Bijlage 2. Beleidskader Scholen stellen beleid vast over allerlei onderwerpen, bijvoorbeeld over veiligheid, kwaliteit en diversiteit. Gezondheid is een van de onderwerpen die in het schoolbeleid aan de orde moeten komen. Binnen het schoolbeleid is gezondheid vaak verweven met andere onderwerpen. Het schoolbeleid komt tot stand op basis van onder meer wet- en regelgeving en landelijk beleid. Deze bijlage gaat in op de belangrijkste wetten en beleidsdocumenten die het kader vormen voor gezondheidsbevordering in het onderwijs. Eerst komt het kader voor onderwijs en vervolgens het kader voor gezondheidsbevordering aan de orde.
1.
Onderwijsbeleid
Kerndoelen van het onderwijs Het onderwijs heeft drie belangrijke functies: het draagt bij aan de persoonlijke ontwikkeling van kinderen, het zorgt voor overdracht van maatschappelijke en culturele verworvenheden en het rust kinderen toe voor participatie in de samenleving. De belangrijkste zaken die kinderen moeten leren om actief deel te kunnen nemen aan de samenleving, staan in de zogenaamde kerndoelen. Sinds maart 2006 gelden nieuwe kerndoelen, 58 in totaal. De kerndoelen (per leergebied) zijn te beschouwen als streefdoelen: ze geven aan waar basisscholen de ontwikkeling van hun leerlingen op moeten richten. De scholen moeten de onderwijsinhoud en de doelen zoveel mogelijk op elkaar afstemmen, verbinden met het dagelijks leven en in samenhang aanbieden. Daarmee bieden de kerndoelen goede aangrijpingspunten voor het vormgeven van integraal gezondheidsbeleid voor scholen. De volgende kerndoelen zijn relevant voor gezondheidsbevordering en preventie (Greven en Letschert, 2006): Leergebied: Oriëntatie op jezelf en de wereld • De leerlingen leren zorg te dragen voor de lichamelijke en psychische gezondheid van henzelf en anderen. • De leerlingen leren zich redzaam te gedragen in sociaal opzicht, als verkeersdeelnemer en als consument. • De leerlingen leren zich te gedragen vanuit respect voor algemeen aanvaarde normen en waarden.
Leergebied: Bewegingsonderwijs • De leerlingen leren op een verantwoorde manier deel te nemen aan de omringende bewegingscultuur en leren de hoofdbeginselen van de belangrijkste bewegings- en spelvormen te ervaren en uit te voeren. • De leerlingen leren samen met anderen op een respectvolle manier aan bewegingsactiviteiten deel te nemen, afspraken te maken over het reguleren daarvan, de eigen bewegingsmogelijkheden in te schatten en daarmee rekening te houden bij activiteiten. RIVM, Handleiding Gezonde School Basisonderwijs, april 2010, Bijlage 2. Beleidskader
1
Landelijk en lokaal onderwijsbeleid Verschillende beleidsterreinen van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben raakvlakken met het bevorderen van een gezonde leefstijl op school. De gemeente is verantwoordelijk voor de lokale invulling van deze landelijke beleidsdoelen. Dit gebeurt voornamelijk via het lokale onderwijsbeleid en het lokale jeugdbeleid. Hieronder wordt het beleid toegelicht.
Weer Samen Naar School (WSNS) Weer Samen Naar School richt zich op kinderen in het basisonderwijs die extra zorg en begeleiding nodig hebben. Wanneer een leerling een beperking heeft of (leer) problemen op school ervaart, weten scholen en ouders niet altijd goed hoe ze het beste kunnen handelen. Wat is er precies aan de hand? Hoe zorgen we ervoor dat de leerling goed en passend onderwijs blijft krijgen? Op welke school kan het kind het beste terecht? In overleg met de ouders kan een basisschool een leerling in zo’n geval aanmelden bij een zorgplatform van Weer Samen Naar School. WSNS is een samenwerkingsverband tussen de reguliere scholen en het speciaal basisonderwijs (SBO) in een regio. Elk samenwerkingsverband heeft een zorgplatform: de Permanente Commissie Leerlingenzorg (PCL). Onder de noemer ‘Passend onderwijs’ is nieuw landelijk beleid voor deze leerlingen in voorbereiding.
