R.v.V. 294
RAAD VOOR HET VERBRUIK
ADVIES
Evaluatie van de aanbevelingen "reclame rond kinderfeesten”
Brussel, 19 juni 2003
Naar aanleiding van het advies van 27 juni 2000 over de opportuniteit van een reglementering van de duur van de publiciteitscampagnes rond de feestdagen van Pasen, Sinterklaas en Kerstmis, heeft de Raad voor het Verbruik beslist de voorbije sperperiode rond de kinderfeesten te evalueren. De Raad is op 19 juni 2003 in plenaire vergadering bijeengekomen, onder het voorzitterschap van de heer Robert Geurts, en heeft het volgend advies goedgekeurd.
De Raad voor het Verbruik heeft de Voorzitter verzocht om huidig advies over te maken aan de voogdijministers.
ADVIES
De Raad voor het Verbruik, Gelet op het initiatief van de Raad voor het Verbruik om een advies uit te brengen over de voorbije sperperiode rond de kinderfeesten; Gelet op de adviezen van de Raad voor het Verbruik van 27 juni 2000, 27 juni 2001 en 13 juni 2002; Gelet op de werkzaamheden van de Commissie Handelspraktijken, onder het voorzitterschap van de heer Mechels (Test-Aankoop), tijdens de vergaderingen van 14.01.2003, 20.03.2003 en 12.05.2003; Gelet op de deelname aan de werkzaamheden van de volgende deskundigen: de heren Anckaer (TestAankoop), Ardies (UNIZO), Bert (Algemene Directie Controle en Bemiddeling), Broze (Jouets Broze), Folens (Jumbo Benelux), Van Poucke (O.I.V.O.) en Verhamme (UNIZO);
Gelet op de uitwerking van het ontwerpadvies door mevrouw Pint (Fedis) en de heer Van Poucke (O.I.V.O.).
BRENGT HET VOLGENDE ADVIES UIT
2
1. Inleiding Op 27 juni 2000 heeft de Raad een advies (N° 220) geformuleerd over de opportuniteit van een reglementering van de duur van publiciteitscampagnes rond de feestdagen van Sinterklaas, Kerstmis en Pasen. Er werden een aantal aanbevelingen voor zelfdiscipline uitgewerkt, bestemd voor de betrokken professionelen in de vorm van gedragsregels die de reclameperiodes voor de kinderfeesten bepalen. Met deze aanbevelingen wilde de Raad een einde maken aan het feit dat kinderen reeds vele weken of maanden voorafgaand aan bepaalde feesten worden overrompeld met reclames of met de fysieke aanwezigheid van personages die met de feesten van Sinterklaas, Kerstmis en Pasen gepaard gaan. Deze voorbarige reclame zorgt immers voor verwarring bij kinderen en zou het aanleren van een tijdsstructuur in de opvoeding van kinderen in gevaar brengen. De aanbevelingen rond de kinderfeesten werden reeds twee maal door de Raad geëvalueerd, een eerste maal na Pasen 2001 (advies nr. 249 van 27 juni 2001) en nogmaals na Pasen 2002 (advies nr. 271 van 13 juni 2002). Overeenkomstig zijn advies van 13 juni 2002 besliste de Raad een nieuwe evaluatie te houden in januari 2003. De Raad was eveneens voorstander van een meer gestructureerde controle op de naleving van zijn aanbevelingen. Ondertussen werden door de Minister van Economie verschillende initiatieven genomen. In zijn brief van 24 juni 2002 gaf de Minister aan de Raad te kennen dat hij een initiatief wenste te nemen omtrent de controle op de naleving van de aanbevelingen. Hij vroeg aan de toenmalige Economische Inspectie (inmiddels de Algemene Directie Controle en Bemiddeling) om de toepassing van de aanbevelingen te controleren, met name de sperperiode rond het feest van Sinterklaas. Deze controle zou gebaseerd worden op artikelen 93 en 94 van de wet op de handelspraktijken (WHPC), waarbij overtredingen van de aanbevelingen zouden beschouwd kunnen worden als oneerlijk handelsgebruik. Voor de procedure wordt toepassing gemaakt van de waarschuwingsprocedure zoals voorzien in artikel 101 WHPC en de strafbepaling voorzien in artikel 103 WHPC in het geval van kwade trouw. Op initiatief van de Minister werden de aanbevelingen van de Raad in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd op 27 september 2002. Naar aanleiding van parlementaire vragen van mevrouw Magda De Meyer en van de heer André Frédéric, verklaarde de Minister op 6 november 2002 dat hij van oordeel is dat een regelgeving noodzakelijk is geworden. Naleving van de aanbevelingen rond de feesten van Sinterklaas en Kerstmis 2002 De Raad ontving op 16 december 2002 het verslag van het Bestuur Economische Inspectie met betrekking tot zijn controle en bevindingen over de naleving van de aanbevelingen van de Raad in verband met een sperperiode inzake reclame voor de kinderfeesten. Met betrekking tot het feest van Sinterklaas ontving de Economische Inspectie 13 klachten die allen werden onderzocht. 