R.v.V. 232
RAAD VOOR HET VERBRUIK
ADVIES
over voorstellen tot wijziging van de beschikkingen van het gezamenlijk aanbod.
Brussel, 30 januari 2001
De Raad voor het Verbruik, die op 20 september 2000 door de Minister van Economie verzocht werd een advies uit te brengen over voorstellen tot wijziging van de beschikkingen van het gezamenlijk aanbod, is op 30 januari 2001 in plenaire zitting bijeengekomen, onder het voorzitterschap van Mevrouw Struyvenen heeft het volgende advies aangenomen.
De Raad voor het Verbruik heeft de voorzitter verzocht dit advies over te maken aan de voogdijminister.
ADVIES De Raad voor het Verbruik,
Gelet op de brief van 20 september 2000 waarbij de Minister van Economie de Raad voor het Verbruik verzocht een advies uit te brengen over voorstellen tot wijziging van de beschikkingen van het gezamenlijk aanbod; Gelet op de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en de bescherming van de consument, inzonderheid Afdeling 5 met betrekking tot het gezamenlijk aanbod van producten of diensten; Gelet op de gezamenlijke werkzaamheden van de Commissies "Interne Markt en Handelspraktijken" tijdens de vergaderinge n van 10 en 23 oktober 2000, 17 en 24 november 2000, 7 en 21 december 2000 en 15 januari 2001; Gelet op de deelname aan de werkzaamheden van de volgende deskundigen: de dames Pint (Fedis), Van Campenhout (UNIZO), De Cuypere, Eeckeleers en Lemaigre (Bestuur Handelsbeleid), de heren Desmedt en Roels (Fedichem), Rémy (KBC Verzekeringen), Dubois (V.B.O.), Ducart (Test-Aankoop), Senecal en 'T Jampens (B.V.K.), Van Bulck (B.V.B.), Van Poucke (O.I.V.O.), Van Molle (Federatie van Verzekeringsmakelaars), van Oldeneel tot Oldenzeel (B.V.V.O.), Somers en Deschouwer (Bestuur Economische Inspectie); Gelet op de uitwerking van het advies door mevrouw Pint (Fedis) en de heer Van Poucke (O.I.V.O.).
BRENGT HET VOLGENDE ADVIES UIT :
2
I. INLEIDING Met een brief van 20 september 2000 vroeg de Minister van Economie aan de Raad voor het verbruik verder onderzoek te verrichten naar de wettelijke bepalingen betreffende het gezamenlijk aanbod en na te gaan welke van deze bepalingen gewijzigd kunnen worden rekening houdend met de bescherming van de consument en met de eerlijkheid van de handelstransacties. In zijn brief stelt de minister onder andere vast dat de bepalingen inzake gezamenlijk aanbod, ingeschreven in afdeling 5, hoodstuk VI van de WHP, sinds 1971 nauwelijks gewijzigd werden. De commerciële realiteit staat op dit gebied nochtans niet stil. In andere lidstaten ontwikkelen nieuwe promotietechnieken zich en deze komen vaak in conflict met de Belgische regelgeving terzake. De Europese Commissie richtte op 1 augustus 2000 een gemotiveerd advies aan de Belgische regering inzake de belemmeringen van getrouwheidsprogramma’s aan de consumenten in België. In dit advies stelt zij dat artikel 57, 4° WHP een discriminatie en een onrechtvaardige handelsbelemmering uitmaakt. De Europese Commissie valt over twee van de voorwaarden die in artikel 57, 4° WHP staan vermeld, nl. dat het moet gaan om een “gelijkaardig” product of dienst en dat het door “dezelfde” verkoper moet worden verstrekt. De Raad bracht in het verleden reeds adviezen uit die het gezamenlijk aanbod aanbelangen, zonder echter het gezamenlijk aanbod in zijn geheel en in detail te behandelen : - advies nr. 172 van 6 januari 1998 over aanpassingsvoorstellen van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument ; - advies nr. 206 van 26 oktober 1999 over de aangewezen middelen om de belemmeringen van het vrije verkeer van commerciële communicaties inzake kortingen te beperken ; - advies nr. 221 van 27 juni 2000 over de materies, met betrekking tot de commerciële communicaties, welke een Europese harmonisatie behoeven, en die voor welke daarentegen het principe van de wederzijdse erkenning moet overwogen worden. De Raad wees in zijn advies nr. 206 reeds op de noodzaak tot harmonisatie van deze materie op Europees vlak. Bepaalde regels zijn nodeloos ingewikkeld, wat hun controle bemoeilijkt. De dames Struyven en Sweerts, de heren Billocq, Félix, Vandeplas en Walschot (vertegenwoordigers van de productie), de heer de Laminne de Bex (vertegenwoordiger van de distributie) en Mevrouw Neyt (vertegenwoordigster van de landbouw) zijn verder van oordeel dat het strikte regime terzake de Belgische handelaars benadeelt, en dit temeer omdat deze materie in bepaalde Europese landen, zoals Nederland en Zweden, totaal geliberaliseerd is.
