 liggen tot 1,5 m hoger dan de omringende kavels. In de kavel ten noorden van AMK-terrein 9823 en in de kavels ten zuiden en zuidwesten ervan is nog enig reliëf te zien, maar de twee langgerekte kavels ten westen van dit terrein liggen dieper. Hier lijkt de terp afgegraven te zijn. Bureauonderzoek: op de kaart van Schotanus à Sterringa staan drie ‘Stemdraagende Huysen’ afgebeeld, met de plaatsaanduiding ‘Wester Buiren’ (zie ook catalogusnummers 72 en 73). Ook staat bij de bebouwing de tekst ‘t Convent Idema’, maar op welk van de ‘Stemdraagende Huysen’ dit toponiem betrekking heeft, is niet duidelijk. Eekhoff beeldt eveneens drie boerderijen af (op de plaatsen waar ook nu nog bebouwing staat), met de aanduiding ‘Westerburen’. De GHPA toont bovendien een vierde huis aan de westflank van de terp, maar de HAF geeft weer hetzelfde beeld als Eekhoff. Volgens Van den Berg (1989) is het meest westelijke huis het convent en de middelste de Idemastate. Volgens de topografische kaart (ANWB, 2006) heet tegenwoordig juist de oostelijke boerderij ‘It Convent’. Booronderzoek: betredingstoestemming werd alleen gegeven voor de zuidoostelijke helft van de terp, alwaar de twee noord-zuid georiënteerde raaien en twee losse boringen (de boringen 16 en 17) zijn gezet. Totaal gaat het om 17 boringen t (figuren 84, 85 en 86). Onder de bouwvoor/verstoorde toplaag is in de boringen 1 t/m 9, 16 en 17 zandige klei met houtskool, puin, verbrande leem en incidenteel bot en fosfaat aangetroffen. Deze archeologische laag/ophogingslaag heeft een dikte van 0,35 - 0,8 m en een uitschieter tot 2,05 m (1,9 m +NAP). In het afgegraven, centrale deel van de terp is geen ophogingslaag meer aanwezig. In de boringen 5 en 11 is in een archeologisch grondspoor geboord. De top van ongestoorde zandige klei/kleiig zand (kwelderafzettingen en wadzand) bevindt zich ten hoogste op ca. 0,0 m -NAP. Onder de kwelderafzettingen/wadzand ligt een dekzandkop waarvan het hoogste punt nabij boring 8 ligt (0,6 m -NAP). In de top van het dekzand is soms een podzolbodem aanwezig. In boring 1 is in het dekzand op 3,93 m -Mv (1,77 m -NAP) houtskool en een fragmentje vuursteen aangetroffen, wat kan duiden op een nederzetting uit de Steentijd. Soms is de top van het dekzand verspoeld (grijs zand met veenbrokken in de boringen 7, 8 en 10). Waar het dekzand niet verspoeld is, is het afgedekt met een ca. 0,1 m dikke veenlaag. Geofysisch onderzoek: er is gemeten met de FM36 fluxgate magnetometer. Het dieptebereik is circa 1,5 m -Mv. Er zijn twee ‘blokken’ gemeten ten noorden van de boerderij (figuur 87): een zuidelijk blok van circa 26 bij 43 m (blok 1) in het noorden van AMK-terrein 9823 en een noordelijk blok van 36 bij 50 m (blok 2).
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[103]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Resultaten: in blok 1 zijn in de oostelijke helft twee parallelle, noord-zuid georiënteerde structuren en een structuur haaks daarop te zien (figuur 87). In zuidoosten van blok 2 lijken deze structuren nog aanwezig te zijn. Verder zijn geen structuren herkenbaar. Interpretatie: mogelijk duiden de genoemde structuren op funderingsresten in de ondergrond (van het convent Idema?). Volgens de huidige bewoner strekte de boerderij zich ooit noordelijker uit. Zijn vader heeft dat deel nog afgebroken zien worden en hij zelf heeft in zijn jeugd daar nog funderingen blootgelegd. Van den Berg (1989: 230) meldt het volgende: “Onder de aanbouw ten oosten van de schuur ter plaatse van een in 1983 afgebroken bijschuur, zijn onlangs door de eigenaar funderingen van kloosterstenen aangetroffen, mogelijk afkomstig van een middeleeuws gebouw. […] Het zal eveneens een kloosterstate geweest zijn.” In de noordgevel van de boerderij zijn kloostermoppen verwerkt. Conclusie: het grootste deel van de terp is afgegraven. In het zuiden en oosten zijn delen van de terp bewaard gebleven. Er zijn aanwijzingen voor dieper ingegraven archeologische grondsporen. Deze zijn ook te verwachten in het afgegraven gedeelte. Aan de oostzijde van de terp lijken nog oude funderingsresten aanwezig te zijn. Onder de terp bevindt zich een dekzandopduiking die mogelijk in de Steentijd bewoond is geweest. 16. Advies: aanbevolen wordt om het terrein conform de blauwe contour op figuur 84 als ‘archeologisch waardevol’ op de bestemmingsplankaart te zetten, gekoppeld aan een aanlegvergunningstelsel. Indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor (0, 15 m -Mv), wordt vervolgonderzoek aanbevolen. 17. Opmerkingen: zie ook catalogusnummers 72 en 73. Samen met catalogusnummer 71 vormen zij de buurschap Westerburen (Van den Berg, 1989: 218, 219, 229 & 230; Halbertsma, 1963). Catalogusnummer: 72 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 202.198/596.605
2.
Plaats: Westergeest; Toponiem: Weerdebuorsterwei
6.
Huidig grondgebruik: bebouwd
9.
Datering: Vroege (?) Middeleeuwen-Nieuwe tijd
10. Type vindplaats: huisterp 13. Registratiecode Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: AMK-terrein 98222 (CMA-code 06E-133), terrein van hoge archeologische waarde. 17. Opmerkingen: zie ook catalogusnummers 71 en 73. Samen met catalogusnummer 72 vormen zij de buurschap Westerburen. Catalogusnummer: 73 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 202.149/592.621
2.
Plaats: Westergeest; Toponiem: Weerdebuorsterwei
6.
Huidig grondgebruik: bebouwd
9.
Datering: Vroege (?) Middeleeuwen-Nieuwe tijd
10. Type vindplaats: huisterp 13. Registratiecode Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: AMK-terrein 9821 (CMA-code 06E-132), terrein van hoge archeologische waarde 17. Opmerkingen: zie ook catalogusnummers 71 en 72. Samen met catalogusnummer 73 vormen zij de buurschap Westerburen.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[104]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Catalogusnummer: 74 (ARCHIS-waarnemingsnummer: 128675) 1.
RAAP-code: HF16; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 202.150/590.500
2.
Plaats: Westergeest
3.
Vinder: onbekend; Datum ontdekking: 1870
4.
Vondstomstandigheden: baggerwerkzaamheden
9.
Datering: vermoedelijk Midden/Late IJzertijd
12. Vondstmateriaal: drie veenlijken, opgebaggerd uit de gekanaliseerde Zwemmer: een vrouw en twee mannen. De enige bron hiervoor is een bericht in de Friesche Courant van 16 juni 1870. Het zou gaan om een hoofd dat van de romp gescheiden was en om een man en een vrouw die aan elkaar gebonden waren. De skeletten waren afkomstig uit de toelaarde, een Noord-Friese aanduiding van het veen onder de zeeklei. 17. Opmerkingen: Van der Sanden (1990: 55) Catalogusnummer: 75 (ARCHIS-waarnemingsnummers: 128536 en 909846) 1.
RAAP-code: LMP-3; Kaartblad: 6G; Coördinaten: 201.930/586.130 (ARCHIS-waarnemingsnummer 128536), 201.980/586.120 (ARCHIS-waarnemingsnummer 909846); Collectie: LMP.
2.
Plaats: Kollumerzwaag; Toponiem: Zandbulten
3.
Vinder: H. Drost en M. Postma; Datum ontdekking: 1985
4.
Vondstomstandigheden: zand afgegraven voor wegaanleg, opgeploegd dekzand, vindplaats ligt tegen een zandkop aan; oppervlaktekartering.
6.
Huidig grondgebruik: grasland
8.
Bodem: laarpodzolgronden; lemig fijn zand, met een minimaal 0,2 m dikke laag keileem of potklei tussen 0,4 en 1,2 m (code cHn23x).
9.
Datering: Steentijd (één afslag in Fries Museum, mogelijk Midden Paleolithicum en Laat Paleolithicum)
11. Cultuur: Hamburg 12. Vondstmateriaal: allerlei typen vuurstenen artefacten, fraaie kernen; afval (veel gebroken werktuigen) 14. Veldwerk Methode: booronderzoek Resultaten: uit boring 317 blijkt dat de podzolbodem is verstoord tot 54 cm -Mv in bruingeel zand (BChorizont). In de boringen 318, 319 en 320 is de bodem tot tenminste 57 cm -Mv verstoord tot in de Chorizont. Conclusie: de archeologische vondstniveaus uit het Midden en Laat Paleolithicum liggen mogelijk onder de verstoringsdiepte en zijn dan misschien nog (deels) intact. Eventuele diep ingegraven sporen uit jongere fasen van de Steentijd kunnen nog aanwezig zijn. 15. Waardering (classificatie): III/IV 16. Advies: indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor, wordt vervolgonderzoek aanbevolen. Catalogusnummer: 76 (ARCHIS-waarnemingsnummer: 300425) 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 201.920/588.160
2.
Plaats: Westergeest; Toponiem: Triemen
9.
Datering: Late Middeleeuwen
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[105]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
10. Type vindplaats: waterput 17. Opmerkingen: het betreft de resten van een middeleeuwse waterput op het terrein van de voormalige buitenplaats ‘t Slot Buma, dat rond 1710 is afgebroken (Elzinga, 1970; Nieuwsbulletin KNOB: 35). Catalogusnummer: 77 (ARCHIS-waarnemingsnummer: 128525) 1.
RAAP-code: LMP-138; Kaartblad: 6G; Coördinaten: 201.730/585.810; Collectie: LMP
2.
Plaats: Kollumerzwaag; Toponiem: Zandbulten
3.
Vinder: LMP; Datum ontdekking: 1992
5.
Toenmalig grondgebruik: akker
6.
Huidig grondgebruik: akker
7.
Relatie tot omgeving: de vindplaats ligt ten noorden van de Swadde op de pleistocene dekzandrug Twijzel-Buitenpost.
8.
Bodem: laarpodzolgronden; lemig fijn zand (code cHn23)
9.
Datering: Steentijd
12. Vondstmateriaal: drie vuurstenen artefacten 14. Veldwerk Methode: booronderzoek Resultaten: uit de boringen 323 en 324 blijkt dat de bodem is verstoord tot in de keileem (minimaal 60 cm -Mv). Conclusie: het archeologisch vondstniveau is waarschijnlijk verstoord. Dieper ingegraven sporen kunnen nog wel aanwezig zijn. 15. Waardering (classificatie): IV 16. Advies: indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor, wordt vervolgonderzoek aanbevolen. Catalogusnummer: 78 (ARCHIS-waarnemingsnummer: 128510) 1.
RAAP-code: LMP-117; Kaartblad: 6G; Coördinaten: 201.720/585.900; Collectie: LMP
2.
Plaats: Kollumerzwaag; Toponiem: Zandbulten
3.
Vinder: LMP; Datum ontdekking: 1990
5.
Toenmalig grondgebruik: akker
6.
Huidig grondgebruik: akker
7.
Relatie tot omgeving: de vindplaats ligt op de pleistocene dekzandrug Twijzel-Buitenpost
8.
Bodem: hoge zwarte enkeerdgronden; lemig fijn zand (code zEZ23)
9.
Datering: Steentijd
12. Vondstmateriaal: tien vuurstenen artefacten; geen gidsartefacten 14. Veldwerk Methode: booronderzoek Resultaten: uit de boringen 321 en 322 blijkt dat de podzolbodem is verstoord tot in de BC-horizont (boring 322: 65 cm -Mv) of tot in de C-horizont (boring 321: 58 cm -Mv). Conclusie: het archeologisch vondstniveau is waarschijnlijk verstoord. Dieper ingegraven sporen kunnen nog wel aanwezig zijn. 15. Waardering vuursteenvindplaats (classificatie): IV
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[106]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
16. Advies: indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor, wordt vervolgonderzoek aanbevolen. 17. Opmerkingen: de vinder (LMP) heeft op deze vindplaats slechts een paar keer gezocht. Catalogusnummer: 79 (ARCHIS-waarnemingsnummer: 300436) 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 210.620/588.140
2.
Plaats: Westergeest; Toponiem: Triemen
9.
Datering: Vroege Middeleeuwen-Late Middeleeuwen
12. Vondstmateriaal: keramiek (kogelpotfragmenten en steelpan), slijpsteen 17. Opmerkingen: het betreft vondsten gedaan tijdens het graven van een kelderfundering voor een nieuw woongedeelte van een oude stolphoeve (Elzinga, 1961; Nieuwsbulletin KNOB). Catalogusnummer: 80 (ARCHIS-waarnemingsnummer: 300434) 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 201.550/587.800
2.
Plaats: Westergeest; Toponiem: polder Triemen
3.
Vinder: Kon. Ned. Heidemij, Drachten; Datum ontdekking: 1963
4.
Vondstomstandigheden: niet-archeologisch graafwerk
5.
Toenmalig grondgebruik: secundair opgebrachte grond
6.
Huidig grondgebruik: weg
9.
Datering: Neolithicum
12. Vondstmateriaal: vuurstenen bijl, geslepen, breedtoppig. 17. Opmerkingen: de bijl is op de bovengenoemde coördinaten gevonden in een nieuw aangebrachte zandbedding van een te verbeteren weggedeelte tussen Westergeest en Kollumerzwaag in polder de Triemen. De vondstlocatie heeft geen archeologische relevantie. Het zand is afkomstig uit twee in de onmiddellijke nabijheid gelegen zandputten. De vondst komt waarschijnlijk uit de zandput met de coördinaten 201.400/587.600, zie catalogusnummer 82 (Elzinga, Nieuwsbulletin KNOB 15-08-1963). 15. Waardering (classificatie): V 16. Advies: geen vervolgonderzoek Catalogusnummer: 81 (ARCHIS-waarnemingsnummer: 9985) 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 201.510/589.500
2.
Plaats: Westergeest; Toponiem: St. Maartenskerk
3.
Vinder: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed; Datum ontdekking: 1957
4.
Vondstomstandigheden: archeologische opgraving
5.
Toenmalig grondgebruik: bebouwing
6.
Huidig grondgebruik: bebouwing
7.
Relatie tot omgeving: kerk van het dorp Westergeest
9.
Datering: Late Middeleeuwen
10. Type vindplaats: kerk 17. Opmerkingen: Nieuwsbulletin KNOB 1957
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[107]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Catalogusnummer: 82 (ARCHIS-waarnemingsnummer: 128660) 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 201.400/587.600
2.
Plaats: Kollumerzwaag; Toponiem: Triemsterloane
3.
Vinder: Kon. Ned. Heidemij, Drachten; RAAP; Datum ontdekking: 1963
4.
Vondstomstandigheden: zie catalogusnummer 80. De bijl is waarschijnlijk afkomstig uit de zandput met de coördinaten 201.400/587.600.
6.
Huidig grondgebruik: akker
7.
Relatie tot omgeving: zandput
8.
Bodem: beekeerdgronden; lemig fijn zand, met een minimaal 0,2 m dikke laag keileem of potklei tussen 0,4 en 1,2 m (code pZg23x).
9.
