Raamwerk „Bijzondere Gymlessen‟ de Baarsjes Beroepsopdracht lopend van: 3 maart tot 12 juli 2010 Amsterdam
Hogeschool van Amsterdam, ASHP Opleiding Fysiotherapie Opdrachtgever: Jeroen van Egmond Projectleider: Bart Brouwer
Opdrachtnemers: Tessa Corporaal 515539
Maartje Houwaart 516971
Suzanne de Rooij 519384
Inhoudsopgave Raamwerk ................................................................................................................. 1 Inhoudsopgave .......................................................................................................... 2 Inleiding .................................................................................................................... 4 Doelstellingen voor de „Bijzondere Gymlessen‟
..................................................... 5
Hoofddoel ............................................................................................................... 5 Subdoelen voor het project ....................................................................................... 5 Subdoelen voor de kinderen ..................................................................................... 5 Opdracht voor de studenten ......................................................................................... 6 Structuur van de lessen ............................................................................................... 7 Duur van de lesonderdelen ....................................................................................... 7 Begeleiding van de studenten Fysiotherapie ................................................................ 7 Persoonlijke oefeningen............................................................................................ 8 Warming-up en Cooling-down ................................................................................... 8 Inbreng van de kinderen ......................................................................................... 8 Extra informatie voor de begeleidende studenten ......................................................... 10 Materiaalgebruik.................................................................................................... 10 Aanpak tijdens de gymlessen ................................................................................. 10 Technieken voor bevordering probleemoplossend vermogen ....................................... 11 Signaleringspunten bij kinderen met DCD ................................................................. 14 Het screeningsformulier en meetinstrument ................................................................. 17 Het meetinstrument Motorische vaardigheden door het Leerlingvolgsysteem, bewegen en spelen .................................................................................................................. 17 Hoe gaat het in zijn werk? ...................................................................................... 18 De observatie door studenten fysiotherapie van de hogeschool van Amsterdam. ........... 18 Stilstaan............................................................................................................ 18 Balanceren in beweging....................................................................................... 18 Springen – kracht ............................................................................................... 19 Springen – coördinatie ........................................................................................ 20
2
Klimmen ........................................................................................................... 20 Rollen ............................................................................................................... 20 Stuiten .............................................................................................................. 21 Vangen ............................................................................................................. 21 Gooien .............................................................................................................. 22 Mikken .............................................................................................................. 22 Overzicht „Bijzondere Gymlessen‟ ............................................................................... 24 Uitwerking „Bijzondere Lessen‟ ................................................................................... 25 Voorbereiding les 1 ................................................................................................... 26 Voorbereiding les 2 ................................................................................................... 27 Balanceren ........................................................................................................... 27 Klimmen en Klauteren ............................................................................................ 28 Voorbereiding les 3 ................................................................................................. 31 Springen .............................................................................................................. 31 Werpen en vangen ................................................................................................ 33 Voorbereiding les 4 ................................................................................................. 35 Rollen .................................................................................................................. 35 Voortbewegen met een bal of ander voorwerp........................................................... 36 Voorbereiding les 5 ................................................................................................. 38 Mikken ................................................................................................................. 38 Zwaaien ............................................................................................................... 39 Bijlage 1, Overzicht CO-OP en NTT .......................................................................... 42 Bijlage 2, vragenformulier als screening te gebruiken door de docent ....................... 44 Bijlage 3, test overzichtsformulier motorische vaardigheden 1 en 2. ......................... 47 Literatuurlijst ........................................................................................................... 49
3
Inleiding Tijdens dit project zullen er „Bijzondere Gymlessen‟ voor kinderen met en motorische achterstand gegeven worden. Hierin zal het specifiek gaan om kinderen die niet goed kunnen meedraaien met de reguliere gymlessen van de basisschool. De doelgroep hebben wij verder afgekaderd, namelijk kinderen van de basisscholen in de Baarsjes te Amsterdam. Deze „Bijzonder Gymlessen‟ zullen gegeven worden door studenten Fysiotherapie als profileringactiviteit. Dit project kan gebruikt worden op basisscholen in de Baarsjes. Op elke school kan dit raamwerk worden toegepast. Enkele scholen hebben al een MRT-er in dienst. Zij behandelen kinderen met een motorische stoornis al, maar hebben een kleinere doelgroep. Niet alle kinderen kunnen deelnemen aan de MRT-lessen en ook zijn deze lessen gekoppeld aan een bepaald budget. Ons project kan de kinderen opvangen die niet aan de MRT-lessen mogen deelnemen. Op andere scholen is geen MRT-er aanwezig. Daar kunnen alle kinderen met een motorische achterstand, die problemen hebben om met de reguliere gymlessen mee te komen, aan de „Bijzonder Gymlessen‟ meedoen. Voordat dit lesprogramma gerealiseerd kon worden hebben wij eerst wat zaken uitgezocht. Dit betrof onder andere het curriculum van de Fysiotherapie van de HVA van het eerste en tweede jaar. Hierin zijn wij op zoek gegaan naar informatie die voor dit project van belang is. Daarna hebben wij een aanvulling gemaakt in de vorm van een extra studiehandleiding genaamd „aanvullende informatie voor de Baarsjes‟. Verder hebben wij onderzocht en verwerkt welke disciplines kinderen met een motorische achterstand behandelen en welke projecten er al lopen voor deze doelgroep. Ons project heeft een eigen waarde ten opzichte van de al lopende projecten en disciplines. Hiernaast hebben wij ook onderzocht wat voor screening en meetinstrumenten er voor kinderen met motorische achterstand zijn en welke hiervan het beste bij het project passen. Ook hebben wij een literatuurstudie gedaan naar het behandelen van kinderen met een motorische achterstand en naar eerder genoemde onderwerpen om de kwaliteit van dit project zo hoog mogelijk te houden. Deze studiehandleiding gaat over het raamwerk voor het uitvoeren van de „Bijzondere Gymlessen‟ voor kinderen uit de Baarsjes. Hierin zal verteld worden wat de doelstellingen van deze gymlessen zullen zijn, extra algemene informatie voor de gymlessen, een overzicht van de onderwerpen die per les naar voren komen en er zal van iedere les een kort stukje geschreven worden hoe de les eruit ziet en enkele voorbeelden van oefeningen. Ook wordt beschreven wat de opdracht is voor jullie en waar jullie tijdens de lessen op moeten letten.
Veel plezier met het lezen en vooral het uitvoeren van ons project „De Baarsjes‟! Met vriendelijke groet, Suzanne de Rooij, Tessa Corporaal en Maartje Houwaart.
4
Doelstellingen voor de ‘Bijzondere Gymlessen’1
2 3 4 5 6 7 8 9 10 11
Hieronder worden de doelstellingen van het project genoemd. Deze doelstellingen zijn opgedeeld in het hoofddoel voor de „Bijzondere Gymlessen, subdoelen voor de „Bijzondere Gymlessen‟, algemene doelen voor de kinderen en als laatste maken de kinderen ook 1 eigen persoonlijk doel wat hij willen bereiken met deze „Bijzonder Gymlessen‟. Hoofddoel De deelnemende kinderen kunnen aan het eind van de „Bijzondere Gymlessen‟ actief participeren aan de reguliere gymlessen, op een normaal (aan leeftijd gerelateerd) niveau. Subdoelen voor het project o Tijdens de gymlessen zorgen de studenten fysiotherapie voor het waarborgen van de veiligheid. o De studenten fysiotherapie zorgen ervoor dat ze iedere les voorbereid zijn en het materiaal klaar staat zodra de gymles begint. o De studenten zorgen voor een veilige omgeving, waarin elk kind zich geaccepteerd voelt en zijn zelfvertrouwen kan vergroten. o Het is een taak van de studenten om het kind te leren zelfverantwoordelijk te zijn, leren accepteren van beperkingen en leren omgaan met regels en grenzen binnen een sociale context. o De studenten maken de oefeningen zo dat er een generalisatie en transfer naar het normale dagelijkse leven door de kinderen gemaakt kan worden. Subdoelen voor de kinderen o De kinderen kunnen alle basisbewegingvormen* en spelvormen** die tijdens de gymles aan bod komen uitvoeren. o De kinderen kunnen op een respectvolle manier met elkaar, spelaspecten (zoals winst en verlies) en materiaal omgaan. o De motorische vaardigheden van het kind verbeteren, waardoor het zelfvertrouwen vergroot wordt en het kind zijn eigen grenzen kent en kan verleggen. o De behaalde score tijdens het meetmoment moet aan het eind van het traject verbeterd zijn ten opzichte van de score vooraf aan de „bijzondere gymlessen‟ o Verkrijgen en behouden van plezier in spelen en bewegen, waardoor kinderen bewegingsmotivatie ontwikkelen en passiviteit voorkomen wordt. o Sociale vaardigheden vergroten, waardoor het kind meer plezier beleeft aan het sporten in een groep. o Het lichaamsbewustzijn vergroten, waardoor het kind meer controle heeft over zijn eigen lichaam en bekend is met zijn zwakke punten. * Basis bewegingsvormen zijn onder andere: balanceren, springen, rollen, schommelen, zwaaien, klauteren en klimmen, werpen, vangen, mikken en voortbewegen met een bal of andere voorwerpen. **Spelvormen zijn onder andere: tik en afgooispelen, doelspelen, slag en loopspelen, stoeispelen en lijn of netspelen.
5
Opdracht voor de studenten De studenten fysiotherapie zullen de „Bijzondere Gymlessen‟ geven als profileringactiviteit. Zij dienen serieus en met volledige inzet dit project in te gaan. Regels en afspraken staan verwerkt in dit raamwerk. Ook aandachtspunten voor het geven van een gymles zijn verwerkt. Hieronder een aantal opdrachten voor de studenten die het project gaan uitvoeren: 1. Bereid de gymlessen voor aan de hand van het overzichtsschema waarin de thema‟s van de lessen per week vermeldt worden. Maak gebruik van het raamwerk en vul de lessen aan met je eigen creativiteit. Na de meting in les 1 stel je samen met ieder kind afzonderlijk een oefening op. Deze oefening is gericht op de motorische vaardigheid waarin hij de meeste achterstand heeft. Dit dient een makkelijke oefening te zijn welke thuis als huiswerkoefening dagelijks uitgevoerd kan worden. Deze oefening blijft geldig voor de gehele 10 weken, maar moet wel aangepast worden in moeilijkheid wanneer dit mogelijk is. 2. Voer de lessen veilig en gestructureerd uit samen met medestudenten. Maak duidelijke afspraken met elkaar over de invulling en uitvoering van de les. Ben tijdens de les alert op: veiligheid, uitvoering van de opdrachten, kinderen die weinig contact maken met de andere kinderen, kinderen die niet goed meekomen, plezier in beweging. 3. Schrijf na elke les de bijzonderheden van de les en de voortgang van de deelnemende kinderen op. Houdt dit bij met een logboek zodat je van ieder kind de voortgang en de problemen weet. Wanneer de problemen na de „Bijzondere Gymlessen‟ sterk aanhouden geef dit door aan de docenten met het advies tot MRT/ Kinderfysiotherapie/ Kinderoefentherapie.
6
Structuur van de lessen De „Bijzondere Gymlessen‟ zullen starten met het afnemen van een meting en het opstellen van een persoonlijke oefening. De meting zal uitgelegd worden in de kopjes „het screeningsformulier en meetinstrument‟ en „voorbereiding les 1‟. De structuur van de lessen en de persoonlijke oefening zullen hieronder toegelicht worden. Tijdens elke les zullen twee thema‟s behandeld worden. De zaal wordt in tweeën opgedeeld, waarbij elk thema een helft inneemt. De groep wordt dan ook in twee opgedeeld en halverwege de les wordt er van kant gewisseld, zodat iedereen de beide thema‟s die dag gedaan heeft. Tussen het wisselen van kant, halverwege de les, zullen de studenten samen met de kinderen aan de slag gaan met de persoonlijke oefeningen. Tijdens elke „Bijzondere Gymles‟ zullen meerdere studenten Fysiotherapie aanwezig zijn. Hierin zullen de studenten de kinderen moeten begeleiden, stimuleren en de veiligheid waarborgen (zie hoofdstuk „Informatie voor de studenten‟). Duur van de lesonderdelen Er zullen meerdere onderdelen aan bod komen tijdens de lessen. Zo zal de start van de les bestaan uit het kort uitleggen van de structuur van de les, zoals het benoemen van de te behandelen thema‟s, de persoonlijke oefeningen en een korte warming-up. Alles bij elkaar zal de start max. 10 minuten duren. Daarna wordt gestart met de thema‟s van die les. Dit zal 15 minuten duren per thema. Alle oefeningen moeten in dit tijdsbestek doorgenomen worden. Ook van belang is dat elk kind de oefeningen meerdere malen uitvoert, om zo de motorische vaardigheid te trainen. De persoonlijke oefeningen halverwege de les zullen 10 min. innemen. Kortom 10 minuten start, 15 minuten 1 thema, 10 minuten persoonlijke oefening, 15 minuten 2e thema en dan de afsluiting van de les (hieronder genoemd). Aan het eind van de les wordt al het materiaal opgeruimd en wanneer tijd over is kan een spel gedaan worden als cooling-down. In totaal zal de les dus een uur bedragen, exclusief het omkleden. Begeleiding van de studenten Fysiotherapie Gericht op dit project begeleidt iedere student 2 a 3 kinderen. Deze kinderen blijven gedurende het gehele project bij dezelfde student. Per deelnemende basisschool zal een maximaal aantal kinderen worden bepaald aan de hand van de capaciteit van het gymlokaal. Wanneer er meer dan het maximaal aantal kinderen wordt gescreend voor de „Bijzondere Gymlessen‟ zullen meerdere lessen verzorgd worden. Afhankelijk van het aantal deelnemende kinderen per les, zal het aantal studenten bepaald worden. Hiermee zorgen we ervoor dat alle kinderen genoeg persoonlijke aandacht krijgen waardoor ook het niveau sneller is aan te passen, de intensiteit van de lessen hoog is en ze ook leren samen te werken in 2 of 3 tallen. Dit zal ervoor zorgen dat de leermomenten van de behandeling zo hoog mogelijk is. Eén student zal niet gelinkt zijn aan een specifiek kind, maar heeft een coördinerende functie. Dit houdt in: controleren of iedereen aanwezig is, hulp bieden waar nodig, tijd in de gaten houden, het overzicht bewaren en deze student zal als back-up functioneren wanneer een andere begeleidende student wegvalt.