3
II. STANDPUNTEN EN VOORSTELLEN VERTEGENWOORDIGDE ORGANISATIES
VAN
DE
IN
DE
RAAD
II.A. Definities De Raad definieert het gezamenlijk aanbod als de al dan niet kosteloze verkrijging van producten, diensten, alle andere voordelen, of titels waarmee men die kan verwerven, gebonden aan de verkrijging van andere, al dan niet gelijke, producten of diensten. De dames Culot en de Roeck, de heren Fraselle, Hoffelt en Van Daele ( vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties), De dames Struyven en Sweerts, de heren Billocq, Félix, Vandeplas en Walschot (vertegenwoordigers van de productie), de heer de Laminne de Bex (vertegenwoordiger van de distributie) en Mevrouw Neyt (vertegenwoordigster van de landbouw) stellen hierna een nieuw stelsel voor inzake het gezamenlijk aanbod. Overeenkomstig de huidige praktijk, wensen deze vertegenwoordigers te verduidelijken dat groepsverpakkingen of verkoopseenheden ook niet onder het nieuwe stelsel van het gezamenlijk aanbod vallen en onder de voorwaarden die verder worden uitgelegd. Met een groepsverpakking bedoelt men de samenvoeging van gelijke producten in een verpakking en dit met de bedoeling het manipuleren, het vervoer of de bewaring van deze producten door de consument te vergemakkelijken (bijvoorbeeld: 12 maal 1 liter melk; 24 blikjes cola, …). Dit product kan afzonderlijk tegen zijn gewone prijs in dezelfde inrichting worden verkregen. De prijs per afzonderlijk product wordt uitdrukkelijk vermeld. Een consument die het product in een kleinere hoeveelheid wenst te verkrijgen, mag steeds de verpakking verwijderen. Met een verkoopseenheid bedoelt men de conditionering van een product volgens zijn grootte, zijn gewicht of zijn volume met het oog op de verkoop alsdusdanig aan de consument (bijvoorbeeld: een zakje snoep, een kaasschotel, sneetjes ham, …). Deze vertegenwoordigers preciseren verder dat het hierna voorgestelde stelsel evenmin van toepassing zou zijn wanneer het een gezamenlijk aanbod betreft dat geregeld wordt door specifieke wetgeving bijvoorbeeld de wet op de landverzekeringsovereenkomst (art.12 betreffende de combinatiepolissen - toepassing van het adagium “Lex specialis generali derogat”). II.B. Voorstel voor een nieuw regime Veeleer dan zich uit te spreken over het principe (verbod of toelating) van het gezamenlijk aanbod, zijn de dames Culot en de Roeck, de heren Fraselle, Hoffelt en Van Daele ( vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties), de dames Struyven en Sweerts, de heren Billocq, Félix, Vandeplas en Walschot (vertegenwoordigers van de productie), de heer de Laminne de Bex (vertegenwoordiger van de distributie) en Mevrouw Neyt (vertegenwoordigster van de landbouw) voorstander om algemene voorwaarden te omschrijven waaraan een gezamenlijk aanbod moet voldoen. Deze voorwaarden moeten het gezamenlijk aanbod eenvoudiger, doorzichtiger en gemakkelijker te controleren maken. Het nieuwe regime van het gezamenlijk aanbod zou onder te verdelen zijn in : 1. het gezamenlijk aanbod tegen een voordelige prijs (art. 55 WHP); 4
2. de gratis aanbiedingen samen met een hoofdproduct of –dienst (art. 56 WHP) en de getrouwheidssystemen (art. 57 WHP). Mevrouw Van Havere en de heer Rizzo (vertegenwoordigers van de middenstandsorganisaties) pleiten voor het behoud van het principe van het verbod. Zij wensen de aandacht te vestigen op de gevaren van de liberalisering van het gezamenlijk aanbod zowel voor de consumenten als voor de detailhandelaars. Een principiële toelating mits voorwaarden kan niet zonder meer gelijkgesteld worden met een principieel verbod met uitzonderingen. Een verbodsbepaling garandeert niet alleen de