Datering: Mesolithicum, Neolithicum
12. Vondstmateriaal: 25 vuurstenen artefacten; vermoedelijke vondstlocatie van een geslepen vuurstenen breedtoppige bijl. 14. Veldwerk (zie Asmussen & Veenstra, 2002: 57-58, catalogusnummer 112) Methode: booronderzoek en oppervlaktekartering Bureauonderzoek: onderzoek in 1999 (Asmussen & Veenstra, 2002) heeft aannemelijk gemaakt dat de bijl van de onderhavige vindplaats afkomstig is. Er zijn toen ontzandingsgaten aangetroffen in de nog herkenbare verhoging/dekzandrug. De podzolbodem is ter plaatse van de ontzandingen verstoord tot in de C-horizont. Er zijn 25 vuurstenen artefacten aan de oppervlakte aangetroffen, die echter overwegend uit het Mesolithicum lijken te dateren. Booronderzoek: uit de boringen 303 en 304, gezet in 2003, blijkt dat de bodem tot in de keileem is verstoord (tot circa 95 cm -Mv). De oorspronkelijk aanwezige podzolbodem is geheel verstoord (deels afgegraven en deels opgenomen in de bouwvoor). De oppervlaktekartering heeft geen vondsten opgeleverd. Conclusie: het betreft waarschijnlijk de oorspronkelijke vondstlocatie van een neolithische bijl. Mogelijk gaat het om een depotvondst (offervondst) of een bijgift uit een graf. De maaiveldvondsten ter plaatse wijzen op de aanwezigheid van een vindplaats uit de Steentijd (Mesolithicum). Het archeologisch vondstniveau is waarschijnlijk verstoord. Dieper ingegraven sporen kunnen nog wel aanwezig zijn. 15. Waardering (classificatie): IV 16. Advies: indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor, wordt vervolgonderzoek aanbevolen. 17. Opmerkingen: gemeld door G. Elzinga, FM, Leeuwarden d.d. 12-07-1963 (Asmussen & Veenstra, 2002) Catalogusnummer: 83 (ARCHIS-waarnemingsnummer: 300446) 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 6G; Coördinaten: 201.400/586.560
2.
Plaats: Kollumerzwaag
9.
Datering: Nieuwe tijd
12. Vondstmateriaal: het betreft de losse vondst van een verweerd halfbolvormig glazen voorwerp: een 17e- of 18e-eeuwse glans- of gladsteen (ook wel zoomstrijker). In Friesland waren gladstenen nog lang in gebruik, o.a. in de zuivelproductie (voor het gladstrijken van boter in vaatjes). 16. Advies: geen vervolgonderzoek 17. Opmerkingen: Elzinga (1969), Nieuwsbulletin KNOB
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[108]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Catalogusnummer: 84 (ARCHIS-waarnemingsnummer: 129088) 1.
RAAP-code: PING-4; Kaartblad: 06G; Coördinaten: 201.390/585.820
2.
Plaats: Kollumerzwaag; Toponiem: Zandbulten
3.
Vinder: RAAP; Datum ontdekking: 13-02-2002
4.
Vondstomstandigheden: vondsten op akker
6.
Huidig grondgebruik: akker
8.
Bodem: laarpodzolgronden; lemig fijn zand (code cHn23)
9.
Datering: Steentijd (Mesolithicum)
12. Vondstmateriaal: vuurstenen artefacten: onder meer één C-spits, vijftien afslagen (waarvan vier verbrand), één geretoucheerde afslag, één geretoucheerd stuk en zeven brokken waarvan twee verbrand. 15. Waardering (classificatie): III/IV 16. Advies: indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor, wordt vervolgonderzoek aanbevolen. 17. Opmerkingen: ter hoogte van de vondsten ligt een dekzandkop. Het hoogste punt is verstoord. De vondsten zijn gedaan bij een oppervlaktekartering. Aan de flanken is nog een intacte podzolbodem aanwezig (zie Asmussen, 2004: 29-30, catalogusnummer 4). Catalogusnummer: 85 (ARCHIS-waarnemingsnummer: 128900) 1.
RAAP-code: LMP-76; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 201.380/588.240; Collectie: LMP
2.
Plaats: Triemen; Toponiem: De Dôle
3.
Vinder: LMP; Datum ontdekking: 1997
5.
Toenmalig grondgebruik: akker
6.
Huidig grondgebruik: akker
7.
Relatie tot omgeving: dekzandrug ten zuiden van Petsloot en Stroobosser trekvaart
8.
Bodem: hoge zwarte enkeerdgronden; lemig fijn zand (code zEZ23)
9.
Datering: Steentijd
12. Vondstmateriaal: ongeveer 40 vuurstenen artefacten, waaronder een grote afslag met een geretoucheerde ‘kap’, een klingfragment, een aantal stekers, afslagen en ander afvalmateriaal. 14. Veldwerk Methode: booronderzoek Resultaten: uit de boringen 305 en 306 blijkt dat de bodem tot circa 0,5 m -Mv verstoord is, tot in de BC- of C-horizont. Waarschijnlijk is dit perceel ontzand. Conclusie: het archeologische vondstniveau is waarschijnlijk verstoord. Dieper ingegraven sporen kunnen nog wel aanwezig zijn. 15. Waardering (classificatie): IV 16. Advies: indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor, wordt vervolgonderzoek aanbevolen. 17. Opmerkingen: de vinder (LMP) heeft op deze vindplaats slechts een paar keer gezocht. Catalogusnummer: 86 (ARCHIS-waarnemingsnummers: 129091 en 128966) 1.
RAAP-code: PING-2; Kaartblad: 6G; Coördinaten: 201.150/586.100
2.
Plaats: Kollumerzwaag; Toponiem: De Lauwerspoel
3.
Vinder: RAAP; Datum ontdekking: 31-01-2002
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[109]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
4.
Vondstomstandigheden: oppervlaktevondsten in molshopen
6.
Huidig grondgebruik: grasland
7.
Relatie tot omgeving: in nabijheid van dobbe de Lauwerspoel (A1)
8.
Bodem: beekeerdgronden; lemig fijn zand (code pZg23)
9.
Datering: Steentijd
12. Vondstmateriaal: ARCHIS-waarnemingsnummer 129091: vuurstenen artefacten, ondermeer zeven afslagen, één schrabber en één vuurslag; aardewerk: twee fragmenten van een kogelpot; ARCHISwaarnemingsnummer 128966: zes vuurstenen afslagen, fragmenten aardewerk en één fragment van een kogelpot. 15. Waardering (classificatie): IV 16. Advies: indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor, wordt vervolgonderzoek aanbevolen. 17. Opmerkingen: de vindplaats is tijdens een oppervlaktekartering gevonden (catalogusnummer 771 van het vuursteenproject). Waarschijnlijk is het vondstniveau van de vindplaats reeds verstoord. Dieper ingegraven grondsporen kunnen nog aanwezig zijn. Het aardewerk is waarschijnlijk afkomstig uit opgebrachte grond (zie Asmussen, 2004: catalogusnummer 2). Catalogusnummer: 87 (ARCHIS-waarnemingsnummer: 128473) 1.
RAAP-code: LMP-77; Kaartblad: 6G; Coördinaten: 201.150/585.390; Collectie: LMP
2.
Plaats: Kollumerzwaag; Toponiem: Zandbulten
3.
Vinder: LMP; RAAP Datum ontdekking: 1988
5.
Toenmalig grondgebruik: akker
6.
Huidig grondgebruik: grasland
7.
Relatie tot omgeving: direct ten zuiden van een grote dobbe/pingoruïne
8.
Bodem: beekeerdgronden; lemig fijn zand (code pZg23)
9.
Datering: Steentijd
12. Vondstmateriaal: vuurstenen artefacten, één bewerkte afslag 14. Veldwerk: zie Asmussen & Veenstra (2002: 63, catalogusnummer 518) Methode: booronderzoek en oppervlaktekartering Resultaten: uit boring 5 blijkt dat de podzolbodem tot in de C-horizont, tot 0,5 m -Mv, is verstoord Conclusie: het archeologische vondstniveau is waarschijnlijk verstoord. Dieper ingegraven sporen kunnen nog wel aanwezig zijn. 15. Waardering (classificatie): IV 16. Advies: indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor, wordt vervolgonderzoek aanbevolen. 17. Opmerkingen: Asmussen & Veenstra (2002) Catalogusnummer: 88 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 201.116/587.952
2.
Plaats: Westergeest; Toponiem: De Dolle
3.
Vinder: onbekend; Datum ontdekking: 1985
4.
Vondstomstandigheden: egaliseren van grond
9.
Datering: Late Middeleeuwen
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[110]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
10. Type vindplaats: stinswier 12. Vondstmateriaal: grondsporen 13. Registratiecode Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: AMK-terrein 9810 (CMA-code 06E-121), terrein van archeologische waarde. 17. Opmerkingen: volgens ARCHIS betreft het resten van een stinswier die in 1985 geëgaliseerd is: “Bij deze egalisatie zijn grondsporen aangetroffen, die nog steeds aanwezig zijn”. De stinswier zou op Schotanus à Sterringa en Eekhoff afgebeeld zijn. Schotanus à Sterringa toont echter ter plaatse niets. Eekhoff beeldt hier een huis of boerderij af zonder toponiem. Uit andere historische kaarten is evenmin af te leiden dat hier een stinswier heeft gelegen. Wel toont de Hoogtekaart van Nederland 6E Zuid Kollum, schaal 1:10.000, verkend in 1959, in het meest oostelijke perceel van het AMK-terrein een verhoging. Die heuvel stond lokaal bekend als ‘De Hege Wier’ (manuscript S. Jager, 2006: Miedenproject Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed/SBB). Zie ook een bericht in het Nieuwsblad van Noord-Oost Friesland d.d. 2 oktober 1985 en in de Leeuwarder Courant d.d. 19 oktober 1985. Catalogusnummer: 89 (ARCHIS-waarnemingsnummer: 128909) 1.
RAAP-code: LMP-163; Kaartblad: 6G; Coördinaten: 201.130/585.740; Collectie: LMP
2.
Plaats: Kollumerzwaag; Toponiem: Zandbulten
3.
Vinder: LMP; Datum ontdekking: 1987
4.
Vondstomstandigheden: gescheurd grasland
6.
Huidig grondgebruik: grasland
7.
Relatie tot omgeving: de vindplaats ligt ten noorden van de Swadde op de pleistocene dekzandrug Twijzel-Buitenpost en ten noorden van een grote dobbe/pingoruïne.
8.
Bodem: laarpodzolgronden; lemig fijn zand (code cHn23)
9.
Datering: Steentijd
12. Vondstmateriaal: één spitsfragment en één grote kling, afvalmateriaal 14. Veldwerk (zie Asmussen & Veenstra, 2002: 72, catalogusnummer 691) Methode: booronderzoek en oppervlaktekartering Resultaten: in het noorden van het perceel waar de vindplaats ligt, is een verhoging zichtbaar. Hier zijn drie boringen gezet. Hieruit blijkt dat de bodem verstoord tot in de C-horizont (boring 332: 112 cm -Mv), de keileem of het keizand (boringen 330 en 331; resp. 110 en 73 cm -Mv). In een boring ten zuiden van de vindplaats (Asmussen & Veenstra, 2002: boring 6) is de bodem verstoord tot in de Chorizont (75 cm -Mv). Conclusie: het archeologische vondstniveau is waarschijnlijk diep verstoord. Diep ingegraven sporen zullen hier waarschijnlijk verdwenen zijn. 15. Waardering (classificatie): IV 16. Advies: geen vervolgonderzoek 17. Opmerkingen: Asmussen & Veenstra (2002) Catalogusnummer: 90 (ARCHIS-waarnemingsnummer: 128531) 1.
RAAP-code: LMP-153; Kaartblad: 6G; Coördinaten: 201.110/585.230; Collectie: LMP
2.
Plaats: Kollumerzwaag; Toponiem: Zandbulten
3.
Vinder: LMP; Datum ontdekking: 1993
5.
Toenmalig grondgebruik: akker
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[111]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
6.
Huidig grondgebruik: akker
7.
Relatie tot omgeving: de vindplaats ligt direct ten noorden van de Swadde op de pleistocene dekzandrug Twijzel-Buitenpost en ten zuiden van een dobbe in een gebied met verschillende pingoruïnes/dobben.
8.
Bodem: laarpodzolgronden; lemig fijn zand (code cHn23)
9.
Datering: Steentijd
12. Vondstmateriaal: vier vuurstenen artefacten 14. Veldwerk (zie Asmussen & Veenstra, 2002: 71, catalogusnummer 576) Methode: booronderzoek en oppervlaktekartering Resultaten: uit boring 3 blijkt dat de podzolbodem is verstoord tot in de C-horizont (45 cm -Mv) Conclusie: het archeologische vondstniveau is vrijwel geheel verstoord. Dieper ingegraven sporen kunnen nog wel aanwezig zijn. 15. Waardering (classificatie): IV 16. Advies: indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor, wordt vervolgonderzoek aanbevolen. 17. Opmerkingen: Asmussen & Veenstra (2002) Catalogusnummer: 91 (figuren 88 t/m 91) 1.
RAAP-code: 06E-M; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 201.095/592.677
2.
Plaats: Westergeest; Toponiem: Beintemahûs
3.
Vinder: RAAP; Datum ontdekking: 08-01-2002
6.
Huidig grondgebruik: bebouwing en grasland
7.
Relatie tot omgeving: getij-afzettingsvlakte, lokaal hoogteverschil minder dan 0,25 m (code 1Mv1); hoogste punt 1,16 m +NAP.
8.
Bodem: terp (code T), grenzend aan knippige poldervaaggrond (kalkarm), klei, profielverloop 4 of 4 en 3 (code gMn88C).
9.
Datering: Vroege Middeleeuwen-Nieuwe tijd
10. Type vindplaats: huisterp 13. Registratiecode Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: AMK-terrein 9824 (CMA-code 06E-135), terrein van hoge archeologische waarde. 14. Veldwerk (figuren 88 t/m 91) Visuele inspectie: het AMK-terrein omvat slechts een deel van een terp. Het AMK-terrein met de huidige bebouwing ligt circa 1,2 m hoger dan de directe omgeving. De (grotendeels afgegraven) terp heeft zich oostelijk, noordelijk en westelijk van het AMK-terrein uitgestrekt. Ten westen van het AMKterrein is nog een verhoging zichtbaar. Ook de boerderij die zich oostelijk van het AMK-terrein ligt, bevindt zich op een verhoging die ook ten zuidoosten ervan nog goed herkenbaar is. Dit maakt het waarschijnlijk dat af de terp groter is dan de bodemkaart en de geomorfologische kaart (Stiboka, 1965) aangeven. Bureauonderzoek: Schotanus beeldt op deze locatie een ‘Eygenerfde State’ met de naam ‘Beyma’ af. Schotanus à Sterringa geeft ter plaatse drie ‘Stemdraagende Huysen’ weer, waarbij bij de twee westelijke de naam ‘Beyntema Huys’ vermeld staat. Volgens Van den Berg (1989: 228) “moeten we concluderen, dat er meer huizen op ‘Beintema’ hebben gestaan”. Eekhoff toont dezelfde drie huizen/ boerderijen, opnieuw met het toponiem ‘Beintema Huis’ bij de meest westelijke twee. De GHPA geeft
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[112]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
dezelfde situatie weer. De HAF beeldt een nieuwe boerderij/huis af in het zuidwesten en veel bijgebouwen rond de oudere boerderijen. Ook op deze kaart wordt het toponiem ‘Beintema’ vermeld, nabij het meest zuidwestelijke huis. Booronderzoek: er zijn 19 boringen in drie min of meer zuid-noord georiënteerde raaien gezet (figuren 88 t/m 91). Onder de bouwvoor bevindt zich overal zandige klei met bouwpuin, houtskool, verbrande leem en soms een aardewerkfragment (kogelpotscherf). Dit is een archeologische laag (terplaag) met buiten het AMK-terrein een dikte van circa 0,4 m - 0,8 m. Op het AMK-terrein is de terplaag circa 1,5 m dik. In de boringen 8, 9, 12, 15, 16 en 18 is in archeologische grondsporen geboord (in de boringen 12 en 16 in slootvullingen). Tussen de boringen 11 en 12 zijn in molshopen scherven kogelpotaardewerk aangetroffen. De top van de onderliggende zandige klei met zandlagen (kwelderafzettingen) bevindt zich ten hoogste op circa 0,4 m -NAP. Ten westen van het AMK-terrein is een verhoging zichtbaar. Volgens de eigenaar/landgebruiker zijn hier de resten van een oude schuur gedumpt. In de boringen 1 t/m 5 zijn inderdaad aanwijzingen voor een maximaal 1,2 m dikke, recente ophoging boven de archeologische laag aangetroffen (figuur 89). In boring 2 is op 1,0 m -Mv ondoordringbaar puin aangetroffen. Conclusie: overal is nog een minimaal enkele decimeters dikke archeologische laag aangetroffen. Op het AMK-terrein is de terplaag nog 1,5 m dik. Gelet op het aangetroffen kogelpotaardewerk dateert de terp uit de Middeleeuwen. 16. Advies: aanbevolen wordt om het terrein conform de blauwe contour op figuur 88 als ‘archeologisch waardevol’ op de bestemmingsplankaart te zetten, gekoppeld aan een aanlegvergunningstelsel. Indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor (0, 15 m -Mv), wordt vervolgonderzoek aanbevolen. Catalogusnummer: 92 (ARCHIS-waarnemingsnummer: 128677) 1.