7
Persoonlijke oefeningen11 Naast de thema‟s in elke les zullen de kinderen ook aan de slag gaan met de persoonlijke motorische problemen. Het probleem met de meeste achterstand wordt geoefend met de student die over dit kind gaat. Het dient een makkelijke oefening te zijn, welk ook goed thuis uitgevoerd kan worden als huiswerkoefening. Het blijkt uit onderzoek dat motorische vaardigheden niet voldoende verbeteren wanneer 1x per week een „Bijzondere Gymles‟ wordt gevolgd. Door de huiswerkoefening wordt het belangrijkste probleem in de motoriek dagelijks getraind. Warming-up en Cooling-down Voorbeelden voor een warming-up zijn: losmaakoefeningen met bewegingen als reiken, zwaaien, pendelen, veren, af- en oprollen van de rug en dribbelen. De begeleidende studenten zullen een invulling voor een warming-up bepalen. Voorbeelden van een coolingdown zijn een spelvorm, zoals tik en afgooispelen, doelspelen, balspelen, slag en loopspelen, stoeispelen en lijn of netspelen. De invulling van de cooling-down kan bepaald worden door de studenten Fysiotherapie of de kinderen. Laat bijvoorbeeld elke week een ander kind een spel kiezen uit de mogelijke spelvormen. Inbreng van de kinderen11 12 Naast het volgen van de „Bijzondere gymlessen‟, is het ook de bedoeling dat de kinderen meehelpen met taken als het opbouwen en opruimen van de oefeningen. Ook kunnen de kinderen elkaar helpen wanneer nodig. Niet elk kind zal ieder thema moeilijk vinden. Tijdens de „gemakkelijke‟ lessen kan een kind de anderen helpen die wel veel moeite met de oefening hebben. Het is belangrijk de motivatie van de kinderen te behouden. De motivatie om de motorische vaardigheden steeds beter te willen doen of steeds complexere vaardigheden te willen beheersen hangt samen met het ervaren van succes. Succeservaringen verhogen het plezier in bewegen.13 In ons project zullen sociale vaardigheden niet voorop staan. Toch is in vele artikelen naar voren gekomen dat er vaak een link is tussen een achterstand in motorische vaardigheden en sociale vaardigheden bij kinderen. Wanneer een kind niet goed mee kan doen met spelletjes, gymmen en sporten zal hij daar minder toe aangetrokken zijn. Door deze activiteiten te ontwijken, komt het kind minder in aanmerking met andere kinderen en samenspel. Hierdoor kunnen vaardigheden in het sociale vlak achterstand oplopen. Ook is deze situatie andersom mogelijk: Door een achterstand in de sociale vaardigheden, zoekt het kind geen andere kinderen op om te spelen of sporten. Hierdoor ontstaat een achterstand in de motorische vaardigheden. Zoals al gezegd zullen de sociale vaardigheden niet specifiek aangepakt worden in de „Bijzondere Gymlessen‟, maar het is wel van belang dat de studenten hierop alert zijn. Voorkom dat een kind minder aan bod komt in de lessen en stimuleer het samenwerken.14 Behalen van het hoofddoel Tijdens de Bijzondere Gymlessen zullen de kinderen ernaar streven weer mee te kunnen doen met de reguliere gymlessen op de basisschool. Mogelijk wordt die doel niet behaald. In dat geval zijn er twee opties mogelijk. Hieronder staan alle opties benoemd. o Het doel is bereikt, het kind kan weer meedoen aan de reguliere gymlessen op het niveau van leeftijdsgenoten.
8
o o
Het doel is niet bereikt, maar heeft wel vooruitgang geboekt tijdens de Bijzondere Gymlessen. Het kind gaat dan nogmaals 10 weken deelnemen aan het project. Het doel is niet bereikt en er is ook geen verbetering gemeten na de Bijzondere Gymlessen. Het kind wordt in overleg met de docent en de ouders verwezen naar een MRT-er, kinderfysiotherapeut of kinderoefentherapeut.
Controle vanuit de Hogeschool van Amsterdam en de deelnemende basisschool Een docent Fysiotherapie van de Hogeschool van Amsterdam dient aanwezig te zijn bij 2 van de 10 lessen. Dit om controle te houden over de kwaliteit van de lessen en de studenten te ondersteunen wanneer nodig. Iedere les moet er een (gym)docent in het schoolgebouw aanwezig zijn. Deze docent zal tijdens de les meerdere malen controleren of de les goed verloopt. Daarnaast kunnen de Fysiotherapie studenten aan de docent hulp vragen. De aanwezige docent registreert de aanwezigheid van de studenten. Dit zal gebeuren door een namenlijst die getekend moet worden door elke student. Deze namenlijst zal bewaard worden door de (gym)docent. Verder hebben de gymdocenten van de deelnemende kinderen de taak om de ouders van de kinderen toestemming te vragen voor het volgen van deze ‟Bijzonder Gymlessen‟. Regels en afspraken o De studenten moeten 100% aanwezig zijn. o Bij ziekte moet er van te voren onderling back-up afgesproken worden. De back-up is in principe de coördinerende student.
9
Extra informatie voor de begeleidende studenten Hieronder staat extra informatie voor de Fysiotherapie studenten die het project gaan uitvoeren. Deze informatie gaat over de aanpak van de „Bijzondere Gymlessen‟. Materiaalgebruik15 Toestellen en andere materialen kunnen dienen als hulpmiddelen in de „Bijzondere Gymlessen‟. Het opzetten van een opstelling vraagt veel zorg en dient aan een aantal criteria te voldoen: o Zorg voor een situatie waarin volop gelegenheid is tot grove motorisch oefeningen. o Is er voor het kind gelegenheid vanuit een gevarieerd aanbod zijn individuele vorm te kiezen zodat het met succes kan deelnemen? o Nodigt de bewegingssituatie uit tot betekenisvol bewegen waarbij het kind ontdekkend en ontplooiend, verder, hoger bezig is en daardoor zijn vaardigheden vergroot? o Kan het kind zijn eigen leerweg kiezen? o Is de bewegingssituatie door niet al te ingewikkelde ingrepen complexer te maken en is er sprake van uitbouwbaarheid? (schuin wordt schuiner, smal wordt smaller, matten verder uit elkaar leggen, kast verhogen, enz.) Aanpak tijdens de gymlessen11 15 De studenten Fysiotherapie die de „Bijzondere Gymlessen‟ gaan verzorgen, dienen hierin een duidelijke begeleidende, stimulerende en instruerende taak te hebben. De oefeningen worden door de student vooraf uitgelegd. Indien een probleem ontstaat, moeten de kinderen eerst zelf een oplossing zoeken. Pas wanneer dit niet lukt, dient de student in te grijpen en een oplossing aan te reiken. Belangrijke punten in de aanpak zijn: o Tijdens de behandeling staat het kind centraal o Maak duidelijke afspraken met de leerlingen o Speel in op de interesses van de kinderen, houdt het kind gemotiveerd o Geef duidelijke opdrachten en instructies o Observeer de kinderen in de bewegingssituaties o Stimuleer de groep of individuele leerlingen tot het oefenen o Laat de kinderen zoveel mogelijk zelf uitvinden hoe de oefeningen gaan en coach hierin o Geef taakgerichte instructies o Laat de kinderen elke oefening meerdere malen herhalen o Lukt een oefening niet, laat de kinderen eerst zelf een oplossing zoeken, zorg er wel voor dat de omgeving zo is ingedeeld dat de kinderen een oplossing kunnen vinden o Wanneer nodig corrigeer de bewegingsuitvoering en het gedrag van de kinderen o Geef positief maar ook opbouwende feedback op de uitvoering van de oefening o Verleen hulp aan leerlingen die hier behoefte aan hebben en stimuleer de leerlingen elkaar te helpen o Geef/demonstreer bewegingsoplossingen of laat de kinderen elkaar mogelijke oplossingen zien bij problemen tijdens het uitvoeren van de oefening o Verander bewegingssituaties wanneer dit nodig is, wees creatief; een makkelijker of moeilijker niveau o Zorg voor een gevarieerd aanbod van oefeningen tijdens de les o Zorg voor een plezierige en uitdagende gymles, waarin de kinderen het zelfvertrouwen vergoten bij fysieke en sociale activiteiten o Waarborg de veiligheid!
