RAAP-RAPPORT 2798
Een archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Uden Gemeente Uden
Versie 6.8
Colofon Opdrachtgever: Gemeente Uden Titel: Een archeologische verwachtingskaart kaart voor de gemeente Uden. Status: concept Datum: 14-01-2013 Auteur: dr. M. Verhoeven Projectcode: UDEAR Bestandsnaam: Projectleider: dr. M. Verhoeven Projectmedewerkers: J. Hanssen, drs. L. Keunen, drs. M.A.H. Lipsch, drs. M. Peeters ARCHIS-vondstmeldingsnummers: n.v.t. ARCHIS-waarnemingsnummers: nog niet verleend ARCHIS-onderzoeksmeldingsnummer: niet van toepassing Autorisatie: drs. W. De Baere Bevoegd gezag: Gemeente Uden
ISSN: 0925-6369 RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. Leeuwenveldseweg 5b
telefoon: 0294-491 500
1382 LV W eesp
telefax: 0294-491 519
Postbus 5069
E-mail:
[email protected]
1380 GB W eesp
© RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V., 2014 RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen.
Versie 6.8
Een archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Uden
Samenvatting Inleiding In opdracht van de gemeente Uden heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau eind 2013 en begin 2014 een archeologische verwachtingskaart vervaardigd voor het grondgebied van deze gemeente. Doel van de verwachtingskaart is om ten behoeve van toekomstige planvorming en uitvoering inzicht te verschaffen in de aanwezigheid en het karakter van de aanwezige en te verwachten archeologische resten binnen het grondgebied van de gemeente. Conclusies Ten behoeve van het archeologisch verwachtingsmodel voor het onderzoeksgebied zijn alle vindplaatsen ingedeeld op basis van de voedseleconomie. Hierbij zijn twee groepen onderscheiden: jager-verzamelaars en landbouwers. Jager-verzamelaars (Paleolithicum t/m Neolithicum) trokken door het landschap op zoek naar voedsel. Hun nederzettingen bestonden uit kortstondig bewoonde kampementen. Archeologische vindplaatsen van deze gemeenschappen bestaan in de regel uit concentraties of losse vondsten van vuurstenen werktuigen. Landbouwers (Neolithicum t/m Nieuwe tijd) daarentegen leefden voornamelijk in boerderijen op één plek. Hun vindplaatsen worden met name gekenmerkt door grondsporen van gebouwen en aardewerkscherven. Behalve onderscheid tussen jager-verzamelaars en landbouwers is ook onderscheid gemaakt tussen vindplaatsen in droge en natte landschappen. Dit is een belangrijk onderscheid omdat er verschillende soorten vindplaatsen van zowel jager-verzamelaars als landbouwers voorkomen in beide landschapstypen. In totaal zijn er 147 vindplaatsen onderscheiden, waarvan er 48 (33%) toebehoren aan jagerverzamelaars en 99 (67%) aan landbouwers. Als we kijken naar de indeling in landschappen, valt direct op dat de meeste vindplaatsen (n = 133: 90%) zich in droge landschappen bevinden er zijn slechts 14(10%) vindplaatsen in natte landschappen. Op basis van een zowel kwantitatieve als kwalitatieve analyses met betrekking tot de relatie landschap-archeologische vindplaatsen is bepaald welke gebieden in de gemeente een hoge, middelhoge of lage archeologische verwachting hebben. Vindplaatsen van jager-verzamelaars worden met name verwacht in zogenaamde gradiëntzones van 200 m breed. Dergelijke zones zijn overgangsgebieden van hoog/droog naar laag/nat, die de voorkeur genoten vanwege met name het op korte afstand voorkomen van water en een grote verscheidenheid aan planten en dieren. Vindplaatsen van landbouwers worden verwacht op de hoogste, vruchtbaarste en best te bewerken delen van het landschap. Tenslotte, zijn er specifieke vindplaatsen van zowel jager-verzamelaars als landbouwers in natte landschappen (beekdalen) te verwachten, zoals afvaldumps, voordes/bruggen, schansen, etc..
RAAP-rapport 2798 / concept, 14-01-2014
[3]
Een archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Uden
Deze verschillende verwachtingen zijn als vlakken op kaarten aangegeven. Op basis daarvan is een gecombineerde verwachtingskaart vervaardigd. Daaruit blijkt dat voor een groot deel van de gemeente een hoge of middelhoge archeologische verwachting geldt. Aanbevelingen Aangeraden wordt onderhavige verwachtingskaarten te gebruiken als basis voor archeologisch beleid. Middels een goed onderbouwd gemeentelijk archeologisch beleid, uitgaande van wat wetenschappelijk en maatschappelijk haalbaar en wenselijk is, kan worden bepaald hoe er met het archeologisch erfgoed dient te worden omgegaan in deze gebieden. De eerste stap hierbij is het vaststellen van zogenaamde ondergrenzen, dat wil zeggen begrenzingen in zowel het verticale en horizontale vlak ten aanzien van de noodzaak van archeologisch onderzoek. Een meer algemeen advies is om de rijke archeologie in de gemeente Uden te ontsluiten middels een publieksboek en tentoonstelling. Vooral het grootschalige gravende onderzoek van de laatste 10 jaar heeft belangrijke en mooie resultaten opgeleverd die gepresenteerd kunnen worden. Voor dergelijke activiteiten dient er nauw samengewerkt te worden met de Heemkunde Kring Uden, waar een schat aan archeologische informatie aanwezig is.
RAAP-rapport 2798 / concept, 14-01-2014
[4]
Een archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Uden
Inhoudsopgave Samenvatting .......................................................................................................................... 3 Inhoudsopgave ........................................................................................................................ 5 1
2
3
4
Inleiding ............................................................................................................................. 6 1.1
Kader en doelstelling .............................................................................................................. 6
1.2
Onderzoeksopzet .................................................................................................................... 6
1.3
Dankwoord ............................................................................................................................. 6
Archeologische vindplaatsen ............................................................................................... 8 2.1
Het bodemarchief .................................................................................................................... 8
2.2
Verwerking van vindplaatsgegevens ...................................................................................... 11
Het archeologische verwachtingsmodel ............................................................................. 16 3.1
Inleiding ............................................................................................................................... 16
3.2
Archeologische verwachting voor droge landschappen ............................................................ 17
3.3
Archeologische verwachting in natte landschappen ................................................................ 26
3.4
De samengestelde archeologische verwachtingskaart ............................................................. 27
3.5
Beperkingen van de verwachtingsmodellen ............................................................................ 27
Conclusies en aanbevelingen ............................................................................................ 29 4.1
Conclusies ............................................................................................................................ 29
4.2
Aanbevelingen ...................................................................................................................... 30
Literatuur .............................................................................................................................. 31 Gebruikte afkortingen ............................................................................................................ 32 Verklarende woordenlijst........................................................................................................ 33 Overzicht van figuren, tabellen en (losse kaart-)bijlagen ......................................................... 34 Bijlage 1: Catalogus .............................................................................................................. 37 Bijlage 2: Archeologische rapporten gemeente Uden .............................................................. 38
RAAP-rapport 2798 / concept, 14-01-2014
[5]
Een archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Uden
1 Inleiding 1.1 Kader en doelstelling In opdracht van de gemeente Uden heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau eind 2013 en begin 2014 een archeologische verwachtingskaart vervaardigd voor het grondgebied van deze gemeente. Doel van de verwachtingskaart is om ten behoeve van toekomstige planvorming en uitvoering inzicht te verschaffen in de aanwezigheid en het karakter van de aanwezige en te verwachten archeologische resten binnen het grondgebied van de gemeente. Het dient te worden benadrukt dat een overzicht van de archeologie en de archeologische vindplaatsen in de gemeente een middel is om de verwachtingskaart te vervaardigen, niet het doel. De tijd en middelen beschikbaar voor onderhavig onderzoek laten geen allesomvattende en zeer gedetailleerde analyse van de bewoningsgeschiedenis van het onderzoeksgebied toe. Een dergelijke encyclopedische studie zou jaren kunnen vergen. De archeologische vindplaatsgegevens zijn gebaseerd op het nationale archeologische informatiesysteem ARCHIS, alsmede op gegevens van de Heemkunde Kring Uden.
1.2 Onderzoeksopzet Beschrijving van landschap en archeologie maken geen deel uit van deze opdracht, maar wél de analyse daarvan. In hoofdstuk 2 worden de specifieke vindplaatsen in de gemeente geordend met betrekking tot economie (jager-verzamelaars versus landbouwers), chronologie (archeologische hoofdperioden), complextype (nederzetting, grafveld, etc.) en type landschap (droog of nat). In hoofdstuk 3 wordt het archeologisch verwachtingsmodel toegelicht en uitgewerkt. Dit model is de basis voor verschillende verwachtingskaarten. In hoofdstuk 4, tenslotte, worden algemene conclusies en aanbevelingen gepresenteerd. Zie tabel 1 voor de dateringen van de in dit rapport genoemde archeologische perioden. De verschillende kaartbijlagen (1 t/m 5) dienen als samenvatting en visualisering van de resultaten van het onderzoek. Een catalogus van archeologische vindplaatsen, onderzoeksmeldingen en onderzoeken (bijlage 1), een overzicht van de archeologische rapporten (bijlage 2) zijn als CD bijgevoegd.
1.3 Dankwoord Verscheidene personen hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan het tot stand komen van dit rapport. Allereerst is er op een zeer prettige manier samengewerkt met Anthony Wijnen van de gemeente Uden. Goof van Eijk en Hanneke van Alphen van de Heemkunde Kring Uden hebben belangrijke aanvullende informatie aangeleverd over archeologische vindplaatsen. Zonder de hulp
RAAP-rapport 2798 / concept, 14-01-2014
[6]
Een archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Uden
van genoemde personen zou het onderzoek niet goed mogelijk zijn geweest; RAAP en de auteurs zijn hen zeer erkentelijk!
