IN MEMORIAM,
R. baron van Zuylen van Nijevelt. Den
Februari 1911 stierf na een langdurig en ziekbed de alomgeachte en beminde burgemeester van Wassenaar, tevens secretaris, wiens naam hierboven staat. was 24 Mei geboren te Pera Constantinopel, als jongste zoon van den toenmaligen Nederlandschen gezant aldaar, Mr. J. P. J. A. graaf van Zuylen van den later welbekenden minister van landsche Zaken en studeerde te Utrecht en verwierf daar den meesterstitel. 1 Mei 1896 tot burgemeester van Wassenaar benoemd, werd als opvolger van baron van Rhemen en 12 Dec. 1899 tot jagermeester der koningin in Zuid-Holland In beide betrekkingen heeft de leiding gehad in de groote veranderingen, die gemeente ondervond, door het verbrokkelen van het uitgebreid grondbezit Prins Frederik. Wassenaar is onder van bewind, van een stil, eenvoudig dorp, omringd door groote landgoederen, als het ware een voorstad, of liever tuinstad, geworden van de Residentie. Het aantal inwoners is er in die jaren sterk toegenomen;
naast den landbouw, vroeger het hoofdbestaan, heeft ook de de tuinbouw zich krachtig ontwikkeld, bloembollenteelt zich uitbreiden kon op eene nooit verHet is voor de gemeente een groot voorwachte recht geweest, in die jaren van evolutie, aan haar hoofd te hebben, een krachtig en flink burgemeester, die een open oog had voor hare nieuwe belangen, en bovenal, haar van harte lief had. In zijne qualiteit van jagermeester heeft baron van Zuylen op hoogst verdienstelijke wijze de reorganisatie van het jachtdepartement in zijne provincie tot stand van M. vooral de gebracht, toen na het koninklijke landgoederen Raephorst, Ter Horst en Eikenhorst een bijzonder belang verkregen, als jachtterrein van den Prins der Nederlanden. Wien had dan ook deze taak beter toevertrouwd kunnen worden, dan uitaan dezen ouderwetschen, stekend schutter, en jager met hart en ziel? Slechts weinigen is het gegeven, de groote verbeteringen, die aldaar hebben plaats gehad, ook wat betreft de onderkennen, maar ieder die op horige boerderijen, te de hoogte is van de vroegere en tegenwoordige toestanden, zal zeker, in gedachte hulde brengen aan het in den rechten zin van werk van dien het woord. Waarlijk, in meer dan een opzicht, heeft onze Hooge Landsvrouwe in baron van Zuylen een trouw dienaar verloren !
Kolonel
J.
LEERS.
De Kolonel LEERS.
Een militair levensbeeld. Na een lang en welbesteed leven en een eervolle Februari 1911 militaire loopbaan, overleed den Kolonel der Infanterie te Leiden de Frederik Johannes Godefridus Le er s. Geboren den December 1823, bereikte Le den van ruim 87 jaar. Niet als zijn vader, die, gedurende het Napoleontische op hoogst eervolle deelgenomen had aan tal van veldtochten in vele landen van Europa, en later tegen België. schitterend, ook aan de van den oorlog, met was het hem gegeven de al hare poëzie en al hare ellende, door eigen ervaring kennen. Moeizamer was zijn leven, want het te gleed voort op de stille wateren van den dienst in dikwerf kleine vredesgarnizoenen. Slechts nu en dan werd het afgewisseld door enkele kampen of oefeningen op meer uitgebreide schaal. Al geen den wijdt, vooral in jongen man, die zich aan den niet weggelegd. den aanvang boeit, het was voor op grond van het verleden alle reden Toch had
anders te verwachten, toon hij, in het einde van 1838, de nog niet ten volle 15 jaar oud, Infanterie in dienst trad als dingende naar den rang van officier”. Er was toen nog geen Instructie-Hataillon, ook Cadettenschool. Wel was de Militaire op 1 November 1836 heropend, maar de tijd ter voorbareiding tot het toelatingsexamen was te kort. slechts Er bestonden geen enkele kostscholen en Fransche scholen. Dat was eertijds, de opvoeding hunner kinderen, voor de ofìcisren met lage en zeer vele ringen, een per jaar, een ernstig, niet een overwegend bezwaar. Loer in De omstandigheden werden, spoedig dienst trad, niet gunstig voor de jongelieden, die zich Wel was in 1813 aan den krijgsdienst wilden onze onafhankelijkheid hersteld, en was deze door den slag van Waterloo bevestigd; wel hadden de jaren ‘31 en ‘32 onzen krijgsroem verhoogd; wel waren er lauwerkransen gevlochten voor de Oranje’s en de van en maar het, verzet België en de groote mogendheden was vruchteloos gebleven; de bevolking was den langdurigen oorlogstoestand moede en het veeljarige kantonnementslevan had niet alleen in het leger, maar ook daarbuiten wensehte vruchten voortgebracht. Bij het sluiten van den vrede in 1839, stonden wij met uitgeputte aan de grens van een staatsbankroet. Willem 1 deed afstand van de regeering en zijn zoon Willem met
heldenblood in de aderen, kon in het van het maar weinig doen. Slechts godwongen leuning kon den bodem der schatkist aan ‘t oog onttrekken on ons redden van een staatsbankroet. De handeldrijvende, industriëele en neringdoondo burgerij, wier staatkundige invloed toen meer en meer begon te wassen en eindelijk in ‘48 zegevierde, had weinig oog en nog minder hart voor de legerbelangen. Integendeel, in hare kringen ontwikkelden zich in mate anti-militaire neigingen. ‘t Ging bovenal om bevorverdediging dering der stoffelijke welvaart en tegen de kwade kansen van den oorlog. De liberale dier dagen zich, bij ‘t klimmen van haren staatkundigen invloed, bij voorkeur aan den eeredienut van het gouden kalf en het batig slot. Hare verhuisden naar de brandkast en vonden daar eene degelijke bescherming tegen de gevaren van vlucht. Met zorgvuldige wijsheid werd de plaatsvervanging steeds warmer in bescherming genomen en werden de Iegerbelangen, even als vroeger na den vrede van Munster, schromelijk verwaarloosd. De gevolgen daarvan waren in het leger duidelijk zichtbaar. Bovendien waren daarin doorgedrongen, en ‘t kon niet anders, de kiemen der gisting, ontstaan op staatkundig gebied. Dit leidde in 1849 tot het niet eervol ontslag uit den militairen dienst van een hoogst bekwaam en eerlijk man als toen officier der artillerie, later een sieraad in onze volksvertegenwoordiging. In 1860 werd dan ook aan Stieltjes, hij door wijziging van het Koninklijk besluit, ontslagen was, een eervol ontslag uit den dienst verleend.
