R.v.V.190
RAAD VOOR HET VERBRUIK
ADVIES
over voorstellen, met oog op de bestrijding en tot afremming van het fenomeen van consumentenbedrog
Brussel, 15 januari 1999
De Raad voor het Verbruik, die op 15 december 1997 door de Minister van Economie werd verzocht een advies uit te brengen over voorstellen, met het oog op de bestrijding en tot afremming van het fenomeen van consumentenbedrog, is op 15 januari 1999 in plenaire vergadering bijeengekomen, onder het voorzitterschap van de heer R. Ramaekers en heeft het volgende advies aangenomen. De Raad voor het Verbruik heeft de voorzitter verzocht dit advies over te maken aan de voogdijminister.
ADVIES
De Raad voor het Verbruik, Gelet op de brief van 15 december 1997 waarbij de Minister van Economie de Raad voor het Verbruik verzoekt een advies uit te brengen over voorstellen, met het oog op de bestrijding en tot afremming van het fenomeen van consumentenbedrog; Gelet op de uiteenzetting van de heer Desterbecq, advokaat-generaal bij het Hof van Beroep van Gent; Gelet op de uiteenzetting van de heer Lefevre van het Bestuur Economische Inspectie; Gelet op de werkzaamheden van de Commissie "Handelspraktijken" tijdens de vergaderingen van 3 april 1998, 27 mei 1998, 29 juni 1998, 30 september 1998, 20 oktober 1998; 17 november 1998 en 15 december 1998; Gelet op de deelname aan de werkzaamheden van de deskundigen: de dames Boribon (Belgische Vereniging van Dagbladuitgevers), Corman (Verbrauchersschutz Zentrale Ostbelgien), Culot (C.S.C.), Dierkens (B.D.M.V.), Domont-Naert (test-Aankoop), Laffineur (Cofidis) en Pissoort (B.D.M.V.), en de heren Andries (Bestuur Economische Inspectie), Baudhuin (Bestuur Handeslbeleid), De Coninck (Test-Aankoop), Desterbecq (Advokaat-generaal bij het Hof van Beroep van Gent), du Bus (Les 3 Suisses), Ducart (O.I.V.O.), Lefevre (Bestuur Economische Inspectie), Somers (Bestuur Economische Inspectie), T'Jampens (B.V.K.), Van Cleemput (Unie van de Uitgevers van de Periodieke Pers), Van Lil (B.D.M.V.) en Vanoppen (Bestuur Handelsbeleid). Gelet op de uitwerking van het advies door mevrouw Pollers (FEDIS) en de heer Ducart (O.I.V.O.);
BRENGT HET VOLGENDE ADVIES UIT :
Inleidende opmerkingen De Minister van Economie Di Rupo heeft de Raad voor het Verbruik gevraagd een gedachtewisseling te houden om concrete voorstellen te formuleren tot uitroeing of op z'n minst tot het afremmen van de ontwikkeling van het fenomeen van het zogenaamde consumentenbedrog. Volgens de minister moeten op z'n minst twee hoofdlijnen worden onderzocht. Enerzijds de gebreken van de wetgeving herkennen en anderzijds billijke middelen voorzien die aan deze praktijken een einde moeten maken van zodra ze zich voordoen en dit om te vermijden dat er steeds meer slachtoffers komen; er moet ondermeer worden nagegaan hoe de traagheid van verschillende procedures kan worden verholpen.
