De groei van het gidsloze Nederlandse alpinisme tot haar volwassenheid Door Tom de Booij
Inleiding Het moge voor de lezer vreemd voorkomen maar de volgende gebeurtenis die mij is overkomen geeft een tastbaar voorbeeld van de groei van het gidsloze Nederlandse alpinisme tot haar volwassenheid. Het gaf mij een verbintenis tussen verleden-heden-toekomst. DEN HAAG, 1 juni 2011: Het is rond kwart over twee in de middag van 1 juni 2011 als ik mijn plaats inneem in de H. Jacobus de Meerdere Parochiekerk in Den Haag voor de eucharistieviering ter gelegenheid van het overlijden van Ronald Naar. Links van mij komt te zitten Frans Visser en rechts van mij Roeli Roelfsema. Wat is hier nu zo bijzonder aan voor mij. Het verbindt namelijk drie namen die voor mij een grote betekenis hebben gehad. Het zijn de namen Visser, Roelfsema, Naar.
Phillip Visser
Egbert Roelfsema
Ronald Naar
Allereerst de naam Visser. In 1951 zou ik samen met Kees Egeler meegaan als deelnemer van de geologische-alpinistische expeditie o.l.v. van Professor Klompé naar het Karakorum gebergte. De vader van Frans Visser - die naast mij in de kerk komt zitten - is Phillip Visser die met zijn vrouw Jeanny Hooft een viertal expedities heeft ondernomen naar het Karakorum gebergte, waar zij behalve bergen hebben beklommen, ook wetenschappelijk werk hebben verricht, in de jaren 1922 en 1935. Visser was voor Kees Egeler en mij een lichtend voorbeeld voor onze plannen om in 1952 naar de Cordillera Blanca in Peru te gaan voor een geologisch-alpinistische expeditie. Visser was de voorzitter van onze Stichting voor Hooggebergte Exploratie, opgericht in 1953. Visser heeft mij ook van advies gediend voor het houden van lezingen. “Verander enigszins de volgorde van de te vertonen dia’s kort voor de lezing, dan blijf je steeds in spanning wat er komen gaat.” De volgende naam is Roelfsema. De man die rechts naast mij zit is de zoon van Egbert Roelfsema, een zeer goede alpinist, die in de jaren dertig vele moeilijke bergen gidsloos heeft beklommen. Hij is voor mij eveneens een lichtend voorbeeld geweest om in 1953 samen met Lionel Terray een cursus op te zetten om Nederlanders op te leiden voor het gidsloos alpinisme. In het boek “Een halve eeuw Nederlands Alpinisme 1902-1952 (uitgave Nederlandse Alpen Vereniging)” wordt het volgende over Roelfsema geschreven: ”Reeds lang tevoren, immers, was er iets gebeurd dat een geheel nieuw element in het midden van de N.A.V. bracht. Met Roelfsema deed het gidsloze alpinisme zijn intrede in haar gelederen. (…) Roelfsema is de eerste van ons geweest, die zich welbewust tot gidsloze heeft willen ontwikkelen, niet omdat hij een minachting had voor het klimmen onder gidsenleiding, maar omdat hij van mening was, dat het bergavontuur oneindig veel intenser werd beleefd hetzij alleen, hetzij in gezelschap slechts van een goede vriend, en omdat hij meende het te kunnen; het te kunnen als alleen verantwoordelijk leider, niet als betrouwbaar en volgzaam partner.” Zijn lijst van gidsloze bergtochten is indrukwekkend: 1929 Viereselsgraat van de Dent Blanche. 1932
1
Grépon. 1934 Mont Blanc via de Brenva flank. 1935 Täschhorn via de Teufelsgraat; Monte Rosa via de oostwand. 1936 Zermatter Breithorn, via de Young graat. 1939 Breithorn, via de noordwand. Tenslotte de derde naam is van Ronald Naar die we gerust kunnen rekenen tot een van de beste Nederlandse bergklimmers, althans met de meest indrukwekkende lijst van bergtochten die het Nederlandse alpinisme tot nu toe heeft gekend en die we helaas veel te vroeg hebben moeten verliezen. Wat heeft Ronald dan te maken met mijn invitatie cursussen. In de berggids van 1986 lezen we: ”In 1975 stelt Ronald Naar voor om de gelden die het bestuur beschikbaar stelt voor de Invitatiecursus, anders te besteden. Zijns inziens was de cursus onder leiding van de "te oud geworden André Bertrand" een achterhaalde zaak en zou het geld beter besteed kunnen worden aan de eerste opvang van enthousiaste jeugdleden". Ronald heeft meegewerkt om de doelstelling van de cursussen te bereiken en is het Nederlandse alpinisme volwassen geworden. Hiermede is de cirkel gesloten. Tijdens deze droeve gebeurtenis in de kerk had ik het gevoel dat ik samen met Lionel Terray en Kees Egeler het stokje dat we gekregen hadden van alpinisten zoals Visser en Roelfsema hebben doorgegeven aan alpinisten zoals Ronald Naar en vele anderen. Deze overpeinzing bestaat uit twee aparte hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat - in chronologische volgorde - de publicaties van de invitatiecursussen onder leiding van Lionel Terray in het tijdschrift van de Koninklijke Nederlandse Alpen Vereniging en de discussies omtrent de totstandkoming. Het behelst de periode van 1953-1961. Door de dood van Lionel Terray in 1965 is een einde gekomen aan de reeks van een viertal invitatiecursussen.
Het tweede hoofdstuk gaat over de periode 1966-1974. Het is te danken aan Holger van Lookeren Campagne om de draad weer op te nemen. Hij heeft de aanzet gegeven voor een zestal invitatiecursussen onder leiding van de berggids André Bertrand. Het is tijdens deze periode dat het gidsloze alpinisme tot volle wasdom is gegroeid. Hiermede was het oorspronkelijke gestelde doel bereikt en worden nieuwe initiatieven ontwikkeld die de volwassenheid van het gidsloze alpinisme duidelijk weergeeft. Tot slot geeft Robert Eckhardt in een artikel in de Hoogtelijn van 2002 een goed overzicht van de ontwikkeling van het gidsloze alpinisme na de Tweede Wereldoorlog.
