RvV-361
RAAD VOOR HET VERBRUIK
ADVIES
Over de hervorming van de Jury voor Ethische Praktijken inzake Reclame.
Brussel, 18 mei 2006
1
De Raad voor het Verbruik, die op eigen initiatief een advies uitbrengt over de hervorming van de Jury voor Ethische Praktijken inzake Reclame, is op 18 mei 2006 in plenaire vergadering bijeengekomen, onder het voorzitterschap van de heer Robert Geurts, en heeft het volgend advies goedgekeurd. De Raad voor het Verbruik heeft de Voorzitter verzocht om dit advies over te maken aan de Minister van Economie en de Minister van Consumentenzaken, evenals aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid.
ADVIES
De Raad voor het Verbruik, Gelet op de beslissing van het Dagelijks Bestuur van de Raad van 28 april 2005 om op eigen initiatief een advies uit te brengen over de hervorming van de Jury voor Ethische Praktijken inzake Reclame; Gelet op het ontwerp van reglement van de JEP van 27 mei 2005; Gelet op de werkzaamheden van de Commissie "Handelspraktijken" tijdens de vergaderingen van 20 mei, 6 juni, 5 juli, 12 september, 13 oktober 2005, 27 april en 8 mei 2006; Gelet op de deelname aan de werkzaamheden van de volgende deskundigen : de dames Sepul (Raad voor de Reclame) en van den Broeck (OIVO), de heren De Bie (TestAankoop) en Mignolet (UCM); Gelet op de uitwerking van het ontwerp van advies door Mevr. van den Broeck (OIVO) en de heer Gheur (FEB);
BRENGT HET VOLGENDE ADVIES UIT :
2
SAMENVATTING De Raad heeft zich gebogen over een ontwerp van nieuw reglement uitgewerkt door de Jury voor Ethische Praktijken. De JEP is immers van plan om zijn samenstelling te veranderen door zich open te stellen voor de consumenten en zijn werking te wijzigen door bijvoorbeeld een beroepsprocedure in te voeren. De vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties stellen de inspanningen die de JEP doet met het oog op een grotere efficiëntie en geloofwaardigheid bij het publiek, zeer op prijs. Toch hebben ze nog steeds zware bedenkingen bij enkele essentiële punten, zoals: • • • • •
De gedragscodes die de grondslag vormen voor het merendeel van de beslissingen van de JEP en waarvan de inhoud meestal niet het gevolg is van een samenwerking tussen de beroepssector en de consumentenorganisaties; De opdracht en de bevoegdheden van de JEP die zich beperken tot het onderzoek van de reclameboodschappen (en niet van de producten en/of diensten), via de massa media verspreid (en niet op de verkooppunten); De tripartiete en niet-paritaire samenstelling (Adverteerders, Media, Consumenten) zoals voorgesteld door de Jury; De doeltreffendheid en het weinig dwingend karakter van de uitgebrachte beslissingen; De zeer strikte voorwaarden die moeten worden vervuld om een beroep aan te tekenen (bijvoorbeeld: elke consument moet een som van 100 EUR betalen alvorens hoger beroep in te stellen).
Bijgevolg kunnen deze vertegenwoordigers niet akkoord gaan met deze tekst en kunnen ze een integratie in de Jury voor Ethische Praktijken niet aanvaarden waarvan het mechanisme en de werkingscriteria niet overeenstemmen met de voorwaarden die hen nochtans essentieel lijken. De vertegenwoordigers van de productie, de distributie en de middenstand verwelkomen het hervormingsproject van de JEP dat de geloofwaardigheid en bekendheid van de Jury moet versterken. Wat betreft de bedenkingen van de consumentenorganisaties: •
De vertegenwoordigers van de productie, de distributie en de middenstand herinneren eraan dat de codes positieve engagementen inzake autodiscipline zijn, die tot de betrokken sectoren behoren. Ze verklaren zich bereid om een vorm van consultatie van de codes aan de vertegenwoordigers van de consumenten te aanvaarden, onder zeer strikte voorwaarden bedoeld in het advies (niet-bindende bemerkingen van de consumentenorganisaties, procedure binnen de Raad voor het Verbruik…)
3
• •
•
De vertegenwoordigers van de productie, de distributie en de middenstand menen dat een uitbreiding van de bevoegdheden van de JEP op lange termijn en in bepaalde gevallen niet uitgesloten is. Ze menen dat de tripartiete samenstelling van de JEP behouden moet worden. Ze zijn a priori niet tegen het voorstel om de drie groepen die de JEP samenstellen het recht toe te kennen om een « minderheidsadvies » te formuleren, in uitzonderlijke omstandigheden en onder de voorwaarden geformuleerd in dit advies. De vertegenwoordigers van de productie, de distributie en de middenstand leggen de nadruk op de rol die momenteel door de media gespeeld wordt in geval van niet-naleving van een beslissing door een adverteerder en/of reclamebureau. Deze vertegenwoordigers, met uitzondering van de vertegenwoordigster van de Raad voor de Reclame, weigeren echter om aan de beroepsfederaties een dwingende rol toe te kennen bij het doen naleven van een beslissing van de JEP.
Gezien wat voorafgaat beschouwen de vertegenwoordigers van de productie, de distributie en de middenstand, ondanks de bezwaren die ze in dit advies formuleren, het ontwerpreglement als een evenwichtig reglement dat de consumentenorganisaties een unieke gelegenheid biedt om in België bij te dragen tot een gezonde en verantwoorde reclame.
4
I.
INLEIDING
De Jury voor Ethische Praktijken inzake Reclame (JEP) is het zelfdisciplinaire orgaan van de reclamesector in België. Het werd in 1974 door de Raad voor Reclame opgericht, een VZW die de representatieve verenigingen van adverteerders, van reclamebureaus en van de media groepeert, die tot doel hebben de reclame te stimuleren, als factor van economische en sociale expansie. De JEP heeft tot taak te onderzoeken, of de reclameboodschappen die via de media verspreid worden in overeenkomst zijn met de regels inzake ethische reclame, en baseert zich daarbij op de wetgeving en op de ethische regels en gedragscodes. Enerzijds onderzoekt zij de klachten die bij haar worden neergelegd door het publiek, in het bijzonder de consumenten. Anderzijds behandelt ze de aanvragen voor voorafgaand onderzoek vóór het verspreiden van reclame, die adverteerders, bureaus of media vrijwillig bij haar indienen. De Jury kan eveneens uit eigen initiatief bepaalde reclameboodschappen onderzoeken wanneer dat volgens haar noodzakelijk is. De JEP heeft de Raad voor het Verbruik om advies gevraagd wat de geplande hervormingen betreft. De Jury overweegt immers zowel veranderingen in haar samenstelling als in haar werking. Eén van de voornaamste wijzigingen in haar werking zou het invoeren van een beroepsprocedure zijn. De leden van de Raad kregen inzage in een nieuwe versie van het ontwerp van reglement - op datum van 8 augustus 2005. Toch werd het huidige advies, met het oog op coherentie, opgesteld op basis van het ontwerp van reglement van de JEP van 27 mei 2005, omdat dat de tekst was waarop de besprekingen tijdens de vergaderingen van de commissie gebaseerd waren. De werkzaamheden van de Raad hadden betrekking op het algemeen reglement, en niet op het specifiek reglement inzake reclame verspreid buiten de mass-media om voor alcoholhoudende dranken. Deze werkzaamheden werden enkele maanden geschorst (eind november 2005 tot april 2006) om de betrokken partijen de gelegenheid te geven nieuwe onderhandelingspistes uit te werken. Deze pistes en hun resultaten staan te lezen in dit advies.
II.
BESPREKING
1. Algemeen De vertegenwoordigers van de productie, de distributie en de middenstand wensen eerst en vooral te benadrukken dat de actie van dit dynamisch orgaan, de JEP, lovenswaardig is. Ze verwelkomen het hervormingsproject van de JEP, vooral omwille van de openheid naar de consument toe, en omwille van de oprichting van een
5
beroepsprocedure, twee maatregelen die de geloofwaardigheid en bekendheid van de Jury moeten versterken. Volgens deze vertegenwoordigers is het zeer belangrijk dat de JEP de soepele werking, die haar zo eigen is, behoudt. In die zin lijkt het hen niet zinvol begrippen te willen definiëren, die per definitie aan evolutie onderhevig zijn, zoals de "mass media", "fatsoen", of "goede smaak", of nog, al te rigoureuze termijnen te willen opleggen. De vertegenwoordigers van de productie, de distributie en de middenstand met uitzondering van de vertegenwoordigster van de Raad voor de Reclame uiten evenwel enige vrees wat de praktische gevolgen van bepaalde punten in het ontwerp van reglement betreft. Zo moet vermeden worden dat derden (consumentenorganisaties) de mogelijkheid krijgen om de beroepscodes inzake autodiscipline waarop de beslissingen van de Jury kunnen gebaseerd zijn, opnieuw te onderzoeken. Zij vinden eveneens dat de voorwaarden om beroep aan te tekenen te limitatief zijn. Deze vertegenwoordigers verwerpen bovendien de rol van « gewapende arm » die men de beroepsfederaties zou vragen te spelen om een beslissing van de JEP te doen naleven. Wat dit betreft, legt de vertegenwoordigster van de Raad voor de Reclame uit dat naar het voorbeeld van de rol van de media bij het uitvoeren van de beslissingen inzake de reclame verspreid in de mass-media, de rol die men de beroepsfederaties wenst toe te kennen één van de pijlers vormt van het systeem van de zelfregeling. De vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties zijn verheugd vast te stellen dat de kritiek - die ze trouwens al vele jaren herhaaldelijk hebben geuit - betreffende de samenstelling en de werkingswijze van de Jury eindelijk in aanmerking werd genomen in het kader van het globale hervormingsproject. Ze zijn blij te zien dat er een positieve dialoog is kunnen ontstaan met de vertegenwoordigers van dit orgaan. Deze vertegenwoordigers stellen de inspanningen die de JEP doet met het oog op een grotere efficiëntie en geloofwaardigheid bij het publiek, zeer op prijs. Toch hebben ze nog steeds zware bedenkingen bij enkele essentiële punten, zoals: de opdracht en de bevoegdheden van de JEP, de tripartiete samenstelling zoals voorgesteld, de doeltreffendheid en het dwingend karakter van de uitgebrachte beslissingen, de strikte voorwaarden die moeten worden vervuld om een beroep aan te tekenen, enz.
