parel courbois
amsterdam, 28 maart 2010
Als kroon op haar vijftigjarige jubileum wordt in 2010 door Toneelgroep Amsterdam en de Stadsschouwburg Amsterdam de Kitty Courbois-parel in het leven geroepen om een actrice te eren die gedurende haar carrière een constant hoge kwaliteit levert en hierdoor een onuitwisbare indruk heeft achtergelaten bij een breed publiek. Met de instelling van de Courbois-parel is de prijzenkast van het Nederlands theater weer een onderscheiding rijker. De parel is echter een specimen van het zeldzame soort: de doorgeefprijs, waarbij de winnaar of drager zelf mag bepalen wanneer én aan wie hij of zij de prijs overdraagt. In het Nederlands toneel bestonden tot dit moment drie andere doorgeefprijzen: twee voor acteurs, een voor actrices. Met de hommage aan Kitty Courbois is het evenwicht hersteld. De oudste doorgeefprijs werd in 1911 uitgereikt aan naamgeefster Theo Mann-Bouwmeester. In het bijna honderdjarig bestaan van deze prijs droegen zes actrices de Theo Mann-Bouwmeesterring: Theo Mann-Bouwmeester (1911-1934), Else Mauhs (1934-1959), Caro van Eyck (1960-1980), Annet Nieuwenhuijzen (1980-1994) en huidige drager is Anne Wil Blankers. De Albert van Dalsumring werd in 1959 toegekend aan Albert van Dalsum en werd daarna door Paul Steenbergen (1963-1972), Ko van Dijk (1972-1977), Peter Oosthoek (1977-1993), Pierre Bokma (1993-2004) en sinds 2004 door Gijs Scholten van Aschat gedragen. Paul Steenbergen werd in 1982 geëerd met de naar hem genoemde Paul Steenbergenpenning. De penning behoorde achtereenvolgens aan Paul Steenbergen (1982-1985), Guido de Moor (1985-1989), Willem Nijholt (1989-2002), Pierre Bokma (2002-2008) en is sinds 2008 in het bezit van Jacob Derwig. De Courbois-parel is een 19de-eeuws Frans kistje van glas met daarin de broche met de parel op een bedje van lapjes stof van kostuums die Kitty Courbois zelf ooit gedragen heeft: een stukje plissé jurk uit Andromache en uit Richard III, een reepje uit het korset van The massacre at Paris, lapjes uit de jurken van Klaagliederen, Rijgdraad, Tragedie en Zomertrilogie, een stukje schort uit Angst en ellende in het rijk van Kok en een lapje uit het overhemd van Naar Damascus.
Verankerd in oude tijden Kitty Courbois - een hommage De toneelloopbaan van Kitty Courbois, geboren Catharina Anna Petronella Antonia Courbois op 13 juli 1937 te Nijmegen, begon dit jaar vijftig jaar geleden, op 27 augustus 1960 in de Stadsschouwburg te Amsterdam, als kelnerin in de première van Ionesco’s Rhinoceros, vertaling: Remco Campert, regie: Henk Rigters. Gezelschap: de Nederlandse Comedie, waar ze na haar opleiding aan de Arnhemse Toneelschool haar eerste engagement kreeg, te midden van een ensemble van achttien actrices en zesentwintig acteurs. Niet de geringste, overigens. Kitty Courbois startte als jeune première te midden van klinkende namen als Mary Dresselhuys, Petra Laseur, Ank van der Moer, Ellen Vogel, Han Bentz van den Berg, Hans Croiset, Ko van Dijk, Peter Oosthoek, Guus Oster, Allard van der Scheer - om slechts enkele van de zesenveertig collega’s te noemen. In totaal speelde de Nederlandse Comedie dat seizoen 520 voorstellingen, verdeeld over drie reprises en negen premières. Kitty Courbois stond in drie daarvan, naast Rhinoceros ook nog als dienares in Coriolanus van Shakespeare (met Ko van Dijk in de titelrol) en als Rosa delle Rose in De getatoeëerde roos van Tennessee Williams, tegenover Ank van der Moer als Serafina. De regie van die voorstelling was in handen van Ko van Dijk, die Kitty Courbois ‘een talentloos scharminkel’ noemde en haar op een van de eerste repetities toevoegde: ‘Wat heb jij in vredesnaam geleerd op die Toneelschool? Je kunt niet lopen, niet staan, niet