11 van de klachten waren afkomstig uit Vlaanderen en Brussel, slechts 2 uit Wallonië. Voor wat de Kerstman betreft, werden geen klachten genoteerd. Het verslag voegt eraan toe dat "het geringe aantal klachten wellicht te wijten is aan het feit dat bij het publiek niet afdoende geweten was dat klachten bij de Economische Inspectie konden worden ingediend”. Gelet op het beperkt aantal klachten m.b.t. Sinterklaas, heeft de Economische Inspectie zijn onderzoek gericht op het nagaan van alle nationaal, regionaal en lokaal verspreide folders. Tevens werd aandacht geschonken aan de publiciteit op radio en TV en lokale zenders. Wat radio en TV betreft, werden geen inbreuken vastgesteld. Deze beperken zich derhalve tot het verspreiden van folders. 3
In totaal werden door de Economische Inspectie 14 inbreuken vastgesteld t.a.v. de aanbevelingen waarvoor telkens een proces -verbaal van waarschuwing werd opgesteld om herhaling in de toekomst te vermijden. Van deze 14 ondernemingen zijn er 4 die behoren toe de vijftig grootste ondernemingen gespecialiseerd inzake speelgoed. De vertegenwoordigers van de productie en de distributie hebben weinig tot geen klachten ontvangen met betrekking tot het niet-respecteren van de aanbevelingen. Zij hebben geen inspanning onbetuigd gelaten om aan de aanbevelingen de nodige ruchtbaarheid te geven. Zij hebben ook niet nagelaten om zowel bij leden als niet-leden aan te dringen op de effectieve naleving van de gedragsregels. De vertegenwoordigers van de verbruikersorganisaties hebben geen specifieke oproep aan het grote publiek gericht om klachten te melden. De Gezinsbond ontving 68 klachten betreffende 12 verschillende - vaak zeer grote - speelgoedzaken. Het gaat hierbij om bekende speelgoedzaken die reeds de vorige jaren in overtreding met de aanbevelingen waren. Bovendien verspreiden zij hun folders op zeer ruime oplage (vele tienduizenden exemplaren voor de verschillende vestigingen), zodat vele kinderen toch weer te vroeg geconfronteerd werden met reclame voor Sinterklaas. 2. Evaluatie met betrekking tot de aanbevelingen De vertegenwoordigers van de productie en de distributie wijzen erop dat de aanbevelingen in het algemeen goed opgevolgd werden met uitzondering van een zeer beperkt aantal gespecialiseerde speelgoedhandelaars en dit op de tienduizenden bestemmelingen van deze aanbevelingen. Zij benadrukken dat het autodisciplinair systeem heeft gezorgd voor een zichtbare verandering op de markt die door de Raad werd vastgesteld in zijn adviezen 249 en 271. Zij vinden derhalve dan ook dat het zelfregulerende systeem moet worden behouden en zullen, zoals voorheen, alles in het werk stellen om de aanbevelingen te doen naleven. Deze vertegenwoordigers stellen vast dat wat betreft reclame in de massamedia, er nauwelijks of geen inbreuken zijn. Het autodisciplinair systeem werkt hier dus naar behoren. Ingeval van klachten betreffende publiciteit in de massamedia, moeten de consumenten eerst klacht indienen bij de Jury voor Ethische praktijken inzake reclame(Jep), het zelfdisciplinair orgaan van de reclamesector. Bij vaststelling van een inbreuk en gebrek aan stopzetting ervan, maakt de Jury het dossier over aan de Algemene Directie "Controle en bemiddeling". Voor wat de reclamefolders betreft, betreuren de vertegenwoordigers van de productie en de distributie dat sommige ondernemingen de aanbevelingen bewust naast zich neergelegd hebben om er commercieel munt uit te slaan. Deze vertegenwoordigers beschouwen dit als een oneerlijk handelsgebruik die de belangen van de (zeer jonge) consumenten, maar vooral van andere verkopers schaadt. Bij gebreke van een gestructureerd controleorgaan zoals de Jep, voelden zij zich dan ook gesteund" door de algemene directie "Controle en bemiddeling" die de aanbevelingen eind vorig jaar op het terrein controleerde en optrad tegen de overtreders. Het is volgens hen ook de taak van de Algemene Directie om de oneerlijke handelsgebruiken tussen verkopers te beteugelen. De vertegenwoordigers van de productie en de distributie verzetten zich dan ook tegen een wettelijke regeling. Dergelijke wetgeving dreigt bovendien totaal onaangepast te zijn alsook discriminerend gelet op het feit dat reclame in de buitenlandse media die in België doordringen eraan zou ontsnappen. Zij zijn eveneens tegenstander van een uitbreiding van het bestaande zelfregulerende systeem naar andere feesten (bijvoorbeeld : Sint-Maarten) of andere evenementen (bijvoorbeeld : terug-naar-schoolcampagnes). Handelaars zouden het hele jaar door geconfronteerd worden met handelsbeperkende maatregelen. 4