Hoofdstuk 1. Invitatiecursussen: periode Lionel Terray 1953-1961
Inleiding Berggids van April 1953: Wie durft? Ik heb mensen gekend, die - reeds met achttien jaar en soms zelfs eerder - hun leven wisten te ordenen, zoals een goede huisvrouw haar keukenkast. Alles staat op zijn plaats, alles is dadelijk voor het grijpen, niets is overbodig. Eén maatstaf bepaalt het geheel: die van de nuttigheid, van de efficiency. Ik heb deze mensen bewonderd en de maatschappij met hen geluk gewenst. Want zij vormen haar vast gebeente. Niettemin zou zij met hen alleen dood zijn, zoals een geraamte dood is. Want de levenssappen komen niet van hen. Zij leveren het bloed niet, het élan. De mens is niet geworden tot wat hij is door zijn verstand alleen, dat wil zeggen door zijn gave om de wet van oorzaak en gevolg te zijnen nutte aan te wenden, doch evenzeer, ja misschien meer, door het tegendeel daarvan, te weten door zijn mogelijkheid om buiten de orde te gaan en dingen te doen en na te streven, die niet gemeten kunnen worden naar vruchten en naar nuttigheid. Zij dan, die anderen, de lastposten en de onruststokers van dit ondermaanse, vertegenwoordigen de tegenpool van het vaste gareel. Hun element is het avontuur. Het is daarmede in deze wereld intussen slecht gesteld (en daarom is het met deze wereld wellicht ook armelijk gesteld). Want alles is zo goed geregeld en gewaarborgd, dat des mensen innerlijk, dat grenzeloos is en ongebonden, zich in zijn eigen schepping verslingerd gevoelt, gelijk een avonturierstroman in moeders geordende keukenkast. En zo verdwalen velen van binnen, omdat zij in de buitenwereld louter gebaande en geharkte paden kunnen gaan. Waar echter kunnen wij die ontlopen? Waar gelden nog die beide elementen van het avontuur: de eigen verantwoordelijkheid voor ons beginnen en de onberekenbaarheid van het verloop? Zijn er nog dergelijke gebieden buiten de oerwouden van de Amazone? Ja, zij zijn er en wel daar, waar de Aarde
2
zelf avontuurlijk is geworden en ten hemel gestreefd heeft. Wie haar daarin op de voet volgen, komen rechtstreeks tegenover haar ongetoomde weerbarstigheid en tegenover haar ongebonden oerkracht te staan, waar niets meer herinnert aan het maaksel van de mens, doch alles aan de schoren der Schepping. Zo is de Karakorum, zo zijn de Andes (vraag het maar aan Egeler en De Booij). Doch zo zijn ook de Alpen voor wie.... gidsloos wil gaan. Daarmede is het hoge woord er uit. Niet zo zeer omdat gidsloos alpinisme iets nieuws zou zijn voor Nederland of voor de Koninklijke Nederlandsche Alpen-Vereeniging. Integendeel, dergelijke voorgangers zijn er, al is hun aantal klein. Toen deze in de twintiger jaren deze stoute bergschoenen aantrokken, golden zij echter nog als revolutionairen en nog niet als baanbrekers, laat staan als bereiders van een weg, die de N.A.V. destijds officieel erkennen en bevorderen kon. De tijd daartoe was nog niet rijp. Het alpinisme was nog nieuw genoeg om ook het gaan met gidsen een zekere avontuurlijke luister te geven, terwijl de kosten daarvan nog door talrijken - of door hun vaders - gedragen konden worden. Dat alles is echter anders geworden. Het zou te veel plaatsruimte kosten om hier de elementen te behandelen, die tezamen tot deze ommekeer geleid hebben. Het resultaat staat echter vast en houdt dit in: Hij, over wie de ondernemingsgeest vaardig is, kan thans in de Alpen slechts nog aan zijn trek komen, indien hij op eigen kracht vertrouwen wil. Dit heeft de K.N.A.V. voor een heel belangrijke beslissing gesteld, namelijk voor de vraag, of zij niet alleen het Alpinisme zal propageren, doch ook zal opwekken tot gidsloos berggevaarte, dat hij op eigen kracht gaat aangrijpen. Of het moest het ogenblik zijn, waarop hij boven staat. Tussen beide ligt een wereld van spanning en bevrijding voor hen, die in kameraadschap staan tegenover de machtige natuur. Deze woorden mogen strekken ter geleide van het initiatief der Koninklijke Nederlandsche Alpen-Vereeniging op het gebied van het gidsloze bergstijgen. en dit ook actief zal bevorderen. Zij heeft deze vraag met "ja" beantwoord. Zij wenst deze koninklijke weg echter met wijsheid te gaan. Het is immers zó, dat binnen het raam van het Alpinisme - dat op zichzelf reeds geldt als gevaarlijker dan korfballen - het gidsloos klimmen meer risico medebrengt dan het klimmen met gids. Op zichzelf is dat niet erg. Het gevaar vormt immers de onvermijdelijke keerzijde van de vrijheid en van elk avontuur in de werkelijke zin. Bij het bergstijgen wordt dit echter onevenredig groter naarmate de ervaring geringer is en de opleiding minder aan het doel beantwoordt. Deze twee elementen beïnvloeden elkaar bovendien wederkerig. Want de opleiding tot gidsloze is alleen dan goed, indien men reeds daarbij de ervaring als gidsloze in zekere mate opdoet, dat wil zeggen, dat de leerling dadelijk zijn latere grootste vijand, het weer, uit ervaring leert kennen en vooral, dat hij onder 's meesters oog de kans krijgt om verantwoordelijkheid te dragen en beslissingen (van beperkte draagwijdte) te nemen, doordat hij als eerste aan het touw bij het stijgen of als laatste bij het afdalen, aan eigen kracht en inzicht wordt overgelaten. Dit is de reden waarom men bij de normale beroepsgidsen, hoe voortreffelijk ook, op de ladder van de gidsloze geen sport hoger komt. Daarnaast kan de K.N.A.V. - het spreekt wel vanzelf - geen cursus onder haar vaandel nemen, waarvan de leiders niet ten volle opgewassen kunnen worden geacht tegen de taak, die hun in het betreffende gebied wacht. Ziedaar het probleem waarvoor het Bestuur stond en waarmede het niet mag en zal transigeren. Intussen beantwoorden de hieronder uitgeschreven cursussen - hoe verschillend van karakter overigens - beide aan de gestelde voorwaarden. Van de eerste cursus zal de Andes-explorateur T. de Booij de leiding 'hebben, tezamen met zijn tochtgenoot in Zuid-Amerika Lionel Terray (welke laatste het gidsendiploma voert, zonder in het minst beschouwd te kunnen worden als een gids van het bovenbedoelde normale type). De kosten van de leiding worden ruim gedragen door een bijdrage uit de fondsen, waaruit de K.N.A.V. in een dergelijk geval vermag te putten. Ten laste van de deelnemers komen dus de verblijfkosten (getaxeerd op f 100,-) en de kosten van de reis (per trein f 1l0,-). Deze laatste regele een ieder naar zijn wens, waardoor hij ook vrij is om eerder te gaan en zich reeds in de bergen enigermate voor te bereiden voor wat hem te wachten staat bij deze cursus in het Mont Blanc gebied, dat niet alleen het machtigste is in de Alpen, doch ook de grootste moeilijkheden biedt in de grootste verscheidenheid. Daarmede gaat het dus dadelijk in de hoge school en wacht er de deelnemers straffe kost in ijs en rotsen. Met opzet! Er staat de leiding namelijk meer voor ogen dan alleen het opleiden tot gidsloos klimmen. Wil deze cursus immers aan zijn doel beantwoorden, dan zal zij de eerste stap moeten uitmaken voor de vorming van een kern van jonge Nederlanders, die ook voor zware gidsloze bestijgingen niet behoeven terug te deinzen en ook op hun beurt de verantwoordelijkheid kunnen dragen voor de opleiding van anderen. Mede met het oog daarop en tevens omdat geen keten sterker is dan zijn zwakste schakel, zal de Heer de Booij, zo nodig proefondervindelijk (in de duinen en de Belgische rotsen) uitmaken, of degenen, die zich aanmelden, ook in alle opzichten als deelnemers aanvaardbaar zijn. Want de gidsloze bergstijger behoeft niet alleen een lichaam doch ook een moreel, dat een en ander verdragen kan. Een tweede mogelijkheid tot scholing van jonge alpinisten wordt geboden door het voorstel van de Heer H. J. Tadema om een aantal jonge mensen mee te nemen op een alpine zwerftocht. Het is zijn bedoeling
3
om gidsloze tochten te ondernemen door een weinig bezocht en niet te moeilijk gebied in de trant zoals hij dit zelf geregeld in en buiten de Alpen heeft gedaan. De deelnemers aan deze tocht in uiterst sobere stijl moeten dus alles zelf doen, provianderen en rugzak dragen, routes uitzoeken, de weg vinden en vooral goed lopen. Dit laatste is bij deze "wandelcursus" het belangrijkste, het oriënteren en lopen in ruw, ongebaand en onoverzichtelijk terrein ook onder ongunstige weersomstandigheden. Het is duidelijk, dat het aantal deelnemers zeer beperkt moet blijven, teneinde het intieme karakter van een gezamenlijke tocht te kunnen handhaven. Ook moeten de tochtgenoten reeds uit eigen ervaring weten, dat zij een dergelijke tocht zonder comfort kunnen volhouden. Wie een sterk lichaam en een vast moreel bezit, wie niet gedreven wordt door louter eerzucht, doch door de gezonde en dus stoutmoedige lust tot ondernemen, die kome. Hij zal er geen spijt van hebben. Deze zomer niet en later eerst recht niet. Want er zijn weinig sensaties vergelijkbaar met die welke iemand beleeft, die aan de voet staat van een machtig berggevaarte, dat hij op eigen kracht gaat aangrijpen. Of het moest het ogenblik zijn, waarop hij boven staat. Tussen beide ligt een wereld van spanning en bevrijding voor hen, die in kameraadschap staan tegenover de machtige natuur. Deze woorden mogen strekken ter geleide van het initiatief der Koninklijke Nederlandsche AlpenVereeniging op het gebied van het gidsloze bergstijgen. Mr G. E. KRUSEMAN Bijzonderheden van de cursussen: 1. Algemeen leider: T. de Booij. Gids: Lionel Terray Duur, ongeacht de reis, van 22 t/m 31 Augustus, waarvan één inloopdag, 9 dagen voor het maken van tochten, waar onder enige belangrijke. Kosten f 100, à f 115, - per deelnemer. Opgave schriftelijk aan: T. de Booij, Catslaan 3 te Aerdenhout. 2. Leider: H. J. Tadema, Schellingwouderdijk 185, Amsterdam-N. Aantal deelnemers: 3 of 5. Gebied: Tessin en aansluitende delen van Graubünden. Route in gemeenschappelijk overleg. Tijd: 25 Juli t/m 8 Augustus Kosten: reis onafhankelijk en voor eigen rekening per trein ca. f 115, - ongeacht de reis. Verblijf ca. f 100,-, behoudens eventuele subsidie door K.N.A.V. Opgave schriftelijk vóór 1 Juni. Nadere gegevens over 2 Bratschko-cursussen volgen spoedig in Mededelingenblad.