RAAP-code: HF18; Kaartblad: 6G; Coördinaten: 200.880/585.840; Collectie: de heer Offringa
2.
Plaats: Kollumerzwaag
3.
Vinder: de heer Offringa; RAAP
6.
Huidig grondgebruik: grasland
8.
Bodem: laarpodzolgronden; lemig fijn zand, met een minimaal 0,2 m dikke laag keileem of potklei tussen 0,4 en 1,2 m (code cHn23x).
9.
Datering: Laat Neolithicum
11. Cultuur: Enkelgrafcultuur 12. Vondstmateriaal: dikbladige diktoppige vuurstenen bijl met rechthoekige doorsnede (type Lindø), één retoucheringsafslag en één verbrand stuk vuursteen. 14. Veldwerk (zie Asmussen & Veenstra, 2002: 58, catalogusnummer 115) Methode: booronderzoek en oppervlaktekartering Resultaten: uit de boringen 13a, -b en -c blijkt dat de bodem verstoord is tot in de C-horizont (0,4 - 0,8 m -Mv). In molshopen ter hoogte van deze boringen is één retoucheringsafslag en één verbrand stuk vuursteen gevonden. Conclusie: ter plaatse zijn aanwijzingen voor een nederzetting uit de Steentijd aangetroffen. De archeologische vondstlaag is waarschijnlijk verstoord. Dieper ingegraven grondsporen kunnen wel nog aanwezig zijn. 15. Waardering (classificatie): IV
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[113]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
16. Advies: indien op de vindplaats bodembewerkingen plaatsvinden die dieper reiken dan de huidige bouwvoor, wordt geadviseerd vervolgonderzoek uit te voeren. 17. Opmerkingen: Fokkens (1991: 184), Asmussen & Veenstra (2002) Catalogusnummer: 93 (ARCHIS-waarnemingsnummer: 129025) 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 6G; Coördinaten: 200.770/586.180
2.
Plaats: Kollumerzwaag
3.
Vinder: RAAP; Datum ontdekking: 23-03-1999
4.
Vondstomstandigheden: vondsten gedaan in molshopen
8.
Bodem: hoge zwarte enkeerdgronden; lemig fijn zand, met een minimaal 0,2 m dikke laag keileem of potklei tussen 0,4 en 1,2 m (code zEZ23x).
9.
Datering: Steentijd (Laat Paleolithicum - Vroege Bronstijd)
12. Vondstmateriaal: enkele niet te dateren vuurstenen artefacten (afslagen) en verbrande stukken vuursteen. 14. Veldwerk (zie Asmussen & Veenstra, 2002: 72-73, catalogusnummer 709) Methode: booronderzoek en oppervlaktekartering Resultaten: tijdens het veldwerk zijn in molshopen enkele niet nader dateerbare vuurstenen afslagen en enkele verbrande stukken vuursteen gevonden. Uit de boringen 17 en 18 blijkt dat de podzolbodem is verstoord tot in de BC-horizont (80 cm -Mv). Conclusie: het archeologische vondstniveau is vrijwel geheel verstoord. Dieper ingegraven sporen kunnen nog wel aanwezig zijn. 15. Waardering (classificatie): IV 16. Advies: indien op de vindplaats bodembewerkingen plaatsvinden die dieper reiken dan de huidige bouwvoor, wordt geadviseerd vervolgonderzoek uit te voeren. 17. Opmerkingen: Asmussen & Veenstra (2002). Catalogusnummer: 94 (ARCHIS-waarnemingsnummer: 128842) 1.
RAAP-code: DD81; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 200.760/590.450; Collectie: M. Reitsma
2.
Plaats: Westergeest
3.
Vinder: M. Reitsma; RAAP; Datum ontdekking: 19-05-1978
8.
Bodem: beekeerdgronden met lemig fijn zand (code pZg23)
9.
Datering: Neolithicum en Middeleeuwen
12. Vondstmateriaal: bijl (amfiboliet?) en kogelpotscherven 14. Veldwerk Methode: booronderzoek en oppervlaktekartering Resultaten: uit de boringen 295 en 296 blijkt dat de bodem verstoord is tot in het gele dekzand of tot in het keizand (0,9 - 1,15 m -Mv). Conclusie: het eventuele archeologische vondstniveau zal geheel verstoord zijn. Grondsporen uit de Steentijd worden niet meer verwacht. Deze verstoring dateert mogelijk uit de Late Middeleeuwen. 15. Waardering vuursteenvindplaats (classificatie): V 16. Advies: geen vervolgonderzoek voor de Steentijd. Er zijn ter plaatse wel aanwijzingen voor middeleeuwse bewoning in de vorm van kogelpotaardewerk. Bovendien is de locatie van historische kaarten
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[114]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
bekend. Bij bodemingrepen dieper dan de bouwvoor wordt nader onderzoek geadviseerd, gericht op de Middeleeuwen. 17. Opmerkingen: code DD81 is door Boschker (FM) tweemaal toegekend: aan deze vindplaats in Kollumerland en aan een vindplaats in Dongeradeel. De kaart van Schotanus à Sterringa toont ter plaatse een ‘Stemdragende Stel’ en een ‘Stemdraagend Huys’. Ook Eekhoff beeldt hier een boerderij af. De buurschap heet op beide kaarten ‘Kettingwier’. Catalogusnummer: 95 (ARCHIS-waarnemingsnummer: 128550) 1.
RAAP-code: LMP-52; Kaartblad: 6G; Coördinaten: 200.380/585.200; Collectie: LMP
2.
Plaats: Kollumerzwaag; Toponiem: Zandbulten
3.
Vinder: LMP; Datum ontdekking: 1987
5.
Toenmalig grondgebruik: akker
6.
Huidig grondgebruik: tuin
7.
Relatie tot omgeving: dekzandkop
8.
Bodem: laarpodzolgronden; lemig fijn zand (code cHn23)
9.
Datering: Steentijd (Neolithicum?)
12. Vondstmateriaal: circa 50 vuurstenen afslagen; drie schrabbers 14. Veldwerk (zie Asmussen & Veenstra, 2002: 71, catalogusnummer 684) Methode: booronderzoek en oppervlaktekartering Resultaten: uit boring 2 blijkt dat de podzolbodem tot in de C-horizont is verstoord (70 cm -Mv) Conclusie: het archeologische vondstniveau is waarschijnlijk geheel verstoord. Dieper ingegraven sporen kunnen nog wel aanwezig zijn. 15. Waardering (classificatie): IV 16. Advies: indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor, wordt vervolgonderzoek aanbevolen. 17. Opmerkingen: de vinder (LMP) heeft slechts één seizoen op deze locatie gezocht (Asmussen & Veenstra, 2002). Catalogusnummer: 96 (figuren 92, 93 en 94) 1.
RAAP-code: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed 06E-035; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 200.365/589.067.
2.
Plaats: Westergeest; Toponiem: Zwagermieden/Miedwei
3.
Vinder: RAAP; Datum ontdekking: 29-01-2002
6.
Huidig grondgebruik: gras- en akkerland
7.
Relatie tot omgeving: beekdalbodem met veen (<5 m diep), lokaal hoogteverschil maximaal 0,25 tot 0,50 m (code 2P14); hoogste punt 0,13 m –NAP.
8.
Bodem: koopveengronden, zand ondieper dan 120 cm (code hVz)
9.
Datering: Steentijd, Late Middeleeuwen
10. Type vindplaats: steentijdnederzetting en verhoogde huisplaats 13. Registratiecode Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: AMK-terrein 7783 (CMA-code 06E-035), terrein van hoge archeologische waarde. 14. Veldwerk
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[115]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Visuele inspectie: in het AMK-terrein, in gebruik als weide, is een lichte verhoging te zien. in het westelijke perceel, dat ten tijde van het onderzoek in gebruik was als akker, is nauwelijks reliëf zichtbaar. Bureauonderzoek: op geen van de bestudeerde historische kaarten wordt hier bebouwing aangegeven. Booronderzoek: op het terrein zijn 36 boringen gezet (figuren 92, 93 en 94). Onder een kleiige of zandige bouwvoor met een dikte van circa 0,3 m bevindt zich een venige kleilaag of een veenlaag. De circa 0,05 - 0,15 m dikke venige kleilaag bevat incidenteel houtskool (in de boringen 22 en 29). Ook in de 0,05-0,55 m dikke veenlaag is houtskool opgemerkt (in de boringen 9, 13, 14, 15 en 24). In boring 14 gaat het om grote brokken. Waarschijnlijk wijst al dit houtskool op middeleeuwse activiteiten. Onder deze lagen of direct onder de bouwvoor ligt een dekzandkop op keizand of keileem. Vaak is in het dekzand een vernatte podzolbodem (lichte bodemvorming) aanwezig. In de boringen 9, 13, 16, 17, 22, 23, 24, 28, 31, 32 en 33 is houtskool in de top van het dekzand aanwezig. Op het maaiveld ligt voornamelijk onbewerkt en soms verbrand vuursteen, en één vuurstenen kling. Het betreft een vindplaats uit de Steentijd. Conclusie: er zijn geen aanwijzingen voor middeleeuwse ophogingslagen of een huisplaats (meer) aangetroffen, terwijl booronderzoek door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2001 nog wijst op een 0,5 m dikke huisterp. Blijkbaar is die sindsdien geëgaliseerd. Houtskool in de klei en het veen wijst wel op middeleeuwse activiteiten. Mogelijk zijn nog middeleeuwse grondsporen aanwezig. De verhoging in het terrein wordt veroorzaakt door een dekzandopduiking. Hierin zijn aanwijzingen (houtskool en een vuurstenen artefact) voor een nederzetting uit de Steentijd aanwezig. 15. Waardering vuursteenvindplaats (classificatie): II/III 16. Advies: aanbevolen wordt om het terrein conform de blauwe contour op figuur 92 als ‘archeologisch waardevol’ op de bestemmingsplankaart te zetten, gekoppeld aan een aanlegvergunningstelsel. Indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor (0,2 m -Mv), wordt vervolgonderzoek aanbevolen. 17. Opmerkingen: in het kader van het Miedenproject van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en SBB is deze locatie in 2005 opnieuw onderzocht. De heer S. Jager meldt: “Uit niets blijkt dat hier ooit een ophoging heeft plaatsgehad en dat hier in de Late Middeleeuwen mensen hebben gewoond. Ook in de bagger van de sloot die de ‘hoogte’ doorsnijdt, werd geen enkele aanwijzing voor menselijke bewoning aangetroffen. Alles wijst er dan ook op dat het reliëf ter plaatse wordt veroorzaakt door een zandopduiking die zich hier vlak onder het maaiveld bevindt. De houtskoolspikkels die hier bij een eerdere verkenning in de zandondergrond werden waargenomen, kunnen verband houden met de aanwezigheid van een jachtkampje uit de Prehistorie, maar het is waarschijnlijker (gelet ook op de landschappelijke factoren) dat deze samenhangen met natuurlijke processen die hier hebben plaatsgehad. Gelet op het bovenstaande zijn er geen zwaarwegende argumenten om aan dit terrein nog een archeologische kwalificatie toe te kennen.“ Deze conclusie wordt niet gedeeld: het is niet waarschijnlijk dat het houtskool als gevolg van natuurlijke processen in het dekzand terechtgekomen is. Bovendien verklaren natuurlijke processen niet de aanwezigheid van een vuurstenen artefact (dat een goede aanwijzing vormt voor bewoning in de Steentijd). Catalogusnummer: 97 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 200.404/588.327
2.
Plaats: Westergeest; Toponiem: Kollumerzwaagstervaart-oost
3.
Vinder: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed; Datum ontdekking: 2001
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[116]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
4.
Vondstomstandigheden: booronderzoek Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
6.
Huidig grondgebruik: onbebouwd
9.
Datering: Late IJzertijd-Late Middeleeuwen
10. Type vindplaats: terp 13. Registratiecode Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: AMK-terrein 15195 (CMA-code 06E-152), terrein van hoge archeologische waarde. 17. Opmerkingen: In het kader van het Miedenproject van Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en SBB heeft de heer S. Jager het terrein in 2005 bezocht. Hij meldt het volgende: “Bij eerdere gelegenheden werd hier een ‘gave, onbebouwde huisterp’ geregistreerd en uit de beschikbare informatie mag worden opgemaakt dat deze als zodanig nog in 2001 is bezocht. De huidige situatie toont een ander beeld. Het terrein heeft namelijk ingrijpende wijzigingen ondergaan: de sloot die het perceel doorkruiste, is gedempt, terwijl er voorts egalisaties en andere grondverbeteringen hebben plaatsgehad, zo werd ook door de huidige eigenaar c.q. grondgebruiker bevestigd. Van een terp is dan ook aan het oppervlak geen spoor meer te herkennen. Uit het plaatsen van een serie gutsboringen verspreid over het perceel kan worden opgemaakt dat de bovengrond tot zo’n 40 cm is omgezet. Daaronder bevindt zich veen, met daaronder op wisselende diepte de zandondergrond (op het hoogste punt ca. 50 cm, elders variërende van 70-90 cm).” Mogelijk zijn dieper ingegraven grondsporen nog aanwezig. Catalogusnummer: 98 (ARCHIS-waarnemingsnummer: 128522) 1.
RAAP-code: LMP-132; Kaartblad: 6G; Coördinaten: 200.330/585.080; Collectie: LMP
2.
Plaats: Zwagerbosch
3.
Vinder: LMP; Datum ontdekking: 1988
5.
Toenmalig grondgebruik: akker
6.
Huidig grondgebruik: akker
7.
Relatie tot omgeving: de vindplaats ligt op de pleistocene dekzandrug Twijzel-Buitenpost; in de directe omgeving liggen pingoruïnes/dobben; de vindplaats ligt direct ten noorden van de Swadde.
8.
Bodem: laarpodzolgronden; lemig fijn zand (code cHn23)
9.
