Raadsvoorstel Aan Raadsvergadering Agendanummer Datum collegebesluit Onderwerp
0.
: : : : :
Raad van Geertruidenberg 28 juni 2012 12 22 mei 2012 Verordening bevordering maatschappelijke participatie schoolgaande kinderen 2012
Samenvatting
Het beleid over de verlening van categoriale bijzondere bijstand voor de maatschappelijke participatie van schoolgaande kinderen moet met de inwerkingtreding van de wetswijzigingen Wet werk en bijstand per 1 januari 2012 worden vastgelegd in een verordening. De verordening heeft het karakter van een instructieregeling, waarmee het college opgedragen wordt binnen bepaalde beleidsmatige kaders uitvoering te geven aan kinderparticipatie. De verordening heeft vooralsnog geen structureel karakter. De regering heeft besloten om de effecten van de verordeningsplicht op de participatie van de betreffende doelgroep na twee jaar te evalueren. Vervolgens vindt een beoordeling plaats of het wel of niet wenselijk is om structureel te blijven verplichten om op het beleidsterrein van participatie van kinderen, regels in een verordening vast te leggen en is er een afwegingsmoment om te bezien hoe hiermee verder moet worden omgegaan. 1.
Aanleiding
Met ingang van 1 januari 2012 zijn gemeenten verplicht om voor de verstrekking van categoriale bijzondere bijstand aan één van deze wettelijke doelgroepen, schoolgaande kinderen, een verordening op te stellen. De Tweede Kamer heeft middels de motie BlanksmaSpekman aangeven dat het heel belangrijk is dat gemeenten bijdragen aan het terugdringen van het aantal kinderen dat maatschappelijk niet meedoet om financiële redenen. Gevraagd werd om gemeenten die hier onvoldoende aan bij zouden dragen een korting te geven op de algemene uitkering uit het gemeentefonds. Er is gekozen voor een andere variant, waarbij de gemeenteraad verplicht wordt een verordening vast te stellen. Het gaat meer specifiek om een verordening m.b.t. het verlenen van categoriale bijzondere bijstand voor de kosten in verband met maatschappelijke participatie van ten laste komende kinderen die onderwijs of een beroepsopleiding volgen (artikel 8, eerste lid, onder g en tweedelid, onder d WWB). 2.
Motivering
Wettelijk- of beleidskader: Artikel 35. Individuele en categoriale bijzondere bijstand 5.In afwijking van het eerste lid kan bijzondere bijstand ook aan een persoon, met een hem ten laste komend kind dat onderwijs of een beroepsopleiding volgt, worden verleend met betrekking tot kosten in verband met maatschappelijke participatie van dat kind, zonder dat wordt nagegaan of ten behoeve van dat kind die kosten ook daadwerkelijk noodzakelijk zijn of gemaakt zijn, indien ten aanzien van de categorie waartoe hij behoort aannemelijk is dat die zich in bijzondere omstandigheden bevindt die leiden tot dergelijke noodzakelijke kosten van bestaan waarin de algemene bijstand niet voorziet en die de aanwezige draagkracht te boven gaan. In de gewijzigde WWB (eind december 2011 vastgesteld door de Eerste Kamer) is sub g toegevoegd aan artikel 8, eerste lid. Dit onderdeel verplicht gemeenteraden om in een verordening categoriale regels te stellen gericht op het stimuleren van de maatschappelijke