RAAP-rapport 2798 / concept, 14-01-2014
[7]
Een archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Uden
2 Archeologische vindplaatsen 2.1 Het bodemarchief Ten behoeve van het opstellen van het verwachtingsmodel is getracht een zo compleet mogelijk overzicht te verkrijgen van de in het onderzoeksgebied aanwezige bekende archeologische vindplaatsen (het bodemarchief). De informatie over deze vindplaatsen is afkomstig uit verschillende bronnen: - het Archeologisch Informatie Systeem (ARCHIS) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed; - de Archeologische Monumenten Kaart (AMK) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed; - de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) Noord-Brabant; - de Heemkunde Kring Uden (HKU). Om relevante informatie van vindplaatsen net buiten de gemeentegrens te kunnen verwerken (dit is vooral van belang voor het verwachtingsmodel: zie hoofdstuk 5), zijn vindplaatsen binnen een buffer van 500 m breed rond de gemeente meegenomen in de analyse (dit is het onderzoeksgebied). In totaal zijn uit het onderzoeksgebied 129 archeologische vindplaatsen bekend (kaartbijlage 1; bijlage 1). In tabel 2 is het aantal archeologische waarnemingen per bron weergegeven. In de volgende paragrafen wordt deze onderverdeling besproken (zie kaartbijlagen 1 en 2).
bron
aantal
waarnemingen
108
monumenten
2
vondstmeldingen
4
overige vindplaatsen (HKU)
15
totaal
129
Tabel 2. Archeologische vindplaatsen in het onderzoeksgebied (bron: ARCHIS).
ARCHIS-waarnemingen In de Monumentenwet is vastgelegd dat archeologische vondsten en grondsporen gemeld moeten worden bij een bevoegde persoon of instantie. Het maakt daarbij niet uit of het gaat om toevalsvondsten (van het oppervlak geraapt of bijv. aangetroffen in een bouwput) of om vindplaatsen die door middel van archeologisch onderzoek ontdekt en/of onderzocht zijn. In principe moeten archeologische bodemvondsten worden gemeld bij de provinciale archeologen. Van de vondstmelding worden de gegevens uiteindelijk door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in ARCHIS, het geautomatiseerde archeologische informatiesysteem van Nederland, vastgelegd. Hiertoe krijgt iedere vondstmelding een ARCHIS-waarnemingsnummer. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is verantwoordelijk voor het beheer van ARCHIS.
RAAP-rapport 2798 / concept, 14-01-2014
[8]
Een archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Uden
In ARCHIS staan uit het onderzoeksgebied 108 archeologische waarnemingen geregistreerd (peildatum juni 2013). Het betreft locaties waar archeologische vondsten en/of waarnemingen zijn gedaan. Deze waarnemingen zijn als puntlocatie en met het waarnemingsnummer aangegeven op kaartbijlage 1. Archeologische monumenten Archeologische vindplaatsen met een bijzondere archeologische waarde kunnen zijn aangewezen als archeologisch monument. De monumenten zijn vastgelegd op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Op deze kaart staan de bekende terreinen met archeologische status weergegeven. In het onderzoeksgebied bevinden zich volgens de AMK (peildatum juni 2013) 2 monumenten. Het betreft twee nabijgelegen urnenvelden op de Slabroeksche Heide: één in het uiterste noorden van de gemeente, en één direct ten noorden ervan, net buiten de gemeente (zie kaartbijlage 1 en tabel 3). Evenals bij de ARCHISwaarnemingen geldt dat ook een monument betrekking kan hebben op meerdere archeologische perioden en complextypen. Recentelijk zijn alle historische kernen in Nederland door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed aangewezen als AMK-terreinen van hoge archeologische waarde. Om onbekende redenen is dit echter niet gebeurd voor de gemeente Uden. Daarom heeft RAAP de historische kernen zelf aangegeven op de verschillende kaartbijlagen. monumentnr.
status
datering
complex
4700
hoge archeologische
Bronstijd-IJzertijd
urnenveld
hoge archeologische
Bronstijd -
urnenveld, grafheuvel,
waarde
Romeinse tijd
inhumatiegraf, crematiegraf
waarde 4706
Tabel 3. Archeologische monumenten (bron: ARCHIS).
Op terrein 4706 is een grote verscheidenheid aan funeraire sporen aanwezig: (1) een urnenveld uit de Late Bronstijd-Vroege IJzertijd; (2) een grafheuvel uit de Midden Bronstijd; (3) een rijk inhumatiegraf uit de Vroege IJzertijd (de "prinses van de Maashorst": zie figuur 2) en (4) een romeins crematiegraf. Een vorstelijk graf in de Maashorst Bronzen arm- en enkelbanden, spelden en vlechtringen, toiletgerei en delen van een lijkwade hebben archeologen van de Universiteit Leiden gevonden in het ongewoon rijke graf van een prehistorische vorst(in). Het graf ligt in het natuurgebied De Maashorst in de gemeente Uden. De vorst(in) is hier 2600 jaar geleden midden in een uitgestrekte begraafplaats uit de late prehistorie met veel uiterlijk vertoon begraven. De archeologen van de Universiteit Leiden waren niet de eerste die opgravingen deden in De Maashorst. In 1923 heeft het Rijksmuseum van Oudheden uit Leiden al 38 grafheuvels onderzocht van deze prehistorische begraafplaats die vernoemd is naar het toponiem Slabroekse Heide. Daarbij kwamen 22 urnen aan het licht waarvan een aantal ook in de tentoonstelling is te zien. In de urnen zaten crematieresten met in een aantal gevallen ook een bescheiden grafgift.
RAAP-rapport 2798 / concept, 14-01-2014
[9]
Een archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Uden
Bij het onderzoek in 2010 waren alleen de greppels die rond de grafheuvels werden aangelegd nog te herkennen. Ondanks dat zijn er nog 16 begravingen gevonden. Een daarvan sprong in het oog. De persoon die hier was bijgezet was niet gecremeerd maar zorgvuldig begraven in een kuil van ruim 1,5 meter diep. Daarnaast bleek dat hij of zij een groot aantal grafgiften had meegekregen. De metalen voorwerpen zijn niet ter plaatse opgegraven, maar in meerdere blokken gelicht. Restauratoren van atelier Restaura hebben de slecht geconserveerde en zeer fragiele objecten op basis van röntgenfoto's een voor een uitgeprepareerd en geconserveerd. Zo konden archeologen de details van een uniek graf uit de vroege ijzertijd zeer gedetailleerd vaststellen. Van de stoffelijke resten is nagenoeg niets bewaard gebleven zodat we niet kunnen vaststellen of er een man of vrouw begraven ligt. In Zuid-Duitsland komen dergelijke sieraden en toiletgerei zowel in vrouwen- als mannengraven voor. Wat we wel weten is dat het een belangrijk persoon moet zijn geweest binnen de lokale gemeenschappen die het gebied bewoonden. Een status die door nazaten zeer zorgvuldig vereeuwigd is in haar of zijn graf. Bron: website Museum voor Religieuze Kunst te Uden (http://www.museumvoorreligieuzekunst.nl)
Vondstmeldingen Vondstmeldingen zijn meldingen van archeologische vindplaatsen die al wel bij ARCHIS zijn aangemeld, maar nog niet geheel zijn opgenomen in de ARCHIS-database. Zodra dit wel het geval is, worden vondstmeldingsnummers omgezet in ARCHIS-waarnemingsnummers. In het onderzoeksgebied is sprake van 4 vondstmeldingsnummers (peildatum juni 2013). Onderzoeksmeldingen en onderzoeksnummers In het verleden zijn op het grondgebied van de gemeente Uden verschillende archeologische onderzoeken uitgevoerd. Dit kunnen oppervlaktekarteringen, booronderzoeken, proefsleuvenonderzoeken en opgravingen zijn. Vanaf november 2005 geldt de verplichting om elk archeologisch onderzoek voorafgaand aan het veldwerk aan te melden bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (via ARCHIS). Deze zogenaamde onderzoeksmeldingen staan geregistreerd in ARCHIS. Een onderzoeksmelding bestaat uit een vlak en een aantal gegevens omtrent het geplande onderzoek. Aan een onderzoeksmelding is altijd een onderzoeksnummer gekoppeld; onder dit nummer (van een vlak) zijn de gegevens van het uitgevoerde onderzoek vermeld, inclusief het selectieadvies (= advies t.a.v. vervolgonderzoek: wel noodzakelijk geacht, niet noodzakelijk, etc.) en het selectiebesluit (= het uiteindelijke besluit van het bevoegd gezag, dat in de meeste gevallen de gemeente is, helaas is het selectiebesluit in de meeste gevallen niet bekend in ARCHIS). Op kaartbijlage 1 zijn de onderzoeksnummers als vlakken weergegeven, tenzij het nummer niet bekend is; in dat geval is de onderzoeksmelding weergegeven. Alle bekende onderzoeksmeldingen en onderzoeken zijn tevens opgenomen in bijlage 1.
RAAP-rapport 2798 / concept, 14-01-2014
[10]
Een archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Uden
2.2 Verwerking van vindplaatsgegevens Waarnemingen en vindplaatsen Het basiselement binnen ARCHIS is de waarneming. Dit impliceert dat wanneer vondsten van één bepaalde vindplaats in verschillende jaren aangeleverd worden, de vindplaats automatisch meerdere waarnemingsnummers kent. In de analyse zijn alle waarnemingen die in feite één vindplaats representeren, samengevoegd. Voorts kan één ARCHIS-waarnemingsnummer betrekking hebben op meerdere perioden (bijv. IJzertijd en Romeinse tijd), maar ook op meerdere complextypen (bijv. nederzetting en grafveld). In dergelijke gevallen omvat één ARCHIS-waarnemingsnummer meerdere vindplaatsen (bijv. een nederzetting uit de IJzertijd en een grafveld uit de Romeinse tijd). Het is dus van belang dat de ARCHIS-waarnemingsnummers worden opgesplitst naar vindplaats. Uiteindelijk heeft deze verwerking geresulteerd in 147 vindplaatsen in het onderzoeksgebied (tabel 4). In de catalogus (bijlage 1) en op kaartbijlage 1 zijn de originele waarnemingen, AMK-terreinen en vondstmeldingen weergegeven; op de overige kaartbijlagen is uitgegaan van de ‘opgeschoonde’ database. landschap
economie
aantal
%
droog
jager-verzamelaars
45
30.61
landbouwers
88
59.86
jager-verzamelaars &
133
90.47
jager-verzamelaars
3
2.04
landbouwers
11
7.48
jager-verzamelaars &
14
9.52
147
100
landbouwers nat
landbouwers totaal
Tabel 4. Aantal vindplaatsen op basis van ‘opschoning’.