I. Begrip Volgens het Bestuur (zie Trefpunt Economie, Ministerie van Economische Zaken, Vol. 1/AII, 1997) dekt het begrip bedrog, op ruime wijze, een aantal twijfelachtige, onrechtmatige praktijken van een min of meer ernstige aard, die gebaseerd zijn op de zwakheid of de onwetendheid van mensen die in de val zijn gelopen. In bepaalde gevallen is het oplichting omdat er een element van bedrog, de bedoeling om schade toe te brengen, meespeelt. Maar in tal van andere gevallen is het begrip beperkt tot een georganiseerde handelspraktijk, die erin bestaat in het bijzonder de meest kwetsbare consumenten uit te buiten. Het is niet de bedoeling dat in dit advies een wettelijke definitie wordt gegeven van het consumentenbedrog. De Raad stelt evenwel vast, dat het consumentenbedrog meestal inhoudt, dat op massale en systematische wijze een aanbieding wordt gedaan, of dat een product of een dienst wordt geleverd dat niet in overeenstemming is met de redelijke verwachtingen van de consument, in het kader van of in uitvoering van een verbintenis die werd bekomen door kunstgrepen, veinzen, leugens of listen, en zulks voornamelijk ten nadele van de meest kwetsbare consumenten. Mevrouw De Roeck en Schulzen en de heren Bontinckx, Dejemeppe, De Muelenaere, Fraselle, Stevens en Strobbe (vertegenwoordigers van de verbruikersorganisaties) verduidelijken dat het feit dat een praktijk massaal en systematisch wordt toegepast, geen noodzakelijke voorwaarde is om te kunnen spreken over bedrog. Het volstaat soms ook dat alleen enkele welbepaalde elementen aanwezig zijn om een bedrog vast te stellen en een snelle ingreep te rechtvaardigen.
II. Voorstellen van de raad De Raad meent dat het fenomeen van het consumentenbedrog moet worden bestreden, ook al moet de omvang ervan correct worden ingeschat. Het bestraft immers zowel de consumenten die bedrogen worden als de grote meerderheid van professionelen die hun beroepsactiviteit eerlijk uitoefenen. De Raad doet hierna een aantal voorstellen met het oog op de strijd tegen het genoemde fenomeen. Ze kunnen worden onderverdeeld in een preventief luik en een curatief luik. Er wordt eveneens verwezen naar het wettelijk kader.
A. Preventief luik 1) Voorlichting van de consumenten Volgens de Raad zou de overheid structurele voorlichtingscampagnes kunnen voeren voor de consument, toegespitst op preciese thema's (bv. wonder -kuren en -middeltjes), over het fenomeen van het consumentenbedrag, en dit in tegenstelling tot de enkele gerichte maatregelen die we momenteel kennen (zoals bv. de publicatie van een blad naar aanleiding van de inwerkingtreding van een nieuwe wet).
Die campagnes zouden onafhankelijk van elk concreet geval worden gevoerd. Ze zouden evenwel kunnen gebaseerd zijn op een of meer welbepaalde fraudegevallen die werden vastgesteld.
2) Verscherpte waakzaamheid van de media De media zouden hun waakzaamheid kunnen verscherpen wat betreft de door hen verspreide reclameboodschappen en -aankondigingen, in het bijzonder als de auteur ervan niet duidelijk werd geïdentificeerd - bv. omdat zijn adres beperkt is tot een postbus of tot een GSM-nummer - Wetende dat een volledige controle van alle boodschappen in de praktijk niet realiseerbaar is. De media zouden aldus de verspreiding van boodschappen kunnen stopzetten ingevolge een advies uitgaande van een officiële instantie, bijvoorbeeld de crisiscel waarvan sprake in punt B.1. De sensibilisering van de media in verband met de nefaste gevolgen die het verspreiden van bepaalde manifest dubieuze reclameboodschappen en advertenties kunnen hebben, zou volgens de Raad nog kunnen worden verscherpt door het uitwerken van een gids, waarin een gedetailleerd overzicht wordt gegeven van de verschillende symptomen waaruit kan blijken dat er sprake is van bedrog. Een dergelijke gids voor de media zou kunnen worden opgesteld door de Jury voor Eerlijke Praktijken inzake Reclame.