In de maatschappij, en daardoor ook in dat Quatre-Bras de letterkunde, ontwaarde men Waterloo, en Leuven, de Citadel verbleekten, dat het aanzien van den officiersstand sterk dalend was en men zich weinig of niet bekommerde om den toestand, de daden en het aanzien der mannen, die, hun mansplicht getrouw, zorgden, moest ‘t zijn door hun bloed, dat de koers der Nederlandsche Werkelijke Schuld zich weder verhief tot een peil, dat de der Handelsmaatschappij dit voorbeeld volgden en dat voortdurend het aantal rijke buitenplaatsen in de vele, in Nedorland aangroeide ter vervanging voorgaande jaren, na de tiörceering gesloopte bevonden ons in een tijdperk, waarin Potgieter het noodig achtte den Jan van zijne landgenooten te brandmerken hen te wijzen op Jan Cordaat. Onder de inwerking van al deze invloeden bedroog en werd het leger de zuinigheid vaak de ‘t kind van de rekening. Korpsen werden opgeheven, officieren kwamen overcompleet en werden, overeen. de wenschen van hand, door hunne tot het aanvragen van chefs ernstig onbepaald verlof met iets meer dan half De bevordering stond, in alle rangen en graden, durende nagenoeg stil. Voortdurend dieper daalden dan ook de vooruitzichten van hen, die als in dienst waren getreden met het voornemen Leer den officiersrang te bereiken. Wel was Leer s in Mei 1839 bevorderd tot korporaal-titulair en in Juli 1840
tot sergeant-titulair, d.w.z. bekwam opvolgend de van elk dier graden, maar hij van den gewonen soldaat. Den behield de graad, ook de daaraan verbonden wordt genoten, heeft echter nimmer bekomen. In het leger ontbraken de inrichtingen, die daar thans kennen om de die daarvoor in aanmerking komen, te steunen bij de tot het afleggen van het officiersexamen. Aan de en de Tweede klasse Cursus”, nog minder dacht toen. leder onderaan een genoodzaakt te op officier was eigen wieken. Hier en daar ontfermden zich enkele toe. officieren over de onderofficieren, waarin komst zagen, maar in algemeen werden de vrijwilligers, wenschten te behalen, aan die den hun lot overgelaten. Door het overcompleet werden maar weinig opengesteld. En deze toestand werd nog ongunstiger doordien de der Militaire Academie, na welgeslaagd werden benoemd, zelfs gebrek eindexamen, tot aan open plaatsen. Dat werkte in hooge mate ontmoedigend op de adspirant-officieren, die in het leger dienden. Nog erger wachtte hen. Reeds spoedig na het sluiten van den vrede met België, werd, in 1840, toen de Generaal List -Directeur-Generaal van Oorlog later Minister dingende was, aan de instelling der naar den rang van officier, plotseling den nekslag gegeven. Men dacht, na heropening van de Militaire
Academie en met het oog op de inkrimping van het het leger, do op bevordering dienende vrijwilligers leger wel te kunnen missen. Aan hen werd nu de keuze gelaten om of terstond uit den militairen dienst te worden ontslagen, of bij de troepen in de Overzeeschu in gewesten over te gaan, of als gewoon de gelederen te blijven dienen, desgewild in hun graad, wanneer dat niet was ten anderen. Velen van hen, die gehoopt hadden eenmaal verlieten toen, de eene de epaulette te Le er voor, de andere na, moedeloos de evenwel niet. liet zich niet uit het veld slaan, maar hield, kloek van aard als hij was, het hoofd boven water. Zeker kwam hem daarbij zeer ten goede de huis. De opvoeding, genoten in het omgang met vader had, beter dan eenig leerboek, van Heldenbeter zelfs dan de daden” vermag, bij den zoon, in den gezonden zin van ontwikkeld. ‘t woord, de liefde voor den eertijds do Die vader had gestreden in Spanje, Spanjaarden in de Nederlanden. Hij had, gedurende omzwervingen in Europa, door eigen studio veel ook drie geleerd. Met uitmuntend gevolg had talen beoefend volgens de Berlitz-methode. Met hot jeugdigen Frits boeien door levende woord kon hij verhalen van de jaren, in Spanje doorgebracht, van ‘t beleg van Saragossa, van den dienst bij ‘t Leger in 1812, van de veldtochten in 1813 in land, van 1814 in Frankrijk, ook van en Waterloo ; van 1831 en 1832; van de Citadel van
Antwerpen, van Vlaamsche Hoofd, dat verdedigde verdiend. Opgevoed in en van de Willemsorde, van eenvoud en heldenzin, verlaat men een niet spoedig het vaandel, maar houdt men stand beter ook Leer nog bij tegenspoed dan in voorspoed. En ‘t kwam hem daarbij zeker ten goede dat op jeugdigen leeftijd in militairen dienst getreden, in de garnizoensplaats, waar ook vader zich bevond, nog eenigen tijd onder den weldadigen invloed bleef van het ouderlijk gezin, waarin oud-Hollands geest voortleefde. Maar hoe groot ook de invloed en hoe krachtig ook de steun mogen zijn, die van buiten komen, breekt het oogenblik aan, waarop ‘t goed is dat de leiband wegvalt en de beschermende hand zich geleidelijk terug trekt. Door en uit eigen kracht moet zich zelfstandig omhoog heffen en ontwikkelen de kiem, die langen tijd onzichtbaar in den koesterenden schoot der aarde tot eigen leven werd voorbereid. Dat bewees ook liet zich, al waren alle vooruitzichten, naar Leer s. ‘t scheen, voor goed verdwenen, niet en behagelijk, maar gedachteloos op den kalmen, kleinen, dingen des levens. De vele stroom van de doorgebracht, gingen voor hem jaren, als niet verloren. Waar de meeste der hulpmiddelen ontbraken, die thans, in en buiten het leger, de opleiding de sleutels te gemakkelijk maken, daar wist Leer vinden van een der beste leerscholen voor het leven: de bleef niet werkeloos, niet school der selfmade-men. moedeloos langs den weg zitten, maar spande al
krachten in om zelf te verwerven geen benoeming tot officier zou worden wellicht later voor gevorderd. Daardoor was hij geheel op de hoogte van tijd, toen hij, na bijna 9 jaar gediend te hebben, tot het officiersexamen werd toegelaten, en in 1847 Luitenant het Regiment benoemd werd tot Infanterie. Vóór het einde van dat jaar zou hij reeds den leeftijd van 24 jaar hebben bereikt. Een schitterende toekomst lag toen zeker niet voor hem open. De invloed van het lange wachten voor den ingang van het strekt zich, in vredestijd, nagenoeg loopbaan. Ook zonder uitzondering uit over de na de benoeming tot officier ging met de bevordering niet vlot. Het werd Maart 1861 eer de Luitenant Leer s was toen ruim 37 jaar. tot kapitein werd benoemd. het voorrecht ten In den zomer van dat jaar viel deel, na ‘t verlaten der Militaire Academie, te Maastricht, het Regiment Infanterie als Luitenant ingedeeld te worden bij de compagnie, onder de bevelen van den kapitein Leer s. Op even aangename als leerrijke wijze, kwam ik al spoedig tot de ontdekking dat bestaat de school er een groot voor officier en de school als officier. Vooral in die dagen was dat onderscheid groot. De Militaire Academie leest van eene was destijds geheel geschoeid op van dien. De militaire kostschool met den cadetten ontvingen aan die Inrichting eene opleiding, nagenoeg geheel afgezonderd van de maatschappij en, hoe ongelooflijk ‘t ook klinke, buiten eenige aanraking
met het leger zelf. De cadet, die de Academie verliet, had nog nimmer, als militair, eene kazerne militaire oefening van het betreden, noch aan had veel buiten geleerd”, leger deelgenomen. ook de dienst- en exercitiereglementen. Maar zelfs bij de eenvoudigste toch stonden zaken, de handen doorgaans geheel vreemd. Ieder zag niet, die dat en wist dat, doorgaans echter alleen ‘t best moest weten, de nieuw Luitenant. De verwachtingen, oorspronkelijk van de Academie gekoesterd, werden in den aanvang niet vervuld. Over ‘t algemeen, en ‘t was zeer natuurlijk, werden in die dagen die oud-cadetten dan ook niet overal even welwillend ontvangen. Er waren toen in ‘t leger nog slechts geen hoofd- noch opperofficieren en weinig kapiteins, opgeleid aan de Academie. Van de Luitenants was verreweg ‘t meerendeel afkomstig uit de gelederen. Men sprak toen in het leger van de officieren de broeikas” tegenover die, van den grond”. Er bestond tusschen beide van officieren, en ‘t meest het wapen der infanterie, een verklaarbare, maar niet verkwikkelijke naijver. bevonden zich onder de officieren, voort. Te dien gekomen uit het leger, mannen, die met roem in gestreden hadden, en daarna jaren lang in de kantonnementen hadden doorgebracht met al de gevolgen slechts van dien. ‘t Was niet te verwonderen dat een open oog hadden voor de tekortkomingen van den daarbij oud-cadet, dikwerf 18 à 19 jaar oud, en dat over ‘t hoofd zagen ‘t geen in de toekomst de Militaire
Academie worden kón, vooral door eenige verbetering van opleiding. Niet Le s. Hij verhief in de begreep zich boven de vooroordeelen zijner omgeving. de grondgedachte, die eenmaal Prins Frederik er toe der gebracht had den stoot te geven tot de wist de beide elementen in het Militaire Academie. mot voel tact tot elkander to hrengen. Begaafd met eene groote mate van gezond verstand, met een helder doorzicht en een ruimen blik op de dingen rond hem, en bovendien met een vasten wil, gepaard aan een zacht en welwillend gemoed, bezat hij de groote gave, waar ook geplaatst, zich spoedig te oriënteeren en met vaste hand koers te zetten in de overzag en begreep richting van het hoofddoel. tijd, alsmede de behoeften en eischen der spoedig omstandigheden, waarin zich bevond. Steeds heb ik was dat in hem hoog gewaardeerd en bewonderd. geen schoolmeester, die lessen gaf. Maar wel een dier van hoofdmannen, die door hun voorbeeld, zich hun invloed vaak onbewust, anderen opwekken, in beweging brengen en medenemen. Dat zoodoende wordt opgewekt liefde voor den dienst en aangespoord tot plichtsvervulling uit toewijding aan de levenstaak, mocht ik ondervinden, toen ik onder den kapitein mijne eerste leerjaren als luitenant doorliep en de grondslagen werden gelegd van eene vriendschap voor het leven met banden, hechter dan zelfs ‘t reglement van krijgstucht vermag te vlechten. spoedig na zijne benoeming tot kapitein,