participatie van ten laste komende kinderen die onderwijs of een beroepsopleiding volgen (conform artikel 35, vijfde lid, van de WWB). Artikel 8. Opdracht gemeenteraad 1. De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot: g. het verlenen van de bijzondere bijstand, bedoeld in artikel 35, vijfde lid; Om uitvoering te geven aan de nieuwe wettelijke verplichting, is de concept Verordening participatie schoolgaande kinderen Wet werk en bijstand 2012 opgesteld. Deze concept verordening treft u als bijlage aan. Doel verordeningsplicht Kinderen moeten in hun kansen en mogelijkheden tot ontwikkeling niet worden belemmerd door de slechte financiële positie van hun ouders. Maatschappelijke participatie van een kind is van groot belang met het oog op zijn of haar kansen op een zelfredzame toekomst. De regering wil bereiken dat de inkomensondersteuning rechtstreeks aan zoveel mogelijk minderjarige kinderen van de doelgroep ten goede komt. Vorm en inhoud verordeningsplicht Op welke wijze het beleid vorm gegeven wordt, is aan de gemeenten zelf overgelaten. De verordeningsplicht verandert niets aan de gemeentelijke beleidsvrijheid op dit punt. De kaders van de WWB mogen uiteraard niet te buiten worden gegaan. Dit betekent ondermeer dat als het categoriale regelingen betreft, de inkomensnormering van 110% gerespecteerd wordt en dat geen inkomensondersteuning plaatsvindt aan personen die uitgesloten zijn van het recht op bijstand. Het is niet noodzakelijk om reeds bestaande regelingen volledig ‘om te bouwen’ en integraal op te nemen in de nieuwe verordening. Volstaan kan worden met een verwijzing naar bestaande regelingen. De verordening heeft het karakter van een instructieregeling, waarmee het college opgedragen wordt binnen bepaalde beleidsmatige kaders uitvoering te geven aan kinderparticipatie. De verordening heeft vooralsnog geen structureel karakter. De regering heeft besloten om de effecten van de verordeningsplicht op de participatie van de betreffende doelgroep na twee jaar te evalueren. Vervolgens vindt een beoordeling plaats of het wel of niet wenselijk is om structureel te blijven verplichten om op het beleidsterrein van participatie van kinderen, regels in een verordening vast te leggen en is er een afwegingsmoment om te bezien hoe hiermee verder moet worden omgegaan. Cliëntenraad Sociale Zekerheid De Cliëntenraad is gevraagd een advies uit te brengen. De Cliëntenraad heeft een positief advies uitgebracht. Aan het advies van de Cliëntenraad om artikel 3 in hoofdstuk 1 te omschrijven in algemene termen is tegemoet gekomen door aan het betreffende artikel toe te voegen dat de opsomming niet limitatief is. Toetsing vindt plaats door het cluster Sociale Zaken. Dit is maatwerk en betreft daarmee een afweging per individuele situatie. De Cliëntenraad is verheugd dat er afgezien wordt van een strenge controle op de regeling, waarbij steeksproefsgewijze controle door hen als nuttig wordt gezien. 3.
Financiële consequentie(s)/risico('s)
De gemeente Geertruidenberg heeft verschillende regelingen die gericht zijn op de maatschappelijke participatie van ten laste komende kinderen die onderwijs of een beroepsopleiding volgen (Tegemoetkomingsregeling en Regeling Indirecte onderwijskosten). De vaststelling van de ‘Verordening participatie schoolgaande kinderenWWB 2012 ’heeft derhalve geen financiële consequenties. 4.
Juridische consequentie(s)/risico('s)
Niet van toepassing. 5.
Communicatie
Publicatie in De Langstraat en op de gemeentelijke website.
6.
Bijlagen
Concept raadsbesluit. 7.
Voorstel
Wij stellen u voor: de Verordening bevordering van maatschappelijke participatie schoolgaande kinderen 2012 vast te stellen.