3) Identificatie van de adverteerder. Volgens de Raad zouden de media kunnen verplicht worden de identiteitsgegevens van de adverteerders van handelsreclame op te vragen en te bewaren. Deze verplichting zou niet van toepassing zijn op advertenties en boodschappen door particulieren verspreid om te vermijden te zware verplichtingen aan de media op te leggen. Deze gegevens zouden onder meer inhouden : - de volledige benaming van de verkoper; - in voorkomend geval, zijn inschrijvingsnummer in het handelsregister; - de coördinaten van zijn maatschappelijke zetel of zijn bedrijfszetel . Ze moeten niet verplicht worden vermeld in de advertentie of de reclameboodschap, en slechts worden meegedeeld op uitdrukkelijk bevel van een officiële instantie, zoals bijvoorbeeld de crisiscel waarvan sprake in punt B.1°.
B. Curatief luik 1) Crisiscel Om efficiënt te zijn is het van groot belang snel te handelen als een illegale praktijk wordt vastgesteld. Te dien aanzien stelt de Raad voor om, in navolging van wat reeds gebeurt inzake veiligheid en van het in Frankrijk aanbevolen alarmnetwerk, een crisiscel op te richten, die als opdracht zou hebben dringende maatregelen op te leggen van zodra een praktijk wordt vastgesteld die aanleiding kan geven tot bedrog. Hierbij wordt in het bijzonder gedacht aan de snelle verspreiding van informatieboodschappen bestemd voor de consumenten (bv. boodschappen op tv, persberichten,...). Die beperkte speciale cel zou paritair worden samengesteld uit een beperkt aantal vertegenwoordigers van alle belanghebbende milieus en van de Administratie. De vaststellingen die (bv. tijdens de waarschuwingsprocedure) zowel door de Algemene Economische Inspectie of andere instanties, zoals de Infocel voor de verbruikers, als door de professionele organisaties of door consumenten worden gedaan zouden hier kunnen worden gemeld. Er zouden maatregelen moeten worden getroffen, meer bepaald op het vlak van de procedure, teneinde de rechten van verdediging van de betrokken personen te vrijwaren en te vermijden dat hun belangen in overdreven mate geschaad worden. De persberichten hieromtrent zouden moeten beperkt blijven tot een relaas van de feiten waarvan de cel effectief kennis heeft.
2) Vordering tot staking Volgens de Raad zouden de interne procedures van het Bestuur moeten worden herzien opdat de vordering tot staking sneller door de Minister van Economie kan worden ingesteld en een verordening kan worden uitgevaardigd voor het te laat is. De staking van kwestieuze activiteiten zou bovendien in sommige gevallen onmiddellijk ten bewarende titel, bv. in het kader van een procedure van hoogdringendheid moeten kunnen worden opgelegd.
3) Strafrechtelijke vervolgingen 3.1. Zoals de Raad voor het Verbruik reeds had aanbevolen in een unaniem advies van 20 december 1993, zouden de betrekkingen en de samenwerking tussen de Algemene Economische Inspectie en de parketten moeten worden verbeterd opdat systematisch strafrechtelijke vervolgingen tegen de daders van sommige praktijken zouden kunnen worden ingesteld (Advies Rvv 123 over de begeleidingsmaatregelen tot verbetering van de toepassing van het consumentenrecht). Hiertoe zouden, gezamenlijk door de Ministers van Economie en van Justitie, omzendbrieven met duidelijke aanbevelingen moeten worden opgesteld. Dat houdt onder meer in, rekening houdend met de beperkte middelen waarover zowel de AEI als Justitie beschikken, dat een aantal prioriteiten worden bepaald opdat de vervolgingen zouden worden toegespitst op de ergste praktijken, in tegenstelling met de kleinere overtredingen, zoals de aankondiging van prijsverlagingen gedurende de sperperiode. 