Datering: Steentijd
12. Vondstmateriaal: 50 vuurstenen artefacten, waaronder een schrabber. 14. Veldwerk (zie Asmussen & Veenstra, 2002: 69, catalogusnummer 567) Methode: booronderzoek en oppervlaktekartering Resultaten: uit boring 141 blijkt dat de podzolbodem tot in BC-horizont verstoord is (40 cm -Mv). Conclusie: het archeologische vondstniveau is waarschijnlijk verstoord. Dieper ingegraven sporen kunnen nog wel aanwezig zijn. 15. Waardering (classificatie): IV 16. Advies: indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor, wordt vervolgonderzoek aanbevolen. 17. Opmerkingen: mogelijk betreft het jong-paleolithisch materiaal (LMP; Asmussen & Veenstra, 2002) Catalogusnummer: 99 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 6G; Coördinaten: 200.300/585.220
2.
Plaats: Kollumerzwaag; Toponiem: Zandbulten-west
3.
Vinder: RAAP
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[117]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
6.
Huidig grondgebruik: grasland
8.
Bodem: laarpodzolgronden; lemig fijn zand (code cHn23)
9.
Datering: Steentijd (Neolithicum)
12. Vondstmateriaal: vuursteenmateriaal 14. Veldwerk (zie Asmussen & Veenstra, 2002: 57, catalogusnummer 89) Methode: booronderzoek en oppervlaktekartering Resultaten: uit boring 1 blijkt dat de podzolbodem tot in de C-horizont verstoord is (70 cm -Mv). Er zijn op de akker enkele, niet nader dateerbare vuurstenen afslagen gevonden. Conclusie: het archeologische vondstniveau is waarschijnlijk geheel verstoord. Dieper ingegraven sporen kunnen nog wel aanwezig zijn. 15. Waardering (classificatie): IV 16. Advies: indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor, wordt vervolgonderzoek aanbevolen. 17. Opmerkingen: Asmussen & Veenstra (2002) Catalogusnummer: 100 (ARCHIS-waarnemingsnummer: 128486) 1.
RAAP-code: LMP-89; PING-3 Kaartblad: 6G; Coördinaten: 200.300/584.820; Collectie: LMP
2.
Plaats: Kollumerzwaag; Toponiem: Zandbulten
3.
Vinder: LMP; RAAP; Datum ontdekking: 1988
4.
Vondstomstandigheden: onder andere opgeploegd dekzand en keizand
5.
Toenmalig grondgebruik: akker
6.
Huidig grondgebruik: akker
7.
Relatie tot omgeving: in de nabijheid van dobbe D (Asmussen, 2004: catalogusnummer 3)
8.
Bodem: laarpodzolgronden; lemig fijn zand (code cHn23)
9.
Datering: Steentijd (Midden Paleolithicum en jonger)
12. Vondstmateriaal: ongeveer 200 vuurstenen artefacten waaronder klingen en een mogelijk jongpaleolithische kern; daarnaast meerdere midden-paleolithische artefacten. 14. Veldwerk (zie Asmussen & Veenstra, 2002: 63, catalogusnummer 531) Methode: booronderzoek en oppervlaktekartering Resultaten: uit boring 143 blijkt dat de podzolbodem tot in de verspoelde E-horizont (0,52 m -Mv) verstoord is. Conclusie: op deze vindplaats hebben L. en M. Postma meerdere midden-paleolithische en ongeveer 200 mogelijk laat-paleolithische en/of mesolithische artefacten gevonden. De mate van bodemverstoring is gering. Bovendien ligt ongeveer 50 m westelijker een vrijwel intacte dobbe/pingoruïne die heel goed in verband kan staan met deze vindplaats. (zie ook catalogusnummer 721 van het vuursteenproject: catalogusnummer 101 in deze catalogus). 15. Waardering (classificatie): III 16. Advies: indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor, wordt vervolgonderzoek aanbevolen. 17. Opmerkingen: Asmussen & Veenstra (2002)
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[118]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Catalogusnummer: 101 (ARCHIS-waarnemingsnummer: 129037) 1.
RAAP-code: PING-3; Kaartblad: 6G; Coördinaten: 200.240/584.780
2.
Plaats: Zwagerbosch
3.
Vinder: RAAP; Datum ontdekking: 26-11-1999
4.
Vondstomstandigheden: verkennend onderzoek van pingoruïne (met ringwal ?)
5.
Toenmalig grondgebruik: dobbe/pingoruïne
7.
Relatie tot omgeving: in de nabijheid van dobbe D (Asmussen, 2004: catalogusnummer 3)
8.
Bodem: beekeerdgronden; lemig fijn zand (code pZg23)
9.
Datering: Steentijd (Laat Paleolithicum - Vroege Bronstijd)
12. Vondstmateriaal: vuurstenen afslag 14. Veldwerk (zie Asmussen & Veenstra, 2002: 75-76, catalogusnummer 721) Methode: booronderzoek en oppervlaktekartering Resultaten: in boring 350 is op 205 cm -Mv een mogelijke vuurstenen afslag aangetroffen in de top van een laag zand. Het zand is afgedekt door een laag veen van ongeveer 150 cm dikte. Deze boring is gezet langs de oever van een deels met veen gevulde depressie. Het gaat om een pingoruïne met een nog volledig intacte ringwal (Grontmij & Provincie Fryslân, 1992: dobbe-nr. 6O-69; zie ook Grontmij & Waterschap Friesland, 1994). Ook in boring 351 is het veenpakket aangetroffen. Uit boring 353 blijkt dat de oostkant van de dobbe uitgegraven/ontveend is en vervolgens dichtgeschoven is met materiaal uit de omgeving. In boring 354 (ongeveer 20 m ten oosten van boring 353 in de randzone van de pingoruïne) is een vrijwel intact podzolprofiel aangetroffen. Hieruit wordt geconcludeerd dat de randzone van de dobbe in ieder geval deels intact is. Conclusie: de pingoruïne en directe omgeving zijn deels intact. Eventuele archeologische resten kunnen dus nog aanwezig zijn. De mogelijke vuurstenen afslag uit boring 350 (op de oever van de pingoruïne) is een aanwijzing voor prehistorische bewoningsresten ter plaatse, maar wordt voorlopig beschouwd als een losse vondst. Nader archeologisch onderzoek dient hieromtrent duidelijkheid te verschaffen. Bovendien ligt 50 m naar het oosten een bekende vuursteenvindplaats (catalogusnummer 531: catalogusnummer 100 in de onderhavige catalogus). Dit alles maakt deze locatie archeologisch zeer interessant. 15. Waardering (classificatie): II/III 16. Advies: huidige inrichting en grondgebruik als dobbe/pingoruïne en grasland handhaven. Indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor, wordt vervolgonderzoek aanbevolen. 17. Opmerkingen: de dobbe/pingoruïne en naaste omgeving zijn deels ongeschonden. Aanwijzingen voor prehistorische bewoning langs de oever en de aanwezigheid van een steentijdvindplaats 50 m oostwaarts (catalogusnummer 100) geven deze locatie een toegevoegde waarde (Asmussen & Veenstra, 2002; Asmussen, 2004). Catalogusnummer: 102 (ARCHIS-waarnemingsnummer: 128960) 1.
RAAP-code: PING-3; Kaartblad: 6G; Coördinaten: 200.190/584.890
2.
Plaats: Zwagerbosch
3.
Vinder: RAAP; Datum ontdekking: 30-01-2002
4.
Vondstomstandigheden: oppervlaktevondsten in molshopen
5.
Huidig grondgebruik: grasland
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[119]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
7.
Relatie tot omgeving: in nabijheid van dobbe D (Asmussen, 2004: catalogusnummer 3)
8.
Bodem: laarpodzolgronden; lemig fijn zand (code cHn23)
9.
Datering: Steentijd
12. Vondstmateriaal: vier vuurstenen afslagen (waarvan één verbrand) en twee brokken vuursteen 14. Veldwerk (zie Asmussen, 2004: 29, catalogusnummer 3) Methode: oppervlaktekartering Resultaten: tijdens een oppervlaktekartering ten noorden van boring 13 is deze vuursteenvindplaats aan het licht gekomen. In het kader van het onderhavige rapport zijn de boringen 343 en 344 gezet. Hieruit blijkt dat de bodem tot in het keizand verstoord is (0,75 m -Mv). Conclusie: het archeologische vondstniveau is geheel verstoord. Dieper ingegraven sporen zijn niet te verwachten. 15. Waardering (classificatie): IV 16. Advies: geen vervolgonderzoek 17. Opmerkingen: zie ook catalogusnummers 100 en 101 (Asmussen, 2004) Catalogusnummer: 103 (ARCHIS-waarnemingsnummer: 129027) 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 200.140/587.540
2.
Plaats: Kollumerzwaag; Toponiem: Zwagermieden
3.
Vinder: RAAP; Datum ontdekking: 01-04-1999
5.
Toenmalig grondgebruik: grasland
7.
Relatie tot omgeving: dekzandkop, zichtbaar als verhoging in het landschap
8.
Bodem: beekeerdgronden; lemig fijn zand, met een minimaal 0,2 m dikke laag keileem of potklei tussen 0,4 en 1,2 m (code pZg23x).
9.
Datering: Steentijd (Laat Paleolithicum - Vroege Bronstijd)
12. Vondstmateriaal: vuurstenen artefacten, ondermeer één (knoop)schrabber, één schaaf/boor (combinatiewerktuig), twee klingen, negen afslagen, zeven verbrande afslagen, drie retoucheringsafslagen, vier kernen en 18 brokjes. 14. Veldwerk (zie Asmussen & Veenstra, 2002: 73-74, catalogusnummer 711) Methoden: booronderzoek en oppervlaktekartering Resultaten: uit de boringen 46, 47, 48 en 49, die op het hoogste deel van een verhoging gezet zijn, blijkt dat hier een deels ontzande dekzandkop ligt. Rondom deze kop neemt de dikte van het dekzand snel af en bevindt het keizand/leem zich direct onder de bouwvoor (boringen 51, 55, 56, 57, 58, 111, 112 en 124). De geïsoleerde dekzandkop (ten zuiden van het grote dekzandgebied) ligt op een beekeerdgrond, met een minimaal 0,2 m dikke laag keileem of potklei tussen 0,4 en 1,2 m (code pZg23x). Op de dekzandkop is de bodem verstoord tot een diepte die varieert van 25 tot 45 cm -Mv. Op enkele locaties zijn nog delen van een podzolbodem aanwezig. Aan het maaiveld is microreliëf zichtbaar. De dekzandkop is (sinds de ontzandingen) waarschijnlijk niet geëgaliseerd. Rondom boring 46 zijn tijdens het veldwerk in greppels meerdere brokjes houtskool en niet nader dateerbare vuurstenen artefacten gevonden: één (knoop)krabber, één schaaf/boor (combinatiewerktuig), twee klingen, negen afslagen, zeven verbrande afslagen, drie retoucheringsafslagen, vier kernen en 18 brokjes. De omvang van de vondstverspreiding is niet exact vastgesteld doordat de vondstzichtbaarheid (grasland) slecht was. Uit boring 123 blijkt dat het bodemprofiel aan de noordkant van de dekzandkop grotendeels intact is. Hierdoor is de kans groot dat (een deel van) de archeologische laag hier nog intact
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[120]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
is. In de boringen 53, 54 en 122 is potklei aangetroffen. Deze klei heeft een lage zandigheid (vet), is bruingrijs tot zwart-donkergrijs en tijdens het Elsterien afgezet als een smeltwater-meerafzetting (lacustroglaciaal) in diep uitgeschuurde tunneldalen. Deze afzetting kan meer dan 100 m dik zijn. Uit boring 122 blijkt dat de potklei in ieder geval tot 5,0 m -Mv reikt. In boring 54 is waargenomen dat de potklei overdekt is met achtereenvolgens keileem, gelaagd zand en veen. In dit deel van NoordoostFryslân is het voorkomen van potklei zo dicht onder het maaiveld zeer bijzonder. Het is niet aangetoond of er een relatie bestaat tussen de potklei en de aanwezigheid van de vuursteenvindplaats binnen 100 m afstand. De mogelijkheid bestaat dat tijdens de Steentijd op deze potklei een specifieke vegetatie voorkwam (voedselbron). Ook de potklei zelf kan mogelijkerwijs gebruikt zijn door de mens in de Steentijd (bijvoorbeeld als pigment of pottenbakkersklei). Conclusie: waarschijnlijk is het archeologische vondstniveau deels intact. Ook grondsporen zijn te verwachten. 15. Waardering (classificatie): III 16. Advies: indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor, wordt vervolgonderzoek aanbevolen. 17. Opmerkingen: Asmussen & Veenstra (2002) Catalogusnummer: 104 (ARCHIS-waarnemingsnummer: 128530) 1.
RAAP-code: LMP-152; Kaartblad: 6G; Coördinaten: 200.030/585.020; Collectie: LMP
2.
Plaats: Zwagerbosch
3.
Vinder: LMP; Datum ontdekking: 1993
5.
Toenmalig grondgebruik: akker
6.
Huidig grondgebruik: akker
7.
Relatie tot omgeving: de vindplaats ligt direct ten noorden van de Swadde op de pleistocene dekzandrug Twijzel-Buitenpost in een gebied met verschillende pingoruïnes/dobben.
8.
Bodem: laarpodzolgronden; lemig fijn zand (code cHn23)
9.
Datering: Steentijd (Mesolithicum?)
12. Vondstmateriaal: een aantal vuurstenen artefacten, waaronder een kling. Het materiaal moet nog nader bekeken worden. 14. Veldwerk Methode: booronderzoek Resultaten: uit boring 325,326 en 327 blijkt dat de podzolbodem is verstoord tot in de C-horizont (0,5 0,7 m -Mv). Conclusie: het archeologische vondstniveau is waarschijnlijk verstoord. Dieper ingegraven sporen kunnen nog wel aanwezig zijn. 15. Waardering (classificatie): IV 16. Advies: indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor, wordt vervolgonderzoek aanbevolen. Catalogusnummer: 105 (ARCHIS-waarnemingsnummer: 128520) 1.
RAAP-code: LMP-130; Kaartblad: 6G; Coördinaten: 200.030/584.830; Collectie: LMP
2.
Plaats: Zwagerbosch
3.
Vinder: LMP; Datum ontdekking: 1999
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[121]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
5.
Toenmalig grondgebruik: akker
6.
Huidig grondgebruik: akker
7.
Relatie tot omgeving: de vindplaats ligt op de pleistocene dekzandrug Twijzel-Buitenpost; in de directe omgeving liggen pingoruïnes/dobben; de vindplaats ligt direct ten noorden van de Swadde.
8.
Bodem: laarpodzolgronden; lemig fijn zand (code cHn23)
9.
Datering: Steentijd
12. Vondstmateriaal: vier vuurstenen artefacten 14. Veldwerk Methode: booronderzoek Resultaten: uit de boringen 328 en 329 blijkt dat de podzolbodem tot in de C-horizont verstoord is (0,7-0,85 m -Mv). Conclusie: het archeologisch vondstniveau is waarschijnlijk verstoord. Dieper ingegraven sporen kunnen nog wel aanwezig zijn. 15. Waardering (classificatie): IV 16. Advies: indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor, wordt vervolgonderzoek aanbevolen. 17. Opmerkingen: op de vondstlocatie is tot nu toe twee keer gezocht (LMP; Asmussen & Veenstra, 2002: 43, catalogusnummer 565). Catalogusnummer: 106 (ARCHIS-waarnemingsnummer: 128392) 1.
RAAP-code: OK110; Kaartblad: 6D; Coördinaten: 199.410/586.390; Collectie: OK
2.
Plaats: Zwaagwesteinde; Toponiem: Voorstraat
3.
Vinder: OK; RAAP; Datum ontdekking: 1988
4.
Vondstomstandigheden: geploegd land
5.
Toenmalig grondgebruik: akker, tuin
6.
Huidig grondgebruik: akker, tuin
7.
Relatie tot omgeving: vlak land
8.