Lionel Terray 1953 Eerste invitatiecursus Ik heb een cursus georganiseerd met het doel om Nederlandse alpinisten op te leiden voor het gidsloze klimmen. Zo heb ik een 9-tal alpinisten uitgenodigd om mee te doen aan deze cursus. Lionel Terray en Pierre Couttet waren de gidsen. In een week hebben we best een pittig programma afgewerkt. In de Berggids (blad van de Kon Ned Alpen Verenging) heb ik over de cursus het volgende geschreven. (Het werd de eerste invitatiecursus van een lange reeks die mede geleid heeft tot de bloei van het Nederlandse gidsloze klimmen) Tom de Booij
4
Links: De eerste klim van de cursisten omhoog naar de Couvercle hut. Rechts: De traverse van de Courtes. Tom gevolgd door Jackie Kaptein en een andere cursist.
5
Deelnemers invitatiecursus. vlnr: Pierre Couttet ,x,x, Alexander Sillem, Lionel Terray, Tom de Booij, Jack Kaptein, Van de Boogaard(?), De Goederen, Sträter. De cursus naar het massief van Mont Blanc in Frankrijk. 22 Aug. 's Ochtends "école de glace" op de Glacier de Bossons, 's middags "école d'escalade" op de Rocher de Gaillands. 23 Aug. Omhoog (met zeer zware rugzakken) naar de Couvercle hut. 24 Aug. Traverse van Les Courtes (3856 m). 25 Aug. Door slecht weer pas om 11 uur vertrokken. Een gedeelte van de "voie integrale" van de Arête Sud du Moine, waarbij vele passages van IV met één van V. 26 Aug. Bestijging van de l'Evêque (3469 m.) Terug keer naar Chamonix. 27 Aug. Omhoog naar de Cabane Albert Premier 28 Aug. Traverse van de Aiguille du Chardonnet, Arête Forbes 29 Aug. Noordwand van de Col Copt van de Aiguilles Dorées (zeer steile ijswand 50-55° 4 ijshaken en 2 rotshaken). Vervolgens van Col Copt getraverseerd naar de Aiguille Javelle. Bloc summital van de Aiguille Javelle moeilijke klimpartij (IV en V). Afgedaald langs normale route. 30 Aug. Op de Glacier du Tour. "Sauvetage". Mensen uit gletsjerspleet halen en rappel met gewonde op de rug. Terugkeer naar Chamonix. 1955 Berggids december 1955. Verenigingsnieuws Jaarvergadering 1955 De jaarvergadering der K.N.A.V. had plaats op 23 April jl. in het American Hotel te Amsterdam. Een groot aantal leden woonde deze bijeenkomst bij; meerderen zouden echter nog aanwezig geweest zijn, als zij niet afgeschrikt waren door het dure diner dat daarna plaats vond. Daar de Voorzitter door ziekte verhinderd was de vergadering te leiden, moest de Heer Schippers de dubbele functie van voorzitter en secretaris vervullen. Met gevoelige woorden herdacht hij ons bestuurslid G. J. L. Bruinier en ons erelid A. Versluys, die ons door de dood waren ontvallen. De jaarverslagen van secretaris en penningmeester getuigden van groei en bloei van onze vereniging, het humoristische verslag van de bibliothecaris maakte duidelijk wat er aan het hercatalogiseren van een zo uitgebreide bibliotheek als de onze vast zit. Twee nieuwe bestuursleden werden geïnstalleerd: de Heer J. F. Saltet in de plaats van wijlen G. J. L. Bruinier als vertegenwoordiger der Alpinistenkringen, en Dr C. G. Egeler. Als leden van de nieuwe kascommissie werden benoemd Dr Ir L. van Houten, Ir J. van Dorp en Mr A. J. Kronenberg. Daarna werden de veteranen geïnstalleerd. Hiervan waren aanwezig Mevr. T. A. Kolff-Kolff, Mevr. J. Schmitz-van Blankenstein en Ir W. Badon Ghijben. Nadat deze vaste punten van de jaarlijkse agenda vlot waren afgehandeld had een levendige discussie plaats - ja, ik mag wel zeggen, ontspon zich een strijd - over het besteden van het
6
voordelig saldo 1954 en de bedragen gevormd door de renten van het Carel Garp - en Van der Viesfonds. De Heer T. de Booij deed het voorstel het kassaldo te storten in die fondsen om aldus de mogelijkheid tot het geven van subsidie te vergroten, bv. door het bekostigen van uitrustingsstukken voor jonge gidslozen. Hoewel hij een warm pleidooi hield vermocht hij niet het bestuur te overtuigen.*) Wel nam het bestuur het voorstel van de Heer Kronenberg over om mede te werken, dat jonge alpinisten uitrustingsstukken tegen inkoopprijs zouden kunnen verkrijgen. De Heer A. Bloembergen wees op de noodzaak om een vriendschappelijk gebaar jegens de Belgische Alpenclub te maken, die ons gastvrijheid verleent in de Maasrotsen. Onze leden en student-leden, die daar verleden jaar klommen, hadden f 1, - per keer hiervoor opzij gelegd, waardoor een bedrag van bijna f 100, - was bijeengebracht. Hij verzocht het bestuur dit bedrag te verdubbelen en dan over te maken aan de C.A.B. Van meerdere zijden werd het voorstel van de Heer Bloembergen gesteund, ook al omdat de Maasrotsen een belangrijk onderdeel van de alpiene opleiding zijn geworden. Het bestuur was in principe wel bereid, maar de grootte van de verenigingsbijdrage bleek een betwistbaar punt. Daar de gift van wijlen de Heer I. de Bruyn aan het kapitaal der vereniging is toegevoegd kan het bestuur gemakkelijk kleine bedragen beschikbaar stellen voor bijzondere doeleinden, zoals voor het maken van lantaarnplaatjes t.b.v. het fotoarchief. Tevens was het bestuur bereid om de kringen op bescheiden wijze te subsidiëren. Tot slot ontvouwde de Heer Schippers het plan voor het uitgeven van een Alpenkalender. Een en ander zal in een circulaire aan de leden worden bekend gemaakt. Bij de rondvraag verweet de Heer T. de Booij het bestuur de hoge prijs van het jaardiner, die voor velen en speciaal de jongeren een beletsel vormde om eraan deel te nemen. De Heer Schippers zegde toe dat getracht zal worden deze bijeenkomsten goedkoper te houden. Aan de maaltijd, die hierop volgde en waaraan bovendien vertegenwoordigers van de Pullmanclub en de Ned. Ski Vereniging aanzaten, wist onze tafelpraeses dadelijk de stemming erin te brengen door een geestige speech. Ook de gasten en de nieuwe veteranen brachten hun toast uit. Namens de nieuwe bestuursleden sprak de Heer Egeler als oudere jongere en vertrouwde dat een goede basis gelegd zou worden voor een prettige samenwerking tussen jong en oud. Na het diner werden twee films vertoond: een Zwitserse in kleuren, die enige fragmenten uit een bestijging aan ons oog ontrolde en een Franse die aanvankelijk velerlei oude prenten uit de historie van het alpinisme weergaf, daarna schitterende opnamen uit de Mont Blanc-groep vertoonde en bovendien staaltjes van de modernste bergtechniek ten beste gaf. Zij, die deze bijeenkomst bijwoonden, zullen moeten erkennen, dat het niet ontbreekt aan leven in onze reeds oude vereniging. *) In deze roerige vergadering heb ik de lans gebroken voor het gidsloze alpinisme. Dit werd me niet bepaald in dank afgenomen. Zoals we later zullen zien is er aandacht gekomen voor het gidsloze alpinisme, toen de K.N.A.V. opgeschrikt werd door een aantal bergongelukken van haar leden. Het gevolg daarvan is geweest dat er een vervolg is gekomen op de eerste invitatiecursus van 1953.