werd in 1864 geroepen tot vervullingdergewichtige ergens dan betrekking van geeft die betrekking in het leger gelegenheid om in een en weldadigen invloed te oefenen. korps een mate Die invloed is sterker naarmate men in plaats op den voorgrond. vrij is van de zucht naar Er is dan in een korps geen sfeer, die ontoegankelijk is voor een schrander kapitein-adjudant met veel schenkennis, initiatief en doorzicht.. Eerst wanneer heengaat, moet ieder, door ‘t gemis, tot komen van geen de kapitein-adjudant was en Zulk een was L In den regel bespeurde men hem slechts van verre op den achtergrond. Maar invloed drong ongemerkt in wijden kring door. Aan beleid heeft, onder vaak moeilijke omstandigheden, het Regiment Infanterie meermalen veel te danken gehad. in die gewichtige betrekking Acht jaar bleef Leer werkzaam. In den aanvang van 1872 werd benoemd het Regiment tot Majoor. In dien rang bleef was toen nog geen jaar. Het tempo Infanterie. der bevordering werd langzamerhand versneld. voor Al bleef Nederland, gedurende Leer den oorlog gespaard, dat belette niet dat de groote oorlogen, vooral die tusschen 1864 en 1871 in Europa een diepgaanden gevoerd, op geheel het plotseling op militair invloed hadden geoefend, en gebied groote omwenteling hadden tot stand gebracht. Nadat de oorlogen in 1864 en 1559 de geesten hadden wakker geschud, meer evenwel niet, riepen, na den veldtocht van 1864, door Oostenrijk en Pruisen
tegen Denemarken gevoerd, eerst de veldtocht van 1866 geheel nieuwe toestanden en daarna die van vestingen werden opgeruimd, in het leven. De het getrokken achterlaadgeweer met klein kaliber werd ingevoerd, insgelijks het getrokken achterlaadgeschut. De gesloten gevechtsorde met hare holle en volle moest plaats maken voor de open gevechtsordu, voor het gevecht in verspreide orde met alle gevolgen van dien. Vooral was de verhouding der gevechtswaarde geheel andere van het voetvolk tot die der souffre-douleur geworden. De infanterie, lange jaren was verlost uit haar nederiger] staat en des was voortaan plotseling tot eer en aanzien gekomen. reine des batailles”. Maar inderdaad het hoofdwapen, juist daarom was haar werkkring van veel beteekenis en invloed geworden. Zwaar, zeer zwaar was daardoor in die dagen de infanterie de taak allen, vooral van de hoofd- en de opperofficieren. mannen van 60 jaar en ouder, werden nagenoeg plotseling voor geheel nieuwe toestanden geplaatst. Al wat in hunne jeugd hadden geleerd en in practijk gebracht, moest, als geheel onbruikbaar, worden gezet, het zeewezen noodig was, toen de stoom evenals dat het zeilschip verdreef. Eensklaps moesten de aanvoerders van het wapen der infanterie zich verheffen tot de hoogte, door de eischen van den nieuwen aan hunne betrekking gesteld. Er was hen veel inspanning en talent noodig om niet alleen door de van de uniform, maar ook door uitwendige bekwaamheid het inwendige meerderheid, door
overwicht te behouden en voorganger, leidsman en aanvoerder te Leer s was en bleef ook nu weder geheel op de Ik mag daarvan met vrijmoedig hoogte van zijnen spreken, want, in 1861 als Luitenant te Maastricht, mocht ik in 1874 te eerste leerjaren als kapitein onder bevelen en wederom het Regiment Infanterie, het korps toen gesteld de bevelen van den Kolonel Pel, den broeder van den Generaal Pel, wiens plotseling overlijden te Atjeh door den toenmaligen Minister van de grootste ramp werd genoemd, die op dat oogenblik Nederland kon treffen. 40 jaar, herdenk ik nog menigwerf Thans, na met hooge waardeering hoe leerrijk en hoe opwekkend een bataljon, waarvan het was voor ieder te dienen Le er het hoofd en, in den kring der kameraden, het middelpunt was. In het begin van April 1876 werd de Majoor Leer geheel onverwacht, geroepen het bevel te aanvaarden over het Algemeen depot van discipline. Dit was wel onderscheiding. En een des bovendien. donkere Maar die onderscheiding had moest zich in een zeer tijdperk naar nieuwen werkkring begeven. Zijn plicht riep hem naar Naarden. Te Bergen-op-Zoom bracht Catharina met wie hij in 1867 overgehuwd was, hare laatste levensdagen door. leed reeds 23 Mei. die hem trof, Hoe zwaar ook de slag mocht
hoe moeilijk de levensomstandigheden ook waren, Leer liet, met de trouwe zijner zuster, ‘t hoofd niet zinken. Hij sloeg ‘toog omhoog en zegevierde over de diepe smart van den trouwen en zorgvollen vader. Hij bleef, hoe zwaar ook getroffen, op post en was ook nu wederom spoedig geheel op de hoogte nieuwe, hem vreemde en niet aantrekkelijke taak. van Dat was ook het geval toen hem, reeds in Juli 18’77 tot Luitenant-Kolonei bevorderd, in Mei 1878 wederom een geheel nieuwe werkkring werd ontsloten door zijne , benoeming tot Commandant van het waar hij, onder zijne voorgangers op mannen kon wijzen Engelbregt en Kempees. als van ‘t Was ten derde male dat ik, toen te Kampen, onder zijne bevelen mocht dienen. En opnieuw kon ik in hooge mate waardeeren en meer dan dat, hoe in den besten zin van ‘t woord eenvoudige man, wars van alle tooneelhulpmiddelen, aanstonds als bij intuïtie, zich rekenschap wist te geven van de eischen, gesteld door zijne nieuwe, hem wederom geheel vreemde betrekking, en hoe hij, als ‘t ware aanstonds, in verband met de bijzondere en zeer eigenaardige behoeften van ‘t korps onder zijne bevelen, doelmatig wist te handolen, al had hij dan ook geen Cursus noch Hoofdcursus, Staf- noch Krijgsschool bezocht. En dient wel in het oog te worden gehouden dat er afstand denkbaar is, dan tusschen de eisehen, die van toenmaals aan de eene zijde het stelde, waar met strenge, straffe hand getemd on gezijde het regeerd moest, worden, e n a a n
waar do mot vaste, doch vaderhand leiden on besturen moest. niot dat hij, die te Naarden op zijn plaats Le er s bewees het was, dat ook te Kampen zou togendeel. Beter nog dan vroeger, kon ik bovendien waarnemen hoe toegerust ook met groote mate van huid, met een sterk gevoel van zelfstandigheid en onaf zonder angstvalligheid, naar eigen inzicht wist te handelen. Zonder schroom, zonder aan. zien des persoons, gaf hij, ook naar boven, onomwonden hem geen zucht zijne meening te kennen. Dat was naar durven, maar de natuurlijke uiting van een gemoed. Tweemaal twee noemde vier en welbehagen, nu eens nimmer, naarmate van drie, dan weer grenzend aan Waar advies werd gevraagd, daar bewees zonder vrees noch blaam, ridder te van ‘t Gulden Vlies, gedragen hunner overtuiging getrouw door hen, die steeds zelfs wanneer elke uitwendig% steun hun ont brookt. En dat juist was het geval bij Le er wiens in den rang van vader den dienst verliet, toen Commandant was der vesting Neuzen op een van 1200. Uit Spanje niet, als menig ander, met achterlating der had schilderijen noch andere kostbaarheden mede. genomen. ‘t Was voor het Instructie-Bataillon te betreuren, een der beste chefs, die dat korps dat voor Leer gehad heeft, het tempo der bevordering meer en meer
werd versneld. Ter nanwernood een jaar bleef aan ‘t hoofd daarvan. In Augustus 1879 werd benoemd tot Kolonel en geroepen het bevel te voeren Regiment Infanterie, het korps, dat nog over het houdt de gedachtenis aan den toen het altijd in die in Algiers werd aangevoerd door den Kolonel lauweren had geplukt en daar het Legioen van Eer had verworven, de man ook, die in 1870 als Chef Staf de rechterhand was van den Prins van den van Oranje. ook als Regiment+Commandant de ware Dat Leer man op de ware plaats bleek te zijn, wordt best tijd, gedurende welke het gestaafd door den hem handhaafde op die gewichtige, zeer post. Daar hield hij het bevel in handen, niet thans, maar nagenoeg zes jaar, twee à drie jaar, verdiensten erkend door en daar werden dan ook de benoeming in 1880 tot Commandeur in de Orde van Orde, waarin hij reeds in 1860, de Eikenkroon, als Officier was opgenomen. Eene bijzondere onderscheiding van groote mocht Leer s te beurt vallen, terwijl hij zich bevond in den veelomvattenden en veel eischenden werkkring van Regimentscommandant. In den loop van 1881 werd hij door den Minister van Oorlog benoemd tot Voorzitter der Commissie tot herziening der dienst- en reglementen. Die taak, hoe eervol en gewichtig, was en, door bijzondere omstandigheden, zeer ook zeer netelig. der infanterie waren geheel nieuwe Voor de
voorschriften noodig geworden. De van laatsten tijd had dit bewezen. wijzigingen van bestaande voorschriften: nog afkomstig uit het begin der eeuw, waren onder opzichten onvoldoende gebleken. Er moest voor den dienst en de oefeningen der infanterie een nieuw worden geopend. Geheel andere grondslagen waren dringend noodig, geheel andere grondbeginselen des een gebiedende Voor dien hervormenden arbeid moesten mannen van beteekenis geroepen worden. In ‘t bijzonder was voor de leiding van dien arbeid noodig een man, niet alleen geheel op de hoogte van den tijd, met veel kennis van zaken en met een ruimen, practischen blik, maar bovenal een zeer zelfstandig en ook iemand karakter. Want uit den aard der zaak was in het leger het ras niet uitgestorven, waartoe ook behoorden die bevelhebbers en aanvoerders, welke in de dagen van von Scharnhorst, meenden over Napoleon te kunnen zegevieren door het kopieeren van Frederik de Vooral in de rangen bevonden zich, uit de oude garde, nog velen, gehecht aan het bestaande, waarmede zij waren opgegroeid en, door veeljarige practijk, en dikwerf volkomen vertrouwd. Aan de krachtig werkende invloeden, die daaruit, zelfs in de hoogste kringen, zich ontwikkelden, moest met heid weerstand worden geboden. En juist was de plaats van de voorzitter aan de spits. die reeds in De keuze van den Kolonel Leer 1873 zijne sporen had verdiend de herziening van