10
Technieken voor bevordering probleemoplossend vermogen8 9 10 11 16 Hieronder staan een aantal punten over de behandelmethodes van de CO-OP en de NTT uitgelegd. Uit literatuur is gebleken dat beide behandelmethodes het best toepasbaar zijn op kinderen met DCD. Nu valt dit ook binnen onze doelgroep: kinderen met een motorische achterstand. Hierom zijn deze beide behandelmethodes al verwerkt in dit raamwerk. Onderstaande informatie dient voor de studenten als ondersteuning. Een overzicht van beide behandelmethodes staat in bijlage 1. CO-OP Cognitive Orientation to Daily Occupational Performance, deze methode is gebaseerd op cognitieve leertheorieën. Door middel van het sturen van het zoekgedrag van het kind, komt dit tot nieuwe bewegingsoplossingen. o Binnen CO-OP geeft het kind zelf aan welke vaardigheid het wil leren. Hierdoor wordt de motivatie van kind en ouders verhoogd. o Binnen CO-OP wordt getracht generalisatie te krijgen door de geleerde, algemene oplossingsstrategieën toe te passen bij nieuwe nog niet opgeloste probleem vaardigheden. Als motorisch leren gezien wordt als het oplossen van bewegingsproblemen dan moeten kinderen met DCD het oplossen van een probleem leren. Er bestaan veel verschillende theorieën over motorisch leren. Een hedendaagse benadering, de dynamische systeemtheorie, gaat ervan uit dat nieuwe motorische vaardigheden ontstaan uit de interactie van veel, samenwerkende systemen (o.a. neurologische -en cardiorespiratoire systeem, spier en skeletweefsel, plus taak- en omgevingsfactoren). Het lerende systeem is behalve van zijn interne constraints, ook taak -en omgevingsafhankelijk. Zowel de parameters van de taak, de omgeving als de eigenschappen van het kind beïnvloeden het leren. Voorbeelden van visies vanuit de cognitieve en leerpsychologie die gebruikt worden binnen de CO-OP). Deze principes kunnen eventueel gebruikt worden wanneer het kind een probleem heeft. Deze principes van CO-OP sluiten aan bij het ontwikkelen van het probleemoplossend vermogen van het kind zijn: 1. Verbale zelfinstructie, Het kind moedigt zichzelf aan en neemt stap voor stap de handelingen door. 2. Probleemoplossende strategie, Goal, Plan, Do, Check (GPDC) Deze strategie faciliteit de probleemoplossende vaardigheden, Dagelijkse activiteiten in een passende omgeving voor het kind leren de vaardigheid generaliseren. De GPDC geeft het kind ook een mogelijkheid om de domein specifieke strategieën te ontdekken. De domein specifieke strategieën zijn specifieke cognitieve strategieën die gericht zijn op het vergemakkelijken of verbeteren van de uitvoering van een vaardigheid. Deze strategieën zijn taak en/of kind en/of omgevingsspecifiek. Ze worden gebruikt tussen de PLAN- en DO- fase in. De globale strategie is erop gericht om het metacognitieve begrip te vergroten en het kind te trainen in zelfmonitoren en zelfevaluatie. Tijdens de behandeling wordt een pop gebruikt als geheugen steuntje voor de GPDC strategie. 3. Intermediaire technieken, Volgens Haywood betreffen dit vraagstellingen over het leerproces, Bridging (linken tussen heden en toekomst), vergelijken/beschrijven, voorbeeld geven, uitdagen en feedback geven. Hieruit maakte CO-OP gebruik van een Top- Down benadering waaruit cognitieve leertheorieën en dynamische systeemtheorieën de uitgangspunten zijn. In CO-OP is de visie, dat een kind zichzelf middels hardop praten, moet begeleiden door zijn / haar probleemoplossing heen, sterk vastgehouden. De
11
probleemoplossende structuur, GPDC, wordt gebruikt als globale strategie. Deze globale strategie wordt gebruikt voor elke dagelijkse taak waaraan het kind werkt tijdens de therapie. Deze ideeën worden gecombineerd met de intermediaire technieken. 4. Sociale leertechnieken, Zelfvertrouwen kan worden opgebouwd door uitdagingen aan te gaan, zelf haalbare doelen te stellen en door het succesvol overwinnen van obstakels. Een van de voorwaarden hiervoor is dat kinderen een kans krijgen om zelf hun problemen op te lossen en daardoor ervaren dat zij de acties feitelijk kunnen volbrengen. Naast het kansrijk inrichten van de trainingssituatie is de wijze van feedback geven door de therapeut cruciaal voor het realiseren van die succeservaringen. Mislukkingen en negatieve attributies moeten systematisch worden genegeerd en succeservaringen positief gewaardeerd. Naast het trainen van probleemoplossende vaardigheden zorgt het GPDC ook om specifieke strategieën te bedenken. Deze specifieke strategieën zijn specifieke cognitieve strategieën die gericht zijn op het verbeteren en/of vergemakkelijken van de uitvoering van een vaardigheid. Deze zijn taak en/of kind en/of omgevingsspecifiek. In totaal kent CO-OP 6 domein specifieke strategieën: 1. Bodyposition verbaliseren van de aandacht voor of de verandering van de lichaamshouding, horend bij een optimale uitvoering van de taak. 2. Attention to doing plan om aandacht vol te kunnen houden tijdens uitvoering van de taak. 3. Task specification modification: specificatie of modificatie van de taak of delen van de taak, zodat de motorische uitvoering vergemakkelijkt wordt (bijv. tape op de vloer om te weten waar je moet staan). 4. Feeling the movement verbaliseren van het voelen van het specifieke in een beweging (bijv. het schrijven van de letter B in de lucht om de bochten te voelen). 5. Verbal motor mnemonic het geven van een naam aan de taak of lichaamspositie, zodat dit een geheugensteuntje is om de motorische uitvoering te begeleiden (bijv. Tarzangreep voor pengreep). 6. Verbal rote script rijmpje, zinnetje, ritme of nummers als ondertiteling bij de uitvoering van de taak (bijv. 1,2 cha cha cha of stuit, stuit, gooi).Ter ondersteuning van het gebruik van de strategieën worden gewerkt met o.a. certificaten, huiswerkbladen en strategieschriftjes. Binnen CO-OP worden 4 zogenaamde enabling principles gebruikt die mede het succes van CO-OP bepalen. Deze enabling principles richten zich op de directe omgeving, therapeutische motivatie, wijze van instructies geven en begeleiding bij het oplossen van problemen. namelijk: 1. Make it fun Speel spelletjes en gebruik een rijmpje. 2. Doe een ding tegelijk Een activiteit of een strategie, leer en versterk strategieën voordat je aan een andere begint. 3. Werk naar onafhankelijkheid
12
Het kind noemt en gebruikt een strategie, de therapeut gaat meer naar achtergrond en de familieleden worden meer en meer ingeschakeld. 4. Guided Discovery Stel vragen en vertel het kind niet wat het moet doen!, coach het kind maar help niet bij de uitvoering; experimenteer, vergelijk en contrasteer, maak gebruik van transfers en generalisatie. Om als therapeut het kind te kunnen helpen bij het vinden van meerdere taakoplossingen, speelt The Dynamic Performance Analysis (DPA) een belangrijke rol). De DPA is een stapsgewijze analyse van de taakuitvoering, in de vorm van een Beslisboom. De DPA is gezamenlijk met CO-OP ontwikkeld en vormt de basis om problemen in de uitvoeringen op te sporen en deze middels trial and error op te lossen. Voor deze methode moeten de therapeuten een andere manier van werken aan leren. Waarbij er niet meteen aanwijzingen worden gegeven, maar het kind moet uitgelokt worden zodat hij zelf met een oplossing komt. (Paternotte, 2007). Men moet deze werkwijze in de praktijk toepassen en het eigen maken. Er zijn drie belangrijke richtingen die de basis vormen voor deze benadering: (Prenger, 2002) 1. Het aanleren van vaardigheden die het kind graag zou willen uitvoeren. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de COPM, dit is een meetinstrument. 2. Het ontwikkelen van de cognitieve strategieën. 3. Generalisatie en transfer naar het normale dagelijkse leven. Verder spelen de ouders een belangrijke rol bij de behandeling, het is belangrijk dat ook zij in aanraking komen met de werkwijze volgens CO-OP zodat dit thuis ook toegepast kan worden. Daarom wordt geadviseerd om bij veel behandelingen aanwezig te zijn, zodat ze kunnen observeren welke aanpak wordt gebruikt. NTT Deze Neuromotor task training heeft als doel: „het vergroten van de motorische mogelijkheden van het kind zodat hij nu en later in staat is om zichzelf te kunnen handhaven in de maatschappij‟. NTT is een taakgerichte behandelmethode die zich richt op neuromotorische controle- en leerprincipes, zie theoretische domeinen behandeling. Er worden specifieke taken aangeleerd door middel van motorische controle- en leerprincipes en niet via cognitieve strategieën. Uit onderzoek is naar voren gekomen dat taken het beste in context aangeleerd kunnen worden. Bijvoorbeeld: de taak „leren schrijven‟, dan wordt er gewerkt met potlood en papier, de taak „leren vangen‟, dan wordt er gewerkt in een sportzaal met een bal, enz. Belangrijk bij deze training is time on task, of ook wel, de tijd die men aan een taak besteedt. Pas wanneer het kind 70% van de tijd met de taak bezig is zal het effect hebben. NTT is speciaal ontwikkeld voor de behandeling van kinderen met DCD. Er wordt speciaal aandacht besteed voor de wijze waarop therapeuten, leraren en ouders het beste instructies en feedback kunnen geven. Tijdens de behandeling worden voornamelijk dagelijkse vaardigheden getraind. Het kind moet deze vaardigheden eigen leren maken. Tegelijkertijd wordt er aandacht besteed aan motorische processen die niet goed verlopen. Om ervoor te zorgen dat het geleerde ook daadwerkelijk buiten de praktijk wordt toegepast, wordt een vaardigheid zo geoefend dat de situatie zoveel mogelijk lijkt op de situatie in het dagelijkse leven. (Niemeijer, 2007) De therapeut heeft hierbij een instruerende rol.
13
Hieronder de 4 theoretische domeinen van NTT (Neuromotor Task Training) waar het in deze behandeling voor kinderen met DCD om gaat: 1. Motorische sturing en controle De therapeut probeert te achterhalen welke (informatieverwerking-)processen en/of fysiologische of biomechanische aspecten verhinderen dat een activiteit naar wens wordt uitgevoerd. Nadere uitleg over de informatie die een therapeut verzamelt over de activiteiten waarover de motorische hulpvraag gaat wordt beschreven in SmitsEngelsman e.a. Volgens de specificiteithypothese zou men heel specifiek die taken moeten trainen die men wil verbeteren. Geleerde motorische taken zouden niet gemakkelijk generaliseren naar andere taken of andere situaties. De vaardigheid wordt uitgevoerd in wisselende en variabele (dagelijkse) condities, waardoor het kind steeds opnieuw leert een motorisch probleem op te lossen door het uit te voeren. 2. Motorische leertheorieën De therapeut coacht en begeleidt het kind bij het verleggen van zijn grenzen. Het is van groot belang om een kind gemotiveerd te houden. Daarnaast is de wijze waarop geleerd wordt afhankelijk van de leerfase waarin het kind zich bevindt. Er zijn drie fasen in het leren van een vaardigheid onderscheiden. o
o
o
In de eerste fase moet iemand nog een juist beeld krijgen van wat eigenlijk de bedoeling is, de cognitieve fase. In NTT wordt in deze fase het voordoen van taken aangemoedigd. Na de cognitieve fase zou veel tijd besteedt moeten worden aan het oefenen. In deze associatieve fase kan de therapeut veel invloed uitoefenen. Door de zoekruimte van oplossingen te structureren wordt uitgelokt dat het kind zelf een goede oplossing vindt voor een bewegingsprobleem (guided discovery) Na uitvoering van een taak kan een therapeut het kind informatie geven over hoe hij of zij het deed. Dergelijke feedback moet zo snel mogelijk na uitvoering komen wil de informatie verwerkt worden in relatie tot de taak
3. Competentie en of attributiestijl Om ervoor te zorgen dat het kind gemotiveerd is (trots is) om de geleerde vaardigheden ook in zijn dagelijks leven te oefenen en toe te passen, heeft de therapeut als taak om de attributiewijze van het kind indien nodig te beïnvloeden. In de therapie wordt gestreefd naar het eigen maken van een interne attributiewijze bij succes (erkennen van eigen competentie, inzet). Door het geven van feedback op de attributiewijze kan het prestatieniveau van het kind gunstig beïnvloed worden. 4. Pedagogisch- didactisch De inhoud en aanbiedingswijze van het programma dienen te worden afgestemd op het kind met zijn individuele bewegingsproblemen en zijn leer- en 0ntwikkelingsmogelijkheden. Het is een taak van de fysiotherapeut om het kind zelfverantwoordelijk te leren zijn, leren accepteren van beperkingen, en leren omgaan met regels en grenzen binnen een sociale context. De therapeut zal om dit doel te bereiken o.a. zich afstemmen op het kind, het kind betrokken houden, reageren op belevingsuitingen, en grensstellend handelen. Signaleringspunten bij kinderen met DCD 8 17 De doelgroep die we tijdens dit project behandelen zijn kinderen tussen 4-12 jaar. Dit zijn kinderen die op de basisschool zitten. We richten ons op de kinderen die niet goed mee kunnen komen met de reguliere gymlessen en last hebben van een achterstand in de
14