Berggids september 1958 BESTUURSVERKLARING Het bestuur van de K.N.A.V. is diep getroffen door de aan de leden der vereniging overkomen bergongelukken op 27 en 28 juli jl., welke aan de heren mr. J.L. Wansink en Th. J. van Lookeren Campagne, twee van onze prominente jongere alpinisten, het leven hebben gekost. Aan beider nabestaanden betuigen wij onze innige deelneming met het geleden zware verlies. Deze tragische ongelukken, die een deel vormen van de ontstellende reeksen van dodelijke ongelukken in het hooggebergte in de laatste jaren, hebben voor het bestuur aanleiding gevormd zich wederom te bezinnen op het gidsloos alpinisme, gelijk dit in het bijzonder na de laatste oorlog ook door Nederlanders in toenemende mate wordt beoefend.
7
J.L. Wansink †
Th.J. van Lookeren Campagne †
Wij stellen voorop, dat het maken van bergtochten zonder de leiding van een beroepsberggids tegenwoordig een normaal en algemeen aanvaard gebruik is, dat ook aan vele Nederlanders de hoogste bergvreugde en sportieve voldoening verschaft, en dat door velen van hen en haar met opmerkelijke resultaten wordt beoefend. Het bestuur heeft in de laatste jaren het enthousiasme, de ondernemingsgeest en de toenemende vaardigheid in het bijzonder van de zelfstandige jongeren volgaarne begroet en gestimuleerd. Anderzijds moet worden erkend, dat het gidsloos ondernemen van bergtouren risico's inhoudt, welke het bergklimmen onder leiding van een ervaren gids in veel mindere mate medebrengt. Die risico's kunnen evenwel aanzienlijk worden verminderd door ervaring, d.w.z. door een degelijke scholing in rots - en ijstechniek onder leiding van een eerste-klas beroeps-berggids of van een zeer ervaren gidsloze bergbestijger. A fortiori geldt zulks in het algemeen voor Nederlandse alpinisten, die anders dan vele van hun Zwitserse, Oostenrijkse, Duitse, Franse en Italiaanse collega's een geregelde oefening en training in de bergen uiteraard missen. Het bestuur, is derhalve van oordeel, dat van verantwoord gidsloos klimmen slechts sprake kan zijn na het opdoen van de bedoelde scholing, en dan nog met alle noodzakelijke voorzorgsmaatregelen en tevens een duidelijke veiligheidsmarge teneinde aan onvoorziene moeilijkheden het hoofd te kunnen bieden. Zelfoverschatting, recordjacht en gebrek aan zorgvuldigheid (voor zichzelf en voor anderen) zijn voor de alpinist wel zéér gevaarlijke vijanden. Het vorenstaande houdt in, dat de individuele ontwikkeling van de jonge klimmers zo veel mogelijk langs lijnen van geleidelijkheid dient te geschieden: De overgang van het relatief eenvoudige naar het moeilijke en eventueel zelfs naar het extreme, mag nu eenmaal geen sprong zijn, maar ook de tussenstadia dienen te worden doorlopen. Het bestuur wil dit trachten te bevorderen door, naast het houden van de bestaande cursussen, organisatie van, of het laten deelnemen aan gesubsidieerde cursussen voor vergevorderd en onder leiding van een eersteklas gids of een prominente amateur. Tevens wil het trachten in deze geest invloed uit te oefenen, door meer persoonlijk contact met de veelbelovende jongere leden. Het zijn de bovengenoemde beginselen, waardoor het bestuur zich bij voortduring zal laten leiden bij eventuele raadgevingen aan leden, bij het
8
organiseren van alpinistische excursies en bij het verlenen van subsidies voor bergtouren, d.w.z. in die gevallen waarin het een zekere mate van verantwoordelijkheid aanvaardt. Indien de leden onzer vereniging zich bij het maken en - met of zonder berggids - uitvoeren van hun alpinistische plannen van deze richtlijnen terdege bewust zijn en blijven, zullen zij tenzij het noodlot hun ongunstig gezind is geweest van hun bergvakantie veilig, verkwikt en gesterkt mogen terugkeren; dan zullen wij ook een jongere generatie van Nederlandse zelfstandige alpinisten met vertrouwen verder zien opgroeien. Namens het bestuur,
C.J.A. De Ranitz, voorzitter. H.J. Tadema, secretaris.