het Provisioneel Reglement van van 1814, zeer gelukkige. In hot begin van 1883 bebleek tuigde de Minister van Oorlog aan de Commissie tevredenheid over de en de zaakkennis, waarmede de Commissie zich van de haar opgedragen, moeitevolle taak gekweten heeft”. Bovendien ontving elk der leden van die Commissie een presentop het exemplaar van het Een ander zichtbaar gewoonlijk onder dergelijke omstandigheden uitgereikt tot erkenning van diensten den bewezen, bleef ditmaal achterwege. Maar juist daardoor werd eene onderscheiding orde, slechts te verwerven door bekomen van den man van karakter, die in den strijd van het leven niet gezwicht is onwankelbaar stand heeft gehouden voor de verzoeking het welbehagen te dienen van anderen, hoe hoog ook geplaatst. Van dien voor velen onzichtbare onderscheiding wordt het, eereteeken niet ingeleverd den dood, maar medogenomen naar gindsche van dit leven. RegimentscomNog eenigen tijd vond L mandant de gelegenheid in de practijk de vruchten te voor hot wapen der Infanterie zien van ‘t geen had gedaan. April 1885 werd Le er ruim 61 jaar oud, Den na ongeveer 47 dienstjaren, met pensioen eervol uit April d.a.v., den militairen dienst ontslagen en den dat op het stamboek luidt, de sterkte gebracht”. Niet echter werd hij, wiens wapenspreuk als dien” van de Prins van Wales steeds geweest was:
uit de
in ‘toog van hen, wier blik diep gaat om te dat in oorlogstijd maait gezaaid heeft”, ‘t zaad, zelf wat men in gekweekt en uitgestrooid, voortleeft al heeft de het veld verlaten. als do bladen bloesems, Daar zijn mannen, uitwendige, maar spoedig voorbijgaande getuigen zijn voortbracht. van de inwendig werkzame kracht, die mannen, die onzichtbaar voor de Daar menigte, hot inwendig beginsel zijn van de kracht dor kern van den stam, waartoe zij behooren. Tot deze Na ‘t verlaten van den krijgsdienst, heeft al goed de paden daartoe, niet, als kende gestreefd naar maar wel bleef die, behalve het dienstkruis als officier, nimmer een Neder. onderscheidinguteoken had bekomen, nog jaren arbeiden in nuttigen werkkring. Slechts Leiden, spoedig uit Oosterhout kort verliet in de Sleutelstad terug, waar zijn drie zonen, als regiment waar hij dan ook tot dood. buiten den Hou hoog men hom daar, kring, waardeerde, wordt ‘t bout door benoeming tol lid der Commissie van toezicht op de Die benooming, in scholen voor stad als o. a. mot een gymnasium, Universiteit, on waar buitendien steeds mannen van ontwikkeling, is zeer kenschetsend.
Verder nam Leer te Leiden zitting als Commissaris der van Welvan de dadigheid. Van 1892 tot 1908 was Leers lid en sedert voorzitter van de van het Fonds ter aanmoediging en ondersteuning van den Gewapenden Dienst. Aan het Invalidenhuis te Leiden was hij verbonden als Voorzitter vau den Raad van administratie dier Inrichting. was toen ‘75 jaar, trof hem nog eon In 1898, zware slag. Hij verloor oudsten zoon. Deze, naar zijn Grootvader geheeten, bezweek, tengevolge van doorgestane vermoeienissen, op de terugreis van Atjeh. was de wonde, maar bezweek niet. Diep en leeftijd trok hij zich en zelfs Eerst op uit het openbaar leven terug. toen met leedwezen Twee jaar later sloot hij voor goed de Van hem kon toen in den vollen zin van het woord getuigd worden dat was een goed mensch, een trouw dienaar van den Staat, een edel zoon van zijn Vaderland. niet door het Niet door de aanspraken van een rechten van toeval der geboorte, maar door de daad; door de volkomen, zelfverloochenende toewijding aan elke levenstaak, waar ook, in gezin, in staat of maatschappij, hem toevertrouwd; door de hoogheid van gemoed, kwam zijn karakter en door den adel van daarvan, in allen eenvoud en nederigheid hem, zich der van hart, niet bewust, eene plaats toe in de van volk. behoorde tot de gezonde kern, tot het pit-en-merg van den stam, opgegroeid in
de lage lenden, omspoeld door de Noordzee en waarvan de met de bladen de van Neorlands Historie. ook van hem diepe van Gerrit Mulder: De niet”. J. VAN DAM VAN ISSELT. Utrecht, 18 December 1911.
Maarten van Bemmelen. (3 November
Maart 1911.)
Jacob Maarten van werd 3 Almelo geboren, waar vadar was der school. studeerde te Leiden, werd assistent voor de te Groningen, bekleedde daarna verschillende het M. 0. a. Directeur der 8. betrekkingen to Groningen en te Arnhem) en werd in 1874 lot hoogleeraar in de anorg. chemie te Leiden benoemd. baanbrekende onderzoekingen op het gobiod Door der heeft zich den welverdienden naam van der e e n hem heeft genoemd) verworven. benoeming tot lid of van en genootschappen, de hem op verjaardag aangeboden internationale feestbundel overdruk en de in handelingen zijn een van de erkenning vordienston. Maar al was docent en onderzoeker met zijn volle rusteloos hart en geheel zijn ziel en al werkte leven lang om den weg te vinden in den doolhof der stoffen, toch vond in onvermoeiden
Prof. J.
nog en gelegenheid om zich aan ander werk wijden. Jarenlang was hij lid van het bestuur of voorzitter Scientiarum van het genootschap de practische ambachtsschool en commissie van op het L. te Luiden. in 1901 wegens het bereiken van den Ofschoon leeftijd als aftrad, daarom zijn arbeid niet. Nog tot 1910 op het Laboratorium om zijn voort te zetten; toen traden do zijner ziekte op en ontsliep 13 Maart 1911. Met hem is een groot,, een goed, edel man ons heengegaan werken en gedachten zullen in eeuwen nog vruchten dragen voor de wird der von seinen in en allen die hem hebben vrienden en leerlingen, nog in herinnering den on man herdenken. A. H.
Mr. Jacob Gerard geboren te 7 April 1836, overleden te ‘s-Gravenhage 27 Maart 1911. In de eerste helft van de maand Mei des vorigen jaars werd het stoffelijk overschot van den president van het college van curatoren der Leidsche Universiteit, Mr. Cornelis aan de schoot der aarde toevertrouwd. De commissaris der Koningin in de Provincie Holland, Mr. J. G. was bij die droeve gelegenwoorden heid de man, die in welsprekende en de verdiensten van den overledene ten opzichte van vaderland, provincie en Universiteit herdacht. die op dien regenachtigen, killen Weinig konden Meidag bovengenoemde plechtigheid bijwoonden, denken, dat hij, die toen het woord voerde en nog leek te in de kracht des levens, alhoewel vrij hoog bejaard, binnen den loop van enkel jaar, zelve, niet ver van toen zijn voorganger herdacht, de plaats waar laatste rustplaats zou worden weggevoerd. En toch is het aldus geschied. jaars werd de en In het begin flinke man ernstig ongesteld en na een geestelijk langdurig lijden van twee maanden ontviel aan gezin de liefhebbende on zorgzame echtgenoot en vader, aan Koningin, vaderland en provincie de trouwe en
uitnemende dienaar en bestuurder, aan zeer velen in den lande de en behulpzame vriend en raadgever. Hoezeer Mr. als staatsburger en als mensch de geëerd werd, bleek uit de talrijke schare, die begrafenis op 30 Maart 1. aanwezig was. Niet alleen vele en hooge ambten en betrekkingen hadden hem vrienden en vereerders uit de meest bezorgd, veel verschillende kringen der meer nog hoogstaand karakter, zijne groote beminware humaniteit. Het leek alsof de schitterende voorjaarsdag, waarop de droeve plechtigheid plaats had een weerschijn was van de inborst en de hoedanigheden van den, naar opvatting, te vroeg overledene. het ook maar Het is hier niet de plaats te geven van dezen bevluchtige kwamen, braven man. De dagbladen van verschillende richting hebben de waarop hij zijne hooge functies vervuld heeft en zijne hoedanigheden van hoofd en hart alom in den lande kenbaar gemaakt en meer bevoegden en meer bekwamen, dan schrijver dezer regelen hebben die taak vervuld of zullen zulks doen ter bestemder plaatse. In het Jaarboekje mag echter niet ontbreken korte herinnering aan wat Mr. met betrekking tot Leiden geweest is. En dan komt voornamelijk in aanmerking zijn curatorschap van de hier gevestigde Universiteit. behartigde de overledene ook als
belangstellend Commissaris der Koningin de Leidsche belangen in hooge mate, wel interesseerde hij zich in voor deze stad als medewerker in de het Commissie voor de restauratio van de Pieterskerk van Curator, sedert maar toch, vooral in zijne 1907, on van voorzitter van het College van Curatoren, dood van Mr. in trad na ruft op den voorgrond. Als Curator en van het College van een bijzonder practischen geest en een gaf hij de Universiteit een warm scherp verstand, alle gelegenheden, hart hare belangen mot voorstond. ook in die functies kennen, Allen, die hoogst karakter, waardeerden om te helpen waar gevraagd nooit, verflauwendo opgewektheid in het werd, der hom toevortronwde belangen, zal dan ook steeds Mr. allen, die hem ambtelijk of in het particuliere leven eoro blijven voortleven on niet leerden kennen, in den steller van deze weinige regelen, het minst het heongaan van den oud-vriend en clubgenoot overloden vaders, in hem verloor een vaderlijkon vriend, die hem steeds op de meest hartelijke bejegende en hem zijn goeden raad nimmer onthield. ruste in vrede. 30 October 1911.