Indeling naar voedseleconomie Ten behoeve van het archeologisch verwachtingsmodel voor het onderzoeksgebied (hoofdstuk 5) zijn alle vindplaatsen ingedeeld op basis van de voedseleconomie. Hierbij zijn twee groepen onderscheiden: - jager-verzamelaars; - landbouwers. Vindplaatsen van jager-verzamelaars dateren uit de periode Paleolithicum t/m Neolithicum. Vindplaatsen van landbouwers dateren uit de periode Neolithicum t/m Nieuwe tijd. Vindplaatsen van jager-verzamelaars worden gekenmerkt door het voorkomen van stenen werktuigen en het ontbreken van aardewerk. In het Neolithicum kunnen zowel vindplaatsen van jager-verzamelaars als van landbouwers voorkomen. In onderhavig rapport zijn neolithische vindplaatsen met alleen maar stenen werktuigen als vindplaatsen van jager-verzamelaars beschouwd. Neolithische vindplaatsen met stenen bijlen (door landbouwers gebruikt voor ondermeer het kappen van bomen) en
RAAP-rapport 2798 / concept, 14-01-2014
[11]
Een archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Uden
vindplaatsen met aardewerk (dat vrijwel alleen door landbouwers werd gebruikt), zijn ingedeeld bij de landbouwers. Indeling naar landschap Behalve een onderscheid in jager-verzamelaars en landbouwers kan ook onderscheid worden gemaakt tussen vindplaatsen in droge en natte landschappen. Dit is een belangrijk onderscheid (zie hoofdstuk 5) omdat er verschillende soorten vindplaatsen (verschillende complextypen) van zowel jager-verzamelaars als landbouwers voorkomen in beide landschapstypen. In tabel 4 zijn de vindplaatsen op basis van deze indelingen weergegeven. In totaal zijn 147 vindplaatsen onderscheiden, waarvan er 48 (32%) toebehoren aan jager-verzamelaars en 99 (68%) aan landbouwers. Als we kijken naar de indeling in landschappen, valt direct op dat de meeste vindplaatsen (n = 133; 90%) zich in droge landschappen bevinden; er zijn slechts 14 (10%) vindplaatsen in natte landschappen. Wat in het algemeen opvalt, is dat de meeste vindplaatsen zich in het westen van de gemeente bevinden, rondom Uden (zie kaartbijlage 1). Dit is waarschijnlijk maar ten dele representatief voor de prehistorische- en historische situatie. De oorzaak van deze verspreiding hangt namelijk samen met (1) de duidelijke focus van de Heemkundekring op de regio rondom Uden; (2) de ruimtelijke ontwikkelingen rondom Uden (met name woningbouw), waardoor via het in het kader daarvan noodzakelijke archeologische onderzoek vindplaatsen aan het licht komen (zoals in Uden Noord), en (3) het enorme oppervlak dat de militaire vliegbasis Volkel, in het oosten van de gemeente, inneemt (prospectie is daar niet mogelijk). Jager-verzamelaars Als de vindplaatsen van jager-verzamelaars worden ingedeeld naar periode (tabel 5), blijkt dat de meeste vindplaatsen (25, 56%) dateren in het Mesolithicum, of de periode MesolithicumNeolithicum. Uit het Paleolithicum zijn slechts 3 vindplaatsen bekend, en uit het Neolithicum 5. Veel vindplaatsen (n=12, 27%) kunnen vanwege ondiagnostische artefacten niet nader dan "Steentijd" worden gedateerd. datering
aantal
%
Midden Paleolithicum
1
2.22
Laat Paleolithicum
2
4.44
Mesolithicum
13
28.88
Mesolithicum-Neolithicum
12
26.66
Neolithicum
5
11.11
Steentijd
12
28.88
totaal
45
100
Tabel 5. Datering van jager-verzamelaars vindplaatsen in droge landschappen.
RAAP-rapport 2798 / concept, 14-01-2014
[12]
Een archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Uden
De meeste vindplaatsen bevinden zich ten noorden, westen en zuiden van Uden (maar niet in het oosten). Meer in het bijzonder, liggen de vindplaatsen op overgangen tussen lage en/of natte en hoge en/of droge landschapsdelen; zogenaamde gradiëntzones (zie hoofdstuk 3). Het betreft met name de stuifzandgebieden bij Slabroek en Bedaf (zie figuur 3). Landbouwers Met betrekking tot aantallen vindplaatsen van landbouwers komt de volgende rangorde naar voren (tabel 6). De meeste vindplaatsen (n=35, 40%) zijn gedateerd in de Middeleeuwen, maar met een aantal van 17 vindplaatsen (19%) is de Romeinse tijd ook relatief goed vertegenwoordigd. Er zijn 15 vindplaatsen uit de Nieuwe tijd. De overige perioden, dat wil zeggen met name de prehistorie zijn slechts in beperkte mate bekend. datering
aantal
%
Neolithicum
2
2.27
Neolithicum-IJzertijd
4
4.54
Bronstijd
2
2.27
Bronstijd-IJzertijd
2
2.27
IJzertijd
6
6.82
IJzertijd-Romeinse tijd
3
3.41
Romeinse tijd
17
19.32
Middeleeuwen
35
39.77
Middeleeuwen-Nieuwe tijd
1
1.14
Nieuwe tijd
15
17.05
Nieuwste tijd
1
1.14
totaal
88
100
Tabel 6. Datering van landbouwers vindplaatsen in droge landschappen.
Met betrekking tot complextypen (tabel 7) is helaas (weer) sprake van een groot aantal (n = 32; 36%) vindplaatsen dat als ‘onbekend’ staat geclassificeerd. Net als bij de vindplaatsen van jagerverzamelaars is dit in de meeste gevallen te wijten aan geringe aantallen vondsten, waardoor het zeer moeilijk is om te bepalen wat het precieze complextype was. Waarschijnlijk gaat het om bewoning of nederzettingen. De meeste complextypen zijn slechts door lage aantallen vindplaatsen vertegenwoordigd. De enige uitzondering vormen nederzettingsresten uit de Romeinse tijd (n=12, 14%) en de Middeleeuwen (n=18, 20%). datering
complex
aantal
%
Neolithicum
onbekend
2
2,27
Neolithicum-IJzertijd
nederzetting
4
4,55
Bronstijd
grafheuvel
1
1,14
nederzetting
1
1,14
RAAP-rapport 2798 / concept, 14-01-2014
[13]
Een archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Uden
Bronstijd-IJzertijd
begraving
1
1,14
urnenveld
1
1,14
kampement
1
1,14
nederzetting
3
3,41
onbekend
2
2,27
IJzertijd-Romeinse tijd
onbekend
3
3,41
Romeinse tijd
crematiegraf
3
3,41
nederzetting
12
13,64
IJzertijd
Middeleeuwen
onbekend
2
2,27
landweer
1
1,14
nederzetting
18
20,45
16
18,18
Middeleeuwen-Nieuwe tijd nederzetting
onbekend
1
1,14
Nieuwe tijd
begraving
1
1,14
huisplaats
1
1,14
nederzetting
6
6,82
onbekend
7
7,95
nederzetting
1
1,14
Nieuwste tijd
totaal 88 100 Tabel 7. Datering en complextypen van landbouwers vindplaatsen in droge landschappen.
De relatieve goede vertegenwoordiging van vindplaatsen uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd hangt vanzelfsprekend samen met de historie van Uden, die immers terug gaat tot de Vroege Middeleeuwen. De concentratie vindplaatsen uit de Romeinse tijd direct ten noorden en westen van Uden wijzen op nog vroegere wortels. De vindplaatsen bevinden zich met name aan de rand van de zogenaamde Maashorst, dat wil zeggen een tektonische breukrand. Wellicht was een dergelijk overgangsgebied (tussen verschillende hoge/droge en lage/natte landschappen) aantrekkelijk voor bewoning omdat dit verschillende economische mogelijkheden bood (bijv. weilanden vs. akkers). Of er was misschien sprake van een natuurlijke grens die gebruikt werd als afbakening van territoria? Vestiging in een dergelijke zone zou in dat geval mogelijk voordeel hebben kunnen hebben met betrekking tot handel tussen verschillende groepen. Natte landschappen Er zijn slechts 14 vindplaatsen (van jager-verzamelaars en landbouwers) in natte landschapen (zie tabel 8). Het gaat in vrijwel alle gevallen om geïsoleerde, losse, vondsten. De 4 neolitische vondsten bestaan uit stenen bijlen en de vondst uit de Bronstijd betreft een bronzen kokerbijl. Dergelijke vondsten komen regelmatig voor in natte contexten, en aangenomen wordt dat het vaak om rituele deposities gaat (Fontijn, 2002). De fundering uit de periode MiddeleeuwenNieuwe tijd betreft een oude (wel betrouwbare?) ARCHIS-melding van drie kastelen. In ARCHIS wordt hier geen informatie over gegeven.
RAAP-rapport 2798 / concept, 14-01-2014
[14]
Een archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Uden
datering
complex
aantal
%
Mesolithicum
onbekend
1
7,14
Mesolithicum-Neolithicum
onbekend
2
14,29
Neolithicum
onbekend
4
28,57
Bronstijd
onbekend
1
7,14
Romeinse tijd
onbekend
1
7,14
Middeleeuwen
onbekend
1
7,14
onbekend
2
14,29
Middeleeuwen-Nieuwe tijd
fundering
1
7,14
Nieuwe tijd
onbekend
1
7,14
totaal 14 100,00 Tabel 8. Datering en complextypen van jager-verzamelaars- en landbouwers in natte landschappen.