De Berggids november 1958 Verantwoordelijkheid Temidden van de meeste andere alpenverenigingen is de K.N.A.V. een nakomer. Speciaal ten aanzien van het probleem van het gidsloos klimmen vertoont zij daarvan de kenmerken, doordat zij achtereenvolgens die stadia door moet maken, die de meeste anders ver achter zich hebben gelaten. Dit geldt allereerst voor het stadium van de erkenning van het klimmen zonder gids als niet alleen de hoogste doch ook als de normale vorm van alpinisme. Althans voor de jongeren (wier kapitaalkrachtigheid nu eenmaal niet in overeenstemming pleegt te zijn met hun ondernemingslust). Dit stadium doorleefde de K.N.A.V. in de jaren na de oorlog toen het duidelijk werd dat de enkele vogels, zoals wijlen Roelfsema en mijn broer Daan benevens de gebroeders Jolles en ondergetekende, die reeds vóór 1940 vrij rond fladderden, zouden gaan aangroeien tot een zwerm. Daarna begon de tweede etappe waarin volgens het blijkbaar vaste schema de - veelal te grote schuchterheid tegenover vrouwe Alpina op korte termijn omsloeg in een menigmaal te vrijmoedige benadering van deze geduchte dame. Deze snelle ommekeer wordt verklaarbaar in verband met de, het alpinisme grotendeels bepalende, psychische factoren, zoals de trek naar het onbekende, de geremdheid tegenover het nieuwe en de zucht naar het opvoeren van de eigen prestaties of het overtreffen van die van anderen. Wij gidslozen uit de jaren 1925 tot 1940 werden door deze factoren eerder beveiligd dan in gevaar gebracht. Het klimmen zonder gids was in Nederland nog niet eerder vertoond, terwijl de bergen inderdaad nog als het onbekende konden gelden. Aldus werd onze ondernemingszin èn onze eerzucht door het enkele feit van het op eigen kompas varen reeds in grote mate bevredigd, zodat wij, mede onder de remmende invloed van het nieuwe en voor ons nog onoverzienbare van deze "stijl van klimmen", min of meer onbewust die bergen en routes kozen, die wij "gewachsen" waren in die letterlijke betekenis dat de groei van onze capaciteiten en vooral van onze ervaring tenminste gelijke tred met - doch menigmaal zelfs vooruitliep op de moeilijkheden en gevaren, die wij konden verwachten. Dat is na de oorlog alles veranderd. De bergen golden toen al veel minder als het onbekende en het nieuwe had zijn remmende krachten verloren omdat het niet nieuw meer was doch reeds normaal begon te worden, zodat het gevaar ontstond dat de op zichzelf gezonde eerzucht, die nog slechts bevrediging kon vinden in de objectieve zwaarte van de prestatie, op de capaciteiten en vooral op de ervaring voorschot ging nemen. Bij dit alles komt nog iets anders en wel het overal in de wereld toenemende accent op de techniek en het technische. Bij het bergklimmen komt dat onder meer tot uiting in de verdeling der routes in klassen naar gelang van de "Schwierigkeitsgraat". Wij beschouwden dat nog als een enigszins belachelijke franje, die het alpinisme ontsierde, doch tegenwoordig geldt die klassificatie op basis van de objectieftechnische moeilijkheden niet alleen als praktisch voor de schriftelijke of mondelinge gedachtenwisseling, doch zelfs als onontbeerlijk voor het vaststellen van toerenprogramma's. Deze instelling van de alpinist houdt een onmiskenbaar gevaar in. De moeilijkheden van bepaalde bestijgingen kunnen immers slechts in theorie geobjectiveerd worden, doch hangen in de praktijk voor een belangrijk deel af van de toestand van sneeuw, ijs en rotsen, van het weerverloop en van de conditie van de deelnemers, zoals die factoren zich voordoen op dag en uur waarop de tocht wordt ondernomen respectievelijk de hindernissen moeten worden overwonnen. Het zijn deze "actuele omstandigheden", die het alpinisme tot meer dan een sport maken, doch die tegelijkertijd zijn werkelijke risico's bepalen. Zo kan ik uit eigen ervaring met de hand op het hart verklaren dat de Piz Popena langs de gewone route (graad 2 à 3) hogere eisen stelt dan de Vajolet-torens of de Westliche Zinne Oostwand, althans indien men
9
overvallen wordt door een kleine stormdepressie, die de sneeuwgrens tot op 1000 m verlegt. Het is dan ook duidelijk dat degene, die slechts calculeert op basis van de verhouding objectieve technische moeilijkheden - objectieve technische capaciteiten, de kans loopt om zich ernstig te misrekenen, tenzij hij zorgt dat er tussen de twee grootheden voldoende ruimte is, zodat hij - in de termen van diezelfde techniek uitgedrukt kan vertrouwen op een andere graad, namelijk die van zijn "tolerantie". Die graad woog voor ons destijds zwaar. In het tweede stadium, dat zich na de oorlog voltrok, telde die - mede onder invloed van een te eenzijdige beperking van training in - en ervaring met de naakte rotsen - in veel mindere mate mede. En zelfs in steeds afnemende mate naar gelang de klinkende successen van de naoorlogse voorgangers in het gidsloos klimmen een aantal jongeren met soms luttele ervaring ertoe brachten om, met kortsluiting van het onmisbare groeiproces, tochten te ondernemen waarbij tussen de twee objectieve grootheden zelfs nauwelijks meer speling bestond. Ondanks deze al te stormachtige ontwikkeling verliep intussen voor de K.N.A.V. de tweede periode althans in de Alpen - zonder ernstige ongelukken. Tot deze zomer! Daarmede wil ik niets zeggen ten ongunste van de deelnemers aan deze twee fatale partijen. Daartoe mis ik bij gebreke van de volledige gegevens het recht. In wezen gaat het trouwens om iets anders en wel om het onontkoombare - ik zou haast zeggen: statistische - feit dat bij een zo sterk toenemend aantal gidsloze expedities, die veelal de individuele grens van het experiment overschreden, ernstige ongelukken niet uit konden blijven. Het bestuur heeft thans in de elders in dit nummer afgedrukte verklaring een ernstige en bezonnen waarschuwing laten klinken. Geldt hiervoor het spreekwoord van het dempen van de put? Zo ja, dan treft dat ook mij, die immers dit artikel na de zomer van 1958 schrijft. Doch ik zou aan dat spreekwoord eerder een ander willen tegenwerpen: dat van de beste stuurlui. Zo zou - en niet geheel ten onrechte - nog in het laatste voorjaar de alpine jeugd in de K.N.A.V. op dergelijke ernstige en bezonnen waarschuwingen en eveneens op de door mij hier neergeschreven onloochenbare waarheden gereageerd hebben. De noodlottige ontknoping zou daardoor niet gekeerd en waarschijnlijk zelfs niet vertraagd zijn. Tijdens een dergelijke heftige ontwikkeling luistert men slechts naar één ding: dat wat het noodlot te zeggen heeft: Dat woord viel deze zomer en het bestuur kon in eerste instantie niet veel meer doen dan het te parafraseren. Wel rijst echter de vraag, of het bij deze eerste instantie moet en mag blijven. Naar mijn mening niet. Ja, ik zou het sterker willen zeggen: Een waarschuwing kwam slechts in aanmerking vóórdat de dood ingreep; het innemen van een dergelijk standpunt nadien schiet tegenover de doden en de levenden tekort, tenzij men woorden laat volgen door daden. De daden die ook elders zijn verricht teneinde van het tweede stadium naar het derde en laatste over te gaan: dat waarin door allen die leiding kunnen geven niet alleen het verantwoord klimmen gepropageerd doch ook voor een ontwikkeling in die zin de verantwoordelijkheid aanvaard wordt met steun van de gehele vereniging. Willen ook wij dit gezamenlijk doen dan