N. C. DE
J. A. Longepee. Jean Adrien Longepee werd geboren 8 April 1825 in het huis Hooigracht, waar geheel leven doorAugustus bracht en stierf den 8 April 1911. Den 1847 en den September 1850 mocht hij zijne bullen verwerven; de laatste van Stadsheel- en voldaan”. Van de oprichting af tot met kort voor zijn dood is hij de leider geweest van het Pare Vaccinogene. Als arts genoot Longepee in Leiden een algemeene bekendheid. ledige uren beoefende hij de muziek; de In Leidsche en Haagsche concerten vonden in hem in zijn jeugdige jaren een getrouwen bezoeker. Sempre’s concerten zagen hem dikwijls optreden, en verschillende solisten werden daar door hem geaccompagneerd, Musici van naam, als Nicolaï en Boers, mocht hij onder bekenden tellen. Een bescheiden man, was hij tevens in de stad een populaire persoonlijkheid. R. 1. P.
Dr. Johannes Op den April van het vorige jaar overleed te leeftijd de om Heemstede bij Haarlem op wetenschappelijke verdiensten alom hooggeachte natuurIn lange loopbaan kundige Dr. Johannes de Leidsche leerling hij was heeft en aan welke hij zijne eerste belangrijke onderzoekingen had verricht, steeds een warm hart toegedragen. Wat in de laatste jaren van zijn leven, van 1900 tot 1907, als lid van het College van Curatoren ter van den bloei der Universiteit gedaan heeft, zal in dankbare herinnering blijven.
Prof.
G.
WILDEBOER.
Prof. G. Wildeboer. Met Dr. G. Wildeboer is een der belangrijkste figuren uit onze Nederlandsche godgeleerde kringen heengegaan. Daar hij niet alleen hoogleeraar geweest is aan onze universiteit maar ook lid van den Leidschen gemeenteraad, mag een korte levensschets hier niet ontbreken. werd den 9 Sept. geboren te Amsterdam, waar zijn vader deelgenoot was in een handelszaak. Deze vader heeft een gewichtigen invloed geoefend op zijne geestelijke vorming. Wildeboer Sr. behoorde tot de ernstige, gemoedelijk-orthodoxe richaanhangers ting. Toen na de instelling van het kiescollege deze richting in de Amsterdamsche Ned. Herv. gemeente aan het roer kwam, was een der eersten die in dit kiescollege werden gekozen. Vervolgens bekleedde hij jarenlang het ambt van ouderling. Intusschen was hij zeer afkeerig van uitersten en weigerde van den aanvang af mede te gaan met de kerkelijke beweging waarvan Dr. Kuyper eerst als predikant, later als ouderling en Standaard”, de voornaamste woordredacteur van voerder was. Vee! meer was de smaakvolle en gemoeman, d. w. z. delijke J. P. Hasebroek de schrijver van en Droomen”, een zeer geliefd predikant der Amsterdnmsche gemeente, wiens en opstellen door meer dan één geslacht met
ingenomenheid zijn gelezen. Men stelle zich voor, welke indrukken deze vrome, litterair-begaafde voorganger, deze schrijver vol distinctie, in het hart van den jongen Wildeboer heeft kunnen wekken! Het thetisch-onderricht ontving deze niet van Hasebroek, van Scheltema, maar van diens geestverwant S. den bekenden philanthroop, stichter van het Willems-huis, wiens naam in het gemoed van de ouderen onder onze volksvrienden zeker nog een snaar van dankbaren eerbied trillen doet. Nadat Wildeboer den toen nog vijfjarigen cursus van het gymnasium zijner vaderstad had doorgemaakt, waar den historicus hij o. a. den klassieus H. T. tot J. G. Dornseiffen, den dichter-letterkundige in 1874 op leermeesters had gehad, vertrok tienjarigen leeftijd naar Leiden om in de theologie te studeeren. Dat hij de godgeleerdheid ging beoefenen, vader, die hem in de keus van een vond bij geheel vrij gelaten had, toejuiching; hem gelukkig dat zijn zoon zich wilde gaan het aan de predikantsbediening, waarvan hij zoowel de moeilijkheid als de verheven beteekenis zeer hoog stelde. Maar hoe, dat de aankomende student zich juist naar Leiden wilde begeven ? Kon de vader dit goedkeuren? Stond de godgeleerde faculteit met aan het hoofd niet als onrechtzinnig bekend? gaf Waarom niet naar Utrecht, waar en de beroemde kanselredenaar Van Oosterzee? meenende huisvrienden, ouderlingen en zelfs predikanten kwamen er aan te pas om de nitvooring van het plan
af te raden. Een predikant voegde hom zult geloof naar Leiden gaan, maar zult zonder met uw geloof terugkeeren”. Doch de jonge Wildeboer legde vader uit, dat alleen te Leiden een afzonderlijk v o o r het Oude Testament bestond, nl. had gehoord, dat juist ten opzichte prof. Kuenen. van het Oude Testament nieuwe en merkwaardige dingen werden voorgedragen en begeerde daarvan alles te weten. En do vader.. . stemde toe. wier hij vooreerst Onder de De Vries, Rutgers, te volgen had waren Cobet, en Land. Het afleggen van het propaeOort, De deutisch examen in 1876 opende hem den toegang tot theologische lessen. Het godgeleerde onderde gegeven door: Scholten, Kuenen, wijs werd Prins, Rauwenhoff en Tiele. Weldra kwamen er de Acquoy en Gooszen Verrekerkelijke weg de meeste aantrekkingskracht hebben Kuenen en Acquoy op hem uitgeoefend. toegedaan Ofschoon de laatste de moderne genegenheid voor gewonnen. was, heeft Des beminnelijke aard, zijn grondig zijn vrome zin, bewondering voor de mannen van het zijne warme deering voor de orthodoxie die heerschto in de kringen waartoe de Wildeboers behoorden, belangstelling in ieder van leerlingen, hebben in het binnenste van onzen student eene dankbare liefde doen ontluiken, die hem is bijgebleven tot het laatst leven. van
Zooals te verwachten was heeft Kuenen’s onderwijs met den grootsten ijver gevolgd. In den grond der van den leerling geen wanzaak bestond aan de iets dat op het gebied trouwen tegen den leermeester der ‘bij anderen schijnt voor te komen. Het duurde niet lang, of Wildeboor was geneigd de resultaten van Kuenen’s beroemde historisch-kritische onderzoekingen betreffende de samenstelling van de boeken des Ouden Verbonds met instemming in zich ook voor Kuenen op te nemen. Weldra koesterde ongemeene hoogachting oprechte liefde, behalve gevoelens die hem zijn blijven vervullen en gaarne uiting gaf. waaraan bekend geworden medestudenten Met de later Snouck Hurgronje en Bavinck vormde Wildeboer een drietal, dat naast den gewonen theologischen leergang bij voortduring ook de lessen genoot van Land in het Syrisch en van De Goeje in het Arabisch. Tot het af. leggen van de toen pas ingestelde examens in de Semietische letterkunde is het niet gekomen. Maar voor zijne latere werkzaamheden heeft dit rijke vruchten opgeleverd. In de studentenwereld stond Wildeboer, ofschoon hij zich niet op den voorgrond stelde, zeer goed aangevan schreven. Hij bezat een open oog voor de de zelfs van den Obscuur” is hij nooit geweest Zijne opleiding op het gymnasium verschafte hem reeds een aantal kennissen, daar zeer vele Amsterdammers toen zich in nog hier studeerden. Verder deed
treden en manieren spoedig kennen opgevoed in stad, was zeer zorgvuldig op nam in door bescheidenheid en Jaren kamers bewoond op den Ouden Cingel, lang heeft in het keurige huis waar thans de firma De Vries en Stevens gevestigd is. Het kon wel gebeuren als men de trap op kwam, dat men hem vond zitten voor serafine-orgel, bezig een Psalm of een ander godsdienstig den zang met orgelspel begelied te zingen, terwijl leidde. Het was althans op een studentenkamer in dien tijd iets zeer ongewoons. Onze vriendschap dagteekent nu meer dan dertig jaren geleden. uit dien goeden Beter dan iemand heeft hij de kunst verstaan ernstige, studie met het aanknoopen en onderhouden van vriendschapsbanden te vereenigen. Den 14 Dec. 1880 verwierf Wildeboer den graad van doctor in de godgeleerdheid met de openbare verdediging waarde der Syrische van een proefschrift over Het deed zien in welke evangeliën van studiën voortaan bewegen zouden. richting zich der Duitsche kritiek uitZonder dat hem van de bundige lof werd toegezwaaid, heeft er toch naam als beoefenaar van orientalistische studiën loopig mede gevestigd. Op de van het was de jonge doctor vergissinguitgeteekend niet in predikants- maar in professors-toga. Prof. Acquoy, een der aanzittenden, heeft toen in een heildronk opgemerkt, dat die teekenaar wel eens een profeet kon zijn geweest. Kort daarop, den 16 Dec., is Wildeboer getreden met mejuffrouw M. Hoos van in het