zitten en niet praten, niks!’ Waarna ze een nacht lang werkte op één zinnetje (‘Mama, ik heb twintig vuurvliegjes gevangen’), wat haar de volgende ochtend het commentaar van de regisseur ontlokte: ‘Aha, we hebben klaarblijkelijk toch niet fout gekozen.’ De voorstelling werd 103 keer gespeeld in krap vier maanden, waarbij de teller van Kitty Courbois na haar eerste seizoen op een totaal van honderdvierenzeventig voorstellingen stond. Twee van de producties waarin ze speelde (Ionesco en Williams), zouden het volgende seizoen op het repertoire blijven. En er lagen voor dat seizoen twee mooie nieuwe rollen op haar te wachten: Hermia in Een midzomernachtdroom en Barblin in Andorra van Max Frisch. Het werd in dat nieuwe seizoen sowieso gezelliger in het gezelschap, met de komst van Ramses Shaffy, met wie ze samen in weer een Tennessee Williams belandde (Zoete vogel van de jeugd), weer tegenover Ank van der Moer en weer in de regie van Ko van Dijk, die haar mentor en een soort toneelvader werd. Om kort te gaan, de landing van Kitty Courbois in het toneel is niet onopgemerkt gebleven. Kitty Courbois geldt als een prominent vertegenwoordigster van de acteergeneraties die hun toneelloopbaan begonnen te midden van de ‘sterren’ uit de gouden jaren vijftig, begin jaren zestig van de vorige eeuw (die sterren waren toen al langzaam over hun hoogtepunt heen aan het groeien), die vervolgens in de jaren zeventig, na de Actie Tomaat, zelfstandig de sprong in
de moderniteit maakten middels kleine toneelensembles en collectief werkende groepen, samen met jonge collega’s en geïnspireerd door nieuwe regietalenten (en vers repertoire), om vervolgens als ster en/of diva (maar dat heette ondertussen niet meer zo, Kitty’s favoriete koosnaam werd ‘oud wijf’) aan het grote toneel terug te keren en er nog lang, namelijk tot op de dag van vandaag, te blijven. Anders gezegd: men kan aan de hand van de persoonlijke historie van toneeldieren en speelbeesten als Kitty Courbois, de geschiedenis van het Nederlandse toneel van na de wederopbouwtijd, de tweede helft van de twintigste eeuw dus, (her)schrijven. De Nederlandse Comedie lag er in 1960, toen Courbois er ging werken, nog bij als een keurig aangeharkte voortuin. Het was ‘mevrouw Dresselhuys’ voor en ‘meneer Oster’ na. Hoewel ze tegenover laatstgenoemde, directeur Guus Oster, niet op haar mond was gevallen, toen die er schande van sprak dat zijn jongste pupil te
zien was in allerlei in zijn ogen louch televisieprogramma’s als de Rob de Nijs-show, waar ze Yesterday van De Beatles zong, wat eigenlijk niet kón en hóórde voor iemand die speelde in zo’n deftig toneelgezelschap. Kitty Courbois confronteerde haar directeur toen met de tuttige dames&heren-televisieprogramma’s waar Guus Oster zelf in te zien was, waarop deze (ongetwijfeld met een rooie kop) voorzichtig tegenwierp dat daar toch niemand naar keek: één-nul voor Kitty Courbois. De hiërarchie in de spelersbus naar Nijmegen werd op een andere manier doorbroken: ‘Als je met de bus op tournee ging, dan zaten de grote acteurs voorin, en de figuranten op de achterbank. Ik zat ergens in het midden, totdat Ko van Dijk door de bus brulde dat ik naast hem moest komen zitten. Ik schaamde me dood, het was een soort verraad tegenover de rest van het gezelschap, maar ik durfde niet te weigeren.’