2. Bijzondere bemerkingen Titel I. Opdracht Artikel 1 De beslissingen van de jury zijn gebaseerd op de algemene wetgeving en/of de ethische regels goedgekeurd door de Raad voor de Reclame die de wetgeving vervolledigen. De vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties brengen nog eens in herinnering dat ze ernstige bedenkingen hebben bij de zelfregeling en de coregulering. Ze geven toe dat de gedragscodes een zekere waarde kunnen hebben omdat ze een kader bieden van wat toegestaan en wat verboden is. Desondanks stellen ze vast dat de
6
gedragscodes voor vrij veel problemen zorgen, zowel op het vlak van hun doorzichtigheid als wat betreft de onmogelijkheid om in beroep te gaan en de afwezigheid van sancties. Ze herinneren aan hun grote vrees, dat de zelfregeling een alternatief zou worden voor de wettelijke bescherming, en vinden dat elk initiatief inzake zelfregeling en coregulering moet kaderen in een afdwingbaar juridisch kader, wat betreft de uitwerking en de toepassing ervan1. Deze vertegenwoordigers vinden bovendien dat men beter een beroep doet op wetteksten dan op codes, om de beslissingen van de JEP te staven. Volgens deze vertegenwoordigers is het moeilijk aanvaardbaar dat codes - waarvan de inhoud meestal niet het gevolg is van een samenwerking tussen de beroepssector en de consumentenorganisaties - aan de grondslag kunnen liggen van de beslissingen van een Jury waarbinnen zij in de toekomst zouden kunnen zetelen. De vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties stellen evenwel met voldoening vast, dat in dit reglement bepaald wordt, dat de beroepscodes die na 01/07/2005 werden uitgewerkt op voorhand moeten worden voorgelegd aan de Raad voor de Reclame en de Raad voor het Verbruik, en dat ze door de Jury moeten worden goedgekeurd. Ze merken wel op dat in dit reglement niets uitdrukkelijk voorzien wordt betreffende de wijze waarop deze goedkeuring van de nieuwe codes gebeurt. De vertegenwoordigers van de productie, de distributie en de middenstand wijzen er al onmiddellijk op dat het ontwerp van reglement een materiële fout inhoudt : de beroepscodes uitgewerkt na 01/07/2005 moeten op voorhand worden voorgelegd aan de Raad voor het Verbruik (en niet aan de Raad voor de Reclame én de Raad voor het Verbruik) en dienen te worden goedgekeurd door de Raad voor de Reclame (en niet door de Jury, die enkel een consultatief advies geeft over deze codes en die dan toepast als autoregulerend orgaan). Ze benadrukken overigens dat de beroepscodes en sectoriële codes niet in het leven geroepen zijn als substituut voor de wetgeving en de controle op naleving ervan door de Rechtbanken. Ze zijn in zekere zin een aanvulling van de wet. Een goede wet is een wet die in evenredigheid is met het doel dat zij beoogt, en die kan worden toegepast in functie van de realiteit op het terrein, maar toch voldoende algemeen is om gedurende een voldoende lange periode haar waarde te behouden. Deze efficiëntievoorwaarden beperken de draagwijdte en de inhoud van de wet, maar kunnen nuttig worden aangevuld door de zelfdiscipline van de beroepsmensen. De wet heeft overigens altijd een ietwat statisch karakter, in tegenstelling tot de codes, die evolutiever zijn. De methode van zelfregulering kan, door de manier waarop ze wordt uitgewerkt en in toepassing gebracht, een bewustwordingsproces en verantwoordelijkheidsgevoel uitlokken, die tot een professionele efficiëntie leiden die nooit via een wet kan bereikt worden. In een steeds complexer wordende wetgevende omgeving kan de wettelijke norm een verdedigingsreflex teweegbrengen, rond de idee, dat wat niet expliciet door de wet verboden wordt, per definitie is toegestaan. Door het morele, sociale en professionele engagement dat ze inhoudt, is de autoregulering een soepel, snel, voor het publiek gratis middel - dat economisch en psychologisch meer efficiëntie biedt dan die éne wettelijke reglementering, 1
Zien : R.V.V. 253 advies inzake de collectieve consumentenovereenkomsten van 20 december 2001.
7
gesanctioneerd door de rechtbanken - om elke reclame die de belangen van de consument kan schaden te bannen. In het strikte kader van reclame voor alcoholhoudende dranken, onderstrepen de vertegenwoordigers van de middenstand dat de code van goed gedrag uitgewerkt door de sector op zich geen juridische verplichtingen kan inhouden voor de beroepsfederaties van de middenstand, en nog minder voor hun leden. Wanneer leden tot deze federaties toetreden, kunnen ze immers geen juridische verplichtingen in hun naam creëren. Wat zowel de bestaande als de toekomstige codes betreft, herinneren de vertegenwoordigers van de productie, de distributie en de middenstand er vooreerst aan dat die codes positieve engagementen zijn van autodiscipline, initiatieven die in de regel worden genomen door de sector waarop die gedragscodes betrekking hebben. Ze verklaren zich bereid om in te stemmen met een vorm van raadpleging van de codes door de vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties, maar wel onder strikte voorwaarden : 1. De vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties zouden enkel en alleen nietbindende bemerkingen kunnen uiten, die in geen enkel opzicht bindend zijn voor de vertegenwoordigers van de productie, de distributie en de middenstand, die meester blijvan van hun respectieve codes. 2. Ingeval een dergelijke raadpleging plaatsvindt, zou dit moeten gebeuren binnen de Raad voor het Verbruik (die heeft het voordeel een paritair en gevestigd orgaan te zijn, waarvan de leden elkaar kennen, wat ieder de mogelijkheid geeft zich op een voet van gelijkheid uit te spreken). De raadpleging vindt beter niet plaats binnen de JEP, die niet tot taak heeft uitspraken te doen over de inhoud van de codes, maar deze moet toepassen op concrete gevallen. 3. Wat het vernieuwd onderzoek van de bestaande codes betreft, wensen de vertegenwoordigers van de productie, de distributie en de middenstand te onderstrepen dat er geen sprake kan zijn van een systematische herziening van alle codes. De Raad voor het Verbruik zou kunnen worden geconsulteerd wanneer nieuwe codes worden uitgewerkt. Wat de huidige codes betreft, kan een dergelijke consultatie worden voorzien wanneer een sector een herziening van zijn code overweegt. 4. Zulke consultatie zou op grond van objectieve criteria kunnen gebeuren en binnen een redelijke termijn (drie maanden). De procedure mag in geen geval langer dan zes maanden duren. 5. Tenslotte menen ze dat de consultatieprocedure niet noodzakelijk moet plaatsvinden; het hoeft geen automatische procedure te zijn, die telkens wanneer een nieuwe code wordt opgesteld of wanneer een bestaande wordt herzien, wordt in gang gezet. 6. Om te vermijden dat deze consultatie wordt herleid tot een redmiddel in twistgevallen, moet de evaluatie van de bestaande codes niet alleen worden gebaseerd op de beslissingen van de JEP, maar ook en vooral op alle niet-betwiste reclamevormen. Wat het verzoek van de vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties betreft, om elk initiatief tot autodiscipline te integreren in een juridisch afdwingbaar kader, voor wat betreft de uitwerking, de ontwikkeling en de toepassing ervan, vinden de
8
vertegenwoordigers van de productie, de distributie en de middenstand dat de kwestie van het eventuele juridisch kader voor de Codes losstaat van het dossier betreffende de hervorming van de JEP. Bij het zien van de 6 bijzonder strikte voorwaarden die door de beroepssector werden opgesteld (vooral de voorwaarden 1, 3 en 5), moeten de vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties vaststellen, dat er dus geen enkele garantie tot herziening, of zelfs tot consultatie bestaat in verband met de codes op grond waarvan de JEP nochtans het merendeel van haar beslissingen baseert. Het vaststellen van zulke strikte voorwaarden bewijst dat bij de beroepssector de wil ontbreekt om tot enige herziening van die autoregulerende instrumenten over te gaan. Dit is voor de vertegenwoordigers van de consumenten een ernstig obstakel om tot deze jury tot te treden. De JEP stelde een reglement op voor reclame verspreid via de « mass media »2 en een specifiek reglement voor reclame verspreid buiten de « mass media » om, namelijk reclame die wordt gevoerd op de verkooppunten van alcoholhoudende dranken. De JEP blijft immers tot 30/09/2005 bevoegd om klachten te onderzoeken met betrekking tot reclame op verkooppunten, voor de specifieke sector van alcoholhoudende dranken3. De vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties zijn van mening dat dit begrip "mass media" een vaag en flexibel begrip blijft. Ze zijn zich ervan bewust hoe moeilijk het is om dit begrip te definiëren, maar menen desondanks dat men op zijn minst enkele criteria zou moeten duidelijk stellen waarmee een scherpere lijn kan worden getrokken tussen al wat onder de mass media valt en wat er niet toe behoort. De vertegenwoordigers van de productie, de distributie en de middenstand achten het verkieslijk dit begrip niet te definiëren in het reglement, aangezien het door iedereen gekend is en aan evolutie onderhevig. Het is immers een feit, dat wat gisteren nog niet onder de mass-media viel, er vandaag wel onder kan vallen (het voorbeeld van Internet). De bevoegdheid van de JEP beperkt zich tot het onderzoek van de reclameboodschappen die uitsluitend via de mass-media verspreid worden. In dit verband zijn de vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties van mening dat alle klachten inzake reclame op de verkoopplaats op een efficiënte manier zouden moeten kunnen benadeeld worden door een bevoegd orgaan. Volgens hen is een beperking van de bevoegdheden van de JEP tot de reclame verspreid via de mass-media fnuikend voor haar geloofwaardigheid bij de consument.
