Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
Zitting van 28 juli 2015 Beslissingen i.v.m. studietwistingen Arrest nr. 2207 van 28 juli 2015 in de zaak 2015/098 ............................................. 2 Arrest nr. 2208 van 28 juli 2015 in de zaak 2015/108 ............................................. 8
Rolnr. 2015/098 – 28 juli 2015
Arrest nr. 2207 van 28 juli 2015 in de zaak 2015/098 In zake:
........ tegen: ........
I. Voorwerp van de vordering Het beroep, ingesteld op 27 mei 2015, strekt tot nietigverklaring van de beslissing van de directeur Onderwijs- en Studentenbeleid van 20 mei 2015 waarbij het intern beroep van verzoeker tegen de stopzetting van zijn stage onontvankelijk wordt verklaard. II. Verloop van de rechtspleging Verwerende partij heeft een antwoordnota ingediend en de verzoekende partij heeft een wederantwoordnota ingediend. De partijen zijn opgeroepen voor de terechtzitting, die heeft plaatsgevonden op 28 juli 2015. Voorzitter van de Raad Jim Deridder heeft verslag uitgebracht. Advocaat ........, die verschijnt voor de verwerende partij, is gehoord. III. Feiten Verzoeker is ingeschreven in de opleiding bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs. De stageschool geeft te kennen dat zij de inloopweek van verzoeker niet wil verlengen, wat tot gevolg heeft dat de stage stopt en de praktijkcommissie wordt bijeengeroepen. De praktijkcommissie komt samen op 11 mei 2015 en hoort verzoeker, die aangeeft dat hij veel druk heeft ervaren en dat hij spijts zijn inspanningen en zijn positieve evolutie gedemotiveerd is geraakt. Verzoeker licht toe dat de reflectie niet lukte en dat hij, met betrekking tot de opmerking dat hij volgens de mentor ‘aan zijn plafond zit’, geen grote stappen heeft gezet, hoewel het bij sommige activiteiten toch al lukte. Verzoeker geeft aan er wel nog in te geloven. Het verslag van de praktijkcommissie besluit als volgt: “De leertrajectbegeleider voegt eraan toe dat [verzoeker] eigenlijk moest afstuderen in januari, maar hij was er niet klaar voor. Daarom stelden praktijkcel en LTB voor om de zelfstandige stage uit te stellen en vrijwillige stage te lopen. LTB had voor de vrijwillige stage allerlei opdrachten voorzien. Daar is hij niet toe gekomen. Hij deed één activiteit (in alle klassen hetzelfde → werkpunt inhoudelijk op niveau van de kleuters werken?) + lichtbak in functie van zijn bachelorproef.
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
2
Rolnr. 2015/098 – 28 juli 2015 Beslissing: De praktijkcommissie heeft jou beluisterd en we zijn tot de beslissing gekomen dat we niet op zoek gaan naar een nieuwe stageplaats voor jou. Het afstudeermoment is uitgesteld waardoor je de kans kreeg op vrijwillige basis in een andere school te observeren en te participeren. De leertrajectbegeleider voorzag hiervoor vrijblijvende opdrachten. Je hebt tijdens de twee inloopweken van de zelfstandige stage kansen gekregen om de verwachte evolutie aan te tonen en die evolutie blijft uit.” Eveneens op 11 mei 2015, na de bijeenkomst van de praktijkcommissie – naar aanleiding waarvan verzoeker blijkbaar reeds van de strekking van dier beslissing kennis heeft genomen – heeft verzoeker een gesprek met de ombud, waarbij hij aan de ombud een tekst overhandigt met de redenen waarom hij het met de beslissing van de praktijkcommissie niet eens is. Bij brief van 12 mei 2015 vraagt verzoeker om een herziening van de beslissing van de praktijkcommissie – bedoeld wordt het intern beroep zoals omschreven in artikel ........van het hogeschool onderwijs- en examenreglement (verder: HOE). De directeur Onderwijs- en Studentenbeleid die de interne beroepsinstantie is, verklaart het intern beroep bij beslissing van 20 mei 2015 onontvankelijk omdat het beroep geen
uiteenzetting
bevat
van
de
feitelijke
bezwaren
die
verzoeker
inroept.