3.2. Nog andere maatregelen, aanbevolen in het genoemde advies zouden eveneens moeten worden toegepast zoals : m de harmonisatie van procedureregels die toepasselijk zijn op het gebied van het consumentenrecht, in het bijzonder wat betreft de wijzen van vaststelling van overtredingen, de bevoegdheden van de ambtenaren en de relaties met de parketten; m erkenning van een specialisatie inzake economisch recht - het consumentenrecht inbegrepen binnen de parketten; m de verbetering van de relaties tussen hen en de rechtzoekenden, onder meer door een betere informatie. Bv. zou de klager met behulp van vereenvoudigde formulieren het parket en de Algemene Economische Inspectie moeten kunnen informeren over de gedragingen die afbreuk doen aan zijn belangen. Zo zouden het parket en de AEI eveneens moeten beschikken over typebrieven om de klager te informeren over het gevolg dat gegeven wordt aan de stappen die hij heeft ondernomen; m het opstellen van statistische lijsten per type van overtreding met het doel een betere preventie tot stand te brengen en de doeltreffendheid van de wetgeving te bepalen; die lijsten zouden openbaar moeten worden gemaakt en jaarlijks worden meegedeeld aan de Raad voor het Verbruik. 3.3. Bovendien zou een aanpassing van de huidige definitie van het misdrijf van oplichting kunnen worden overwogen, in de veronderstelling dat ze niet zou toelaten het geheel van praktijken die onder het fenomeen consumentenbedrog vallen, te omvatten.
C. Wettelijk kader De dames Seghers, Struyven en Sweerts, de heren Billocq, Dastot, Felix, Vandeplas en van Oldeneel tot Oldenzeel (vertegenwoordigers van de produktie), mevrouw Pollers (vertegenwoordigster van de distributie) en de dames Pirlet en Swalens (vertegenwoordigsters van de middenstand) wensen onmiddellijk te onderstrepen, dat het probleem van het consumentenbedrog niet zal worden opgelost door een grondige herziening van de wetsbepalingen inzake de handelspraktijken, met de bedoeling deze nog te verstrengen. Men stelt immers vast dat de personen die de gewraakte praktijken toepassen, dit in zeer vele gevallen doen buiten elk wettelijk kader en buiten elk klassiek handelscircuit. Een dergelijke herziening zou op hen dus geen enkel effect hebben. Ze zou in tegendeel neerkomen op een bestraffing van
de eerlijke beroepsmensen, en hun concurrentievermogen t.o.v. hun buitenlandse concurrenten nog meer in het gedrang brengen. Voor diezelfde vertegenwoordigers is de huidige regelgeving wat de inhoud betreft, voldoende om een greep te krijgen op het fenomeen van consumentenbedrog. Deze is overigens niet beperkt tot de wet betreffende de handelspraktijken maar omvat ook andere bepalingen, zoals artikel 1§2 van de wet van 22 januari 1945 betreffende de economische reglementering en de prijzen die verbiedt om hogere prijzen dan de normale prijzen (zie infra, punt 5) toe te passen. Die bepaling die een doeltreffend wapen is in de strijd tegen een groot aantal oneerlijke praktijke, zou meer moeten worden aangewend zowel door de EAI als door de parketten. Mevrouw De Roeck en Schulzen en de heren Bontinckx, Dejemeppe, De Muelenaere, Fraselle, Stevens en Strobbe (vertegenwoordigers van de verbruikersorganisaties) daarentegen, menen dat een hele reeks van handelspraktijken die aanleiding geven tot consumentenbedrog doeltreffend zouden kunnen worden verhinderd via de wet betreffende de handelspraktijken, die evenwel dienovereenkomstig op bepaalde punten moet worden aangepast. De voornoemde vertegenwoordigers wijzen er bovendien op dat het feit dat men over een streng juridisch instrumentarium beschikt ten aanzien van consumentenbedrog, gecombineerd met de zekerheid van doeltreffende vervolgingen en mogelijkheden tot terugbetaling en schadevergoeding van de slachtoffers, ongetwijfeld zowel het luik van de preventie als dat van de bestraffing zou kunnen verbeteren. Zij herinneren aan de volgende opmerkingen en voorstellen:
1) Vordering tot staking De vordering tot staking zou het sluitstuk moeten vormen van de goede toepassing van de WHP, heel in het bijzonder in het kader van de strijd tegen consumentenbedrog. Toch is volgens Mevrouw De Roeck en Schulzen en de heren Bontinckx, Dejemeppe, De Muelenaere, Fraselle, Stevens en Strobbe (vertegenwoordigers van de verbruikersorganisaties) in de praktijk, de vordering tot staking nagenoeg onbruikbaar als rechtsmiddel voor de consument: reeds aangerichte schade, logheid van de vordering, gebrek aan schadevergoedingen, aanzienlijke kosten,... Er dient bijgevolg te worden nagedacht over de nodige hervormingen om deze procedure zo doeltreffend mogelijk te maken. Er moet in de mogelijkheid worden voorzien om de rechter de veroordeelde verkoper geheel of een gedeelte van de kosten, die een consument of een consumentenorganisatie heeft, te doen dragen. De dames Seghers, Struyven en Sweerts, de heren Billocq, Dastot, Felix, Vandeplas en van Oldeneel tot Oldenzeel (vertegenwoordigers van de produktie), mevrouw Pollers (vertegenwoordigster van de distributie) en de dames Pirlet en Swalens (vertegenwoordigsters van de middenstand) doen opmerken dat indien, zoals de consumentenorganisaties weliswaar menen, de vordering tot staking te weinig wordt aangewend, deze problematiek niets te maken heeft met de huidige wettelijke regelgeving. Wat de mogelijkheid voor de rechter betreft om de advocatenkosten ten laste te leggen van de veroordeelde partij, menen diezelfde vertegenwoordigers dat dat probleem in het meer algemene kader van een hervorming van het gerechtelijk wetboek moet worden opgelost en meer in het bijzonder van de gerechtskosten, ondermeer via een verhoging van de rechtsplegingsvergoedingen die al lang niet meer werden geïndexeerd.
2) Groepsvordering Mevrouw De Roeck en Schulzen en de heren Bontinckx, Dejemeppe, De Muelenaere, Fraselle, Stevens en Strobbe (vertegenwoordigers van de verbruikersorganisaties) pleiten hevig voor de invoering van een "groepsvordering", d.w.z. een procedure die verschillende consumenten, die schade hebben opgelopen met een gemeenschappelijke oorzaak, de mogelijkheid biedt voordeel te halen uit één enkele rechtsvordering. Het zou er dus om gaan een collectief gevolg te geven aan één enkele vordering. Een dergelijke vordering zou het mogelijk
maken om schadevergoeding te bekomen voor de werkelijk door de leden van de consumentengroepering geleden schade en zou in die zin volledig complementair zijn aan de vordering tot staking. Voor de verschillende etappen van de procedure, verwijzen de bovengenoemde vertegenwoordigers naar het model dat werd voorgesteld door Professor Bourgoignie in het verslag van de Studiecommissie voor de Hervorming van het Consumentenrecht (artikels 226 tot 237), Ministerie van Economische Zaken, Bestuur Handelsbeleid, September 1995. De dames Seghers, Struyven en Sweerts, de heren Billocq, Dastot, Felix, Vandeplas en van Oldeneel tot Oldenzeel (vertegenwoordigers van de produktie), mevrouw Pollers (vertegenwoordigster van de distributie) en de dames Pirlet en Swalens (vertegenwoordigsters van de middenstand) verzetten zich heftig tegen de invoering van de zogenaamde groepsvordering, die verwant is met de Amerikaanse Class Action waarvan de nadelige gevolgen voldoende werden aangetoond. Men mag immers niet uit het oog verliezen dat die vordering in ruime mate heeft bijgedragen tot de products liability crisis in de VS. Bovendien, zal dat type van vordering leiden tot een toename van processen; dit temeer omdat in geval van verspreid nadeel (d.w.z. als het bedrag van de schade die de consumenten individueel hebben opgelopen dermate gering is dat individuele vergoeding niet verantwoord is vanwege de kosten die deze voor het gerechtelijk apparaat betekent) en als de principe-uitspraak op individueel vlak zonder gevolg blijft, het voorstel van professor Bourgoignie bepaalt dat de rechter aan een organisatie voor hulpverlening aan de consumenten een vergoeding mag toekennen die overeenkomt met het bedrag van de directe of indirecte schade, die werd toegebracht aan het collectief belang van de consumenten. Met andere woorden, zelfs bij ontstentenis van individuele eisen, impliceert de groepsvordering de automatische veroordeling van de ondernemingen tot de betaling van schadevergoeding.
