Essentie uitspraak: De Afdeling acht het belang aan van het besluiten op basis van actuele en juiste gegevens zeer belangrijk. Hier is dat de meest recente versie van de Handreiking Risicoberekeningen Bevi. In de periode tussen het opleveren van het veiligheidsrapport en de besluitvorming heeft een update van deze Handreiking plaatsgevonden. Deze update is in de oorspronkelijke besluitvorming niet beschouwd. Omdat deze nadien wel beschouwd is, laat de Afdeling zien dat fouten ook hersteld kunnen worden. Noot van de commissie: De uitspraken II en III lijken op het eerste gezicht tegenstrijdig, maar de Afdeling redeneert hier netjes. In eerste instantie is er een vormfout gemaakt door niet met de meest actuele inzichten (verouderde versie HRB) rekening te houden. Het besluit van de raad wordt om die reden vernietigd. Vervolgens concludeert de Afdeling dat ter zitting is aangetoond dat het werken met de actuele versie van de HRB geen consequenties heeft voor het ‐inmiddels vernietigde‐ besluit van de raad. "..het Revi staat niet aan de realisering van het plan in de weg..". De Afdeling bepaalt vervolgens dat de gemeente door kan gaan met dit ruimtelijk plan. De informatie in dit tekstkader geeft de interpretatie van de redactiecommissie weer. Voor het totaaloverzicht van de juridische overwegingen wordt verwezen naar de bijgevoegde uitspraak van de rechter / Raad van State.
Uitspraken ZAAKNUMMER DATUM VAN UITSPRAAK TEGEN PROCEDURESOORT RECHTSGEBIED
200904971/1/R1 woensdag 22 december 2010 de raad van de gemeente Hillegom Eerste aanleg ‐ meervoudig Kamer 1 ‐ RO ‐ Zuid‐Holland
200904971/1/R1. Datum uitspraak: 22 december 2010
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: 1. [appellanten sub 1], wonend te Hillegom, 2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Draka Interfoam B.V., gevestigd te Hillegom, 3. [appellant sub 3], wonend te Hillegom, 4. [appellanten sub 4], allen wonend te Hillegom, 5. [appellanten sub 5], beiden wonend te Hillegom, appellanten, en de raad van de gemeente Hillegom, verweerder. 1. Procesverloop
Print deze uitspraak
E‐mail deze uitspraak
Bij besluit van 18 juni 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Fioretti college" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 juli 2009, Draka Interfoam bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 juli 2009, [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 juli 2009, [appellanten sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 juli 2009 en [appellanten sub 5] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 augustus 2009, beroep ingesteld. [appellanten sub 4] hebben de gronden van hun beroep aangevuld bij brief van 28 augustus 2009. Draka Interfoam heeft de gronden van haar beroep aangevuld bij brief van 26 augustus 2009. De raad heeft een verweerschrift ingediend. [appellanten sub 4] en de raad hebben nadere stukken ingediend. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. [appellanten sub 1], Draka Interfoam, [appellanten sub 4], [appellanten sub 5], de stichting Stichting Fioretti Teylingen en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 november 2010, waar [appellanten sub 1], bijgestaan door mr. P.H. Revermann, werkzaam bij Juridisch en Bestuurlijk Adviescentrum B.V., Draka Interfoam, vertegenwoordigd door mr. B. Baan, advocaat te Etten‐Leur, [appellanten sub 4], bij monde van [gemachtigde], [appellanten sub 5], en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.F.A. Dankbaar, advocaat te Haarlem, ing. J. Eskens, werkzaam bij Oranjewoud/Save, ing. T.F. Zeeman en ing. M.A. Heemstra, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar Stichting Fioretti Teylingen, vertegenwoordigd door mr. B.S. Friedberg, advocaat te Amsterdam, als partij gehoord. 2. Overwegingen Intrekking 2.1. Ter zitting hebben [appellanten sub 4] de beroepsgrond die ziet op de terinzagelegging van stukken ingetrokken. Het plan 2.2. Het plan voorziet in nieuwbouw voor een brede scholengemeenschap met een multifunctionele toneel‐ en culturele zaal, een sportzaal en een ballet‐ en muziekschool (hierna: Fioretti college) op het voormalig evenemententerrein aan de N208. Formele aspecten 2.3. [appellant sub 3] voert aan dat tijdens zijn bezoek aan het gemeentehuis op 15 juli 2009 ten onrechte niet alle op het plan betrekking hebbende stukken ter inzage lagen. 2.3.1. Deze beroepsgrond heeft betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit. 2.4. [appellanten sub 4] stellen dat de watertoets waarnaar in de plantoelichting wordt verwezen, niet aan dit plan ten grondslag mag worden gelegd. Deze watertoets is immers niet verricht in het kader van dit plan, maar in het kader van een vrijstellingsverzoek van het voorgaande bestemmingsplan. 2.4.1. Ingevolge artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro), gaan een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor vergezeld van een toelichting, waarin is neergelegd een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de
waterhuishouding. 2.4.2. De raad heeft in zijn reactie op de zienswijze toegelicht dat het verzoek om vrijstelling van het voorgaande bestemmingsplan zag op dezelfde ruimtelijke ontwikkeling als die in het onderhavige plan voorligt. Volgens de raad kan de watertoets met inbegrip van de instemming van het Hoogheemraadschap van Rijnland met deze watertoets daarom ook aan dit plan ten grondslag worden gelegd. Niet aannemelijk is geworden dat dit standpunt onjuist is. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat met de waterhuishoudkundige gevolgen rekening is gehouden en dat is voldaan aan voormeld artikel van het Bro. 2.5. [appellant sub 3] stelt dat wat betreft de Nota Ruimte 2004, welke volgens de plantoelichting als beleidskader is gehanteerd, geen rekening is gehouden met de wijzigingen daarvan ten gevolge van de Monitor Ruimte van 22 april 2008. 2.5.1. De raad heeft in de zienswijzennota terecht gesteld dat de Monitor Ruimte door het Planbureau voor de Leefomgeving wordt uitgevoerd en dat de resultaten daarvan worden gebruikt voor een actualisatie van het beleid in de Nota Ruimte. Een dergelijk actualisatie en tevens wijziging van de Nota Ruimte heeft nog niet plaatsgevonden, zodat de Nota Ruimte van 2004 de meest actuele versie is. Behoefte 2.6. [appellant sub 3] betoogt dat de behoefte aan een nieuwbouwlocatie voor het Fioretti college ontbreekt. Hierbij wijst hij erop dat het leerlingenaantal al is teruggelopen van 1100 naar 900. 2.6.1. Volgens het verweerschrift en de plantoelichting is het Fioretti college thans verdeeld over vijf locaties en kunnen met het plan drie locaties worden samengevoegd. De raad stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat nieuwbouw noodzakelijk is voor de inrichting van het onderwijs, maar ook omdat de bestaande gebouwen niet langer voldoen en dringend aan renovatie toe zijn, hetgeen de Stichting Fioretti Teylingen ter zitting heeft bevestigd. Daarbij heeft de Stichting Fioretti Teylingen ter zitting onweersproken gesteld dat het leerlingenaantal thans stijgt. Tegen deze achtergrond heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat met het plan wordt voorzien in een behoefte. Dit betoog faalt. Externe veiligheid 2.7. Draka Interfoam, [appellant sub 3], [appellanten sub 4] en [appellanten sub 5] stellen zich op het standpunt dat het plan te risicovol is, gelet op het gevaar dat het nabijgelegen bedrijf Draka Interfoam met zich brengt. [appellant sub 3] betoogt dat ook het tankstation aan de Van den Endelaan ten zuid‐oosten van Draka Interfoam een verhoogd risico met zich brengt en dat hiermee ten onrechte geen rekening is gehouden. Draka Interfoam, [appellant sub 3], [appellanten sub 4] en [appellanten sub 5] voeren aan dat onvoldoende dan wel onzorgvuldig onderzoek is verricht naar de externe veiligheid. Bovendien is niet gebleken dat is uitgegaan van de meest actuele regelgeving in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (hierna: Revi) en dat daaraan kan worden voldaan, aldus Draka Interfoam en [appellant sub 3]. Voorts stelt Draka Interfoam dat bij de berekening van de veiligheidsrisico's geen rekening is gehouden met herziene inzichten ten aanzien van de probitrelatie voor tolueendiisocynaat (hierna: TDI) noch met de planologische mogelijkheid van verplaatsing van haar gebouwen en tanks in noordelijke richting. Volgens [appellanten sub 5] leidt het plan tot een onaanvaardbare vermindering van de zelfredzaamheid van personen. Draka Interfoam, [appellanten sub 4] en [appellanten sub 5] stellen dat vanwege hun voornoemde bezwaren tevens ten onrechte is afgeweken van de richtafstand voor het aspect gevaar in de brochure Bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse gemeenten (hierna: de VNG‐Brochure). 2.7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan in overeenstemming is met de regelgeving op het gebied
