Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
Zitting van 7 juli 2015 Beslissingen i.v.m. studietwistingen Rolnr. 2015/034 - 7 juli 2015 ................................................................................... 2 Rolnr. 2015/035 - 7 juli 2015 ................................................................................... 4 Rolnr. 2015/036 - 7 juli 2015 ................................................................................. 10 Rolnr. 2015/048 - 7 juli 2015 ................................................................................. 14 Rolnr. 2015/049 - 7 juli 2015 ................................................................................. 19 Rolnr. 2015/051 - 7 juli 2015 ................................................................................. 23 Rolnr. 2015/059 - 7 juli 2015 ................................................................................. 29
Rolnr. 2015/034 – 7 juli 2015
Rolnr. 2015/034 - 7 juli 2015 Inzake
........ Verzoekende partij
Tegen een beslissing van de ........ Verwerende partij 1. Behandeling van de zaak De zaak van ........ werd behandeld op de openbare zitting van 7 juli 2015. Noch de verzoekende, noch de verwerende partij werden gehoord. De Raad heeft de zaak in beraad genomen. De Raad heeft acht geslagen op het verzoekschrift, de antwoordnota, de wederantwoordnota en de bij deze stukken toegevoegde documenten. 2. Voorwerp van het verzoekschrift Verzoekende partij tekent beroep aan tegen de examenbeslissing d.d. 12 februari 2015 waarbij de verzoekende partij een 9,4/20 werd toegekend als score voor het opleidingsonderdeel ‘........’. 3. Samenvatting van de feiten 3.1. Verzoekende partij is tijdens het academiejaar 2014-2015 ingeschreven in de bachelor Architectuur. Het beroep betreft de examenbeslissing van 12 februari 2015 voor het opleidingsonderdeel ‘........’. 3.2. Verzoekende partij stelde geen intern beroep in bij de onderwijsinstelling. 3.3. Bij aangetekend schrijven van 23 februari 2015 diende verzoekende partij een verzoekschrift in bij de Raad. 4. Ontvankelijkheid van het verzoekschrift 1. Uitputting interne beroepsmogelijkheden De Raad stelt vast dat verzoekende partij het intern beroep niet ingesteld en uitgeput heeft. De Raad stelt vast dat conform artikel II.285 Codex Hoger Onderwijs een beroep bij de Raad slechts ontvankelijk is na uitputting van de interne beroepsprocedure. Het feit dat verzoekende partij stelt dat zij de kans niet heeft gehad door een misleidende communicatie van de verwerende partij kan dit gebrek niet verschonen. De student moet zelf de nodige stappen zetten om het intern beroep tijdig in te stellen. De Raad merkt ten overvloede op dat de beroepsmodaliteiten normaliter in uitvoering van artikel 35 van het Openbaarheidsdecreet staan vermeld op het officieel puntenrapport dat de student ontvangt bij de proclamatie. Is dit niet het geval kan de student nog steeds rechtsgeldig een interne beroepsprocedure opstarten omdat de vervaltermijn van vijf kalenderdagen bijgevolg niet is aangevangen.
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
2
Rolnr. 2015/034 – 7 juli 2015 Het bij de Raad ingestelde beroep is niet ontvankelijk. Besluit Om deze redenen beslist de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen na beraadslaging dat het beroep van ........ onontvankelijk is. De Raad doet geen uitspraak over de kosten, aangezien hij daarvoor niet bevoegd is. Tegen dit besluit is een beroep bij de Raad van State mogelijk overeenkomstig artikel 14, § 2 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State en het Koninklijk Besluit van 30 november 2006 tot vaststelling van de cassatieprocedure bij de Raad van State. Dit beroep dient schriftelijk en aangetekend te gebeuren binnen de dertig dagen na kennisgeving van deze beslissing en ondertekend te zijn door een advocaat. Bij het beroep moeten zijn gevoegd een kopie van het aangevochten besluit, de bijgevoegde stukken dienen genummerd en geïnventariseerd te zijn, en zes eensluidend verklaarde afschriften van het beroep. Aldus beslist op 7 juli 2015 te Brussel. De voorzitter, Karla Van Lint
De bijzitters, Jean Goossens
Piet Versweyvelt
De secretarissen, Melissa Thijs
Freya Gheysen
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
3
Rolnr. 2015/035 – 7 juli 2015
Rolnr. 2015/035 - 7 juli 2015 Inzake
........ Verzoekende partij
Tegen een beslissing van de ........ Verwerende partij 1. Behandeling van de zaak De zaak van ........ werd behandeld op de openbare zitting van 7 juli 2015. Gehoord werd: - de verzoekende partij:
........
Nadat de Raad de verzoekende partij heeft gehoord, heeft hij de zaak in beraad genomen. De Raad heeft acht geslagen op het verzoekschrift, de antwoordnota en de bij deze stukken toegevoegde documenten. 2. Voorwerp van het verzoekschrift Verzoekende partij tekent beroep aan tegen de examenbeslissing d.d. 3 februari 2015 waarbij de verzoekende partij een 8/20 werd toegekend als score voor het opleidingsonderdeel ‘........’ en tegen de beslissing van de interne beroepscommissie genomen in het kader van het intern beroep waarbij het intern beroep ontvankelijk doch ongegrond werd verklaard. 3. Samenvatting van de feiten 3.1. Verzoekende partij is tijdens het academiejaar 2014-2015 ingeschreven in de opleiding Master TEW bedrijfskunde. Het beroep betreft de examenbeslissing van 3 februari 2015 voor het opleidingsonderdeel ‘........’. 3.2. Verzoekende partij stelde op datum van 8 februari 2015 een intern beroep in bij interne beroepsinstantie van de onderwijsinstelling. 3.3. Bij beslissing van de interne beroepsinstantie op datum van 18 februari 2015 werd het intern beroep ontvankelijk doch ongegrond verklaard. De interne beroepsbeslissing stelt dat de verzoekende partij geen of onvoldoende argumenten aangehaald heeft om het behaalde en vastgestelde eindcijfer aan te passen. Ze wijst erop dat de studente in haar beroep focust op drie examenvragen (3b, 4b en 6) waarbij ze telkens 0 op 2 punten scoorde. Wat vraag 3b betreft, wordt aangegeven door de docent dat het antwoord op meerdere punten onvoldoende en onjuist is. Volgens de docent is een deel van het antwoord naast de kwestie, en zelfs verkeerd. Bij vraag 4b heeft de studente een long call uitgewerkt en niet de gevraagde short call. In de cursus staat een long call vermeld, maar dan als antwoord op een andere vraag. De docent stelt dat op het examen gepeild wordt naar inzicht in de cursusmaterie en niet naar het reproduceren van wat er in de cursus vermeld staat. Hij wijst er bovendien op dat er enkel punten toegekend worden voor het correcte antwoord op de daadwerkelijke vraag. Ook voor vraag 6 konden geen punten toegewezen worden aan het gegeven antwoord.
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
4
Rolnr. 2015/035 – 7 juli 2015 De beslissing op intern beroep werd bij e-mail van 18 februari 2015 aan verzoekende partij overgemaakt. 3.4. Bij aangetekend schrijven van 23 februari 2015 diende verzoekende partij een verzoekschrift in bij de Raad. 4. Ontvankelijkheid van het verzoekschrift 1. Uitputting interne beroepsmogelijkheden Verzoekende partij heeft het intern beroep regelmatig ingesteld en uitgeput. 2.
Tijdigheid van het ingestelde beroep bij de Raad
Verzoekende partij diende een verzoekschrift in bij de Raad bij aangetekend schrijven van 23 februari 2015 tegen de beslissing op intern beroep van 18 februari 2015. Verzoekende partij heeft op 18 februari 2015 kennis gekregen van deze beslissing. De beroepstermijn van vijf kalenderdagen begint te lopen de dag na die van de kennisname, in casu ten vroegste vanaf 19 februari 2015. Het beroep van 23 februari 2015 werd derhalve tijdig binnen de vijf kalenderdagen kennisname van de beslissing op intern beroep ingesteld. 3.
na
Voorwerp van het verzoekschrift
De Raad beslist dat het beroep van verzoekende partij ontvankelijk is voor zover het de beslissing op intern beroep betreft. 5. Grond van de zaak 5.1. Uit het verzoekschrift kan worden opgemaakt dat de verzoekende partij zich in een enig middel beroept op de schending van het redelijkheidsbeginsel, gecombineerd met het motiveringsbeginsel. 5.1.1. Argumenten van de partijen De verzoekende partij stelt dat de beslissing van de interne beroepscommissie een deel van de door haar aangehaalde argumenten genegeerd heeft. Wat de argumenten betreft die de interne beroepscommissie wel bespreekt, wijst de verzoekende partij erop dat dit slechts zeer summier gebeurt, en dat bepaalde argumentatie ook niet tegengesproken wordt. De verzoekende partij geeft de argumenten weer per examenvraag. Voor vraag 3b stelt ze dat deze vraag onterecht als foutief gecorrigeerd werd, aangezien het gegeven antwoord wel overeenkwam met de cursus. Ze merkt op dat ze dit reeds tijdens het inzagemoment d.d. 5 februari 2015 gemeld had, waarna de docent aangaf dat het antwoord gedeeltelijk juist was en dat het daardoor een score van 1/2 waard was. De verzoekende partij meldt dat er geen materiële bewijzen zijn van dit gesprek, maar dat dit argument ook in het intern beroep aangehaald werd. Zij stelt dan ook dat als ze hierover gelogen zou hebben, dit zou tegengesproken worden in de motivering van de docent voor de interne beroepscommissie. Bovendien beschouwt de interne beroepscommissie het antwoord op deze vraag als volledig foutief zonder dat er, volgens de verzoekende partij, een redelijke verklaring gegeven werd. Doordat het juiste antwoord op deze vraag niet weergegeven wordt, is het voor de verzoekende partij overigens niet duidelijk waarom het antwoord naast de kwestie is. Ze wijst erop dat het door haar gegeven antwoord wel overeenkomt met de cursus. Ze merkt op dat de verbetering subjectief en onredelijk is vermits het gegeven antwoord tijdens het inzagemoment wel juist is, maar nadien als naast de kwestie en verkeerd beoordeeld wordt. Vervolgens wijst de verzoekende partij er nog op dat er met het gebruik van het woord ‘zeker’ in het antwoord de overtuiging van een persoon bedoeld wordt en niet de absolute zekerheid, zoals vooropgesteld wordt door de interne beroepscommissie.