transparantie van de regeling, maar ook de rechtszekerheid naar de consument toe. De dames Culot en de Roeck, de heren Fraselle, Hoffelt en Van Daele (vertegenwoordigers van de verbruikersorganisaties) pleiten voor een duidelijke hervorming en versoepeling van de regels van het gezamenlijk aanbod op basis van controleerbare criteria die een einde moeten maken aan de huidige dubbelzinnige en moeilijk te controleren situatie die zeker geen rechtszekerheid biedt aan de consumenten. De heer de Laminne de Bex (vertegenwoordiger van de distributie) zouden zich kunnen scharen achter het behoud van het huidig verbodsprincipe voorzover de uitzonderingen erop zoals in het hiernavolgend wijzigingsvoorstel ruim genoeg geformuleerd zijn.
II.B. 1. Het gezamenlijk aanbod tegen een voordelige prijs (art. 55 WHP) De dames Culot en de Roeck, de heren Fraselle, Hoffelt en Van Daele ( vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties), de dames Struyven en Sweerts, de heren Billocq, Félix, Vandeplas en Walschot (vertegenwoordigers van de productie), de heer de Laminne de Bex (vertegenwoordiger van de distributie) en Mevrouw Neyt (vertegenwoordigster van de landbouw) pleiten voor een toelating om gezamenlijk voor een voordelige prijs (d.i. een lagere prijs dan het totaal van de afzonderlijke prijzen van de producten of diensten), producten en/of diensten, zowel gelijke als niet gelijke, aan te bieden, onder de hierna cumulatief toe te passen voorwaarden : 1. elk product en elke dienst, althans zolang het aanbod geldt, afzonderlijk en tegen zijn gewone prijs in dezelfde inrichting verkregen kan worden, d.w.z. tegen de gebruikelijke prijs in de zin van artikel 43 WHP ; 2. de consument duidelijk over de afzonderlijke prijs van elk product of dienst geïnformeerd wordt, alsook over het prijsvoordeel ; 3. het gezamenlijk aanbod de consument een prijsvoordeel biedt ten opzichte van de individueel aangeboden producten of diensten ; het moet een bepaald of bepaalbaar voordeel zijn op de moment van de aankoop (bijvoorbeeld : “twee voor de prijs van één”) ; 4. elke aankondiging betreffende het gezamenlijk aanbod en elke titel waardoor het voordeel dat eruit voortvloeit verworven kan worden, de eventuele limiet van hun geldigheidsduur, de voorwaarden en elke andere modaliteit van het aanbod vermeldt. De dames Struyven en Sweerts, de heren Billocq, Félix, Vandeplas en Walschot (vertegenwoordigers van de productie), de heer de Laminne de Bex (vertegenwoordiger van de distributie) en Mevrouw Neyt (vertegenwoordigster van de landbouw) pleiten ervoor dat inzake audio-visuele reclame kan worden verwezen naar een andere drager waar deze weergegeven zijn en die de consument gratis kan bekomen. De dames Culot en de Roeck, de heren Fraselle, Hoffelt en Van Daele (vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties) vinden dat er geen uitzondering 5
moet worden gemaakt voor audio-visuele reclame. Het is perfect mogelijk dat audio-visuele reclame aan deze voorwaarde voldoet terwijl de voorgestelde uitzondering in de praktijk betekent dat de consument niet wordt geïnformeerd omtrent enkele belangrijke gegevens van het gezamenlijk aanbod. 