zomertrilogie, 2010. © jan versweyveld
Het was veel leren bij die grote troep, kijken, luisteren, zeg maar gerust bunkeren. In de buurt van Ank van der Moer bijvoorbeeld, die ook ‘zo’n stem’ had, zoals Kitty, hees, rauw, doorleefd. Al vrij snel deed Kitty Courbois haar ‘eerste Griek’, Euripides’ Trojaanse vrouwen, in het koor, met Ank van der Moer als Hecuba, en Ton Lutz als regisseur, die de uitgespeelde Grote Gevoelens (‘dat weten we nu wel’) er bij Kitty Courbois uit timmerde en op techniek ging werken, wat haar goed deed. Want het was bewegelijk en muzikaal wat ze daar deden, en daar was Courbois ook toen al erg van. Ze komt per slot uit een muzikaal nest, met aan de piano haar moeder die ook nog accordeon speelde, en met de drummende jongste broer, Pierre. Midden in de ruige maanden van de Actie Tomaat, najaar 1969, werkte Kitty Courbois met Elisabeth Andersen, Fons Rademakers en Paul Cammermans aan Vrijdag van Hugo Claus, die het stuk ook regisseerde. Op 15 november 1969, precies tússen de tomaten voor De storm en de rookbommen naar Toller, had Vrijdag première. Ze speelde Christiane, de jonge dochter van George Vermeersch (Rademakers) die ze in een intrigerende flashbackscène verleidt tot de incest waar hij voor in het gevang heeft gezeten. De voorstelling werd een publiekssucces en ook door de pers bejubeld, maar precies die ene belangrijke scène van Courbois werd bekritiseerd, hier en daar zelfs overbodig gevonden, Christiane werd een ‘niet makkelijk te realiseren vulrol’ (Boswinkel in het Algemeen Handelsblad) genoemd. Ik was destijds onder de indruk van stuk en voorstelling, ging in het voorjaar van 1970 nóg een keer kijken en zag een totaal andere voorstelling dan in het najaar van 1969.
Hugo Claus had zich de kritiek ter harte genomen, of - wat waarschijnlijker is - hij liet zich sommige dingen gewoon niet zeggen. Courbois kort voor de honderdste (!) voorstelling, in april 1970, een klein half jaar na de première, in een reportage in het Nieuws van de Dag: ‘Hij is weer met ons gaan repeteren. Het is helemaal niet meer zoals het in het boekje staat. Hugo heeft er zoveel aan veranderd. Zinnen eruit, nieuwe zinnen erin, regie veranderd, het is helemaal nieuw. Vooral in de scène van Fons Rademakers en mij, die erg irreëel is, moest veel gewijzigd worden.’ In een uitgebreid vraaggesprek met Ischa Meijer uit 1974 vertelde Kitty Courbois waarom ze indertijd bij het gezelschap bleef, ook na de Actie Tomaat, waar ze overigens weinig van snapte en nauwelijks voeling mee had: ‘De Nederlandse Comedie was leuk, dat vergeten de mensen wel eens. Ik ben er blijven hangen omdat ik ook niet precies wist wat ik nou moest. Ik was met mijn spelmogelijkheden in de knoei geraakt. Ik ben al vrij vlug vastgelopen, eigenlijk al in mijn eerste rol, in De getatoeëerde roos, waarmee ik erg veel succes had; na een voorstelling of honderd moest ik al vechten met mezelf, met het niet-meer-weten. Depressies, korter of langer - ik wist toen niet waar die vandaan kwamen. Dan keek je op het prikbord of je in godsnaam maar niets hoefde te doen. Maar dan was je toch weer ingedeeld. De trouw van Guus Oster, de trouw van de troep, dat gaf op zichzelf wel rust.’ Kitty Courbois over haar stem: ‘Als ik anoniem wil blijven, mag ik me niet opmaken en mag ik mijn mond niet open doen. Twee woorden op de markt en alle koppen draaien mijn kant uit. De kleur van mijn