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
5
Rolnr. 2015/035 – 7 juli 2015 Wat vraag 4b betreft, werpt de verzoekende partij op dat de vraagstelling dubbelzinnig was en dat ze op twee manieren geïnterpreteerd kon worden (een long call optie of een short call optie). Ze verwijst naar de motivatie van de docent voor de interne beroepscommissie die stelt dat op het examen gepeild wordt naar inzicht in de examenmaterie en niet naar het reproduceren van wat in de cursus staat. De verzoekende partij merkt op dat de docent erop wil wijzen dat ze zelf de juiste interpretatie van de vraag moet bepalen. Ze stelt dat in de cursus een long call optie uitgewerkt werd, zodat ze de vraag dus zou moeten interpreteren op zo een manier dat ze niet in de cursus stond. De verzoekende partij merkt op dat de eerste vraag op het examen letterlijk vroeg naar een formule uit de cursus, zonder dat er bijkomende uitleg en/of inzicht in de examenmaterie gevraagd werd. Daardoor vindt de verzoekende partij het niet onredelijk om een interpretatie van vraag 4b te veronderstellen die wel in de cursus stond. Vervolgens merkt de verzoekende partij nog op dat het zeer onredelijk is om een score van 0/2 toe te kennen, aangezien het gegeven antwoord erop wijst dat de leerstof wel gekend is, en dat het enige probleem de dubbelzinnigheid van de vraag was. De short call optie kon immers ook gegeven worden vermits deze sterk lijkt op de, op het examen uitgewerkte, long call optie. Volgens de verzoekende partij werd tijdens het intern beroep het argument van de dubbelzinnige vraag ook aangehaald, maar werd dit niet tegengesproken door de interne beroepscommissie. Ten slotte geeft de verzoekende partij de argumenten weer met betrekking tot vraag 6. Ze werpt op dat de term waar de vraag over handelt geen leerstof was. Ze geeft aan dat dit argument niet tegengesproken werd door de commissie. De verzoekende partij merkt op dat ze bij indienen van het intern beroep bijkomende uitleg heeft gegeven inzake het antwoord op deze vraag, doch de beslissing van de interne beroepscommissie maakt hier geen gewag van. Ze wijst erop dat ze deze uitleg niet op het examen zelf gegeven had als antwoord op de vraag. Er werd immers op aangedrongen om zo bondig mogelijk te antwoorden, en vraag 1 – waar letterlijk een formule uit de cursus het antwoord was – wees er ook op dat er zo kort mogelijke antwoorden verwacht werden. Verwerende partij heeft haar argumenten eveneens per examenvraag geschikt. Zo stelt ze dat het antwoord op vraag 3b fout is. Het is volgens de verwerende partij onjuist wanneer de verzoekende partij stelt dat het antwoord verkeerd zou zijn door een verkeerde interpretatie van het woord ‘zeker’. Het antwoord is immers totaal naast de kwestie. Daarnaast benadrukt de verwerende partij dat de verzoekende partij de Raad tracht te misleiden door te stellen dat haar antwoord overeenkomt met de cursus. Het uittreksel dat de verzoekende partij toevoegt is enkel een tekst i.v.m. futures daar waar de vraag betrekking heeft op de vergelijking tussen futures en opties. Ook het antwoord op vraag 4b is volgens de verwerende partij foutief. De student heeft immers als antwoord de vergelijking en het grafisch profiel van een long call uitgewerkt en niet de gevraagde short call. Bovendien erkent de verzoekende partij dit zelf. De verwerende partij gaat daarnaast in op het argument van de verzoekende partij dat de vraagstelling dubbelzinnig zou zijn. De verwerende partij stelt dat uit de redenering van de verzoekende partij afgeleid kan worden dat zij dit vindt omdat in de cursus een long call uitgewerkt werd (en niet de gevraagde short call). De verwerende partij benadrukt dat er op het examen vragen gesteld worden die peilen naar inzicht zodat wanneer de vraag spreekt van een verkochte call een letterlijke overname van een gekochte call, zoals in de cursus uitgewerkt, niet ook goed kan zijn. Ze werpt daarbij op dat het evident is dat de principes, zoals vermeld in de cursus, gebruikt moeten worden, maar nooit het blindelings overnemen van iets dat een correct antwoord kan zijn, maar dan wel op een andere vraag. Het feit dat verzoekende partij vindt dat ze mocht veronderstellen dat ze letterlijk moest overnemen omdat het antwoord op een andere vraag ook letterlijk in de cursus stond, houdt volgens de verwerende partij geen steek. Vervolgens werpt de verwerende partij op dat het op vraag 6 eveneens fout is. Het feit dat de verzoekende partij in haar beroep nog verdere uitleg en bronnen toevoegt doet niets ter zake vermits er enkel voortgegaan kan worden op wat ze als antwoord opgeschreven heeft. Ten slotte benadrukt de verwerende partij dat het een schriftelijk examen betreft en dat bij de quotering enkel rekening gehouden kan worden met wat zwart op wit opgeschreven staat,
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
6
Rolnr. 2015/035 – 7 juli 2015 al het overige is uiteindelijk niet pertinent. Volgens de verwerende partij mogen studenten zeker bondig antwoorden, maar bondigheid mag geen middel zijn om vaag, incorrect, naast de kwestie, … te antwoorden om op die manier de eigen onvoldoende kennis te camoufleren. Bovendien is de algemene indruk van gans het examen zwak. De verwerende partij vindt bijgevolg dan ook dat de bestreden beslissing afdoende gemotiveerd alsook niet kennelijk onredelijk is. 5.1.2. Beoordeling door de Raad De grief van verzoekende partij komt er in eerste instantie op neer dat zij vindt dat de interne beroepsinstantie onvoldoende heeft geantwoord op de vragen en opmerkingen die zij heeft geformuleerd wat de quotering betreft op drie vragen 3b, 4b en 6 van het examen waarop zij telkens een score van 0/2 heeft behaald. Aangezien het een kennisexamen betreft, volstaat de quotering in beginsel als motivatie van het antwoord. Indien nodig kan aan de hand van de vragen en antwoorden worden nagegaan of de toegekende punten wel correct zijn. Verder is de plicht tot formele motivering die rust op de instelling in het kader van het intern beroep niet in die mate dat de instelling op alle ingeroepen motieven of loutere beweringen dient te antwoorden. Het volstaat dat de opgegeven motieven de beslissing kunnen dragen. De Raad acht het wel belangrijk dat op duidelijk gestelde vragen die rechtstreeks de betwisting van het examenresultaat betreffen ook een antwoord wordt geformuleerd. In casu mag verzoekende partij verwachten dat de verwerende partij op de betwiste vragen het correcte antwoord meedeelt en uitlegt waarom het antwoord van de verzoekende partij op de betreffende vragen faalt. De Raad stelt vast op basis van de stukken van het dossier dat in de beslissing op intern beroep wel wordt concreet ingegaan op de vraag om uitleg over de quotering van de gegeven antwoorden en dat de verbetering voor de drie betwiste vragen per vraag wordt becommentarieerd. Verzoekende partij heeft tijdens het inzagemoment ook een uitgebreide bespreking gehad met de docent waarvan een gedeeltelijke neerslag te vinden is in haar intern beroepschrift. In de loop van de procedure wordt door de verwerende partij eveneens de examenkopij (reeds ingezien door de verzoekende partij) en de antwoordsleutel van de docent aan de Raad en de verzoekende partij bezorgd. Verzoekende partij stelt verder ook dat de quotering van de docent, met name: een 0/2 op de verschillende vragen kennelijk onredelijk is. De Raad herinnert eraan dat hij zijn appreciatie over de verdiensten van de verzoekende partij niet in de plaats kan stellen van de bevoegde instanties van de onderwijsinstelling. De Raad gaat evenwel na of de bestreden beslissingen niet onregelmatig tot stand zijn gekomen en of ze niet kennelijk onredelijk zijn. Bij de meeste vormen van evaluatie in casu een schriftelijk examen met open vragen, is er ruimte voor persoonlijke appreciatie wat de toekenning van de punten betreft gelet op de veronderstelde deskundigheid van de evaluator. Enkel wanneer blijkt dat de evaluatie niet volgens de vooropgestelde criteria is verlopen of kennelijk onredelijk is zal de Raad tussenkomen. In casu bestaat er geen betwisting over de naleving van de evaluatiecriteria maar wordt de redelijkheid van de quotering van 0/2 op drie vragen in het licht van de gegeven antwoorden betwist. De verzoekende partij betwist specifiek de vraagstelling en de in functie daarvan door haar gegeven antwoorden voor de hiernavolgende vragen. Voor vraag 3b stelt verzoekende partij ten eerste dat deze vraag onterecht als foutief gecorrigeerd werd. Zij heeft wel degelijk het antwoord gegeven uit de cursus. Zij vraagt zich af wat dan het correcte antwoord is op de gegeven vraag. Zij verwijst ook naar het inzagemoment tijdens hetwelk de docent haar heeft meegedeeld dat haar redenering wel klopt en zij in fine een score van 1/2 heeft verdiend. De Raad stelt vast dat in het intern beroepschrift concreet wordt aangegeven dat het gegeven antwoord niet het correcte antwoord op de gestelde vraag is, maar op meerdere punten
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
7
Rolnr. 2015/035 – 7 juli 2015 verkeerd is (vb. “futures een standaardkarakter hebben en daardoor gemakkelijker verhandelbaar zijn (dan opties)”). Verder maakt verwerende partij in haar antwoordnota duidelijk dat het antwoord van verzoekende partij uit een ander deel van de cursus komt waar niet wordt ingegaan op de ‘opties’ maar enkel de ‘futures’ worden besproken. Dit blijkt ook uit het bijgevoegde cursusdeel. Uit de neerslag van de nabespreking op 5 februari 2015 met de docent, welke de verzoekende partij in haar intern beroepschrift heeft opgenomen, blijkt verder dat zij wel op de hoogte is van het antwoord dat de docent verwachtte op deze vraag. Verzoekende partij citeert het antwoord en schrijft dat het door haar gegeven antwoord een logische afleiding is van dezelfde redenering van de professor. Wat de bewering betreft dat de docent tijdens de nabespreking meegedeeld heeft dat zij een score van 1/2 verdiende stelt de Raad vast dat verzoekende partij zelf aangeeft dat zij van deze bewering geen materieel bewijs kan neerleggen. Op basis van deze loutere bewering kan de Raad niet besluiten dat de docent subjectief heeft gehandeld en de normale grenzen van zijn beoordelingsbevoegdheid te buiten is gegaan. De Raad is van oordeel dat de gegeven score van 0/2 op vraag 3b wellicht streng maar niet kennelijk onredelijk is. Wat vraag 4b betreft, werpt de verzoekende partij op dat de vraagstelling dubbelzinnig was en dat zij redelijkerwijze ervan kon uitgaan dat het correcte antwoord een ‘long call’ was gezien dit in de cursus was opgenomen. De Raad moet verwerende partij hier bijtreden. De argumentatie van verzoekende partij overtuigt niet. Het correcte antwoord was een ‘short call’, wat verzoekende partij ook niet tegenspreekt. Van een masterstudent kan verwacht worden dat een vraag niet peilt naar wat letterlijk in de cursus staat maar een correct antwoord een dieper inzicht in de materie vraagt van de student. Voor een verkeerd antwoord is een score van 0/2 niet kennelijk onredelijk. Wat vraag 6 betreft stelt verzoekende partij dat de vraag geen deel uitmaakt van de cursus. Zij wijst ook op de bijkomende uitleg die zij tijdens het inzagemoment aan de docent meedeelde en waar geen rekening mee werd gehouden. Ook hier moet de Raad verwerende partij bijtreden. Het gegeven dat de term “Quantitative easing (tapering)” in de vraag geen deel uitmaakt van de cursus en dat hierdoor het onmogelijk was om te weten welk antwoord er precies verwacht werd, wordt niet voldoende concreet aangetoond zodat de Raad hier geen rekening kan mee houden. In de beslissing op intern beroep wordt verder duidelijk aangegeven waarom het antwoord van verzoekende partij niet correct is “ een bedrijf heeft geen QE nodig om zijn kapitaalstructuur te optimaliseren” en wat er ontbreekt “hoe dan wel de relatie tussen beide werkt?”. Het feit dat verzoekende partij deze uitleg nadien bij de nabespreking geeft en bijkomend nog verwijst naar bronnen kan het onvolledige antwoord op het examen niet retroactief goedmaken. Een score van 0/2 lijkt in het licht van het voorgaande niet kennelijk onredelijk. De Raad is binnen de grenzen van zijn bevoegdheid van oordeel op basis van hoger weergegeven overwegingen dat de verzoekende partij onvoldoende aantoont dat de prestaties op kennelijk onredelijke wijze zouden zijn geëvalueerd. De beslissing is eveneens afdoende gemotiveerd. Het middel is niet gegrond 5.2. Het bij de Raad ingestelde beroep is niet gegrond. Besluit Om deze redenen beslist de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen na beraadslaging dat het beroep van ........ ontvankelijk maar niet gegrond is. De examenbeslissing en de beslissing van de examencommissie genomen in het kader van het intern beroep blijven gehandhaafd.