RAAP-rapport 2798 / concept, 14-01-2014
[15]
Een archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Uden
3 Het archeologische verwachtingsmodel 3.1 Inleiding De basis voor een archeologische verwachtingskaart is een archeologisch verwachtingsmodel. Dit model doet een uitspraak over de meest waarschijnlijke locaties voor vindplaatsen van (pre-)historische samenlevingen. Het model vindt haar weerslag in een archeologische verwachtingskaart waarop door middel van vlakken (verwachtingszones) vlakdekkend inzicht in de archeologische verwachtingen voor de gemeente Uden wordt gegeven. Het verwachtingsmodel kan in hoofdzaak gebaseerd zijn op kwantitatieve vindplaatsgegevens (een zgn. inductieve benadering), terwijl er tevens verwachtingsmodellen bestaan die sterk leunen op een hypothetische benadering (een zgn. deductieve benadering). In de praktijk treedt er bij veel archeologische verwachtingsmodellen menging op van aannamen die zowel een inductieve als deductieve onderbouwing hebben. Gesproken wordt dan wel van een hybride-model. Voor algemene literatuur over Nederlandse archeologische verwachtingsmodellen wordt verwezen naar Deeben e.a. (2002) en Verhagen e.a. (2008). Ook tijdens onderhavig onderzoek is gebruik gemaakt van een hybride-model. Een voorbeeld van een uitgewerkt verwachtingsmodel is het model dat is opgesteld ten behoeve van de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW). Op zowel de IKAW als de hier gepresenteerde verwachtingskaarten en modellen betekent een hoge, middelhoge of lage archeologische verwachting (kans op het aantreffen van archeologische waarden) dat verwacht wordt dat de relatieve dichtheid aan archeologische verschijnselen groot, gemiddeld of klein is. Archeologische verwachtingsmodellen zijn in hoge mate gebaseerd op kennis over locatiekeuzefactoren van mensen door de tijd heen in een bepaald landschap. Tot op heden maken archeologische verwachtingsmodellen in Nederland voornamelijk gebruik van locatiekeuzefactoren die gebaseerd zijn op economische motieven. De weerslag hiervan is te vinden in nederzettingen, jachtkampen of akkerarealen. Economische motieven hebben in hoofdzaak betrekking op de fysieke mogelijkheden en beperkingen van het landschap waarin men leefde. Deze kunnen herleid worden door bestudering van het paleo-landschap en de gebruiksmogelijkheden ervan. In de loop van de tijd zijn er duidelijke verschillen in locatiekeuze te onderscheiden. Het meest markant zijn de verschillen tussen gemeenschappen van jager-verzamelaars enerzijds en landbouwers anderzijds. Deze onderverdeling ligt aan de basis van het verwachtingsmodel voor de droge gebiedsdelen, waarin voornamelijk sporen worden aangetroffen van nederzettingen, grafvelden, (jacht)kampementen en akkerarealen. In natte gebieden (met name beekdalen) worden over het algemeen andere typen vindplaatsen verwacht, zoals bruggen, steigers, afvaldumps en (rituele) deposities. Vanwege dit verschil is het verwachtingsmodel voor vindplaatsen van jager-verzamelaars (Paleolithicum t/m Neolithicum) en landbouwers (Neolithicum t/m Nieuwe tijd) in natte gebieden heel anders van opzet. Zo wordt er,
RAAP-rapport 2798 / concept, 14-01-2014
[16]
Een archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Uden
vanwege het relatief geringe aantal vindplaatsen in deze zones, gewerkt vanuit een hypothetische benadering. In de volgende paragrafen worden verwachtingsmodellen voor jager-verzamelaars en landbouwers in achtereenvolgens droge en natte landschappen beschreven (§ 5.2 en § 5.3). De modellen zijn onder andere gebaseerd op de vindplaatsgegevens uit het onderzoeksgebied (= de gemeente + buffer van 500 m).
3.2 Archeologische verwachting voor droge landschappen 3.2.1 Verwachtingsmodel voor jager-verzamelaars (Paleolithicum-Neolithicum) Gradiëntzones Een belangrijk kenmerk van de culturen in de Steentijd is dat de mens zich voornamelijk voedde door middel van jacht, visvangst en het verzamelen van voedsel. Deze ‘jager-verzamelaars’ trokken door het landschap en verbleven alleen tijdelijk (dagen, weken) op een verblijfplaats. Het zijn vaak alleen de overgebleven vuurstenen werktuigen die verwijzen naar een dergelijke nederzetting, meestal aangeduid met de term kampement. Uit verschillende studies is gebleken dat veel van deze vindplaatsen met vuursteenartefacten uit het Paleolithicum, Mesolithicum en Vroeg Neolithicum voorkomen in overgangsgebieden van nat/laag naar droog/hoog: zogenaamde gradiënten. Dit verband is sterker naarmate de gradiënt markanter is, zoals op de randen van beekdalen. De meeste kampementen van jager-verzamelaars worden verwacht in de zogenaamde gradiëntzone die zich uitstrekt vanaf de gradiënt (de grens tussen lage/natte en hoge/droge bodems) tot in het droge deel (figuur 4). Een verklaring voor deze relatie moet worden gezocht in de volgende factoren: • Landschappelijke gradiënten worden gekenmerkt door het op korte afstand van elkaar voorkomen van een grote verscheidenheid aan vegetatie-typen. Dit brengt voor jager-verzamelaars met zich mee dat op dergelijke locaties een grote verscheidenheid aan voedselbronnen op korte afstand voorhanden is in de vorm van planten en dieren. • Rivier- en beekdalen vormden markante en goed herkenbare elementen in het door bossen gedomineerde landschap. Met name in het Laat Paleolithicum en Mesolithicum vormden de dalen de belangrijkste transportroutes. • Langs eroderende oevers van rivieren en beken kunnen vuursteenhoudende terrasafzettingen aan het daglicht treden. In een begroeid zandlandschap kan een dergelijke ontsluiting een belangrijke bron van vuursteen zijn. • Water geldt als constante en betrouwbare voedselbron door de aanwezigheid van vis. • De nabijheid en bereikbaarheid van (drink-)water.
RAAP-rapport 2798 / concept, 14-01-2014
[17]
Een archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Uden
3.2.2 Verwachtingsmodel voor landbouwers (Neolithicum t/m Nieuwe tijd) Ontwateringstoestand Een eerste randvoorwaarde om succesvol gewassen te kunnen verbouwen, is dat de grond niet te nat is. Waarschijnlijk konden de eerste landbouwers alleen op de hoogste delen van het gebied akkers aanleggen. Verder is het vochtleverend vermogen van een bodem van invloed op de geschiktheid voor gebruik. Het geeft aan in hoeverre de bodem water vast kan houden om het gewas tijdens droge perioden van vocht te kunnen voorzien.
Bodemvruchtbaarheid Een andere belangrijke locatiekeuzefactor op de zandgronden is de vruchtbaarheid van de bodem (Fokkens & Roymans, red., 1991). Prehistorische landbouwers hadden nauwelijks of geen beschikking over mest en waren hierdoor sterk afhankelijk van de natuurlijke vruchtbaarheid van de bodem. In vergelijking tot leemarme (zand-)bodems houden lemige bodems meer voedingsstoffen en water vast. Van deze gronden wordt dan ook aangenomen dat ze zeer aantrekkelijk voor (prehistorische) landbouwactiviteiten zijn geweest. Vanaf de Late Middeleeuwen werden, onder invloed van een sterke bevolkingsdruk, minder gunstige gronden ontgonnen. Bewerkbaarheid van de bodem Tenslotte is de bewerkbaarheid van de bodem van grote invloed op de locatiekeuze van de prehistorische boeren. De middelen om de grond te bewerken waren zeer beperkt. De oudst bekende zeer primitieve ploeg dateert bijvoorbeeld uit de IJzertijd. Er werd daarom gezocht naar bodems die relatief eenvoudig te bewerken waren maar daarnaast ook een bepaalde natuurlijke vruchtbaarheid hadden. Zware kleigronden bijvoorbeeld, hoewel vruchtbaar, werden gemeden omdat ze slecht bewerkbaar waren en bovendien vaak in lage natte gebieden voorkwamen.