Deze
aangetekende zending wordt aan verzoeker betekend op 22 mei 2015. Dit is de thans bestreden beslissing. Bij brief van 26 mei 2015, ter post aangeboden op 27 mei 2015, tekent verzoeker bij de Raad beroep aan tegen deze beslissing. Dit beroep luidt als volgt: “Ik zou graag beroep aantekenen tegen de beslissing van de directeur Onderwijsen Studentenbeleid. Om het feit dat ik deze brief had opgestuurd in samenspraak en met goedkeuring van de ombudsdienst van [verwerende partij] zonder de feitelijke bezwaren erin meegedeeld. Deze bezwaren moest ik volgens de ombudsdienst niet in de brief van het interne beroep vermelden, vandaar dat ik dit nu wel op een correcte manier wil aanvechten. Mijn stage is stopgezet op 7 mei 2015 door de stageschool (…), daarop heb ik een praktijkcommissie aangevraagd om mezelf te woord te staan en te verdedigen omtrent de beslissing om mijn inloopstage te verlengen. De beslissing van de praktijkcommissie was negatief vanwege te weinig [evolutie],waarop ik beroep heb aangetekend bij de directeur van Onderwijs- en Studentenbeleid. Dit beroep heb ik opgesteld samen met de ombudsdienst van [verwerende partij] en met de goedkeuring, deze bevatte echter niet de feitelijke bezwaren en daarom is deze ook onontvankelijk verklaard. Daarom zou ik via deze weg toch de beslissing om mijn inloopstage te verlengen op een andere school willen aanvechten, om toch een eerlijke kans te krijgen. Ik ben t.o.v. de vorige stage enorm geëvolueerd in mijn werkpunten en dit kan ook aangetoond worden op mijn evaluatieformulieren. Daarom zou ik ook graag de kans krijgen om te laten zien dat mijn evolutie als kleuteronderwijzer wel in een verdere stijgende lijn kan verder gezet worden. Ik kan deze evolutie ook aantonen met evaluatieformulieren van de voorbij 3 jaar.
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
3
Rolnr. 2015/098 – 28 juli 2015 Met dit aangetekend schrijven zou ik graag beroep aantekenen tegen de beslissing van de directeur Onderwijs- en Studentenbeleid. Daarom zou ik graag een heroverweging willen vragen aan u t.o.v. de beslissing van het interne beroep.” Zoals voorgeschreven in artikel II.294, §3 van de Codex Hoger Onderwijs zendt verzoeker kopie van dit extern beroep aan verwerende partij. Deze laatste begrijpt het schrijven blijkbaar als een nieuw intern beroep – in de antwoordnota zet verwerende partij uiteen dat omwille van de miscommunicatie met de ombud aan verzoeker de mogelijkheid was geboden om het intern beroep opnieuw in te stellen – wat de interne beroepsinstantie ertoe brengt op 12 juni 2015 een nieuwe beslissing te nemen. Deze beslissing, waarvan verzoeker op 17 juni 2015 kennis neemt, verklaart het intern beroep ongegrond en is gemotiveerd als volgt: “Op 27-05-2015 diende je intern beroep in tegen een studievoortgangsbeslissing. De directeur Onderwijs- en Studentenbeleid onderzocht dit intern beroep in samenspraak met de ombuds en de instantie die de beslissing die de beslissing nam en nam een nieuwe beslissing: De beslissing van de praktijkcommissie om de stage stop te zetten blijft behouden. Ondanks de ernstige tekortkomingen die de mentor vaststelt voor wat de basiscompetenties betreft, haalt de stagementor in de balans (zie evaluatieformulier) ook de sterke punten van de student aan. Dat geeft aan dat de beoordeling objectief gebeurde en de student van de mentor voldoende kansen kreeg om zijn competenties aan te tonen. De student kreeg de gelegenheid van de praktijkcel om na de stageperiode van oktober-november 2014 een vrijwillige stage te lopen omdat de basiscompetenties ruim onvoldoende konden aangetoond worden. De student kreeg dus voldoende kansen om aan de competenties te werken. Hoewel de student een positieve evolutie doormaakte voor sommige basiscompetenties in de zelfstandige stage van 27 april tot 8 mei 2015 blijft hij nog steeds op 4 basiscompetenties onvoldoende scoren: 1. De student als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen: de voorbereiding 2. De student als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen: de uitvoering 3. De student als inhoudelijk expert en als cultuurparticipant 4. De student als innovator-onderzoeker Deze tekortkomingen worden duidelijk geïllustreerd in de stageverslagen in het dossier. Een positieve evolutie is op zichzelf niet voldoende bewijs dat ook het uiteindelijke beoogde niveau gehaald werd of zal worden. Deze tekortkomingen waren de reden waarom de vraag naar stopzetting [van de ] stage werd gesteld en zijn van die aard dat de student niet op een verantwoorde manier kan functioneren in een zelfstandige stage en daarom besliste de praktijkcommissie terecht om de stage te beëindigen. De directeur Onderwijs- en Studentenbeleid bevestigt de beslissing van de praktijkcommissie dat er geen redenen zijn om een nieuwe stageplaats te zoeken en dus om de stage stop te zetten.” IV. Ontvankelijkheid
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
4