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
8
Rolnr. 2015/035 – 7 juli 2015
De Raad doet geen uitspraak over de kosten, aangezien hij daarvoor niet bevoegd is. Tegen dit besluit is een beroep bij de Raad van State mogelijk overeenkomstig artikel 14, § 2 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State en het Koninklijk Besluit van 30 november 2006 tot vaststelling van de cassatieprocedure bij de Raad van State. Dit beroep dient schriftelijk en aangetekend te gebeuren binnen de dertig dagen na kennisgeving van deze beslissing en ondertekend te zijn door een advocaat. Bij het beroep moeten zijn gevoegd een kopie van het aangevochten besluit, de bijgevoegde stukken dienen genummerd en geïnventariseerd te zijn, en zes eensluidend verklaarde afschriften van het beroep. Aldus beslist op 7 juli 2015 te Brussel. De voorzitter, Karla Van Lint
De bijzitters, Jean Goossens
Piet Versweyvelt
De secretarissen, Melissa Thijs
Freya Gheysen
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
9
Rolnr. 2015/036 – 7 juli 2015
Rolnr. 2015/036 - 7 juli 2015 Inzake
........ Verzoekende partij
Tegen een beslissing van de ........ Verwerende partij 1. Behandeling van de zaak De zaak van ........ werd behandeld op de openbare zitting van 7 juli 2015. Noch verzoekende partij, noch verwerende partij werden gehoord. De Raad heeft de zaak in beraad genomen. De Raad heeft acht geslagen op het verzoekschrift, de antwoordnota en de bij deze stukken toegevoegde documenten. 2. Voorwerp van het verzoekschrift Verzoekende partij tekent beroep aan tegen de examenbeslissing waarbij de verzoekende partij voor het opleidingsonderdeel ‘........’ een 11/20 werd toegekend en tegen de beslissing van de examencommissie genomen in het kader van het intern beroep waarbij het intern beroep ontvankelijk en deels ongegrond werd verklaard. 3. Samenvatting van de feiten 3.1. Verzoekende partij is tijdens het academiejaar 2014-2015 ingeschreven in de master-namaster maritieme wetenschappen. Het beroep betreft de opleidingsonderdeel ‘........’.
examenbeslissing
van
de
examencommissie
voor
het
3.2. Verzoekende partij stelde op datum van 8 februari 2015 een intern beroep in bij voorzitter van de examencommissie van de onderwijsinstelling. Het intern beroep van de verzoekende partij betrof twee punten: Een betwisting wat de optelling van de punten betreft; Een betwisting wat betreft de beoordeling van het antwoord op vraag 1. 3.3. Bij beslissing van de examencommissie op datum van 10 februari 2015 in bijzondere zitting bijeengekomen werd het intern beroep ontvankelijk en deels ongegrond verklaard. De examencommissie heeft bevestigd dat er een materiële vergissing was begaan wat de optelling van de resultaten betreft. Verzoekende partij heeft een score van 11/20 behaald in plaats van het eerder vastgestelde cijfer van 8/20. Wat de quotering op vraag 1 betreft stelde de interne beroepsbeslissing dat de beoordeling correct is verlopen. De vraag waarop de student focust in zijn beroep werd gequoteerd op 4 punten. Het eerste gedeelte van deze vraag (op 2 punten) werd correct beantwoord zodat de student voor dit onderdeel reeds 2 punten kreeg toegekend. Het antwoord op het tweede gedeelte van deze vraag (eveneens op 2 punten) diende te verwijzen naar twee zaken: het gebruik van tijd in plaats van afstand en kosten in plaats van afstand. Daar de student in zijn
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
10
Rolnr. 2015/036 – 7 juli 2015 antwoord enkel naar het gebruik van tijd verwijst, behaalde hij op dit gedeelte met zijn antwoord 1 op 2, en dus in totaal een 3 op 4 voor deze vraag. De beslissing op intern beroep werd op 16 februari 2015 aan verzoekende partij overgemaakt. 3.4. Bij aangetekend schrijven van 23 februari 2015 diende verzoekende partij een verzoekschrift in bij de Raad. 4. Ontvankelijkheid van het verzoekschrift 1. Uitputting interne beroepsmogelijkheden Verzoekende partij heeft het intern beroep regelmatig ingesteld en uitgeput. 2.
Tijdigheid van het ingestelde beroep bij de Raad
Verzoekende partij diende een verzoekschrift in bij de Raad bij aangetekend schrijven van 23 februari 2015 tegen de beslissing op intern beroep van 10 februari 2015. Verzoekende partij heeft ten vroegste op 16 februari 2015 kennis gekregen van deze beslissing. De beroepstermijn van vijf kalenderdagen begint te lopen de dag na die van de kennisname, in casu vanaf 17 februari 2015. De laatste dag om in beroep te gaan betreft 21 februari 2015. Gezien dit een zaterdag is, wordt de vervaltermijn automatisch verlengd tot maandag 23 februari 2015. Het beroep van 23 februari werd derhalve tijdig binnen de vijf kalenderdagen na kennisname van de beslissing op intern beroep ingesteld. 5. Grond van de zaak 5.1. Uit het verzoekschrift kan worden opgemaakt dat de verzoekende partij zich in een enig middel beroept op de schending van het redelijkheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel in samenhang met het motiveringsbeginsel. 5.1.1. Argumenten van de partijen Verzoekende partij stelt in essentie dat het verwachte antwoord op de examenvraag geen antwoord is op de gestelde vraag (“Geef 2 redenen waardoor de gebruikte waarden in de berekeningen in sommige gevallen verschillen van de afstanden in kilometer?”). Zij stelt dat het antwoord op deze vraag volgens de verbetersleutel “het gebruik van tijd in plaats van afstand & kosten in plaats van afstand” diende te zijn. Volgens verzoekende partij raakt deze zin kant noch wal en kan deze dan ook niet het antwoord op de vraag zijn. Zij stelt dat tijd in plaats van afstand en kosten in plaats van afstand criteria zijn waarop men een waarde kan baseren, maar geen redenen om in de berekening de waarden te laten verschillen van de afstanden in kilometer. Volgens verzoekende partij zijn redenen om in de berekening de waarden te laten verschillen van deze gebaseerd op de afstanden in kilometer bijvoorbeeld het gebruik van een tolweg, congestie op een weg, het aantal controles op een weg, fileleed… Volgens hem zorgen deze er immers voor dat er naast de afstandsfactor ook een tijds- en/of kostenfactor dient te worden opgenomen in de gebruikte waarden. Bovendien stelt verzoekende partij dat men uit de vraag niet kan afleiden dat men een reden uit de tijdscategorie en een reden uit de afstandscategorie in het antwoord verwacht terug te vinden. Zij is dan ook van mening dat er geen motivatie mogelijk is om punten af te trekken omdat zij in haar antwoord twee redenen uit de tijdscategorie opgeeft. Tenslotte stelt verzoekende partij dat de zin “tijd in plaats van afstand en kosten in plaats van afstand twee redenen zijn waardoor de gebruikte waarden in de berekeningen in sommige gevallen verschillen van afstanden in kilometer” taalkundig incorrect is en dus nooit het antwoord op de vraag kan zijn.
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
11
Rolnr. 2015/036 – 7 juli 2015 Verwerende partij stelt dat de examencommissie contact heeft opgenomen met de docent van het opleidingsonderdeel met vraag naar informatie over de examenvraag en het betwiste antwoord. De docent heeft de examencommissie de volledige examenvraag met antwoord bezorgd en de examencommissie heeft dit vergeleken met het antwoord van verzoekende partij. De verwerende partij merkt op dat de examencommissie na zorgvuldig onderzoek met betrekking tot de samenstelling van het eindcijfer tot de conclusie kwam dat er geen of onvoldoende argumenten zijn om het behaalde en vastgestelde eindcijfer aan te passen. Volgens de verwerende partij werd deze beslissing voldoende gemotiveerd. 5.1.2. Beoordeling door de Raad De Raad herinnert eraan dat het hem niet toekomt om zijn appreciatie over de verdiensten van de verzoekende partij in de plaats te stellen van die van de bevoegde instanties van de onderwijsinstelling. De Raad kan er enkel op toezien dat de bestreden beslissing op regelmatige wijze is tot stand gekomen en niet kennelijk onredelijk is. De verzoekende partij is van oordeel dat het antwoord dat de verwerende partij in haar antwoordsleutel vooropstelt als correct op vraag 1, niet het antwoord is dat kan verwacht worden van de student op de gestelde vraag. De verwerende partij heeft wat de aard en de inhoud van de gestelde vragen betreft een ruime marge van appreciatie. De Raad kan de vraagstelling wel toetsen op zorgvuldigheid. Hij kan ook nagaan of het correcte antwoord dat gevraagd wordt van een student op de gestelde vraag ook in redelijkheid kan verwacht worden. De Raad stelt vast dat de opstelling van vraag 1 in hoofde van de verzoekende partij tot onduidelijkheid heeft geleid. De vraagstelling luidde: “Geef twee redenen waarvoor de gebruikte waarden in de berekening in sommige gevallen verschillen van afstanden in kilometer?” Verzoekende partij ging er vanuit dat de twee redenen die werden gevraagd om af te wijken van het criterium ‘afstand’ niet noodzakelijk betrekking dienden te hebben op twee verschillende criteria. Dit kan uit de letterlijke lezing van de vraag inderdaad niet direct afgeleid worden. Verwerende partij echter achtte het wel essentieel dat in het antwoord naar voor kwam dat er twee criteria waren, met name ‘tijd’ en ‘kosten’, die naast ‘afstand’ konden in aanmerking worden genomen voor de berekening. De Raad is van oordeel dat de vraagstelling op dit punt vrij open was geformuleerd maar acht het in casu niet kennelijk onredelijk om te verwachten van studenten dat om het maximum van het aantal punten te verkrijgen de redenen die zij opgeven ook betrekking moeten hebben op de twee andere mogelijke criteria die bij het onderzoek dienden te worden betrokken. Door de vraagstelling op die wijze kan de instelling op diepgaander wijze niet enkel kennis maar ook het inzicht van de student peilen. Verzoekende partij gaf twee redenen op die enkel het criterium ‘tijd’ betreffen en behaalde op de deelvraag de helft van de punten met name een score 1/2. De andere parameter ‘kost’ ontbrak in het antwoord. De Raad acht deze beoordeling niet kennelijk onredelijk. De Raad stelt ook vast dat uit het dossier niet blijkt dat ook in hoofde van andere studenten de vraag misleidend was. Het middel is niet gegrond 5.2. Het bij de Raad ingestelde beroep is niet gegrond. Besluit Om deze redenen beslist de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen na beraadslaging dat het beroep van ........ ontvankelijk en niet gegrond is.