Zij zijn eveneens gekant tegen de uitbreiding die betrekking zou hebben op de tekoopaanbieding van de producten zelf, de inrichting van de winkelpunten of de internetsites.) Men moet er zich voor hoeden dat men geen strengere maatregelen gaat opleggen voor bijvoorbeeld speelgoed of chocolade dan voor schadelijke producten zoals tabak en alcohol. Verder stellen zij ook de maatschappelijke relevantie van een wetgevend initiatief openlijk in vraag wanneer men vaststelt dat slechts een handvol ondernemingen de gemaakte afspraken niet nageleefd heeft. De vertegenwoordigers van de verbruikersorganisaties keuren de initiatieven van de Minister goed om enerzijds meer bekendheid te geven aan de aanbevelingen via een publicatie in het Belgisch Staatsblad en anderzijds te voorzien in een gestructureerde controle via de Algemene Directie Controle en Bemiddeling en gebruik te maken van de mogelijkheden voorzien in de WHPC (artikelen 93, 94, 101 en 103). Aangezien de wet echter niet uitdrukkelijk bepaalt wat een oneerlijk handelsgebruik is, zal dit uiteindelijk afhangen van de interpretatie van de rechtbank. Een verkoper (zie volgende alinea) zou dus steeds kunnen aanvechten dat de niet naleving van de aanbevelingen rond de kinderfeesten een oneerlijk handelsgebruik uitmaakt. Gelet op de houding van met name de vertegenwoordigers van de middenstand, die duidelijk te kennen hebben gegeven geen onafhankelijke of gestructureerde controle (via de Algemene Directie Controle en Bemiddeling) op deze aanbevelingen te aanvaarden, noch eventuele sancties (zelfs geen waarschuwing) te dulden en het feit dat steeds dezelfde grote speelgoedwinkels de aanbevelingen consequent naast zich neerleggen, pleiten deze vertegenwoordigers voor een wettelijke regeling omtrent de problematiek van de kinderfeesten. Zij benadrukken dat de verbruikersorganisaties voldoende tijd en geduld hebben opgebracht om de aanbevelingen op een vrijwillige basis te laten verlopen. De aanbevelingen moeten ondertussen door de verkopers en hun federaties voldoende zijn gekend zodat niemand zich nog kan verschuilen achter een eventuele onwetendheid. Het is dan ook veelzeggend dat enkele van de grootste speelgoedverkopers de aanbevelingen naast zich neerleggen en zelfs openlijk verklaren dat zij zich er niet door gebonden voelen, gelet op het feit dat het om een vrijwillige afspraak gaat. Dit toont duidelijk de zwakte en de limieten aan van het zelfregulerende systeem, met name op het vlak van de toepasbaarheid van een dergelijk systeem alsook op het vlak van controle en sancties. De vertegenwoordigers van de verbruikersorganisaties wensen tevens te herhalen dat de aanbevelingen de vooropgestelde doelstelling niet hebben bereikt, met name de bescherming van het tijdsbegrip van jonge kinderen. Dit is voornamelijk te wijten aan het feit dat de aanbevelingen te beperkt zijn qua toepassingsgebied en dat het tijdsbesef van jonge kinderen door tal van andere commerciële praktijken wordt verstoord. Een wettelijke regeling moet volgens deze vertegenwoordigers dan ook rekening houden met: − andere evenementen of gebeurtenissen (bijvoorbeeld « terug-naar-school », Halloween, SintMaarten) waarbij gebruik wordt gemaakt van reclamecampagnes die zich specifiek naar kinderen richten en waarbij de tijdsbepaling van kinderen gevaar loopt ; − de tekoopaanbieding van de producten zelf; − de inrichting van het verkooppunt; − de internetsites. ____________________
5
LEDEN EN DESKUNDIGEN AANWEZIG OP DE PLENAIRE VERGADERING VAN DE RAAD VOOR HET VERBRUIK VAN 19 JUNI 2003
VOORGEZETEN DOOR DE HEER ROBERT GEURTS
1. Leden die de organisaties van de consumenten vertegenwoordigen: Effectieve:
De heer DUCART De heer MECHELS De heer VAN DAELE
(Test-Aankoop) (Test-Aankoop) (A.B.V.V.)
Plaatsvervangende:
Mevrouw DOMONT -NAERT De heer QUINTARD
(Test-Aankoop) (A.B.V.V.)
2. Leden die de organisaties van de productie vertegenwoordigen: Effectieve:
Mevrouw STRUYVEN Mevrouw SWEERTS De heer FELIX De heer VANDEPLAS
(V.B.O.) (B.V.B.) (B.V.K.) (FEDICHEM)
Plaatsvervangende:
De heer DASTOT De heer DUBOIS
(Raad voor de Reclame) (V.B.O.)
3. Leden die de organisaties van de distributie vertegenwoordigen: Effectieve:
Mevrouw PINT De heer de LAMINNE de BEX
(FEDIS) (FEDIS)
4. Deskundigen: Mevrouw APPELMANS (V.S.Z.) Mevrouw VAN ELDEREN (Ombudsman Verzekeringen) De heer VAN POUCKE (O.I.V.O.)
6