3.2.3 Methoden In hoofdstuk 2 is de fysiografie van de gemeente Uden beschreven en is gebleken dat in het gebied verschillende bodemkundige eenheden voorkomen. Deze bodems en de daaraan gerelateerde grondwatertrappen vormen het uitgangspunt voor het verwachtingsmodel voor jagerverzamelaars en landbouwers. Er is daarbij met uitgegaan van van de bodemkaart op schaal 1:50.000 (Stiboka, 1976). Jager-verzamelaars De bodemkaart en geomorfologische kaart zijn zeer geschikt om gradiëntsituaties voor jagerverzamelaars aan te wijzen. Uitgangspunt hierbij is dat de grondwatertrappenverdeling op de bodemkaart en de natte gebieden volgens de geomorfologische kaart een afspiegeling vormen van de nat-droog verhoudingen in de Steentijd. Dat betekent dat met name waar natte zones grenzen aan droge zones, gradiëntsituaties voorkomen die in het verleden interessant zijn
RAAP-rapport 2798 / concept, 14-01-2014
[18]
Een archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Uden
geweest voor jager-verzamelaars. Dit principe kan gehanteerd worden in gebieden waar het loopvlak uit de Steentijd nog aan het oppervlak ligt. Op een aantal plekken in de gemeente is dit echter niet het geval, want daar wordt het pleistocene oppervlak afgedekt door jongere afzettingen, zoals een plaggendek. Door echter de gegevens van de geomorfologische kaart en bodemkaart te combineren, kunnen gradiënten worden ‘doorgetrokken’ (Stiboka, 1976; Stiboka/RGD, 1983). Landbouwers De bodemkaart is tevens zeer geschikt om een archeologische verwachting voor vindplaatsen van landbouwers op te baseren. Uitgangspunt hierbij is dat de geschiktheid van de bodem voor landbouwkundig gebruik bepalend is voor welke gebieden interessant waren voor bewoning. Hierbij zijn met name de ontwateringstoestand, het vochtleverend vermogen, de bodemvruchtbaarheid en de bewerkbaarheid van de bodem bepalende factoren. De bodemkaart geeft in zekere mate inzicht in hoeverre bepaalde bodemtypen aan deze factoren voldoen. Er is dan onderscheid te maken tussen gronden die voldoen aan alle factoren (zoals moderpodzolgronden), gronden die voldoen aan enkele factoren (zoals humuspodzolgronden) en gronden die niet of nauwelijks aan enige factoren voldoen (zoals duinvaaggronden). Op basis van dit uitgangspunt is aan de verschillende bodemtypen in het gebied een hoge, middelmatige, lage of bijzondere archeologische verwachting toe te kennen. De verwachtingen voor de in het gebied voorkomende combinaties van bodemtype en grondwaterklasse zijn opgenomen in tabel 9. In tabel 10 wordt de structuur van de bodemcoderingen verklaard. bodem
code
verwachting
haarpodzolgrond
Hd21-VII, Hd21g-VII, Hd21g-VII* , gHd30-VII, gHd30-VII*
middelhoog
loopodzolgrond
cY30-VII*
hoog
cHn21g-III, cHn21g-V, cHn21g-V*, cHn21-V, cHn21g-V/cHn21g-VII
laag
cHn21-VI, cHn21g-VI, cHn21-VI/cHn21-VII, cHn21-VII, cHn21g-VII
middelhoog
Hn21-III, Hn21g-III, Hn21g-III*, Hn23-III, Hn21-III/Hn21-V, Hn21-V, Hn21g-V, Hn21g-V*, Hn21-V/cHn21-V, Hn21g-V/Hn21g-VI
laag
laarpodzolgrond
veldpodzolgrond
Hn21-VI, Hn21g-VI, Hn21g-VI/Hn21g-VII, Hn21-VII, Hn21-VII*, Hn21gmiddelhoog VII, gHn30-VI zEZ21g-V, zEZ21-VII/pZn21-VI
middelhoog
zEZ21-VI, zEZ21g-VI, zEZ21-VII, zEZ21g-VII, zEZ21g-VII*, zEZ21gVI/zEZ21g-VII, zEZ30-VII
hoog
gooreerdgrond
pZn21g-II, pZn21-III, pZn21g-III*, pZn21g-III, pZn21g-IV, pZn21g-V*, pZn21g-V/pZn21g-VI, pZn30-V, Zn21-VI/Zd21-VII
laag
beekeerdgrond
pZg21-III, pZg21g-III, pZg23-III, pZg23g-III, pZg21-IV, pZg21g-IV, pZg23-IV, pZg23g-IV, pZg21-V
laag
veengrond
vWzg-II
laag
duinvaaggrond
Zd21-VII, Zd21-VII*
onbekend
hoge enkeerdgrond
bebouwd |h BEBOUW-onbekend Tabel 9. Theoretisch verwachtingsmodel voor vindplaatsen van landbouwers op basis van voorkomende combinaties van bodemeenheden en grondwatertrappen.
RAAP-rapport 2798 / concept, 14-01-2014
[19]
Een archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Uden
code
verklaring
subgroep
sub-subgroep
Bodems Bln - nat B
brikgronden
Bl
Blh - schijnstand Bld - droog Blb - erosie
EZg - nat/gley EZ
dikke Eerdgronden
bEZ - bruin zEZ - zwart
H
humuspodzolgronden
K
oude Kleigronden
L
leemgronden
R
rivierkleigronden
V
veengronden
W
moerige gronden
Hn - nat Hd - droog Kn - nat Kd - droog Ln - nat Ld - droog Rn - nat Rd - droog
pZ - eerd Z
kalkloze zandgronden Z - vaag
code
pZg - gley pZn - nat Zn- nat Zd - droog
verklaring
textuur-leemklasse 21
f - leemarm
23
f - sterk lemig
35
zf - sterk lemig
37
zf - zeer sterk lemig
41
f - leemarm
43
f - zwak lemig
45
f - sterk lemig
51
mf - leemarm
53
mf - zwak lemig
55
mf - sterk lemig
bovengrond (voorvoegsel) a
kleiarme moerige eerdlaag
c
cultuurdek, matig dikke eerdlaag (30-50
RAAP-rapport 2798 / concept, 14-01-2014
[20]
Een archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Uden
cm) h
kleiige moerige eerdlaag
p
eerddek
pz
zanddek met minerale eerdlaag
t
dunne eerdlaag (15-30 cm)
z
zanddek zonder minerale eerdlaag
code
verklaring
ondergrond (achtervoegsel) b
beekleem beginnend 40-120 - Mv
d
droog
F
vergraven
g
grof zand beginnend 40-120 - Mv
t
leem beginnend 40-120 - Mv
v
moerige laag beginnend vanaf 40 - Mv
w
moerige laag beginnend 40-80 - Mv
grondwatertrappen (GHG, GLG in cm - Mv) I
< 20, < 50
II
< 40, 50-80
III
< 40, 80-120
III*
> 25, 100-120
V
< 40, > 120
V*
> 25, >120
VI
40-80, > 120
VII
> 80, >160
VII*
> 140, > 160
Tabel 10. Verklaring bodemcoderingen. GHG = Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand; GLG = Gemiddeld Laagste Grondwaterstand.
Aan bodems met grondwatertrappen I, II, III, V (met name goor- en beekeerdgronden) is vanwege de slechte ontwatering een lage archeologische verwachting toegekend; deze bodems waren te nat voor akkerbouw en bijbehorende nederzettingen. Uitzondering zijn de hoge enkeerdgronden met grondwatetrap V; dit zijn vaak uitbreidingen van middeleeuwse akkerarealen, waaronder ook eenmalige ontginningen uit de IJzertijd kunnen voorkomen. Voor deze bodems geldt een middelhoge archeologische verwachting. Voor hoge enkeerdgronden met grondwatertrap VI en hoger, alsmede loopodzolgronden met grondwatertrap VII geldt vanwege de goede ontwatering en/of hoge vruchtbaarheid een hoge archeologische verwachting. Meer specifiek geldt dat het bekend is dat zich onder enkeerdgronden vele goed bewaarde archeologische vindplaatsen bevinden. Voor de overige bodems met grondwatertrappen VI en VII geldt vanwege de goede ontwatering en daarmee mogelijkheden voor akkerbouw (en bijbehorende bewoning) een middelhoge archeologische verwachting, hoewel sommige van deze gronden tegenwoordig niet bijzonder vruchtbaar
RAAP-rapport 2798 / concept, 14-01-2014
[21]
Een archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Uden
zijn. Zo zijn veldpodzolen en haarpodzolen met een dergelijke grondwatertrap tegenwoordig arm aan leem en mineralen en betrekkelijk zuur. Dit was in het verleden echter niet noodzakelijk het geval. Spek (1993 & 2004) heeft aangetoond dat bijvoorbeeld de wat minder lemige moderpodzolen door menselijke activiteiten zijn gedegenereerd tot humuspodzolen (secundaire podzolisatie). Dit degeneratieproces lijkt met name vanaf de Vroege IJzertijd in gang te zijn gezet. Duinvaagronden zijn zeer droge en onvruchtbare gronden en hiervoor geldt daarom in principe een lage archeologische verwachting, maar deze stuifzanden kunnen (podzol-)bodems met daarin vindplaatsen afdekken. De dikte van duinvaaggronden is gemiddeld circa 80 cm: hieronder kunnen afgedekte bodems/vindplaatsen voorkomen. Aan duinvaaggronden is derhalve een ‘onbekende archeologische verwachting’ toegekend. Bekende vindplaatsen Met betrekking tot te verwachten vindplaatsen van landbouwers zijn, gezien de hoge kans op het voorkomen van resten uit vooral de Middeleeuwen, de middeleeuwse historische kernen beschouwd als gebieden met een hoge archeologische verwachting. Voorts zijn, vanzelfsprekend, bekende vindplaatsen van zowel jager-verzamelaars als landbouwers gemarkeerd als gebieden met een hoge archeologische verwachting. Omdat het (in ARCHIS) puntlocaties betreft, is de verwachting toegekend aan een cirkelvormige zone van 50 m rondom de vindplaatsen. Theorie versus data De theoretische (deductieve) verwachtingsmodellen voor jager-verzamelaars en landbouwers zijn aan de hand van de data (inductie) onderbouwd met behulp van eenvoudige statistiek (tabel 11). % vindplaatsen
% gebied
Verschil
verwachting
2,86
9,92
-7,06
laag
54,29
61,57
-7,28
laag
5,71
1,91
3,80
middelhoog
8,57
5,1
3,47
middelhoog
28,57
11,99
16,58
hoog
Range: 24,13 (= van 16,85 tot -7,28) ; Index: 8 (= 24,13 klassen/3 [hoog, middelhoog, laag]); Verwachting: 8 en hoger: hoog ; 1 t/m 7: middelhoog ; 0 en lager: laag Tabel 11. Fictief voorbeeld van de kwantitatieve bepaling van archeologische verwachtingsgebieden.