2
De « mass media » zijn de grote informatiekanalen die een zo groot mogelijk aantal individuen bereiken : het betreft onder meer de televisie, het afficheren op openbare plaatsen, de radio, de film, de geschreven pers met redactionele inhoud, Internet. 3 Zien de Conventie inzake reclame voor alcoholhoudende dranken, ondertekend op 12/05/2005 door de producenten, de distributeurs, de consumenten, de Horecafederaties en de JEP.
9
De vertegenwoordigers van de productie, de distributie en de middenstand zijn van mening dat er geen enkele aanwijzing is om te stellen dat een beperking van de huidige bevoegdheden van de JEP dit orgaan minder geloofwaardig zou maken in de ogen van de consument. Zij verduidelijken ook dat de hypothese, dat de JEP op termijn ook de reclame verspreid buiten de mass media om zal behandelen, ook mogelijk is (met enige reserve wat betreft de Direct Marketing die geen betrekking heeft op reclame voor alcoholhoudende dranken, en die onder de bevoegheid van een ander orgaan valt, dat met de JEP samenwerkt4.). Toch vinden ze het wenselijk dat de hervorming van de JEP stapsgewijs gebeurt. Sinds het afsluiten van de conventie van 12 mei 2005 inzake reclame voor alcoholhoudende dranken, is de Jury het controleorgaan geworden van de bepalingen van deze overeenkomst zowel voor de reclame verspreid in de mass media als daarbuiten. Deze vertegenwoordigers vinden dat men de tijd moet nemen om deze nieuwe bevoegdheden van de JEP te beproeven alvorens de mogelijkheid om ze uit te breiden te onderzoeken. Volgens de vertegenwoordigers van de productie, de distributie en de middenstand is een uitbreiding van de JEP below the line op lange termijn en in welbepaalde gevallen nochtans niet uitgesloten (cf. het alcoholakkoord). Deze vertegenwoordigers met uitzondering van de vertegenwoordigster van de Raad voor de Reclame vestigen de aandacht op de moeilijkheden voor het uitvoeren van de beslissingen van de JEP in het kader van below the line. De vertegenwoordigster van de Raad voor de Reclame herinnert aan de belangrijke rol van de beroepsfederaties in de uitvoering van beslissingen inzake reclame verspreid buiten de mass media om (naar het voorbeeld van de rol van de media in de uitvoering van beslissingen inzake reclame verspreid binnen de mass media). Artikel 2 Als de Jury meent dat een reclameuiting alleen voorbehoud inzake fatsoen en goede smaak vraagt, dan zal zij zich ertoe beperken een advies van voorbehoud mee te delen. De vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties stellen zich vragen over de moeilijkheid voor de Jury om een objectief oordeel uit te spreken over het fatsoen en de goede smaak van een reclameuiting. Ze vinden het immers onvermijdelijk dat deze vage, wazige en evolutieve begrippen door de verschillende leden die in de Jury zetelen ook op verschillende manieren worden aangevoeld. Volgens hen zou het nuttig zijn om deze begrippen te beschrijven of op zijn minst een lijst te geven van aanwijzingen die het zouden toelaten de objectiviteit van deze beoordelingen van de Jury over het fatsoen en/of de goede smaak van een reclame, te verbeteren. Het opmaken van een uitvoerige lijst van aanwijzingen die het mogelijk maken te oordelen over het fatsoen of de goede smaak van een reclameuiting lijkt in de ogen van de vertegenwoordigers van de productie, de distributie en de middenstand niet 4
Dit orgaan is het Comite van Toezicht van het BDMV (Belgisch Direct Marketing Verbond) dat lid is van de Raad voor de Reclame.
10
opportuun, aangezien deze begrippen evolueren in functie vande maatschappelijk aanvaarde normen. Deze begrippen worden geval per geval beoordeeld, volgens hun veronderstelde invloed op het publiek, waarvan de mentaliteit en de gewoonten ook evolueren; vandaar de moeilijkheid om ze schriftelijk « vast te leggen ». Tenslotte is het precies omdat deze begrippen moeilijk objectiveerbaar zijn dat de JEP zich desgevallend ertoe beperkt een advies van voorbehoud mee te delen, en de media en adverteerders de verantwoordelijkheid laat om te beslissen welk gevolg eraan moet worden gegeven. Deze vertegenwoordigers merken ook op dat de aanwijzingen om de objectiviteit van de beoordelingen te verbeteren niet nieuw zijn. Deze begrippen worden immers beoordeeld rekening houdende met de voorafgaande beslissingen genomen door de JEP inzake « fatsoen» en « goede smaak » (soort rechtspraak). Artikel 3 Het reglement voorziet ook in de mogelijkheid voor de JEP om zich te onthouden betreffende een dossier indien de reclameboodschap tevens het voorwerp uitmaakt van een gerechtelijke procedure. De vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties vinden dat het wenselijk is om in de mogelijkheid te voorzien dat de Jury het onderzoek van een klacht betreffende een reclame kan opschorten indien diezelfde reclame zowel voor als na deze van de JEP voor een administratieve instantie en/of de hoven en rechtbanken aanhangig wordt gemaakt. Deze toevoegingen lijken hen opportuun, omdat zo de risico's van tegenstrijdige beslissingen zoveel mogelijk worden beperkt. De vertegenwoordigers van de productie, de distributie en de middenstand des classes moyennes herinneren eraan dat de JEP een instantie is die middelen heeft om snel te beslissen, in tegenstelling tot de rechter. De JEP kan aanbevelen om een reclamecampagne van korte duur stop te zetten; de rechter spreekt vaak een beslissing uit wanneer de campagne al beëindigd is. Beide aspecten zijn onafhankelijk van elkaar en mogen niet met elkaar verbonden zijn. Deze vertegenwoordigers merken op dat de JEP, die zich met name op de beroeps- en sectoriële codes baseert om zijn beslissingen uit te brengen, soms de mogelijkheid heeft om beslissingen te nemen die de hoven en rechtbanken niet zouden kunnen nemen omdat ze zich uitsluitend op de wetgeving baseren. Door het reglement wordt voorzien dat de Jurybeslissing alleen betrekking heeft op de inhoud van de reclame en niet op de producten en/of diensten slaat. Volgens de vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties is de reclame slechts een element van het marketingbeleid dat voor een product of een dienst ontwikkeld wordt. De prijs en de verpakking van het product of van de dienst zijn communicatiekanalen, op dezelfde wijze als de reclame. Zij betreuren dan ook dat de beslissing van de Jury zich tot de inhoud van de reclame beperkt, zonder enige overweging naar voren te brengen over het product of de dienst, zijn prijs (hier viseert
11
men de problematiek van de misleidende reclame in verband met de reële prijs) of zijn verpakking. De vertegenwoordigers van de productie, de distributie en de middenstand menen dat de JEP zijn bevoegdheden niet moet overschrijden. Ze herinneren eraan dat de JEP niet van plan is om zich in de plaats te stellen van de hoven en rechtbanken in hun specifieke eigen bevoegdheid, maar dat zij een orgaan van autodiscipline is dat hoofdzakelijk tot doel heeft de belangen van het publiek en zijn vertrouwen in de reclame te vrijwaren. Titel II. Samenstelling Artikel 4 De Raad meent dat het wenselijk zou zijn een voorzitter van het College van Beroep aan te wijzen, naar het voorbeeld van wat in eerste aanleg op het niveau van de Jury gebeurt. De vertegenwoordigers van de productie, de distributie en de middenstand juichen de openstelling van de JEP voor de vertegenwoordigers van de consumenten toe, volgens de verdeelsleutel vastgelegd in artikel 4. Volgens deze vertegenwoordigers zou het misschien opportuun zijn om te verduidelijken dat de plaatsvervangende leden slechts in afwezigheid van de effectieve leden in de Jury zetelen. De vertegenwoordigers van de middenstand vragen zich af wat men met "in hoofdberoep" bedoelt. De vertegenwoordigster van de Raad voor de Reclame stelt volgende definitie voor: « persoon die voltijds tewerkgesteld is in een bedrijf dat in de reclame actief is ». De vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties betreuren de afwezigheid van pariteit tussen de beroepsmensen van de reclame en de vertegenwoordigers van de consumenten. Ze vinden dat deze samenstelling niet evenwichtig is en vrezen dat de vertegenwoordigers van de consumenten slechts een figurantenrol hebben in dit orgaan dat door hun aanwezigheid geloofwaardiger zou zijn in de ogen van het publiek. Het toekennen van een vetorecht aan de vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties die in de Jury zetelen zou een eerste stap zijn om de consumentenorganisaties een effectieve rol te waarborgen. Zij menen echter dat de doeltreffendheid en de geloofwaardigheid van de JEP slechts door een strikt paritaire vertegenwoordiging van dit orgaan kunnen worden gewaarborgd (pariteit zowel op het niveau van de hoedanigheid van de vertegenwoordigers als op het niveau van een evenwicht mannen/vrouwen). Bovendien denken ze dat het aantal van 8 vertegenwoordigers per groep (4 effectieve leden en 4 plaatsvervangende leden) te hoog is en geven ze de voorkeur aan een beperkter systeem. De vertegenwoordigers van de productie, de distributie en de middenstand menen dat het voorstel van « tripartiete » samenstelling behouden moet worden. De media spelen een doorslaggevende rol in de toepassing van de beslissingen uitgesproken door