stem wordt altijd herkend. Het broeierige, het exotische. De klank van verdriet? Ik heb er niets voor gedaan, ik ben die vrouw met die stem van mij alleen. Dat lage, gruizige stemgeluid viel al op de toneelschool op. Ze probeerden me te leren fluisteren. Maar zelfs dat fluisteren kon je nog overal horen. Zo is mijn stem. De stem met een helende klank, zeggen sommigen. Vind ik wel een compliment. Soms zeggen mensen ook: de stem van een ervaren actrice. Maar ervaring is niet wanneer je weet wanneer de pauzes vallen, ervaring is wat je meebrengt uit het leven. Ik ben verankerd in oude tijden.’ Tot die oude tijden hoort zeker ‘die oorlog’. Kitty Courbois was drie toen ‘ie begon, die oorlog. Ze groeide op in een katholiek gezin in Nijmegen, vijf kinderen, zij was de op een na jongste, met alleen haar broertje Pierre (de vermaarde jazzdrummer) onder haar. In interviews duikt ‘ie altijd weer op, die oorlog. De bloedvlek op het plafond in de keuken, van de voorbijganger die op de stoep door een granaat uiteengereten werd en in delen de keuken binnenvloog. Midden in de oorlog een plafond witten was ondenkbaar, dus die vlek bleef jarenlang als een litteken boven haar hoofd hangen. ‘Van de oorlog is vooral de angst blijven hangen. Ik word nog panisch van brand en harde knallen.’ Tijd om te genieten van de euforie van de bevrijding was er nauwelijks. Toen ze negen was stierf haar vader, aan kanker. De jongste kinderen mochten niet mee naar het kerkhof. Kitty Courbois: ‘De lijkstoet kwam de kerk uit, sloeg rechtsaf. Wij moesten linksaf, met het dienstmeisje mee. Ik kan je niet vertellen wat voor diepe indruk dat op me gemaakt heeft. Voor het eerst besefte ik: het leven is helemaal niet leuk. Ik heb er levenslang nachtmerries over begraven aan over-
gehouden.’ Haar opvoeding was katholiek, maar iedereen kwam bij de familie Courbois over de vloer: joods, protestants, vrijzinnig, atheïstisch. Terugkijkend op haar kindertijd noemt ze zichzelf wild, jongensachtig, stoer, rovertje spelen, in bomen klimmen, messen gooien met landjepik. In het begin van haar puberteit werd ze een jaar naar een nonnenschool gestuurd. Actrice worden was nooit een grote droom. Ze speelde het liefst gitaar en zong Franse liedjes. En zo kwam ze terecht bij een gezelschapje dat door de net aangelegde Noordoostpolder trok om de boeren en arbeiders daar te vermaken met sketches, liedjes, cabaret. Daar zeiden ze tegen haar: misschien is de toneelschool iets voor jou. Haar moeder vond het best en gaf haar een tientje voor de toelatingscursus. In 1957 werd ze aangenomen bij de Arnhemse Toneelschool, waar ze nu nog altijd les geeft. Kitty Courbois: ‘Ik geef tegenwoordig alleen les aan tweedejaars. Doe ik expres. In het eerste jaar wordt je je bewust van je stem, je gebaren, je motoriek, dat weet ik nog van vroeger. Daar wordt reuze aan je gepeuterd. Alles wat er niet aan je deugt, komt er in dat eerste jaar uit. Zelf ging ik gebroken het tweede jaar in. Als ik nu zie hoe die jonge mensen met zichzelf worstelen, ben ik soms tot tranen toe ontroerd. Alles van mezelf zie ik terug. Na mijn eigen eerste jaar hadden ze me zo onzeker gemaakt dat ik werkelijk geen pink meer durfde te bewegen. Tot de grond toe afgebroken voelde ik me. En tegelijkertijd vonden ze me hartstikke goed - moest ik van directeur Groenier weer zo nodig een voorbeeld zijn: Kitty, laat eens even zien hoe het moet. Dus probeer ik nu die kinderen wat zekerheid te geven.’
In het voorjaar van 1969 stond de directie van de Nederlandse Comedie een aantal jonge toneelspelers een (naar later bleek eenmalig) experiment toe. Het ‘Werktheater Nederlandse Comedie’ (wat overigens niets met het latere Werkteater zonder ‘h’ te maken had) repeteerde onder leiding van de jonge regisseur Leonard Frank aan het lyrische, documentaire, politieke en ongemakkelijke toneelgedicht Gezang van de Lusitaanse Bullebak van Peter Weiss, over de imperialistische repressie van Portugal in haar Afrikaanse kolonie Angola, met muziek van Willem Breuker, en vanaf 11 juni 1969 zeventien avonden gespeeld in Felix Meritis. Kitty Courbois was (naast o.a. Karin Meerman en Hidde Maas) een van de