Passend Onderwijs Passend onderwijs houdt in dat elk kind naar die vorm van onderwijs gaat die het beste bij zijn of haar talenten en beperkingen past. In de praktijk gaat passend onderwijs vooral over leerlingen met een (onderwijs)beperking, zoals leer- of ontwikkelingsproblemen, een ziekte, handicap of gedragsstoornis. Passend onderwijs en goede zorg voor deze kinderen vraagt goede samenwerking tussen scholen onderling en tussen scholen en hulpverlenende instellingen. Het doel is dat kinderen vroegtijdig en via korte, duidelijke en effectieve routes goede en afgestemde onderwijs-zorgarrangementen aangeboden krijgen. Zo krijgen meer leerlingen het onderwijs en de zorg die aansluiten bij hun behoeften.
Zorg- en Adviesteam (ZAT) In het Passend onderwijs staan regionale samenwerking en het versterken van de zorgcapaciteit centraal. Zorg- en Adviesteams (ZAT’s) leveren een belangrijke bijdrage aan de zorg voor leerlingen door hulpverlening en onderwijs goed op elkaar te laten aansluiten. Vanaf 1 januari 2011 verplicht de Wet op Passend onderwijs het invoeren van Zorgen Adviesteams voor het basisonderwijs, voortgezet onderwijs, VMBO en nul- tot vierjarigen. Een ZAT is een (bovenschools) multidisciplinair team waarin lokale zorg
2
en jeugdzorg samenwerken met het onderwijs. Het doel van een ZAT is: vroegtijdig, snel, effectief en samenhangend zorg bieden aan kinderen en ouders waarbij op school problemen gesignaleerd worden, door het lokale aanbod dicht rond de school te organiseren. In het ZAT participeren de volgende partijen: • Onderwijsprofessionals; • Schoolmaatschappelijk werk; • Jeugdarts/-verpleegkundige; • Bureau jeugdzorg; • GGZ-jeugd; • Speciaal onderwijs; • Leerplicht; • Politie. Omdat professionals uit het onderwijs deelnemen aan de ZAT’s, vormen deze teams de schakel tussen de Centra voor Jeugd en Gezin (CJG) en het onderwijs (Centra Jeugd en Gezin, 2008). Als de zorg rond het onderwijs goed is ingericht, kunnen de CJG’s daar gemakkelijk bij aansluiten, bijvoorbeeld met opvoedingsondersteuning.
Centra voor Jeugd en Gezin (CJG) In 2008 is de oprichting van de Centra voor Jeugd en Gezin van start gegaan. In 2011 moet er een landelijk dekkend netwerk zijn, met in iedere gemeente minimaal één centrum en in grote steden meerdere centra (www.samenwerkenvoordejeugd.nl). Gemeenten voeren de regie over de CJG’s. De centra moeten voor (aanstaande) ouders, kinderen en jongeren tot 23 jaar een herkenbaar en laagdrempelig centraal punt zijn voor opgroei- en opvoedvragen, adequate en passende hulp en coördinatie van die hulp. Alle ouders, kinderen en jongeren kunnen er terecht, niet alleen probleemgezinnen. Opvoeden en opgroeien is tenslotte voor iedereen wel eens lastig. Het centrum is ook een centraal punt voor vroegtijdige signalering door professionals. Het centrum brengt verschillende instanties samen die nu nog vaak onvoldoende samenwerken. De kernpartners van de CJG’s zijn jeugdgezondheidszorg, maatschappelijk werk, opvoedsteunpunten en –winkels en Bureau Jeugdzorg. Daarnaast kan een CJG samenwerking zoeken met bijvoorbeeld GGZ, politie, onderwijs, huisartsen, peuterspeelzalen en andere hulpverlenende instanties. Basisfuncties van de CJG’s zijn onder meer informatie en advies geven, problemen signaleren en verwijzen naar lokaal en regionaal hulpaanbod (www.samenwerkenvoordejeugd.nl). Deze functies zijn ook van belang voor de Gezonde School. Signalen van het CJG en het ZAT zijn goed bruikbaar bij het stellen van prioriteiten voor de Gezonde School. Afstemming tussen de school, de ZAT’s en het CJG ten aanzien van activiteiten op de school voor vroegsignalering is noodzakelijk.
RIVM, Handleiding Gezonde School Basisonderwijs, april 2010, Bijlage 2. Beleidskader
3
De Lokale Educatieve Agenda (LEA) Het is belangrijk dat gemeenten, schoolbesturen en kinderopvang op lokaal niveau goede afspraken maken over de zorg voor jeugd. Deze partijen zijn ook in het kader van de Wet Onderwijsachterstandenbeleid verplicht om minimaal één keer per jaar gezamenlijk overleg te voeren over het bevorderen van integratie, het tegengaan van segregatie en het bestrijden van onderwijsachterstanden. De Lokale Educatieve Agenda is daarvoor een goed instrument. Gemeenten bespreken samen met de betrokken partners (in ieder geval schoolbesturen en kinderopvanginstellingen) een lijst van onderwerpen die op deze agenda gezet worden. Daarnaast maken de partijen afspraken over de uitvoering en verantwoording van deze thema’s. Voorbeelden van thema’s zijn: voor- en vroegschoolse educatie, segregatie en integratie, schakelklassen, schoolverzuim en voortijdig schoolverlaters, zorg en brede school. Als op de agenda gezondheidsonderwerpen staan, biedt dat kansen voor de Gezonde School. Meer informatie is te vinden op www.delokaleeducatieagenda.nl.