12
de JEP. Het is dus absoluut onontbeerlijk dat de media naar rato van een derde in de Jury vertegenwoordigd worden. Het verbaast trouwens deze vertegenwoordigers dat de vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties dit voorstel aan de orde stellen, aangezien ze veel belang lijken te hechten aan de goede uitvoering van de beslissingen van de Jury en a fortiori aan de geloofwaardigheid ervan. Bovendien menen de vertegenwoordigers van de productie, de distributie en de middenstand dat de toekenning van een vetorecht aan de vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties op hetzelfde zou neerkomen als het vastleggen van de pariteitsregel. Een piste werd overwogen om de drie groepen die de Jury samenstellen (en niet alleen de consumentenorganisaties) het recht te verlenen een "minderheidsadvies" te formuleren, waarmee ze zich in uitzonderlijke omstandigheden kunnen distantiëren van een beslissing die in hun ogen onaanvaardbaar is. De vertegenwoordigers van de productie, de distributie en de middenstand zijn niet a priori gekant tegen dit voorstel. Toch wensen ze op te merken dat dit concept, dat in het anglo-saksische recht goed bekend is (dissenting opinion), in ons besluitvormingssysteem totaal nieuw is. Ze vinden dat dergelijk "minderheidsadvies" enkel en alleen kan worden verstrekt in zeer exceptionele omstandigheden. Er kan aldus geen sprake van zijn, om via een minderheidsadvies onrechtstreeks kritiek te leveren op de codes, waarop de beslissingen van de JEP gebaseerd zijn. Zoniet verliezen de beslissingen van de Jury al hun geloofwaardigheid. Niet enkel de codes zouden in diskrediet komen, maar ook het principe zelf van de autoregulering zou in opspraak worden gebracht. Om die reden moet de mogelijkheid om minderheidsadviezen uit te brengen worden beperkt tot de mogelijkheid om te zeggen, in een concreet geval dat de JEP ter goedkeuring wordt overgelegd, dat die bepaalde groep de mening van de meerderheid niet deelt. Opnieuw, en zoals ze hebben kunnen vaststellen inzake het opzetten van een procedure tot herziening en/of consultatie van de codes (zie supra artikel 1, blz.6 en 7), moeten de vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties vaststellen dat de beroepssector het gebruik van een minderheidsrecht wenst te onderwerpen aan bijzonder strikte voorwaarden. Het vaststellen van dergelijke restrictieve voorwaarden geeft te vrezen, volgens deze vertegenwoordigers, dat het minderheidsadvies in praktijk nooit zal kunnen worden geformuleerd. Deze vertegenwoordigers noteren en betreuren overigens de weigering van de JEP om een systeem te voorzien dat nog beperkter is dan het voorgestelde (8 vertegenwoordigers per groep - 4 effectieve leden en 4 plaatsvervangende leden). Tot slotmenen de vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties dat het voor hen niet denkbaar is om in de JEP ten persoonlijken titel te zetelen. Zij zetelen immers als vertegenwoordigers van hun organisatie, zij zijn woordvoerder van de standpunten ervan en zij verdedigen in deze hoedanigheid de belangen van alle consumenten. Wat de vertegenwoordigers van de productie, de distributie en de middenstand betreft, denken ze dat de leden van de Jury hun bedrijf of vereniging niet mogen vertegenwoordigen of binden. Zij herinneren er immers aan dat de leden van de Jury de
13
reclameboodschappen beoordelen door hoofdzakelijk hun veronderstelde invloed op de consumenten te onderzoeken. Afgezien van deze principes, blijkt de door de consumenten verdedigde mening onuitvoerbaar, rekening houdende met name met de belangrijke risico's van belangenconflicten die zich zouden kunnen voordoen, bijvoorbeeld in een zaak waarin twee leden van dezelfde beroepsorganisatie met elkaar in conflict komen. Volgens de vertegenwoordigers van de productie, de distributie en de middenstand zou het een oplossing zijn eenvoudigweg te zeggen dat binnen de Jury, de vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties worden aangewezen door deze organisaties (en niet vertegenwoordigers van deze organisaties). Deze oplossing blijkt aanvaardbaar voor de vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties. Titel III. Secretariaat Artikel 5 De vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties drukken hun vrees uit betreffende het belang van de aan de secretaris toegekende bevoegdheden. Deze wordt benoemd door de Raad van Bestuur van de Raad voor de Reclame en wordt gemachtigd met zeer uitgebreide bevoegdheden, vergelijkbaar met deze van een onderzoekrechter. Ze vragen zich af of de macht van de secretaris niet te belangrijk is in verhouding tot de oriëntatie die aan het dossier moet worden gegeven De vertegenwoordigers van de productie, de distributie en de middenstand herinneren eraan dat de secretaris geen enkel standpunt kan innemenwat de beslissingen van de Jury betreft. Elk dossier moet verplicht via de JEP passeren en a fortiori het voorwerp van een beslissing van de JEP uitmaken. Volgens deze vertegenwoordigers moet de term « onderzoeken » niet in een te brede zin worden begrepen. De secretaris heeft tot taak na te gaan of de elementen van de dossiers duidelijk en volledig zijn, om voor de Juryleden tijdverlies te vermijden. Deze vertegenwoordigers vestigen de aandacht op het feit dat het opportuun is om een parallel te trekken met het buitengerechtelijk geschillenbeslechtingssysteem en niet met de gewone gerechtelijke procedure. Titel IV. Procedure Artikel 6 De vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties menen dat het nuttig zou zijn om in de artikelen 2 en 3 te verduidelijken dat de tussenkomst van de Jury ook kan worden ingeroepen tijdens de verspreiding van een reclameboodschap. Wat punt 3 betreft, verbaast het deze vertegenwoordigers dat het initiatief om een reclameboodschap te onderwerpen aan het onderzoek van de Jury enkel aan de voorzitter
14
of aan zijn secretaris wordt toevertrouwd. Zij menen dat elk lid van de Jury deze mogelijkheid zou moeten hebben. Artikel 7 De Raad heeft geen bijzondere bepmerkingen betreffende dit artikel . Artikel 8 De vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties willen het begrip « voldoende tijdspanne » verduidelijkt zien. De vertegenwoordigers van de productie, de distributie en de middenstand leggen de nadruk op het feit dat het moeilijk is om een vaste tijdspanne voor de adverteerders en reclamebureaus te bepalen wat het indienen van vragen om voorafgaandelijk onderzoek betreft. De bedoeling hiervan is, dat de adverteerders en reclamebureaus rekening zouden houden met een voldoende tijdspanne wanneer ze een vraag om voorafgaandelijk onderzoek indienen. Aangezien de reclame dient te worden stopgezet tot de beslissing van de JEP, moeten ze immers rekening houden met technische en commerciële noodwendigheden (productie, reserveren van reclameruimte of -tijd).. Maar deze noodwendigheden variëren van de ene campagne tot de andere. Deze bepaling strekt er in feite toe te vermijden dat de vragen om voorafgaandelijk onderzoek overhaast worden ingediend. Bovendien menen de vertegenwoordigers van de productie, de distributie en de middenstand dat in geval van een vraag om voorafgaandelijk onderzoek ingediend door de media, de adverteerder er rechtstreeks van op de hoogte wordt gesteld en over een verdedigingsrecht beschikt (procedure gelijkaardig aan die voor een klacht).
Artikelen 9, 10 en 11 De Raad heeft geen bijzondere opmerking te formuleren betreffende deze artikelen. Artikel 12 De vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties vragen zich af in welke omstandigheden en waarom het voor de adverteerder nodig is om de identiteit van de klager te kennen. Zij herinneren er in dit opzicht aan dat andere overheidsinstanties zoals de Hoge Raad voor de Audiovisuele Sector de vertrouwelijkheid van de identiteit van de klagers waarborgen. De vertegenwoordigers van de productie, de distributie en de middenstand denken dat dit zeer nuttig kan blijken, bijvoorbeeld wanneer de klacht uitgaat van een kwaadwillige concurrent of wanneer het om een rare klacht gaat. Voor de adverteerder is het ook belangrijk te weten of deze klacht van een consumentenorganisatie of van een individuele persoon uitgaat. Het is ook nodig om de identiteit van de klager te kennen
15
wanneer deze verondersteld is een product of een dienst van de adverteerder te hebben gekregen. In het bezit van de identiteit van de klager kan de adverteerder in casu dan het eventuele probleem onderzoeken Artikel 13 De vertegenwoordigers van de consumenten menen dat termijnen moeten vastgelegd worden voor het oproepen van de Juryleden voor een tweede zitting indien het aanwezigheidsquorum tijdens de eerste vergadering nietbereikt werd. Voor de vertegenwoordigers van de productie, de distributie en de middenstand, is het van belang dat deze termijnen desgevallend niet dwingend zijn maar wel indicatief, om de soepelheid die de JEP-procedure kenmerkt, te behouden.