toneelspelers. Vier jaar later trad ze als actrice aan bij het jonge toneelgezelschap Baal dat regisseur Leonard Frank had opgezet en dat van 1973 tot 1988 heeft bestaan. Baal werd het gezelschap dat aldus toneeljournalist en critica Hana Bobkova - ‘het Nederlands toneel uit het keurslijf van toneelconventies bevrijdde’. Door de consequente repertoirekeuze: 20ste eeuwse Duitsers als Brecht, Handke, Bernhard, Strauss, Horvath, Jandl, Bronnen, naast Nederlands repertoire van Heijermans, Otten, Reisel en Herzberg. Baal ontwikkelde bijzondere vormen van eigentijds Nederlands muziektheater, met componisten als Andriessen, Breuker en Horsthuis en regisseurs als Lodewijk de Boer, Matin van Veldhuizen, Mark Timmer en Leonard Frank zelf. Baal was continu bezig de theatrale ruimte te herontdekken en opnieuw te definiëren op de uiteenlopende plekken in Amsterdam waar de groep optrad: Shaffy, een brandweer-
kazerne bij het Centraal Station, het Ytunneltheater in de Valkenburgerstraat, de zalen van Frascati. En het toneelspelen bij Baal was bijzonder, expressief, fysiek, muzikaal, ritmisch, verantwoordelijk ook, voor wat het personage aanrichtte op het toneel, betrokken. Van de veertien seizoenen die Baal gegeven waren, maakte Kitty Courbois er twaalf als actrice mee, zes jaar als vast lid van het ensemble, zes jaar als gast. Toneeljournalist Jac Heijer kondigde op 3 november 1973 in het Haarlems Dagblad als volgt de eerste productie van Baal aan, tevens het eerste avondvullende toneelstuk van Bertolt Brecht, Baal: ‘De voorstelling is een geloofsbrief, niet zozeer over wát de groep wil spelen, maar wel hoé. Baal speelt theater omdat het er verliefd op is. Dwars door de figuren heen, die de jonge spelers vertolken, blijven zij zelf zichtbaar. Je ziet het ze doen. Dat heet in toneeljargon: vertellend, afstandelijk spelen en hun verliefdheid op dat spel komt onweerstaanbaar over; typische acteursijdelheid is (nog) niet zichtbaar.’ Kitty Courbois speelde in die voorstelling onder meer de moeder van de ‘verdoemde dichter’ Baal, een vrouw ‘met een goorgrijze zwabber bij wijze van pruik op de kop gedrukt’ (Ischa Meijer). Baals moeder laat op haar sterfbed een gigantische boer. Courbois: ‘Dat had ik net daarvoor gezien op het sterfbed van mijn eigen moeder. Een paar dagen later vroeg Leonard Frank: Ach, Kitty, doe even die sterfscène van je moeder. Erg tactvol was Leonard als regisseur niet. Tot op dat moment was doodgaan op
het toneel iets moois. En nu deed ik gewoon iets vrij banaals wat ik net had meegemaakt. Als actrice pak je toch alles wat je pakken kan. Toneelspelen is hoereren, zeg ik maar. Toen mijn familie in de zaal zat, durfde ik het overigens niet zo goed. Ik liet toen maar een heel klein boertje.’ Ischa Meijer noemde de rol van Baals moeder ‘altijd precies naast de pot, maar steeds sympathiek op de breekbare grens van het lachwekkende.’ Courbois: ‘Louis Andriessen stuurde me zo’n mooie kaart - dat ik die moeder speelde alsof ik een actrice imiteerde die die vrouw parodieerde. Hij vond het een erg aparte manier van Brechtiaanse vervreemding. Het vreemde van die rol was: ik had er geen
enkel gevoel bij. Ik begreep die manier van spelen helemaal niet. Bij de Nederlandse Comedie was het altijd Stanislawski voor en achter: Waar Kom Je Vandaan? Waar Ga Je Naar Toe? En opeens stond ik daar maar gewoon te brullen: Báháál!!! Dat je de psychologie achter die rol moest loslaten, dat was voor mij zo’n stap! Later ben ik ook uit een productie van Baal gestapt, van Handke’s Rit over het Bodenmeer. Ik was toen kwaad op Peter Handke. Zo’n zin als: dat heet toevallig een stoel, maar waarom zou je dat niet een zwembad noemen, daar was ik overstuur van. Ik vond die Peter Handke een oplichter. Pas bij Kaspar kreeg ik het door.’