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
12
Rolnr. 2015/036 – 7 juli 2015 De beslissing van 12 februari 2015 van de examencommissie genomen in het kader van het intern beroep blijft behouden. De Raad doet geen uitspraak over de kosten, aangezien hij daarvoor niet bevoegd is. Tegen dit besluit is een beroep bij de Raad van State mogelijk overeenkomstig artikel 14, § 2 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State en het Koninklijk Besluit van 30 november 2006 tot vaststelling van de cassatieprocedure bij de Raad van State. Dit beroep dient schriftelijk en aangetekend te gebeuren binnen de dertig dagen na kennisgeving van deze beslissing en ondertekend te zijn door een advocaat. Bij het beroep moeten zijn gevoegd een kopie van het aangevochten besluit, de bijgevoegde stukken dienen genummerd en geïnventariseerd te zijn, en zes eensluidend verklaarde afschriften van het beroep. Aldus beslist op 7 juli 2015 te Brussel. De voorzitter, Karla Van Lint
De bijzitters, Piet Versweyvelt
Jean Goossens
De secretarissen, Melissa Thijs
Freya Gheysen
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
13
Rolnr. 2015/048 – 7 juli 2015
Rolnr. 2015/048 - 7 juli 2015 Inzake
........ Verzoekende partij
Tegen een beslissing van de ........ hebbende als raadsman meester ........ kantoor houdende te ........, waar keuze van woonplaats wordt gedaan Verwerende partij 1. Behandeling van de zaak De zaak van ........ werd behandeld op de openbare zitting van 7 juli 2015. Gehoord werden: - voor de verzoekende partij: ........ - voor de verwerende partij: meester ........ Nadat de Raad de partijen heeft gehoord, heeft hij de zaak in beraad genomen. De Raad heeft acht geslagen op het verzoekschrift, de antwoordnota en de bij deze stukken toegevoegde documenten. 2. Voorwerp van het verzoekschrift Verzoekende partij tekent beroep aan tegen de examenbeslissing d.d. 12 februari 2015 waarbij de verzoekende partij een 4/20 werd toegekend als score voor het opleidingsonderdeel ‘........’ en tegen de beslissing van de interne beroepscommissie genomen in het kader van het intern beroep waarbij het intern beroep ontvankelijk, maar ongegrond werd verklaard. 3. Samenvatting van de feiten 3.1. Verzoekende partij is tijdens het academiejaar 2014-2015 ingeschreven in de opleiding Bachelor Audiovisuele kunsten, afstudeerrichting animatiefilm. Het beroep betreft de examenbeslissing van 12 februari 2015 voor het opleidingsonderdeel ‘........’. 3.2. Verzoekende partij stelde op datum van 17 februari 2015 een intern beroep in bij de interne beroepscommissie van de onderwijsinstelling. 3.3. Bij beslissing van de interne beroepscommissie op datum van 19 februari 2015 werd het intern beroep ontvankelijk, doch ongegrond verklaard. De interne beroepsbeslissing stelde dat het verloop van het examen alsook de gehanteerde beoordelingswijze in overeenstemming zijn met de criteria die in de ECTS-fiche zijn bepaald. Zij merkt eveneens op dat het argument van de studente dat zij het vak reeds voor de derde keer aflegt en een nog lager cijfer behaalde dan ervoor, niet weerhouden kan worden om te oordelen dat het examen op een onterechte manier geëvalueerd werd. De interne beroepscommissie stelt vast dat er geen formele onregelmatigheden kunnen worden aangetoond.
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
14
Rolnr. 2015/048 – 7 juli 2015
De beslissing op intern beroep werd bij e-mail van 23 februari 2015 aan verzoekende partij overgemaakt. 3.4. Bij aangetekend schrijven verzoekschrift in bij de Raad.
van
2
maart
2015
diende
verzoekende
partij
een
4. Ontvankelijkheid van het verzoekschrift 1. Uitputting interne beroepsmogelijkheden Verzoekende partij heeft het intern beroep regelmatig ingesteld en uitgeput. 2.
Tijdigheid van het ingestelde beroep bij de Raad
Verzoekende partij diende een verzoekschrift in bij de Raad bij aangetekend schrijven van 2 maart 2015 tegen de beslissing op intern beroep van 19 februari 2015. Verzoekende partij heeft op 23 februari 2015 kennis gekregen van deze beslissing. De beroepstermijn van vijf kalenderdagen begint te lopen de dag na die van de kennisname, in casu vanaf 24 februari 2015. De laatste dag om in beroep te gaan betreft 28 februari 2015. Gezien dit een zaterdag is, wordt de vervaltermijn automatisch verlengd tot maandag 2 maart 2015. Het beroep van 2 maart 2015 werd derhalve tijdig binnen de vijf kalenderdagen na kennisname van de beslissing op intern beroep ingesteld. 3.
Vormvereisten
Verwerende partij werpt op dat de verzoekende partij geen onregelmatigheid aanbrengt in het verzoekschrift, zodat het beroep als onontvankelijk moet beschouwd worden. Artikel II.294 §2 van de Codex Hoger Onderwijs bepaalt dat een beroep ten minste een feitelijke omschrijving van de ingeroepen bezwaren moet omvatten. Naar het oordeel van de Raad blijkt uit het voorliggend verzoekschrift op voldoende wijze waarom verzoekende partij niet akkoord gaat met de beslissing van de interne beroepsinstantie. Zij formuleert een aantal kritieken in dat verband die hoewel summier geformuleerd de Raad voldoende elementen geven om te achterhalen wat de bedoeling van de verzoekende partij is. Bij de grond van de zaak zal de Raad nagaan of deze geformuleerde middelen ook voldoende pertinent zijn en met de nodige bewijslast aantonen dat de betwiste evaluatie onregelmatig of kennelijk onredelijk is. 4.
Voorwerp van het verzoekschrift
De Raad beslist dat het beroep van verzoekende partij ontvankelijk is voor zover het de beslissing van de interne beroepscommissie betreft. 5. Grond van de zaak 5.1. De verzoekende partij beroept zich in een eerste middel op de schending van het redelijkheidsbeginsel gecombineerd met het motiveringsbeginsel. 5.1.1. Argumenten van de partijen Verzoekende partij stelt dat ze het niet eens kan zijn met het mondeling examen van het opleidingsonderdeel ‘........’. Ze meent dat de interne beroepscommissie zich er te gemakkelijk vanaf brengt. Volgens haar zijn ook andere leerlingen hun beklag al gaan doen bij de ombudsman. De verzoekende partij wijst er op dat het slaagpercentage van de leerlingen voor dit vak zeer laag ligt (25 tot 30%). Bovendien is dit een probleem gezien ze hierdoor haar bachelor kan mislopen. Ze benadrukt nog dat ze voor de rest bekend staat als een gemotiveerde leerling met goede punten.
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
15
Rolnr. 2015/048 – 7 juli 2015
Verwerende partij stelt dat het examen geëvalueerd is overeenkomstig de criteria die in de ECTS-fiche zijn opgenomen. Het examen is volgens de verwerende partij immers verlopen volgens het stramien zoals voorgeschreven in de ECTS-fiche en het is de kennis van de student die werd getoetst. Ze benadrukt dat de verzoekende partij op basis van de ECTSfiche, de instructies voor het examen alsook uit haar ervaring bij vorige pogingen om te slagen voor het opleidingsonderdeel wist naar welke informatie tijdens de examens gepeild zou worden. De verwerende partij merkt op dat de verzoekende partij er niet in slaagt om voldoende of volledige antwoorden te geven: op één vraag kan ze geen antwoord geven en de antwoorden op de overige vragen voldoen niet aan de criteria zoals weergegeven in de ECTS-fiche. Vervolgens werpt de verwerende partij op dat het slaagpercentage geen aanwijzing is van een niet correct genomen beslissing. Bovendien verwijst de verzoekende partij enkel naar een laag slaagpercentage, zonder ook maar op enige manier aan te duiden waarom dit een invloed zou hebben op haar individuele studieresultaat. De verwerende partij merkt op dat uit wat de verzoekende partij aanbrengt enkel af te leiden valt dat een aantal leerlingen onvoldoende gepresteerd hebben. Volgens de verwerende partij was het slaagpercentage overigens niet “25-30%”, maar 37,5% waarvan 12,5% een resultaat tussen 8 en 10 op 20 behaalde. Ze benadrukt hierbij dat de verzoekende partij 4 op 20 behaalde. Verder merkt de verwerende partij op dat de Raad reeds herhaaldelijk verzoekende partijen heeft herinnerd aan zijn taak, meer bepaald door erop te wijzen dat het beroep bij de Raad geen nieuwe beoordeling van het examen is, noch een mogelijkheid om een strenge maar correcte beslissing aan te vechten. Ten slotte benadrukt de verwerende partij dat een deliberatiebeslissing inzake het al dan niet slagen voor een bachelor pas op het einde van het academiejaar genomen wordt, en tevens afhangt van de andere studieresultaten. Op dit moment gaat het dan ook om een loutere hypothese, waarbij de verwerende partij stelt dat, uit eerdere rechtspraak van de Raad blijkt dat het weigeren van een deliberatie wegens een onvoldoende studieresultaat op een opleidingsonderdeel op zich niet onregelmatig hoeft te zijn indien daaruit blijkt dat de opleidingscompetenties en globale leerresultaten onvoldoende zijn en deze vaststelling door de resultaten op de andere opleidingsonderdelen niet wordt tegengesproken, want deze moeten wel in aanmerking genomen worden (zie RvStvb. 2015/006, 30 januari 2015). Volgens de verwerende partij is dit een afweging die nu nog niet gemaakt moet worden en die tevens het resultaat voor het betwiste opleidingsonderdeel niet zou aantasten. 5.1.2. Beoordeling door de Raad De Raad herinnert er aan dat het hem van de verzoekende partij in de plaats onderwijsinstelling. De Raad kan er regelmatige wijze is tot stand gekomen
niet toekomt om zijn appreciatie over de verdiensten te stellen van die van de bevoegde instanties van de enkel op toezien dat de bestreden beslissing op en niet kennelijk onredelijk is.
De Raad leidt vooreerst uit het verzoekschrift af dat verzoekende partij de motivering van de interne beroepsinstantie waarom deze mondelinge evaluatie wel degelijk correct is gebeurd onvoldoende acht. De Raad stelt vast op basis van de stukken van het dossier dat de interne beroepsinstantie effectief heeft nagegaan of het examen werd geëvalueerd overeenkomstig de criteria die in de ECTS – fiche zijn bepaald. Na de betrokken docent te hebben gehoord heeft zij vastgesteld dat de kennis van verzoekende partij inderdaad volgens de opgenomen criteria werd getoetst. De Raad neemt ook kennis van het verslag dat de docente (stuk 5 in het dossier van verwerende partij) heeft opgemaakt tijdens het mondeling examen waarin een neerslag is gegeven van het mondeling examen en waaruit blijkt dat de antwoorden die verzoekende partij heeft geformuleerd niet voldoen aan de criteria weergegeven in de ECTS-fiche. Verzoekende partij geeft op geen enkele wijze in haar verzoekschrift aan waarom deze vaststellingen in het verslag van de docente niet een correcte weergave zijn van haar examen.