zullen wij allereerst de zaak moeten stellen zoals zij is. Aan die eis beantwoordt niet de de bewering dat gidsloos alpinisme gevaarlijker is dan het klimmen met gids. Deze schijnwerper treft het object niet ten volle - want de bergen waren zeker niet gevaarlijker voor Purtscheller en Zsigmondy dan voor Michel Croz en Peter Taugwalder - terwijl hij bovendien een vals licht verspreidt in een periode als de huidige, waarin de gids voor de meesten en zeker voor de jongeren, alleen reeds uit louter financiële redenen, niet meer in aanmerking komt. De waarheid is dat de bergen en de bergnatuur algemeen en objectief gevaarlijk zijn, zodat de mate van risico alleen ligt in onze subjectieve instelling tegenover deze gevaren. Dit zegt tevens dat een Nederlander gidsloos even verantwoord kan gaan als een bewoner van een bergstreek. Want dit verschil in geboortegrond betekent slechts een achterstand in ervaring, al was het maar in de ervaring van het lopen op elk soort bergterrein. Een kunst, die menig zogenaamd alpinist in binnen en buitenland niet verstaat. Deze achterstand in ervaring houdt echter slechts dan een extra risico in indien men er zich niet voldoende van bewust is of indien men er van uit een roekeloze en dus verkeerde instelling geen rekening mee wil houden. Daarmede raken wij echter tevens een tweede kernpunt van het risicoprobleem: Sommigen lopen namelijk nodeloos gevaar uit onkunde of onwetendheid, anderen omdat het om welke reden dan ook in hun lijn ligt om het gevaar te negeren of het zelfs te tarten. Deze laatste categorie kan geen voorziening doch slechts de voorzienigheid redden, zodat het hier alleen om hen gaat, die tot de eerste groep behoren. Ten dienste van hen en ten behoeve van de K.N.A.V. moet het mogelijke gedaan worden teneinde hun het nodige inzicht bij te brengen in de werkelijke gevaren der bergen en vooral - in de grenzen waarbinnen voor elk hunner van jaar tot jaar een gidsloze bergtocht verantwoord is. In beide opzichten is de beste lerares de ervaring. Zou die onder goede leiding opgedaan kunnen worden dan ware er reeds veel gewonnen. Daarnaast heeft echter goed advies ook een aanmerkelijke waarde. Dit moet dan echter in het algemeen gegeven worden bij het opstellen van het toerenprogramma, d.w.z. in Nederland en door iemand naar wie een jonge gidsloze luistert, d.w.z. door een ervaren gidsloze. Daarmede is tevens gezegd dat deze waarborg alleen geschapen kan worden binnen het kader der K.N.A.V. en door diegenen, die bij dit probleem rechtstreeks betrokken zijn en op wier schouders deze verantwoordelijkheid trouwens met reden
10
gelegd mag worden. Voor het moment zijn echter de leden, die op eigen kompas varen, grotendeels als schepen die elkanders route slechts bij toeval kruisen. Zó kan die verantwoordelijkheid echter niet gedragen worden. De eerste stap op de goede weg bestaat dan ook - zoals ik reeds destijds in het jaarboek bij het 50-jarig bestaan naar voren bracht - in een beter contact en een nauwere band tussen de leden die als gidslozen hun sporen verdiend hebben. Is die band - die informeel kan zijn - eenmaal geknoopt, dan ware het verder een eenvoudige zaak om voor de aspiranten en minder ervarene de mogelijkheid te openen om zich tijdig door goede raad en technisch advies op hun programma voor de komende zomer voor te bereiden. Minder eenvoudig is het om behalve de bedoelingen en plannen ook de schreden, de feitelijke schreden dezer gezellen te richten of te leiden. Dit moet in de bergen zelf gebeuren. Betekent dit echter dat de K.N.A.V. zich mag beperken tot het advies om deel te nemen aan cursussen, georganiseerd door buitenlandse verenigingen? Indien dat het totaal aan daden zou zijn wat uit de verklaring van het bestuur zou voortkomen dan geloof ik dat die woorden, hoe wijs op zichzelf ook; beter achterwege hadden kunnen blijven. Zij zouden dan immers tegelijk met de erkenning van het vaderschap der gidsloze telgen neerkomen op het afschuiven van de ouderlijke zorg. Zij zouden niet meer zijn dan een handwijzer met gevaarteken: "Richting Alpen, gladde weg". Daarmede zou de K.N.A.V. op de drempel van het stadium der verantwoordelijkheid blijven staan en zich tot de volwassenen alpenverenigingen niet kunnen rekenen. Aan de andere kant betekent de afstand tussen Nederland en de Alpen ontegenzeggelijk een complicatie, omdat zij zekere eisen stelt aan onze fantasie. De mijne levert de volgende gedachten: De eerste sluit aan bij wat ik boven zeide over de taak der ervaren gidslozen in Nederland. Zij zouden die over de Alpen kunnen uitbreiden door minder ervarenden met aanleg de kans te geven om zich bij hen aan te sluiten. Behalve echter dat dit slechts voor incidentele gevallen een oplossing zou betekenen - touwgenoten moeten immers, zoals Whymper's fatale Matterhorn-expeditie leert, met zorg gekozen worden - stelt het aanvaarden van een dergelijke verantwoordelijkheid zeer hoge eisen, waaraan bij zware tochten m.i. naast De Booij nog geen onzer gidslozen kan beantwoorden. Mijn tweede gedachte sluit aan bij het prachtige werk dat de Tadema's reeds doen: het wegwijs maken van jongeren op bergterrein buiten de paden. Uiteindelijk draait het daarom bij de opleiding van gidslozen en bestaat er dus slechts een lacune ten aanzien van het "wijs maken van leden op de zeer steile (tot verticale) wegen, die naar de top van een berg voeren". In deze lacune zou kunnen worden voorzien door cursussen in de geest van die welke enige jaren geleden onder leiding van Terray en De Booij werden gehouden in de Mont Blanc-groep. De derde gedachte sluit aan bij een oud voorstel van Eja Petri, om een trainingscentrum te stichten. Dit zou als volgt kunnen worden uitgewerkt: Gedurende een bepaalde periode in de zomer is op één, doch liefst op twee bepaalde hutten - één in een betrekkelijk eenvoudig, één in een moeilijk gebied - een vertegenwoordiger der K.N.A.V. "ständig" ter beschikking om aan leden adviezen te geven of met hen bergtoeren te maken. Deze vertegenwoordiging kan vervuld worden door één onzer eigen leden waarbij ik voor wat de "moeilijke hut" betreft aan De Booij denk - of door een buitenlands alpinist, zo nodig met wisseling om de week of 14 dagen. Op grond van de betreffende publikaties kunnen (relatief) onervaren gidslozen hun programma zó inrichten dat zij een tijdje van die scholing profiteren hetgeen dan tevoren aan de betreffende "bergwacht"' wordt doorgegeven. Diens verblijfkosten benevens zijn eventueel honorarium worden gedragen uit de fondsen, waartegenover de individuele subsidies komen te vervallen. Zo nodig springt de kas der K.N.A.V. bij, die daartoe - wederom zo nodig - wordt versterkt door een contributieverhoging. Ook tegen dit laatste zou m.i. niet mogen worden opgezien. Zoals ik boven schreef moet immers de verantwoordelijkheid in het derde stadium, die ik de volwassen verantwoordelijkheid zou willen noemen, door de vereniging als geheel gedragen worden. Natuurlijk allereerst moreel; indien die bereidheid er is, zal echter, waar het hier om mensenlevens gaat, zeker geen enkel lid weigeren om daaraan ook een kleine financiële consequentie te verbinden. Als erelid ben ik voor dit laatste gevrijwaard, waartegenover op mij een bijzondere morele verantwoordelijkheid rust. Ik heb getracht daaraan door het bovenstaande te beantwoorden.