Bodem: beekeerdgronden; lemig fijn zand (code pZg23)
9.
Datering: Steentijd
12. Vondstmateriaal: enkele grove vuurstenen artefacten 14. Veldwerk Methode: booronderzoek en oppervlaktekartering Resultaten: uit boring 310, gezet in een boomkwekerij, blijkt dat de (podzol-)bodem is verstoord tot in het keileem (1,1 m -Mv). Conclusie: het archeologische vondstniveau is waarschijnlijk geheel verstoord. Dieper ingegraven sporen zijn niet te verwachten. 15. Waardering (classificatie): IV 16. Advies: geen vervolgonderzoek Catalogusnummer: 107 (ARCHIS-waarnemingsnummer: 128443) 1.
RAAP-code: LMP-46; Kaartblad: 6D; Coördinaten: 199.380/584.690; Collectie: LMP
2.
Plaats: Zwagerbosch
3.
Vinder: LMP; RAAP; Datum ontdekking: 1987
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[122]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
4.
Vondstomstandigheden: opgeploegde podzol/dekzand en keizand
5.
Toenmalig grondgebruik: akker
6.
Huidig grondgebruik: akker
7.
Relatie tot omgeving: dekzandkop in een lager gelegen terrein
8.
Bodem: beekeerdgronden; lemig fijn zand (code pZg23)
9.
Datering: Steentijd (Midden Paleolithicum, Laat Paleolithicum, Mesolithicum)
10. Type vindplaats: jachtkamp 11. Cultuur: onder andere Hamburgcultuur 12. Vondstmateriaal: vuurstenen artefacten, waaronder minstens twee midden-paleolithische afslagen (rugmes in FM), Hamburg-klingschrabber en delen van spitsen. Veel afvalmateriaal, waaronder klingen. 14. Veldwerk Methoden: booronderzoek en oppervlaktekartering Resultaten: uit de boringen 312, 313 en 314 blijkt dat de podzolbodem tot in de C-horizont is verstoord (0,35-0,4m -Mv). De oppervlaktekartering heeft niets opgeleverd. Conclusie: omdat het tenminste voor een deel vondsten uit het Midden en Laat Paleolithicum betreft, waarvoor het relevante vondstniveau in de C-horizont en dieper te verwachten is, kan de vindplaats voor deze oude perioden intact zijn. Het mesolithische vondstniveau is verstoord. Wel kunnen dieper ingegraven grondsporen uit deze periode bewaard gebleven zijn. 15. Waardering (classificatie): III/IV 16. Advies: indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor, wordt vervolgonderzoek aanbevolen. 17. Opmerkingen: in 1987 heeft de heer Postma echter twee midden-paleolithische afslagen gevonden waaronder een rugmes (bruikleen Fries Museum). Tevens vond hij op dezelfde akker afval van vuursteenbewerking waaronder veel klingen en delen van spitsen. Volgens Postma kan het om artefacten van de Hamburgcultuur gaan. Catalogusnummer: 108 (ARCHIS-waarnemingsnummer: 128487) 1.
RAAP-code: LMP-90; Kaartblad: 6D; Coördinaten: 199.380/584.950; Collectie: LMP
2.
Plaats: Zwagerbosch
3.
Vinder: LMP; RAAP; Datum ontdekking: 1988
4.
Vondstomstandigheden: opgeploegd dekzand en keizand
5.
Toenmalig grondgebruik: akker
6.
Huidig grondgebruik: akker
7.
Relatie tot omgeving: ten noorden van de Swadde in een gebied met pingoruïnes/dobben; ten zuiden van een lager gelegen gebied.
8.
Bodem: beekeerdgronden; lemig fijn zand (code pZg23)
9.
Datering: Steentijd
12. Vondstmateriaal: twee vuurstenen artefacten, waaronder een kling 14. Veldwerk Methode: booronderzoek Resultaten: uit boring 311 blijkt dat de podzolbodem tot in de C-horizont is verstoord (0,6 m -Mv) Conclusie: het archeologisch vondstniveau is waarschijnlijk verstoord. Dieper ingegraven sporen kunnen nog wel aanwezig zijn.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[123]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
15. Waardering (classificatie): IV 16. Advies: indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor, wordt vervolgonderzoek aanbevolen. Catalogusnummer: 109 (figuren 95, 96 en 97) 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 6D; Coördinaten: 199.550/588.700
2.
Plaats: Westergeest; Toponiem: Zwagermieden
3.
Vinder: RAAP; Datum ontdekking: 19-03-2003
6.
Huidig grondgebruik: grasland
7.
Relatie tot omgeving: (dek)zandrug
8.
Bodem: gooreerdgronden; lemig fijn zand (code pZn23)
9.
Datering: Steentijd
12. Vondstmateriaal: vuurstenen artefacten en houtskool 14. Veldwerk (figuren 95, 96 en 97) Methoden: booronderzoek en oppervlaktekartering Resultaten: tijdens de oppervlaktekartering zijn veel merendeels verbrande vuurstenen artefacten gevonden. Er zijn 24 boringen gezet, waaronder twee megaboringen (een boor met een diameter van 15 cm: boringen 210 en 214), in een 50 x 40 m boorgrid en deels in een 25 x 20 m boorgrid (figuren 95, 96 en 97). Onder een 0,1-0,35 m dikke bouwvoor (sterk siltige klei) bevindt zich soms een 0,050,2 m dikke keilaag, zeer incidenteel op een 0,1 m dikke veenlaag. Meestal ligt dekzand of fluvioperiglaciaal zand direct onder de bouwvoor. Hierin is in de boringen 204, 210, 211 en 214 t/m 217 lichte bodemvorming (podzolering) opgemerkt. Houtskool is gevonden in de megaboringen 210 en 214 (grote brokken). Uit megaboring 214 is tevens een vuurstenen afslag afkomstig. Potklei of keileem/keizand is aangetroffen in de boringen 207, 208, 209, 212, 213 en 218 t/m 224. Conclusie: ter plaatse bevindt zich een vindplaats uit de Steentijd waarvan het archeologisch vondstniveau deels intact is. Hier zijn ook grondsporen te verwachten. 15. Waardering (classificatie): III 16. Advies: aanbevolen wordt om het terrein conform de blauwe contour op figuur 95 als ‘archeologisch waardevol’ op de bestemmingsplankaart te zetten, gekoppeld aan een aanlegvergunningstelsel. Indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor (0,15 m -Mv), wordt vervolgonderzoek aanbevolen. Catalogusnummer: 110 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 208.880/590.085
2.
Plaats: Kollumerpomp
3.
Vinder: RAAP
6.
Huidig grondgebruik: weiland
7.
Relatie tot omgeving: in de ondergrond is een dekzandopduiking aanwezig
8.
Bodem: kalkarme poldervaaggronden; klei, profielverloop 5 (code Mn85C)
9.
Datering: Romeinse tijd of Middeleeuwen
10. Type vindplaats: overslibde huisplaats 14. Veldwerk Methode: booronderzoek
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[124]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Resultaten: in boring 72 in raai G-G’ (zie figuur 7) zijn onder een 0,35 m dikke bouwvoor (zandige klei) en een 0,25 m dikke, zandige kleilaag archeologische indicatoren (houtskool, verbrande leem en mogelijk puin - of rode concreties) aangetroffen in humeuze, zandige klei tussen 1,15 en 1,35 m -Mv. Hieronder ligt veen op dekzand op keizand. In de boringen 70, 71 en 73, ten noorden en ten zuiden van boring 72, liggen het veen en het dekzand dieper. De vindplaats ligt dus boven een dekzandopduiking. Deze vindplaats ligt direct ten westen Uterdyksterwei, in een gebied dat vermoedelijk in de tweede helft van de 13e eeuw is ingedijkt (zie Rienks & Walther, 1954: 20 in Atlasdeel). Volgens een set kaarten die de landschappelijke ontwikkeling tonen in het Noord-Nederlandse kustgebied, vervaardigd door Deltares in opdracht van de provincie Friesland, is het gebied in de (wijde) omgeving van boring 72 tussen 100 en 800 na Chr. met mariene sedimenten overdekt geraakt. De vindplaats zal daarom dateren uit de periode tussen circa 100 en 1300 na Chr. Conclusie: Catalogusnummer 110 betreft aanwijzingen voor een overslibde nederzetting uit de Romeinse tijd of Middeleeuwen, op veen op een dekzandopduiking. 16. Advies: indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de 0,5 m -Mv, wordt vervolgonderzoek aanbevolen. Catalogusnummer: 111 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 207.250/591.500
2.
Plaats: Kollumerpomp
3.
Vinder: RAAP
6.
Huidig grondgebruik: weiland
7.
Relatie tot omgeving: tegen de oude zeedijk
8.
Bodem: kalkarme poldervaaggronden; klei, profielverloop 5 (code Mn85C)
9.
Datering: Middeleeuwen
10. Type vindplaats: verhoogde huisplaats (?) onder dijk 14. Veldwerk Methode: booronderzoek Resultaten: in boring 107 in raai L-L’ (zie figuur 12) ligt onder een 0,2 m dikke bouwvoor (sterk zandige klei) tot 0,9 m -Mv een zandige kleilaag met fosfaat. Hieronder zijn in een zandige kleilaag archeologische indicatoren (houtskool en puin) aangetroffen tussen 0,9 en 1,4 m -Mv. Het niveau tot 0,9 m -Mv (0,3 m +NAP) is een dijklichaam uit het begin van de 14e eeuw (zie Rienks & Walther, 1954: 58). De archeologische laag (terplaag?) tussen 0,9 en 1,4 m -Mv behoort misschien niet tot de grond die opgeworpen is om een dijk te vormen, maar kan wijzen op een laat-middeleeuwse huisplaats die ouder is dan de dijk. Onder deze archeologische laag ligt kalkarme klei met veenbrokken tot minimaal 3,0 m -Mv. Conclusie: het betreft een dijklichaam uit het begin van de 14e eeuw op een mogelijke huisplaats. 16. Advies: indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan 0,8 m -Mv wordt vervolgonderzoek aanbevolen. Vervolgonderzoek naar het dijklichaam is niet nodig. Catalogusnummer: 112 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 207.650/586.600
2.
Plaats: Augsbuurt; Toponiem: Steenhoarst
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[125]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
3.
Vinder: RAAP
6.
Huidig grondgebruik: weiland
7.
Relatie tot omgeving: opgeslibd kleidek over dekzandopduiking
8.
Bodem: kalkarme poldervaaggronden; klei, profielverloop 3, 3 en 4, of 4 (code Mn86C)
9.
Datering: Late Middeleeuwen
10. Type vindplaats: boerderijplaats 14. Veldwerk (zie Asmussen, 2002: 79) Methode: booronderzoek Resultaten: in de boringen 118 en 119 in raai I-I’ (zie Asmussen, 2002: kaartbijlagen 1, 4 en 7, plangebied 6) zijn houtskool, puin, verbrande leem en fosfaatvlekken aangetroffen in een 0,35 m dikke bouwvoor (lichte klei) en in de onderliggende matig zware klei. Het betreft waarschijnlijk afval of bewoningsresten uit de Nieuwe tijd of de Middeleeuwen. Hieronder ligt dekzand (op ca. 0,05 m + NAP in boring 118 en op 0,55 m -NAP in boring 119). 16. Advies: indien bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan de huidige bouwvoor, wordt vervolgonderzoek aanbevolen. 17. Opmerkingen: op de kaart van Schotanus à Sterringa staan vier huisplaatsen, de buurschap ‘Steen Harst’, afgebeeld aan de westzijde van de Zevenhuisterweg. Eekhoff beeldt hiervan nog twee huizen af, onder toponiem ‘Steenharst’. Op geen van de bestudeerde kaarten is echter op het perceel van de vindplaats bebouwing aangegeven. Ter hoogte van de vindplaats ligt de oostelijke flank van een dekzandopduiking die zich tot voorbij de buurschap uitstrekt (Asmussen, 2002). Catalogusnummer: 113 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 205.840/588.730
2.
Plaats: Kollum
9.
Datering: Late Middeleeuwen-Nieuwe tijd
10. Type vindplaats: stateterrein 17. Opmerkingen: het terrein is afgebeeld op de kaart van Schotanus à Sterringa als een state met toponiem ‘Mekkama’ en op de kaart van vader Schotanus als een ‘Edele State’ onder de naam ‘Melckama’. Op de kaart van Eekhoff is hier de voormalige state ‘Mekkama’ gesitueerd. Boven het kaartsymbool beeldt Eekhoff een grote rechthoekige vijver af. Eerder heeft op het terrein een Blokhuis gestaan, gebouwd in 1467. Dit blokhuis is later verbouwd tot state. Van den Berg suggereert dat het huis in het midden van de vijver kan hebben gelegen (Van den Berg, 1989: 70-71). Catalogusnummer: 114 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 206.000/588.260
2.
Plaats: Kollum
9.
Datering: Late Middeleeuwen-Nieuwe tijd
10. Type vindplaats: stateterrein 17. Opmerkingen: Eekhoff beeldt ter plaatse de voormalige state ‘Oostenburg’ af. Van den Berg (1989: 71) noemt wel een 18e eeuws buiten ‘Oostenburg’, maar plaatst dat aan de westzijde van Kollum. Het terrein is op de kaart van Schotanus à Sterringa niet afgebeeld in de ‘Verstrooyde Buirt’ in het zuiden van Kollum. Op de kaart van vader Schotanus is hier evenmin een state afgebeeld.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[126]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Catalogusnummer: 115 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 205.560/588.330
2.
Plaats: Kollum
9.
Datering: Late Middeleeuwen-Nieuwe tijd
10. Type vindplaats: stateterrein 17. Opmerkingen: op de kaart van vader Schotanus is hier de ‘Edele State’ met de naam ‘Bootsma’ afgebeeld. Het is onduidelijk of de kaart van Schotanus à Sterringa tussen de afgebeelde bomen in het zuidwesten van Kollum een statesymbool toont, waarop het toponiem ‘Bootsma’ slaat, of dat dit toponiem betrekking heeft op een ‘Stemdraagend Huys’ dat als het meest westelijke van Kollum is weergegeven. Eekhoff beeldt ter plaatse de voormalige state ‘Scheltinga’ af, op een omgracht terrein. Van den Berg (1989: 73-74) maakt melding van een buitenplaats Scheltinga “die nimmer tot stand kwam en waarvan een vijver het Witwater genaamd zou zijn”. Het omvangrijke park hiervoor werd wel gerealiseerd. Het Witwater, een enkele honderden meters zuidelijker gelegen vijver die tegenwoordig is opgenomen in de bebouwing van Kollum, behoorde ook tot het terrein. Catalogusnummer: 116 1.
RAAP-code: n.v.t.; Kaartblad: 6E; Coördinaten: 207.430/587.790
2.
Plaats: Kollum; Toponiem: Lutjewoude
9.
Datering: Late Middeleeuwen-Nieuwe tijd
10. Type vindplaats: stateterrein 17. Opmerkingen: op de kaart van vader Schotanus ligt hier de ‘Edele State’ met de naam ‘Faesma’. Op de kaart van Schotanus à Sterringa zijn ter plaatse twee ‘Stemdraagende Huysen’ afgebeeld, met de naam Faasma bij het grootste, westelijk gelegen huis. Op de kaart van Eekhoff is ‘Faasma’ een buurschap met zes huizen/boerderijen. Zie ook catalogusnummer 23, dat verwijst naar 13e eeuwse vondsten die op lokale welstand wijzen. Mogelijk bevond zich een stins op het terrein, als voorloper van de state.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[127]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[128]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Bijlage 3: Resultaten van het archeologisch onderzoek in de diverse plangebieden Inleiding In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen (zoals bestemmingsplanwijzigingen) zijn zowel door RAAP als door andere onderzoeksbureaus plangebieden middels boringen en/of oppervlaktekartering onderzocht. Al deze plangebieden zijn met roze vlakken op de bronnenkaart (kaartbijlage 1) aangegeven. Het bijbehorende plangebiednummer is onderstreept en verwijst via de legenda naar de desbetreffende onderzoeksrapportage. In deze bijlage worden alleen de plangebieden (de plangebieden 2 t/m 11 en 14) besproken waarover nog niet eerder gerapporteerd is. Zij worden volgens vaste rubrieken beschreven. Toelichting op de rubrieken 1.