van externe veiligheid. Volgens de plantoelichting baseert hij zich hierbij op het rapport "Nieuwbouwplan Fioretti college te Hillegom" van 25 september 2008 van Save en de kwantitatieve risicoanalyse (hierna: QRA) van Save/Oranjewoud van 13 december 2007. De raad heeft zich aangesloten bij de conclusie in voornoemde rapporten dat door de realisatie van het Fioretti college het groepsrisico als gevolg van Draka Interfoam licht zal toenemen, maar onder de oriëntatiewaarde blijft en dat het plaatsgebonden risico ruim onder de grenswaarde blijft. De raad stelt wat betreft het groepsrisico dat het aantal slachtoffers bij een goed noodplan sterk kan worden gereduceerd, zodat het aantal mogelijke slachtoffers niet zal toenemen. Verder stelt hij dat de school voor hulpdiensten bereikbaar is via de Van den Endelaan/N208, de Van Waverenstraat en De Kwekerij en dat daarmee wordt voldaan aan de eisen die de brandweer heeft gesteld. Volgens de plantoelichting heeft de raad het tankstation in de nabijheid van het plangebied in zijn afweging buiten beschouwing gelaten, nu bij dit tankstation sinds 2005 geen LPG meer wordt opgeslagen en verkocht. De raad stelt in zijn verweerschrift dat de onderzoeken naar externe veiligheid weliswaar dateren van vóór de laatste wijzigingen van het Bevi en het Revi, maar dat deze wijzigingen niet van invloed zijn op de onderzoeksconclusies wat betreft het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hierbij verwijst hij naar een brief van onderzoeksbureau Save van 10 november 2009. Verder stelt de raad in zijn verweerschrift dat het plan wat betreft de externe veiligheid in overeenstemming is met de aanbevelingen van het provinciaal bestuur. Volgens de plantoelichting stelt hij zich tevens op het standpunt dat gelet op de verrichte onderzoeken gemotiveerd is afgeweken van de richtafstand in de VNG‐Brochure voor het aspect gevaar. 2.7.2. Volgens de plantoelichting en het deskundigenbericht ligt het bedrijf Draka Interfoam dat foam fabriceert, een product dat onder meer wordt toegepast in de matrasindustrie, ten zuiden van het plangebied op een afstand van ongeveer 40 meter. De afstand van de grens van de inrichting van Draka Interfoam tot het plangebied met de bestemming "Maatschappelijk ‐M‐" bedraagt ongeveer 50 meter. Voorts is in het deskundigenbericht vermeld dat bij de fabricage van foam chemische reacties plaatsvinden en dat bij de inrichting van Draka Interfoam 2,4‐ TDI in een hoeveelheid tot 95 ton wordt opgeslagen. Uit het deskundigenbericht volgt verder dat aan de Van den Endelaan/N208 direct ten zuid‐oosten van Draka Interfoam een tankstation is gevestigd, waarvan de LPG‐installatie sinds enkele jaren buiten werking is gesteld. 2.7.3. Volgens de plantoelichting is de VNG‐Brochure uit 2007 gebruikt bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de afstand tussen het Fioretti college en Draka Interfoam als milieubelastende functie. In de plantoelichting is vermeld dat niet wordt voldaan aan alle toepasselijke richtafstanden, maar dat daarvan indien nodig gemotiveerd is afgeweken. Volgens het deskundigenbericht valt Draka Interfoam onder de categorie kunststofverwerkende bedrijven zonder fenolharsen of onder de categorie overige chemische produktenfabrieken n.e.g. Voorts is in het deskundigenbericht vermeld dat Draka Interfoam niet kan worden aangemerkt als organische chemische grondstoffenfabriek met SBI‐code 2414.1 vallend onder de Richtlijn 96/82/EG van de Raad van de Europese Unie van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (hierna: de Richtlijn). Niet aannemelijk is geworden dat dit onjuist is. In bijlage 1 van de VNG‐Brochure uit 2007 wordt met betrekking tot de categorie kunststofverwerkende bedrijven zonder fenolharsen en de categorie overige chemische produktenfabrieken n.e.g. een richtafstand tot woningen gehanteerd van 100 onderscheidenlijk 200 meter voor het aspect gevaar. De in de VNG‐Brochure opgenomen afstanden zijn indicatief en daarvan mag gemotiveerd worden afgeweken. De Afdeling zal in het navolgende aan de hand van de beroepsgronden beoordelen of in geval van een afstand van ongeveer 50 meter en gelet op de verrichte onderzoeken, deugdelijk gemotiveerd is afgeweken van de in de VNG‐Brochure genoemde richtafstand voor het aspect gevaar. 2.7.4. De Afdeling stelt vast dat het Bevi van toepassing is op het bedrijf Draka Interfoam. Volgens het deskundigenbericht is het Bevi op het tankstation dat direct ten zuiden van Draka Interfoam aan de Van den Endelaan is gevestigd niet van toepassing. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat dit onjuist is. Derhalve hoefde de raad het tankstation niet in het onderzoek
naar externe veiligheid te betrekken. 2.7.5. Ingevolge artikel 5, eerste lid, in samenhang met artikel 13 van het Bevi, zoals dit luidde ten tijde van het bestreden besluit en voor zover hier van belang, neemt het bevoegd gezag bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan op grond waarvan de bouw of vestiging van kwetsbare objecten wordt toegelaten, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico van 10‐6 genoemd in artikel 8, eerste lid, in acht en wordt in de plantoelichting verantwoording afgelegd over het groepsrisico van de voor dat besluit van belang zijnde, aanwezige inrichtingen. Artikel 13, eerste lid, onder b, van het Bevi bevat een oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Onder groepsrisico wordt ingevolge artikel 1, eerste lid, sub j, van het Bevi verstaan: de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. Onder plaatsgebonden risico wordt ingevolge sub o, verstaan: risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is. Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a tot en met i, van het Bevi moeten in de toelichting bij een bestemmingsplan in elk geval worden vermeld: (a) de aanwezige en de op grond van dat besluit te verwachten dichtheid van personen in het invloedsgebied van de inrichting of inrichtingen die het groepsrisico mede veroorzaakt of veroorzaken, voor zover het invloedsgebied ligt binnen het gebied, waarop dat besluit betrekking heeft, op het tijdstip waarop dat besluit wordt vastgesteld; (b) het groepsrisico per inrichting op het tijdstip waarop dat besluit wordt vastgesteld en de bijdrage van de in dat besluit toegelaten kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten aan de hoogte van het groepsrisico, vergeleken met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10‐5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10‐7 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10‐9 per jaar; (c) indien mogelijk, de maatregelen ter beperking van het groepsrisico die worden toegepast door degene die de inrichting drijft, die dat risico mede veroorzaakt en, indien van toepassing, de voorschriften die zijn of worden verbonden aan de voor die inrichting geldende vergunning bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer; (d) indien mogelijk, de maatregelen ter beperking van het groepsrisico die in dat besluit zijn opgenomen; (e) de voorschriften ter beperking van het groepsrisico die het bevoegd gezag voornemens is te verbinden aan de voor een inrichting, die behoort tot een categorie van inrichtingen ten behoeve waarvan dat besluit wordt vastgesteld, te verlenen vergunning bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer; (f) de voor‐ en nadelen van andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico, (g) de mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen tot beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst, (h) de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval in de inrichting die het groepsrisico veroorzaakt of mede veroorzaakt, waarvan de gevolgen zich uitstrekken buiten de inrichting, en (i) de mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied van de inrichting die het