0. Een ontwerpbesluit bieden wij u hierbij ter vaststelling aan. Het college van Geertruidenberg, de secretaris, de burgemeester,
A.J.L.G. van Oudheusden
M.J.A. Meijer
Nummer 12: De raad van de gemeente Geertruidenberg; gelezen het voorstel van het college van 22 mei 2012; overwegende dat wettelijk is voorgeschreven het verstrekken van bijzondere bijstand voor de kosten van schoolgaande kinderen van 4 tot en met 17 jaar bij verordening vast te stellen; gelet op artikel 147 van de Gemeentewet, artikel 8 lid 1 sub g, en artikel 35 lid 5, van de Wet werk en bijstand; overwegende, dat het van wezenlijk belang wordt geacht dat kinderen zich door maatschappelijke participatie kunnen ontplooien en ontwikkelen en daarin niet belemmerd worden door de financiële positie van de ouder(s), dat gemeenten daaraan dienen bij te dragen door het voeren van beleid, gericht op inkomensondersteuning van ouders met schoolgaande kinderen; besluit: De raad besluit: de Verordening bevordering van maatschappelijke participatie schoolgaande kinderen 2012 vast te stellen.
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen Artikel 1. Begripsomschrijvingen 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht. 2. In deze verordening wordt verstaan onder: a.het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geertruidenberg; b. de wet: de Wet werk en bijstand; c. 1º alleenstaande ouder: een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 4, lid 1, sub b, van de wet; 2º gezin: een gezin als bedoeld in artikel 4, lid 1, sub c, van de wet; 3º kind: een ten laste komend kind in de leeftijd van 4 jaar tot en met 17 jaar en dat onderwijs of een beroepsopleiding volgt; d. bijstandsnorm: de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, sub c, van de wet; e. inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet waarbij een eventuele bijstandsuitkering in afwijking van artikel 32 van de wet, voor de beoordeling van het recht op categoriale bijstand als inkomen wordt gezien; f. vermogen: het vermogen als bedoeld in artikel 34 van de wet op de aanvraagdatum; g. bijdrage: de categoriale bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 35, lid 5, van de wet.
Artikel 2. Doel en strekking Degenen die tot de doelgroep behoren alsmede aan de voorwaarden voldoen, hebben om vergroting van deelneming aan de samenleving van ten laste komende schoolgaande kinderen te bevorderen, recht op een bijdrage in de kosten hiervan. Artikel 3. Maatschappelijke participatie Onder maatschappelijke participatie wordt verstaan: a. lidmaatschap van een jeugd-, sport- of ontspanningsvereniging; b. deelneming aan muziek- en/of dansonderwijs; c. bezoek aan zwembad, bibliotheek, theater, concert, museum, bioscoop en/of pretpark; d. deelneming aan schoolreisjes, excursies en andere door school georganiseerde activiteiten; e. activiteiten op het gebied van het maatschappelijk welzijn. Deze opsomming is niet limitatief. Toetsing vindt plaats door het cluster Sociale Zaken. Dit is maatwerk en betreft daarmee een afweging per individuele situatie. Hoofdstuk 2. Voorwaarden Artikel 4. Doelgroep a. De alleenstaande ouder of het gezin met een of meer kinderen, die/dat gedurende de periode van minstens één jaar is aangewezen op een inkomen wat gemiddeld per maand (=op de peildatum) niet uitkomt boven 110 % van de geldende bijstandsnorm, alsmede niet beschikt over in aanmerking te nemen vermogen. b. Als periode onder a wordt in aanmerking genomen 1 januari van het betreffende kalenderjaar. Dit is de peildatum voor het inkomen, vermogen en de overige voorwaarden. c. Het kind waarvoor de bijdrage wordt aangevraagd, dient op de aanvraagdatum (=peildatum) aan het leeftijdscriterium als bedoeld in artikel 1, lid 2, sub c, onder 3º, van de verordening te voldoen. Artikel 5. Tegemoetkomingen 1. De rechthebbende komt in aanmerking voor een tegemoetkoming voor de kosten van participatie tot een bedrag van € 180,- per kind per kalenderjaar. 2. De rechthebbende komt in aanmerking voor een tegemoetkoming voor zijn kind(eren) voor indirecte schoolkosten. Deze bedragen worden vastgesteld per kind en per kalenderjaar. De bedragen zijn per 1 januari 2012: a. Voor basisschool : € 150,b. Bij overgang naar voortgezet onderwijs : € 375,c. Voor voortgezet onderwijs : € 225,Hoofdstuk 3. Slotbepalingen Artikel 6. Bijzondere gevallen Door of namens het college van burgemeester en wethouders kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende worden afgeweken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing hiervan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Artikel 7. Citeertitel Deze verordening kan worden aangehaald als ”Verordening bevordering van maatschappelijke participatie schoolgaande kinderen 2012”. Artikel 8. Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2012.