Met betrekking tot vindplaatsen van jager-verzamelaars is met de computer berekend hoe breed de gradiëntzones zijn, dat wil zeggen binnen hoeveel meter vanaf de gradiënt de meeste vindplaatsen voorkomen. Voor de vindplaatsen van landbouwers is gebruik gemaakt van een berekening waarbij het percentage vindplaatsen is afgetrokken van het percentage van het type gebied waarin die vindplaatsen zijn gesitueerd (voor vindplaatsen van jager-verzamelaars is dit niet goed mogelijk omdat deze zich niet in bepaalde typen gebieden bevinden, maar in overgangen tussen gebieden of in smalle gradiëntzones binnen gebieden, waardoor berekeningen van vindplaatsen per gebied een sterk vertekend beeld opleveren). Zodoende wordt een getal verkregen dat inzicht verschaft in de vertegenwoordiging van vindplaatsen: gelijk aan, minder of
RAAP-rapport 2798 / concept, 14-01-2014
[22]
Een archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Uden
meer als verwacht op basis van evenredige vertegenwoordiging. Deze getallen leiden tot respectievelijk een lage, middelhoge en hoge archeologische verwachting. Het verschil tussen een lage, middelhoge en hoge archeologische verwachting niet is bepaald op basis van algemene klassen, maar op basis van de verdeling (‘range’) van alle vindplaatsen. Na de bepaling van de range wordt het totaal aantal klassen gedeeld door drie (om te komen tot een indeling in hoog, middelhoog en laag) en op basis van dat getal, de index, wordt de indeling gemaakt. Daarbij geldt dat getallen gelijk aan en hoger dan de index een hoge archeologische verwachting krijgen toebedeeld, getallen tussen de index en 0 een middelhoge archeologische verwachting en getallen lager dan 0 een lage archeologische verwachting (zie tabel 11 voor een voorbeeld van deze werkwijze). De uiteindelijke verwachting is dus een combinatie van de deductieve (theoretische) en inductieve (vindplaats) gegevens. Daarbij geldt dat de vindplaatsgegevens alleen statistisch significant geacht worden als deze 5% of meer van het totale aantal vindplaatsen uitmaken. Zie tabel 15 voor een samenvatting gegeven van de verschillende methoden met betrekking tot de verwachtingsmodellen voor jager-verzamelaars en landbouwers.
3.2.4 Resultaten Jager-verzamelaars Het verwachtingsmodel voor jager-verzamelaars in droge landschappen is grafisch weergegeven op kaartbijlage 3. Uit de analyse van de relatie tussen natte- en droge gebieden en vindplaatsen van jager-verzamelaar (tabel 12) blijkt dat de meeste vindplaatsen (n = 39; 81,25%) voorkomen in de droge zones (grondwatertrap V en hoger). In natte zones met lagere (grondwatertrappen II en III) komen 9 vindplaatsen voor (18.75%). Dergelijke vindplaatsen in natte gebieden zijn waarschijnlijk het gevolg van de aanwezigheid van kleine jachtkampementjes in deze zones. De gradiënt bevindt zich tussen de natte en droge gebieden. De gradiëntzones strekken zich vanaf de gradiënt uit tot in de droge gebieden. gebied
aantal
nat
9
% 18,75
droog
39
81,25
Totaal 48 100 Tabel 12. Relatie natte en droge landschappen en vindplaatsen van jager-verzamelaars.
De afstand van de vindplaatsen van jager-verzamelaars tot de gradiënt is weergegeven in tabel 13. Het is te zien dat de hoogste aantallen vindplaatsen zich in gebieden tot 200 m afstand van de gradiënt bevinden (n =21; 44%). De gradiëntzone is derhalve 200 m breed (hetgeen normaal is voor de zuidnederlandse zandgebieden). Buiten deze gradiënt bevinden zich 16 vindplaatsen (33%) in droge gebieden en 9 vindplaatsen (19%) in natte gebieden. Zoals reeds gezegd, kunnen vindplaatsen in natte gebieden buiten de gradiëntzone kleine jachtkampementjes betreffen. De vindplaatsen buiten de zones in droge gebieden kunnen minder makkelijk worden verklaard. Wellicht betreft het slechts verloren, losse, vondsten.
RAAP-rapport 2798 / concept, 14-01-2014
[23]
Een archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Uden
Behalve de gradiëntzones zijn de vindplaatsen (met een diameter van 200 m) aangewezen als gebieden met een hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen van jager-verzamelaars. Aan gebieden buiten de gradiëntzones en vindplaatsen is een lage verwachting gegeven. Voor ontgronde gebieden en archeologisch onderzochte gebieden die in een selectieadvies en/of selectiebesluit zijn vrijgegeven geldt geen verwachting meer.
buffer (m)
aantal
<0
9
% 18,75
0-50
8
16,66
50-100
4
8,33
100-150
6
12,5
150-200
3
6,25
200-250
2
4,16
> 250
16
33,33
Totaal
48
100
0-200
21
43,75
Tabel 13. Relatie breedte buffers en vindplaatsen van jager-verzamelaars (in droge landschappen).
Landbouwers Het verwachtingsmodel voor landbouwers in droge landschappen is grafisch weergegeven op kaartbijlage 4. De resultaten met betrekking tot de analyse van vindplaatsen van landbouwers ten opzichte van de bodems zijn weergegeven in tabel 14. De methode van bepaling van de verwachtingen is reeds beschreven in de vorige paragraaf; de uiteindelijke verwachting - gebaseerd op statistische analyse en een vergelijking van inductieve (data) en deductieve (theorie) gegevens - staat vermeld in de laatste kolom van de tabel. Als de inductieve en deductieve verwachtingen niet overeenkomen, is voor de deductieve gekozen in het geval van statistisch gezien te lage aantallen vindplaatsen (minder als 5% van het totaal). Te lage aantallen maken de berekeningen namelijk onbetrouwbaar.
Bodem
verw. ded
# vp.
% vp.
opp. ha.
% ha
verschil
verw. ind.
verw.
haarpodzolgrond
middelhoog
5
5,05
490,53
5,55
-0,5
laag
middelhoog
loopodzolgrond
hoog
0
0,00
70,03
0,79
-0,79
laag
hoog
RAAP-rapport 2798 / concept, 14-01-2014
[24]
Een archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Uden
laarpodzolgrond
laag
0
0,00
193,43
2,19
-2,19
laag
laag
laarpodzolgrond
middelhoog
1
1,01
562,56
6,37
veldpodzolgrond
laag
2
2,02
1776,22
20,10
-5,36
laag
middelhoog
-18,08
laag
laag
veldpodzolgrond
middelhoog
3
3,03
2027,21
22,94
-19,91
laag
middelhoog
hoge enkeerdgrond
middelhoog
1
1,01
80,58
0,91
0,1
middelhoog
middelhoog
hoge enkeerdgrond
hoog
47
47,47
1176,83
13,32
34,15
hoog
hoog
gooreerdgrond
laag
11
11,11
965,85
10,93
0,18
middelhoog
laag
beekeerdgrond
laag
14
14,14
1087,81
12,31
1,83
middelhoog
laag
veengrond
laag
0
0,00
26,89
0,30
-0,3
laag
laag
duinvaaggrond
onbekend
0
0,00
161,38
1,83
-1,83
laag
onbekend
bebouwd
onbekend
15
15,15
218,70
2,47
12,68
middelhoog
onbekend
Totaal 99 100,00 8838,02 100,00 Tabel 14. Archeologische verwachting voor vindplaatsen van landbouwers.
Bodems met een hoge grondwatertrap (II t/m V) hebben een lage verwachting. Het betreft laarpodzolgronden, veldpodzolgronden, gooreerdgronden, beekeerdgronden en veengronden. Op gooreerd- en beekeerdgronden komen relatief veel vindplaatsen voor, maar dit wordt met name veroorzaakt door onzuiverheden op de bodemkaart; de meeste van deze vindplaatsen bevinden zich in wekelijkheid aan de rand van, en niet in, deze bodemeenheden. Deze bodemtypes hebben derhalve een lage verwachting gekregen. Bodems die volgens de gehanteerde benadering een middelhoge archeologische verwachting krijgen, zijn: haarpodzolgronden, laarpodzolgronden, veldpodzolgronden en hoge enkeerdgronden met een grondwatertrap van VI of hoger, in combinatie met een goede vruchtbaarheid en bewerkbaarheid. Bodems met een hoge archeologische verwachting zijn: loopodzolgronden en hoge enkeerdgronden met een grondwatertrap van VI of hoger in combinatie met een goede vruchtbaarheid en bewerkbaarheid. Voor duinvaaggronden geldt, vanwege de mogelijkheid van afgedekte vindplaatsen (zie § 5.2.3), een onbekende archeologische verwachting. Voor op de bodemkaarten niet gekarteerde gebieden (bebouwd, opgehoogd, weg) geldt een onbekende archeologische verwachting, met uitzondering van water waarvoor natuurlijk een lage archeologische verwachting geldt voor vindplaatsen van landbouwers in droge landschappen. Behalve genoemde gebieden zijn de historische kernen en de vindplaatsen aangewezen als gebieden met een hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen van landbouwers.
RAAP-rapport 2798 / concept, 14-01-2014
[25]
Een archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Uden
Voor ontgronde gebieden en archeologisch onderzochte gebieden die in een selectieadvies en/of selectiebesluit zijn vrijgegeven, geldt tenslotte een lage archeologische verwachting.