Artikel 14 De Jury beslist in ieder geval, of de onderzochte reclame al dan niet strijdig moet beschouwd worden met de principes en teksten waarvan sprake in artikels 1 en 2. De Raad verwijst naar de commentaren geformuleerd over deze artikelen. Bovendien vestigt hij de aandacht op het feit dat de Nederlandse versie van het ontwerpreglement moet worden verbeterd: de term « geschorst » wordt verkeerd gebruikt. De reclame moet immers worden stopgezet en niet geschorst. Artikel 15 De vertegenwoordigers van de productie, de distributie en de middenstand met uitzondering van de vertegenwoordigster van de Raad voor de Reclame menen dat de formulering van de tweede zin van artikel 15 moet worden herzien. De beroepsfederaties hebben immers niet de bevoegdheid om een beslissing van de JEP te "doen naleven". De beroepsfederaties verlenen hun leden een dienst en ze bevorderen de belangen van de bedrijven. Zij zijn niet uitgerust om een sanctiemacht uit te oefenen. Maar zoals het artikel 15 nu is opgesteld, dreigen de federaties te worden omgevormd tot « gewapende arm » van de JEP. Bovendien leggen deze vertegenwoordigers de nadruk op het feit dat niet alle bedrijven lid van een federatie zijn. De vertegenwoordigster van de Raad voor de Reclame herinnert er wat haar betreft, aan dat naar het voorbeeld van de rol van de media in het uitvoeren van de beslissingen inzake reclame verspreid in de mass media, de rol die men van plan is de beroepsfederaties toe te kennen één van de pijlers vormt van het zelfreguleringssysteem. Het gaat hier om de doeltreffendheid van het systeem. De vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties menen dat het niet-bindend karakter van de beslissingen uitgebracht door de Jury het afschrikkingseffect van de beslissingen grotendeels wegneemt. Ze denken ook dat men in de mogelijkheid zou moeten voorzien om de adverteerders sancties op te leggen (bijvoorbeeld: boetes), zoals
16
voor de reclame die wordt gevoerd op de verkooppunten van alcoholhoudende dranken (Zie: Overeenkomst van 12 mei 2005 - Hoofdstuk IV, Artikel 13, bladzijden 8 en 9). De vertegenwoordigers van de productie, de distributie en de middenstand leggen de nadruk op de rol die momenteel door de media gespeeld wordt in geval van niet-naleving van een beslissing door een adverteerder en/of reclamebureau. In dit geval weigeren de media enkel en alleen de betrokken reclame. Wat betreft de door de consumentenorganisaties voorgestelde boete, denken deze vertegenwoordigers dat de wijziging of de stopzetting van een reclame voldoende sancties zijn, voor zover daaruit zware financiële gevolgen voortvloeien. Bovendien stellen de vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties zich vragen over de betekenis van de term "récidive". Betekent dit dat de adverteerder precies dezelfde campagne opnieuw heeft gevoerd of dat hij een nieuwe campagne heeft gevoerd die één of andere regel of bepaling overtreedt die voordien ook werd overtreden? De vertegenwoordigers van de productie, de distributie en de middenstand antwoorden dat het om beide gevallen mag gaan. Zo behoudt de JEP een ruimer actieterrein ten opzichte van de « recidivisten ». Artikel 16 De vertegenwoordigers van de productie, de distributie en de middenstand met uitzondering van de vertegenwoordigster van de Raad voor de Reclame verwijzen naar hun bezwaren geformuleerd over artikel 15, betreffende het risico om de beroepsfederaties de rol van « politieagent » te laten spelen. Bovendien merken deze vertegenwoordigers op dat het « discretionair recht om elke reclame te weigeren » niet tot de beroepsfederaties behoort en dat deze termen klaarblijkelijk slechts op de media van toepassing zijn. De vertegenwoordigster van de Raad voor de Reclame verwijst ook naar haar bovengenoemde commentaren hieromtrent. Artikelen 17 en 18 De Raad heeft geen bijzondere bemerkingen betreffende deze artikelen. Titel lV. Hoger beroep Artikel 19 Een hoger beroep kan worden ingesteld tegen een Jurybeslissing mits er nieuwe feitelijke elementen/bewijsstukken aangebracht kunnen worden of de procedure niet nageleefd werd. Alhoewel de Raad zich ervan bewust is dat het College van Beroep zou kunnen worden verzadigd, betreurt de Raad, met uitzondering van de vertegenwoordigster van de
17
Raad voor de Reclame, dat deze voorwaarden de mogelijkheid uitsluiten om een heronderzoek op basis van dezelfde stukken te vragen. Men verliest zo een belangrijk rechtsmiddel. De eis van nieuwe elementen om een beroep in te stellen is des te schadelijker daar een beslissing van de JEP kan variëren in functie van de samenstelling van de Jury, in het bijzonder wat beslissingen inzake fatsoen en goede smaak betreft. Een beroepschrift afkomstig van een adverteerder zal onderzocht worden indien hij er zich schriftelijk toe verbindt, de betreffende reclame in België terug te trekken, gedurende 14 dagen volgend op de ontvangst van zijn beroepschrift. Volgens de Raad, doet de term « gedurende » denken dat de teruggetrokken reclame 14 dagen na het beroepschrift opnieuw kan worden ingediend. Het is beter om de termen « binnen een termijn van 14 dagen » te gebruiken; deze periode van 14 dagen is de termijn nodig om de reclame terug te trekken, en die moet teruggetrokken blijven tothet College van Beroep zich uitgesproken heeft. Bovendien menen de vertegenwoordigers van de productie, de distributie en de middenstand dat het verschil tussen de bijdrage volgens de partij die hoger beroep instelt (de klager : 100 EUR / de adverteerder : 1000 EUR) ongerechtvaardigd is. Ze beschouwen deze maatregel als « met twee maten meten ». In dit opzicht denken de vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties dat het opleggen van de betaling van een som van 100 EUR om hoger beroep in te stellen tegen een beslissing van de Jury, vanzelfsprekend een ontmoedigend effect zal hebben op de grote meerderheid van de consumenten. Ze betreuren het inlassen van deze voorwaarde,wat zou kunnen doen denken dat de JEP zoveel mogelijk elke beroepprocedure wil vermijden. Ze willen eraan toevoegen dat, in tegenstelling tot de adverteerders, die in eerste instantie een eventuele aanbeveling tot stopzetting of wijziging betrokken zijn, de consumenten - in de strikte zin van de term - geen persoonlijk belang hebben om een hoger beroep in te stellen tegen een beslissing van de JEP. De vertegenwoordigster van de Raad voor de Reclame antwoordt dat de bijdrage niet tot doel heeft zoveel mogelijk te vermijden dat beroepsprocedures worden ingesteld maar eerder dat « willekeurig » in beroep wordt gegaan. Ten slotte denken de vertegenwoordigsters van de consumentenorganisaties dat het opportuun zou zijn om te verduidelijken met welke quorum de beslissingen van het College van Beroep moeten worden genomen. De vertegenwoordigster van de Raad voor de Reclame antwoordt dat de beslissingen met de meerderheid zullen moeten worden genomen. De vertegenwoordigster van de Raad voor de Reclame denkt dat de mogelijkheid, dat 3 Juryleden samen een beroep instellen tegen een beslissing, moet worden afgeschaft. Deze zijn immers geen partij bij deze beslissing maar eerder « rechter ». De vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties zien niet in waarom deze mogelijkheid om beroep in te stellen een probleem zou stellen en bijgevolg afgeschaft zou moeten worden. Ze denken immers dat deze mogelijkheid nodig is aangezien hier sprake is van een orgaan met een tripartiete samenstelling waarin verschillende belangen vertegenwoordigd zouden worden.
18
Ze herinneren er bovendien aan dat de gevallen waarin 3 Juryleden tegen een beslissing beroep kunnen instellen uiterst beperkt zijn. Aan één van de volgende voorwaarden moet immers worden voldaan: ofwel is de beslissing niet gebaseerd op of is niet in overeenstemming met de wetgevingen/of de codes, ofwel werd de procedure niet nageleefd. Deze zeer strikte voorwaarden lijken hen voldoende waarborgen te bieden tegen "misplaatst" hoger beroep. Titel VI. Aansprakelijkheid Artikel 20 De vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties zijn geen leden van de Raad van Bestuur van de Raad voor de Reclame terwijl aan dit orgaan de verantwoordelijkheid werd toevertrouwd om al dan niet rechtsvorderingen te vervolgen. Deze vertegenwoordigers zien daar een duidelijk probleem in, al was het maar voor het geval waarin een adverteerder de aanbeveling van de Raad niet zou volgen en een rechtsvordering tegen hem zou moeten worden overwogen (zie : artikel 17). De vertegenwoordigster van de Raad voor de Reclame meent dat de financiering van de Raad voor de Reclame door de beroepsfederaties hen verplichtingen maar ook rechten verleent, met name de beslissingname in verband met het indienen van een gerechtelijke procedure. Zij voegt eraan toe dat wanneer de beroepsfederaties dit soort beslissing moeten nemen, ze dit doen in het besef dat hiermee de geloofwaardigheid van het systeem van zelfregeling op het spel staat. Titel VII. Werkwijze Artikelen 21 et 22 De Raad heeft geen bijzondere bemerkingen te formuleren betreffende deze artikelen.