chris nietvelt en kitty courbois, naar damascus, 2008. © jan versweyveld
Die legendarische Baal-voorstelling uit 1979 (regie: Lodewijk de Boer) van het al even legendarische Handke-stuk uit 1968 was overbevolkt door evenveel Kaspars als het gezelschap toneelspelers had: acht in totaal. Allemaal onbeschreven bladen die zich binnen tachtig minuten in taal ontwikkelden tot neurotisch-beschaafde woordmachines: ‘Elk voorwerp dat ik griezelig vind noem ik mijn zodat het ophoudt griezelig te zijn.’ Kitty Courbois speelde de Kaspar die zich (na de pauze) herinnert hoe hij voor het eerst het woordje ik leert gebruiken, en het woordje jij. Recensent Willem Jan Otten schreef in Vrij Nederland: ‘In dit vrij korte scènetje maakte Courbois het volmaakt aannemelijk hoe tragisch de herinnering is aan het moment waarop iemand het onderscheid tussen zichzelf en zijn omgeving verliest; en hoe tragisch de vergeefse pogingen zijn om dat onderscheid te ontkennen. Ze begon de monoloog heel potig, met die eigenaardige, zware, koeiige stem die ze kan hebben, en droop toen plotseling af, om - het klinkt pathetisch - met een snik te eindigen.’ Courbois over haar rol in Kaspar: ‘Ik voelde me toen als actrice volmaakt gelukkig. Elke avond kon ik vertellen hoe ik me voelde. Als ik chagrijnig was, kon ik dat rustig laten zien. Ik hoefde niet in het keurslijf te stappen van een rol.’ Kitty Courbois was alweer een tijdje weg bij Baal toen ze in 1986 werd teruggevraagd voor een Brecht, Moeder Courage, een rol die ze graag wilde: ‘Die Courage lijkt zo verschrikkelijk op mezelf, ze is familie van me, dat opportunisme heb ik ook.’ Voor mij als toeschouwer is het een van haar mooiste rollen geworden, in een meedogenloze voorstelling. De actrice zelf denkt daar overigens heel anders over, ze is naar eigen zeggen door de regie (opnieuw Leonard Frank) teveel aan haar lot overgelaten, ze voelde zich als actrice ontredderd
en die ontreddering kon (of mocht) ze niet spelen. Jac Heijer formuleerde die paradox in zijn ooggetuigenverslag als volgt: ‘Kitty Courbois als Courage is geen marketenster maar veeleer een zwarthandelaar uit noodzaak en ook uit aanleg. Ze is een harde, door de wol geverfde zakenvrouw, maar ook een gevoelige moeder met een warm hart. Het mooie van haar spel is dat ze deze eigenschappen niet laat zien als een tegenstrijdigheid. (...) Voor haar zijn het warme hart en het harde verstand niet in conflict. Haar foute houding is hier duidelijk afgedwongen door de oorlogsomstandigheden, niet door het geweten. Leonard Frank benadrukt juist dat oorlog geen tijd is voor de luxe van een geweten. Hij wekt daardoor geen sympathie. Hij toont zoals het is gegaan bij de meerderheid van de Nederlanders tijdens de bezetting en zoals het zich zal herhalen.’ Kitty Courbois is ervan overtuigd dat groepen als het Werkteater en Baal het verschil hebben gemaakt in het Nederlandse toneel, wezenlijk hebben bijgedragen aan het opruimen van de oude hiërarchische verhoudingen, aan het zoeken naar andere manieren van toneelspelen. Courbois: ‘Improviseren, dansen, acrobatiek, zingen. Ik weet nog dat ik daar in het begin bij toneelgroep Baal tijdens de repetities als een kip naar het onweer naar stond te kijken. Ik moest zomaar wat doen, zomaar wat schreeuwen. Al mijn stroefheid is daar weggehaald.’ De grote Ko van Dijk vertelde haar vaak het verhaal van de-acteur-opleeftijd, de acteur die op een bepaalde hoogte van ervaring en kwaliteit komt te staan, ‘en dan zegt niemand meer wat tegen je, dan denken ze dat je alles beheerst, dat je alles alleen kunt. Dan krijg je geen aanwijzingen meer, ze zijn bang voor je, jonge regisseurs durven helemaal niets meer tegen je te zeggen, je komt in een gebied van
oidipous, 2001/2002. © jean pierre jans ellendige eenzaamheid.’ Kitty Courbois is daar bij Baal af en toe wel bang voor geweest, voor die eenzaamheid. Maar die angst heeft haar nooit ingehaald. Toen ze door Gerardjan Rijnders gevraagd werd om aan Toneelgroep Amsterdam mee te doen, meteen vanaf het begin van die nieuwe troep, in 1987, was ze vijftig, net als Joop Admiraal. Jacques Commandeur was toen 52, Ramses Shaffy 54 en ook zij traden tot
het gezelschap toe. Courbois: ‘We blaakten allemaal van energie, die vijftigers van toen. En we zijn altijd met jonge mensen in de weer geweest, ze te helpen, ze op hun gemak te stellen. Het ligt denk ik voor een belangrijk deel aan mijn, aan onze generatie toneelspelers, dat de hiërarchie in het toneel en daarmee ook het isolement van de oudere acteur en actrice, definitief is opgeheven. En daar ben ik wel trots op.’