G. E. Kruseman Volwassen verantwoordelijkheid De bergdood, die deze zomer smart bracht in twee gezinnen, heeft iedereen in de kring der K.N.A.V. beroerd. Het waren immers twee der onzen, met ons verbonden door eenzelfde neiging, éénzelfde liefde of
11
eenzelfde hartstocht. Wat betekenen echter deze gebeurtenissen voor onze Vereniging zelf? Mr J.L. Wansink en Th.J. van Lookeren Campagne klommen immers beiden zonder gids. Als touwleiders. En de K.N.A.V. heeft deze gevaarlijkste vorm van het alpinisme sedert de oorlog niet alleen aanvaard doch ook erkend. Zij heeft de jongeren, die het op eigen kracht wagen wilden, niet getracht daarvan te weerhouden doch zij heeft hen met haar zegen laten gaan, al was het met een bang hart. Daarmede is de vraag gesteld waarover hier en daar de gemoederen hoog lopen - in hoeverre de K.N.A.V. bij het gebeurde van deze zomer zelf mede in het geding is. Nu ik met mijn overleden broer Daan tot de eerste Nederlanders behoorde, die reeds vanaf 1923 de veiligheid, die de beroepsgids biedt, meer en meer loslieten, terwijl ik na de oorlog als bestuurslid de meest uitgesproken voorstander ben geweest van een herziening van het standpunt der K.N.A.V. ten aanzien van het zelfstandig bergbestijgen, voel ook ik mij verplicht en geroepen om op deze vraag mijn - zuiver persoonlijk – antwoord te geven. Het luidt in het kórt zo: De K.N.A.V. draagt voor dergelijke ongevallen een eigen verantwoordelijkheid en zij zal die moeten blijven aanvaarden of ophouden een vereniging van alpinisten te zijn. Het verdedigen van dit standpunt staat in elk ander land dan het onze tegenwoordig gelijk met het intrappen van een open deur. En dit was reeds lang zo. Ja, in Duitsland, Oostenrijk, Frankrijk en Italië is het eigenlijk nooit anders geweest. Reeds de pioniers uit die landen klommen praktisch allen "auf eigener Faust" en toen ook meer en meer jongeren, ook al woonden zij ver van de bergen zodat slechts de vakanties gelegenheid boden om de nodige ervaring op te doen, zich op deze zelfde wijze gingen uitleven, deed dit nergens de vraag rijzen, die mij hier bezig houdt. Integendeel vormden en vormen deze zelfstandigen de meerderheid zowel in de Besturen als van de actieve leden der nationale verenigingen en van hun afdelingen. In de loop der jaren hebben velen hunner het leven gelaten zoals thans onze twee leden, doch van een alarm zoals dat nu hier en daar in de K.N.A.V. geslagen wordt, was nooit sprake. Dat lag ook niet in de lijn. In al deze landen immers strekt men de opvatting dat de beoefening van een sport, wil zij haar volle waarde hebben, het handelen voor eigen rekening en risico impliceert, niet alleen uit tot het alpinisme doch acht men die daarop zelfs in het bijzonder van toepassing. Bij deze sport immers meet de mens zich niet met andere mensen doch met de natuur en deze krachtmeting, die één, zo niet hét kenmerk van het alpinisme uitmaakt, verliest grotendeels haar betekenis wanneer men niet werkelijk, zoals de touwleider van een gidsloze partij, op eigen kracht is aangewezen. Zouden dan zij, die de bergsport in deze zijn volledigheid beoefenen, moeten gelden als buitenbeentjes, wier doen en laten niet komt voor verantwoordelijkheid zoals elke vereniging als gevolg van haar werving voor de door haar vertegenwoordigde sport die op zich neemt? Niettemin nam de N.A.V., ook al stond juist het oude gilde met Visser en de Bruyn als centrale figuren tegenover deze buitenbeentjes met de spijtige waardering van te vroeg geboren broers, tot aan de oorlog dit standpunt ex officio in. Nadien ontviel daaraan echter de steun van onze gouden gulden en van de hoge inkomens na belasting, terwijl een jonge generatie met de haar eigen aspiraties en een sterkere behoefte dan ooit aan wat de bergen bieden kunnen, zich aanmeldde. Toen stond, zoals ik het in het jubileumboek uitdrukte, de K.N.A.V. voor een keus tussen een ondergang in deftigheid en het trekken van de consequenties uit het praedicaat Koninklijk. Na heftige, meestal binnenskamerse debatten, koos zij de koninklijke weg en stelde zich zonder discriminatie achter het alpinisme in zijn volle regenboog scala vanaf het donkerlila van de bergwandelaar tot het helle groen van de gidsloze. Zij aanvaardde daarmede de verantwoordelijkheid van een volwassen alpenclub . De gevolgen uitten zich niet alleen in het ledental doch ook - en sterker dan zelfs de voorvechters zoals ik verwacht hadden - in het aantal jongeren dat op eigen kracht de bergen in toog en hen zelfs aanpakten langs routes waar wij destijds nog niet van droomden. Dienovereenkomstig steeg intussen onvermijdelijk ook de kans op ernstige ongelukken. Eerst deze zomer echter voltrok zich aan twee der onzen het noodlot dat jaarlijks menig lid der buitenlandse verenigingen treft. Wederom staat nu de K.N.A.V. voor een keuze. Zij kan, van kleur versschietende, proberen om haastiglijk haar handen weer van het gidsloos alpinisme af te trekken. Doch zij kan ook - en zij zal naar mijn verwachting - kleur bekennen door de verantwoordelijkheid, die zij 10 jaar geleden zonder het volledig te beseffen op zich nam, thans bewust te aanvaarden gelijk elke andere Alpenvereniging dat doet: Als de smartelijke doch onlosmakelijke keerzijde van wat het zelfstandig alpinisme meer dan welke sport ook, aan jonge ondernemende mensen te bieden heeft. Daarmede betreedt de K.N.A.V. dan met open ogen de weg naar de volwassenheid, die nu eenmaal in het leven zelden zonder pijn begaan werd, en kan zij zich er op gaan bezinnen, wat haar verantwoordelijkheid tegenover het gidsloos alpinisme medebrengt. Ik hoop op deze positieve vraag een volgend maal in te gaan. Daartoe diende ik echter allereerst stelling te nemen tegen de opvatting dat de K.N.A.V. zich van het
12
gidsloos klimmen wederom geheel moet distantiëren, opdat zij zich, mocht zich opnieuw zulk een ongeval voordoen, de handen in onschuld kan wassen. Met alle respect voor de personen, die aldus de klok zouden willen terugzetten, meen ik een dergelijke opvatting te moeten diskwalificeren als een ‘réculer pour mieux s'excuser. De Koninklijke Nederlandse Alpen-Vereniging ware dat onwaardig.
G.E. Kruseman
Wederom: Verantwoordelijkheid Andermaal hebben wij een tweetal onzer prominente jongeren aan de witte dood der alpinisten moeten afstaan. En twee anderen zijn daaraan ternauwernood ontsnapt. Opvallend velen zijn in de laatste jaren en ook in deze zomer aan de bergsport ten offer gevallen. Het spreekt vanzelf, dat wij daarover verontrust zijn. Het alpinisme krijgt de naam een zeer riskante sport te zijn, zijn beoefenaars dreigen in de publieke opinie is discrediet te komen. Ten onrechte, want bij een verantwoorde beoefening ervan is het levensgevaar niet groter dan bij menige andere sport. Het gidsloos klimmen waarderen wij als een normaal en algemeen aanvaard gebruik. In deze zin sprak het bestuur der K.N.A.V. zich duidelijk uit in de verklaring, welke werd afgelegd in de najaarsreünie op 25 oktober jl. en in de Berggids van november werd opgenomen. Deze verklaring liet ook overigens niets aan duidelijkheid te wensen over: zij sprak van verantwoord gidsloos klimmen, van de daarvoor noodzakelijke ervaring en scholing, van voorzorgsmaatregelen en een klaarblijkelijke veiligheidsmarge. Het bestuur heeft gedacht, door deze verklaring onze jonge enthousiaste klimmers ernstig te waarschuwen zonder hen evenwel te ontmoedigen; het heeft gepoogd hun de juiste weg naar het gidsloos bergklimmen te tonen, en heeft er voorts zijn gedragslijn in uiteengezet, t.a.v. zijn daden ten behoeve van onze veelbelovende jongere leden. De aangekondigde "invitatiecursus" onder leiding van Lionel Terray in het Mont Blanc-gebied heeft geheel aan de bedoelingen beantwoord en er zal stellig in deze richting worden voortgegaan. Het bestuur heeft hiermede een plicht vervuld ten aanzien van de leden, en zal zich er m.i. over moeten blijven beraden of nog andere middelen dienstig kunnen zijn aan het doel: een beperking van het risico. De bevoegdheid van het bestuur, en dus zijn verantwoordelijkheid, is uiteraard begrensd. Het kan aan gidsloze klimmers bepaalde tochten ontraden, verbieden of zelfs het gidsloos klimmen aan sommigen ontzeggen ligt buiten zijn macht. Tenslotte blijve toch ook de persoonlijke verantwoordelijkheid van iedere alpinist ontzien. De persoonlijke verantwoordelijkheid van elke klimmer is groot: verantwoordelijkheid jegens zichzelf, zijn tochtgenoten, degenen die hem thuis afwachten, degenen die tot redden en bergen zijn verplicht; ook jegens zijn sport en zijn vereniging, want deze mogen niet in opspraak komen. Gelukkig blijken velen, ook van de onzen, zich van die verantwoordelijkheid terdege bewust te zijn. Toch moet men helaas, zonder nu op bepaalde ongevallen te doelen, bij menige liefhebber van het moderne alpinisme een te grote eerzucht naar de topprestaties veronderstellen, zelfoverschatting, veronachtzaming van de noodzakelijke veiligheidsnormen; ook geringschatting van afhankelijkheid. Alpinisten zijn nu eenmaal afhankelijk van de natuur en van hun tochtgenoten, waarom zouden zij het niet, onder bepaalde omstandigheden, óók mogen zijn van een geroutineerde berggids of van een zeer ervaren gidsloze bergklimmer? M.a.w. er kunnen zich omstandigheden voordoen, waarin de verantwoordelijke gidsloze klimmer naar een van hen luistert of zich zelfs onder zijn leiding stelt. Wordt de tocht dientengevolge minder sportief? De bergsport heeft aan tallozen vreugde gebracht, maar helaas ook aan velen verdriet. In deze gevoelens leven wij allen van harte mede, zeker in een vrij beperkte kring als die van de K.N.A.V. Onze vereniging beoogt een middel te zijn, om die vreugde te verhogen en het verdriet zoveel mogelijk te voorkomen. Daarom is het m.i. van het grootste belang voor onze ondernemende klimmers, dat zij de vereiste zorgvuldigheid even belangrijk achten als pickel, touwen stijgijzers, en vóór alles bedenken dat grote prestaties in het leven geleverd worden niet alleen door durf en kennis, maar ook door verantwoordelijkheidsbesef en zelfbeheersing.