groepsrisico veroorzaakt of mede veroorzaakt, om zich in veiligheid te brengen, indien zich in die inrichting een ramp of zwaar ongeval voordoet. Ingevolge artikel 7, van het Revi, in samenhang met artikel 1, eerste lid, onder d, l en m, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bestreden besluit en voor zover hier van belang, worden het plaatsgebonden risico, onderscheidenlijk het groepsrisico, berekend met toepassing van de rekenmethodiek Bevi, bestaande uit Safeti‐NL versie nr. 6.53, uitgave 2007, en de Handleiding Risicoberekeningen Bevi, versie nr. 3.1, uitgave januari 2009. 2.7.6. In het rapport "Nieuwbouwplan Fioretti college te Hillegom" van 25 september 2008 van Save en de QRA van 13 december 2007, is vermeld dat het plaatsgebonden risico als gevolg van Draka Interfoam onder de grenswaarde van 10‐6 per jaar blijft. Voorts volgt uit voornoemd rapport en de QRA dat het groepsrisico als gevolg van Draka Interfoam ter plaatse van de nieuwbouw door de realisatie van het Fioretti college licht zal toenemen. Daarbij is vermeld dat het berekende groepsrisico resulteert in een maximum aantal slachtoffers van 1 en dat door de realisatie van het Fioretti college het maximum aantal slachtoffers niet toeneemt. 2.7.7. In de plantoelichting is verwezen naar het rapport "Nieuwbouwplan Fioretti college te Hillegom" van 25 september 2008 van Save waarin wordt ingegaan op de ingevolge artikel 13, aanhef en onder a tot en met i, van het Bevi genoemde aspecten. Voor zover Draka Interfoam, [appellant sub 3] en [appellanten sub 4] stellen dat onvoldoende onderzoek naar alternatieven is verricht, stelt de Afdeling vast dat in voornoemd rapport is ingegaan op drie alternatieve locaties, waarbij is aangegeven welke afwegingen van overwegend ruimtelijke aard, maar ook financiële aard hebben meegespeeld bij de uiteindelijke locatiekeuze. In zoverre is niet van onvolledigheid gebleken. Voorts is niet gebleken dat deze afwegingen onzorgvuldig zijn geweest. Derhalve bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad deze niet in de besluitvorming heeft mogen betrekken. Het betoog van Draka Interfoam dat bij de beoordeling van alternatieven ten onrechte slechts rekening is gehouden met de functie van school en niet die van toneel‐ en culturele zaal, sportzaal en ballet‐ en muziekschool, ‐wat daarvan ook zij‐ leidt niet tot een ander oordeel. Niet valt in te zien waarom voornoemde afwegingen immers niet ook op deze functies van toepassing zijn. Overigens is in het verweerschrift vermeld dat de raad na bezwaren van het college van gedeputeerde staten tevens locatieverkenningen heeft laten verrichten door Rothengatter leefomgeving Consult, waarna het college van gedeputeerde staten in een brief van 22 april 2008 heeft ingestemd met de keuze voor het evenemententerrein. Ten aanzien van de stelling van [appellant sub 3] dat het onderzoeksrapport van Save niet zorgvuldig tot stand is gekomen, omdat het in opdracht van de raad is uitgevoerd, overweegt de Afdeling dat een bestuursorgaan zich kan wenden tot een externe adviseur met het oog op een zorgvuldige besluitvorming. Dat dergelijk onderzoek in opdracht van de raad wordt uitgevoerd betekent op zichzelf niet dat het onderzoek niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Het betoog van Draka Interfoam met verwijzing naar een brief van adviesbureau Peutz van 16 november 2009 dat de inzichten ten aanzien van de probitrelatie voor TDI zijn herzien en de veiligheidsrisico’s wellicht zijn onderschat, leidt niet tot het oordeel dat de raad in het bestreden besluit niet heeft kunnen uitgaan van het rapport "Nieuwbouwplan Fioretti college te Hillegom" van 25 september 2008 van Save en de QRA van 13 december 2007 van Save/Oranjewoud. Deze herziene inzichten zijn immers nog niet vastgelegd in de Handleiding Risicoberekeningen Bevi, welke artikel 7 in samenhang met artikel 1, eerste lid, onder d en l, van het Revi voor de berekening van het groepsrisico en het plaatsgebonden risico voorschrijft. Overigens is inmiddels een QRA van Save van 27 januari 2010 verschenen waaruit volgt dat deze herziene inzichten niet tot gevolg hebben dat, hoewel de risicocontour groter is geworden, niet kan worden voldaan aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico. Tevens volgt daaruit dat het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde blijft. De Milieudienst West‐Holland onderschrijft voornoemde onderzoeksresultaten. Voor zover Draka Interfoam wijst op de planologische mogelijkheid van verplaatsing van haar gebouwen en tanks in noordelijke richting en stelt dat daarmee ten onrechte geen rekening is gehouden, wordt overwogen dat ter zitting vast is komen te staan dat verplaatsing van gebouwen in noordelijke richting feitelijk niet mogelijk is, nu het bouwvlak op de gronden van Draka Interfoam reeds vrijwel geheel wordt benut. Voorts heeft de raad ter zitting onweersproken verklaard dat de tanks voor opslag van TDI niet in noordelijke richting kunnen worden verplaatst, omdat dan niet meer kan worden voldaan aan de richtlijnen voor het opslaan van gevaarlijke stoffen in de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS) van de Adviesraad Gevaarlijke Stoffen, waarvan naleving als voorschrift aan de milieuvergunning is verbonden. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel
dat de raad bij de berekening van de veiligheidsrisico's de ten tijde van het bestreden besluit vergunde inrichting van Draka Interfoam als uitgangspunt heeft kunnen nemen. Ten aanzien van het betoog van Draka Interfoam dat in het onderzoek naar externe veiligheid ten onrechte slechts rekening is gehouden met de scholengemeenschap en niet met de overige functies die in de nieuwbouw zullen worden gehuisvest, wordt als volgt overwogen. In het rapport "Nieuwbouwplan Fioretti college te Hillegom" van 25 september 2008 van Save is uitgegaan van een dichtheid van 1400 personen overdag en maximaal 650 personen in de avond en nacht in het plangebied binnen het invloedsgebied van Draka Interfoam. Volgens dit rapport is naast de realisatie van een scholencomplex rekening gehouden met de aanwezigheid van 12 gehandicapteneenheden, een sportzaal, een culturele zaal, een muziek‐ en balletschool en een kinderdagverblijf en peuterspeelzaal. Nu in de QRA van 13 december 2007 van Save/Oranjewoud is uitgegaan van dezelfde dichtheid van personen in het plangebied als in het rapport "Nieuwbouwplan Fioretti college te Hillegom" van 25 september 2008, is niet aannemelijk dat daarin geen rekening is gehouden met alle functies. Derhalve mist de stelling dat in de onderzoeksrapporten alleen rekening is gehouden met de functie van scholengemeenschap feitelijke grondslag. Wat betreft het betoog van [appellanten sub 4] dat onvoldoende vluchtwegen aanwezig zijn, overweegt de Afdeling als volgt. In de plantoelichting is vermeld dat