Toneelgroep Amsterdam, waar ze door de huidige directeur Ivo van Hove na haar officiële pensionering in 2002 werd gevraagd om te blijven spelen, is voor Kitty Courbois een rijke tijd geworden, waarin de meest uiteenlopende hoeken en gaten van het toneelspelervak werden verkend. Ze stond in de grote montagevoorstellingen van Gerardjan Rijnders, zoals Titus. Geen Shakespeare (1988), waarin ze onder meer de Gotenkoningin Tamora vertolkte, en in Count Your Blessings (1993). Ook werkte ze mee aan zijn ‘retorica’-onderzoeken Andromache (Racine, 1990) en Richard III (Shakespeare, 1994). In de overweldigende combinatie van retorica en montage Klaagliederen (naar de Bijbelteksten van Jeremia, 1994) van Rijnders speelde Courbois de door smart overmande Vrouwe Jeruzalem, die in een cruciale, prachtige scène door de ongelovige (Kees Hulst) terug op haar cothurne werd geholpen. In de Revebewerking Werther Nieland (1990) van Peter Oosthoek vertolkte Kitty Courbois onder meer het ontwapenende jaren vijftig-meisje Martha, in de komedie Los Zand van Annie M.G. Schmidt (1989) was ze de losgeslagen lesbienne Saar (‘een hondsmoeilijk personage waar ik een taai gevecht mee achter de rug heb’). Met Titus Muizelaar als regisseur creëerde ze een prachtig portret van de alleen gelaten muze van een beeldend kunstenaar, in Ibsens laatste stuk Wanneer wij doden ontwaken. En het venijnige karakter van een vuilbekkende, brutale en (gespeeld) bikkelharde vrouw in een inrichting voor bejaarden in Mooi weer vandaag van Storey. Wáár ze ook in stond, acteren bleef timmeren en zoeken. Courbois: ‘Toneelspe-
len geeft mij een waanzinnige energie. Ziek zijn, vermoeidheid, een volle blaas, verdriet, alles vergeet je. Waarom speel ik, waarom doe ik alsof? Dat is de vraag. In de repetitiefase richt ik me ontzettend op de psyche van mijn personage. Ik worstel, ik probeer van alles, doe veel fout. Maar je moet alles gedaan hebben om de eenvoud te vinden. Tijdens zo’n psychologische zoektocht leer je tevens jezelf beter kennen. (...) Er zijn acteurs die uit zichzelf putten, anderen beginnen aan de buitenkant, met veel pruiken en snorren. Ik ben van de binnenkant. Ik maak altijd veel omwegen in het zoeken naar wat ik versimpeld wil hebben. De existentiële interpretatie van een personage in een stuk of van een filmrol houdt me zeer bezig. Terwijl ik ook het liefst samen kijk naar de poppenkast en alleen maar hard ja en nee wil roepen. Theater is uiteindelijk niet zo pretentieus. Je gaat toneelspelen om je te verkleden. En om niet alleen te zijn.’ Het personage dat haar doorheen alle jaren zeer lief is gebleven, waarmee ze als het ware is vergroeid, is ongetwijfeld Ada uit Judith Herzbergs trilogie Leedvermaak (Baal, 1982/1983), Rijgdraad (Toneelgroep Amsterdam, 1995) en Simon (in Nederland alleen gelezen door Maatschappij Discordia). Uiteindelijk zijn de drie stukken in haar tijd bij Toneelgroep Amsterdam verfilmd door Frans Weisz, Leedvermaak in 1989, Rijgdraad onder de titel Qui Vive in 2001, en Simon onder de titel Happy End in 2009. In het tweede en derde deel van de trilogie is Ada in feite dood, ze dwaalt rond in het rijk van de levenden en voorziet de handeling van commentaar. In het eerste deel,
massacre at paris, 2000/2001. © herman sorgeloos Leedvermaak, bereidt Ada, de moeder van de bruid tijdens een huwelijksfeest, zich voor op een langdurige psychotherapeutische behandeling van haar kamptrauma’s. Courbois over het personage: ‘Vroeger had ik die vrouw gespeeld als een gek, omdat vrijwel iedereen in het stuk haar als zodanig beschouwt. Maar regisseur Leonard Frank liet ons voor de toneelversie allemaal een biografie schrijven van onze personages en mede dankzij die werkwijze werd mijn kijk op Ada anders. Ada is helemaal niet gek, ik speelde haar alsof de hele wereld zich vergiste.’ Ada heeft Auschwitz overleefd, ze lijdt aan achtervolgingswaanzin. Ze heeft een scène waarin ze een simpel ritje met de
tram beschrijft, waarbij haar onderweg het gevoel van vroeger bekruipt, dat het haar als Jodin verboden is mee te rijden. In de voorstelling van Baal was die scène een verhaal. In de verfilming van het stuk wordt het een gebeurtenis. Courbois: ‘Van dat tramverhaal hebben we drie takes gemaakt. Een heel emotionele, eentje die vrij emotioneel was, en eentje die koel, haast lacherig begint en langzaam naar de emotie toewerkt. Frans Weisz heeft voor die laatste gekozen. Achteraf ben ik daar tevreden mee. Als je nu kijkt zie je de tranen achter mijn ogen. Om die spanning, die druk vast te houden, dat is veel lastiger spelen, maar het werkt onmiskenbaar beter.’