5. wanneer men samen met een product of dienst een andere dienst aanbiedt, mag men, met inachtneming van de specifieke wettelijke bepalingen (bijvoorbeeld : hypothecaire krediet, verzekeringen) en voor zover een tijdige opzegging gebeurt, slechts een maximumtermijn van één jaar voorzien gedurende dewelke men de consument kan binden. De toepassing van een retroactieve sanctie is uitgesloten. Het voordeel blijft behouden tot op het moment van de opzegging. Volgens de heer de Laminne de Bex (vertegenwoordiger van de distributie) en de dames Culot en de Roeck, de heren Fraselle, Hoffelt en Van Daele (vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties) zou het gezamenlijk aanbod tegen een voordelige prijs enkel mogelijk moeten zijn voor producten of diensten die deel uitmaken van het assortiment van de verkoper. Volgens de heer de Laminne de Bex (vertegenwoordiger van de productie) zou de verwijzing in de eerste voorwaarde naar de gebruikelijke prijs in de zin van artikel 43 WHP niet van toepassing zijn indien het om producten of diensten gaat die voordien geen deel uitmaaken van de voorraad van de aanbieder. Volgens de dames Culot en de Roeck, de heren Fraselle, Hoffelt en Van Daele ( vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties), de dames Struyven en Sweerts, de heren Billocq, Félix, Vandeplas en Walschot (vertegenwoordigers van de productie), de heer de Laminne de Bex (vertegenwoordiger van de distributie) en Mevrouw Neyt (vertegenwoordigster van de landbouw) moeten deze cumulatieve basisvoorwaarden gelden voor alle sectoren onder voorbehoud van hetgeen zekere bijzondere wetten voorzien. Uitzonderingen voor bepaalde sectoren moeten worden vermeden om de doorzichtigheid van het gezamenlijk aanbod te verzekeren. Mevrouw Van Havere en de heer Rizzo (vertegenwoordigers van de middenstandsorganisaties) gaan niet akkoord met de principiële toelaatbaarheid van het gezamenlijk aanbod (zie hoger). Voor de middenstandsorganisaties blijven zowel het verbod van het gezamenlijk aanbieden van niet-gelijke producten als de beperking van de waarde van de door de consument genoten prijsvermindering tot 1/3 van de samengetelde prijzen essentieel. Thans is het gezamenlijk aanbod beperkt tot producten of diensten die één geheel vormen of gelijke producten en diensten. Een liberalisering van het gezamenlijk aanbod zonder deze beperking houdt een belangrijk concurrentieel nadeel in voor de gespecialiseerde handelaars (met een specifiek assortiment) ten voordele van de grootdistributeurs. Zowel de uitgebreidheid van hun assortiment als de omvang van hun omzet plaatsen de grootdistributeurs in een veel gunstiger positie om het gezamenlijk aanbod te gebruiken als een lokmiddel naar de consument toe. Zo zou dergelijke liberalisering een hypermarkt toelaten voortaan bijvoorbeeld pampers en speelgoed gezamenlijk aan te bieden terwijl een speelgoedwinkel – die geen pampers in zijn assortiment heeft – niet over deze mogelijkheid beschikt. Eenzelfde redenering geldt bijvoorbeeld ten aanzien van een drankhandelaar, die – in tegenstelling tot een grootwarenhuis – geen bier en kaas gezamenlijk zal kunnen aanbieden. De opheffing van het verbod niet-gelijke producten gezamenlijk aan te bieden verstoort derhalve de eerlijke mededinging en houdt onvoldoende rekening met het bestaan en het nut van gespecialiseerde handelszaken. Ook wat betreft de opheffing van de beperking van de waarde van de prijsvermindering tot één derde van de samengetelde prijzen wijzen de vertegenwoordigers van de 6
middenstandsorganisaties op de de gevolgen hiervan voor de concurrentiepositie van de gespecialiseerde handelszaken. Het hoeft geen betoog dat de mogelijkheid om bijvoorbeeld twee flessen wijn voor de prijs van één aan te bieden (prijsvermindering bedraagt meer dan 1/3 van de samengetelde prijzen) een verhoogde concurrentiedruk betekent met een duidelijk schaalvoordeel voor de grotere winkelketens. Bovendien menen zij dat de beperking van de waarde van de prijsvermindering essentieel is om een uitholling van het principe ‘verbod verkoop met verlies’ (artikel 40 WHP) tegen te gaan. De vraag of er verkoop met verlies