Aldus vastgesteld in zijn openbare vergadering van 28 juni 2012, De raad van Geertruidenberg, de griffier,
de voorzitter,
drs. K.M.C. Millenaar-Rammelaere
M.J.A. Meijer
Algemene toelichting In de motie Blanksma-Spekman c.s. heeft de Tweede Kamer de regering gevraagd om gemeenten financieel af te rekenen door een korting op de algemene uitkering uit het gemeentefonds, als die onvoldoende bijdragen aan de rijksdoelstelling om het aantal kinderen uit arme gezinnen dat vanwege financiële redenen maatschappelijk niet meedoet, met de helft terug te dringen. Bij de uitvoering van deze motie heeft de regering gekozen voor een uitwerking die recht doet aan het uiteindelijke doel van de motie, namelijk in de Wet werk en bijstand gemeenteraden voor te schrijven dat zij gehouden zijn een verordening op te stellen met betrekking tot het verlenen van categoriale bijzondere bijstand voor de kosten in verband met maatschappelijke participatie van ten laste komende kinderen die onderwijs of een beroepsopleiding volgen. Voorts dient invulling te worden gegeven aan het begrip maatschappelijke participatie. Deze vorm van categoriale bijzondere bijstand wordt alleen verstrekt aan personen met een inkomen van maximaal 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Kinderen moeten in hun kansen en mogelijkheden op ontwikkeling niet worden belemmerd door de slechte financiële positie van hun ouders. Maatschappelijke participatie van een kind is van groot belang met het oog op zijn of haar kansen op een zelfredzame toekomst. Alhoewel de regering er vanuit gaat dat de meeste ouders zich inzetten voor een goede toekomst voor hun kind, wil de regering voorkomen dat deze specifieke ondersteuning voor andere zaken kan worden aangewend. Om die reden acht de regering het wenselijk om de categoriale bijzondere bijstand aan deze groep in natura en niet als geldbedrag uit te keren. Als verstrekking in natura naar het oordeel van het college leidt tot een ondoelmatige uitvoering hiervan, kan gekozen worden voor een andere vorm. De regering realiseert zich dat gezien de aard van hetgeen geregeld wordt een verstrekking in natura in een aantal gevallen ondoelmatig of ondoeltreffend kan zijn, nog afgezien van het feit dat er discussie kan ontstaan over wat nu wel of niet als in natura is te duiden. Daarom is in de wet de mogelijkheid opgenomen,dat wanneer verstrekking in natura ondoelmatig is, het college mag afwijken van deze verplichting. Door deze mogelijkheid te bieden om op andere wijze te bewerkstelligen dat een kind deel kan nemen aan noodzakelijke activiteiten, wil de regering tot uitdrukking brengen dat gemeenten de doeltreffendheid de doorslag kunnen laten geven. De regering voorziet dat gemeenten aldus geen belemmeringen zouden moeten ervaren om voorzieningen te treffen gericht op maatschappelijke participatie en ontwikkeling van kinderen. Gelet op de vele soorten van activiteiten die in de verordening onder het begrip van maatschappelijke participatie worden geschaard, de waarde van de verstrekking in natura uitgedrukt in geld, stigmatisering van de doelgroep, alsmede de uitvoeringskosten in ogenschouw genomen, leidt verstrekking in natura tot een ondoelmatige uitvoering van de regeling. Gekozen is dan ook voor een geldelijke bijdrage. Een categoriale voorziening impliceert niet dat ambtshalve de bijdrage wordt verstrekt. Er moet nog steeds een aanvraag ingediend worden, maar de beoordeling hiervan is veel eenvoudiger. Er behoeft alleen getoetst te worden of de persoon behoort tot de categorie die in de wet is omschreven, dus zonder na te gaan of de kosten waarvoor die bijstand wordt verleend in het geval van aanvrager daadwerkelijk noodzakelijk en gemaakt zijn. De verordening krijgt op voorhand geen structureel karakter. De effecten van de verordeningsplicht op de participatie van de betreffende doelgroep worden na twee jaar door het rijk geëvalueerd. Vervolgens vindt een beoordeling plaats of het wel of niet wenselijk is om structureel te blijven verplichten om op het beleidsterrein van participatie van kinderen, regels in een verordening vast te leggen en is er een afwegingsmoment om te bezien hoe hiermee verder moet worden omgegaan.