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
16
Rolnr. 2015/048 – 7 juli 2015 Op basis van deze vaststellingen is de Raad binnen de grenzen van zijn beoordelingsbevoegdheid van oordeel dat de interne beroepsinstantie afdoende haar beslissing heeft gemotiveerd en dat verzoekende partij onvoldoende concrete elementen aanbrengt om de Raad ertoe te brengen de examenbeslissing als onregelmatig laat staan kennelijk onredelijk te beschouwen. Verzoekende partij werpt examenresultaat betwisten.
daarnaast
nog
een
aantal
grieven
op
die
zijdelings
het
Verzoekende partij wijst op het feit dat ook andere studenten hun beklag hebben gedaan over het examen. De Raad stelt vast dat verzoekende partij deze loutere bewering op geen enkele wijze aantoont. Verzoekende partij geeft aan dat het algemeen slaagpercentage van de studenten voor dit vak zeer laag is. De Raad ziet niet in hoe deze vaststelling de onregelmatigheid of de onredelijkheid van de examenbeslissing ten aanzien van verzoekende partij kan schragen. Het feit dat een examen streng wordt beoordeeld betekent in se niet dat de evaluatie niet correct is gebeurd. In casu heeft verzoekende partij zoals blijkt uit het eerste middelonderdeel dit niet concreet aangetoond. Verzoekende partij geeft aan dat deze beslissing voor haar het behalen van het diploma in het gedrang brengt. De Raad ziet wel degelijk het belang in voor verzoekende partij om voor dit opleidingsonderdeel te slagen. De Raad stelt ook vast dat het slechts een opleidingsonderdeel van 3 studiepunten betreft. Ter zitting blijkt dat verzoekende partij enkel dit opleidingsonderdeel nog dient af te werken alvorens in aanmerking te komen voor het diploma. De Raad begrijpt ook de frustratie van verzoekende partij wanneer na twee maal niet te slagen, zij een derde keer opnieuw niet slaagt. De Raad moet echter vaststellen dat de beslissing over het al dan niet behalen van het bachelordiploma - waarbij de verwerende partij moet oog hebben voor het geheel van de resultaten van verzoekende partij - in casu nog niet is genomen en derhalve ook geen voorwerp kan uitmaken van de huidige procedure waarin enkel de correcte beoordeling van één opleidingsonderdeel aan de orde is. Verzoekende partij geeft tot slot aan dat zij een gemotiveerde studente is en goede resultaten behaalt. De Raad heeft reeds meermaals geoordeeld dat resultaten op andere opleidingsonderdelen of in het verleden behaald geen garantie bieden voor de toekomst. Elke prestatie moet op zijn eigen merites worden beoordeeld. De Raad is van oordeel dat deze elementen onvoldoende aantonen dat de betwiste evaluatie kennelijk onredelijk is. Het middel is niet gegrond. 5.2. Het bij de Raad ingestelde beroep is niet gegrond. Besluit Om deze redenen beslist de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen na beraadslaging dat het beroep van ........ ontvankelijk maar niet gegrond is. De beslissing van de interne beroepscommissie genomen in het kader van het intern beroep blijft gehandhaafd. De Raad doet geen uitspraak over de kosten, aangezien hij daarvoor niet bevoegd is. Tegen dit besluit is een beroep bij de Raad van State mogelijk overeenkomstig artikel 14, § 2 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State en het Koninklijk Besluit van 30 november 2006 tot vaststelling van de cassatieprocedure bij de Raad van State. Dit beroep dient schriftelijk en aangetekend te gebeuren binnen de dertig dagen na kennisgeving van deze beslissing en ondertekend te zijn door een advocaat. Bij het beroep moeten zijn gevoegd
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
17
Rolnr. 2015/048 – 7 juli 2015 een kopie van het aangevochten besluit, de bijgevoegde stukken dienen genummerd en geïnventariseerd te zijn, en zes eensluidend verklaarde afschriften van het beroep. Aldus beslist op 7 juli 2015 te Brussel. De voorzitter, Karla Van Lint
De bijzitters, Jean Goossens
Piet Versweyvelt
De secretarissen, Melissa Thijs
Freya Gheysen
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
18
Rolnr. 2015/049 – 7 juli 2015
Rolnr. 2015/049 - 7 juli 2015 Inzake
........ Verzoekende partij
Tegen een beslissing van de ........ Verwerende partij 1. Behandeling van de zaak De zaak van ........ werd behandeld op de openbare zitting van 7 juli 2015. Gehoord werd: - de verzoekende partij:
........
Nadat de Raad de verzoekende partij heeft gehoord, heeft hij de zaak in beraad genomen. De Raad heeft acht geslagen op het verzoekschrift, de antwoordnota, de wederantwoordnota en de bij deze stukken toegevoegde documenten. 2. Voorwerp van het verzoekschrift Verzoekende partij tekent beroep aan tegen de examenbeslissing d.d. 12 februari 2015 waarbij verzoekende partij een 9/20 werd toegekend als score voor examenonderdeel 1 (“ontwerp”) voor het opleidingsonderdeel ‘........’ en tegen de beslissing van de examencommissie d.d. 26 februari 2015 genomen in het kader van het intern beroep waarbij het intern beroep ontvankelijk, maar ongegrond werd verklaard. 3. Samenvatting van de feiten 3.1. Verzoekende partij is tijdens het academiejaar 2014-2015 ingeschreven in de opleiding Bachelor Architectuur. Het beroep betreft de examenbeslissing van 12 februari 2015 voor het opleidingsonderdeel ‘........’. 3.2. Verzoekende partij stelde op datum van 16 februari 2015 een intern beroep in bij de examencommissie van de onderwijsinstelling. 3.3. Bij beslissing van de examencommissie op datum van 26 februari 2015 werd het intern beroep ontvankelijk, maar ongegrond verklaard. De examencommissie besliste de eerdere beslissing niet te herzien. De interne beroepsbeslissing vermeldt dat alle leden werden geïnformeerd over het verloop en de details van de evaluatie, conform de drie evaluatierubrieken van het beheersingsniveau, versie 15.09.2014, namelijk proces, project en presentatie. Alle leden waren van oordeel dat alle rubrieken van het beheersingsniveau correct werden ingevuld en dat er bijgevolg geen wijziging aan de eerdere beslissing mogelijk was. De beslissing op intern beroep werd op 26 februari 2015 aan verzoekende partij overgemaakt. 3.4. Bij aangetekend schrijven verzoekschrift in bij de Raad.
van
2
maart
2015
diende
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
verzoekende
partij
een
19
Rolnr. 2015/049 – 7 juli 2015 4. Ontvankelijkheid van het verzoekschrift 1. Uitputting interne beroepsmogelijkheden Verzoekende partij heeft het intern beroep regelmatig ingesteld en uitgeput. 2.
Tijdigheid van het ingestelde beroep bij de Raad
Verzoekende partij diende een verzoekschrift in bij de Raad bij aangetekend schrijven van 2 maart 2015 tegen de beslissing op intern beroep van 26 februari 2015. Verzoekende partij heeft ten vroegste op 26 februari 2015 kennis gekregen van deze beslissing. De beroepstermijn van vijf kalenderdagen begint te lopen de dag na die van de kennisname, in casu ten vroegste vanaf 27 februari 2015. Het beroep van 2 maart 2015 werd derhalve tijdig binnen de vijf kalenderdagen na kennisname van de beslissing op intern beroep ingesteld. 5. Grond van de zaak 5.1. Uit het verzoekschrift kan worden opgemaakt dat de verzoekende partij zich in een eerste middel beroept op de schending van het redelijkheidsbeginsel, gecombineerd met het motiveringsbeginsel. 5.1.1. Argumenten van de partijen Verzoekende partij stelt dat de quotering op de verschillende beoordelingscriteria niet overeenkomen met zijn geleverde prestaties. Meer bepaald is zij het niet eens met haar quotering van 9/20 voor het examenonderdeel 1 ‘ontwerp’ van het examen van het opleidingsonderdeel ‘........’. Dit onderdeel bestaat uit drie rubrieken: proces (40%), project (40%) en presentatie (20%). Verzoekende partij is van oordeel dat de beslissingen omtrent de rubrieken ‘proces’ en ‘presentatie’ niet correct genomen zijn. Wat de rubriek ‘project’ betreft, respecteert zij de beslissing van de jury. Wat de rubriek ‘proces’ betreft, stelt verzoekende partij dat het naar haar mening niet correct is dat het uiteindelijke resultaat, het project, ook deel uitmaakt van het proces, gezien hiervoor een aparte rubriek (‘project’) werd voorzien. Zij is van oordeel dat de beslissing omtrent het onderdeel ‘proces’ los moet worden gezien van de resultaten van het onderdeel ‘project’. Verzoekende partij stelt dat andere studenten die een onvoldoende behaalden op hun project, toch een voldoende verkregen op hun proces. Verzoekende partij stelt tevens dat zij het niet eens is met de kritiek dat zij onvoldoende zou reflecteren. Omtrent de kritiek over haar onregelmatige participatie aan de studiowerking stelt zij dat zij inderdaad tweemaal afwezig was wegens ziekte. Wat de rubriek ‘presentatie’ betreft, geeft verzoekende partij toe dat dit inderdaad een minder geslaagd onderdeel was. Zij is evenwel van oordeel dat dit deels kwam doordat de juryleden tijdens de mondelinge uiteenzetting een deel van haar maquette trachtten te verwijderen, waardoor zij haar uitleg moest onderbreken en een aantal details vergat te vermelden. Zij is evenwel van mening dat alle andere aspecten van haar prestatie zeer verzorgd waren en dat er met dit voorval weinig rekening mag worden gehouden. Omtrent de kritiek rond de leesbaarheid van de teksten en tekeningen stelt verzoekende partij dat dit als aandachtspunt was aangehaald op de tussenjury en zij hiervan bijgevolg een prioriteit heeft gemaakt voor de eindjury. Verder is zij van oordeel dat niet gesteld kan worden dat het gepresenteerde materiaal onvoldoende verzorgd was of de gepaste lay-out miste, gezien zij hier twee weken aan gewerkt heeft. Verzoekende partij verwijst tenslotte nog naar de resultaten van een aantal medestudenten, die tevens een onvoldoende behaalden voor het onderdeel ‘project’, maar alsnog in totaal een voldoende behaalden. Verzoekende partij is van oordeel dat ook zij voortdurend op zoek is gegaan naar verbeteringen en grote inzet heeft getoond voor haar project.