motoriek. Dit project neemt kinderen met DCD ook mee in de behandeling. Hieronder meer informatie over DCD. DCD, Developmental Coordination Disorder, wat staat voor een stoornis in de ontwikkeling van de coördinatie van bewegingen. Deze term wordt gebruikt voor kinderen met diverse motorische problemen, zonder aantoonbare reden van een fysieke of neurologische ziekte of afwijking. Wel is het zo dat er bij DCD iets aan de hand is met de coördinatie, ontwikkeling en stoornis. Stoornis geeft aan dat de motorische problemen van blijvende aard zijn, ze kunnen wel verbeterd worden maar het blijft en zwak punt. Met ontwikkeling wordt bedoeld dat de problemen enerzijds al vroeg in de ontwikkeling aanwezig zijn en dus niet het gevolg zijn van een verworven stoornis. Anderzijds geeft men ook aan dat de problemen veranderen met de ontwikkeling van het kind. Met de term coördinatie wordt heel veel bedoeld. Coördinatie moet ruimer gezien worden dan alleen motorische coördinatie, het betekent samenwerking binnen het lichaam. Problemen die vaak voorkomen zijn o.a.: Lage spierspanning, grote bewegingsonrust, coördinatieproblemen of problemen in de grove en fijne motoriek. DCD zegt dus niets over de achterliggende oorzaak, maar meer dat er iets aan de hand is met de motoriek. Kinderen met DCD ook vaak last van spraakdyspraxie en gaat DCD vaak gepaard met ADHD, leerstoornissen, Dyslexie en hebben kinderen vaak last van faalangst of een verminderd zelfbeeld. Kinderen met DCD zijn vaak jongens, onderzoek wijst uit in verhouding 3 tot 7 jongens op 1 meisje. Het signaleren van problemen in de motoriek is niet eenvoudig en wordt vaak in de peuter/kleuter tijd over het hoofd gezien. Ook kunnen problemen in de motoriek vanzelf weer over gaan en dan is een kind wat trager in het behalen van motorische mijlpalen dan een ander, dit wordt toegelicht in het de aanvulling van het huidige curriculum. DCD wordt officieel vastgesteld aan de hand van criteria uit de DSM-IV, wat staat voor Diagnostic Statiscal Manual of mental Disorders. Dit is het internationale classificatiesysteem van de geestelijke gezondheid. Hierin wordt beschreven dat DCD van sprake is als de volgende punten van toepassing zijn; A. De uitvoering van dagelijkse handelingen, welke motorische coördinatie vereisen, is beduidend slechter dan verwacht gezien de chronologische leeftijd van een kind en het gemeten intelligentieniveau. Dit kan tot uiting komen in het later bereiken van motorische mijlpalen (zoals lopen, kruipen, zitten), in het laten vallen van voorwerpen, „houterigheid„, slechte prestaties bij sport, of een slecht handschrift. B. De aandoening zoals vermeld onder criterium A beïnvloedt zichtbaar de schoolse prestaties of algemene dagelijkse activiteiten. C. De aandoening is niet het gevolg van een medische conditie (zoals cerebrale parese of spierdystrofie), en voldoet niet aan de criteria van een Pervasieve Ontwikkelingsstoornis (PDD-NOS). D. Als er sprake is van mentale retardatie, moeten de motorische problemen ernstiger zijn dan de problemen die normaal gesproken bij mentale retardatie voorkomen. Algemene problematiek bij kinderen met DCD:8 o Opvallende onhandigheid o Gedragsproblemen o Negatief zelfbeeld o Angstig, teruggetrokken, depressief o Agressief o Clownesk gedrag
15
o o o o o
Impulsief Faalangst Aandachtsproblemen Lage zelfwaardering Moeite met relaties met leeftijdgenootjes
Tijdens de kleuterleeftijd (vier tot zeven jaar) vallen de volgende symptomen/problemen bij activiteiten op:8 o het later en /of onregelmatig bereiken van de motorische mijlpalen o minder coördinatie (door slecht evenwicht) bij lopen, dansen, springen o springen met beide voeten gelijktijdig is een probleem o het leren van motorische taken verloopt minder spontaan, de vaardigheden moeten meestal uitdrukkelijk aangeleerd worden. Ze worden minder gegeneraliseerd en worden aarzelend en onhandig uitgevoerd. o moeilijkheden met ruimtelijke begrippen o balspelen verlopen moeilijk o kinderen komen wat verstrooid over en het tempo bij vaardigheden is trager o het zelfstandig aankleden is een probleem o vermijdt collectief spel, speelt liever alleen o moeilijke sociale integratie/ sociaal contact in de klas o problemen met het hanteren van gebruiksvoorwerpen o motorisch onrustig en schijnbaar beperkte concentratie Tijdens de lagere schoolleeftijd (zeven tot twaalf jaar) vallen de volgende symptomen/problemen bij activiteiten op:8 o de symptomen genoemd bij kleuterleeftijd blijven bestaan o de gymles wordt vermeden o de kinderen met DCD hebben liever een één op één relatie, dan een groepsrelatie o de aandachtsspanne is beperkt en de verwerking van informatie verloopt traag o beperkingen in het motorisch onthouden o tempoprobleem o er zijn problemen met onthouden en opvolgen van instructies o er is een gering organisatievermogen o problemen met automatiseren o problemen met complexe handelingen zoals teamsporten o de motorische onhandigheid leidt vaak tot irritatie
16
Het screeningsformulier en meetinstrument18 Tijdens dit project zullen de studenten fysiotherapie van de Hogeschool van Amsterdam gebruik gaan maken van de volgende screeningsformulieren en meetinstrumenten: o Een vragenformulier ingevuld voor de docent te gebruiken als screening. Zie bijlage 2 o De volledige versie van het meetinstrument: “ Overzichtsformulier motorische vaardigheden 1 en 2”. Deze test zal worden afgenomen door de studenten fysiotherapie. Zie bijlage 3. Het meetinstrument Motorische vaardigheden door het Leerlingvolgsysteem, bewegen en spelen Het doel van het meetinstrument is om te kijken op welk vaardigheidsniveau een kind zit en dit te vergelijken met de leeftijd en groep van het kind. De vaardigheidsniveaus geven aan in welke volgorde een kind een bepaalde vaardigheid aanleert. Hieruit kan dan worden afgelezen of een kind een achterstand heeft in de motorische ontwikkeling of niet. Als je kijkt in bijlage 2 zie je dat er 8 vaardigheden worden getest. Dit zijn: “Stilstaan, springen – kracht, springen - coördinatie, stuiten, balanceren in beweging, klimmen, rollen en vangen”. Tijdens het meten van elke vaardigheid komt er een vaardigheidsniveau uit. Het makkelijkste vaardigheidsniveau is –I en het moeilijkste vaardigheidsniveau is X. De vaardigheidsniveau zijn gekoppeld aan een bepaalde leeftijd waarin het kind die vaardigheid moet beheersen (Dit staat in de tabel onder et vaardigheidsniveau). De Romeinse cijfers van elk vaardigheidsniveau komen overeen met de basisschool groep waar het kind in zou moeten zitten. Niveau I t/m VIII komt overeen met klas 1 t/m 8. Niveau X staat voor het niveau wat je in de brugklas moet beheersen. Het ontwikkelen van de niveaus zijn gebaseerd op gemiddelde uitslagen. Voor elk niveau moet gemiddeld 80% van de kinderen dit niveau op de aangegeven leeftijd beheersen. Test voorbeeld: Tom is 5 jaar oud en zit in groep twee. Wij hebben met hem de motorische vaardigheidstest afgenomen. Bij de vaardigheid klimmen en rollen scoorde hij het volgende. o Klimmen: “klimt tot boven in rechte klimsituatie (2,5 meter)”. o Rollen: “Durft/ kan een koprol maken”. Bij het klimmen scoort hij Niveau II. Niveau II is gerelateerd aan groep 2 en de leeftijd 5 jaar. Bij de vaardigheid klimmen zit Tom goed op niveau. De vaardigheid rollen valt echter in niveau I. Niveau I is gerelateerd aan groep 1 en de leeftijd 4 jaar. Tom scoort bij het rollen dus onder zijn leeftijdsniveau. Tijdens de „Bijzondere Gymles‟ van Tom zou het dus belangrijk zijn wat extra aandacht te besteden aan het rollen. Citaat pagina 45: “Het overzichtsformulier (per leerling)laat een indeling van vaardigheden met een leeftijdsindicatie zien. Deze indeling moet geen keurslijf van een individuele leerling worden op weg naar het gemiddelde niveau of het niveau van de klasgenoten. Ze is enkel een hulpmiddel voor de leerkracht om de vraag naar zorg in kaart te brengen en tevens om
17
te kunnen zien of en hoe (snel) een kind zich ontwikkelt, vooral na het aanbieden van extra zorg”. Criteria waarbij kinderen zich goed laten observeren: o De kinderen moeten het leuk vinden en de situaties moeten uitdagend zijn. o De kinderen moeten hun best doen en geconcentreerd zijn. o De te observeren groep moet niet te groot zijn. Duur: o 3 kleuters tegelijk op alle 8 vaardigheden 15 minuten met een observator. o 3 kinderen tegelijk vanaf groep 3 op aal 8 vaardigheden ongeveer 10 á 12 minuten. o Bij deze werkwijze: direct invullen op een overzichtsformulier. Hoe gaat het in zijn werk? Alle kinderen die gescreend zijn door de (gym)docent komen in de groep voor de „Bijzondere Gymlessen‟. De eerste les zal de motorische vaardigheden test afgenomen worden. Aan de hand van de test zullen de vaardigheden waarin een achterstand aanwezig is naar voren komen. De meting wordt aan het begin en aan het einde van de 10 weken „Bijzondere Gymlessen‟ afgenomen. Dit om het effect van de lessen duidelijk zichtbaar te maken per kind. Uit de eindmeting kan ook geconcludeerd worden of een kind na de 10 weken „Bijzondere Gymlessen‟ nog langer les nodig heeft. De observatie door studenten fysiotherapie van de hogeschool van Amsterdam. Zoals hier boven uitgelegd, zijn er dus 8 vaardigheden die geobserveerd moeten worden per kind. Wij maken geen gebruik van het groepsformulier van het meetinstrument, omdat wij het belangrijk vinden dat elke student alle testen ziet van zijn of haar begeleidende kind om op die manier de beste feedback te kunnen geven tijdens de training. Op het groepsformulier staan een aantal handige punten om rekening mee te houden tijdens de test. Daarom hieronder een kort overzicht van deze punten en nog een aantal andere aandachtspunten voor tijdens de observatie. Stilstaan o
o
o
Het kind beheerst het stilstaan op één been niet als het: a. De andere voet op de grond zet b. De voet waarop gesteund wordt verschuift/hinkt c. Met het andere been „klemt‟ Niet stabiel is: corrigerende bewegingen van armen romp en/of hoofd. Een enkele lichte correctie is normaal. Zorg voor een rustige omgeving en voldoende afstand van elkaar. Observatie balanceren Observeer de kinderen 1 tot 3x op beide benen. Bij meerdere pogingen telt de beste poging. Er is aangegeven bij welke niveaus kinderen mogen corrigeren (wiebelen) en welke niet.
Balanceren in beweging o
Let op de schoenen of ze niet te klein, te groot of te glad zijn. Anders voor de zekerheid de schoenen uit laten doen.
18
o o
o
Bekijk van elk kind minimaal 2 pogingen. Bij kinderen die moeite hebben met de uitvoering 3 tot 5 pogingen. Na 3 pogingen heb je het meest voorkomende beeld. Stabiel of niet: Een enkele correctie kan als stabiel gezien worden (af en toe een wiebeltje). Regelmatig corrigeren of bij elke poging een keer flink corrigeren, wordt beoordeeld als „met corrigerende bewegingen‟. Een kind beheerst (vanaf niveau II) het lopen over een smal vlak niet als het: a. regelmatig corrigerende bewegingen met armen en/of romp maakt. b. De voeten dwars op de looprichting neer zet. c. De bank of balk vastpakt bij het opstappen. d. Kleine passen maakt of zelfs voetje voor voetje loopt. e. Erg voorzichtig, niet6 vlot, loopt. f. Te snel loopt, afraffelt (jongens!).
Springen – kracht o
Aandachtspunten a. Hinkelen is een „kaatsende‟ beweging. Het contact met de grond is kort. Hoe langer het contact duurt hoe zwaarder het hinkelen eruitziet. Bij stilstaan na elke sprong is er sprake van hinkelen! b. Bij hinkelen over 9 meter (vanaf niveau III) starten uit stilstand voor de lijn. Telling: het aantal voetcontacten tussen de lijnen wordt geteld; Als het laatste voetcontact op de lijn is, telt deze wel mee.
o o
De opdracht wordt 2 keer uitgevoerd en de beste uitvoering telt. Het komt regelmatig voor als kinderen een verschil hebben tussen het linker- en rechterbeen. Dit is vaak een indicatie voor een asymmetrische ontwikkeling. Deze kinderen kunnen daarom vaak nog niet huppelen, omdat hierbij beide benen de hinkel maken. Eerst het linkere been gevolgd door het rechter been. Beoordeling: Niveau –I Als het kind het durft is het goed. Zo niet, noteer de hoogte die wel lukt. Niveau 0 Goed diepspringen: - zonder om te vallen of uit te stappen. Teken voetjes op de grond of de mat waarin het kind kan springen; - geen handen aan de grond. - Romp/rug klapt niet voorover (enigszins rechtop blijven). Veel kinderen die moeite hebben met diepspringen verlagen hun zwaartepunt door: o Af te stappen (in plaats van met twee benen te springen), dit is niveau –I. o Voor de sprong door hun knieën te gaan; dit is niveau –I. Bij twijfel: 1. hoger of lager laten springen. 2. vraag het kind:‟durf/kun je ook (een beetje) omhoog springen? De leerkracht mag een aanwijzing
o
19
Niveau I-X
geven. Afhankelijk van de uitvoering en de indruk of het kind het uiterste liet zien: twee of meer pogingen. „Kaatsend‟ wordt ook wel doorspringen genoemd. Een kort, licht grondcontact. Als een kind niet kaatst, lijkt het alsof er een rustmoment in de sprong zit. Het ziet er zwaar, traag uit. Mindervaardige hinkelaars zijn in het algemeen ook mindervaardige lopers en zeker geen sprinter. Tabel 1, bron….
Springen – coördinatie o
Aandachtspunten van het groepsformulier test: De wisselsprong lukt niet indien het kind: Een stappende en geen springende beweging maakt of een soort loopbeweging; Meedraait (45 graden) met de heupen; Niet op de plaats kan blijven. Jongens hebben in het algemeen meer moeite met deze vaardigheid dan meisjes. Zo huppelen jongens gemiddeld een jaar later dan meisjes. Bij deze vaardigheden is het mogelijk dat een hoger niveau wel en een lager niveau nog niet gehaald wordt. Noteer het als een kind veel corrigerende (arm)bewegingen maakt en moeite heeft met kaatsen/ doorspringen.