Landelijke impulsen en aangrijpingspunten Sinds 2000 heeft het kabinet belangrijke impulsen gegeven aan de voor- en vroegschoolse educatie (VVE). VVE biedt educatieve programma’s voor jonge kinderen. Het doel is de ontwikkeling van kinderen uit autochtone en allochtone achterstandsgroepen zo te stimuleren dat zij hun kansen op een goede schoolloopbaan en maatschappelijke carrière vergroten (OCW, 2006). Gemeenten vervullen daarbij een belangrijke rol. Gezondheidsbevordering moet zo vroeg mogelijk van start gaan met het aanleren van goede gewoontes en het stimuleren van jonge ouders tot gezond opvoedingsgedrag. Bij dit thema zijn in ieder geval de gemeente (Onderwijs, Welzijn), schoolbesturen, peuterspeelzaalinstellingen en wellicht ook de kinderopvang betrokken. Brede Scholen bieden toegankelijke en goede voorzieningen voor kinderen, jongeren en gezinnen, met de school als middelpunt. Er bestaan vele vormen van Brede Scholen. Ze hebben gemeen dat de school structureel samenwerkt met andere instellingen, zoals kinderopvang, welzijn, zorg, cultuur en sport. De vorm en de mate van samenwerking hangt af van lokale behoeften, mogelijkheden en omstandigheden. Het doel is de ontwikkelingskansen van kinderen te vergroten. Het kabinet is in 2008 gestart met de ‘Impuls brede scholen, sport en cultuur’. Dit zijn Brede Scholen die vooral aandacht geven aan sport en bewegen. Kenmerkend voor de Brede School is de integrale benadering van opvoeding en onderwijs. De Brede School brengt voorzieningen bij elkaar en maakt samenhang en afstemming mogelijk. Gemeenten kunnen hiervoor met structurele steun van het Rijk personeel aantrekken om combinatiefuncties in te vullen. Daarbij zijn werknemers in dienst bij één werkgever, terwijl ze voor twee werkvelden of sectoren werken (VWS, 2009-2).
Beleidskader Sport, Bewegen en Onderwijs De ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en van Sport en Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen hebben in 2008 samen het Beleidskader Sport, bewegen en onderwijs
4
uitgebracht. Het doel is sport en onderwijs beter te verbinden, zodat de schoolgaande jeugd meer aan sport deelneemt en meer beweegt. Het beleidskader sluit aan bij de doelstelling van het kabinet dat in 2012 50% van de jeugdigen (4-17 jaar) minimaal 1 uur matig intensieve beweging per dag heeft. Daarnaast levert het beleidskader een bijdrage aan preventie en vermindering van overgewicht en de aanpak van schooluitval. Ook stimuleert het beleidskader dat meer effectieve interventies worden ontwikkeld en toegepast (VWS en OCW, 2008).
Diversiteit in jeugdbeleid: gelijke kansen voor migrantenkinderen De (programma)ministeries van Jeugd en Gezin en van Wonen, Wijken en Integratie hebben de nota’s Diversiteit in het jeugdbeleid (Jeugd en Gezin en WWI, 2008) en Alle kansen voor alle kinderen uitgebracht (Jeugd en Gezin, 2007), om de zorg voor allochtone kinderen en jongeren een groter bereik te geven en effectiever te maken. De kern van het beleid is dat het verbeteren van de positie van migrantenkinderen en -jongeren en het verkleinen van hun maatschappelijke achterstand forse inspanning vraagt.
2.
Gezondheidsbeleid
Landelijk en lokaal gezondheidsbeleid Verschillende beleidsterreinen van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu hebben raakvlakken met het bevorderen van een gezonde leefstijl op school. De landelijke beleidsdoelen krijgen onder verantwoordelijkheid van de gemeente een lokale invulling. Hieronder worden het wettelijk kader en het beleid uiteengezet.