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
20
Rolnr. 2015/049 – 7 juli 2015 Verwerende partij stelt dat zij niet kan nagaan waarom verzoekende partij van mening is dat de quotering op de verschillende beoordelingscriteria niet zouden overeenkomen met de geleverde prestaties. Ze is immers van oordeel dat de ‘Algemene brief’ van verzoekende partij uit het dossier moet worden geweerd, gezien zij hiervan geen ondertekend exemplaar heeft ontvangen. Verder is verwerende partij van mening dat de examencommissie haar beslissing wel degelijk afdoende heeft gemotiveerd. Tenslotte verwijst verwerende partij naar het verslag van 19.02.2015 omtrent de evaluatie van het ontwerp van verzoekende partij. Verwerende partij is van mening dat de quotering op de verschillende beoordelingscriteria wel degelijk overeenkomt met de geleverde prestatie en dat de beslissing aldus afdoende gemotiveerd is. 5.1.2. Beoordeling door de Raad De Raad leidt uit het verzoekschrift af dat de beslissing van de interne examencommissie, bijeengekomen in haar eerder standpunt blijft. De verwerende partij is van mening afdoende heeft gemotiveerd.
dat verzoekende partij er in eerste instantie over klaagt beroepsinstantie niet afdoende is gemotiveerd. De het kader van het intern beroep, stelt enkel dat zij bij dat de examencommissie haar beslissing wel degelijk
De Raad stelt vast dat de examencommissie haar beslissing als volgt motiveert: “Alle leden werden geïnformeerd over het verloop en de details van evaluatie, conform de drie evaluatierubrieken van het beheersingsniveau, versie 15.09.2014, namelijk proces, project en presentatie. Na kennisname en overleg oordelen alle leden dat alle rubrieken van het beheersingsniveau correct werden ingevuld en dat derhalve geen wijziging aan de eerdere beslissing mogelijk is”. Deze brief van 26 februari 2015, ondertekend door de voorzitter van de examencommissie, werd aan de verzoekende partij bezorgd. In de brief werd aangegeven dat voor bijkomende informatie over deze beslissing kan contact opgenomen worden met de facultaire studiebegeleider, de ombud of de voorzitter van de examencommissie zelf. Op basis van de door verwerende partij meegedeelde stukken stelt de Raad verder vast dat bij deze brief geen bijlagen werden gevoegd. Verder stelt verwerende partij in haar antwoordnota, neergelegd in het kader van de huidige procedure, dat een verslag van 19 februari 2015 als volgt uiteenzet hoe de evaluatie op basis van de criteria uit de rubrieken “beheersingsniveau” is tot stand gekomen. De rubrieken werden voor de start van de ontwerpweken aan verzoekende partij bezorgd. Verwerende partij stelt verder in de antwoordnota dat dit verslag van 19 februari 2015 in het bezit is van de verzoekende partij. Verzoekende partij repliceert in haar wederantwoordnota dat het de eerste keer is dat zij dit verslag te zien krijgt. Zij stelt dat haar wel gevraagd is of zij bijkomende informatie wenste, maar gezien de korte termijnen van de procedure wilde zij geen tijd verliezen met wachten op een e-mail. De Raad is van oordeel dat de motivering zoals opgenomen in de brief van 26 februari 2015 waarin (1) enkel summier wordt gesteld dat ‘alle rubrieken van het beheersingsniveau correct werden ingevuld en dat derhalve geen wijziging aan de eerdere beslissing mogelijk is’ en waarin (2) geen enkele verwijzing is opgenomen naar het verslag van 19 februari 2015 (met een uiteenzetting van hoe en op basis van welke criteria de evaluatie is gebeurd) (3) noch enige stukken zijn toegevoegd, niet afdoende is. De formele motiveringsplicht vereist dat het bestuur de motieven van de beslissing in de beslissing zelf of minstens in de toegevoegde stukken die samen met de beslissing aan wie het behoort, worden meegedeeld. Op die wijze kan de lezer beslissen of hij zich al dan niet neerlegt bij de beslissing.
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
21
Rolnr. 2015/049 – 7 juli 2015
De in casu (1) expliciete vermelding dat verzoekende partij bijkomende informatie kan opvragen (wat de verzoekende partij beweert niet te hebben gedaan wegens tijdsgebrek); (2) een eventuele latere mededeling van het verslag van 19 februari 2015 (waarover in het dossier onduidelijkheid bestaat) en (3) de uiteenzetting op basis van dit verslag (met toevoeging) opgenomen in de antwoordnota in het kader van de huidige beroepsprocedure kunnen, hoe overtuigend deze naderhand aangebrachte motieven mogelijk ook zijn, het gemis aan motieven in de beslissing van 26 februari 2015 niet goedmaken. De Raad is van oordeel dat de beslissing van 26 februari 2015 van de examencommissie, bijeengekomen in het kader van het intern beroep, derhalve formeel niet afdoende is gemotiveerd. De overige middelonderdelen dienen niet verder te worden onderzocht in de huidige procedure. Het is aan de verzoekende partij om, nadat zij een nieuwe beslissing heeft ontvangen van de interne beroepsinstantie waarin uitvoerig wordt gemotiveerd over hoe tot de examenbeslissing is gekomen, te oordelen of zij nog steeds haar huidige middelen tegenwerpt of andere middelen wenst in te roepen of zich neerlegt bij de nieuwe examenbeslissing. Het middel is in de aangeven mate gegrond. 5.2. Het bij de Raad ingestelde beroep is gegrond. Besluit Om deze redenen beslist de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen na beraadslaging dat het beroep van ........ ontvankelijk en gegrond is. De examenbeslissing en de beslissing van de examencommissie genomen in het kader van het intern beroep wordt vernietigd. De bevoegde instantie van verwerende partij neemt uiterlijk op 31 juli 2015 een nieuwe beslissing rekening houdend met de hoger vermelde overwegingen. De Raad verzoekt verwerende partij om hem in kennis te stellen van het gevolg dat aan het besluit wordt gegeven. De Raad doet geen uitspraak over de kosten, aangezien hij daarvoor niet bevoegd is. Tegen dit besluit is een beroep bij de Raad van State mogelijk overeenkomstig artikel 14, § 2 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State en het Koninklijk Besluit van 30 november 2006 tot vaststelling van de cassatieprocedure bij de Raad van State. Dit beroep dient schriftelijk en aangetekend te gebeuren binnen de dertig dagen na kennisgeving van deze beslissing en ondertekend te zijn door een advocaat. Bij het beroep moeten zijn gevoegd een kopie van het aangevochten besluit, de bijgevoegde stukken dienen genummerd en geïnventariseerd te zijn, en zes eensluidend verklaarde afschriften van het beroep. Aldus beslist op 7 juli 2015 te Brussel. De voorzitter, Karla Van Lint
De bijzitters, Piet Versweyvelt
Jean Goossens
De secretarissen, Melissa Thijs
Freya Gheysen
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
22
Rolnr. 2015/051 – 7 juli 2015
Rolnr. 2015/051 - 7 juli 2015 Inzake
........ Hebbende als raadsman meester ........ Kantoor houdende te ........, waar keuze van woonplaats wordt gedaan, Verzoekende partij
Tegen een beslissing van de ........ hebbende als raadsman meester ........ kantoor houdende te ........, waar keuze van woonplaats wordt gedaan, Verwerende partij 1. Behandeling van de zaak De zaak van ........ werd behandeld op de openbare zitting van 7 juli 2015. Gehoord werden: - de verzoekende partij:
........
- de verwerende partij:
........
Nadat de Raad de partijen heeft gehoord, heeft hij de zaak in beraad genomen. De Raad heeft acht geslagen op het verzoekschrift, de antwoordnota, de wederantwoordnota en de bij deze stukken toegevoegde documenten. 2. Voorwerp van het verzoekschrift Verzoekende partij tekent beroep aan tegen de examenbeslissing d.d. 6 februari 2015 waarbij de verzoekende partij een score van 8/20 kreeg voor het opleidingsonderdeel ‘........’ en tegen de beslissing van de interne beroepscommissie d.d. 24 februari 2015 genomen in het kader van het intern beroep waarbij het intern beroep ontvankelijk doch ongegrond werd verklaard. 3. Samenvatting van de feiten 3.1. Verzoekende partij is tijdens het academiejaar 2014-2015 ingeschreven in de opleiding bachelor in het onderwijs: secundair onderwijs. Het beroep betreft de examenbeslissing van 6 februari 2015 voor het opleidingsonderdeel “........” uit het 3de modeltraject. Het opleidingsonderdeel heeft een omvang van 17 studiepunten. Het betreft het enige opleidingsonderdeel dat verzoekende partij nog dient af te leggen om het diploma van bachelor te behalen in januari. Verzoekende partij behaalde 8/20 op het betreffende opleidingsonderdeel waarvoor geen tweede examenkans openstaat. Verzoekende partij behaalde het vorige academiejaar een 9/20 op de betreffende stage. 3.2. Verzoekende partij stelde op datum van 11 februari 2015 een intern beroep in bij de interne beroepscommissie van de onderwijsinstelling. 3.3. Bij beslissing van de interne beroepscommissie op datum van 24 februari 2015 werd het intern beroep ontvankelijk doch ongegrond verklaard.
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
23
Rolnr. 2015/051 – 7 juli 2015 De interne beroepsbeslissing stelde dat de eindevaluatie voor het opleidingsonderdeel “........” op een gemotiveerde wijze conform de studiefiche en de geldende stagereglementen tot stand is gekomen. De interne beroepscommissie was namelijk van oordeel dat de student niet het vereiste niveau (3) behaalde voor diverse competenties die onderdeel uitmaken van de kerntaken en stelde vast dat de conclusie van de stage behoorlijk gemotiveerd werd. De beslissing op intern beroep werd bij schrijven van 26 februari 2015 aan verzoekende partij overgemaakt. 3.4. Bij aangetekend schrijven verzoekschrift in bij de Raad.
van
4
maart
2015
diende
verzoekende
partij
een
4. Ontvankelijkheid van het verzoekschrift 1. Uitputting interne beroepsmogelijkheden Verzoekende partij heeft het intern beroep regelmatig ingesteld en uitgeput. 2.
Tijdigheid van het ingestelde beroep bij de Raad
Verzoekende partij diende een verzoekschrift in bij de Raad bij aangetekend schrijven van 4 maart 2015 tegen de beslissing op intern beroep van 24 februari 2015. Verzoekende partij heeft op 27 februari 2015 kennis gekregen van deze beslissing. Op basis van de stukken uit het dossier blijkt niet dat verzoekende partij vroeger kennis heeft kunnen nemen van deze beslissing. De beroepstermijn van vijf kalenderdagen begint te lopen de dag na die van de kennisname, in casu vanaf 28 februari 2015. Het beroep van 4 maart 2015 werd derhalve tijdig binnen de vijf kalenderdagen na kennisname van de beslissing op intern beroep ingesteld. Het bij de Raad ingestelde beroep is ontvankelijk. 5. Grond van de zaak 5.1. De verzoekende partij beroept zich in een enig middel op de schending van het redelijkheidsbeginsel, gecombineerd met het motiveringsbeginsel. 5.1.1. Argumenten van de partijen Verzoekende partij stelt dat er naar zijn oordeel sprake is van uitzonderlijke omstandigheden, dewelke tot gevolg hebben dat de meting van de competenties niet betrouwbaar gebeurd is. Verzoekende partij stelt dat er voor het opleidingsonderdeel zes verschillende stages werden doorlopen en afgewerkt en dat er daarnaast een ‘verteltas’ werd opgemaakt. Hiervoor heeft zij zes positieve evaluaties van de betrokken mentoren gekregen, tegenover één negatieve evaluatie. De verzoekende partij merkt op dat uit alle zes positieve evaluaties blijkt dat er een flexibele opstelling is vanwege de verzoekende partij, dat zij de gemaakte opmerkingen ter harte neemt en deze toepast in de navolgende lessen, etc. Daartegenover staat één negatieve evaluatie. Deze gaat uit van een mentor in een school waar de verzoekende partij stage gelopen heeft. Verzoekende partij stelt verder dat het eindevaluatieformulier, zoals opgesteld door de lector van de onderwijsinstelling, bijzonder eenzijdig is, gezien er hoofdzakelijk rekening werd gehouden met de beoordeling door deze stagementor. Ze merkt op dat ook de interne beroepscommissie hoofdzakelijk het stageverslag van deze stagementor naar voor brengt ter staving van het eindevaluatieformulier. Bovendien is het volgens de verzoekende partij opvallend dat de interne beroepscommissie zich geen vragen stelt bij de houding van de stagementor dewelke een negatieve beoordeling heeft gegeven, alsook dat de interne beroepscommissie geen oog heeft voor het gebrek aan motivatie van de beoordeling, geen oog heeft voor het foutief invullen van de evaluatieformulieren, geen oog heeft voor het gebrek aan begeleiding, etc. De verzoekende partij benadrukt dat de beoordeling van de mentoren sterk verschillen van deze door de stagebegeleidster (lector).