Klimmen o
Aandachtspunten van het groepsformulier test: Als kinderen angstig zijn, klimmen ze dicht tegen het klimraam aan, vaak met de knieën opzij. Noteer angst bij bijzonderheden: Om alternerend te kunnen klimmen is de verhouding van de sportafstand met de grootte van het kind van belang: a. kniehoogte = eenvoudig b. de helft van het bovenbeen = „norm‟ c. Heuphoogte = moeilijk Er is bij de vaardigheidniveaus uitgegaan van een sportafstand van 40 cm; Er is sprake van alternerend klimmen, indien minimaal t/m de 5e sport alternerend wordt geklommen De kwaliteit van het klimmen is belangrijk. De coördinatie van de benen (of een kind alternerend of niet alternerend klimt).
Rollen o
Aandachtspunten van het groepsformulier test: Als een kind schuin rolt, noteer welke kant het kind uitrolt (meestal de zwakke zijde); Voor de scheef rollers is de lijn vanaf niveau VIII gesloten. Laat deze kinderen niet op een kast rollen. Niveau VI, VIII en X niet doen als het kind niet goed (met 2 benen kaatsend) kan afzetten.
20
o
o
Let op hoe kinderen hun handen neer zetten en vingers. Noteer ook welke kant het kind uit rolt. Als het kind specifiek naar een kant uit rolt zal dit waarschijnlijk ook de wat zwakkere kant zijn. Let op: Als kinderen duizelig of misselijk zijn na een koprol dan kan dit wijzen volgens de theorie van Ayres op een overgevoelig vestibulair systeem.
Stuiten Aandachtspunten van het groepsformulier test: De bal moet goed stuiten, niet te fladderig (licht) zijn. Een basketbal stuit erg goed; De grootte van de ballon bepaalt de traagheid. Een grote ballon is traag. Brillen op, plakkers af! o Beoordeling Niveau -I Als kinderen de helft van de goed aangespeelde ballonnen kunnen vangen. o
Niveau 0 en I
De aantallen 3 en 6xde ballon raken zijn de „records‟ van het kind, Het aantal hoeft maar een keer gehaald te zijn.
Niveau III en VI
Bekijk beide handen 1 tot 3 pogingen. Het hoogste aantal telt.
Niveau VI
Als kinderen nog niet goed kunnen dribbelen (looppas en stuiten), verliezen ze vaak de bal, lopen meer achter de val aan dan dat zij de bal sturen of nemen het ritme van de bal aan, waardoor een soort huppel-/galoppas ontstaat.
Niveau VIII
Als kinderen meer dan 10 sec. of 15x kunnen stuiten met links en rechts zonder naar de bal te kijken.
Niveau X
Elke paal telt; na starten telt de eerste pion waar omheen gelopen wordt. Met andere woorden: de paal waar gestart wordt, mag nog niet worden meegeteld. Twaalf x in 30 sec. haalt meer dan 80% (LVS-normering). Noteer het aantal eventueel bij de bijzonderheden. Bij elf x of minder wordt dit item niet gehaald. Vijftien x is veel. Wordt gehaald door de beste 10% Tabel 2, beoordeling stuiten
Vangen o
Aandachtspunten van het groepsformulier test:
21
De grootte en de zachtheid van de bal zijn van invloed op het vangen; Bij vaardigheidsniveau II en III wordt met een niet te harde, gewone, bal geworpen; Brillen op, plakkers af! Bij 6 worpen naast het lichaam: 2x links, 2x rechts en 2x hoog. o Beoordeling: Niveau I Vangt 2 of 3 van de 3x door zichzelf opgegooide ballonnen. Niveau II
Vangt 5 of 6 van de 6 naar de borst gegooide ballen.
Niveau III
Vangt 5 of 6 van 6 naast het lichaam gegooide ballen; 2x links, 2x rechts en 2x hoog. Als een kind aan een zijde niet of met veel moeite de bal vangt, noteer deze zijde.
Niveau IV
Vangt 5 of 6 van de 6 voor de borst gegooide tennisballen.
Niveau VI
vangt 5 of 6 van de 6 tennisballen; 2x links, 2x rechts en 2x hoog. Zie III.
Niveau VIII
Vangt 5 of 6 van de 6x een tennisbal met 1 hand; 2x links, 2x rechts en 2x hoog. Zie III.
Niveau X
Vangt 5 of 6 van de 6x een zelf (via de muur) geworpen tennisbal. Bij deze vaardigheid worden in feite zowel het mikken als het vangen beoordeeld. Tabel 3, beoordeling stuiten
Gooien o
Aandachtspunten van het groepsformulier test: Het gaat om het (bovenhands) hard gooien van een klein voorwerp. Niet om (precies) mikken! Niveau –I t/m VII met een klein voorwerp: “ pittenzak of tennisbal” . Niveau VII en X met een grote bal. Er moet hard gegooid worden: „Zo hard of zo ver als je kunt!‟. Indien er op een doel (kranten!) gegooid wordt, is de plaatsing van de kranten van groot belang; Het plaatsen van matten of banken kan de plaatsing van de benen beïnvloeden!
Mikken o
Aandachtspunten van het groepsformulier test: Situaties:
22
Niveaus –I en 0: 6 pogingen Niveaus I t/m III: vanaf een mat een bal in de onderste 3 kastdelen mikken. De mat ligt 1,5 meter voor de kast. 10 pogingen. Niveaus IV en V: vanaf een mat een bal in een korf gooien. E korf ligt op de bovenste3 kastdelen. De mat ligt 2 meter voor de kast. 10 pogingen. Niveaus VI t/m X: vanaf een mat een bal in de korf gooien. De korf staat op de laagste stand (2.10 meter). De mat ligt op 2 meter van de korf. 10 pogingen.
23
Overzicht ‘Bijzondere Gymlessen’ Hieronder is het schema van de „Bijzondere Gymlessen‟ weergegeven. De lessen zijn ingedeeld in de verschillende thema‟s waar een reguliere gymles ook aandacht aan besteed. Verder zijn er iedere les 2 thema‟s die aan bod komen. Na vijf weken zijn alle thema‟s behandeld en worden deze in de komende 5 weken herhaald op een moeilijker niveau. Weken
Thema’s
Week 1
Afnemen metingen (startmeting)
Week 2
o o
Balanceren Klauteren, klimmen
Week 3
o o
Springen Werpen, vangen
Week 4
o o
Rollen Voortbewegen met een bal of ander voorwerp
Week 5
o o
Zwaaien Mikken
Week 6
o o o
vanaf deze week worden de oefeningen moeilijker! Balanceren Klauteren, klimmen
Week 7
o o
Springen Werpen, vangen
Week 8
o o
Rollen Voortbewegen met een bal of ander voorwerp
Week 9
o o
Zwaaien Mikken
Week 10
Welke leerlingen
Afnemen metingen (eindmeting)
24
Uitwerking ‘Bijzondere Lessen’11 Hieronder zullen de eerste 5 lessen toegelicht worden. Dit houdt in dat hieronder een uitwerking te vinden is over de inhoud. De lessen zijn als handleiding bedoeld en kunnen door eigen creativiteit aangevuld worden. De laatste 5 lessen worden gemaakt door de studenten zelf, hierbij moeten de thema‟s en de tussenkopjes van de eerste 5 lessen wel worden vervlochten in de lessen. Verder blijft het belangrijkste punt het leerproces van de deelnemende kinderen. De lessen hierop aanpassen is de grootste en belangrijkste uitdaging van de „Bijzondere Gymlessen‟. Het is dan ook de bedoeling dat de kinderen door deze lessen hun motorische achterstand inlopen en dit vergt inzicht en aandacht van de studenten om de lessen goed aan te laten sluiten op het kind. Elk kind zal zijn eigen probleempunten hebben. Hier is het dan ook de uitdaging voor de studenten om iedere les voor ieder kind interessant te maken. De kinderen die wel goed zijn helpen de „zwakkere‟ kinderen en stimuleren hen. Elk kind volgt de basisles. Hiernaast zal elk kind zijn motorische vaardigheid oefenen waarin hij de meeste achterstand heeft. Het is de taak van de student om samen met het kind deze vaardigheid te ontwikkelen en de oefening te verzwaren wanneer mogelijk. Dit omdat uit onderzoek is gebleken dat de motorische vaardigheden niet voldoende verbeteren wanneer 1x per week een „Bijzondere Gymles‟ wordt gevolgd. Het is daarom van belang dat ieder kind elke les deze persoonlijk motorische vaardigheid met de meeste problemen oefent en deze oefening ook mee naar huis neemt als huiswerkoefening. Door de moeilijkste vaardigheid dagelijks te trainen zal de meeste vooruitgang worden geboekt.
25
Voorbereiding les 1 Tijdens de eerste les van de „Bijzondere Gymlessen‟ zal een kennismaking en de meting centraal staan. Al eerder in het raamwerk is informatie verschaft over het afnemen van de meting. Samenvattende herhaling: Elk kind wordt toegekend aan een student Fysiotherapie, zodat iedere student maximaal 3 kinderen tot zijn beschikking heeft. Er vindt een kennismaking plaats tussen beiden, waarbij van belang is dat een goede start wordt gemaakt en een vertrouwensband ontstaat. De desbetreffende student zal de meting afnemen bij zijn toegedeelde kinderen. Elk kind zal op verschillende onderdelen getest worden. De test staat vermeld in bijlage 2. Eerder in het raamwerk staat beschreven hoe de test afgenomen dient te worden. Neem alle onderdelen door en noteer het behaalde niveau en eventuele opmerkingen per kind. Op deze manier staat vast wat het startniveau van elk kind is vooraf aan de „Bijzondere Gymlessen‟. In week 10 zal de meting nogmaals uitgevoerd worden op eenzelfde manier. Na het afnemen van de meting zullen de meetgegevens van week 1 erbij gepakt worden en zullen vorderingen in de motorische vaardigheden bekend zijn. Van belang is de gegevens niet vooraf aan de test erbij te pakken, om de test niet te laten beïnvloeden door uitkomsten van de eerste meting. Wanneer de meting afgenomen is en bekend is welke motorische vaardigheid de meeste achterstand heeft per kind, zullen de studenten per kind een makkelijke oefening bedenken voor deze vaardigheid. Het dient een makkelijke oefening te zijn, welke ook als huiswerkoefening mee naar huis gestuurd wordt. Bovendien moet de oefening aan te passen zijn in het niveau. Wanneer het kind verbeterd in de vaardigheid zal de oefening aangepast moeten worden, om op een hoger niveau van functioneren te komen. Is iedereen klaar met de meting en de persoonlijke oefeningen en is er nog tijd over, dan kan een spel worden gedaan, bijvoorbeeld tikkertje (met of zonder verlosser) of voetbal.
26
Voorbereiding les 2
15 19
Deze les zullen de thema‟s balanceren, klimmen en klauteren centraal staan. De gymzaal wordt in tweeën gedeeld, waarbij op elke helft 1 thema voorkomt. Verdeel de klas in twee groepen. Halverwege de les zullen de groepen wisselen van helft inclusief de studenten. Voordat er van helft gewisseld wordt, zal elk kind zijn motorische vaardigheid oefenen samen met een student waarin hij de meeste achterstand heeft. Hieronder zijn de thema‟s in verschillende onderdelen ingedeeld. Bij ieder onderdeel is een voorbeeldoefening gegeven. Deze dient aangepast te worden aan het niveau van de kinderen die deelnemen. Je kunt gebruik maken van de voorbeeldoefeningen, maar eigen creativiteit is ook gewenst. Zorg er wel voor dat alle onderdelen aan bod komen in de les. Balanceren Leeftijd 4-7: In zit/stand Benodigdheden: o Grote of redelijk platte tol en een grote bal. Uitvoering: o Laat de kinderen op een tol staan en balanceren op 1 of 2 benen. o Ook kunnen de kinderen op een grote bal gaan zitten. Houdt hierbij de voeten van de vloer en balanceer in zit, eventueel door gebruik te maken van de handen. De oefening is moeilijker te maken door een 2e persoon de bal te laten bewegen. Laat deze 2 kinderen in deze oefening elkaar aankijken. Balanceren en lopen Benodigdheden: o lijn op de vloer, balk, bank, kasten en evt. voorwerp om vast te houden. Uitvoering: o Loop voet voor voet over een lijn op de vloer, vooruit en achteruit. Eventueel kan je een voorwerp in de hand of op het hoofd houden tijdens het uitvoeren. Deze oefening is moeilijker te maken door de lijn te vervangen door een balk. Ook kan het leuk zijn om in een rijtje achter elkaar over de balk te balanceren. Dit is echter wel een moeilijke opdracht, waarbij goed samengewerkt moet worden. o Balanceer over een horizontaal hangende bank tussen twee kasten op hoogte. Lopen op een schuin vlak Benodigdheden: o banken, kast of wandrek Uitvoering: o Plaats de banken schuin aan een kast of wandrek, tot half hoog voor de jongere kinderen. Loop omhoog en omlaag over de banken met of zonder gebruik te maken van de handen. Parcours Benodigdheden: o banken, balken, kasten, matten, ballen (afhankelijk van wat er beschikbaar is). Uitvoering: o Maak een parcours met horizontale en schuine banken, balken, kasten en matten. Verdeel de kinderen in groepjes. Elke groep brengt vijf ballen van de ene kant van het parcours naar de andere kant.