Rolnr. 2015/098 – 28 juli 2015 Standpunt van partijen Verwerende partij betwist de ontvankelijkheid van het verzoekschrift; zij stelt dat het beroep onontvankelijk is bij gebrek aan voorwerp. In zijn wederantwoordnota lijkt verzoeker de exceptie niet tegen te spreken. Integendeel betoogt verzoeker dat hij “niet zozeer
problemen [heeft] met het
procedureverloop van de gehele toestand”, maar dat hij enkel wil meegeven dat hij vindt dat “tijdens [zijn] stage zelf sommige zaken niet correct zijn verlopen”. Beoordeling Wil verzoeker de Raad ertoe brengen een onderzoek te voeren naar het verloop van de stage, dan dient zijn beroep uiteraard in de eerste plaats ontvankelijk te zijn. Tussen partijen blijkt er onenigheid te bestaan omtrent de strekking van verzoekers brief d.d. 26 mei 2015. Verwerende partij heeft deze beschouwd als een nieuw intern beroep – waarvoor zij naar eigen zeggen verzoeker de mogelijkheid had geboden omwille van het gebrek aan vermelding van de beroepsmodaliteiten op de beslissing van de praktijkcommissie en het gerezen misverstand inzake de motivering van het verzoekschrift op intern beroep. Verzoeker daarentegen, beschouwt voormelde brief als een extern beroep tegen de beslissing op intern beroep d.d. 20 mei 2015. Verzoeker dient zijn interpretatie te worden bijgevallen. Het feit dat hij zijn beroep heeft gericht aan de Raad, en dat hij de beslissing van de directeur Onderwijs- en Studentenbeleid aanduidt als de bestreden beslissing – en niet de beslissing van de praktijkcommissie – overtuigen de Raad ervan dat verzoeker met zijn brief van 26 mei 2015 het in artikel II.285 van de Codex Hoger Onderwijs bedoelde annulatieberoep heeft ingediend. Dat verzoeker in dit beroep van de Raad een beslissing vraagt die niet tot diens bevoegdheid behoort – met name een “heroverweging” t.o.v. de beslissing van het interne beroep
–
doet
daaraan
geen
afbreuk.
De
Raad
begrijpt
dit
als
een
verzoek
tot
nietigverklaring. Verzoekers beroep was op de datum van de indiening ervan ontvankelijk. Vervolgens rijst de vraag of verzoekers beroep bij de Raad zijn voorwerp heeft verloren door tussenkomst van de nieuwe beslissing van de interne beroepsinstantie – zoals verwerende partij betoogt.
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
5
Rolnr. 2015/098 – 28 juli 2015 Volgens de leer van de intrekking van administratieve rechtshandelingen kunnen administratieve rechtshandelingen die geen rechten verlenen, steeds worden ingetrokken. De Raad is van oordeel dat een negatieve beslissing inzake een georganiseerd administratief beroep zoals te dezen voorligt, aan derden – met name aan verzoeker – geen (positieve) rechten verleent, zodat de intrekking steeds mogelijk is (M. VAN DAMME en F. DE KEGEL, Intrekking van de administratieve rechtshandeling, Brugge, die Keure, 1994, 39-40 m.b.t. onder meer een tuchtstraf of een ambtshalve ontslag). De bestemmeling van die rechtshandeling mag daardoor evenwel niet worden verschalkt. Immers, de loutere intrekking zonder meer is één ding, een intrekking gevolgd door het hernemen van een nieuwe beslissing is iets anders, daar in dit laatste geval discussies kunnen rijzen omtrent de beroepstermijn en het voorwerp van het beroep in een administratiefrechtelijk beroep. Het is immers niet omdat een administratieve rechtshandeling geen rechten verleent, dat de geadresseerde ervan zich daartegen niet zou kunnen voorzien met een dergelijk beroep. De Raad wijst er bovendien op dat de beslissing van 27 mei 2015 slechts als een impliciete intrekking van de beslissing van 20 mei 2015 kan worden begrepen, bij gebreke aan de uitdrukkelijke vermelding dat het een intrekking betreft. In casu stelt verwerende partij dat na de beslissing op intern beroep van 20 mei 2015 is gebleken dat verzoeker aan de ombud wel grieven ten aanzien van de beslissing van de praktijkcommissie van 11 mei 2015 had meegedeeld, en deze omwille van een misverstand niet had opgenomen in zijn verzoekschrift op intern beroep, zodat de interne beroepsinstantie hiervan geen kennis had bij het nemen van de beslissing op intern beroep van 20 mei 205. Verzoeker spreekt dit niet tegen. Evenmin weerlegt verzoeker dat hem de mogelijkheid werd geboden om zijn intern beroep opnieuw in te dienen, wat kan verklaren waarom verwerende partij de brief van 26 mei 2015 in die geest heeft begrepen. Aangezien verwerende partij beschikte over de principiële mogelijkheid tot intrekking van de beslissing van 20 mei 2015, zij aan de hand van de nota van de ombud beschikte over de middelen die verzoeker had willen opwerpen, verzoeker blijkbaar op de hoogte werd gesteld van de bereidheid van de interne beroepsinstantie om opnieuw te oordelen en hij daardoor bijgevolg niet kon zijn verschalkt, en aangezien de nieuwe beslissing daadwerkelijk de grond van verzoekers grieven behandelt, is de Raad van oordeel dat de beslissing van 27 mei 2015 moet worden beschouwd als een regelmatige intrekking van de beslissing van 20 mei 2015. Daar deze laatste beslissing aldus uit de rechtsorde is verdwenen, kan zij niet langer het voorwerp uitmaken van een beroep bij de Raad.