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
24
Rolnr. 2015/051 – 7 juli 2015 Verzoekende partij haalt verder aan dat de communicatie met de stagementor die de negatieve evaluatie gegeven heeft alsook met de stageverantwoordelijke van de betrokken stageschool bijzonder moeilijk verliep en dat hij vaak geen antwoord kreeg op zijn e-mails. Hierdoor duurde het uiteindelijk bijzonder lang alvorens de verzoeker een concrete afspraak kon maken met de mentor en daardoor was er op dat ogenblik geen tijd meer om de noodzakelijke obervatiestages optimaal te kunnen volbrengen. Dit heeft volgens de verzoekende partij de begeleiding, de beoordeling en de inhoud van de stage ernstig gehypothekeerd. Ze benadrukt dat er dan ook vraagtekens gesteld kunnen worden bij de eindbeoordeling van de mentor. Ten slotte stelt de verzoekende partij dat de wijze waarop de stagementor de beoordeling heeft uitgevoerd bijzonder opvallend is. Zo heeft de mentor het formulier met de hand ingevuld, terwijl gevraagd werd het digitaal in te vullen alsook werden er aspecten geëvalueerd die helemaal niet van toepassing waren op de stageplaats (zoals kerntaak 2). Bovendien merkt de verzoekende partij op dat de stagementor enkel een algemene evaluatie van de stage heeft gegeven, zonder motivering voor de beoordeling van de diverse kerntaken. Op het voorstel van de stagementor tot verlengde stage kon omwille van tijdsgebrek bovendien onmogelijk worden ingegaan. Verwerende partij stelt dat de gegeven argumentatie van de verzoekende partij niet correct en/of selectief is aangezien de verzoekende partij enkel melding maakt van de positieve punten en hierbij enkel naar een aantal verslagen van mentoren verwijst. De verwerende partij benadrukt dat de interne beroepscommissie terecht geoordeeld heeft dat de eindevaluatie voor het opleidingsonderdeel op een gemotiveerde wijze en conform de studiefiche en geldende stagereglementen tot stand is gekomen. Zo heeft de student tijdens de stage verschillende stagebezoeken gekregen van de leden van de evaluatiecommissie. Daarnaast blijkt uit het syntheseverslag dat de verzoekende partij de vereiste competenties voor het opleidingsonderdeel niet heeft behaald vermits voor geen van de 4 kerntaken aan het vereiste niveau 3 werd voldaan. De verwerende partij meent dat uit een grondige nalezing van de motivering er niet anders kan geconcludeerd worden dan dat de (weinige) positieve punten niet opwegen tegen de veelvuldig opgesomde tekorten. Bovendien werd de student volgens de verwerende partij grondig begeleid en kreeg hij telkens feedback. Daarnaast merkt de verwerende partij nog op dat er door de verzoekende partij ten onrechte geen melding wordt gemaakt van, laat staan rekening gehouden wordt met, het stageportfoliogesprek. Ten slotte stelt de verwerende partij dat het syntheseverslag gesteund is op de evaluaties van de lectoren en mentoren alsook dat het verslag van de stagementor die een negatieve evaluatie gegeven heeft hierin niet onbelangrijk is geweest. De verwerende partij merkt hierbij op dat de interne beroepscommissie terecht de argumentatie van de evaluatiecommissie gevolgd is alwaar deze gesteld heeft dat de student geacht wordt op elke stageplaats, en derhalve ook in het secundair onderwijs, het vereiste minimumniveau te behalen. 5.1.2. Beoordeling door de Raad De Raad herinnert eraan dat het hem niet toekomt om zijn appreciatie over de verdiensten van een student in de plaats te stellen van die van de bevoegde instanties van de onderwijsinstelling. De Raad ziet er wel op toe dat de bestreden beslissingen op regelmatige wijze tot stand zijn gekomen en binnen de grenzen van de redelijkheid liggen. Verder geldt als vaste rechtspraak in geval van een betwisting van een stage (waar doorgaans meerdere actoren bij betrokken zijn) dat het meestal op basis van de onderwijsreglementering de docenten zijn, en niet de mentoren, die op grond van eigen vaststellingen en ijkpunten bevoegd zijn voor de eindevaluatie van de studenten met dien verstande dat o.m. de verslagen en de evaluaties van de mentoren elementen zijn die door de docenten, en dus ook door de examencommissie, moeten betrokken worden in de eindevaluatie. Dit is ook in casu het geval. De Raad herinnert er ook aan dat een negatieve evaluatie niet onrechtmatig wordt wegens een gebrekkige begeleiding, behoudens zeer uitzonderlijke omstandigheden waarvan de directe impact op de negatieve evaluatie duidelijk is.
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
25
Rolnr. 2015/051 – 7 juli 2015 Verzoekende partij klaagt er in essentie over dat er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die tot gevolg hebben dat de beoordeling van de competenties niet betrouwbaar is gebeurd. Zij doelt hier meer specifiek op de stage secundair onderwijs (SO) die zij aflegde in de VIPschool waar zij, aldus verzoekende partij, gebrekkig werd begeleid en niet correct geëvalueerd is door de mentor. Deze stage bleek doorslaggevend om haar ondanks de zeer positieve verslagen van de mentoren in de overige vijf stageplaatsen een negatieve eindevaluatie te geven. In casu komt de Raad tot de volgende vaststellingen en overwegingen: (1) de stage van verzoekende partij betrof in totaal 117 uren waarvan de betwiste (slecht beoordeelde stage) slechts 12 uren innam; (2) de stagementoren van de overige 5 stageplaatsen quoteerden verzoekende partij op niveau 3, wat inhield dat zij de competenties had verworven. Zoals telkens bleek uit de vaak zeer positieve argumentatie van de verschillende mentoren aangeduid bij de vier kerntaken (“de band met de kinderen was zeer positief; het was knap hem aan het werk te zien, de laatste lessen stond ........ er echt; hij slaagde erin om duidelijk aan deze punten te werken met een groot zichtbaar resultaat; De lessen netjes bedacht en uitgewerkt….knap gedaan; de leerlingen voelden zich op gemak en genoten van de les; ........ is zeer goed in staat zichzelf te evalueren en bij te werken; het was een zaligheid om hem bezig te zien….”); (3) in het stageverslag van de mentor stage SO, wat als enige negatief was, was er geen enkele motivering per kerntaak opgegeven. In de algemene conclusie werd enkel zeer algemeen geformuleerd dat verzoekende partij de gevraagde doelen en vaardigheden voor een derde jaar niet had bereikt wegens: beginnersfouten (onder invloed stress of van de groep); chaotische les; weinig voorbereiding (zowel schriftelijk als mentaal); (4) een tegenstelling tussen verslagen van mentoren en deze van de lectoren is niet ongebruikelijk, maar waar het om gaat is of de evaluatie van de lectoren op zich stand houdt mede in het licht van de verschillende verslagen van de mentoren. De Raad moet echter vaststellen dat de positieve verslagen van de vijf mentoren in de synthese van het eindevaluatieformulier van de lector enkel aan bod kwamen in een negatieve connotatie dat “’hoewel de meeste mentoren van de stages die ........ buiten het onderwijs heeft gelopen, de stages voldoende achten’ bleef communicatie een werkpunt”. De Raad stelt op basis van de stukken in het dossier vast dat ook de beoordeling voor de overige stages in onderwijs BAO (12 uren) en BUO (36 uren) verzoekende partij als voldoende werd beoordeeld door de betrokken mentoren. In de conclusie wordt enkel (opnieuw in een negatieve connotatie) melding gemaakt van een positieve evolutie in het basisonderwijs (op niveau 3) die zich niet heeft doorgezet naar het secundair onderwijs. In casu wijst de Raad verder concreet onder meer op de discrepantie tussen het mentorverslag van de onderwijsstage bijzonder basisonderwijs (type 3) waar verzoekende partij op kerntaak vier (Professionaliseren van jezelf en anderen) een beoordeling op niveau 4 (student toont de competentie op excellente wijze) kreeg met deze van de eindconclusie van de lector waarin duidelijk staat dat verzoekende partij voor kerntaak 4 faalt; (5) uit de negatieve synthese van het eindevaluatieformulier van de stagebegeleider (lector) blijkt verder dat de evaluatie van de stage secundair onderwijs doorslaggevend was voor de eindbeoordeling. In de algemene conclusie van het eindbeoordelingsformulier werden letterlijk de bewoordingen van de mentor stage SO overgenomen “beginnersfouten (onder invloed stress of van de groep), les chaotisch, weinig voorbereiding (zowel schriftelijk als mentaal)”; (6) het verslag van de interne beroepsinstantie (nogmaals bevestigd in de antwoordnota) stelt expliciet dat het verslag van de stagementor SO duidelijk meespeelt bij de eindbeoordeling. De student wordt geacht op elke stageplaats het minimumniveau te behalen. Een dergelijke beoordeling (hoewel niet opgenomen als criterium in de ECTS-fiche en het evaluatieformulier) is op zich niet kennelijk onredelijk. Vaststaande rechtspraak stelt dat het voldoende is dat de student één competentie niet behaalt om niet te slagen. Hier ligt het wel anders. Het feit dat op slechts één van de zes stageplaatsen een verslag van een mentor voorligt op grond waarvan alle competenties niet worden behaald, veronderstelt wel een afweging waarom deze discrepantie er is, temeer gezien het gewicht van die enige negatieve stage slechts zeer beperkt in uren doorweegt.