Titel VIII. Bekendmaking van adviezen en aanbevelingen Artikel 23 De vertegenwoordigers van de productie, de distributie en de middenstand met uitzondering van de vertegenwoordigster van de Raad voor de Reclame menen dat de adverteerder de mogelijkheid zou moeten hebben om zich te verzetten tegen de vermelding van zijn naam in de samenvattingen van de adviezen van de JEP die bekendgemaakt worden, ten minste wanneer de adverteerder beroep heeft aangetekend en zolang de beroepprocedure lopende is. De vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties verzetten er zich sterk tegen dat een dergelijke mogelijkheid aan de adverteerders zou worden gegeven. Ze menen immers dat de vermelding van de namen van de overtreders een bijzonder doeltreffend wapen is in de strijd tegen betwistbare, ja zelfs onwettige praktijken.
19
Titre IX. Financiering Artikel 24 De vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties menen dat een deelname aan de Jury opdracht is voor rekening van de overheidsdiensten.. Deze deelname aan de Jury houdt in dat de vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties moeten blijk geven van een effectieve expertise. Daarom is het onontbeerlijk dat hen financiële middelen worden toegekend om hen toe te laten zich in een eerste fase doeltreffend in te werken in de materie van de controle op reclame en, in een tweede fase, hun kennis en competenties op peil te houden. Bovendien stellen de vertegenwoordigers van de middenstand dat ze niet kunnen aanvaarden dat de werkingskosten van het ingevoerde systeem worden gedragen door de ondernemingen en beroepsfederaties en de interprofessionele federaties die hen vertegenwoordigen. Het lijkt hen ook fundamenteel dat die kosten met overheidsgeld gefinancierd worden, of bij gebreke daarvan, dat ze door de adverteerders, agentschappen en media worden gedragen, zoals nu het geval is.
Titre X. Wijziging van onderhavig reglement Artikel 25 De vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties verwijzen naar hun commentaren onder artikel 20. Volgens hen stelt het toekennen van de bevoegdheid om elke wijziging van het reglement voor te stellen, ja zelfs uit te voeren, aan de raad van bestuur van de Raad voor de Reclame een probleem, voor zover ze niet in dit orgaan zetelen en dus elke wijziging van dit reglement zouden moeten aanvaarden. De vertegenwoordigster van de Raad voor de Reclame verwijst naar de bovengenoemde commentaren hieromtrent.
III.
Besluit
In de huidige stand van zaken en gelet op de talrijke bezwaren zoals hierboven geformuleerd, gaan de vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties niet akkoord met de huidige tekst en kunnen ze een integratie van de Jury voor Ethische Praktijken niet aanvaarden. Het is hoe dan ook zo, dat de ernst waarmee de leden van de Jury zich wensen uit te spreken over de klachten nog geen garantie is voor de onafhankelijkheid van de Jury t.o.v. de beroepssector. Bovendien zijn het mechanisme en de werkingscriteria van de
20
Jury niet aangepast aan de voorwaarden die vooral essentieel lijken in de ogen van de vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties. De vertegenwoordigers van de productie, de distributie en de middenstand betreuren het besluit van de consumentenorganisaties. Ondanks de bezwaren die ze in dit advies formuleren, beschouwen de vertegenwoordigers van de productie, de distributie en de middenstand het ontwerpreglement als een evenwichtig reglement dat de consumentenorganisaties een unieke gelegenheid biedt om in België bij te dragen tot een gezonde en verantwoorde reclame.
21
BIJLAGE REGLEMENT
I. Opdracht Artikel 1 De Jury voor Ethische Praktijken inzake Reclame, hierna “de Jury” genoemd, heeft tot taak om uit hoofde van hun vermoedelijke invloed op het publiek de reclame uitingen te toetsen aan de wettelijke en reglementaire voorschriften ter bescherming van het publiek en aan de zelfdisciplinaire codes en regels inzake reclame en er de stopzetting of wijziging van te bekomen, overeenkomstig art 14 en 15 . De beslissingen van de Jury zijn gebaseerd op : - enerzijds de algemene wetgeving, de wet op de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, en de wetgeving per categorie van producten en diensten, - anderzijds het convenant inzake gedrag en reclame met betrekking tot alcoholhoudende dranken en/of de beroeps- en sectoriële codes goedgekeurd door de Raad voor de Reclame die de wetgeving vervolledigen, de regels inzake reclame opgesteld door de Jury en in het bijzonder de Internationale Code voor de Reclamepraktijken van de Internationale Kamer van Koophandel. Voor nieuwe beroeps-en sectoriële codes opgesteld na 1 juli 2005, dienen de Raad voor de Reclame en de Raad voor het Verbruik geraadpleegd te worden. De Jury dient deze nieuwe beroeps-en sectoriële codes goed te keuren. De Jury onderzoekt uitsluitend reclameboodschappen die verspreid worden via de Belgische massamedia.
Artikel 2 Als co-regulerend orgaan is het echter niet de bedoeling van de Jury om aan zelfcensuur te doen en te streven naar het vooropstellen van een ideologie of een bepaalde smaak. Als de Jury meent dat een reclameuiting alleen voorbehoud inzake fatsoen en goede smaak vraagt, dan zal zij niet aanbevelen de bewuste reclame niet te verspreiden, maar zal zij zich ertoe beperken een advies van voorbehoud mee te delen aan de adverteerders, reclamebureaus, media en desgevallend de betrokken beroepsfederaties bij hen de verantwoordelijkheid latende voor het eraan te geven gevolg.
22
Artikel 3 Het is niet de taak van de Jury om juridische adviezen te verstrekken en er is haar geen rol als scheidsrechterlijke macht toegewezen om concurrentiële geschillen of geschillen tussen koper en verkoper te beslechten. Zij stelt zich niet in de plaats van Hoven en Rechtbanken die hun specifieke bevoegdheid hebben. Zij is een co-regulerend orgaan dat hoofdzakelijk tot doel heeft de belangen van het publiek en zijn vertrouwen in de reclame te vrijwaren. Indien een reclameboodschap tevens het voorwerp uitmaakt van een gerechtelijke procedure, kan de Jury beslissen zich terzake te onthouden. De Jurybeslissing heeft alleen betrekking op de inhoud van de reclame en slaat niet op de producten en/of diensten.
II. Samenstelling Artikel 4 De Jury is samengesteld uit een Voorzitter en 12 leden die zetelen voor een termijn van twee jaar die slechts tweemaal kan hernieuwd worden. De Voorzitter wordt gekozen door de Raad van Beheer van de Raad voor de Reclame. Hij/zij wordt gekozen onder ere-magistraten, personaliteiten van de Balie, de Universiteit of vooraanstaande personen uit de reclamewereld voorzover zij in hoofdberoep niet meer actief zijn in de reclame . De Jury kiest jaarlijks een ondervoorzitter onder haar leden, die de Voorzitter zal vervangen ingeval van afwezigheid.. De Juryleden worden, met een evenredige vertegenwoordiging van de Nederlandse en Franse taalgroep, als volgt gekozen : -1e deelgroep: 4 effectieve leden en 4 plaatsvervangende leden gekozen door de Raad van Beheer van de Raad voor de reclame, die de adverteerders en reclamebureaus vertegenwoordigen; -2e deelgroep: 4 effectieve leden en 4 plaatsvervangende leden gekozen door de Raad voor het Verbruik, die de consumenten vertegenwoordigen; -3e deelgroep: 4 effectieve leden en 4 plaatsvervangende leden gekozen door de Raad van Beheer van de Raad voor de Reclame, die de massamedia vertegenwoordigen,hierna reclamemedium genoemd; De Raad van Beheer van de Raad voor de Reclame en de Raad voor het Verbruik zullen wat de 1 en 2e deelgroep betreft, minstens 1 effectief en 1 plaatsvervangend lid behorende tot de academische wereld voordragen. Is een mandaat vacant in een bepaalde deelgroep, dan zal zo vlug mogelijk een opvolger aangesteld worden die het mandaat van zijn voorganger voltooit.