27
Leeftijd 8-12: In zit/stand Benodigdheden: o Kleine of bolle tol en een grote bal. Uitvoering: o Laat de oudere kinderen op een kleine of bolle tol staan en balanceren op 1 of 2 benen. o Ook kunnen de kinderen op een grote bal gaan zitten. Houdt hierbij de voeten van de vloer en balanceer in zit. De oefening is moeilijker te maken door een 2 e persoon de bal te laten bewegen. Laat deze 2 kinderen in deze oefening achter elkaar staan, zodat ze elkaar niet aankijken. Degene die op de bal zit moet zo reageren op onverwachte bewegingen van de bal. Balanceren en lopen Benodigdheden: o balk, bank, kasten, pionnen en evt. voorwerp om vast te houden. Uitvoering: o Loop voet voor voet over een balk, zowel vooruit als achteruit en maak een draai op de balk. Eventueel kan hierbij een voorwerp worden vastgehouden of op het hoofd gelegd worden. De oefening is moeilijker te maken door obstakels, zoals pionnen, op de balk te plaatsen. Stap dan over de obstakels heen, om over de balk te balanceren. o Balanceer over een horizontaal hangende bank tussen twee kasten op hoogte. Eventueel kan samen gewerkt worden in deze opdracht. Balanceer over de bank in een rijtje, waarbij iedereen de schouders van zijn/haar voorganger vasthoudt. Lopen op een schuin vlak Benodigdheden: o banken, kast of wandrek Uitvoering: o Plaats de banken schuin aan een kast of wandrek, hoger en schuiner dan bij de jongere kinderen. Loop omhoog en omlaag over de banken zonder gebruik te maken van de handen. Parcours Benodigdheden: o banken, balken, kasten, matten, ballen (afhankelijk van wat er beschikbaar is). Uitvoering: o De oefening is hetzelfde als bij de kinderen van 4-7 jaar. Maak een parcours met horizontale en schuine banken, balken, kasten en matten. Het parcours is moeilijker te maken, door de onderdelen hoger, schuiner te zetten of het parcours langer te maken. Verdeel de kinderen in groepjes. Elke groep brengt tien ballen van de ene kant van het parcours naar de andere kant. Klimmen en Klauteren Leeftijd 4-7: Wandrek Benodigdheden: o wandrek
28
Uitvoering: o Plaats het wandrek verticaal of schuin. De kinderen klimmen omhoog tot waar ze durven en kunnen. Kruip door het wandrek heen een klim aan de andere kant terug omlaag. Kasten en banken Benodigdheden: o kasten, banken evt. een klimrek (afhankelijk van wat aanwezig is). Uitvoering: o Laat de kinderen over de banken en kasten klimmen, die met elkaar verbonden staan. Wanneer een klimrek aanwezig is kan ook deze toegevoegd worden om over te klimmen. Touwen; klimmend verplaatsen Benodigdheden: o touwen en matten Uitvoering: o De touwen hangen stil en er liggen matten onder voor de veiligheid. Leg enkele knopen in elk touw. De kinderen klimmen onder in de touwen van touw naar touw. Hierbij kunnen ze gebruik maken van de knopen om op te staan. Touwen; omhoog klimmen Benodigdheden: o touwen en matten Uitvoering: o De touwen hangen stil en matten liggen eronder voor de veiligheid. Leg meerdere knopen in het touw om op te kunnen staan. Klim omhoog in het touw. Leeftijd 8-12: Wandrek Benodigdheden: o wandrek Uitvoering: o De oefening is hetzelfde als bij de kinderen van 4-7 jaar. Plaats het wandrek verticaal of schuin. De kinderen klimmen omhoog tot waar ze durven en kunnen. Kruip door het wandrek heen een klim aan de andere kant terug omlaag. De oudere kinderen durven en kunnen hoger te klimmen dan de jongeren. Kasten en banken Benodigdheden: o kasten, banken evt. een klimrek (afhankelijk van wat aanwezig is). Uitvoering: o De oefening is hetzelfde als bij de kinderen van 4-7 jaar. Laat de kinderen over de banken, kasten en klimrek klimmen, die met elkaar verbonden staan. Maak een moeilijkere opstelling voor de oudere kinderen. Zij kunnen bijvoorbeeld over hogere kasten heen klimmen. Touwen; klimmend verplaatsen Benodigdheden: o touwen en matten
29
Uitvoering: o De touwen hangen stil en er liggen matten onder voor de veiligheid. Leg enkele knopen in elk touw op verschillende hoogte. De kinderen klimmen van touw naar touw en kunnen hierbij gebruik maken van de knopen om op te staan. Maak de oefening moeilijker door de kinderen hoger in de touwen te laten klimmen en verplaatsen. Bovendien kunnen zij zich verplaatsen over meer touwen dan de jongere kinderen. Touwen; omhoog klimmen Benodigdheden: o touwen en matten Uitvoering: o De touwen hangen stil en matten liggen eronder voor de veiligheid. Leg enkele knopen in het touw (minder dan bij de jongere kinderen) om op te kunnen staan. Klim omhoog in het touw. De oefening is moeilijk voor de oudere kinderen doordat zij hoger kunnen klimmen in het touw.
30
Voorbereiding les 3
15 19
Deze les zullen de thema‟s springen, werpen en vangen centraal staan. De gymzaal wordt in tweeën gedeeld, waarbij op elke helft 1 thema voorkomt. Verdeel de klas in twee groepen. Halverwege de les zullen de groepen wisselen van helft inclusief de studenten. Voordat er van helft gewisseld wordt, zal elk kind zijn motorische vaardigheid oefenen samen met een student waarin hij de meeste achterstand heeft. Hieronder zijn de thema‟s in verschillende onderdelen ingedeeld. Bij ieder onderdeel is een voorbeeldoefening gegeven. Deze dient aangepast te worden aan het niveau van de kinderen die deelnemen. Je kunt gebruik maken van de voorbeeldoefeningen, maar eigen creativiteit is ook gewenst. Zorg er wel voor dat alle onderdelen aan bod komen in de les. Springen Leeftijd 4-7: Verspringen/hoogspringen/diepspringen Benodigdheden: o Matten, wandrek of kast en kleine springtouwen. Uitvoering: o Verschillende manieren van springen laten uitvoeren, zoals afzetten met 1 been of beide benen. Dit kan aan de hand van verschillende matten. De kinderen springen van mat naar mat, verspringen. o Ook bij touwtje springen leren de kinderen hoogspringen, (klein touw/1 persoon). o Verder voor het diepspringen kan het wandrek schuin neergezet worden met een dikke mat eronder. De kinderen op het wandrek laten klimmen hoe hoog ze durven en hier de kinderen erdoorheen laten klimmen en af laten springen. Let hierbij op dat de landing goed gaat en dat de kinderen pas springen als ze stil hangen. Hinkelen/ huppelen Benodigdheden: o Attributen voor een parcours zoals: stokken, matten, lintjes, pionnen, ballen. Uitvoering: o Kinderen laten hinkelen en huppelen, dit is springen met kracht. Dit kun je aan de hand van een estafette spel laten doen als het goed gaat of aan de hand van een parcours. Hierbij leer je de kinderen hinkelen en te huppelen en tegelijkertijd ook coördinatie toe te passen. Trampoline Benodigdheden: o Trampoline en matten. Uitvoering: o Kinderen op de trampoline laten springen en eraf laten springen en goed terecht laten komen, op 2 benen. Springen en coördinatie Benodigdheden: o lijn, hoepels of ander voorwerp waar kinderen in terecht moeten komen en waarbij de veiligheid bewaard blijft, misschien met krijt rondjes op de grond tekenen.
31
Uitvoering: o Springen met 2 benen= kangaroe sprong, hiermee wordt bedoeld dat het kind met twee benen recht over een lijn kan springen dus van voor naar achter met 2 benen tegelijkertijd. o Wisselsprongen, dit zijn sprongen met de 2 benen apart. Hierbij is het de bedoeling dat de kinderen in spreidstand staan met 1 voet voor en 1 voet achter en dit dan per sprong wisselen, hierbij kun je gebruik maken van een lijn waar de kinderen overheen moeten springen. o Skisprongen, dit zijn sprongen met 2 benen tegelijkertijd. Dit is anders dan de kangaroe sprong omdat hier niet van voor naar achter maar van links naar rechts gesprongen wordt. Hierbij kan er ook gebruik gemaakt worden van een lijn waar de kinderen overheen moeten springen. o Springen in bepaalde stukken= richten en coördinatie sprongen. Hiermee wordt bedoeld dat de kinderen in de gelegde ringen of met krijt getekende ringen moeten springen. Leeftijd 8-12: Verspringen/hoogspringen/diepspringen Benodigdheden: o Matten, groot springtouw, kast of andere attributen waar de kinderen overheen kunnen springen eventueel met trampoline of springplank. Uitvoering: o Verschillende manieren van springen laten uitvoeren, afzetten met 1 been of beide benen. Dit kun je moeilijker maken voor deze leeftijd door kinderen over iets heen te laten springen, zoals een kast. o Ook kun je touwtje springen in verschillende spelvormen, zoals met een groot touw waar meerdere mensen tegelijkertijd in springen. o Dit laatste onderdeel is hetzelfde als de leeftijd hierboven. De kinderen zullen wel vanaf een hogere stand durven te springen. Hinkelen/ huppelen Benodigdheden: o Attributen voor een parcours zoals: stokken, matten, lintjes, pionnen, ballen. Uitvoering: o Idem aan bovenstaande leeftijd. Dit kun je moeilijker maken aan de hand van een estafette spel en als het goed gaat of aan de hand van een parcours, waarbij de kinderen ook over attributen moeten hinkelen of huppelen, waarbij ook afstand afgelegd moet worden, minder hinkels of huppels voor een grotere afstand. Trampoline Benodigdheden: o Trampoline, matten. Uitvoering: o Kinderen met een aanloop in de trampoline laten springen en hier zo hoog mogelijk uit laten springen en goed landen op twee benen. Dit kun je moeilijker maken door verschillende sprongen te vragen, knieën gestrekt of gebogen, hoog of ver, gedraaid landen en gebruik te maken verschillende uitdagingen om kinderen ergens overheen te laten springen.
32
Springen en coördinatie Benodigdheden: o lijn, bank, hoepels of ander voorwerp waar kinderen in terecht moeten komen en waarbij de veiligheid bewaard blijft, misschien met krijt rondjes op de grond tekenen. Uitvoering: o Springen met 2 benen= kangaroe sprong, gelijk aan de bovengenoemde leeftijd. Voor deze leeftijd kan dit moeilijker gemaakt worden door de kinderen met deze sprong over een bank te laten springen. o Wisselsprongen, dit zijn sprongen met de 2 benen apart, gelijk aan de bovengenoemde leeftijd. Dit kun je moeilijker maken door kinderen op een bepaald ritme te laten springen, met een liedje of handen klappen. o Skisprongen, dit zijn sprongen met 2 benen tegelijkertijd, gelijk aan bovengenoemde leeftijd. Ook dit kun je moeilijker maken door gebruik te maken van dubbeltaken van ritme of iets gooien en vangen en tegelijkertijd springen. o Springen in bepaalde stukken= richten en coördinatie sprongen, hetzelfde als bovengenoemde leeftijd. Gelijk aan bovengenoemde coördinatiesprongen moeilijker te maken door dubbeltaken. Werpen en vangen Leeftijd 4-7: Ballen van verschillende grote overgooien Benodigdheden: o Ballen van verschillende grote zoals: tennisbal, volleybal, basketbal. Uitvoering: o Hierbij variëren qua afstand en manier van gooien. Bijvoorbeeld bovenhands gooien met een of twee handen, onderhands met en of twee handen of beide armen voor de borst uit stoten. Ook kunnen de kinderen de ballen stuiteren en dribbelen. Teambal/ lummelen Benodigdheden: o Ballen weer van verschillende grote. Uitvoering: o Lummelen of teamballen, hierbij goed letten op het samen spelen. Basketballen in hoepels Benodigdheden: o Basketbal en hoepels Uitvoering: o Kinderen in 2 teams laten basketballen, lopen met stuiteren en overgooien. Hierbij liggen 2 hoepels op de grond als goal en moeten de kinderen bijvoorbeeld 4 x hebben overgespeeld voordat zij de bal in de hoepel stuiteren. Leeftijd 8-12: Ballen van verschillende grote en zwaarte overgooien Benodigdheden: o Ballen van verschillende grote zoals: tennisbal, volleybal, basketbal. Uitvoering: o Idem aan hierboven bij andere leeftijd. Hierbij variëren qua afstand en manier van gooien. Verder bij deze leeftijd gebruik maken ook van zwaardere ballen. Moeilijker
33
te maken door gebruik te maken van de muur. Ook stuiteren en dribbelen kan hierin verwerkt worden. Teambal/ lummelen Benodigdheden: o Ballen weer van verschillende grote. Uitvoering: o Idem aan hierboven genoemd bij de andere leeftijd. Dit moeilijker maken door meerdere tikkers, kleinere of grotere ruimte. Overgooivolleybal Benodigdheden: o Volleybal, net op hoogte. Uitvoering: o Dit is volleyballen met een net en twee groepen. Hierbij mag de bal alleen gevangen en gegooid worden, in plaats van slaan en tikken naar de bal zoals bij het echt volleybal. Je verdient een punt wanneer de bal op de grond komt. Ook hierbij kun je bijvoorbeeld afspreken minstens 3x over te gooien.