is wordt immers enkel beoordeeld ten aanzien van het geheel van het aanbod (dat als ‘product’ moet worden beschouwd in de zin van artikel 40 WHP), en niet t.a.v. de samenstellende producten ervan. Concreet houdt dit in dat één van beide producten met verlies mag verkocht worden voor zover er maar een winstmarge is op het gehele pakket waarvan het product deel uitmaakt. In de praktijk geeft dit thans weinig aanleiding tot problemen, precies omdat het toepassingsgebied van het gezamenlijk aanbod eerder beperkt is. Een versoepeling van het gezamenlijk aanbod zal tot een verscherping van deze problematiek leiden : de kans dat één van de samenstellende producten met verlies verkocht worden, is aanzienlijk groter indien er geen limiet meer staat op de waarde van het prijsvoordeel ingevolge het gezamenlijk aanbod. Ook het gegeven dat men verschillende soorten producten gezamenlijk zal mogen aanbieden, zal mogelijk leiden tot een toename van de gevallen waarin producten (zij het onder het mom van een gezamenlijk aanbod) met verlies worden verkocht. De liberalisering van het gezamenlijk aanbod zet tenslotte niet alleen de reglementering inzake ‘verkoop met verlies’ onder druk, maar riskeert daarenboven de soldenreglementering te ondermijnen : een ruime mogelijkheid om producten gezamenlijk aan te bieden maakt het mogelijk de consument ook buiten de soldenperiodes koopjes aan te bieden onder het mom van een gezamenlijk aanbod.
II. B.2. De gratis aanbiedingen samen met een hoofdproduct of –dienst en getrouwheidssystemen (artt. 56 en 57 WHP) II. B.2.1. Gratis premies : wijzigingsvoorstel art. 56 WHP : De dames Struyven en Sweerts, de heren Billocq, Félix, Vandeplas en Walschot (vertegenwoordigers van de productie),de heer de Laminne de Bex (vertegenwoordiger van de distributie) en Mevrouw Neyt (vertegenwoordigster van de landbouw) pleiten voor een toelating om gratis met een product of dienst, producten, diensten of titels waarmee men zich een product, dienst of ander voordeel kan aanschaffen, aan te bieden onder de hierna bepaalde voorwaarden. Deze vertegenwoordigers pleiten ervoor om de huidige limitatieve opsomming voorzien in art. 56 WHP te herleiden tot twee categorieën van gratis premies : • enerzijds, de producten of diensten met een rechtstreeks verband met het gebruik van het hoofdproduct of -dienst zoals bijvoorbeeld toebehoren, monsters, verpakkingen of recipiënten, diensten die met de verkoop gepaard gaan zoals de levering, het onderhoud, de plaatsing, de regeling, de controle, een verzekering voor materiële schade of rechtsbijstand, en/of rechtbescherming… waarvan de aankoop- of kostprijs niet meer bedraagt dan één derde van de verkoopprijs van het hoofdproduct of -dienst, en • anderzijds, producten of diensten zonder dergelijk verband met het hoofdproduct of dienst. Voor deze categorie (afwezigheid van een rechtstreeks gebruiksverband), zou de 7
waardelimiet als volgt bedragen : de aankoop- of kostprijs van het gratis meegeleverde product of de dienst zou niet meer mogen bedragen dan 10 % van de verkoopprijs van het hoofdproduct of -dienst, voorzover dit laatste niet meer dan 10 000 frank (of 250 euro) bedraagt. Wanneer de verkoopprijs van het hoofdproduct of -dienst méér dan 10 000 frank (of 250 euro) bedraagt, is de maximale premie gelijk aan 1 000 frank (of 25 euro) + 1 % van deze verkoopprijs boven 10 000 frank (of 250 euro). Wanneer de waarde van de hoofddienst niet berekenbaar is, mag de aankoop- of kostprijs van het gratis meegeleverd product of het financiëel voordeel voortvloiend uit de gratis meegeleverde dienst maximaal 1 000 frank (of 25 euro) bedragen. Dit geldt zowel voor de