Leiderdorp. En maand later, den 16 Jan. 1881, de Ned. Herv. gemeente is hij predikant geworden te Heiloo. Al te veel geluk op eens, zou men zeggen. Te Heiloo zweefden herinneringen om hem heen en diens vrienden, van Hasebroek, mevrouw van Bosboom-Toussaint. Het dorpje is ook wegens zijn natuurschoon, inzonderheid wegens bosschen vermaard. In eene wandeling van een uur bereikt men Hout” de vandaar door den prachtigen stad Alkmaar, waar hij al spoedig in den i e t w a t ouderen predikant J. C. tot een waren vriend vond. Zijn werk als predikant moet hij ijver hebben verricht. Uit hetgeen nog met vele jaren later toonde te gevoelen voor de heerlijkheid eenmaal van het predikambt, valt af te leiden, hoe met zijn gansche hart zich daaraan moet hebben toegewijd. Maar ofschoon als spreker welbegaafd, zijne voornaamste gaven lagen toch niet op het gebied der kanselwelsprekendheid. Zijn ware aanleg was gericht studie en op het mededeelen van op de resultaten daarvan. Want het dient gezegd: hij was een geboren docent. In zeldzame mate bezat hij reeds op jeugdigen leeftijd de gave om ingewikkelde wetenschappelijke vraagstukken in korte woorden uiteen te zetten. Lang is hij te Heiloo niet gebleven. Aan de in 1880 Universiteit werd hem ras een leerstoel opgerichte aangeboden. Dit aanbod heeft hij afgeslagen. Met de welke deze instelling in uiterste Gereformeerde vader het leven riep kon hij evenmin als
gaan. Hij koouterde zelfs een zekeren afkeer van die partij, welk gevoelen in den loop der jaren eer is toe- dan afgenomen. Doch weldra opende zich voor hem Feb. 1884 hield hij op een ander uitzicht. Den predikantenvergadering te Utrecht. voordracht profeet en zijne beteekenis voor het over verstand der profetie onder Israël”. Deze rede werd en vestigde opnieuw de aandacht op haren inzonderheid van auteur als beoefenaar van studiën. Nog in hetzelfde jaar kwam faculteit te Groningen een leerstoel in de J. P. Sr. vakant door het emeritaat van Het was dus juist voor het 0. Testament dat men daar een hoogleeraar noodig had. Een aanbevelend woord van heeft er krachtig toe bijgedragen, dat weldra de Staatscourant de benoeming vermeldde van dr. G. Wildeboer tot hoogleeraar te Groningen. Hij werd belast met het onderwijs in de geschiedenis van den letterkunde Israëlietischen godsdienst, de en de uitlegging van het Oude Testament. Den 23 Sept. zijn ambt met het uitspreken 1884 aanvaardde rede over: De profetie onder in hare beteekenis voor Christondorn en (Leid. werd nu de ambtgenoot van de professoren van (voor in 1892 H. U. Meyboom F. W. de Koe in de plaats kwam), 1. van Dijk en (weldra vervangen door C. H. van Als kerkelijke had hij naast zich E. F. Kruyf en J. Reitsma. Wegens de leervakken die hem waren opgedragen moest hij veelvuldig in aanraking komen met F. J. van
den Ham, hoogleeraar in de Hebreeuwsche taal en oudheden. Behalve van deze mannen heeft hij den vriendschappelijken omgang genoten van andere collega’s, zooals van den jurist J. Domela Nieuwenhuis, die vooral in het godsdienstige zeer met hem sympathiseerde, en van den historicus P. J. Blok, dien hij van Leiden kende. Ten. van aanrakingen op kerkelijk en gebied vond ook vrienden in sommige Groningsohe predikanten, zooals in Ds. J. den lateren Synode. Het staat vast, dat secretaris der zich te Groningen jaren lang zeer gelukkig heeft vond er ook gelegenheid zijne krachten gevoeld. schitterend te ontplooien. In uitnemende mate had hij voelden als den slag om met jongelui om te gaan; instinct dat hij hun genegen was. Daarenboven zooals boven gezegd is, een aangeboren bezat talent om onderwijs te geven. Geen wonder dat reeds spoedig een aanmerkelijken invloed op de studenten verkreeg. Deze invloed was tweeledig, ten ten tweede van godseerste van dienstigen aard. Aan verscheidenen zijner toehoorders wist Wildeboer liefde voor zijn studie-vak in te boezemen. Het was in eene periode waarin aan andere landsche universiteiten maar zelden iemand op een Oud Testamentisch onderwerp promoveerde. Toch verschenen er in dienzelfden tijd herhaaldelijk op dit gebied te Groningen proefschriften van Wildeboer’s leerlingen zooals van: J. L. Schuurmans Stekhoven vertaling van het over propheton” (1887); van L. A. over de
Messiaansche
heilsverwachting het Israëlietisch van L. H. K. profetieën tegen de volkeren” [cap. XXV, XLVI-XLIX] Joodsche (1894); van H. Tj. de Graaf over loerden in Tiberias van 70-400 n. Chr.” (1902). Ook in 1909 voor de beantde candidaat De Groot, prijsvraag eene medaille behaalde, woording was nog een leerling van Wildeboer. De godsdienstige invloed die van hem uitging bestond hierin, dat hij ter toehoorders de gepaster gelegenheid aan opende voor den religieusen inhoud des Bijbels en voor de geheel eenige beteokenis van Christus in de hen onversaagd voorwereldgeschiedenis. ging in de toepassing van de historisch-kritische beseffen, dat de methode, deed hij hen Schrift nog iets anders is dan een voorwerp van wetenbron is van godsschappelijk onderzoek, dat dienstige kennis, dat in haar ons stemmen toespreken wereld, dat zij de oorkonde is der uit goddelijke openbaring. Zijne opvatting van de plaats die Christus behoorde in te nemen in het hart der geloovigen, moet velen tot nadenken hebben gestemd, vooral daar het niet verborgen kon blijven, dat in het gemoedsleven des hoogleeraars Christus inderdaad die plaats innam. Kortom, verscheidene der universiteit, afkomstig uit kringen waar men deze door hem dingen ternauwernood meer verstond, afkeerig geworden van een plat rationalisme, van koude, al te radikale behandeling der heilsgeschiedenis, gemaakt voor meer positieve opvattingen, en
voor inniger, warmer godsdienstige gewaarwordingen. Voor aanstaande predikanten, die anders misschien zouden hebben gegeven voor brood, mag dit ware weldaad In wijden kring heeft Wildeboer vermaardheid verworven door zijne geschriften. Ze alle nauwkeurig op te sommen zou te veel plaatsruimte vorderen, Ook verwachte men hier geen beoordeeling van hunno waarde; iets moet aan meer bevoegden met dit weinige volstaan. worden overgelaten. Laat hoofdwerk vormt: letterkunde des Ouden van haar ontstaan (Gron. Verbonds naar de waarvan in het j. 1903 een derde druk is veren het schonen Het is in het Fransch, het Engelsch vertaald. In hoofdzaak werden hierin de van en Kuenen bevestigd en aangevuld. Naast de van den inhoud viel in het bijzonder Kuenen’s beroemde de vorm te kritisch onderzoek naar hot ontstaan en de verzameling van de boeken des Ouden Verbonds”, is, hoe schitterend dor en droog. Het behandelt do ook bewerkt, naar den inhoud en naar onderscheidene in den canon voorkomen. De de volgorde waarin wordt hierbij slechts gedeeltelijk in acht genomen. wordt besproken vóór Jezaja, ofschoon Het boek profoet eeuwen vroeger leefde. Het boek Ezechiël, eeuw voor Christus is ontstaan, wordt dat in de behandeld vóór de profetieën van Hozea, die uit de eeuw dagteekenen. Wildeboer rangschikt al deze geschriften naar de tijdsorde van hun ontstaan.