Topografisch kaartblad: kaartbladnummer van de topografische kaart ,schaal 1:25.000; Coördinaten: centrumcoördinaten van het plangebied; Omvang: globale omvang in hectare.
2.
Gemeente: naam van de gemeente waarin het plangebied ligt; Plaats: naam van de dichtst bij het plangebied gelegen plaats; Toponiem: indien aanwezig; Datum veldwerk: uitvoeringsdatum van het veldwerk. Inmiddels kan de situatie in het veld zijn veranderd, bijvoorbeeld doordat de geplande bodemingrepen al zijn uitgevoerd.
3.
Grondgebruik: grondgebruik ten tijde van het veldwerk.
4.
Archeologische verwachting: geeft aan welke archeologische verwachting voor de aanvang van het veldwerk gold voor het desbetreffende plangebied. De verwachting wordt per periode aangeduid; dus voor de periode Steentijd-Bronstijd en IJzertijd-Middeleeuwen. Deze zijn afgekort als S-B en IJ-M.
5.
Beschrijving plangebied: ter sprake komen het landschapstype, de bodemkundige gegevens en eventuele vormen van bodemverstoring.
6.
Motivatie veldwerk: het doel van het veldwerk.
7.
Veldwerk: deze rubriek is opgedeeld in drie onderdelen: Methode: opsomming van de toegepaste veldwerkmethoden. Voor een gedetailleerde beschrijving van de gehanteerde veldwerkmethoden zie bijlage 4. Resultaten: beschrijving van de resultaten van het veldwerk. Conclusie: gaat in op de verwachte archeologische waarde van het plangebied als geheel en de eventuele bodemverstoringen die deze waarde kan bedreigen.
8.
Waardering: geeft aan of de archeologische verwachting al dan niet dient te worden bijgesteld. Tevens wordt vermeld of het plangebied al dan niet archeologisch waardevol is.
9.
Advies: geeft voor de plangebieden een advies met betrekking tot de voorziene grondwerkzaamheden. Dit advies is na afronding van het veldwerk al aan de gemeente gegeven.
Plangebied 2 (Kollumerzwaag, Triemsterloane Oost; figuur 98)
1.
Topografisch kaartblad: 6G; Coördinaten: 201.600/586.920; Omvang: circa 1,4 ha; Datum veldwerk: 21-8-2002
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[129]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
2.
Gemeente: Kollumerland c.a.; Plaats: Kollumerzwaag
3.
Grondgebruik: grasland
4.
Archeologische verwachting: S-B hoog; IJ-M laag. In dit gebied bestaat de kans dat een (pseudo)es aanwezig is. Dit kan duiden op middeleeuwse beakkering en bewoning. Ook kan de es eventueel aanwezige, oudere archeologische resten hebben overdekt.
5.
Beschrijving plangebied: het plangebied ligt aan de noordzijde van Kollumerzwaag direct ten oosten van de Triemsterloane. Het ligt in het dekzandgebied en bestaat bodemkundig gezien uit lemig fijn zand (met keileem of potklei beginnend tussen 0,4 en 1,2 m -Mv en tenminste 0,2 m dik), die valt in de categorie hoge, zwarte enkeerdgronden (Stiboka, 1981: code zEZ23x, grondwatertrap VI). Het plangebied maakt volgens de bodemkaart derhalve deel uit van een es.
6.
Motivatie veldwerk: het onderzoek is in opdracht van de gemeente uitgevoerd in verband met een bestemmingsplan, waarbij nieuwbouw is voorzien.
7.
Veldwerk: Methode: verkennend booronderzoek en oppervlaktekartering Resultaten: uit de twee verrichte boringen blijkt dat onder een 0,15 m dikke bouwvoor een 0,4 tot 0,55 m dikke laag donkergrijs, sterk humeus zand met kleine fragmenten houtskool en baksteenpuin voorkomt (figuur 98). Deze laag is geïnterpreteerd als een es-achtige laag/ophoging. Hieronder bevindt zich keileem (boring 1) of keizand met daaronder vrijwel zeker keileem (boring 2). In geen van beide boringen zijn relevante archeologische indicatoren aangetroffen. Conclusie: in de boringen is een es aangetroffen. De bodem onder deze es, waarin eventueel archeologische resten kunnen voorkomen, is in het plangebied zo diep verstoord dat archeologisch vervolgonderzoek niet zinvol is.
8.
Waardering: de archeologische verwachtingen voor beide perioden blijven ongewijzigd.
9.
Advies: in het plangebied wordt geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen. Planontwikkeling kan hier zonder archeologische bezwaren plaatsvinden.
Plangebied 3 (Kollumerzwaag, Triemsterloane West; figuur 98)
1.
Topografisch kaartblad: 6G; Coördinaten: 201.520/586.870; Omvang: circa 0,9 ha; Datum veldwerk: 21-8-2002
2.
Gemeente: Kollumerland c.a.; Plaats: Kollumerzwaag
3.
Grondgebruik: grasland
4.
Archeologische verwachting: S-B hoog; IJ-M laag. In dit gebied bestaat de kans dat een (pseudo)es aanwezig is. Dit kan duiden op middeleeuwse beakkering en bewoning. Ook kan de es eventueel aanwezige, oudere archeologische resten hebben overdekt.
5.
Beschrijving plangebied: het plangebied ligt aan de noordzijde van Kollumerzwaag direct ten westen van de Triemsterloane. Het ligt in het dekzandgebied en bestaat bodemkundig gezien uit lemig fijn zand (met keileem of potklei beginnend tussen 0,4 en 1,2 m -Mv en tenminste 0,2 m dik), die valt in de categorie hoge, zwarte enkeerdgronden (Stiboka, 1981: code zEZ23x, grondwatertrap VI). Het plangebied maakt volgens de bodemkaart derhalve deel uit van een es.
6.
Motivatie veldwerk: het onderzoek is in opdracht van de gemeente uitgevoerd in verband met het bestemmingsplan, waarbij nieuwbouw is voorzien.
7.
Veldwerk:
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[130]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Methode: verkennend booronderzoek en oppervlaktekartering Resultaten: uit de drie verrichte boringen blijkt dat onder een 0,2 m dikke bouwvoor een 0,55 tot 0,7 m dikke laag donkergrijs, matig humeus zand met kleine fragmenten houtskool en baksteenpuin voorkomt (figuur 98). Deze laag is geïnterpreteerd als een es-achtige laag/ophoging. Hieronder bevindt zich keileem (boringen 2 en 3) of keizand met daaronder vrijwel zeker keileem (boring 1). In de boringen zijn geen relevante archeologische indicatoren aangetroffen. Conclusie: in de boringen is een es aangetroffen. De bodem onder deze es, waarin eventueel archeologische resten kunnen voorkomen, is in het plangebied zo diep verstoord dat archeologisch vervolgonderzoek niet zinvol is. 8.
aardering: de archeologische verwachtingen voor beide perioden blijven ongewijzigd.
9.
Advies: in het plangebied wordt geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen. Planontwikkeling kan hier zonder archeologische bezwaren plaatsvinden.
Plangebied 4 (Zandbulten, Sparrewei Zuid; figuur 99)
1.
Topografisch kaartblad: 6G; Coördinaten: 201.790/585.530; Omvang: circa 0,12 ha; Datum veldwerk: 21-8-2002
2.
Gemeente: Kollumerland c.a.; Plaats: Zandbulten
3.
Grondgebruik: grasland
4.
Archeologische verwachting: S-B hoog; IJ-M laag.
5.
Beschrijving plangebied: het plangebied ligt ten zuidwesten van Zandbulten, direct ten zuiden van de Sparrewei en ten westen van de Sânbultsterwei. Het ligt in het dekzandgebied en bestaat bodemkundig gezien uit lemig fijn zand (met keileem of potklei beginnend tussen 0,4 en 1,2 m -Mv en tenminste 0,2 m dik), die valt in de categorie veldpodzolgronden (Stiboka, 1981: code cHn23x, grondwatertrap VI).
6.
Motivatie veldwerk: het onderzoek is in opdracht van de gemeente uitgevoerd in verband met het bestemmingsplan, waarbij nieuwbouw is voorzien.
7.
Veldwerk: Methode: verkennend booronderzoek en oppervlaktekartering Resultaten: uit de boringen 1 en 3 blijkt dat het aanwezige dekzand tot 0,8 m -Mv is verstoord (figuur 99). Boring 2 is 15 m ten zuiden van de Sparrewei gezet. Hier is onder een 0,65 m dikke bouwvoor (bruingrijs, matig humeus zand, mogelijk es?) een intacte podzolbodem aangetroffen. In de boringen zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Conclusie: de top van het dekzand en daarmee het niveau waarin archeologische resten kunnen voorkomen, is diep verstoord in het perceel waar het plangebied deel van uit maakt, met uitzondering van een smalle strook direct langs de Sparrewei. Hier is namelijk in het verleden grond opgebracht (es?), waardoor de oorspronkelijke top van het dekzand intact is gebleven. Archeologisch vervolgonderzoek wordt daarom niet zinvol geacht.
8.
Waardering: de bovengenoemde archeologische verwachtingen blijven ongewijzigd.
9.
Advies: in het plangebied wordt geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen. Planontwikkeling kan hier zonder archeologische bezwaren plaatsvinden.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[131]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Plangebied 5 (Zandbulten, Sparrewei Noord; figuur 99)
1.
Topografisch kaartblad: 6G; Coördinaten: 201.500/585.400; Omvang: circa 0,4 ha; Datum veldwerk: 21-8-2002
2.
Gemeente: Kollumerland c.a.; Plaats: Zandbulten
3.
Grondgebruik: grasland
4.
Archeologische verwachting: S-B hoog; IJ-M laag.
5.
Beschrijving plangebied: het plangebied ligt ten zuidwesten van Zandbulten en direct ten noorden van de Sparrewei. Het ligt in het dekzandgebied en bestaat bodemkundig gezien uit lemig fijn zand (met keileem of potklei beginnend tussen 0,4 en 1,2 m -Mv en tenminste 0,2 m dik), die valt in de categorie veldpodzolgronden (Stiboka, 1981: code cHn23x, grondwatertrap VI).
6.
Motivatie veldwerk: het onderzoek is in opdracht van de gemeente uitgevoerd in verband met het bestemmingsplan, waarbij ontgravingen zijn voorzien (uitbreiding jachthaven).
7.
Veldwerk: Methode: verkennend booronderzoek en oppervlaktekartering Resultaten: uit de boringen 1 en 2 blijkt dat het dekzand is verstoord tot in de BC-horizont van de hier aanwezige podzolbodem (resp. 0,4 en 0,53 m -Mv; figuur 99). Conclusie: de top van het dekzand en daarmee het niveau waarin archeologische resten kunnen voorkomen, is verstoord. Archeologisch vervolgonderzoek wordt daarom niet zinvol geacht.
8.
Waardering: de bovengenoemde archeologische verwachtingen blijven ongewijzigd
9.
Advies: in het plangebied wordt geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen. Planontwikkeling kan hier zonder archeologische bezwaren plaatsvinden.
Plangebied 6 (Westergeest, Oost; figuur 100)
1.
Topografisch kaartblad: 6E; Coördinaten: 201.700/589.975; Omvang: circa 0,4 ha; Datum veldwerk: 12-9-2002.
2.
Gemeente: Kollumerland c.a.; Plaats: Westergeest
3.
Grondgebruik: grasland
4.
Archeologische verwachting: S-B middelhoog; IJ-M middelhoog.
5.
Beschrijving plangebied: het plangebied ligt direct ten zuiden van de Nieuwe Zwemmer, direct ten noorden van de Prellewei en de dorpskern van Westergeest. Het ligt in het zeekleigebied en bestaat bodemkundig gezien uit zavel die valt in de categorie kalkarme poldervaaggronden met pleistoceen zand beginnend tussen 0,4 en 1,2 m -Mv (Stiboka, 1981: code Mn56Cp, grondwatertrap V).
6.
Motivatie veldwerk: het onderzoek is in opdracht van de gemeente uitgevoerd in verband met het bestemmingsplan, waarbij nieuwbouw is voorzien.
7.
Veldwerk: Methode: verkennend booronderzoek en oppervlaktekartering Resultaten: uit het booronderzoek blijkt dat onder een 0,3 m dikke bouwvoor een 0,33 m dikke, verstoorde, grijsbruine, matig zandige kleilaag ligt (zie figuur 100). Hieronder bevindt zich nietverstoorde, pleistocene (bruin) zand.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[132]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Conclusie: de bodem in het plangebied is zo diep verstoord dat eventueel aanwezige archeologische niveaus niet meer intact zijn. Archeologisch vervolgonderzoek is daarom niet meer zinvol. 8.
Waardering: de archeologische verwachtingen voor beide perioden blijven ongewijzigd.
9.
Advies: in het plangebied wordt geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen. Planontwikkeling kan hier zonder archeologische bezwaren plaatsvinden.
Plangebied 7 (Westergeest, Jachthaven; figuur 100)
1.
Topografisch kaartblad: 6E; Coördinaten: 201.350/589.850; Omvang: circa 2,2 ha; Datum
2.
Gemeente: Kollumerland c.a.; Plaats: Westergeest; Toponiem: It Skipjagersgat
3.
Grondgebruik: grasland en braakliggend
4.
Archeologische verwachting: S-B hoog; IJ-M laag. In dit gebied bestaat de kans dat er een
veldwerk: 12-9-2002
(pseudo)es aanwezig is. Dit kan duiden op middeleeuwse beakkering en bewoning. Ook kan de es eventueel aanwezige, oudere archeologische resten hebben overdekt. 5.
Beschrijving plangebied: het plangebied bevindt zich direct ten zuiden van de Nieuwe Zwemmer ter hoogte van de jachthaven en direct ten noordwesten van de dorpskern van Westergeest. Het ligt in het dekzandgebied en bestaat bodemkundig gezien uit lemig fijn zand die valt in de categorie hoge, zwarte enkeerdgronden (Stiboka, 1981: code zEZ23, grondwatertrap VI). Het plangebied maakt volgens de bodemkaart derhalve deel uit van een es.
6.
Motivatie veldwerk: het onderzoek is in opdracht van de gemeente uitgevoerd in verband met het bestemmingsplan, waarbij ontgravingen (uitbreiding jachthaven) zijn voorzien.
7.
Veldwerk: Methode: verkennend booronderzoek en oppervlaktekartering Resultaten: uit de boringen blijkt onder een 0,15 m dikke bouwvoor een 0,5 tot 0,7 m dikke laag verstoord, pleistoceen (bruingrijs) zand (waarschijnlijk dekzand; figuur 100) aanwezig is. Hieronder bevindt zich niet-verstoord keizandachtig materiaal (geel tot lichtgroengrijs, matig siltig zand). De op de bodemkaart en kaartbijlage 2 aangegeven es is in de boringen niet aangetroffen. Conclusie: de bodem in het plangebied is zo diep verstoord dat eventueel aanwezige archeologische niveaus niet meer intact zijn. Archeologisch vervolgonderzoek is daarom niet meer zinvol.
8.
Waardering: de bovengenoemde archeologische verwachtingen blijven ongewijzigd
9.
Advies: in het plangebied wordt geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen. Planontwikkeling kan hier zonder archeologische bezwaren plaatsvinden.