De rol uit de tijd van Toneelgroep Amsterdam waar de pers maar matig te spreken over was, maar die door het publiek en door collega’s werd omarmd, is Euripides’ Medea (1989), een belangrijke, noodzakelijke, politiek geladen versie van Gerardjan Rijnders, gespeeld in combinatie met Bergtaal van Harold Pinter. Ook voor de ontwikkeling van Kitty Courbois als toneelspeelster is die rol van grote betekenis geweest. Courbois: ‘Die rol was samengebalde concentratie. Met Medea stond ik ‘s morgens op en ‘s avonds ging ik met haar naar bed. Medea hield me wakker. Er zit zoveel in die rol, je haalt lagen weg, zoekt naar nieuwe lagen, trainen, trainen en nog eens trainen. In je kop vooral. Je laadt toch een grote verantwoordelijkheid op je schouders. En die moet je kunnen blijven overzien, die moet je kunnen vasthouden. In mijn hart bleef ik voortdurend op mijn hoede, bang dat ik eruit zou raken. Ik liep van hier thuis naar de Stadsschouwburg en die afstand was precies genoeg om de tekst door te nemen. Er rustte een vloek op als ik het niet had gedaan. Dacht ik. Op een gegeven moment voelde ik me zo goed dat ik tegen Gerardjan Rijnders zei: zal ik maar eens gewoon opgaan? Hij zei: doe dat maar gewoon. Ik ging op en dacht: kijken wat er nu gebeurt. Het is een van mijn beste Medea’s geweest.’ Loek Zonneveld Voor dit portret is o.a. gebruik gemaakt van interviews met Kitty Courbois door Ischa Meijer (1974), Jac Heijer (1988), Jan Paul Bresser (1990), Hugo Camps (2001) en Coen Verbraak (2007). Het integrale artikel verschijnt in het aprilnummer 2010 van TM.
De Courbois-parel werd op 28 maart 2010 in de Koninklijke Foyer van de Stadsschouwburg Amsterdam uitgereikt aan Kitty Courbois door Hedy d’Ancona, na afloop van de voorstelling Zomertrilogie van Toneelgroep Amsterdam. De toneelprijs werd in het leven geroepen door Toneelgroep Amsterdam en Stadsschouwburg Amsterdam. Met dank aan Theaterinstituut Nederland en TM.
De Courbois-parel bestaat uit een 19de eeuws verguld Frans kistje van glas met daarin een los te dragen broche met parel op een bedje van lapjes stof van kostuums die Courbois zelf ooit gedragen heeft: • Klaagliederen - goud bordeaux jurk • Naar Damascus (pastor) - wit overhemd • Zomertrilogie (Sabina) - rode tricot jurk • Andromache (Cephise) - zwarte plissé jurk • Angst en ellende in het rijk van Kok (Miep van Borsselen) - blauw paars design schort • Tragedie - roze groene jurk • Rijgdraad (Ada) - rode jurk • Richard III (Hertogin van York) - hardroze plissé jurk • The massacre at Paris (Catherine de medici) - rood korset
Medewerkers aan prijs, receptie en publicatie: Hedy d’Ancona, Beaufort Sieraden, Simon van den Berg, Hajo Bruins, Melle Daamen, Bert Edelenbos, Peter Eversteyn, Roeland Fernhout, Edith den Hamer, Hein van der Heijden, Ivo van Hove, Ramon Huijbregts, Viktorien van Hulst, Hans Kemna, Marlene Kenens, Hans Kesting, Hugo Koolschijn, Roddy Mac Mahon, Henk Scholten, Jan Versweyveld, Wim van Vliet, Loek Zonneveld en techniek SSBA & TA.
zomertrilogie, 2010 © jan versweyveld