loopt Israëls verleden van eeuw tot eeuw door en ziet eene geschiedenis der zich onder zijne mentische letterkunde ontwikkelen. Wat eece onsamenhangende massa was, wordt een welsluitend geheel; dorre bouwstoffen worden tot een levend organisme. Deze en andere goede eigen. Eene gelukkige schappen hebben aan dit boek groot succes verschaft. Waarschijnlijk heeft het meer dan eenig ander bijgedragen om de resultaten der historische kritiek aannemelijk te maken in kringen waaraan de geschriften van Kuenen en Wellhausen vreemd waren gebleven. te Utrecht, die op dit gebied Afgezien van Prof. gemeer door zijne talrijke leerlingen dan door schriften invloed heeft geoefend, kan men zeggen, dat, Kuenen, voor een gansch nieuw geslacht, inzonderheid voor ontelbaar vele rechtzinnigen van verschillende Wildeboer de man geworden is der bijbelgoed als de eenige kritiek. Voor velen was hij kenden, wiens werk vertegenwoordiger daarvan dien zij lazen. Niet weinigen voor wie de bijbelkritiek uit den booze was, veroordeelden zijn optreden zeer, hem weinig beter dan de ergste omverwerpers van het voor geloof, en gaven aan dit gevoelen uiting op hem zeer onaangename wijze. Maar een groot aantal anderen, gerustgesteld door zijn vasthouden aan het openbaringskarakter van Israëls godsdienst in haren zuiversten vorm, schonken hem een vertrouwen dat aan andere beoefenaars der bijbelkritiek zouden onthouden hebben, en gingen met hem mede. Dit gestadige veldwinnen van Wildeboer’s opvattingen gaat als het
ware nog tot den dag van heden voort en zal vooreerst niet ophouden, zoodat niet te voorzien valt welke gevolgen dit eenmaal zal opleveren. Aan de verschijning van het genoemde hoofdwerk was reeds een ander ontstaan van den voorafgegaan, nl. dat over kanon des Ouden Verbonds (Gron. 1889)“. Het beleefde een tweeden druk in 1891, een derden in 1903, een vierden in 1908. Ook dit boek heeft o. a. wegens de gelukkige rangschikking van de stof en de groote klaarheid in de behandeling daarvan voordeelen boven andere geschriften over hetzelfde onderwerp. Het geheel vormde eene nieuwe aanwinst in de theologische letterkunde en het hing nauw samen met zijn hoofdwerk, dat er door werd voorbereid. Het heeft ook in Duitsche vertaling het licht gezien. In het j. 1898 droeg hij het rectoraat der universiteit te Groningen over met eene en volks. rede die tot onderwerp had: religie”; is behalve in de Fransche in de Duitsche gemeinverstandlicher taal gedrukt (in de aus dem der Theologie und geschichte”, Freib. i. B.). Nog mogen worden vermeld den Prediker zijne commentaren op de Spreuken in Marti’s en Esther zum Alten Testament” (Freib. i. B.). Artikelen in vervoor strafrecht”, schillende tijdschriften, het eeuw” enz. moeten hier buiten besnreking worden gelaten. Gedurende vele jaren is ouderling geweest van de Ned. Herv. Gemeente; verder bestuurslid van een “Toevluchtsoord voor meisjes”. Van dit laatste getuigt
rede, door hem uitgesproken bij de viering van het bestaan dezer inrichting. Zij is gedrukt in het verslag der feestviering, dat verscheen onder den titel: voor pleegzusters en toevluchtsoord voor meisjes te Groningen, 1846-1896 (Gron. 1896)“. Omkerkelijken en arbeid trent door iemand die destijds aldaar predikant was eenige niet onbelangrijke inlichtingen verstrekt, waaruit ik hier het een en ander wil mededeelen. De opmerking ga vooraf dat Wildeboer een trouwe hoorde het liefst een kerkganger was. prediking: niet dogmatisch, doch onderwijzend en de sprekend van hart tot hart. Als ouderling had te wonen. Men zou kerkeraadsvergaderingen kunnen zeggen, dat altijd aangenaam waren. Maar er zeer zelden gemist. kwam er uit toch werd plichtsgevoel; de aanneming van het ouderlingschap bracht mede, dat men de kerkeraadsvergaderingen woonde, en hij wilde niet zonder noodzaak in dien plicht te kort schieten, al kostte het hem wel eens zelfbedwang. Iedere predikant had twee die bij de aanneming van lidmaten assisteerden en Doop en Avondmaal aanwezig moesten. Ook daarin vervulde zijnen plicht. De leerlingen waren zeer mede ingenomen, wanneer wisten, dat er prof. W. bij de aanneming tegenwoordig zou zijn. Hij had dan veelal de gewoonte hen nog met een ernstig den aanvang woord toe te spreken, en zette zich, en het einde, aan het om het gezang wegens te begeleiden. Toen prof. Van
heid de betrekking van voorzitter van het bestuur van het Toevluchtsoord voor meisjes moest nederleggen, werd hij daarin door Wildeboer vervangen. Meestal waren er tusschen de 30 en 40 meisjes in opgenomen. Het is niet een zelfde soort gesticht als het bekende te Zetten, maar komt als men meer met het gesticht aldaar wil vergelijken overeen. M. a. w. gevallen meisjes worden er niet in er ook nooit in geweest; maar: opgenomen en meisjes die gevaar zouden tot een val te komen, wanneer zij bleven in het huis harer ouders en zulke wier moeder overleden was, terwijl de vader niet behoorlijk voor hare opvoeding zorg kon dragen. Een juffrouw stond aan het hoofd van het huis. Natuurlijk was het wel eens noodig dat met het een reden tot klacht gaf of een zeer of ander meisje, humeur had, werd gesproken. Dit werd in den regel aan den Voorzitter opgedragen. Met veel liefde en takt heeft W. zich daar steeds van gekweten. En kon hij iets doen wat in het bolang der meisjes was (en minder goed op de schouders van de Juffrouw gelegd kon worden), dan deed hij dit steeds met veel ijver on hartelijke belangstelling. Zijne rede bij de vioring van bestaan geeft een blik op den geest waarhet door hij bij zijn philanthropischen arbeid geleid werd en waarin hij dien verricht wenschte te zien. Behalve aan kwam zijne belangstelling ook ten het goede aan de Protestantsche bewaarschool in het Oosten In het bestuur der stad Groningen, het daarvan heeft hij eveneens zitting gehad. Verder heeft
hij deel uitgemaakt van het bestuur van het voor kerkbouw”, dat beoogde in het genoemde kwartier eene Hervormde kerk te bouwen, en thans na vele jaren zijn doel nabij schijnt gekomen te Drie un-twintig jaren, gedurende den besten van zijn leven, is Wildeboer te Groningen werkzaam geweest. Men zal beseffen, dat het voorafgaande maar een bleeke er op het gebied van wetenschets is van hetgeen kerk en philanthropie heeft verschap en lid geworden van de Koninklijke richt. In 1898 is Akademie van Wetenschappen te Amsterdam; in 1904 ridder in de orde van den Nederlandschen Leeuw. nieuwe periode opende zich in zijn leven, toen (in 1907) benoemd werd tot te Leiden, opleiding genoten aan de universiteit waar had en die hij steeds met liefde en dankbaarheid was ook te Groningen blijven gedenken. Hoe gelukkig was geweest, in later jaren schijnt daarin verAlthans de benoeming te andering gekomen te gevoelde zich hier Leiden was hem welkom en hier spoedig als tehuis. Daartoe droeg bij, dat onder de hoogleeraren verscheidene vrienden telde, die hij in de vergaderingen der Koninklijke Akademie of kennen. bekleedde hier op andere wijze had een leerstoel in de faculteit der letteren en wijsbegeerte; hem was opgedragen aan aankomende studenten in de godgeleerdheid onderwijs te geven in de taal en oudheden een geheel andere taak dan die te Groningen op hem gerust had. Met opgezich aan de nieuwe wektheid heeft
toegewijd. Trouwens, wat hij gedurende eene lange reeks van jaren op het gebied der mentische wetenschap had verricht, kwam hem daarbij zoozeer ten goede, dat het werk hem niet kan gevallen zijn. beroemde naam, de aantrekkelijkheid van persoon, genegenheid tot de akademiuche jongelingschap bewerkten, dat al spoedig zich om hem heen een kring vormde van leerlingen lessen van hem ontvingen, voornamelijk die Oude in het Syrisch. Hier te Leiden schreef Testament van historisch standpunt toegelicht (Gron. 1908)“. Het schrijven van dit keurige populaire boek is hem vlot van de hand gegaan; hij deed het als ware vond het dit het voor zijn eigen genoegen; nu als de uitkomst van veel onderzoek en nadenken aan de belangstellenden in alle kringen in handen te te zeggen, mede: geven. Hij verklaarde er, om ontwikkelde gemeenteleden; breede scharen hebt gewagen van geloovigen, die slecht omtrent haar ingevan bijbelkritiek en licht, wilt weten, wat het historisch onderzoek van het Oude Testament heeft gemaakt, zietdaar! Maar merkt nu meteen op, dat het geloof in onzen Heer en heeft!” Hoe zeer hem Heiland hier niets te het vooroordeel waarmede velen zijn optreden hebben maar al te uit begroet, gegriefd heeft, eenige zinsneden in de voorrede, Het luidt daar o. a.: het boek maar liever niet ter hand moeten nemen? Zij, die aan een beschouwing of leer over den meer hechten dan aan de Heilige Schrift zelf.