3.3 Archeologische verwachting in natte landschappen Traditioneel scoren op archeologische verwachtingskaarten vooral de hogere gebiedsdelen hoog. Deze zones leenden zich goed voor beakkering en bewoning, waardoor de kans op het voorkomen van resten van nederzettingen en grafvelden groot is. Deze insteek zorgde er echter wel voor dat de lage, natte gebiedsdelen buiten beeld bleven. In de voorbije jaren echter is het besef steeds verder gegroeid dat natte gebiedsdelen wel degelijk archeologisch waardevol kunnen zijn (zie o.a. Rensink, red., 2008; Roymans, 2005). Met name in de natte gebiedsdelen op de hogere zandgronden van zuid(oost)-Nederland zijn veel archeologische resten bekend die duiden op een intensief gebruik van onder meer de beekdalen. Het bijzondere aan de natte gebiedsdelen, in tegenstelling tot de hogere zandgronden, is het feit dat archeologische resten kunnen zijn afgedekt door holocene afzettingen, waardoor de kans op het voorkomen van goed geconserveerde (organische) archeologische resten reëel is. In natte gebiedsdelen kan daardoor een bijzondere archeologische dataset worden verzameld die inzicht kan verschaffen in aspecten die voorheen onderbelicht bleven. Het daarbij met name om: - afvaldumps, met name in de buurt van nederzettingen; - beekovergangen, vooral op plekken in het beekdal (Leijgraaf) die van nature goed doorwaadbaar waren (voorden), die smal waren zodat men makkelijk een brug aan kon leggen (Roymans, 2005); - resten van voedselvoorziening, bijvoorbeeld jacht- en visvangst; - delfstoffenwinning, met name vuursteen, klei, turf, moerasijzererts, zout en niet te vergeten water; - rituele deposities, zoals bijlen, die vaak in natte zones worden gevonden (Fontijn, 2002); - jager-verzamelaars kampementen op kleine, zandige opduikingen in natte zones, de analyse in § 3.2.4 gaf aan dat hier in de gemeente zeker rekening mee moet worden gehouden; - verdedigingswerken, zoals omgrachte schansen en kastelen; - watermolens; - sporen van agrarisch gebruik, zoals gras- en hooilanden. Bovengenoemde resten kunnen alleen middels detailstudies worden opgespoord, zoals microanalyses van hoogte (AHN)-, geomorfologische-, bodemkundige- en historische kaarten. Gezien de regelmatige ontdekking van bijzondere datasets in natte gebieden (vooral in beekdalen), hebben alle natte zones in onderhavige studie voorlopig een middelhoge verwachting gekregen. In algemene zin gaat het om het beekdal van de Leijgraaf, de natte zone langs de Peelrandbreuk direct ten westen van de stad Uden, en een aantal oost-west gerichte oude smeltwaterdalen in het westen van de gemeente.
RAAP-rapport 2798 / concept, 14-01-2014
[26]
Een archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Uden
3.4 De samengestelde archeologische verwachtingskaart In tabel 15 is een samenvatting gegeven van de verschillende methoden met betrekking tot de verwachtingsmodellen voor jager-verzamelaars en landbouwers. De verwachtingsmodellen voor vindplaatsen van jager-verzamelaars en landbouwers alsmede voor natte gebiedsdelen vormen samen de samengestelde archeologische verwachtingskaart. Deze kaart (kaartbijlage 5) geeft voor het gehele grondgebied van de gemeente weer welke specifieke archeologische verwachting geldt. Het betreft gebieden met een hoge, middelhoge, lage en onbekende archeologische verwachting. Op kaartbijlage 5 (en alleen op die kaartbijlage) hebben de ontgronde en afgegraven gebieden en de gebieden die op basis van archeologisch onderzoek zijn vrijgegeven (selectieadvies en selectiebesluit) een lage verwachting gekregen.
jager-verzamelaars: droge landschappen methode / gebied
archeologische verwachting
Bepaling gradiënten op basis van grondwatertrappen: gradiëntzones van 200 m breed
hoog
Zonering (cirkel) van 50 m rondom vindplaatsen
hoog
Duinvaaggronden
onbekend
Overige gebieden
laag
Ontgronde gebieden
geen
Vrijgegeven gebieden (selectieadvies/besluit)
geen
landbouwers: droge landschappen Bepaling geschiktheid bodem (drainage, vruchtbaarheid, bewerkbaarheid)
hoog, middelhoog, laag
Historische kernen en zonering (cirkel) van 50 m rondom vindplaatsen
hoog
Duinvaaggronden
onbekend
Ontgronde gebieden
geen
Vrijgegeven gebieden (selectieadvies/besluit)
geen
jager-verzamelaars & landbouwers (natte landschappen) Natte landschappen
middelhoog
Gebieden buiten natte landschappen
laag
Ontgronde gebieden
geen
Vrijgegeven gebieden (selectieadvies/besluit)
geen
Tabel 15. Samenvatting van de afzonderlijke methoden m.b.t. de verwachtingsmodellen voor jagerverzamelaars en landbouwers.
3.5 Beperkingen van de verwachtingsmodellen Bij het gebruik van de verwachtingskaart moet altijd bedacht worden dat de achterliggende modellen een vereenvoudiging zijn van de werkelijkheid. Dit houdt in dat de verwachtingsmodellen ook enkele beperkingen kennen:
RAAP-rapport 2798 / concept, 14-01-2014
[27]
Een archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Uden
• Verwachtingsmodellen doen voorspellingen, dat wil zeggen dat ze geen 100% zekerheid bieden. Als er van betrouwbare data gebruikt wordt gemaakt en de analyse van deze data verantwoord en nauwkeurig gebeurt, is het (zoals door de jaren heen is gebleken) echter goed mogelijk om dergelijke voorspellingen met succes toe te passen. • De verwachtingsmodellen maken gebruik van locatiekeuzefactoren die gebaseerd zijn op economische motieven. De modellen doen dan ook geen uitspraken over archeologische resten die niet of slechts beperkt gebonden zijn aan bepaalde landschappelijke eenheden, zoals graven of kavelpatronen. • Vanwege het (nog) ontbreken van voldoende gegevens, is het verwachtingsmodel voor natte landschappen van zeer algemene aard. Slechts detailstudies kunnen hierin verandering brengen. • De cartografische basis voor de archeologische verwachtingskaart wordt gevormd door bestaande kaarten met een zekere kaartschaal: de bodemkaarten op schaal 1:50.000 (Stiboka, 1976). De schaal speelt een belangrijke rol bij de weergave van een gebied. Hoe kleiner het schaalmodel van de kaart, hoe meer de grenzen worden geschematiseerd. Hierdoor treden onzuiverheden in de kaart op en worden bodemkundige eigenschappen van relatief kleine gebieden niet meer weergegeven. Dit is deels ondervangen door de bodemkaart te combineren met de geomorfologische kaart, het AHN en historische kaarten. • Het verwachtingsmodel is slechts in geringe mate van toepassing op archeologische vindplaatsen uit het Midden Paleolithicum. Door geologische processen is het landschap met name in het Laat Paleolithicum aan voortdurende veranderingen onderhevig geweest. Uit het huidige landschap kan hierdoor slechts gedeeltelijk worden herleid wat gunstige bewoningslocaties waren in het Midden Paleolithicum. • Vindplaatsen die zijn afgedekt (bijv. onder bos of een plaggendek) blijven vaak onontdekt. Hierdoor kan de aanwezigheid van schijnbaar archeologisch lege gebieden een vertekend beeld opleveren van de daadwerkelijke archeologische waarde.
RAAP-rapport 2798 / concept, 14-01-2014
[28]
Een archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Uden
4 Conclusies en aanbevelingen 4.1 Conclusies Ten behoeve van het archeologisch verwachtingsmodel voor het onderzoeksgebied zijn alle vindplaatsen ingedeeld op basis van de voedseleconomie. Hierbij zijn twee groepen onderscheiden: jager-verzamelaars en landbouwers. Jager-verzamelaars (Paleolithicum t/m Neolithicum) trokken door het landschap op zoek naar voedsel. Hun nederzettingen bestonden uit kortstondig bewoonde kampementen. Archeologische vindplaatsen van deze gemeenschappen bestaan in de regel uit concentraties of losse vondsten van vuurstenen werktuigen. Landbouwers (Neolithicum t/m Nieuwe tijd) daarentegen leefden voornamelijk in boerderijen op één plek. Hun vindplaatsen worden met name gekenmerkt door grondsporen van gebouwen en aardewerkscherven. Behalve onderscheid tussen jager-verzamelaars en landbouwers is ook onderscheid gemaakt tussen vindplaatsen in droge en natte landschappen. Dit is een belangrijk onderscheid omdat er verschillende soorten vindplaatsen van zowel jager-verzamelaars als landbouwers voorkomen in beide landschapstypen. In totaal zijn er 147 vindplaatsen onderscheiden, waarvan er 48 (33%) toebehoren aan jagerverzamelaars en 99 (67%) aan landbouwers. Als we kijken naar de indeling in landschappen, valt direct op dat de meeste vindplaatsen (n = 133: 90%) zich in droge landschappen bevinden; er zijn slechts 14(10%) vindplaatsen in natte landschappen. Op basis van een zowel kwantitatieve als kwalitatieve analyses met betrekking tot de relatie landschap-archeologische vindplaatsen is bepaald welke gebieden in de gemeente een hoge, middelhoge of lage archeologische verwachting hebben. Vindplaatsen van jager-verzamelaars worden met name verwacht in zogenaamde gradiëntzones van 200 m breed. Dergelijke zones zijn overgangsgebieden van hoog/droog naar laag/nat, die de voorkeur genoten vanwege met name het op korte afstand voorkomen van water en een grote verscheidenheid aan planten en dieren. Vindplaatsen van landbouwers worden verwacht op de hoogste, vruchtbaarste en best te bewerken delen van het landschap. Tenslotte, zijn er specifieke vindplaatsen van zowel jager-verzamelaars als landbouwers in natte landschappen (beekdalen) te verwachten, zoals afvaldumps, voordes/bruggen, schansen, etc. Deze verschillende verwachtingen zijn als vlakken op kaarten aangegeven. Op basis daarvan is een gecombineerde verwachtingskaart vervaardigd. Daaruit blijkt dat, met name door de vele jager-verzamelaars gradiënten, voor een zeer groot deel van de gemeente een hoge of middelhoge archeologische verwachting geldt.
RAAP-rapport 2798 / concept, 14-01-2014
[29]
Een archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Uden
4.2 Aanbevelingen Aangeraden wordt onderhavige verwachtingskaarten te gebruiken als basis voor archeologisch beleid. Middels een goed onderbouwd gemeentelijk archeologisch beleid, uitgaande van wat wetenschappelijk en maatschappelijk haalbaar en wenselijk is, kan worden bepaald hoe er met het archeologisch erfgoed dient te worden omgegaan in de verschillende verwachtingszones. De eerste stap hierbij is het vaststellen van zogenaamde ondergrenzen, dat wil zeggen begrenzingen in zowel het verticale en horizontale vlak ten aanzien van de noodzaak van archeologisch onderzoek. Op basis van ondergrenzen kan worden bepaald waar en wanneer archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Dat wil zeggen dat er onder bouwde beleidsuitgangspunten moeten worden geformuleerd. Het wettelijk kader is daarbij sturend. Een meer algemeen advies is om de rijke archeologie in de gemeente Uden te ontsluiten middels een publieksboek en tentoonstelling. Vooral het grootschalige gravende onderzoek van de laatste 10 jaar heeft belangrijke en mooie resultaten opgeleverd die gepresenteerd kunnen worden. Voor dergelijke activiteiten dient er nauw samengewerkt te worden met de Heemkunde Kring Uden, waar een schat aan archeologische informatie aanwezig is.