23
De Juryleden zetelen in hun persoonlijke naam, zonder hun onderneming, vereniging of hun beroepsfederatie te engageren en belangeloos. De Jury wordt bijgestaan door een niet stemgerechtigde secretaris, wiens opdracht wordt bepaald in artikel 5. De secretaris wordt gekozen en benoemd door de Raad van Beheer van de Raad voor de Reclame. Hij/zij mag, indien nodig, bijgestaan worden door één of meer adjuncten. Het College van Beroep is op volgende wijze samengesteld uit 8 leden, : -
4 effectieve leden en 4 plaatsvervangende leden gekozen door de Raad van Bestuur van de Raad voor de Reclame, die de adverteerders, reclamebureaus en de media vertegenwoordigen; - 4 effectieve leden en 4 plaatsvervangende leden gekozen door de Raad voor het Verbruik, die de consumenten, de federaties en de beroepsfederaties vertegenwoordigen;
III. Secretariaat Artikel 5 De secretaris is belast met de samenstelling van het dossier om de Jury in staat te stellen te beraadslagen. Hij/zij moet overgaan tot alle voorbereidende onderzoeken, onder meer bij de verantwoordelijken van de reclame teneinde uitleg en bewijsvoering te bekomen opdat de Jury kan beraadslagen. Hij/zij kan, in opdracht van de Jury of haar Voorzitter , in overleg met de betrokken partijen streven naar oplossingen die vervolgens voor goedkeuring aan de Jury meegedeeld worden of, in voorkomend geval, voorgelegd voor beraadslaging. Overeenkomstig art. art. 6 tot 18 bereidt hij/zij de vergaderingen en beraadslagingen van de Jury voor. Hij/zij kan ieder voorstel tot advies of aanbeveling doen. Hij/zij formuleert de adviezen en aanbevelingen, brengt ze ter kennis van de betrokken partijen en waakt over hun uitvoering. Hij/zij bereidt de publicatie van de samenvattingen van de adviezen en aanbevelingen voor overeenkomstig art. 23.
IV. Procedure
24
Artikel 6 Binnen de bepalingen van art. 1 tot 3, kan de tussenkomst van de Jury ingeroepen worden: 1. vóór verspreiding van een reclameboodschap, om een voorafgaandelijk onderzoek te vragen : a) op initiatief van een adverteerder of een reclame-adviesbureau b) op initiatief van een reclamemedium 2. na verspreiding van een reclameboodschap, door het indienen van een klacht op initiatief van een belanghebbende natuurlijke- of rechtspersoon die geen commerciële doeleinden of belangen heeft: consument, consumentenorganisatie, socio-culturele vereniging, beroepsfederatie, lid of vertegenwoordiger van een officiële instantie of openbare macht. 3. voor of na verspreiding van een reclameboodschap, door een voorstel tot onderzoek op initiatief van haar Voorzitter of van haar secretaris voor iedere reclame waarvan zij kennis hebben genomen en die naar hun mening een onderzoek door de Jury vereist.
Artikel 7 Elke vraag om voorafgaandelijk onderzoek of klacht waarbij een reclame wordt gelaakt, wordt overgemaakt aan de secretaris. Dit dient schriftelijk (brief, fax, e-mail, online formulier) te gebeuren, mits precisering van de motieven van de vraag om voorafgaandelijk onderzoek of van de klacht. Een kopie of reproductie van de reclame dient bijgevoegd, of bij gebreke hieraan moet er, voor wat de klachten betreft, worden meegedeeld waar en wanneer de reclame verspreid werd. Anonieme klachten zijn niet ontvankelijk. Elke persoon die een reclame voorlegt aan de Jury, wordt op de hoogte gebracht van het besluit van haar onderzoek en/of van het resultaat van haar tussenkomst.
Artikel 8 In geval van vraag om voorafgaandelijk onderzoek op initiatief van een adverteerder of een reclamebureau, zoals voorzien in art.6, 1, a, dient de verspreiding van de voorgelegde reclame geschorst te worden tot besluit van het onderzoek van het dossier dat met spoed zal worden afgehandeld. Dientengevolge zullen adverteerders en reclamebureaus rekening houden met een voldoende tijdspanne, in verhouding tot de technische en commerciële
25
noodwendigheden, zowel voor wat de productie betreft als voor het reserveren van reclameruimte of -tijd.
Artikel 9 In geval van vraag om voorafgaandelijk onderzoek op initiatief van een reclamemedium, zoals voorzien in art. 6, 1, b, mag de Jury vragen dat de verspreiding van de voorgelegde reclame zou worden geschorst, onder dezelfde voorwaarden als van artikel 8.
Artikel 10 De Juryleden, Voorzitter en Secretaris zijn verplicht tot geheimhouding ten aanzien van alle besprekingen, alsook ten aanzien van alle gegevens die hun bij de behandeling van het dossier ter kennis zijn gekomen. Overeenkomstig art. 23 worden de samenvattingen van de adviezen en aanbevelingen en hun motiveringen gepubliceerd, met uitzondering van de vragen om voorafgaandelijk onderzoek die strikt vertrouwelijk blijven. De Voorzitter en de Secretaris zijn de enige personen die gemachtigd zijn om informatie mee te delen die publiek mag worden gemaakt op basis van huidig artikel.
Artikel 11 De Jury en de Secretaris kunnen iedere deskundige raadplegen of uitnodigen om als niet stemgerechtigde haar vergaderingen en beraadslagingen bij te wonen. De deskundige is gehouden tot geheimhouding van alle besprekingen en stemmingen, alsook ten aanzien van alle gegevens die hem/haar ter kennis zijn gekomen.
Artikel 12 In geval van klacht zal een gedepersonaliseerde kopie ervan overgemaakt worden aan de adverteerder die uitgenodigd wordt om zijn standpunt schriftelijk mede te delen en dit binnen de door de Secretaris vooropgestelde termijn. Indien het voor de adverteerder nodig zou zijn om de identiteit van de klager te kennen om te kunnen antwoorden aangaande de grond van de zaak, zal eerst het voorafgaand akkoord van de klager worden gevraagd. De media zullen ingelicht worden over de ontvangen klacht.
26
Niettegenstaande de procedure schriftelijk is, kan de Secretaris of de Voorzitter beslissen de adverteerder uit te nodigen om gehoord te worden door de Jury, op de dag en het uur die vastgesteld worden volgens de agenda van de Jury. De adverteerder zal in persoon verschijnen of vertegenwoordigd worden door een gevolmachtigde.
Artikel 13 Om over een dossier geldig te kunnen beraadslagen, dienen minstens twee vertegenwoordigers van elke opgeroepen deelgroep aanwezig te zijn. Indien aan dit aanwezigheidsquorum niet voldaan is, zal een tweede vergadering worden bijeengeroepen die omtrent dezelfde dossiers geldig kan beraadslagen ongeacht het aantal en de representativiteit van de aanwezige leden. Wanneer een zaak aan de Jury voorgelegd is, beslist deze, na onderzoek van het door de secretaris samengestelde dossier, of zij voldoende ingelicht is, ofwel of het past het voorbereidend onderzoek voort te zetten. Indien de Jury zou beslissen de partijen te horen alvorens een beslissing te nemen, is de secretaris belast, met inachtneming van een voldoende oproepingstermijn, de belanghebbenden - adverteerders, reclamebureaus of anderen - uit te nodigen mondeling hun uitleg te verschaffen op een latere vergadering van de Jury. De partijen zullen in persoon verschijnen of vertegenwoordigd worden door een gevolmachtigde. De beraadslagingen van de Jury zijn geheim en de beslissingen worden genomen bij meerderheid van de aanwezige leden. De Juryleden die menen hun beslissing niet ongebonden te kunnen nemen, zullen zich onthouden van deelneming aan de beraadslagingen van het betreffende dossier. De Voorzitter kan, indien hij het nodig acht voor de goede werking van de Jury, een Jurylid verzoeken niet deel te nemen aan de beraadslagingen. De Voorzitter neemt niet deel aan de stemming, behalve ingeval van staking van stemmen, in welk geval zijn stem doorslaggevend is.
Artikel 14 De Jury beslist in ieder geval, of de onderzochte reclame al dan niet strijdig moet beschouwd worden met de principes en teksten waarvan sprake in artikels 1 en 2. Indien, na onderzoek van het dossier, de Jury meent dat zij geen opmerkingen te formuleren heeft en/of dat de klacht niet gegrond is, wordt dit meegedeeld aan de adverteerder en/of het reclamebureau, de klager, alsook aan de betrokken media. Indien, overeenkomstig art.1, de Jury de mening toegedaan is dat de reclame gewijzigd of geschorst dient te worden, dan doet zij binnen de 3 werkdagen volgend op de Jurybeslissing een gemotiveerde aanbeveling in die zin aan de adverteerder en/of het reclamebureau. De klager wordt gelijktijdig op de hoogte gebracht van deze Jurybeslissing. De adverteerder en/of het reclamebureau worden verzocht om de Jury
27
binnen de 5 werkdagen na verzendingsdatum van de Jurybeslissing, schriftelijk mee te delen op welke manier zij een positief gevolg aan de aanbeveling zullen geven.
Artikel 15 De Jury kan ingeval van recidive in haar aanbeveling eisen dat de adverteerder en/of het reclamebureau zijn/haar volgende campagnes gedurende een door de Jury te bepalen periode dient voor te leggen voor voorafgaandelijk onderzoek, al dan niet voor hetzelfde product of dienst] De betrokken media/beroepsfederaties zullen hierover ingelicht worden teneinde het nodige te doen om de beslissing te doen respecteren.
Artikel 16 In geval van weigering om gunstig in te gaan op de aanbeveling van de Jury, of bij gebrek aan antwoord, wat gelijk wordt gesteld met een weigering, licht de secretaris bij persoonlijk en vertrouwelijk schrijven de media en/of de federatie in over het standpunt van de Jury en doet hij/zij de aanbeveling om ten aanzien van de aangeklaagde reclameuiting gebruik te maken van hun discretionair recht om elke reclame te weigeren.
Artikel 17 Indien deze aanbevelingen niet zouden gevolgd worden, brengt de secretaris dit ter kennis van de Raad van Beheer van de Raad voor de Reclame, die kan beslissen, na zich eventueel opnieuw tot de Jury te hebben gewend, een rechtsvordering in te spannen.