Plangebied 8 (Sweagerbosk; figuur 101)
1.
Topografisch kaartblad: 6D; Coördinaten: 199.300/584.550; Omvang: circa 2,5 ha; Datum veldwerk: 1-9-2002
2.
Gemeente: Kollumerland c.a.; Plaats: Sweagerbosk
3.
Grondgebruik: gras- en akkerland
4.
Archeologische verwachting: S-B hoog; IJ-M laag.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[133]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
5.
Beschrijving plangebied: het plangebied ligt aan de oostzijde van Sweagerbosk, direct ten oosten van de Heidewei en ten noorden van it Heideloantsje. Het ligt in het dekzandgebied en bestaat bodemkundig gezien uit lemig fijn zand (met keileem of potklei beginnend tussen 0,4 en 1,2 m -Mv en tenminste 0,2 m dik), die valt in de categorie veldpodzolgronden (Stiboka, 1981: code cHn23x, grondwatertrap VI).
6.
Motivatie veldwerk: het onderzoek is in opdracht van de gemeente uitgevoerd in verband met het bestemmingsplan, waarbij nieuwbouw is voorzien.
7.
Veldwerk: Methode: karterend booronderzoek en oppervlaktekartering Resultaten: uit de boringen blijkt dat het dekzand in het kleine, westelijke perceel is verstoord tot in de C-horizont (circa 0,5 m -Mv; figuur 101). In het grote, oostelijke perceel is een podzolbodem aangetroffen die matig (tot in de B-horizont) tot ernstig (tot in de BC- of C-horizont) is verstoord. Alleen in boring 8 is een intacte podzolbodem aangetroffen. In de boringen zijn geen relevante archeologische indicatoren aangetroffen. Conclusie: de top van het dekzand en daarmee het niveau waarin archeologische resten kunnen voorkomen, is (vrijwel) geheel verstoord. Archeologisch vervolgonderzoek wordt daarom niet zinvol geacht.
8.
Waardering: de bovengenoemde archeologische verwachtingen blijven ongewijzigd
9.
Advies: in het plangebied wordt geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen. Planontwikkeling kan hier zonder archeologische bezwaren plaatsvinden.
Plangebied 9 (Kollumerzwaag, Foarwei; figuur 102)
1.
Topografisch kaartblad: 6G; Coördinaten: 202.310/586.750; Omvang: circa 1,5 ha; Datum veldwerk: 4-2-2003
2.
Gemeente: Kollumerland c.a.; Plaats: Kollumerzwaag; Toponiem: Zwagerveen
3.
Grondgebruik: grasland
4.
Archeologische verwachting: S-B voor het grootste deel van het plangebied hoog; IJ-M laag. In dit gebied bestaat de kans dat er een (pseudo)es aanwezig is. Dit kan duiden op middeleeuwse beakkering en bewoning. Ook kan de es eventueel aanwezige, oudere archeologische resten hebben overdekt.
5.
Beschrijving plangebied: het plangebied ligt aan de noordwestzijde van Veenklooster, direct ten noorden van de Foarwei, tussen de huisnummers 14 en 16. Het ligt in het dekzandgebied en bestaat bodemkundig gezien uit lemig fijn zand (met keileem of potklei beginnend tussen 0,4 en 1,2 m -Mv en tenminste 0,2 m dik), die valt in de categorie hoge, zwarte enkeerdgronden (Stiboka, 1981: code zEZ23x, grondwatertrap VI). Het plangebied maakt volgens de bodemkaart derhalve deel uit van een es.
6.
Motivatie veldwerk: het onderzoek is in opdracht van de gemeente uitgevoerd in verband met het bestemmingsplan, waarbij nieuwbouw is voorzien.
7.
Veldwerk: Methode: verkennend booronderzoek; een oppervlaktekartering was in verband met sneeuwval niet mogelijk.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[134]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Resultaten: uit de boringen blijkt dat het dekzand tot in de BC- of C-horizont (minimaal 0,55 m -Mv) is verstoord (figuur 102). In boring 1 is onder een 0,4 m dikke bouwvoor een 0,4 m dikke laag donkerbruingrijs, matig humeus, matig siltig zand herkend. Deze laag maakt waarschijnlijk deel uit van een es. In de boringen zijn geen relevante archeologische indicatoren aangetroffen. Conclusie: de top van het dekzand en daarmee het niveau waarin archeologische resten kunnen voorkomen, is (vrijwel) geheel verstoord. De op de bodemkaart en kaartbijlage 2 in dit gebied aangegeven es is alleen in boring 1 aangetroffen. Archeologisch vervolgonderzoek wordt niet zinvol geacht. 8.
Waardering: de bovengenoemde archeologische verwachtingen blijven ongewijzigd
9.
Advies: in het plangebied wordt geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen. Planontwikkeling kan hier zonder archeologische bezwaren plaatsvinden.
Plangebied 10 (Kollum, Waterlelie; figuur 103)
1.
Topografisch kaartblad: 6E; Coördinaten: 206.125/587.700; Omvang: circa 1,6 ha; Datum veldwerk: 14-3-2003
2.
Gemeente: Kollumerland c.a.; Plaats: Kollum
3.
Grondgebruik: braakliggend terrein
4.
Archeologische verwachting: voor de zuidelijke helft van het plangebied: S-B middelhoog; IJ-M laag. Voor de noordelijke helft is de archeologische verwachting onbepaald (bebouwing)
5.
Beschrijving plangebied: het plangebied ligt ten zuiden van de Bernhardlaan, ten noorden en oosten van de Waterlelie en ten westen van de Eyso de Wendtstraat. Het ligt in het zeekleigebied, waarbij de zuidelijke helft bodemkundig gezien bestaat uit zavel die valt in de categorie kalkarme poldervaaggronden met pleistoceen zand en keileem of potklei (tenminste 0,2 m dik) beginnend tussen 0,4 en 1,2 m -Mv (Stiboka, 1981: code Mn52Cpx, grondwatertrap III). De noordelijke helft van het plangebied niet is gekarteerd (bebouwd)
6.
Motivatie veldwerk: het onderzoek is in opdracht van de gemeente uitgevoerd in verband met het bestemmingsplan, waarbij nieuwbouw is voorzien.
7.
Veldwerk: Methode: verkennend booronderzoek en oppervlaktekartering Resultaten: uit de boringen blijkt dat de bodem diep is verstoord (1,05 tot 1,25 m -Mv), meestal tot in het keizand of keileem (figuur 103). In de boringen zijn geen relevante archeologische indicatoren aangetroffen. Conclusie: het oorspronkelijk aanwezige dekzand, en daarmee het niveau waarin archeologische resten kunnen voorkomen, is (vrijwel) geheel verstoord. Archeologisch vervolgonderzoek wordt niet zinvol geacht.
8.
Waardering: de archeologische verwachtingen voor beide perioden blijven ongewijzigd
9.
Advies: in het plangebied wordt geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen. Planontwikkeling kan hier zonder archeologische bezwaren plaatsvinden.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[135]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Plangebied 11 (Westergeest, de Ikkers; figuur 104)
1.
Topografisch kaartblad: 6E; Coördinaten: 201.300/589.400; Omvang: circa 13,5 ha; Datum veldwerk: 22-1-2002
2.
Gemeente: Kollumerland c.a.; Plaats: Westergeest
3.
Grondgebruik: grasland
4.
Archeologische verwachting: S-B middelhoog tot hoog; IJ-M laag. In het gebied bevindt zich een (pseudo)es. Dit kan duiden op middeleeuwse beakkering en bewoning. De aanwezigheid van de laatmiddeleeuwse kerk van Westergeest, die circa 140 m van het plangebied staat, ondersteunt dit. Ook kan de es eventueel aanwezige, oudere archeologische resten hebben overdekt.
5.
Beschrijving plangebied: het plangebied, dat bestaat uit drie vrijwel direct aan elkaar grenzende delen, ligt direct ten westen en zuiden van de dorpskern van Westergeest (zie kaartbijlage 1). De dorpskern ligt op een pleistocene opduiking. Het plangebied bevindt zich daarom grotendeels in het dekzandgebied. Kenmerkend voor het plangebied is dat elk deel ervan is opgedeeld in markante, smalle, parallelle percelen. Deze percelen zijn slechts door een afrastering of een ondiepe greppel van elkaar gescheiden en dus niet door aarden wallen, bomenrijen en/of sloten, zoals gebruikelijk in de omgeving. Het plangebied bestaat bodemkundig gezien grotendeels uit lemig fijn zand dat valt in de categorie hoge, zwarte enkeerdgronden (Stiboka, 1981: code zEZ23, grondwatertrap VI). Dit betekent volgens de bodemkaart dat hier een es ligt. Het uiterste zuidzuidwesten van het plangebied bestaat uit zavel die valt in de categorie kalkarme poldervaaggronden met pleistoceen zand beginnend tussen 0,4 en 1,2 m -Mv en met een 0,15 tot 0,4 m dikke laag moerig materiaal beginnend tussen 0,4 en 0,8 m -Mv (code Mn56Cwp, grondwatertrap III). In het westelijke deel van het plangebied bevindt zich lemig fijn zand dat valt in de categorie beekeerdgronden (code pZg23x, grondwatertrap V*).
6.
Motivatie veldwerk: het onderzoek is in opdracht van de gemeente (en op advies van de ROB – tegenwoordig de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed) uitgevoerd in verband met het bestemmingsplan. Onderzocht is of bij eventuele grondwerkzaamheden tot 0,5 m -Mv archeologische waarden in het plangebied worden bedreigd.
7.
Veldwerk: Methode: verkennend booronderzoek en inspectie van molshopen Resultaten: tijdens het veldonderzoek zijn 42 gutsboringen gezet (figuur 104). De toplaag bestaat uit een 0,33 tot 1,05 m dikke laag in het algemeen bruingrijs, zwak tot matig humeus zand waarin houtskool en puin voorkomt. In deze laag is meestal geen (recente) bouwvoor herkend. In boring 34 is in deze laag een fragment laat-middeleeuws aardewerk (kogelpot, niet verzameld) aangetroffen. In de boringen 2, 3, 5, 8, 12, 14, 25, 30, 36, 37 en 39 bevindt zich hieronder een 0,05 tot 0,35 m dikke, grijsbruine tot donkergrijsbruine, matig tot sterk humeuze zandlaag waarin regelmatig houtskool en puin is aangetroffen. Beide lagen maken deel uit van een es, die mogelijk al in de Late Middeleeuwen is ontstaan met een mogelijke voortzetting in de vroege Nieuwe tijd. Onder de es bevindt zich vrijwel altijd direct de pleistocene ondergrond, die in de hogere delen van het plangebied bestaat uit dekzand (op keizand en keileem). In de lagere delen ontbreekt het dekzand meestal en is direct keizand en keileem aangetroffen. Vrijwel alle boringen zijn gezet tot in het keizand of de keileem. In de boringen 1, 4, 8 en 10 is in het dekzand een restant van een podzolbodem aangetroffen. Ter hoogte van deze boringen is de top van de podzolbodem verstoord vóór of tijdens de aanvang van de esvorming (verploeging). In de boringen 5, 6 en 13 is een lichte podzolering herkend.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[136]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
In de boringen 6, 19 en 29 bevindt zich tussen de toplaag (es) en de pleistocene ondergrond een 0,07 tot 0,15 m dikke, lichtgrijze tot bruingrijze, zwak tot matig zandige kleilaag, soms met zandlaagjes. In de boringen 5, 19 en 30 komen in de basis van de es kleibrokjes of kleilaagjes voor. Kennelijk hebben vóór en mogelijk ook nog tijdens de esvorming zee-inbraken plaatsgevonden, waarbij ook klei is afgezet in het gebied waar de es is ontstaan. In de boringen 16 en 17 is tussen de toplaag (es) en de pleistocene ondergrond een circa 0,13 m dikke, donkerbruinzwarte, matig tot sterk zandige veenlaag aangetroffen. In boring 6 ligt tussen de kleilaag en het dekzand met een lichte podzolering een 0,1 m dikke laag moerig zand (donkergrijszwart, sterk humeus). Waarschijnlijk is ter hoogte van deze boringen een laagje restveen bewaard gebleven, terwijl het veen in het overige deel van het plangebied is verspoeld en/of opgenomen in de toplaag (es). Alleen in de toplaag (es) zijn archeologische indicatoren (houtskool en puin) waargenomen. De puinbrokjes dateren uit de periode Late Middeleeuwen-Nieuwe tijd. Tijdens de oppervlaktekartering in het plangebied is een fragment van een maalsteen van tefriet gevonden die gedateerd kan worden in de periode Late Bronstijd t/m Late Middeleeuwen. Conclusie: uit d aanwezigheid van de es blijkt dat in het plangebied beakkering en in of in de directe nabijheid van het plangebied bewoning in de Late Middeleeuwen en/of vroege Nieuwe tijd heeft plaatsgevonden. De nabijgelegen, laat-middeleeuwse kerk van Westergeest ondersteunt dit. Onder de es kunnen diepere grondsporen (zoals paalgaten, greppels en afvalkuilen) uit de late Middeleeuwen voorkomen. In het grootste deel van het plangebied ligt dekzand onder de es. Meestal is de top van het dekzand of zelfs de gehele dekzandlaag verstoord. Alleen in het uiterste zuiden van het plangebied, ter hoogte van de boringen 233, 234 en 241, is top van het dekzand intact. Mogelijk aanwezige archeologische resten die ouder zijn dan de Late Middeleeuwen (periode Steentijd t/m Vroege Middeleeuwen) zullen daarom in het grootste deel van het plangebied grotendeels of zelfs volledig zijn verstoord. Alleen in het uiterste zuiden kunnen ze intact zijn. 8.
Waardering: de archeologische verwachtingen voor beide perioden blijven ongewijzigd
9.
Advies: In het grootste deel van het plangebied is een verstoringsdiepte van maximaal 0,5 m uit archeologisch oogpunt geen bezwaar. Daarom is geen archeologisch (vervolg)onderzoek noodzakelijk bij normaal agrarisch grondgebruik. Bij geplande bodemingrepen die dieper reiken dan 0,5 m -Mv wordt geadviseerd om een karterend booronderzoek uit te laten voeren, eventueel aangevuld met een proefsleuvenonderzoek. Geadviseerd wordt de percelen niet samen te voegen, omdat daardoor het cultuurhistorisch belang van de esstructuur (met de markante percelering in smalle stroken) verloren zou gaan.
Plangebied 14 (Kollum, Molenhoek 31a; figuur 105)
1.
Topografisch kaartblad: 6E; Coördinaten: 206250/588410; Omvang: circa 0,12 ha; Datum veldwerk: 14-7-2003
2.
Gemeente: Kollumerland; Plaats: Kollum
3.
Grondgebruik: bebouwd en erf
4.
Archeologische verwachting: onbepaald (bebouwing)
5.
Beschrijving plangebied: het plangebied ligt aan de oostkant van Kollum aan de Molenhoek 31a, direct ten oosten van de Oliemolensingel (zie kaartbijlage 1). Het plangebied ligt in het zeekleigebied. Volgens de bodemkaart is het plangebied niet gekarteerd (Stiboka, 1981: bebouwd).
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[137]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
6.
Motivatie veldwerk: het onderzoek is in opdracht van de gemeente uitgevoerd in verband met het bestemmingsplan, waarbij nieuwbouw is voorzien.
7.
Veldwerk: Methode: verkennend/karterend booronderzoek en oppervlaktekartering (figuur 105). Resultaten: uit het booronderzoek blijkt dat de bodem is verstoord tot in het keizand. Conclusie: het niveau waarin eventueel archeologische resten kunnen voorkomen, is volledig verstoord.
8.