RAAP-rapport 2798 / concept, 14-01-2014
[30]
Een archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Uden
Literatuur Deeben, J., D.P. Hallewas & Th.J. Maarleveld, 2002. Predictive modeling in archeological heritage management of the Netherlands: the indicative map of archeological values (2nd Generation). Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 45: 9-56. Fontijn, H., 2002. Sacrificial Landscapes. Cultural Biographies of Persons, Objects and ‘Natural Places in the Bronze Age of the Southern Netherlands, c. 2300-600 BC. Analecta Praehistoria Leidensia 33/34. Rensink, E. (red.), 2008. Archeologie en beekdalen. Schatkamers van het verleden. Uitgeverij Matrijs, Utrecht. Roymans, J.A.M., 2005. Een cultuurhistorisch verwachtingsmodel voor Brabantse beekdallandschappen: een mogelijke toekomst voor het verleden van de beekdalen. Erfgoedstudies Vrije Universiteit Amsterdam, Amsterdam. Stiboka, 1976. Bodemkaart van Nederland, schaal 1:50.000. Blad 45 Oost 's-Hertogenbosch. Stichting voor Bodemkartering, Wageningen. Stiboka/RGD, 1983. Geomorfologische kaart van Nederland, schaal 1:50.000. Blad 45 'sHertogenbosch. Stichting voor Bodemkartering/Rijks Geologische Dienst, Wageningen/Haarlem. Verhagen, P, M. van Leusen & H. Kamermans, 2008. Een nieuwe impuls voor de archeologische verwachtingskaart. Archeobrief 3: 27-34.
RAAP-rapport 2798 / concept, 14-01-2014
[31]
Een archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Uden
Gebruikte afkortingen AHN
Actueel Hoogtebestand Nederland
AMK
Archeologische Monumenten Kaart
ARCHIS
ARCHeologisch Informatie Systeem
CHW
Cultuur Historische Waardenkaart
HKU
Heemkunde Kring Uden
RAAP-rapport 2798 / concept, 14-01-2014
[32]
Een archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Uden
Verklarende woordenlijst archeologie Wetenschap die zich ten doel stelt om door middel van studie van de materiële nalatenschap inzicht te verwerven in alle facetten van menselijke samenlevingen in het verleden. dekzand Fijnzandige afzettingen die onder periglaciale omstandigheden voornamelijk door windwerking ontstaan zijn; de dekzanden van het Weichselien vormen in grote delen van Nederland een ‘dek’ (Saalien: Formatie van Eindhoven; Weichselien: Formatie van Twente). geomorfologie Verklarende beschrijving van de vormen van de aardoppervlakte in verband met de wijze van hun ontstaan. Prehistorie Dat deel van de geschiedenis waarvan geen geschreven bronnen bewaard zijn gebleven. voorde Doorwaadbare plaats door een beek of rivier.
RAAP-rapport 2798 / concept, 14-01-2014
[33]
Een archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Uden
Overzicht van figuren, tabellen en (losse kaart-)bijlagen Figuur 1.
De ligging van de gemeente Uden (rode lijn); inzet: ligging in Nederland (ster).
Figuur 2.
Opgraving van het vorstelijk graf in de Maashorst.
Figuur 3.
Stuifzand landschap bij de Bedafse Bergen.
Figuur 4.
Voorbeeld van een gradiëntzone.
Tabel 1.
Geologische en archeologische tijdschaal.
Tabel 2.
Archeologische vindplaatsen in het onderzoeksgebied (bron: ARCHIS).
Tabel 3.
Archeologische monumenten (bron: ARCHIS).
Tabel 4.
Aantal vindplaatsen op basis van ‘opschoning’.
Tabel 5.
Datering van jager-verzamelaars vindplaatsen in droge landschappen.
Tabel 6.
Datering van landbouwers vindplaatsen in droge landschappen.
Tabel 7.
Datering en complextypen van landbouwers vindplaatsen in droge landschappen.
Tabel 8.
Datering en complextypen van jager-verzamelaars- en landbouwers in natte landschappen.
Tabel 9.
Theoretisch verwachtingsmodel voor vindplaatsen van landbouwers op basis van
Tabel 10.
Verklaring bodemcoderingen. GHG = Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand; GLG =
voorkomende combinaties van bodemeenheden en grondwatertrappen. Gemiddeld Laagste Grondwaterstand. Tabel 11.
Fictief voorbeeld van de kwantitatieve bepaling van archeologische verwachtingsgebieden.
Tabel 12.
Relatie natte en droge landschappen en vindplaatsen van jager-verzamelaars.
Tabel 13.
Relatie breedte buffers en vindplaatsen van jager-verzamelaars (in droge landschappen).
Tabel 14. Archeologische verwachting voor vindplaatsen van landbouwers. Tabel 15. Samenvatting van de afzonderlijke methoden m.b.t. de verwachtingsmodellen voor jager-verzamelaars en landbouwers. Bijlage 1. Vindplaatsencatalogus (CD-rom). Bijlage 2. Archeologische rapporten gemeente Uden. Kaartbijlage 1.
Archeologische vindplaatsen, onderzoeksmeldingen, onderzoeken en ontgron-
Kaartbijlage 2.
Archeologische vindplaatsen per complextype en periode.
Kaartbijlage 3.
Archeologische verwachtingskaart voor jager-verzamelaars.
Kaartbijlage 4.
Archeologische verwachtingskaart voor landbouwers.
Kaartbijlage 5.
Archeologische verwachtingskaart voor jager-verzamelaars en landbouwers.
dingen.
RAAP-rapport 2798 / concept, 14-01-2014
[34]
Een archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Uden
Geologische perioden Tijdvak
Chronozone
Archeologische perioden Datering
Datering
Tijdperk
Nieuwste tijd (=Nieuwe tijd C) Laat Subatlanticum
Nieuwe tijd
B
- 1650
A
- 1500
Laat - 1150 na Chr.
Vol
Merovingisch laat
Laat
Romeinse tijd
Holoceen
Karolingisch Merovingisch vroeg
Vroeg Subatlanticum
Midden Vroeg
-0
Laat
IJzertijd
- 450 voor Chr.
Midden Vroeg Laat
Bronstijd
Subboreaal
Midden Vroeg Laat
Neolithicum
- 3700
(Nieuwe Steentijd)
Laat Glaciaal
Preboreaal Late Dryas Allerød Vroege Dryas Bølling
Midden
Denekamp
Mesolithicum
- 8700
(Midden Steentijd)
Midden Vroeg
- 9700
- 900 - 725 - 525 - 450 - 270 - 70 na Chr. - 15 voor Chr. - 250 - 500 - 800 - 1100 - 1800 - 2000 - 2850 - 4200 - 4900/5300 - 6450 - 8640 - 9700
- 11.050 - 11.500
Laat
- 12.000
- 12.500
Jong B
- 12.500 - 13.500 - 30.500
- 16.000
Jong A - 35.000
Hengelo - 60.000
Vroeg
Weichselien Pleniglaciaal
Laat
Vroegste Dryas
Laat
- 7300
Prehistorie
Boreaal
Moershoofd
Paleolithicum - 71.000
Vroeg Glaciaal
Pleistoceen
Midden Vroeg
Atlanticum
- 1250 - 1050
Ottoons Vroeg
Middeleeuwen
- 1795
(O ude Steentijd)
Odderade Midden Brørup - 114.000
Eemien Saalien II Oostermeer Saalien I Belvedère/Holsteinien Glaciaal x Holsteinien
- 126.000 - 236.000 - 241.000
- 250.000
- 322.000 - 336.000
Oud
- 384.000 - 416.000
Elsterien 463.000
tabel1_standaard_GeoBioArcheo_RAAP_2010
Tabel 1. Geologische en archeologische tijdschaal. RAAP-rapport 2798 / concept, 14-01-2014
[35]
Een archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Uden
Archeologische perioden Datering
Tijdperk
Nieuwste tijd (=Nieuwe tijd C) Nieuwe tijd
- 1795
B
- 1650
A
- 1500
Laat Vol
- 1050
Ottoons
Vroeg
Middeleeuwen
Karolingisch Merovingisch laat Merovingisch vroeg
Laat
Romeinse tijd
Midden Vroeg Laat
IJzertijd
Midden Vroeg Laat
Bronstijd
Midden
Prehistorie
Vroeg Laat
Neolithicum (Nieuwe Steentijd)
Midden Vroeg Laat
Mesolithicum (Midden Steentijd)
Midden Vroeg Laat
Paleolithicum (Oude Steentijd)
- 1250
Jong B Jong A Midden
- 900 - 725 - 525 - 450 - 270 - 70 na Chr. - 15 voor Chr. - 250 - 500 - 800 - 1100 - 1800 - 2000 - 2850 - 4200 - 4900/5300 - 6450 - 8640 - 9700 - 12.500 - 16.000 - 35.000 - 250.000
Oud tabel1_standaard_Archeologisch_RAAP_2010
Tabel 1. Archeologische tijdschaal.
RAAP-rapport 2798 / concept, 14-01-2014
[36]
Een archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Uden
Bijlage 1: Catalogus Zie de CD-rom achterin dit rapport.
RAAP-rapport 2798 / concept, 14-01-2014
[37]
Een archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Uden
Bijlage 2: Archeologische rapporten gemeente Uden
RAAP-rapport 2798 / concept, 14-01-2014
[38]