premies mét als die zonder rechtstreeks verband met het gebruik van het hoofdproduct of dienst. Het voordeel moet steeds op het ogenblik van het aanbod bepaald of bepaalbaar zijn. Voormelde bedragen moeten steeds door de Koning kunnen aangepast worden. In het kader van het nieuwe artikel 56 WHP zou het eveneens mogelijk moeten zijn om, zoals nu, gezamenlijk met een product of dienst, gratis titels tot deelneming van wettig toegestane loterijen aan te bieden. De dames Culot en de Roeck, de heren Fraselle, Hoffelt en Van Daele ( vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties) pleiten voor een algemene toelating om gratis met een product of dienst, producten, diensten of titels waarmee men zich een product, dienst of ander voordeel kan aanschaffen, aan te bieden zonder uitzonderingen of waardelimiet voorzover het een daadwerkelijk gratis cadeau voor de consument betreft. Om zekerheid te verwerven dat het daadwerkelijk gratis premies betreffen, zou het gratis aanbod samen met een hoofdproduct of –dienst aan de volgende twee cumulatieve voorwaarden moeten voldoen: − het hoofdproduct of –dienst maakt deel uit van het gebruikelijke assortiment van de verkoper; − de prijs van het hoofdproduct of –dienst blijft gedurende het gezamenlijk aanbod gelijk of lager en kan tegen de gebruikelijke prijs in de zin van artikel 43 WHP worden verkregen. Voor dezelfde vertegenwoordigers zijn deze nieuwe regels eenvoudig toe te passen en te controleren zonder dat een onderscheid wordt gemaakt tussen een “rechtstreeks verband met het gebruik van het hoofdproduct of –dienst” en een waardelimiet. Het geformuleerde voorstel van de vertegenwoordigers van de productie en distributie is nodeloos ingewikkeld, moeilijk toepasbaar, moeilijk controleerbaar en dus onwerkbaar.
Mevrouw Van Havere en de heer Rizzo (vertegenwoordigers van de middenstandsorganisaties) zijn voorstander van het behoud van het huidige systeem waarbij de mogelijkheid om producten of diensten samen met een hoofdproduct of –dienst gratis aan te bieden, beperkt blijft tot duidelijk bepaalde en limitatief opgesomde gevallen. Wel vragen zij dat zou nagegaan worden of de thans in artikel 56 vermelde gevallen nog actueel zijn en 8
hoe deze desgevallend kunnen geactualiseerd worden. Zij zijn echter van oordeel dat een algemene omschrijving en categorisering zoals voorgesteld door de vertegenwoordigers van de productie en de distributie evenals de verregaande liberalisering voorgestaan door de vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties het door hen verdedigde verbod van gezamenlijk aanbod tegen een voordelige prijs op verrregaande wijze ondermijnt. II.B.2.2. Getrouwheidssystemen : wijzigingsvoorstel artikel 57 WHP : Op basis van de door hen geformuleerde voorstellen in punt II.B.2.1. kan voor de dames Culot en de Roeck, de heren Fraselle, Hoffelt en Van Daele ( vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties), van de productie en de distributie het huidig eerste en tweede lid van artikel 57 wordenafgeschaft". De dames Culot en de Roeck, de heren Fraselle, Hoffelt en Van Daele ( vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties), de dames Struyven en Sweerts, de heren Billocq, Félix, Vandeplas en Walschot (vertegenwoordigers van de productie), de heer de Laminne de Bex (vertegenwoordiger van de distributie) en Mevrouw Neyt (vertegenwoordigster van de landbouw) pleiten voor de toelating om gezamenlijk met een product of dienst titels aan te bieden die, na aankoop van een bepaald aantal of een bepaald bedrag van producten of diensten, recht geven op een gratis aanbod of een prijsvermindering bij aanschaf van een product