Waardering: het plangebied heeft geen archeologische waarde.
9.
Advies: in het plangebied wordt geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen. Planontwikkeling kan hier zonder archeologische bezwaren plaatsvinden.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[138]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Bijlage 4: Veldwerkmethoden De volgende onderzoeksmethoden (die hieronder worden beschreven) zijn tijdens het veldwerk in de deelgebieden, de plangebieden en op vuursteenvindplaatsen toegepast: 1.
oppervlaktekartering;
2.
karterend booronderzoek;
3.
waarderend booronderzoek;
4.
hoogtemetingen;
5.
geofysisch onderzoek.
Oppervlaktekartering Een oppervlaktekartering is een adequate en snelle methode van archeologisch veldonderzoek voor grote oppervlakken. Het doel van een oppervlaktekartering is archeologische oppervlaktevondsten op te sporen en te registreren. Aan de hand hiervan kunnen archeologische vindplaatsen in kaart worden gebracht. Op deze wijze wordt in relatief korte tijd globaal inzicht gekregen in de verspreiding en aard van archeologische vindplaatsen en daarmee in de bewoningsgeschiedenis van een gebied. Tijdens de kartering worden percelen systematisch in raaien belopen waarbij gelet wordt op aardewerkscherven, voorwerpen van (vuur)steen en metaal, etc. Dit type onderzoek is de afgelopen jaren door professionele en amateurarcheologen in uiteenlopende landschappelijke situaties in Nederland toegepast. Een oppervlaktekartering is zinvol in gebieden waar archeologisch interessante lagen zich dicht of direct onder het maaiveld bevinden. De kans op het waarnemen van vondsten (vondstzichtbaarheid) speelt daarbij een belangrijke rol. Deze is hoog op braakliggende akkers en laag op grasland. Daar richt de oppervlaktekartering zich met name op kanten van geschoonde sloten, molshopen en andere bodemontsluitingen. Karterend booronderzoek Karterend booronderzoek is vaak de enige methode om vindplaatsen te lokaliseren die op enige diepte onder het maaiveld liggen doordat zij zijn afgedekt door sedimenten zoals rivierafzettingen, veen en stuifzand, of door een relatief dikke cultuurlaag, zoals een esdek. In deze gevallen is de kans klein dat vondsten door bijvoorbeeld de werking van landbouwmachines aan de oppervlakte terechtkomen. Daarnaast is booronderzoek geschikt voor het opsporen van vindplaatsen in gebieden met een lage vondstzichtbaarheid, zoals grasland. Hier kan met behulp van boringen de bodem op het voorkomen van archeologisch materiaal worden onderzocht. Booronderzoek maakt het verder mogelijk de diepteligging, de dikte en de stratigrafische positie van de archeologische laag of lagen exact te bepalen. Daarnaast is booronderzoek een betrouwbare methode om de mate van antropogene verstoring en/of natuurlijke bodemerosie te bepalen. In beide gevallen kunnen archeologische sporen geheel of gedeeltelijk verdwenen zijn. Het karterend booronderzoek in de plangebieden is uitgevoerd met behulp van een gutsboor met een diameter van 3 cm. De boringen zijn geplaatst in raaien met een onderlinge afstand van maximaal 40 m. Plaatselijk is gebruik gemaakt van een zogenaamde megaboor (een Edelmanboor met een diameter van 15 cm) en zijn bodemmonsters genomen uit het pleistocene dekzand. De opgeboorde grond is vervolgens gezeefd op een zeef met een maaswijdte van 0,5 cm. Het zeefresidu
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[139]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
werd gecontroleerd op de aanwezigheid van archeologisch materiaal, zoals vuurstenen afslagen, aardewerk, al dan niet verbrand bot, natuursteen, houtskool en verbrande leem. In het algemeen zijn de boringen geplaatst in raaien met een gelijkmatige afstand tussen de boringen onderling. Plaatselijk zijn de boringen op kortere afstand ten opzichte van elkaar geplaatst. Bij het booronderzoek is het bodemprofiel bestudeerd. Daarbij is, in verband met het vaststellen van de intactheid van het bodemprofiel en impliciet van archeologische lagen, ook gekeken naar de dikte van de bouwvoor teneinde de diepteligging van het ongestoorde niveau ten opzichte van het maaiveld te bepalen. De betreffende boorpunten zijn op een veldkaart ingetekend en de boorprofielen aan de hand van een standaardformulier beschreven. Genoteerd zijn onder meer de diepte, textuur, kleur, samenstelling van bodemverschijnselen en het voorkomen van archeologisch materiaal. Archeologisch materiaal wordt beschouwd als aanwijzing voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats in de ondergrond. Waarderend booronderzoek Waarderend booronderzoek onderscheidt zich wat betreft methode in het algemeen niet van een karterend booronderzoek. Belangrijk verschil is dat het aantal waarnemingen (= boringen) bij een waarderend booronderzoek in het algemeen beduidend groter is dan bij een karterend booronderzoek. Het dichte boornet is noodzakelijk om uitspraken te kunnen doen over aspecten zoals de omvang, diepteligging, aard, datering, landschappelijke ligging en conserveringstoestand van een vindplaats, met andere woorden: om een waardebepaling aan een vindplaats te kunnen geven. Vastgesteld wordt onder andere in hoeverre het bodemprofiel intact is en/of eventuele archeologische sporen (bijv. paal- en afvalkuilen) door natuurlijke erosie of antropogene verstoringen zijn aangetast. Bij waarderend booronderzoek in zandgebieden wordt evenals bij karterend booronderzoek vaak gebruik gemaakt van een zogenaamde megaboor. Het vondstmateriaal uit deze boringen, eventueel in combinatie met kenmerken van de bodem (kleur), verraden vaak de aanwezigheid van een oude bewoningslaag op enige diepte onder het maaiveld. gebruik van een megaboor wordt algemeen toegepast bij het onderzoek van vuursteenvindplaatsen en vindplaatsen die worden afgedekt door een esdek. Bij de waardering van vuursteenvindplaatsen in het project ‘Archeologie van het Houtwallen- en Elzensingelgebied Fryslân’ is het aantal boringen per vindplaats afhankelijk van de situatie ter plaatse. In eerste instantie is gelet op de gaafheid van het bodemprofiel en impliciet van de vindplaats. Naarmate het bodemprofiel en dus de vindplaats beter intact bleek te zijn, zijn er meer boringen gezet. Zo is op vindplaatsen waarvan de archeologische laag niet of ten dele verstoord is, de gaafheid vastgesteld door middel van een netwerk van boringen of door middel van één of meer boorraaien. Hierbij zijn de boringen ten opzichte van elkaar en ten opzichte van NAP ingemeten. Meestal zijn er ook megaboringen gezet om extra archeologisch materiaal, zoals vuurstenen artefacten en stukjes houtskool, te verzamelen. Daarnaast zijn molshopen onderzocht op de aanwezigheid van archeologisch materiaal. Op zeer sterk verstoorde vindplaatsen kon worden volstaan met één boring, eventueel aangevuld met enkele controleboringen op hetzelfde perceel.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[140]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Evenals bij het karterend booronderzoek geldt dat de boringen op een veldkaart worden ingetekend en waarnemingen in het veld worden gedocumenteerd aan de hand van een standaardformulier. Hoogtemetingen In bepaalde gevallen zijn hoogtemetingen verricht, bijvoorbeeld om de hoogteligging van de boringen in kaart te brengen of om een hoogtekaart te kunnen vervaardigen. Door een vindplaats driedimensionaal in te meten, worden de hoogteverschillen op de vindplaats (zoals helling en reliëf) vastgelegd (de zgn. nul-situatie). Herhaling van de metingen in de toekomst kan vervolgens aantasting van een vindplaats aantonen en kwantificeren. Een verandering in de hoogteverschillen op een terrein is dan immers meetbaar en daardoor kan eventuele erosie worden aangetoond en gekwantificeerd. De metingen worden verricht met behulp van een waterpas of een gecomputeriseerde theodoliet of Total-station. Met dit landmeetkundig apparaat kan elk willekeurig punt in een gebied driedimensionaal worden ingemeten. Het werken met een Total-station is bijzonder efficiënt: de data worden direct in het geheugen van de veldcomputer (het zakboek) opgeslagen, zodat meteen hoogte- en 3D-kaarten vervaardigd kunnen worden. Een extra voordeel is de mogelijkheid om tijdens het hoogtemeten meteen ook perceelsgrenzen, vondsten, boorpunten en vaste punten in te meten. Geofysisch onderzoek In de geofysica worden op de aarde (=geo) natuurkundige (=fysica) meettechnieken toegepast. Met behulp van geofysische metingen kunnen in de bodem aanwezige structuren opgespoord worden. Een bodem met homogene eigenschappen levert overal dezelfde meetwaarde op. Variaties in de opbouw van een bodem veroorzaken afwijkingen in de meetwaarden. Patronen in deze afwijkingen kunnen wijzen op de aanwezigheid van (archeologische) structuren in de ondergrond. De in de archeologie toegepaste geofysische methoden zijn erop gericht om op non-destructieve wijze inzicht te verkrijgen in de aanwezigheid en omvang van meetbare archeologische verschijnselen in de bodem. Randvoorwaarden en weergave Om geofysische onderzoeksresultaten met succes voor de beantwoording van archeologische vraagstellingen te kunnen gebruiken, moeten de archeologische resten: - wat betreft hun meetwaarde voldoende contrast met de omgeving vertonen; - zich binnen het meetbereik van de toegepaste techniek bevinden; - te onderscheiden zijn van andere eventuele (natuurlijke of antropogene) verstoringen. Tijdens het geofysisch onderzoek in het veld worden de meetgegevens opgeslagen in een veldcomputer. De resultaten van de metingen worden zichtbaar gemaakt aan de hand van een kleurenkaart. Op de kleurenkaart worden de hoge meetwaarden met roodtinten en de lage meetwaarden met blauwtinten aangegeven.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[141]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
Elektrisch weerstandsonderzoek Bij een weerstandsmeting wordt de elektrische weerstand van de bodem gemeten. Hierbij gaat het om het vaststellen van een verschil in weerstand tussen de archeologische verschijnselen en het omringende bodemmateriaal. De weerstandswaarde wordt hoofdzakelijk bepaald door de grondsoort en de mate waarin de bodembestanddelen vocht vasthouden. Doordat water goed geleidt, heeft bijvoorbeeld vochtige klei een lagere weerstand dan droog zand. Organisch materiaal (zoals een humeuze grachtvulling) houdt veel vocht vast en levert daardoor ook lagere weerstandswaarden op. Een muur daarentegen houdt over het algemeen minder vocht vast en levert in de metingen hogere weerstandswaarden op dan het omringende bodemmateriaal. Lijnvormige structuren, zoals muren, uitbraaksleuven, sloten en grachten, zijn in de metingen meestal gemakkelijker te herkennen dan willekeurig verspreide bodemsporen (bijv. ondiepe kuilen). Een opgebrachte laag of sterk verstoorde bovengrond kan de waarde van de metingen en het weerstandspatroon overigens in hoge mate beïnvloeden. De weerstandmetingen worden uitgevoerd met behulp van een RM15 weerstandsmeter met ingebouwde datalogger (geautomatiseerde dataopslag). De metingen worden uitgevoerd met behulp van vier elektroden. Twee elektroden staan gedurende de meting vast op één plaats buiten het te onderzoeken terrein. De twee andere zijn mobiel en worden op regelmatige afstanden binnen het te onderzoeken terrein in de grond gestoken. De mobiele elektroden bepalen de waarde van de meting: via één van deze elektroden wordt stroom de grond in gestuurd, terwijl de andere elektrode de spanning meet. Hieruit wordt dan de weerstand berekend. De afstand tussen de twee mobiele elektroden (elektrodenafstand) bepaalt tot welke diepte gemeten wordt. In het geval gewerkt wordt met een afstand van één meter, wordt de weerstand gemeten vanaf de oppervlakte tot ongeveer één meter diepte. Niet de weerstand op een bepaalde diepte wordt gemeten, maar de weerstand van een bodemvolume. Hoe groter de afstand tussen de elektroden, hoe groter het bodemvolume is dat de meetwaarde bepaalt. De kans dat kleine afwijkingen in de meting naar voren komen, is bij een grote elektrodenafstand echter gering(er). Een grotere afstand levert doorgaans een minder gedetailleerd meetresultaat op. Bij de RM15 weerstandsmeter kan de elektrodenafstand variëren tussen 0,25 en 1,5 m. De keuze is afhankelijk van de diepte waarop de archeologische sporen worden verwacht en van de verwachte afmeting van deze resten. Omdat een meting op één punt onvoldoende informatie geeft, zijn meerdere metingen noodzakelijk. Hiertoe wordt over het te meten terrein een grid van één bij één meter uitgezet. Op elk kruispunt van dit grid wordt de weerstandswaarde gemeten. Bij de weerstandsmetingen is gebruik gemaakt van een dieptebereik van 1,5 m -Mv. Elektromagnetisch weerstandsonderzoek Een andere methode om de weerstand van de bodem te meten, is elektromagnetisch (EM) onderzoek. Bij deze methode wordt met een spoel de bodem een primair magneetveld opgelegd, waarbij een stroom in de bodem wordt geïnduceerd. Deze geïnduceerde stroom veroorzaakt een secundair magnetisch veld dat met een tweede spoel wordt gemeten. Het quotiënt van deze secundaire en primaire magneetvelden geeft het soortelijk geleidingsvermogen van de bodem weer. Dit geleidingsvermogen is omgekeerd evenredig met de soortelijke weerstand. De weerstandswaarde wordt voornamelijk bepaald door de mate waarin de verschillende bodembestanddelen vocht vasthouden. Daarbij gaat het om het vaststellen van een contrast in weerstand
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[142]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
tussen de archeologische verschijnselen en het omringende bodemmateriaal. Doordat water goed geleidt, heeft bijvoorbeeld vochtige klei een lagere weerstand dan droog zand. Organisch materiaal (zoals een humeuze grachtvulling) houdt veel bodemvocht vast en levert ook een lagere weerstandswaarde op. Een muur daarentegen houdt over het algemeen minder water vast en levert dus in de metingen een hogere weerstandswaarde op dan het omringende bodemmateriaal. Lijnvormige structuren, zoals muren, uitbraaksleuven, sloten en grachten, zijn meestal gemakkelijker te herkennen dan willekeurig verspreide (ondiepe) kuilen. Een opgebrachte laag of sterk verstoorde bovengrond kan overigens de waarde van de metingen en het weerstandspatroon in hoge mate beïnvloeden. De metingen met de EM-meetapparatuur worden opgeslagen in een datalogger (geautomatiseerde data-opslag) en later verwerkt. EM-metingen zijn ongevoelig voor verstoringen die zich zeer dicht aan de oppervlakte bevinden (bijv. bestrating). De meetresultaten verkregen met de EM-apparatuur leveren in vergelijking met die van bijvoorbeeld weerstandsmetingen echter een minder gedetailleerd beeld op. Zo tekenen muren zich bij de EM-methode minder scherp af dan bij de weerstandsmetingen. De elektromagnetische metingen ten behoeve van archeologisch onderzoek worden door RAAP uitgevoerd met behulp van twee apparaten: - de EM-38 van Geonics met een spoelafstand van één meter en een meetbereik van 0,5 tot 1,5 m -Mv. Dit apparaat is vooral geschikt voor het opsporen van funderingen; - de EM-31 van Geonics met een spoelafstand van vier meter en een meetbereik van 0,5 tot 5,0 m -Mv. Dit apparaat is meer geschikt voor het in kaart brengen van geologische verschijnselen, zoals donken (rivierduinen), stroomruggen en grote, diep liggende funderingen.
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[143]
Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland
RAAP-rapport 983 / concept, 20 maart 2012
[144]