34
Voorbereiding les 4
15 19
Deze les zullen de thema‟s: rollen en het voortbewegen met een bal of ander voorwerp centraal staan. De gymzaal wordt in tweeën gedeeld, waarbij op elke helft 1 thema voorkomt. Verdeel de klas in twee groepen. Halverwege de les zullen de groepen wisselen van helft inclusief de studenten. Voordat er van helft gewisseld wordt, zal elk kind zijn motorische vaardigheid oefenen samen met een student waarin hij de meeste achterstand heeft. Hieronder zijn de thema‟s in verschillende onderdelen ingedeeld. Bij ieder onderdeel is een voorbeeldoefening gegeven. Deze dient aangepast te worden aan het niveau van de kinderen die deelnemen. Je kunt gebruik maken van de voorbeeldoefeningen, maar eigen creativiteit is ook gewenst. Zorg er wel voor dat alle onderdelen aan bod komen in de les. Rollen Leeftijd 4-7: Koprollen op de mat Benodigdheden: o Matten, pionnetjes en stokken. Uitvoering: o Maak een koprol op de mat. Laat hierbij de kinderen verschillende manieren van rollen uitvoeren zoals: vooruit, achteruit, opzij (op de buik liggen en dan omrollen) Je kunt dit uitdagender maken door de kinderen van een kleine helling te laten rollen of door de kinderen over iets heen te laten rollen. Ook kun je dit moeilijker maken om bijvoorbeeld vanuit zit en dan vanuit stand te laten koprollen. Koprollen over een stang Benodigdheden: o Matten, rek met een stang of andere stang die goed vastzit. Uitvoering: o Laat de kinderen over de stang koprollen. Hierbij net als hierboven genoemd voor en achterover laten rollen. Dit kun je moeilijker maken door de kinderen te laten koprollen in verschillende standen bijvoorbeeld gestrekte of gebogen armen. Koprollen in de ringen Benodigdheden: o Matten en ringen. Uitvoering: o Laat de kinderen in de ringen hangen en hier een koprol voor en achterover maken. Dit kun je moeilijker maken door kinderen met gestrekte of gebogen armen te laten koprollen. Ook kun je de startstand veranderen bijvoorbeeld met of zonder afzet. Leeftijd 8-12: Koprollen op de mat Benodigdheden: o Matten, pionnetjes, stokken, trampoline, springplank. Uitvoering: o Dit idem aan de jongere groep. Hier kan ook verschil worden gemaakt in de afzet. Namelijk de kinderen op een mat laten springen en dan gelijk een koprol laten maken. Dit wanneer aanwezig met een trampoline of springplank. Ook dit kan
35
moeilijker gemaakt worden door met of zonder steun van de handen een koprol te maken. Wanneer de kinderen erg goed zijn kan er ook gekoprold worden in combinatie met een handstand of radslag. Koprollen over een stang Benodigdheden: o Matten, een rek waar je doorheen kan koprollen of verschillende stangen die je op hoogte kunt instellen. Uitvoering: o Laat de kinderen over een stang koprollen, dit net zoals voor de jongere groep voor en achterwaarts. Om het moeilijker te maken laat de kinderen bijvoorbeeld door het rek koprollen en dit steeds hoger. Hiernaast kun je de kinderen ook laten koprollen met gestrekte armen of met 1 been. Verder kun je ook de kinderen eerst op de stang laten zitten en dan vanuit zit voor of achterwaarts koprollen. Koprollen in de ringen Benodigdheden: o Matten en ringen Uitvoering: o Laat de kinderen in de ringen hangen en hier een koprol voor en achterover maken, gelijk aan de jongere groep. Je kunt dit moeilijker maken door de kinderen ook te laten zwaaien en dan te koprollen. Ook hierbij kun je op de uitvoering letten en dit afwisselen met gestrekte of gebogen armen. Koprollen in teams Benodigdheden: o Matten Uitvoering: o Laat de kinderen drietallen vormen of 2 tallen en de begeleider en laat 1 kind koprollen doormiddel van de andere 2 mensen. Dit kan eerst tegen de muur, dan heeft het kind meer steunpunten en daarna in de vrije lucht. Voortbewegen met een bal of ander voorwerp Leeftijd 4-7: Stuiten/Skippy o Benodigdheden: Ballen, skippyballen. Uitvoering: o Laat een kind met de bal stuiteren. Dit wordt afgewisseld met de voorkeurshand en de andere hand. Laat het kind wanneer dit goed gaat lopen met de bal en tegelijkertijd stuiteren. Dit kun je altijd moeilijker maken door het stukje lopen met verschillende hindernissen te maken, bijvoorbeeld om pionnetjes heen slalommen. Hockey Benodigdheden: o Hockeystick en bal of schijf. Uitvoering: o Laat de kinderen met een hockeystick een bal of schijf voortbewegen. Let erop dat de kinderen niet gaan slaan maar de bal meeslepen, dit kun je afwisselen met kleine tikjes. Dit kun je moeilijker maken door het stukje lopen met verschillende vormen te doen zoals slalom of extra opdrachten tussendoor zoals iets omslaan met de bal.
36
Estafette Benodigdheden: o Lintjes, ballen, stokken, zandzakjes. Uitvoering: o Laat de kinderen met verschillende voorwerpen een parcours lopen en maak hier een teamsport van. Laat de kinderen omstebeurt lopen. Het makkelijker of moeilijker maken van het parcours bepaald het niveau van de oefening. Leeftijd 8-12: Stuiten/Skippy Benodigdheden: o Ballen, skippyballen. Uitvoering: o Dit idem aan de jongere leeftijd. Om de oefening moeilijker te maken kun je de kinderen kort of lang laten stuiteren, hiermee wordt bedoeld het hoog en langzaam of kort en snel stuiteren. Ook hierbij kan de oefening moeilijker worden door het pacours wat te lopen aan te passen. Hockey Benodigdheden: o Hockeystick en bal of puck Uitvoering: o Dit idem aan de jongere leeftijd. De oefening kan weer het makkelijkst zwaarder worden gemaakt door het pacours aan te passen. Estafette Benodigdheden: o Lintjes, ballen, stokken, zandzakjes. Uitvoering: o Dit idem aan de jongere leeftijd. De oefening kan weer het makkelijkst zwaarder worden gemaakt door het pacours aan te passen.
37
Voorbereiding les 5
15 19
Deze les zullen de thema‟s mikken en zwaaien centraal staan. De gymzaal wordt in tweeën gedeeld, waarbij op elke helft 1 thema voorkomt. Verdeel de klas in twee groepen. Halverwege de les zullen de groepen wisselen van helft inclusief de studenten. Voordat er van helft gewisseld wordt, zal elk kind zijn motorische vaardigheid oefenen samen met een student waarin hij de meeste achterstand heeft. Hieronder zijn de thema‟s in verschillende onderdelen ingedeeld. Bij ieder onderdeel is een voorbeeldoefening gegeven. Deze dient aangepast te worden aan het niveau van de kinderen die deelnemen. Je kunt gebruik maken van de voorbeeldoefeningen, maar eigen creativiteit is ook gewenst. Zorg er wel voor dat alle onderdelen aan bod komen in de les. Mikken Leeftijd 4-7: Gooien Benodigdheden: o bak/hoepel, matjes en ballen Uitvoering: o Plaats een open bak of hoepel om ballen vanuit stilstand in te gooien. De ballen kunnen onderhands of bovenhands gegooid worden. Probeer van verschillende kanten in de bak/hoepel te mikken. Plaats bijvoorbeeld matjes om aan te geven waar de kinderen moeten staan om te gooien. Plaats deze matjes op verschillende afstand van de bak/hoepel. Rollen Benodigdheden: o kegels en ballen Uitvoering: o Zet enkele kegels bij elkaar, bijvoorbeeld zoals bij bowlen. Rol met een bal over de grond en probeer de kegels om te rollen. Gebruik een lijn op de grond om aan te geven vanaf waar de bal gerold moet worden. Ook is het mogelijk om te wisselen met lichte en zwaardere ballen. Spelvorm; ringhockey Benodigdheden: o stokken, kleine ringen en kegels Uitvoering: o Plaats meerdere kegels aan weerzijde van de zaal, bijvoorbeeld op de beide achterlijnen. Verdeel de groep in tweeën. Iedereen heeft een stok en er zijn meerdere ringen in het spel. Elk team probeert de kegels van de tegenpartij om te krijgen, door een ring m.b.v. de stok over de grond te schuiven. De kinderen mogen overal in het veld lopen, maar mogen de kegels niet verdedigen met de voeten. Gebruik hiervoor de stok. Spelvorm; trefbal Benodigdheden: o ballen Uitvoering: o Verdeel de groep over 2 teams om trefbal te spelen. Ieder team blijft op zijn eigen helft. Gooi iemand van de tegenpartij af door een bal op hem/haar te gooien.
38
Wanneer je af bent neem je geen deel meer aan het spel en ga je aan de kant zitten. Door de bal te ontwijken of te vangen voorkom je afgegooid te worden. Leeftijd 8-12: Gooien Benodigdheden: o bak/hoepel, matjes en ballen Uitvoering: o Plaats een open bak of hoepel om ballen in de gooien, nu vanuit een aanloop. Plaats verschillende matjes om aan te geven vanaf waar de bal gegooid moet worden. Neem een aanloopje en gooi de bal onderhands, bovenhands, met 1 of twee handen in de bak of hoepel. Rollen Benodigdheden: o kegels en ballen Uitvoering: o Zet enkele kegels bij elkaar, bijvoorbeeld zoals bij bowlen. Rol met een bal over de grond en probeer de kegels om te rollen. Gebruik een lijn op de grond om aan te geven vanaf waar de bal gerold moet worden. De oudere kinderen kunnen van een grotere afstand de kegels omrollen. Ook is het mogelijk om te wisselen met lichte en zwaardere ballen. Spelvorm; ringhockey Benodigdheden: o stokken, kleine ringen en kegels Uitvoering: o Het spel is hetzelfde als bij de kinderen van 4-7 jaar. Plaats meerdere kegels aan weerzijde van de zaal. Verdeel de groep in tweeën. Iedereen heeft een stok en er zijn meerdere ringen in het spel. Elk team probeert de kegels van de tegenpartij om te krijgen, door een ring m.b.v. de stok over de grond te schuiven. Het is niet toegestaan om de voeten te gebruiken. Ieder team moet op zijn eigen helft blijven en vanaf de middenlijn mikken op de kegels. Spelvorm; trefbal Benodigdheden: o ballen Uitvoering: o Dit spel is hetzelfde als bij de kinderen van 4-7 jaar. Verdeel de groep over 2 teams om trefbal te spelen. Ieder team blijft op zijn eigen helft. Gooi iemand van de tegenpartij af door een bal op hem/haar te gooien. Wanneer je af bent neem je geen deel meer aan het spel en ga je aan de kant zitten. Door de bal te ontwijken of te vangen voorkom je afgegooid te worden. Het spel is moeilijker te maken door meerdere ballen in het spel te gebruiken. Zwaaien Leeftijd 4-7: Touwen, Benodigdheden: o touwen en matten
39
Uitvoering: o Leg een knoop onder in het touw. Zet af en zwaai met het touw op en neer. Gebruik de knoop om op te zitten of te staan. Leg matten onder de touwen voor de veiligheid. o Door 2 touwen aan elkaar te knopen, kun je een schommel maken. Laat 1 kind op de gemaakte schommel zitten en laat een ander kind duwen. Stimuleer hierbij de samenwerking. Verplaatsen met touwen Benodigdheden: o touwen, banken en matten Uitvoering: o Plaats een bank aan elke zijde van de touwen. Om het moeilijker te maken vergroot je de afstand tussen de banken. De kinderen zwaaien met een touw van bank naar bank. Leg matten onder de touwen voor de veiligheid. Ringen Benodigdheden: o ringen en matten Uitvoering: o Leg matten onder de ringen voor de veiligheid. De kinderen houden de ringen met 2 handen vast en zwaaien op en neer. Verleen als begeleider hulp waar nodig is en waarborg de veiligheid. Zwaai zo hoog en hard als je durft. Apenkooi Benodigdheden: o Touwen, ringen, matten, kasten en banken (afhankelijk van wat er aanwezig is) Uitvoering: o Plaats matten, kasten en banken in de buurt van de touwen en ringen, zodat alles met elkaar verbonden staat. Een persoon is de tikker en de rest probeer de tikker te ontwijken. Het is niet toegestaan om op de vloer te komen, dus verplaats je over de verschillende toestellen en gebruik de touwen en ringen om naar een ander toestel te zwaaien. Leeftijd 8-12: Touwen Benodigdheden: o touwen en matten Uitvoering: o Leg een knoop onder in het touw. Zet af en zwaai met het touw op en neer. Gebruik de knoop om op te zitten of te staan. Leg matten onder de touwen voor de veiligheid. De oudere kinderen kunnen harder en verder zwaaien dan de jongere kinderen. Ook is de oefening moeilijker te maken door geen knoop in het touw te leggen. o Ook bij de oudere kinderen kan een schommel gemaakt worden van twee touwen door ze aan elkaar te knopen. Laat ze samenwerken en elkaar leren vertrouwen door samen te werken. 1 kind zit op de schommel en een ander duwt. Verplaatsen met touwen Benodigdheden: o touwen, banken, kasten en matten
40
Uitvoering: o Plaats aan elke zijde van de touwen een bank of een kast. Om het moeilijker te maken vergroot je de afstand tussen de banken. Bovendien zijn de kasten hoger dan de banken, waardoor het moeilijker is om hierop te landen. De kinderen zwaaien met een touw van de ene naar de andere kant. Leg matten onder de touwen voor de veiligheid. Ringen Benodigdheden: o ringen en matten Uitvoering: o De oefening is hetzelfde als voor de kinderen van 4-7 jaar. Leg matten onder de ringen voor de veiligheid. De kinderen houden de ringen met 2 handen vast en zwaaien op en neer. De oudere kinderen kunnen hoger en harder zwaaien dan de jongeren. Maak de oefening moeilijker door op het hoogste punt van de zwaai (helemaal het uiterste 2 punten) een draai van 180° te maken en aan de andere zijde weer terug te draaien. Probeer hiermee te spelen om een „ritme‟ te krijgen. Apenkooi Benodigdheden: o Touwen, ringen, matten, kasten en banken (afhankelijk van wat er aanwezig is) Uitvoering: o Dit spel is hetzelfde als bij de kinderen van 4-7 jaar. Plaats matten, kasten en banken in de buurt van de touwen en ringen, zodat alles met elkaar verbonden staat. Een persoon is de tikker en de rest probeer de tikker te ontwijken. Het is niet toegestaan om op de vloer te komen, dus verplaats je over de verschillende toestellen en gebruik de touwen en ringen om naar een ander toestel te zwaaien. Maak het spel zo nodig moeilijker door meerdere tikkers in het spel aan te wijzen.