het Fioretti college door hulpdiensten via twee wegen kan worden bereikt en te voet via drie wegen. Volgens het deskundigenbericht is de capaciteit van deze vluchtroutes toereikend om de gehele school te kunnen ontruimen. [appellanten sub 4] hebben met verwijzing naar het rapport "Contra expertise BEVI onderzoek Fioretti college/Draka Hillegom" van Artesis van 15 juni 2009 niet aannemelijk gemaakt dat de Van Waverenstraat niet voldoet aan de eisen van een vluchtweg. In het deskundigenbericht is weliswaar vermeld dat deze straat een relatief smalle maatvoering heeft, maar tevens is opgemerkt dat dit niet betekent dat de Van Waverenstraat niet is te gebruiken als calamiteitenroute. Hierbij is van belang dat de Intergemeentelijke brandweer Bollenstreek in een advies over de bereikbaarheid heeft bevestigd dat de inrichting van de weg voldoet aan de wensen en eisen van de brandweer. In de plantoelichting en het rapport "Nieuwbouwplan Fioretti college te Hillegom" van 25 september 2008 van Save is voorts ingegaan op het aspect zelfredzaamheid. Voor zover [appellanten sub 5] de zelfredzaamheid van onder meer gehandicapten en schoolkinderen ter discussie stellen, wordt overwogen dat het onderhavige plan een schoolgebouw met een multifunctionele toneel‐ en culturele zaal, een sportzaal en een ballet‐ en muziekschool mogelijk maakt en dat daarin niets wordt geregeld wat betreft het type gebruikers. Het plan sluit het treffen van voorzieningen voor toekomstige gebruikers, waaronder beperkt zelfredzamen, zoals lichamelijk gehandicapten en kinderen evenwel niet uit en volgens de plantoelichting zal aan dit aspect bij de daadwerkelijke uitvoering van het plan ook aandacht worden besteed. In deze procedure kunnen uitvoeringsaspecten echter niet aan de orde komen. 2.7.8. De veiligheidsrisico's in het rapport "Nieuwbouwplan Fioretti college te Hillegom" van 25 september 2008 en de QRA van 13 december 2007, zijn berekend met toepassing van het rekenpakket Safeti‐NL versie nr. 6.53, overeenkomstig artikel 7, van het Revi, in samenhang met artikel 1, eerste lid, onder l en m. De veiligheidsrisico's zijn voorts berekend met toepassing van de Handleiding Risicoberekeningen Bevi versie nr. 3.0. Zoals hiervoor in 2.7.5. is overwogen gold ten tijde van het bestreden besluit echter versie nr. 3.1. Nu is gerekend met een oudere versie dan die welke ten tijde van het bestreden besluit gold en uit het bestreden besluit niet blijkt waarom het reeds uitgevoerde onderzoek niet is geactualiseerd naar aanleiding van de wijziging van het Revi, waarbij versie nr. 3.1 is voorgeschreven, heeft de raad niet aangetoond dat de regelgeving inzake externe veiligheid niet aan het plan in de weg staat. Voor zover afwijking van de richtafstand voor het aspect gevaar in de VNG‐Brochure uit 2007 is gemotiveerd met voornoemde rapportages berust het besluit derhalve evenmin op een deugdelijke motivering. De betogen van Draka Interfoam, [appellant sub 3], [appellanten sub 4] en [appellanten sub 5] slagen in zoverre. 2.8. Volgens [appellanten sub 5] is het bestreden besluit in strijd met de Richtlijn.
2.8.1. Uit vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) volgt dat de uitvoering van een richtlijn de volledige toepassing ervan moet verzekeren. Het Hof heeft overwogen dat de vaststelling van nationale maatregelen die een richtlijn naar behoren uitvoeren, niet tot gevolg heeft dat de richtlijn niet langer gevolgen heeft, en dat een lidstaat ook na vaststelling van deze maatregelen gehouden blijft daadwerkelijk de volledige toepassing van de richtlijn te verzekeren. Derhalve kunnen particulieren zich voor de nationale rechter tegenover de staat beroepen op bepalingen van een richtlijn die inhoudelijk gezien onvoorwaardelijk en voldoende precies zijn, in alle gevallen waarin de volledige toepassing van de richtlijn niet daadwerkelijk verzekerd is, dit wil zeggen niet alleen in geval van niet‐uitvoering of onjuiste uitvoering van deze richtlijn, maar ook ingeval de nationale maatregelen die de betrokken richtlijn naar behoren uitvoeren niet zodanig worden toegepast dat het met de richtlijn beoogde resultaat wordt bereikt (arrest C‐62/00, Marks & Spencer, Jur. 2002, p. I‐6325 e.v. op p. 6358‐6359, ov. 26‐27). 2.8.2. De Afdeling overweegt dat de bepalingen van de Richtlijn bij besluit van 27 mei 1999 tot vaststelling van het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (hierna: BRZO 1999) en tot herziening van enkele andere besluiten in verband met de uitvoering van de Richtlijn zijn geïmplementeerd in onder meer het BRZO 1999. Niet is gesteld of gebleken dat de Richtlijn onjuist of onvolledig is geïmplementeerd. Verder geeft hetgeen [appellanten sub 5] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het BRZO 1999 zodanig wordt toegepast dat het met de Richtlijn beoogde resultaat niet wordt bereikt. Een rechtstreeks beroep op de bepalingen van de Richtlijn is in dit geval dan ook niet mogelijk. Deze beroepsgrond faalt. 2.9. [appellant sub 3] en [appellanten sub 5] stellen zich op het standpunt dat de komst van het Fioretti college op het voormalig evenemententerrein in strijd is met het provinciaal beleid inzake externe veiligheid. [appellanten sub 4] voeren aan dat niet is voldaan aan de voorwaarden die het college van gedeputeerde staten in de brief van 22 april 2008 heeft gesteld. 2.9.1. De raad stelt dat het college van gedeputeerde staten aanvankelijk bezwaren had, maar dat deze nu niet meer aan de orde zijn. 2.9.2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan is de raad niet gebonden aan provinciaal beleid dat is opgenomen in een structuurvisie of een ander beleidsdocument. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. Voor zover [appellant sub 3] doelt op strijd met het "Beleidsplan Groen, Water en Milieu" (hierna: Beleidsplan) van augustus 2006, overweegt de Afdeling als volgt. Het Beleidsplan is erop gericht de situering van gevoelige functies nabij bedrijven met een hoge milieucategorie, indien mogelijk, te voorkomen. Gelet hierop was, blijkens een brief van 27 februari 2007 van het college van gedeputeerde staten, een alternatieve locatie de inzet. In een brief van 22 april 2008 heeft het zijn standpunt evenwel herzien. Hiertoe heeft het college van gedeputeerde staten besloten nadat was gebleken dat het aspect externe veiligheid serieus is bezien en een verdere onderbouwing is gegeven dat binnen afzienbare termijn geen reële alternatieve locaties beschikbaar zijn. Verder heeft het college van gedeputeerde staten in de brief de voorwaarden gesteld dat het schoolterrein via meerdere routes kan worden ontvlucht, dat het terrein goed bereikbaar is voor hulpdiensten en dat de ontwikkeling met Draka Interfoam wordt afgestemd. Nu, gelet op hetgeen in 2.7.7. is overwogen, aan de twee eerstgenoemde voorwaarden is voldaan en volgens de plantoelichting een afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden, is de Afdeling van oordeel dat de raad het provinciale beleid inzake externe veiligheid voldoende in de afweging heeft betrokken. De betogen falen. Verkeer/parkeren 2.10. [appellanten sub 1], Draka Interfoam, [appellant sub 3] en [appellanten sub 4] betogen dat het plan een onaanvaardbare toename van de verkeersintensiteit tot gevolg heeft. [appellanten sub 1], Draka Interfoam en [appellant sub 3] betogen dat de verkeersveiligheid nadelig wordt beïnvloed, doordat het vrachtverkeer van en naar Draka Interfoam het fietsverkeer van en naar het Fioretti college zal kruisen. Draka Interfoam stelt tevens dat een gevaarlijke situatie ontstaat door het verdwijnen van een draaiplaats voor vrachtwagens die haar inrichting bezoeken en die is gesitueerd op de parkeerplaats ten noorden van haar bedrijf. Draka Interfoam en [appellanten sub 1] stellen dat de raad nog zoekt naar een oplossing voor enkele verkeersproblemen, maar dat