toch zóó gewend hun omtrent de en haar irhoud te vereenzelvigen met het Woord van God, dat de lezing van een boek als hier volgt hen van slechts bedroeft en teleurstelt”. Verder rept het die geacht worden pilaren te zijn” 2 : 9). Nog in April 191 1 schreef hij het voor een bundel verspreide opstellen. Het zijn herdrukken van tijdschrift-artikelen en redevoeringen, liet verschijnen onder den titel: licht die over het Oude Testament”. het verlaten van Groningen heeft Wildeboer zich voorgenomen geen zitting meer te nemen in zich ook gehouden, allerlei besturen. Hieraan heeft uitzondering. Toen hij in 1908 vermet kozen werd tot lid van den gemeenteraad, heeft gemeend dit te moeten aannemen. Men kan dit bevan warme liefde voor schouwen als een van de zoogenaamdc onze stad. De drie hebben hem in den Raad gebracht. Hij had zich echter aangesloten. En als raadslid heeft hij in bij geen die houding volhard. Niet dikwijls heeft hij in de opendeed, bare vergaderingen gesproken. Maar als hij adviezen groote waarde gehecht. Door werd aan zijne medeleden benoemd in de commissie van toezicht heeft hij ook als zoodanig op het gesticht plicht getrouw vervuld. Allen die met hem in aanraking kwamen werden en opgewektheid. Deze getroffen door zijne laatste eigenschap viel te meer op voor wie wist, dat huiselijke omstandigheden allesbehalve
rooskleurig waren. Zijne vrouw toch was maanden lang zeer lijdend, zoodat eene sombere stemming juist bij hem niet zou verwonderd hebben. Terwijl er nog zooveel van hem te verwachten was, na ongesteldheid van enkele weken, den is 4 Sept. gestorven. De meeste vrienden van wie voor de groote vacantie afscheid genomen had, hebben bereikte slechts den hem niet levend wedergezien. ouderdom van 55 jaren. weduwe bleef kinderloos achter. De handdruk, waarmede ik den 30 Juni van hem ging, is een vaarwel voor de eeuwigheid geweest. Het een weemoedig genoegen verschaft deze heeft levensschets, waarin niets bedekt of verbloemd behoefde te worden, van hem op te stellen. F. PIJPER. Leiden, 20 Dec. 1911.
J. J. van Hoeken. Hoe spoedig einde” kan komen, is gebleken uit hut onverwacht ontslapen van den Heer Jakobus van Hoeken, toen deze Dec. van het vorige jaar plotseling aan de en aan nuttigen werkkring ontrukt werd. De Heer van Hoeken behoorde tot dat stoere geslacht van industrieelen, waarvan er gelukkig nog in menigte Nederland die zoowel door hun ondernemingsgeest als door hun verbazende werkkracht de algemeen6 bewondering opwekken en die zich, zonder bepaalde studie, toch weten op te werken tot een aanmerkelijke hoogte op den maatschappelijken ladder. Indien ooit een mensch veel gewerkt heeft en nog o v e r h a d , niet alleen om de zaken van anderen te behartigen; maar ook om gaven en krachten beschikbaar te stellen voor het algemeen belang, en en het dus ook op te nemen voor de dienstige behoeften van ons volk, dan is het wel de die woonde van Heer van Hoeken jongelingsjaren af op den zoodat het daar is peinzen, geweest en gebleven de plek van en worstelen. Mei 1844 te Leiden geboren uit het Den van den Heer A. J. van Hoeken met Mej. M.
werd hij reeds 1 April 1861, dus wel op zeer jeugdigen leeftijd, door zijn vader geplaatst in de zaak, die tot groote hoogte wist op te voeren. met Mej. L. van der zag Uit zijn zich dochter geboren, die huwde met den Heer ook in 1911 overleden, en twee zonen, J. L. is geweest het beiden reeds gestorven, waarvan de algemeen geachte en betreurde raadslid van Leiden. vroeger behoorde, In Oegstgeest, waartoe de bekleedde de Beer van Hoeken jarenlang het ambt van voorzitter Raadslid en Wethouder, terwijl hij was van eenige Polderbesturen. Nov. 1908 werd hij in het tweede district Den tot lid van den raad van Leiden verkozen, in de plaats van Dr. Stigter, en dat wel door de partij, waartoe de overledene behoorde en waarvan hij steeds met woord en daad een krachtig voorstander, noodig ook, pleitbezorger geweest is. Onderwijl reeds 16 Juni 1898, mede door dezelfde partij, was in het district Leiderdorp gekozen tot lid der Provinciale Staten van Zuid-Holland, in de plaats van wijlen Jhr. Mr. de la Bassecour Caen, welk mandaat daarna nog tweemaal vernieuwd werd. Voor allerlei kleinere betrekkingen, z. a. die van Voorzitter van de van Landbouw te Oegstgeest (waarvan hij daarna Voorzitter werd) moest hij langzamerheid bedanken, omdat daartoe gedrongen werd door de langdurige ziekte, welke hem reeds in Nov. 1910 aangetast had. In Mei van het vorige jaar van die ziekte hersteld, ofschoon hij ook toen nog van rust nemen was
niet weten, toch niet meer de krachtige figuur v a n vroeger, alhoewel zijn opgerichte gestalte behield, totdat 10 Dec. j.l. de ziekte van vroeger weer daags daarna, zonder op eenmaal krachtig optrad en zelfs afscheid te kunnen nemen van zijn trouwe gade, in een ondeelbaar oogenblik het tijdelijke met het eeuwige verwisselde. Onder groote belangstelling werd zijn stoffelijk overschot 15 Dec. op den doodennkker te Oegstgeest ter aarde besteld. A. J. R.
S.
van Heemstra.
Den December 1911 overleed na een langdurig in het Diaconessenhuis lijden S. Baron van te Leiden. was den September 1842 te Irnsum geboren als derde zoon van Mr. F. J. J. Baron en H. Th. J. Baronnesse van Pallandt. van Den Augustus 1873 huwde hij met C. E. L. Baronnesse Sloet van Zwanenburg, dochter van A. F. Baron Sloet van Zwanenburg en Jonkvrouwe J. H. van Teylingen. De overledene was van 1871 tot 1882 burgemeester van Hillegom. In laatst genoemd jaar vestigde hij zich ouders op hun landgoed het na den dood van te Sassenheim. In deze gemeente huis in 1883 tot lid van den gemeenteraad gekozen werd en in hetzelfde jaar nog tot Wethouder, in 1896 nam als zoodanig ontslag. Mei Het kiesdistrict Leiderdorp koos hem den 1889 tot lid van de Provinciale Staten van Zuid-Holland. de Juni-verkiezingen in 1897 vaardigde het kiesdistrict Hilversum hem af naar de Tweede Kamer mandaat werd de verder Staten-Generaal. kiezingen van 1901, 1905 en 1909 telkens vernieuwd. Sinds April 1903 was hij burgemeester van Sassenheim. Bovendien was de Heer van
van het Hoogheemraadschap van Rijnland, sedert 1892 penningmeester van de Vereeniging tot Christelijke verzorging van krankzinnigen en president-directeur onderwijs op gereforvan de Vereeniging voor meerden grondslag. verdiensten werden den Augustus de regeering erkend door benoeming tot ridder in de orde van den Nederlandschen Leeuw. De Heer van behoorde tot die die op op staatskundig gebied een besliste overtuiging hebben. Voor niemand, die met in aanraking kwam, bleef dit verborgen, maar nooit scherp. voor den tegenstander was Ofschoon een bloedverwant een oordeel over hem gelooft toch op de instemming van allen, hem gekend hebben, te kunnen rekenen, kracht lag niet in wanneer hij van hem getuigt: leven, maar in zijn krachtigen geloofshet verzachten overtuiging, die zich vooral uitte in leed. van Hoe zeer gewaardeerd werd, bleek toen Zaterdag, 23 1911, te Sassenheim ten grave gedragen werd. Sassenheim rouwde, het bracht burgervader, Baron, men hem daar noemde, ter ruste. F. A.