3) Misbruik van zwakheid Mevrouw De Roeck en Schulzen en de heren Bontinckx, Dejemeppe, De Muelenaere, Fraselle, Stevens en Strobbe (vertegenwoordigers van de verbruikersorganisaties) wensen het begrip van misbruik van zwakheid in te voeren met als doel bescherming te bieden aan een welbepaalde categorie van consumenten, te weten de bijzonder kwetsbare consumenten. Die bepaling zou iedereen moeten straffen, die de zwakheid of de onwetendheid van een persoon misbruikt om hem verbintenissen te doen aangaan, in welke vorm ook, wanneer alles erop wijst dat deze persoon - niet in staat was om de draagwijdte van de verbintenissen die hij aangaat in te schatten - niet in staat was de listen of kunstgrepen die aangewend worden om hem tot verbintenissen te overhalen, te doorzien - onder dwang heeft gehandeld. Het begrip misbruik van zwakheid zou moeten kunnen worden toegepast in concrete situaties zoals daar zijn: m de verkoop aan huis bij bejaarden of in rusthuizen; m de verkoop aan personen die de taal van de leurhandelaar niet machtig zijn; m de verkoop aan werklozen door hen te laten geloven dat de aankoop van encyclopedieën het hen zal mogelijk maken om werk te vinden; m pechverhelping aan huis bij bejaarde klanten of gehandicapten die zich in een noodsituatie bevinden. m de verkoop op salons of beurzen, enz. De dames Seghers, Struyven en Sweerts, de heren Billocq, Dastot, Felix, Vandeplas en van Oldeneel tot Oldenzeel (vertegenwoordigers van de produktie), mevrouw Pollers (vertegenwoordigster van de distributie) en de dames Pirlet en Swalens (vertegenwoordigsters van de middenstand) doen opmerken dat het uiterst moeilijk is om het
begrip misbruik van zwakheid te definiëren en de gevallen waarin dit kan worden ingeroepen af te bakenen. Een dergelijke juridische onzekerheid is zeker onaanvaardbaar aangezien het een bepaling van strafrechtelijke aard betreft. Zij verzetten zich bijgevolg met klem tegen de invoering van dat principe. Ten slotte vestigen zij de aandacht op het bestaan van een theorie in de rechtspraak m.n. de bepaalde benadeling, die voor de consument tot hetzelfde resultaat kan leiden.