deze oplossing reeds uit het plan had moeten volgen. [appellanten sub 1] en [appellanten sub 4] kunnen zich voorts niet verenigen met de keuze om het Fioretti college, de wegen van en naar dit college en de bijbehorende parkeervoorzieningen in verschillende bestemmingsplannen op te nemen, nu volgens hen een onlosmakelijk verband daartussen bestaat. Draka Interfoam voert aan dat ten onrechte alleen de verkeerseffecten van de nieuwbouw zijn onderzocht, voor zover het de school betreft en niet van de overige functies. 2.10.1. De raad stelt zich in zijn verweerschrift op het standpunt dat het plan weliswaar enkele knelpunten oplevert voor de verkeersveiligheid, maar dat geen sprake is van ernstige gevolgen. Hierbij baseert hij zich volgens het verweerschrift en de plantoelichting op de "Mobiliteitseffecttoets Fioretticollege" van Goudappel Coffeng van 30 januari 2007. Verder stelt de raad dat het kaderstellend Hillegoms verkeers‐ en vervoersplan in september 2009 is vastgesteld en dat voorontwerpen van plannen zijn gemaakt, waarin de ontsluiting en toegangswegen voor fietsers zijn opgenomen en de ontsluiting van Draka Interfoam. Hij stelt verder dat een herstructureringsprocedure voor de Van den Endelaan/N208 gaande is en dat de herstructurering van de Van den Endelaan/N208 verbeteringen zal opleveren voor de verkeerssituatie. 2.10.2. In het deskundigenbericht is vermeld dat de maximumsnelheid op de Van den Endelaan/N208 ter hoogte van Draka Interfoam en het plangebied 50 kilometer per uur bedraagt. Ter plaatse heeft de Van den Endelaan/N208 twee gescheiden rijbanen, elk met twee rijstroken en aan beide kanten een vrij gelegen fietspad. Het gemotoriseerd verkeer en het fietsverkeer hebben alleen vanuit noordelijke richting vanaf de westelijke rijbaan of het naastgelegen fietspad toegang tot het bedrijfsterrein van Draka Interfoam. Wel is het plangebied via de Van den Endelaan/N208 vanuit beide richtingen bereikbaar via de oversteek ter hoogte van de gronden tussen Draka Interfoam en het plangebied. Volgens het deskundigenbericht gebruikt het vrachtverkeer van en naar Draka Interfoam de hoofdingang aan de Van den Endelaan/N208 en de zij‐ingang die via de Van den Endelaan/N208 bereikbaar is. 2.10.3. Volgens de "Mobiliteitseffecttoets Fioretticollege" van Goudappel Coffeng van 30 januari 2007 is voor de Van den Endelaan/N208 ter hoogte van het plangebied voor 2007 een verkeersintensiteit berekend van circa 11000 motorvoertuigen per etmaal, waarvan circa 1100 in de spits. Het aandeel middelzwaar en zwaar vrachtverkeer bedraagt circa 7 procent. 2.10.4. Vaststaat dat het plan de intensiteit van het fietsverkeer doet toenemen doordat ongeveer 90 procent van de circa 1100 leerlingen en maximaal 25 procent van het onderwijzend personeel van het Fioretti college per fiets naar school zal komen. Volgens de "Mobiliteitseffecttoets Fioretticollege" van Goudappel Coffeng van 30 januari 2007, zal ongeveer 86 procent het plangebied via de Van Endelaan/N208 bereiken en verlaten en 14 procent via de Van Waverenstraat dan wel de route langs de velden van het sportcomplex. Verwacht wordt dat het fietsverkeer met name zal toenemen een kwartier voor aanvang van het eerste lesuur. Niet is gebleken dat deze verkeersstromen zullen leiden tot infrastructurele problemen. Nu de ingebruikname van het Fioretti college volgens de "Mobiliteitseffecttoets Fioretticollege" van Goudappel Coffeng van 30 januari 2007 met name leidt tot een toename van fietsverkeer en de gemiddelde vertraging voor auto’s beperkt blijft, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ook anderszins geen infrastructurele problemen hoeven te worden verwacht. Ten aanzien van de verkeersveiligheid is in het deskundigenbericht vermeld dat, gelet op voornoemde verwachtingen en uitgaande van de huidige situatie, maatregelen noodzakelijk zijn, nu ter hoogte van het voorziene Fioretti college thans een oversteekmogelijkheid ontbreekt en het vanuit het plangebied nog niet is toegestaan om in noordelijke richting te fietsen. De raad is blijkens het verweerschrift voornemens verkeersmaatregelen te treffen die zijn uitgewerkt in het Hillegoms verkeers‐ en vervoersplan van september 2009 en het Variantendocument van 10 september 2009, waarbij inmiddels een keuze is gemaakt voor een wegontwerp. Dit ontwerp gaat uit van het principe "Duurzaam veilig", hetgeen inhoudt dat fietsers en voetgangers van het gemotoriseerd verkeer gescheiden zijn. In het ontwerp is voorzien in een fietspad met twee rijrichtingen ten westen van de rijbaan van de Van den Endelaan/N208 en ter hoogte van het plangebied, Draka Interfoam en het tankstation. Ook is voorzien in een oversteekmogelijkheid voor fietsers ter hoogte van het Fioretti college. Hieromtrent is in het deskundigenbericht vermeld dat desalniettemin niet is uit te sluiten dat fietsers en gemotoriseerd verkeer elkaar zullen kruisen en dat gemotoriseerd verkeer op enkele locaties rekening moet houden met fietsers uit twee rijrichtingen, zodat aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. De
raad heeft ter zitting verklaard dat verkeersmaatregelen zullen worden genomen en dat de voorziene rotonde dusdanig zal worden aangelegd dat de grote vrachtwagens met bestemming Draka Interfoam daar kunnen draaien. Tevens is gebleken dat de raad streeft naar een tussentijdse oplossing vanwege het verdwijnen van de mogelijkheid voor vrachtwagens om op de parkeerplaats ten noorden van Draka Interfoam te draaien. Voor zover [appellanten sub 1] en Draka Interfoam zich op het standpunt hebben gesteld dat nog onvoldoende duidelijk is welke verkeersmaatregelen zullen worden genomen, is van belang dat in een bestemmingsplan geen concrete verkeersmaatregelen kunnen worden opgenomen. Gelet op hetgeen hierover in de stukken, waaronder het deskundigenbericht is vermeld, is aannemelijk geworden dat de in het rapport beschreven verkeersmaatregelen kunnen en zullen worden genomen. Hetgeen [appellanten sub 1] en [appellanten sub 4] hebben aangevoerd omtrent de samenhang tussen omliggende gronden en het plangebied leidt niet tot het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om deze gronden niet in het plan op te nemen. Daarbij is van belang dat is gebleken dat de raad de omliggende gronden wel heeft meegenomen bij de verantwoording van het plan wat betreft de verkeersaspecten. Ten aanzien van het betoog van Draka Interfoam dat in de "Mobiliteitseffecttoets Fioretticollege" van Goudappel Coffeng van 30 januari 2007, alleen rekening is gehouden met de verkeerseffecten van de school, wordt overwogen dat uit het hoofdstuk "Vraagstelling en projectaanpak" volgt dat rekening is gehouden met alle functies. Daarbij stelt de raad zich volgens de zienswijzennota op het standpunt dat in het onderzoek kon worden volstaan met de beoordeling van de verkeerseffecten in de ochtendspits als drukste tijdsbestek. Hetgeen Draka Interfoam heeft aangevoerd geeft geen aanknopingspunt voor het oordeel dat dit standpunt onjuist zou zijn. Deze betogen falen. 2.11. [appellanten sub 4] stellen voorts dat de parkeerdruk zal toenemen. 