Artikelgewijze toelichting Artikel 1. Begripsomschrijvingen In dit artikel worden definities gegeven van begrippen die in de verordening voorkomen en waarvan het van belang is dat er telkens hetzelfde onder wordt verstaan. In een aantal gevallen wordt verwezen naar definities in de wet om ervoor te zorgen, dat er zoveel mogelijk aansluiting blijft bij de wetgeving die van toepassing is. Artikel 2. Doel en strekking Hiermee is doel en strekking van de regeling verwoord. Artikel 3. Maatschappelijke participatie Activiteiten waarbij actief aan de samenleving wordt deelgenomen. Artikel 4. Doelgroep Benadrukt wordt, dat het hierbij gaat om personen met een hen ten laste komend kind. Dus een kind waarvoor de alleenstaande ouder of de gehuwde aanspraak kan maken op kinderbijslag. Voorts dient onderwijs te worden gevolgd. Na het bereiken van de 18-jarige leeftijd kan het kind voor deelname aan activiteiten gebruik maken van de (gemeentelijke) Tegemoetkomingsregeling voor de minima door zelf hiertoe een aanvraag in te dienen. Artikel 5. Tegemoetkomingen Lid 1 Elk kind moet in aanmerking kunnen komen voor een bijdrage in participatie. Per kalenderjaar bedraagt de categoriale bijzondere bijstand in de kosten van maatschappelijke participatie van ten laste komende kinderen € 180,00 per kind. Lid 2 Ouders van schoolgaande kinderen worden geconfronteerd met een aantal indirecte kosten, zoals de ouderbijdrage voor school, een fiets, een extra jas, verjaardagspartijtjes van klasgenoten. Deze indirecte kosten moeten uit het reguliere inkomen worden voldaan. Ouders met een minimuminkomen kunnen vaak deze kosten op den duur niet meer betalen. Een ouderbijdrage voor school is weliswaar vrijblijvend, maar bij het niet kunnen betalen, betekent dit dat een kind bijvoorbeeld niet mee kan op schoolreis, wat de participatie niet ten goede komt. Bij een overgang naar het voortgezet onderwijs komen er extra kosten: de aanschaf van een boekentas, wellicht een andere fiets voor grotere afstanden, reiskosten, regenkleding e.d. Daarom is er voor gekozen om bij de overgang naar het voortgezet onderwijs éénmalig een extra bedrag toe te kennen, boven op de reguliere tegemoetkoming. In het voortgezet onderwijs zijn de indirecte schoolkosten hoger dan op de basisschool, hogere bijdrage voor excursies, betaling van een huurkluis op school e.d. Tevens wordt het kindgebonden budget van de Belastingdienst drastisch verlaagd. Om deze redenen wordt de tegemoetkoming voor schoolgaande kinderen in het voortgezet onderwijs vastgesteld op een hoger bedrag. Artikel 6. Bijzondere gevallen Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 7. Citeertitel Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 8. Inwerkingtreding Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.