41
Bijlage 1, Overzicht CO-OP en NTT
8
Analyse NTT
CO-OP
Neuro Task Training
Cognitive Orientation to Daily Occupational
Aanpak
Taakgerichte behandelmethode
Cognitieve, taakgerichte behandelmethode
Werkwijze
Neuromotorische controle en leerprincipes
Goal-Plan-Do-Check
Benaderingswijze
Er wordt speciaal aandacht besteed voor de wijze waarop therapeuten het beste instructies en feedback kunnen geven
Top-down benadering
Behandelproces
4 Domeinen
5 fasen
1. Motorische sturing en controle
1. Voorbereiding
2. Motorische leertheorieën
2. Assesment
3. Competentie en/of attributiestijl
3. Introductie GPDC
4. Pedagogisch-didactisch Behandelfases
Voorwaarden Behandeling
4. Toepassen GPDC 5. Evaluatie
Bij domein 2; zijn er 3 verschillende fasen:
Onder GPDC vallen weer de volgende fases
1. Cognitieve fase
1.Dynamic Performance Analysis
2. Associatieve fase
2.Domain specific strategieën
3. Automatisatie fase
3. Gebruik van een pop
Time on task, of ook wel de tijd die men aan een taak besteedt
Enabling principles 1. make it fun 2. Doe een ding tegelijk 3. Werk naar onafhankelijkheid
42
4. Guided Discovery Behandelduur
9 tot 18 behandelingen 30 minuten per week.
12 behandelingen, 1 uur per week
Rol van therapeut
Bij domein 1 en 2 heeft de therapeut een sturende rol. Bij domein 3 en 4 krijgt de therapeut een coachrol.
Therapeut heeft coachrol, kind moet zelf probleem proberen op te lossen.
Rol van de ouders
In principe niet aanwezig maar kan wel aantal keer
Bij meeste behandelingen aanwezig
Effectiviteit
Effectief bij behandelingen van DCD
Effectief bij behandeling van DCD
Evaluatie
M-ABC meetinstrument of BHK meetinstrument
Aan het behandelproces, zal de laatste behandeling bestaan uit evalueren verder bij elke vaardigheid
Therapeut heeft coachrol, kind moet zelf probleem proberen op te lossen
43
Bijlage 2, vragenformulier als screening te gebruiken door de docent Screeningsformulier voor de (gym)docent Dit screeningsformulier dient ingevuld te worden voor elke kind dat in aanmerking zou kunnen komen voor ‟Bijzondere Gymlessen‟. Na het invullen van dit formulier wordt dit ingeleverd bij de studentcoördinator van de Hogeschool van Amsterdam. Naam kind: Groep: Leeftijd: Naam docent: Vragen?
Antwoorden en eventuele toelichting:
1. Heeft het kind moeite bij bewegen? Moet het kind hierbij geholpen worden. Vraagt het kind hulp uit zichzelf 2. Kan het kind goed meekomen in sport en spel? 3. Kan het kind goed samenwerken tijdens sport en spel? 4. Doet het kind enthousiast en actief mee tijdens bewegen? 5. Is het kind lid van een sportvereniging? 6. Speelt het kind in zijn vrije tijd veel buiten? 7. Komt het kind zelfverzekerd over tijdens het spelen?
Spelvaardigheden:
Antwoorden en eventuele toelichting:
1. Kan goed zelf(standig) spelen 2. Speelt vaak (en leuk) met anderen 3. Neemt initiatief in het spel 4. Kan (dingen) delen tijdens een spel 5. Kan tegen zijn/ haar verlies
44
6. Laat compensatiegedrag zien in de vorm: Gaat veel praten Speel de clown Reageert agressief Trekt zich terug 7. Is faalangstig 8. Vermijdt oogcontact
Medische gegevens
Antwoorden en eventuele toelichting:
1. Is het kind onder behandelding bij een discipline voor dit probleem in motorische vaardigheden? Denk hierbij aan: Kinderarts Fysiotherapeut Ergotherapeut Logopedist MRT Of anders ………… 2. Heeft het kind andere gezondheidsproblemen? Denk hierbij aan: Oog afwijkingen Astma Hart problemen Overgewicht Of anders……... 3. Is het kind bekend met gedragsproblemen? Denk hierbij aan: ADHD ADD PDD-NOS Autisme Of anders……
45
Medische gegevens
Antwoorden en eventuele toelichting:
1.Is het kind onder behandelding bij een discipline voor dit probleem in motorische vaardigheden? Denk hierbij aan: Kinderarts Fysiotherapeut Ergotherapeut Logopedist Of anders ……… 2.Heeft het kind andere gezondheidsproblemen? Denk hierbij aan: Oog afwijkingen Astma Hart problemen Overgewicht Of anders……...
Overige opmerkingen betreffende het kind:
46
Bijlage 3, test overzichtsformulier motorische vaardigheden 1 en 2
20
47
48
Literatuurlijst 1
Chris Mooij, Harm Drenth, Fre van Geldorp, Peter Verberne, bronnenboeken bewegingsonderwijs voor de basisschool 2002, gymnastiek, instituut voor leerplanontwikkeling SLO Enschede/HB uitgevers 1edr Baarn, ISBN 9055742929, blz 7 t/m11 2
Club extra [internet] geraadpleegd11 april 2010 URL: http://www.club-extra.com/da48c53b-a8dd-4aab-a54a3757baf0a7af.tab.aspx 3
Merlin. E. Jurg1, Stef. P.J. Kremers2, Math J.J.M. Candel 3, Marcel F. van. Der. Wal1 and Judith S.B. deMeij1, A controlled trial of a school-based environmental intervention to improve physical activity in Dutch children: JUMP-in, kids in motion, Health Promotion International, Vol. 21 No. 4 doi:10.1093/heapro/dal032 For Advance access publication 8 September 2006 4
jump-in [internet] geraadpleegd 19 april 2010 URL: http://website.jumpin.nl/documenten/downloads/Jumpin.pdf Lekker fit [internet] geraadpleegd 7 mei 2010 URL: Voor groep 1 t/m 4: http://baodemo.noordhoff.nl/lekkerfit/1-4/ Groep 5 t/m 8: http://baodemo.noordhoff.nl/lekkerfit/5-8/ 5
cesar-oefentherapie, skippy [internet] geraadpleegd 23 april 2010 URL: http://www.cesaroefentherapie.info/oefentherapie/skippy/index.php 6
speltherapie, skippy [internet] geraadpleegd 25 april 2010 URL: http://www.speltherapie.nl/html/skippypagina.html Brede Bossche scholen activiteiten, [internet geraadpleegd 19 april 2010 URL: http://www.bredebosschescholen.nl/index.php?option=com_content&view=article&id=64:activiteiten&catid=45:plu spakket&Itemid=182 7
servicepunt sport en bewegen, „s-Hertogenbosch, Bosch sportnieuws 4- 12 jaar, [internet] geraadpleegd 18 april 2010 URL: http://www.servicepuntsportenbewegen.nl/content.cfm?contentid=3FF87AF7-5056-A9574613C5F678A9EBE8 8
B. de Jong, E.L.M. Seijger, D.M. Verdegaal, Kinderoefentherapeutische behandeling bij kinderen met Developmental Coordination Disorder,[afstudeerscriptie], Amsterdam, Hogeschool van Amsterdam juni 2009 9
E.H.M. Calame*, A.J.de Kloet* en B.C.M. Smits-Engelsman, Cognitive Orientation to Daily Occupational Performance (CO-OP): Een nieuwe behandelaanpak voor kinderen met Developmental Coordination Disorder, Kinderfysiotherapie Tijdschrift van de NVFK maart 2004 jaargang 16 nummer 40,Blz 17 t/m 22 10
Anuschka S. Niemeijer*, Bouwien C.M. Smits-Engelsman, Marina M. Schoemaker, Neuromotor Task Training: fysiotherapie voor kinderen met Developmental Coordination Disorder, Nederlands Tijdschrift voor Kinderfysiotherapie juni 2008 jaargang 20, 57, blz.26 t/m 34 11
Griet Dewitte, Paul Calmeyn, mijn kind heeft DCD, gids voor ouders, leerkrachten en hulpverleners, uitgeverij Lannoo nv, Tielt, 2007, blz 75-95 12
Leanne Haandrikman via Windesheim Informatiecentrum, Bewegen in het onderwijs 2008-2009, PlantijnCasparle, Zwolle 13
Chris Visscher, NOC*NSF, Jeugdsport leren en presteren, over motoriek, cognitie, tijd, kwaliteit en effectiviteit, de faculteit der Medische Wetenschappen van de Rijksuniversiteit Groningen, 2 september 2008 14
Jarno Hilhorst, Sport en sociale competentie: effecten van een (naschools) schoolsportprogramma, samenvatting juni 2007 ,[afstudeerscriptie], Master Maatschappelijke Opvoedingsvraagstukken, Universiteit Utrecht 15
Chris Mooij, Harm Drenth, Fre van Geldorp, Peter Verberne, bronnenboeken bewegingsonderwijs voor de basisschool 2002, gymnastiek,instituut voor leerplanontwikkeling SLO Enschede/HB uitgevers 1edr Baarn, isbn 9055742929, blz 15 t/m 19 16
Anuschka S. Niemeijer Bouwien C.M. Smits-Engelsman Marina M. Schoemaker, Neuromotor Task Training for children with developmental coordination disorder: a controlled trial, Developmental Medicine & Child Neurology 2007; 49: 406-411
49
17
Griet Dewitte, Paul Calmeyn, mijn kind heeft DCD, gids voor ouders, leerkrachten en hulpverleners, uitgeverij Lannoo nv, Tielt, 2007, blz 16-22 18
Van Gelder jr, W. , Stroes, H., met medewerking van Boot, E. en Schweitzer, H., Leerlingvolgsysteem bewegen en spelen, over observeren, registreren en extra zorg, Elsevier, Maarssen 2002, pagina 44. 19
Chris Mooij, Marco van Berkel, Chris Hazelebach, Basisdocument beweging onderwijs voor het basisonderwijs, Jan Luiting Fonds Zeist, 4e ongewijzigde druk 2007, isbn: 9072335368 Van Gelder jr W, Stroes H, met medewerking van Boot E en Schweitzer H. Leerlingvolgsysteem bewegen en spelen: over observeren, registreren en extra zorg, 1ste dr. Elsevier: Maarssen 2002. P. 293-294 20
50