2.11.1. De raad stelt in zijn verweerschrift dat in de directe omgeving van het Fioretti college zal worden voorzien in 212 parkeerplaatsen. Parkeerstudies hebben uitgewezen dat dit aantal toereikend is. 2.11.2. In de plantoelichting is vermeld dat in de nieuwe situatie 44 parkeerplaatsen in het plangebied en 168 parkeerplaatsen aan de Van den Endelaan/N208 aanwezig zullen zijn. Niet in geschil is dat het plan 44 parkeerplaatsen mogelijk maakt. Uit het deskundigenbericht volgt dat 212 parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd in de omgeving van en in het plangebied, hetgeen ook blijkt uit inrichtingsschetsen die ten behoeve van het plan zijn gemaakt. Niet is gebleken dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen parkeerproblemen te verwachten zijn. Daarbij is van belang dat voor het centrum en het Fioretti college gezamenlijk een maximale behoefte van 213 parkeerplaatsen op zaterdagmiddag is berekend, een maximale behoefte van 174 parkeerplaatsen doordeweeks overdag en een lagere maximale behoefte in de avonden en dat, indien nodig, het plan niet in de weg staat aan verwezenlijking van één extra parkeerplaats boven het aantal waarvan in de plantoelichting is uitgegaan. Voorts is in het deskundigenbericht vermeld dat de berekende behoeftes overeenstemmen met de CROW‐normen en de mobiliteitscijfers in het onderzoek "Mobiliteitseffecttoets Fioretti college" van Goudappel Coffeng van 30 januari 2007. [appellanten sub 4] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de raad zich niet op deze normen heeft mogen baseren. Dit betoog faalt. Geluid 2.12. [appellanten sub 1] voeren aan dat ten onrechte een (brom)fietsenstalling kan worden gerealiseerd aan de oostzijde van het plangebied. Voorts stellen zij dat de ontsluiting van het Fioretti college ten onrechte aan de oostzijde is gesitueerd. In dit verband vrezen zij voor een verslechtering van hun woon‐ en leefklimaat door geluidsoverlast die wordt veroorzaakt door scholieren. Hierbij wijzen zij met name op overlast van bromfietsverkeer. [appellant sub 3] vreest eveneens dat hij geluidsoverlast van het Fioretti college zal ondervinden. 2.12.1. Volgens de plantoelichting is de VNG‐Brochure gebruikt bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de afstand tussen milieugevoelige functies en het Fioretti college als milieubelastende functie. In de
plantoelichting is vermeld dat wordt voldaan aan de richtafstanden. Volgens het deskundigenbericht valt het Fioretti college onder de categorieën scholen voor basis‐ en algemeen voortgezet onderwijs, toneelzaal, dansschool en dergelijke en sportschool/gymnastieklokalen. In hetgeen [appellanten sub 1] en [appellant sub 3] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat dit onjuist is. In bijlage 1 van de VNG‐Brochure wordt met betrekking tot voornoemde categorieën een richtafstand tot woningen gehanteerd van 30 meter voor het aspect geluid. Volgens de VNG‐Brochure kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd als de omgeving is aan te merken als "gemengd gebied". Bij verlaging met één afstandsstap dient in dit geval een richtafstand tot woningen te worden gehanteerd van 10 meter. 2.12.2. De raad heeft zich in de zienswijzennota en het verweerschrift op het standpunt gesteld dat de ontsluiting voor fietsers en bromfietsers aan de oostzijde is gesitueerd en dat het plan aan die kant een fietsenstalling mogelijk maakt, zodat de verkeersstromen kunnen worden gescheiden. De Afdeling is van oordeel dat de raad aan dit veiligheidsaspect in redelijkheid een zwaarder gewicht heeft kunnen toekennen dan aan het belang van [appellanten sub 1] bij een beperking van geluidsoverlast. Hierbij is van belang dat de woningen van [appellanten sub 1] aan de Van den Endelaan 3 en 1 op minimaal 20 meter afstand zijn gelegen vanaf de aanrijroute voor fietsers en bromfietsers. Voorts is van belang dat wordt voldaan aan de richtafstand van 10 meter die op grond van de VNG‐Brochure in gemengd gebied moet worden aangehouden tussen enerzijds een school, een toneelzaal, een dansschool en dergelijke en een sportschool/ gymnastieklokaal en anderzijds een woning. Voor zover [appellanten sub 1] zich op het standpunt stellen dat geen sprake is van gemengd gebied, maar van een rustige woonwijk, wordt overwogen dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het gebied als gemengd kan worden aangemerkt, nu naast woningen andere functies voorkomen zoals een drukke weg, sportvelden, een kinderdagverblijf, een jongerencentrum en het bedrijf Draka Interfoam. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in het deskundigenbericht is vermeld dat het omgevingstype "gemengd gebied" in dit geval van toepassing is. Voorts is niet aannemelijk geworden dat als gevolg van het plan een zodanige geluidsoverlast van jongeren zal ontstaan dat de raad hieraan een zwaarder gewicht had moeten toekennen. Wat betreft geluidsoverlast van bromfietsverkeer is van belang dat ter zitting is gebleken dat de meeste leerlingen jonger dan zestien jaar zijn en gelet hierop nog niet op een bromfiets mogen rijden. De Afdeling merkt overigens op dat voor zover de Algemene plaatselijke verordening wordt overtreden, dat een kwestie van handhaving is die buiten het kader van de onderhavige procedure valt. Gelet op hetgeen hiervoor over de richtafstand is vermeld en in aanmerking genomen dat de woning van [appellant sub 3] op ruimere afstand tot het plangebied ligt dan de woningen van [appellanten sub 1], is de Afdeling van oordeel dat het betoog van [appellant sub 3] evenmin aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake zal zijn van onaanvaardbare geluidsoverlast. 2.13. Draka Interfoam vreest dat zij ten gevolge van het plan zal worden beperkt in haar bedrijfsvoering op het punt van geluid. Volgens haar kan op basis van het rapport "Akoestisch onderzoek voor de bouw van het Fioretti college" van Van de Klundert van 11 januari 2007 niet worden geconcludeerd dat daarvan geen sprake is, nu de gehanteerde rekenpunten niet in overeenstemming zijn met de omvang en massa van de bebouwing die het plan mogelijk maakt. Draka Interfoam stelt dat vanwege haar voornoemde bezwaar tevens ten onrechte is afgeweken van de richtafstand voor het aspect geluid in de VNG‐Brochure. 2.13.1. In de plantoelichting is met verwijzing naar het rapport "Akoestisch onderzoek voor de bouw van het Fioretti college" van Van de Klundert van 11 januari 2007 vermeld dat de geluidsbelasting van Draka Interfoam op de gevel van de school geen belemmering voor de milieuvergunning van Draka Interfoam oplevert. Dientengevolge heeft de raad afwijking van de richtafstand in de VNG‐Brochure gerechtvaardigd geacht. 2.13.2. Gelet op hetgeen hiervoor in 2.7.3. is overwogen valt Draka Interfoam onder de categorie kunststofverwerkende bedrijven zonder fenolharsen en de categorie overige chemische produktenfabrieken n.e.g. als bedoeld in de VNG‐Brochure. Voor deze categorie bedrijven wordt in de VNG‐Brochure een richtafstand tot woningen gehanteerd van 100 meter voor het aspect geluid. De Afdeling zal in het navolgende
aan de hand van het betoog van Draka Interfoam beoordelen of bij een afstand van ongeveer 50 meter als vermeld in 2.7.2. en gelet op het verrichte akoestisch onderzoek, deugdelijk gemotiveerd is afgeweken van de in de VNG‐Brochure genoemde richtafstand voor het aspect geluid. 2.13.3. In het rapport "Akoestisch onderzoek voor de bouw van het Fioretti college" van Van de Klundert van 11 januari 2007 is geconcludeerd dat de geluidsbelasting van Draka Interfoam op het Fioretti college in de dagperiode maximaal 45 dB(A) bedraagt. 2.13.4. De raad erkent in zijn verweerschrift dat de rekenpunten die in het akoestisch onderzoek zijn gehanteerd niet op de meest westelijk gelegen delen van de mogelijke bouwmassa van de school zijn geplaatst. Volgens hem is dit voor de berekening van de maximale geluidsbelasting echter niet nodig, nu duidelijk is dat de geluidsbelasting op de westelijk gelegen delen lager is. Niet aannemelijk is geworden dat dit onjuist is. Overigens is inmiddels een memo van Oranjewoud van 10 november 2009 verschenen. Daarin wordt bevestigd dat ter plaatse van de gehanteerde rekenpunten de hoogste geluidsbelasting is geconcentreerd. Voor het overige heeft Draka Interfoam niet aannemelijk gemaakt dat het hiervoor genoemde onderzoek zodanige gebreken vertoont dat de raad van de conclusie daarin niet heeft mogen uitgaan. Voorts heeft de raad zich op basis van dit onderzoek in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de geluidsbelasting van Draka Interfoam op het schoolgebouw niet zodanig zal zijn dat Draka Interfoam daardoor in haar bedrijfsvoering zal worden beperkt en dat gemotiveerd is afgeweken van de VNG‐Brochure. Daarbij wordt tevens in aanmerking genomen dat de richtafstanden zijn geschreven voor een rustige woonwijk en in dit geval, zoals vermeld in 2.12.2, sprake is van gemengd gebied. Het betoog van Draka Interfoam faalt in zoverre. Luchtkwaliteit 2.14. Draka Interfoam stelt dat uit de plantoelichting noch anderszins is gebleken dat wat betreft luchtkwaliteit kan worden voldaan aan het Besluit gevoelige bestemmingen dat op 16 januari 2009 in werking is getreden. 