Wet Publieke gezondheid (WPG) Sinds 1 december 2008 is de Wet Publieke gezondheid in werking getreden. De Wet Collectieve preventie volksgezondheid (WCPV) is hierin opgegaan. De Wet Publieke gezondheid regelt de rol van de gemeente op het terrein van infectiebestrijding, gezondheidsbevordering en jeugdgezondheidszorg. De gemeente maakt het beleid voor deze terreinen en de regionale GGD voert over het algemeen de werkzaamheden uit. Meer informatie over het lokaal gezondheidsbeleid staat in de handleiding Gezonde Gemeente (in prep.). De wet benoemt de volgende taken op het gebied van gezondheidsbevordering: • elke vier jaar gegevens over de gezondheidssituatie verzamelen en analyseren, voorafgaand aan de opstelling van de nota Gemeentelijk gezondheidsbeleid en op landelijk gelijkvormige wijze; • elke vier jaar ambities voor het gezondheidsbeleid vastleggen in een gemeentelijke nota Gezondheidsbeleid. Het doel van dit beleid is om een gezonde fysieke en
RIVM, Handleiding Gezonde School Basisonderwijs, april 2010, Bijlage 2. Beleidskader
5
sociale omgeving voor burgers te creëren en een gezonde leefstijl te stimuleren. • bijdragen aan opzet, uitvoering en afstemming van preventieprogramma’s, met inbegrip van programma’s voor de gezondheidsbevordering; • ontwikkelingen in de gezondheidstoestand van jeugdigen en gezondheidsbevorderende en -bedreigende factoren op systematische wijze volgen en signaleren. Leerlingen van 4 tot 18 jaar krijgen via school drie periodieke gezondheidsonderzoeken (PGO), met als vaste onderdelen het meten van lengte, gewicht en houding en het testen van ogen en oren. Deze PGO’s kunnen aanleiding zijn om aan gezondheidsbevordering te werken;
Wet Maatschappelijke ondersteuning (WMO) De WMO vormt de basis van het gemeentelijk welzijnsbeleid. Kern van de wet is dat gemeenten burgers in staat moeten stellen mee te doen aan de samenleving (‘participeren’). De gemeente maakt samen met de inwoners plannen voor de maatschappelijke ondersteuning, zodat gemeenten meer dan voorheen integraal beleid kunnen maken. De wet onderscheidt negen prestatievelden, waarvan het tweede ‘preventieve ondersteuning jeugd’ is. Deze ondersteuning betreft jeugdigen – en hun ouders – die uit de gemeente afkomstig zijn en een verhoogd risico op ontwikkelingsachterstand, schooluitval of criminaliteit hebben, maar niet in aanmerking komen voor zorg op grond van de Wet op de Jeugdzorg (VWS en VNG, 2010). De gemeente vervult voor dit prestatieveld vijf functies (VWS en VNG, 2004): 1. informatie en advies; 2. signalering; 3. toeleiding naar het hulpaanbod; 4. licht pedagogische hulp; 5. coördinatie van zorg op lokaal niveau. Op grond hiervan is de gemeente onder andere verantwoordelijk voor de coördinatie tussen signalerende instanties, vroeg- en voorschoolse educatie, opvoedingsondersteuning en het afstemmen van zorg. Zie voor meer informatie www.invoeringwmo.nl.
Landelijke impulsen en aangrijpingspunten In de kaderbrief Visie op gezondheid en preventie (VWS, 2007-2) verwoordt het kabinet het streven naar minder vrijblijvendheid en meer samenhang in het gezondheidsbeleid. Het kabinet doet een beroep op gemeenten, bedrijfsleven, scholen, zorgverzekeraars, zorgaanbieders en patiëntenverenigingen om een bijdrage te leveren en hun inspanningen te bundelen bij het creëren van gezondere omgevingen, bijvoorbeeld op de school, het werk, sportkantines en in buurten en wijken. Het ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport heeft het Nationaal Actieplan Sport en Bewegen opgesteld. Het doel is dat vanaf 2010 op 90% van alle scholen alle leerlingen dagelijks sporten, binnen of buiten de schooluren. De nadruk ligt op het structureel in beweging krijgen van kinderen die te weinig actief zijn. Naast de school
6