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
26
Rolnr. 2015/051 – 7 juli 2015 Al deze overwegingen en vaststellingen brengen de Raad er toe om te concluderen dat de stage SO doorslaggevend is geweest bij deze negatieve beoordeling. Dit knelt echter des te meer omdat juist deze stage behept is met een aantal bijzondere omstandigheden/gebreken waarvoor de verwerende partij geen oog heeft gehad: (1) specifieke omstandigheden van de stage omdat de leerlingengroep in het zevende jaar van het SO uit volwassenen bestaat; (2) geen reguliere en zeer summiere invulling van het evaluatieformulier door de mentor (zie hoger); (3) een slechte communicatie met de mentor als begeleider, wat geleid heeft tot een verkorte invulling van de stage wegens laattijdig starten. De Raad benadrukt dat ingeval een student opteert om zijn stage op een kortere wijze in te vullen (zoals in casu om het behalen van het diploma in januari mogelijk te maken) hij hiervan ook de gevolgen moet dragen. Dit neemt niet weg dat een instelling die hiertoe de toestemming geeft mede de verantwoordelijkheid draagt voor de goede organisatie hiervan. In casu blijkt uit het in het dossier toegevoegde mailverkeer (de eerste mail dateert van 26 september 2014) dat op veelvuldige vragen van de student slechts na verscheidene weken door de mentor werd gereageerd. Hierdoor kon een opstart van de reeds ingekorte stage slechts veel later (5 november 2014) beginnen en konden de observatielessen die normaliter vier lesuren in beslag nemen slechts voor 30 minuten doorgaan. Hierdoor is een essentiële voorbereiding van de stage (waarvoor de mentor een belangrijke begeleidingstaak heeft, aldus de studiegids) niet kunnen doorgaan (temeer gezien de specifieke doelgroep van volwassenen 7de jaar SO). Het feit dat verwerende partij aangeeft dat aan de verzoekende partij het aanbod is gedaan om de stage te verlengen acht de Raad niet doorslaggevend in het licht van de late mededeling van dit aanbod (een week voor het afsluitend stageportfoliogesprek) en de weinig concrete invulling van het aanbod (korte negatieve vermelding op het verslag van de mentor “Indien je wilt mag je altijd mijn ongelijk bewijzen in een verlengde stage”). De Raad acht deze omstandigheden in voldoende mate uitzonderlijk om in redelijkheid aan te nemen dat zij een beslissende invloed hebben gehad op de evaluatie, temeer gezien uit het dossier blijkt dat deze beperkte stage SO juist de doorslag heeft gegeven voor de negatieve beoordeling. De Raad aanvaardt in principe dat een eindbeoordeling zich in grote mate baseert op de eigen bezoeken van de studiebegeleider (die in casu beperkt maar wel zijn gebeurd) en één negatief mentorverslag van een korte stage, maar verwacht wel een verklaring voor het wegschrijven van een duidelijke eindconclusie ‘geslaagd’ van vijf andere stages wat niet voorligt in huidig dossier, temeer daar het mentorverslag waarmee wel rekening wordt gehouden behept is met een aantal bijzondere omstandigheden/gebreken. Het middel is in de aangegeven mate gegrond. De overige onderdelen dienen niet verder te worden onderzocht omdat zij niet tot een ruimere vernietiging kunnen leiden. 5.2. Het bij de Raad ingestelde beroep is gegrond. Besluit Om deze redenen beslist de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen na beraadslaging dat het beroep van de heer ........ ontvankelijk en gegrond is. De examenbeslissing en de beslissing van de interne beroepscommissie genomen in het kader van het intern beroep worden vernietigd. De bevoegde instantie van verwerende partij neemt uiterlijk op 20 juli 2015 een nieuwe beslissing rekening houdend met de hoger vermelde overwegingen. Bij de nieuwe beoordeling zal geen rekening gehouden worden met de stage SO en zal op basis van een aangepast Eindbeoordelingsformulier de verzoekende partij een nieuw stageportfoliogesprek hebben. De Raad verzoekt verwerende partij om hem in kennis te stellen van het gevolg dat aan het besluit wordt gegeven.
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
27
Rolnr. 2015/051 – 7 juli 2015
De Raad doet geen uitspraak over de kosten, aangezien hij daarvoor niet bevoegd is. Tegen dit besluit is een beroep bij de Raad van State mogelijk overeenkomstig artikel 14, § 2 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State en het Koninklijk Besluit van 30 november 2006 tot vaststelling van de cassatieprocedure bij de Raad van State. Dit beroep dient schriftelijk en aangetekend te gebeuren binnen de dertig dagen na kennisgeving van deze beslissing en ondertekend te zijn door een advocaat. Bij het beroep moeten zijn gevoegd een kopie van het aangevochten besluit, de bijgevoegde stukken dienen genummerd en geïnventariseerd te zijn, en zes eensluidend verklaarde afschriften van het beroep. Aldus beslist op 7 juli 2015 te Brussel. De voorzitter, Karla Van Lint
De bijzitters, Piet Versweyvelt
Jean Goossens
De secretarissen, Melissa Thijs
Freya Gheysen
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
28
Rolnr. 2015/059 – 7 juli 2015
Rolnr. 2015/059 - 7 juli 2015 Inzake
........ Verzoekende partij
Tegen een beslissing van de ........ Verwerende partij 1. Behandeling van de zaak De zaak van ........ werd behandeld op de openbare zitting van 7 juli 2015. Noch de verzoekende partij, noch de verwerende partij werden gehoord. De Raad heeft de zaak in beraad genomen. De Raad heeft acht geslagen op het verzoekschrift, de antwoordnota, de wederantwoordnota en de bij deze stukken toegevoegde documenten. 2. Voorwerp van het verzoekschrift Verzoekende partij tekent beroep aan tegen de initiële examenbeslissing d.d. 4 februari 2015 waarbij de verzoekende partij een score van 9/20 werd toegekend voor het opleidingsonderdeel ‘........’ en tegen de beslissing van de examencommissie van 6 maart 2015 genomen na extern beroep waarbij de eerder genomen examenbeslissing werd bevestigd. 3. Samenvatting van de feiten 3.1. Verzoekende partij is tijdens het academiejaar 2014-2015 ingeschreven in de bachelor in de geneeskunde. Het beroep betreft de examenbeslissing opleidingsonderdeel ‘........’ (9/20).
van
de
examencommissie
voor
het
3.2. Verzoekende partij stelde op datum van 5 februari 2015 een intern beroep in bij de voorzitter van de examencommissie van de onderwijsinstelling. 3.3. Bij beslissing van de examencommissie op datum van 12 februari 2015 werd het intern beroep ontvankelijk, maar ongegrond verklaard. De interne beroepsbeslissing stelde dat de score regelmatig tot stand is gekomen. De examencommissie was namelijk van oordeel dat het mathematisch gemiddelde op de verschillende onderdelen 9,4/20 was, afgerond naar het dichtstbijzijnde gehele getal 9/20. De beslissing op intern beroep werd bij e-mail van 12 februari 2015 aan verzoekende partij overgemaakt. 3.4. Bij aangetekend schrijven van 17 februari 2015 diende verzoekende partij een verzoekschrift in bij de Raad. Bij besluit nr. 2015/024 vernietigde de Raad de beroepsbeslissing d.d. 12 februari 2015 op grond van volgende overwegingen: “De Raad stelt vast dat de examencommissie zich in het kader van voorliggend intern beroep beperkt heeft tot het oordeel dat de eindscore een mathematisch correct berekend gemiddelde is, wat de verzoekende partij initieel niet betwist. De Raad stelt vast dat de verzoekende partij in haar wederantwoordnota op basis van de ter
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
29
Rolnr. 2015/059 – 7 juli 2015 beschikking gestelde informatie opwerpt dat de mathematische berekening niet correct is uitgevoerd daar zij uit de verklaringen van verwerende partij afleidt dat een score werd aangepast van een 7 naar een 8, waarbij echter nog de 7/10 in het berekende gemiddelde zou verwerkt zijn. De Raad stelt vast dat deze kritiek feitelijk faalt daar het gemiddelde van 9,4/20 enkel het resultaat kan zijn van een reeks deelscores m.i.v. 8/10. De Raad stelt evenwel vast dat de verzoekende partij ook opgeworpen heeft dat zij meer dan de helft van de vragen juist beantwoord heeft en toch niet geslaagd (minstens 10/20) is. Op basis van het dossier, in het bijzonder de ECTS-fiche (die overigens niet ingevuld werd) en de onduidelijke, niet-meegedeelde verdeelsleutel van de toe te kennen punten tussen de vragen (en/of beoordelaars), het feit dat de verwerende partij niet betwist heeft dat alle vragen een even groot gewicht hebben in de globale score, is de Raad van oordeel dat de interne beroepsinstantie onvoldoende geantwoord heeft in de beroepsbeslissing op de klacht van de verzoekende partij, in het bijzonder op het argument dat zij meende voor meer dan de helft van de vragen voldoende gehaald te hebben, maar toch een score lager dan 10/20 bekomt. Het gebrek aan antwoord klemt des te meer daar de beroepsbeslissing summier is en de beroepsinstantie noch de examenkopij, noch het modelantwoord, noch de scores per vraag en de weging bij de bestreden beslissing zelf meedeelt. Het ter beschikking stellen of verduidelijken van de beoordeling en deelscores in de procedure voor de Raad is evenwel laattijdig en kan dus niet aanvaard worden. In deze omstandigheden kan de Raad zich niet buigen over de redelijkheid van de beoordeling en de globale score. Het is eerst aan de examencommissie om een afdoende inhoudelijk antwoord te geven op de klacht van de verzoekende partij. Het middel is in de aangegeven mate gegrond.” 3.5. In opvolging van het vernietigingsbesluit heeft de examencommissie op 5 maart 2015 een nieuwe beslissing genomen waarbij verzoekende partij opnieuw als niet geslaagd werd verklaard voor het opleidingsonderdeel ‘........’ (9/20). De examenbeslissing stelde dat alle studenten, voor afname van het examen, op een correcte manier werden ingelicht over de manier waarop het examen ging verlopen en hoe het eindresultaat werd berekend. Dit werd ook niet door de studente ontkend. De examencommissie heeft het examen van studente ingekeken en heeft de antwoordsleutel en motivatie van de deelscores van dit examen opgevraagd. Op basis van de gegeven antwoorden, de antwoordsleutel en de motivatie voor elk van de 7 gescoorde onderdelen, blijft de examencommissie bij de eerder genomen beslissing om de studente een score van 9/20 toe te kennen voor het opleidingsonderdeel ‘........’, daar ze van mening is dat elke examenvraag op een correcte manier werd gescoord in overeenstemming met de antwoordsleutels en dat de studente niet voldoet aan de vereiste eindcompetenties van dit opleidingsonderdeel. Deze examenbeslissing werd bij e-mail van 6 maart 2015 aan verzoekende partij overgemaakt. 3.6 Bij aangetekend schrijven van 11 maart 2015 diende verzoekende partij een verzoekschrift in bij de Raad. 3.7 Bij schrijven d.d. 2 juli 2015 laat verzoekende partij weten dat zij het door haar ingestelde beroep bij de Raad niet langer wenst voort te zetten gezien zij intussen werd gedelibereerd en de bachelorgraad heeft behaald. De Raad ziet geen reden om deze afstand van beroep niet in te willigen. Besluit Om deze redenen stelt de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen na beraadslaging de afstand van beroep door ........ vast.
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
30
Rolnr. 2015/059 – 7 juli 2015 De beslissing van de examencommissie van 6 maart 2015 genomen na het extern beroep blijft gehandhaafd. De Raad doet geen uitspraak over de kosten, aangezien hij daarvoor niet bevoegd is. Tegen dit besluit is een beroep bij de Raad van State mogelijk overeenkomstig artikel 14, § 2 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State en het Koninklijk Besluit van 30 november 2006 tot vaststelling van de cassatieprocedure bij de Raad van State. Dit beroep dient schriftelijk en aangetekend te gebeuren binnen de dertig dagen na kennisgeving van deze beslissing en ondertekend te zijn door een advocaat. Bij het beroep moeten zijn gevoegd een kopie van het aangevochten besluit, de bijgevoegde stukken dienen genummerd en geïnventariseerd te zijn, en zes eensluidend verklaarde afschriften van het beroep. Aldus beslist op 7 juli 2015 te Brussel. De voorzitter, Karla Van Lint
De bijzitters, Jean Goossens
Piet Versweyvelt
De secretarissen, Melissa Thijs
Freya Gheysen
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
31