4) Hervormingsvoorstellen van de WHP Mevrouw De Roeck en Schulzen en de heren Bontinckx, Dejemeppe, De Muelenaere, Fraselle, Stevens en Strobbe (vertegenwoordigers van de verbruikersorganisaties) herinneren hier enkel aan enige hervormingsvoorstellen van de WHP die de problematiek van het consumentenbedrog aanbelangen : A. Reclame a) nood aan een specifieke reglementering voor de zogenaamde mirakelproducten b) omkering van de bewijslast voor wat betreft de meetbare en controleerbare elementen. B. Documenten betreffende de verkoop van producten en diensten: een verplicht en (in principe) gratis bestek opleggen voor de niet-homogene diensten, door in bepaalde uitzonderingen te voorzien via koninklijke besluiten C. Problematiek van de voorschotten: ofwel het maximumbedrag van het voorschot bepalen; ofwel in het geval er een voorschot betaald wordt het contract geldig is gesloten als en enkel als het bedrag ervan volledig is gestort. D. Gedwongen aankoop: strafrechtelijke sanctie zonder de kwade trouw van de verkoper te moeten aantonen E. Ongeoorloofde verkooppraktijken: duidelijk de piramide verkoop beogen. F. Verkopen gesloten buiten de onderneming van de verkoper: verbod van leurhandel onder bepaalde voorwaarden.1 G. Bedenktijd: invoeren van een bedenktijd in de volgende hypothesen: - gepersonaliseerde leurhandel per telefoon (telemarketing,...) - belofte van geschenken. Over deze verschillende punten verwijzen De dames Seghers, Struyven en Sweerts, de heren Billocq, Dastot, Felix, Vandeplas en van Oldeneel tot Oldenzeel (vertegenwoordigers van de produktie), mevrouw Pollers (vertegenwoordigster van de distributie) en de dames Pirlet en Swalens (vertegenwoordigsters van de middenstand) op hun beurt naar hun commentaren bij deze onderwerpen in het advies van de Raad voor het Verbruik RVV 172 van 6 januari 1998 betreffende het voorontwerp van wet tot wijziging van de wet betreffende de handelspraktijken.
5) Duidelijk overdreven prijzen Voor de Raad, is het aangewezen om een beter gebruik te maken van de bestaande instrumenten teneinde de belangen van de consumenten zo goed mogelijk te vrijwaren tegen de praktijk van de duidelijk overdreven prijzen. Dat kan ondermeer door een betere toepassing van de wet van 22 januari 45 betreffende de economische reglementering en de prijzen, die de Minister reeds voldoende geschikte middelen ter beschikking stelt om doeltreffend op te treden in geval van duidelijk buitensporige prijzen.
1
Dit punt maakt deel uit van een aparte bespreking binnen de Commissie "Handelspraktijken" van de Raad voor het Verbruik.
LEDEN AANWEZIG OP DE PLENAIRE VERGADERING VAN DE RAAD VOOR HET VERBRUIK VAN 15 JANUARI 1999 VOORGEZETEN DOOR DE HEER R. RAMAEKERS
1. Leden die de organisaties van de consumenten vertegenwoordigen: Werkende:
Mevrouw DE ROECK Mevrouw SCHULZEN De heer BONTINCKX De heer DEJEMEPPE De heer FRASELLE De heer STEVENS De heer STROBBE
(Bond van Grote en Jonge Gezinnen) (Verbrauchers Schutzzentrale Ostbelgien) (FEBECOOP) (Centre Coopératif d/l Consommation) (Test-Aankoop) (A.C.V.) (A.C.L.V.B.)
Plaatsvervangend:
De heer DE MUELENAERE
(A.C.L.V.B.)
2. Leden die de organisaties van de productie vertegenwoordigen: Werkende:
Mevrouw STRUYVEN Mevrouw SWEERTS De heer FELIX De heer VANDEPLAS
(V.B.O.) (B.V.B.) (U.P.C.) (FEDICHEM)
Plaatsvervangende:
Mevrouw SEGHERS (FABRIMETAL) De heer BILLOCQ (B.V.B.) De heer DASTOT (B 3 A) De heer van OLDENEEL tot OLDENZEEL (V.B.O.)
3. Leden die de organisaties van de distributie vertegenwoordigen: Werkend:
Mevrouw POLLERS
(FEDIS)
4. Leden die de organisaties van de middenstand vertegenwoordigen: Werkende:
Mevrouw PIRLET Mevrouw SWALENS
(U.C.M.) (N.C.M.V.)
5. Leden die de organisaties van de landbouw vertegenwoordigen: Werkend:
Mevrouw NEYT
(BOERENBOND)