2.14.1. De raad stelt zich in zijn verweerschrift op het standpunt dat het Besluit gevoelige bestemmingen niet van toepassing is, nu de Van den Endelaan/N208 in de nabijheid van het plangebied geen provinciale weg is, maar een gemeentelijke weg. Verder stelt hij met verwijzing naar paragraaf 7.3 van de "Mobiliteitseffecttoets Fioretticollege" van Goudappel Coffeng van 30 januari 2007, dat zich geen overschrijdingssituatie voordoet. 2.14.2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, in samenhang met artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit gevoelige bestemmingen, voor zover hier van belang, vindt de uitoefening van een bevoegdheid of toepassing van een wettelijk voorschrift dat betrekking heeft op gebouwen, geheel of gedeeltelijk bestemd of in gebruik ten behoeve van voortgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen, waarvan de locatie geheel of gedeeltelijk zal zijn gelegen op een afstand van minder dan 50 meter vanaf de rand van een provinciale weg, en op die locatie sprake is van een overschrijding of dreigende overschrijding op of na het daarbij behorende tijdstip van een in voorschrift 2.1 of 4.1 van bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, op een zodanige wijze plaats dat deze niet leidt tot een toename van het aantal ter plaatse verblijvende personen. Ingevolge artikel 1 van het Besluit gevoelige bestemmingen, voor zover hier van belang, wordt in dit besluit en de daarop berustende bepalingen onder provinciale weg verstaan: autoweg als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of andere voor motorvoertuigen bestemde weg, voor zover in beheer bij de provincie. 2.14.3. Vaststaat dat de Van den Endelaan/N208 in de nabijheid van het plangebied geen provinciale weg is, maar een gemeentelijke weg, nu deze ter plaatse wordt beheerd door de gemeente en niet de provincie. Evenmin is op een afstand van minder dan 50 meter van het plangebied een andere provinciale weg gelegen. Derhalve is het Besluit gevoelige bestemmingen niet op deze situatie van toepassing. Dit betoog van Draka Interfoam faalt.
Privacy en zonlichttoetreding 2.15. [appellanten sub 1], [appellanten sub 4] en [appellant sub 3] stellen dat hun privacy zal verminderen. [appellanten sub 1] vrezen ook voor een beperkte zonlichttoetreding. In dit verband voeren [appellanten sub 1] aan dat het bouwvlak moet worden verplaatst in westelijke richting. 2.15.1. Volgens de raad is geen sprake van onaanvaardbare gevolgen wat betreft de toetreding van zonlicht en privacy. Hij acht het vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk om de school verder van de Van den Endelaan/N208 te situeren. 2.15.2. Wat betreft de gevolgen van de voorziene bebouwing is van belang dat het bouwvlak op een afstand van minimaal 30 meter van de erfgrens van de woningen van [appellant sub 3] en [appellanten sub 4] aan de zuid‐oostzijde van De Kwekerij is voorzien en op ongeveer 40 meter afstand tot de woningen van [appellanten sub 1] aan de Van den Endelaan. Weliswaar is schaduwwerking van de voorziene nieuwbouw bij deze afstanden niet uit te sluiten, maar de raad heeft dit in redelijkheid beperkt kunnen achten. Daarbij heeft hij in aanmerking kunnen nemen dat uit de bezonningsstudie is gebleken dat schaduwhinder grotendeels beperkt blijft tot de winterperiode, dat de woningen in de zomermaanden geen schaduwhinder ondervinden en dat in het voor‐ en najaar alleen de woning [appellant sub 1b] aan de [locatie a] enige schaduwhinder ondervindt, hetgeen voor een stedelijke omgeving niet ongebruikelijk is. Gezien de omstandigheid dat de gronden van het voormalig evenemententerrein thans grotendeels onbebouwd zijn, kan worden aangenomen dat de privacy van omwonenden in enige mate zal worden aangetast door de ter plaatse voorziene bebouwing. Niet gebleken is echter dat deze aantasting zodanig is dat hieraan een zwaarder gewicht had moeten worden toegekend. In dit verband merkt de Afdeling op dat geen blijvend recht bestaat om van bebouwing gevrijwaard te blijven. Voorts bedraagt de kortste afstand tussen de gevels van de woningen en het deel van de bebouwing dat 16 meter hoog mag worden ongeveer 45 meter tot de woningen op de percelen van De Kwekerij en 50 meter tot de woningen aan de Van den Endelaan. Deze afstanden zijn naar het oordeel van de Afdeling in een stedelijke omgeving niet ongebruikelijk. Daarbij is van belang dat in de huidige situatie relatief hoge bomen aanwezig zijn die volgens de raad deels behouden blijven en vooral in de zomer het zicht vanuit de toekomstige bebouwing gedeeltelijk zullen belemmeren. Met betrekking tot het betoog van [appellanten sub 1] dat het bouwvlak moet worden verplaatst in westelijke richting, overweegt de Afdeling dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beoordelingsvrijheid. De voor‐ en nadelen dienen in die afweging te worden meegenomen. In dit geval bestaat in hetgeen [appellanten sub 1] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad, omdat het vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk is om de school verder van de Van den Endelaan/N208 te situeren, niet in redelijkheid het door hen voorgestelde alternatief heeft kunnen afwijzen. Groen 2.16. [appellant sub 3] en [appellanten sub 4] stellen dat het plan leidt tot een onaanvaardbare vermindering van groen. [appellanten sub 4] achten het plan in zoverre in strijd met het streekplan Zuid‐Holland West, nu het gebied hierin is aangewezen als gebied voor openluchtrecreatie en stedelijk groen. 2.16.1. De raad stelt dat het verlies aan groen wordt gecompenseerd door het Beltpark als gebied voor openluchtrecreatie en stedelijk groen aan te wijzen. 2.16.2. Blijkens kaart 3 van het streekplan Zuid‐Holland West maken gebieden met de aanduiding
"openluchtrecreatiegebied en stedelijk groen" deel uit van het groenblauwe raamwerk. In het streekplan Zuid‐ Holland West is vermeld, voor zover hier van belang, dat in deze gebieden natuur, landbouw, recreatie, cultuur‐historie en water in sterk wisselende combinaties voor komen. Ze vormen verschillende landschappen met elk een geheel eigen karakter en bepalen voor een belangrijk deel de kwaliteit van de Deltametropool. Het beleid is erop gericht dit raamwerk robuust en duurzaam te maken. Robuust wil zeggen dat de verschillende functies een plaats hebben zonder dat de kwaliteit van het raamwerk als geheel wordt aangetast. Duurzaam wil zeggen dat het raamwerk als groenblauwe ruimte behouden blijft ook al kunnen de functies erin veranderen. 2.16.3. Zoals ook in 2.9.2 is overwogen is de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet gebonden aan provinciaal beleid dat is opgenomen in een structuurvisie of een ander beleidsdocument. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. Het plangebied is in het streekplan Zuid‐Holland West aangeduid met "openluchtrecreatie en stedelijk groen" en door de planverwezenlijking verdwijnt een deel van het structureel groen. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit verlies door de aanwijzing van het Beltpark als "openluchtrecreatie en stedelijk groen" kan worden gecompenseerd. Daarbij is van belang dat het college van gedeputeerde staten in een brief van 27 februari 2007 met deze compensatie heeft ingestemd. Het betoog van [appellanten sub 4] dat het Beltpark thans ook groen is en derhalve niet als compensatie kan dienen, faalt. Het park is nu immers niet in het streekplan Zuid‐Holland West aangeduid met "openluchtrecreatie en stedelijk groen". De raad stelt terecht dat dit groen een betere bescherming geniet zodra dit als "openluchtrecreatie en stedelijk groen" is aangeduid. Deze betogen falen. Financiële uitvoerbaarheid 2.17. Draka Interfoam en [appellant sub 3] voeren aan dat moet worden betwijfeld of het plan financieel uitvoerbaar is. In dit verband stellen zij dat aan het plan geen sluitende begroting ten grondslag ligt. Voorts is volgens hen niet duidelijk of rekening is gehouden met planschadeclaims. 2.17.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan financieel uitvoerbaar is. 2.17.2. In de plantoelichting is vermeld dat de gemeente voor een groot deel de kosten van het bouwplan voor haar rekening neemt en dat daarvoor budget is vrijgegeven. Daarnaast wordt met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst gesloten. Voorts is vermeld dat buro SRO in opdracht van de gemeente een planschade risicoanalyse heeft uitgevoerd en dat met de uitkomsten daarvan rekening is gehouden in de exploitatieopzet. Gelet hierop geven de betogen van Draka Interfoam en [appellant sub 3] geen aanleiding voor het oordeel dat het plan niet financieel uitvoerbaar is. Deze betogen falen. Overig 2.18. [appellanten sub 4] betogen dat het plan teveel afwijkt van het voorgaande bestemmingsplan. 2.18.1. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Dat die bestemmingen en voorschriften erg verschillen van het voorgaande planologische regime, is hierbij niet relevant. De raad komt immers in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het besluit omtrent het vaststellen van een bestemmingsplan. 2.19. [appellant sub 3] betoogt dat de bouwregels en de omschrijving van de bestemming "Maatschappelijk ‐ M‐" te ruim zijn geformuleerd en derhalve rechtsonzekerheid met zich brengen.
2.19.1. Ingevolge artikel 3.1, van de planregels, zijn de voor "Maatschappelijk ‐M‐" bestemde gronden bestemd voor sociaal‐culturele, sport‐ en educatieve instellingen alsmede instellingen voor openbare dienstverlening en/of openbaar bestuur; een en ander met bijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, en (on)bebouwde terreinen. Ingevolge artikel 3.2, bezien in samenhang met de verbeelding zijn ten behoeve van deze bestemming bouwvlakken, maximale bouwhoogtes en maatvoeringsvlakken opgenomen voor gebouwen. Voor bouwwerken zijn maximale hoogtes opgenomen. 2.19.2. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de begripsomschrijvingen van "Maatschappelijk ‐M‐" in artikel 3.1, van de planregels, alsmede de bouwregels in artikel 3.2, zeer gebruikelijke omschrijvingen zijn en dat het plan in zoverre niet onduidelijk of rechtsonzeker is. Voor zover [appellant sub 3] zich op het standpunt heeft gesteld dat in het plangebied een garage kan worden gevestigd, overweegt de Afdeling dat dit niet mogelijk is als het om een commercieel garagebedrijf gaat, maar wel ten behoeve van praktijkonderwijs. Dit betoog van [appellant sub 3] faalt. 2.20. Voor zover Draka Interfoam heeft aangevoerd dat de raad ongemotiveerd is afgeweken van de richtafstand voor geur, wordt overwogen dat Draka Interfoam zich in het beroepschrift op dit punt heeft beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. Draka Interfoam heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn. Conclusie 2.21. In hetgeen [appellanten sub 1] hebben aangevoerd ziet de Afdeling, gelet op hetgeen is overwogen in 2.10.4, 2.12.2 en 2.15.2, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van [appellanten sub 1] is ongegrond. 2.22. In hetgeen Draka Interfoam, [appellant sub 3], [appellanten sub 4] en [appellanten sub 5] hebben aangevoerd ziet de Afdeling, gelet op hetgeen in 2.7.8. is overwogen, aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7 in samenhang met artikel 1, eerste lid, onder d en l, van het Revi en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. 2.23. De Afdeling ziet aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. In dit verband wordt als volgt overwogen. 2.23.1. De Afdeling stelt vast dat inmiddels een QRA van 27 januari 2010 is verschenen, waarin de veiligheidsrisico’s zijn berekend met toepassing van versie nr. 3.2 van de Handleiding Risicoberekeningen Bevi, en de rekenmethodiek Safeti‐NL versie nr. 6.54, uitgave 1 juli 2009, welke het Revi thans voorschrijft. Voorts staat vast dat de QRA van 27 januari 2010 geen afwijkende resultaten heeft opgeleverd ten opzichte van het rapport "Nieuwbouwplan Fioretti College te Hillegom" van 25 september 2008. [appellant sub 3], [appellanten sub 4] en [appellanten sub 5] hebben hierop niet gereageerd. Wat betreft de reactie van Draka Interfoam op de nieuwe QRA dat daarin ten onrechte geen rekening is gehouden met de planologische mogelijkheid van verplaatsing van haar gebouwen en tanks in noordelijke richting, verwijst de Afdeling naar hetgeen zij hieromtrent heeft overwogen in 2.7.7. Gelet op het voorgaande alsmede gezien hetgeen in 2.7.6 is overwogen staat het Revi niet aan de realisering van het plan in de weg. 2.23.2. Gelet op hetgeen is overwogen in 2.23.1 is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid heeft kunnen afwijken van de richtafstanden voor gevaar in de VNG‐Brochure. Hierbij wordt nog in aanmerking
genomen dat de richtafstanden zijn geschreven voor een rustige woonwijk en dat daarvan in dit geval, gelet op het gestelde in 2.12.2. geen sprake is. 2.24. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten van Draka Interfoam en [appellanten sub 4] te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 3] en [appellanten sub 5] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van [appellanten sub 1] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Het verzoek van Draka Interfoam om de raad te veroordelen in de kosten van het opmaken van een deskundigenrapport wordt afgewezen, aangezien niet is gebleken dat Draka Interfoam kosten voor het laten opstellen van een deskundigenrapport heeft gemaakt in verband met de behandeling van het voorliggende beroep. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart de beroepen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Draka Interfoam B.V., [appellant sub 3], [appellanten sub 4] en [appellanten sub 5] gegrond; II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Hillegom van 18 juni 2009; III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven; IV. verklaart het beroep van [appellanten sub 1] ongegrond; V. veroordeelt de raad van de gemeente Hillegom tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Draka Interfoam B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 820,25 (zegge: achthonderdtwintig euro en vijfentwintig cent), waarvan € 805,00 (zegge: achthonderdvijf euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; veroordeelt de raad van de gemeente Hillegom tot vergoeding van bij [appellanten sub 4] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen; VI. gelast dat de raad van de gemeente Hillegom het voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) voor de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Draka Interfoam B.V., € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 3], € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellanten sub 4], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen, en € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellanten sub 5], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander, vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.G.C. Wiebenga, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, ambtenaar van staat. w.g. Wiebenga w.g. Nienhuis voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2010 466‐646.