Artikel 18 Indien, overeenkomstig art. 2, de Jury meent een advies van voorbehoud te moeten uitbrengen, dan zal dit samen met de motivatie worden meegedeeld aan de adverteerder en/of het reclamebureau, alsook aan de betrokken media en betrokken beroepsfederaties , bij hen de verantwoordelijkheid latende voor het eraan te geven gevolg. De klager wordt gelijktijdig op de hoogte gebracht van dit advies van voorbehoud.
V. Hoger beroep Artikel 19 Indien de klager en/of adverteerder het niet eens zijn met de Jurybeslissing, kunnen zij daartegen hoger beroep instellen bij het College van Beroep, mits voldaan is aan één van de volgende voorwaarden:
28
• •
er nieuwe feitelijke elementen/bewijsstukken kunnen aangebracht worden de procedure niet nageleefd werd
Dit hoger beroep schorst de Jurybeslissing niet. Het hoger beroep dient binnen de 10 kalenderdagen na verzendingsdatum van de Jurybeslissing ingesteld te worden door middel van een met redenen omkleed beroepsschrift dat nauwkeurig en op gemotiveerde wijze de redenen van beroep weergeeft en dat in drievoud (tenzij via elektronische weg) moet ingediend worden bij het College van Beroep, zoniet kan deze het beroep onontvankelijk verklaren. Een beroepschrift afkomstig van een adverteerder zal onderzocht worden indien hij er zich schriftelijk toe verbindt, de betreffende reclame in België terug te trekken, gedurende 14 dagen volgend op de ontvangst van zijn beroepschrift. De teruggetrokken reclame mag opnieuw gebruikt worden indien het College van Beroep de klacht niet weerhoudt. Indien het College van Beroep erkent dat de media die de reclame verspreid in de onmogelijkheid is om de betreffende reclame binnen de hierboven vermelde termijn terug te trekken, kan de adverteerder in kwestie een redelijke verlenging krijgen van de termijn waarbinnen de reclame dient te worden teruggetrokken. Anderzijds kunnen 3 Juryleden samen tegen een Jurybeslissing beroep instellen bij het College van Beroep, mits voldaan is aan één van de volgende voorwaarden: • de Jurybeslissing is niet gebaseerd op of is niet in overeenstemming met de wetgeving en/of codes zoals voorzien in art. 1 • de procedure niet nageleefd werd. Rekening houdend met de taak van de Jury om reclameuitingen te toetsen aan de wettelijke en reglementaire voorschriften ter bescherming van het publiek en aan de zelfdisciplinaire codes en regels inzake reclame, is het vanzelfsprekend dat slechts ten uitzonderlijk titel gebruik zal gemaakt worden van deze mogelijkheid om beroep in te stellen tegen een Jurybeslissing die niet zou gebaseerd zijn op of niet in overeenstemming zou zijn met de wetgeving en/of codes bedoeld in art.1. Dit hoger beroep dient binnen de 3 kalenderdagen na de Juryvergadering waar de betreffende Jurybeslissing genomen werd, ingesteld te worden door middel van een met redenen omkleed beroepsschrift dat nauwkeurig en op gemotiveerde wijze de redenen van beroep (namelijk de rechtsmiddelen) weergeeft en dat in drievoud (tenzij via elektronische weg) moet ingediend worden bij het College van Beroep, zoniet kan deze het beroep onontvankelijk verklaren. Zowel ingeval van hoger beroep ingesteld door de klager en/of adverteerder als ingeval van beroep ingesteld door 3 Juryleden, stuurt het College van Beroep binnen de 3 kalenderdagen een exemplaar van het beroepschrift aan de tegenpartij die 5 kalenderdagen de tijd krijgt om zijn verweer in te dienen.
29
Het beroep wordt behandeld op een zitting van het College van Beroep dat zo snel als redelijkerwijs mogelijk is, maar binnen de 30 kalenderdagen na ontvangst van het beroepschrift bijeen wordt geroepen. De schriftelijke uitspraak van het College van Beroep wordt aan de partijen toegestuurd. Deze uitspraak is definitief en treedt in werking uiterlijk binnen 10 kalenderdagen na de verzendingsdatum van deze beslissing. De partij die tegen een Jurybeslissing beroep aantekent, is daarvoor een appèlbijdrage verschuldigd (de klager: 100 euro / de adverteerder :1000 euro )die dient te worden voldaan op het ogenblik van de indiening van het beroepschrift. Deze appelbijdrage wordt terugbetaald indien het beroep gegrond wordt verklaard.
VI. Aansprakelijkheid Artikel 20 Aangezien de Jury een emanatie is van de Raad voor de Reclame, ligt de volledige verantwoordelijkheid voor haar adviezen en aanbevelingen bij de Raad. Alle rechtsvorderingen die daaruit voortvloeien, zowel als eisende dan als verwerende partij, worden vervolgd door de Raad voor de Reclame op verzoek van zijn Raad van Beheer.
VII. Werkwijze Artikel 21 De Jury vergadert telkenmale het aantal en het spoedeisende karakter van de zaken zulks rechtvaardigen, en ten minste vier maal per jaar. De Jury wordt bijeengeroepen door haar Voorzitter of door toedoen van de secretaris.
Artikel 22 Wat de taalkeuze betreft, gebruikt de Jury de taal van de bestemmeling van haar adviezen en aanbevelingen.
30
VIII. Bekendmaking van adviezen en aanbevelingen Artikel 23 De dossiers van de onderzochte zaken, inhoudende onder andere de verklaringen van de belanghebbenden, hun eventuele memories en de adviezen van de Jury, blijven bewaard in de archieven van de Jury, waar zij te allen tijde door haar leden geraadpleegd kunnen worden. Zij behouden een vertrouwelijk karakter en mogen niet aan derden worden medegedeeld. Samenvattingen van de adviezen en aanbevelingen en hun motiveringen, opgesteld door de secretaris, zullen als rechtspraak gepubliceerd worden op haar website, met uitzondering van de vragen om voorafgaandelijk onderzoek die strikt vertrouwelijk blijven. Enkel voor de dossiers geopend overeenkomstig art. 6 par.2 en 3 (klacht of initiatief van de Jury en van haar secretaris), vermelden deze samenvattingen de naam van de adverteerder en desgevallend de merknaam van het product of de dienst. De oorsprong van het dossier wordt eveneens vermeld, zonder opgave van de identiteit van de persoon. Voorafgaandelijk aan de publicatie, wordt de samenvatting meegedeeld aan de adverteerder. Deze kan schriftelijk en binnen de vooropgestelde termijn eventuele aanmerkingen betreffende de vorm ervan aan de secretaris meedelen. Elk nieuw onderzoek naar de grond van de zaak is hierbij uitgesloten. De Jury oordeelt over de gegrondheid van deze aanmerkingen zonder dat de adverteerder kan vragen om opnieuw gehoord te worden.
IX Financiering Artikel 24 De werkingskosten van de Jury worden gedragen door de Raad voor de Reclame die eveneens de vergoeding van de Jury-Voorzitter bepaalt.
X. Wijziging van onderhavig reglement Artikel 25 Op voorstel van de Raad van Beheer van de Raad voor de Reclame en mits raadpleging van de Raad voor het Verbruik, mogen wijzigingen aan onderhavig reglement aangebracht worden. Ze moeten goedgekeurd worden door de Algemene Vergadering, behalve bij hoogdringendheid of overmacht, in welk geval de Raad van Beheer gerechtigd is onder eigen verantwoordelijkheid over te gaan tot de nodige aanpassingen die achteraf dienen bekrachtigd te worden. De aangebrachte wijzigingen zullen ter kennis gebracht worden van de
31
adverteerders, reclamebureaus, reclamemedia, beroepsfederaties en de Raad voor het Verbruik.
32
LEDEN AANWEZIG OP DE PLENAIRE VERGADERING VAN DE RAAD VOOR HET VERBRUIK VAN 18 MEI 2006 VOORGEZETEN DOOR DE HEER ROBERT GEURTS
1. Leden die de organisaties van de consumenten vertegenwoordigen : Effectieve :
Mevrouw DOMONT-NAERT (Test-Aankoop) De heer DUCART (Test-Aankoop) Mevrouw DE ROECK-ISEBAERT (Gezinsbond) Mevrouw GAUDIER (Ligue des Familles) De heer HOEDT (A.C.V.) Mevrouw JONCKHEERE (ACLVB)
Plaatsvervangende :
De heer QUINTARD De heer DE BIE
(FGTB) (Test-Aankoop)
2. Leden die de organisaties van de productie vertegenwoordigen : Effectieve :
De heer DECHEVRE Mevrouw SWEERTS De heer VAN OLDENEEL De heer WALSCHOT
(Febelfin) (Febelfin) (Assuralia) (Agoria)
Plaatsvervangende:
De heer GHEUR Mevrouw SEPUL
(V.B.O) (Raad voor de Reclame)
3. Leden die de organisaties van de distributie vertegenwoordigen : Effectieve :
De heer de LAMINNE de BEX Mevrouw PINT
(Fedis) (Fedis)
4. Leden die de organisaties van de Middenstand vertegenwoordigen : Effectief :
De heer VERHAMME
(Unizo)
5. Deskundigen : De heer DEJEMEPPE (Strategische cel van de Minister van Consumentenzaken) Mevrouw KYNDT (OIVO) De heer VANDERCAMMEN (OIVO) Mevrouw VAN DEN BROECK (OIVO) De heer VAN POUCKE (Strategische cel van de Minister van Consumentenzaken)
33