is de georganiseerde sport is ook een belangrijke speler. Het NISB voert het actieplan uit. (VWS, 2010-1; NASB, 2010). Het kabinet wil bestaande gezondheidsverschillen in 2020 met ten minste 25% verkleinen door de gezondheidstoestand van mensen met een lage SES te verbeteren (Van der Lucht, 2006). De nota Kiezen voor gezond leven geeft vijf speerpunten: roken, schadelijk alcohol gebruik, overgewicht (bewegen en voeding), diabetes en depressie (VWS, 2006). De doelgroep ‘mensen met een lage sociaaleconomische status’ wordt vooral bij de speerpunten overgewicht en diabetes genoemd. Het kabinet wil de gezondheid verbeteren door verschillende terreinen via intersectoraal gezondheidsbeleid te beïnvloeden. Zo dragen een gezonde leefomgeving met voldoende sport- en beweegmogelijkheden, de werkplek, een goede opleiding en een veilige maatschappij bij aan een goede gezondheid (VWS, 2009-1). Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft in 2007 in de beleidsbrief De kracht van sport gesteld dat de maatschappelijke functie van sport kansen biedt voor het realiseren van kabinetsdoelen, bijvoorbeeld op het gebied van preventie, gezondheid en onderwijs. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de inzet van sportverenigingen in het onderwijs, het vergroten van het effect van sport en bewegen op de volksgezondheid en om het bevorderen van de participatie, emancipatie en integratie van achterblijvende of kwetsbare groepen (VWS, 2007-1). Het programma Meedoen allochtone jeugd door sport 2006-2010 neemt sport als middel en eerste stap in het integratieproces. Nevendoel is het verbeteren van de leefstijl van allochtone jeugd. De school wordt gezien als belangrijke setting voor het inlopen van de achterstand in sportdeelname (VWS, 2010-2). Het kabinet heeft in 2008 in de kabinetsvisie Binnenmilieu scholen aangegeven zich samen met allerlei partijen (zoals schoolbesturen, gemeenten en GGD) in te willen zetten voor een beter binnenmilieu in basisscholen. In deze kabinetsvisie staat onder andere dat elke basisschool met natuurlijke ventilatie binnen vijf jaar een bezoek van de GGD krijgt om een meting van het binnenmilieu uit te voeren en een ventileeradvies te geven. Het bezoek duur een hele schooldag waarin de GGD een meting en inspectie uitvoert om de luchtkwaliteit in de klaslokalen van de school te beoordelen. Het project is bedoeld om scholen te wijzen op de noodzaak van goed ventileren en om adviezen te geven voor de manier waarop scholen de ventilatie zelf kunnen verbeteren (VROM, 2008).
Literatuur Centra Jeugd en Gezin (2008) Handreiking: De onderdelen van het Centrum voor Jeugd en Gezin. Inspiratie voor en door gemeenten. Chevalier International, Hendrik Ido Ambacht
RIVM, Handleiding Gezonde School Basisonderwijs, april 2010, Bijlage 2. Beleidskader
7
Greven, J. en J. Letschert (2006) Kerndoelen Primair Onderwijs. SLO, DeltaHage, Den Haag. Handleiding Gezonde Gemeente (in prep.). Jeugd en Gezin (2007) Alle kansen voor alle kinderen. Programma voor Jeugd en Gezin. 2007-2011. Jeugd en Gezin en WWI (2008) Diversiteit in het jeugdbeleid. Kamerstuk 11 juli 2008. Lucht, Van der (2006) Sociaal economische gezondheidsverschillen samengevat. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. www.nationaalkompas.nl, RIVM, Bilthoven. NASB (2010) Nationaal Actieplan Sport en Bewegen. http://www.nasb.nl/ Geraadpleegd op 9 maart 2010. OCW (2006) Toekomst voor- en vroegschoolse educatie (VVE). VROM (2008) Kabinetsvisie binnenmilieu basisscholen. VWS (2006) Preventienota Kiezen voor gezond leven. VWS (2007-1) Beleidsbrief De kracht van sport. VWS (2007-2) Kaderbrief 2007-2011 Visie op gezondheid en preventie. VWS (2008) Naar een weerbare Samenleving. Beleidsplan aanpak gezondheidsverschillen op basis van sociaal economische achtergronden. VWS (2009-1) Beleidsbrief bij beleidsplan SEGV. VWS (2009-2) Voortgang impuls brede scholen, sport en cultuur. VWS (2010-1). http://www.minvws.nl/dossiers/sport/bewegen/nationaal-actieplansport-en-bewegen/. Geraadpleegd op 9 maart 2010, 2010. VWS (2010-2) http://www.minvws.nl/images/meedoen_tcm19-98754.pdf. Geraadpleegd op 9 maart 2010. VWS en OCW (2008) Beleidskader Sport, Bewegen en Onderwijs. VWS en VNG, 2010. http://www.invoeringwmo.nl/. Geraadpleegd op 9 maart 2010. VWS en VNG (2004) Opvoed- en opgroeiondersteuning. De rol van de gemeente in het licht van de Wet op jeugdzorg.
8