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
6
Rolnr. 2015/098 – 28 juli 2015 De exceptie treft doel; het beroep is onontvankelijk. BESLISSING De Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is uitgesproken te Brussel, in openbare terechtzitting van 28 juli 2015, door de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen, Ie Kamer, samengesteld uit: Jim Deridder,
Voorzitter van de Raad
Jan Geens
bijzitter
Henri Verhaaren
bijzitter
bijgestaan door Freya Gheysen De secretaris Freya Gheysen
secretaris De voorzitter Jim Deridder
Tegen dit arrest is een beroep bij de Raad van State mogelijk overeenkomstig artikel 14, § 2 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State en het Koninklijk Besluit van 30 november 2006 tot vaststelling van de cassatieprocedure bij de Raad van State. Dit beroep dient schriftelijk en aangetekend te gebeuren binnen de dertig dagen na kennisgeving van deze beslissing en ondertekend te zijn door een advocaat. Bij het beroep moeten zijn gevoegd een kopie van het aangevochten arrest, de bijgevoegde stukken dienen genummerd en geïnventariseerd te zijn, en zes eensluidend verklaarde afschriften van het beroep.
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
7
Rolnr. 2015/108 – 28 juli 2015
Arrest nr. 2208 van 28 juli 2015 in de zaak 2015/108 In zake:
........ tegen: ........
I. Voorwerp van de vordering Het
beroep,
ingesteld
op
19
juni
2015,
strekt
tot
nietigverklaring
van
de
studievoortgangsbeslissing van 18 juni 2015 en de beslissing van 19 juni 2015 door verzoekster aangeduid als de beslissing op intern beroep. II. Verloop van de rechtspleging De partijen zijn opgeroepen voor de terechtzitting, die heeft plaatsgevonden op 28 juli 2015. Voorzitter van de Raad Jim Deridder heeft verslag uitgebracht. III. Feiten Verzoekster is in het academiejaar 2014-2015 ingeschreven in de opleiding Bachelor in lager onderwijs. Voor het opleidingsonderdeel Stage 3 bekomt verzoekster een examencijfer van 8/20. Verzoekster betwist dit resultaat op grond van het argument dat zij verschillende lovende verslagen, mails en beoordelingen heeft ontvangen. IV. Ontvankelijkheid Bij e-mail van 23 juni 2015 meldt verzoekster aan de Raad dat zij haar beroep wenst in te trekken, daar zij het intern beroep nog niet heeft uitgeput. Deze mededeling kan worden begrepen als een afstand van het beroep; er is geen reden om deze afstand niet toe te kennen. Het beroep is derhalve zonder voorwerp.
BESLISSING De Raad stelt de afstand van beroep vast.
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
8
Rolnr. 2015/108 – 28 juli 2015 Dit arrest is uitgesproken te Brussel, in openbare terechtzitting van 28 juli 2015, door de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen, Ie Kamer, samengesteld uit: Jim Deridder,
Voorzitter van de Raad
Jan Geens
bijzitter
Henri Verhaaren
bijzitter
bijgestaan door Freya Gheysen De secretaris Freya Gheysen
secretaris De voorzitter Jim Deridder
Tegen dit arrest is een beroep bij de Raad van State mogelijk overeenkomstig artikel 14, § 2 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State en het Koninklijk Besluit van 30 november 2006 tot vaststelling van de cassatieprocedure bij de Raad van State. Dit beroep dient schriftelijk en aangetekend te gebeuren binnen de dertig dagen na kennisgeving van deze beslissing en ondertekend te zijn door een advocaat. Bij het beroep moeten zijn gevoegd een kopie van het aangevochten arrest, de bijgevoegde stukken dienen genummerd en geïnventariseerd te zijn, en zes eensluidend verklaarde afschriften van het beroep.
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
9