of dienst. Wanneer het hierboven beschreven getrouwheidssysteem uitgaat van meerdere verkopers en/of geldig is voor producten of diensten die geen deel uitmaken van het gebruikelijk assortiment van de verkoper(s), zou er, buiten een registratieplicht, steeds in de inruilbaarheid in speciën zonder kosten moeten voorzien worden. Voor de de dames Struyven en Sweerts, de heren Billocq, Félix, Vandeplas en Walschot (vertegenwoordigers van de productie), de heer de Laminne de Bex (vertegenwoordiger van de distributie) en Mevrouw Neyt (vertegenwoordigster van de landbouw) moet deze inruilbaarheid in speciën mogelijk zijn bij minstens de helft van de deelnemers van het systeem (dit zijn de verkopers alsook eventueel de onderneming die het systeem organiseert en/of beheert). Voor de dames Culot en de Roeck, de heren Fraselle, Hoffelt en Van Daele (vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties) moeten alle deelnemers aan het systeem steeds voorzien in de inruilbaarheid in speciën zonder kosten. Elke drager die naar de voordelen van het getrouwheidssysteem verwijst, moet duidelijk en ondubbelzinnig deze inruilbaarheid in speciën vermelden. Wanneer het echter een getrouwheidssysteem betreft dat door één enkele verkoper opgezet wordt voor producten en diensten uit zijn assortiment, zou het systeem, zoals thans bepaald door artikel 57 4° WHP, met name geen registratieverplichting, noch een verplichte terugbetaling in speciën, gehandhaafd kunnen worden. In beide gevallen, heeft de consument recht op het aangeboden voordeel pro rata van de vroeger gedane aankopen, wanneer de verkoper een einde stelt aan zijn aanbod. De titels moeten duidelijk de eventuele uiterste geldigheidsduur, de voorwaarden en elke andere modaliteit van het aanbod of het getrouwheidsprogramma vermelden.
9
Gelet op hun standpunt inzake artikel 56 WHP zijn mevrouw Van Havere en de heer Rizzo (vertegenwoordigers van de middenstandsorganisaties) van oordeel dat artikel 57 WHP niet fundamenteel dient gewijzigd te worden, met uitzondering van artikel 57, paragraaf 4. Conform het gemotiveerd advies van de Europese Commissie dd. 1/8/2000, dienen in deze paragraaf volgende voorwaarden geschrapt te worden : 1. de vereiste dat de titel slechts recht kan geven op een gratis aanbod of een prijsvermindering van een gelijkaardig product of dienst 2. de vereiste dat dit voordeel door dezelfde verkoper moet vertsrekt worden. De thans geldende voorwaarde dat het voordeel voor de consument niet meer dan één derde mag bedragen, wensen deze vertegenwoordigers, onder verwijzing naar overweging 22 van het gemotiveerd advies van de Europese Commissie, onverkort te handhaven. _____________________
10
LEDEN AANWEZIG OP DE PLENAIRE VERGADERING VAN DE RAAD VOOR HET VERBRUIK VAN 30 JANUARI 2001 VOORGEZETEN DOOR MEVROUW STRUYVEN 1. Leden die de organisaties van de consumenten vertegenwoordigen: Werkende:
Mevrouw DE ROECK-ISEBAERT De heer FRASELLE De heer HOFFELT De heer VAN DAELE
(B.G.J.G) (Test-Aankoop) (Febeccop) (F.G.T.B.)
Plaatsvervangend:
Mevrouw CULOT
(C.S.C.)
2. Leden die de organisaties van de productie vertegenwoordigen: Werkende:
Mevrouw STRUYVEN De heer FELIX Mevrouw SWEERTS De heer VANDEPLAS De heer WALSCHOT
(V.B.O.) (U.P.C.) (B.V.B.) (FEDICHEM) (Agoria)
Plaatsvervangend:
De heer BILLOCQ
(B.V.B.)
3. Leden die de organisaties van de distributie vertegenwoordigen: Werkend:
De heer de LAMINNE de BEX
(FEDIS)
4. Leden die de organisaties van de middenstand vertegenwoordigen: Plaatsvervangende: Mevrouw VAN HAVERE De heer RIZZO
(UNIZO) (U.C.M.)
3. Leden die de organisaties van de landbouw vertegenwoordigen : Werkend :
Mevrouw Neyt
(BOERENBOND)
11