C.].A. de Ranitz
De Berggids maart 1959 Langs lijnen van geleidelijkheid . . . . Het is ongetwijfeld met een gevoel van voldoening dat de leden van de K.N.A.V. de grote opbloei van het Nederlandse alpinisme in de naoorlogse tijd hebben aanschouwd. Jaar in jaar uit worden thans door jonge Nederlandse klimmers bergtochten gemaakt van een kwaliteit, die niet kan nalaten de ouderen diep respect af te dwingen, onafhankelijk van het feit of zij worden ondernomen onder leiding van een gids dan
13
wel gidsloos. Voor een belangrijk deel zijn dit ondernemingen die slechts door oordeelkundige voorbereiding en doelmatige training mogelijk zijn geworden. Bij de training hebben de klimoefeningen in de Maasrotsen in veel gevallen een doorslaggevende rol gespeeld. Toch zal bij velen het gevoel van voldoening vermengd zijn met een gevoel van ongerustheid. Men vraagt zich af of deze ontwikkeling, speciaal voor de gidslozen, toch niet te snel is gegaan, en of de jonge en bedreven rotsklimmers wel in voldoende mate zijn doordrongen van het enorme verschil tussen de korte en bekende routes in de klauterrotsen en de lange en veel moeilijker te vinden routes in het hooggebergte. Men realiseert zich daarbij het grote gevaar dat degenen die zich tot de "meesters" in de rotsen hebben opgewerkt, zich evenzeer meesters in het hooggebergte zullen wanen en daardoor zich aan avonturen wagen, die buiten de grenzen van hun kunnen liggen. Deze generalisatie is immers zo gauw gemaakt en zo menselijk maar kan zo gemakkelijk leiden tot een catastrofe. Het hooggebergte met zijn sneeuw en ijs, stelt problemen van geheel afwijkende aard. Hier komt het vaak eerder aan op het uithoudingsvermogen en op de kennis van de berg, dan op het feit of men spelenderwijs een passage van 4e of nog hogere graad kan overwinnen. Méér ook dan in de rotsen komt het er in sneeuw en ijs op aan dat alle leden van een partij over voldoende techniek beschikken. Hier gaat het niet alleen om een goede touwleider, maar geldt wel heel sterk de regel dat de ketting net zo sterk is als de zwakste schakel. In de grote traverse die vrijwel iedere moeilijke ijstocht met zich meebrengt, is elke valpartij van één deelnemer voor de gehele partij levensgevaarlijk. Op grond van deze overwegingen, en mede naar aanleiding van de zo droevige ongelukken van de afgelopen zomer, heeft het bestuur enkele maanden geleden het voornemen kenbaar gemaakt om cursussen te organiseren voor vergevorderden, in een streven om de evolutie van de veelbelovende jonge klimmers, méér dan voorheen het geval was, langs lijnen van geleidelijkheid te doen verlopen. In welke vorm dit zou gebeuren was toentertijd nog onzeker. Inmiddels is echter besloten tot het instellen van wat men zou kunnen noemen "invitatiecursussen voor vergevorderden". Dit houdt in dat in de komende jaren iedere zomer een kleine groep van veelbelovende leden door het bestuur zal worden uitgenodigd voor deelname aan een cursus onder leiding van één of meer topgidsen, waarvan de kosten voor een groot deel zullen worden gedekt door een subsidie van de K.N.A.V. Zodoende zal dus regelmatig een aantal jonge klimmers in staat worden gesteld om op volkomen verantwoorde wijze tochten te maken van een kwaliteit, welke anders buiten hun bereik zou liggen, om de ervaring op te doen welke onontbeerlijk is om uit te groeien tot allround gidslozen, die zich evenzeer thuis gevoelen in sneeuwen ijs als in de rotsen. Teneinde misverstand te voorkomen moet er op worden gewezen dat uit de bestaande fondsen ook subsidies beschikbaar zijn voor de andere cursussen. Het is niet eenvoudig te omschrijven wat mag worden verstaan onder "veelbelovende vergevorderden". Uiteraard houdt het in dat de betrokkenen althans een aanzienlijk aantal middelzware tochten moeten hebben gemaakt, met of zonder gids, waarbij is gebleken dat zij o.m. over de lichamelijke kwaliteiten beschikken, nodig om in de toekomst nog vooruit te komen. Daarnaast echter - en dit is zeker belangrijker - moet er reden zijn om aan te nemen dat zij een goede geestelijke instelling hebben, welke hen in staat zal stellen zich te ontwikkelen tot gidsloze bergklimmers met een juist besef van eigen mogelijkheden, zowel als van de verantwoordelijkheid tegenover anderen. Immers, slechts dan kan het bestuur deze jonge mensen met vertrouwen de bergen in zien gaan, mede in de hoop dat zij in de toekomst zullen bijdragen tot de leiding van andere groepen jongeren. Hierboven is gesproken van topgidsen. Het bestuur is namelijk van mening dat alleen de beste leiders goed genoeg zijn voor het doel dat wordt nagestreefd. Bij de keuze moet behalve op alpinistische ook op didaktische kwaliteiten worden gelet. Voor het komende seizoen is het in principe gelukt om de leiding van de invitatiecursus op te dragen aan het erelid Lionel Terray. Deze zal in zijn taak worden bijgestaan door een tweede Franse gids van topklasse. In de maand augustus zullen deze met zes uitverkorenen gedurende een twaalftal dagen middenzware en zware tochten maken in het Mont Blanc-gebied. Méér dan op het bereiken van een groot aantal toppen, zal gelet worden op de didaktiek. Hiervoor is van belang dat Lionel Terray jarenlang instructeur is geweest aan de Ecole Nationale de Haute Montagne, en blijkens ervaring inderdaad het nodige geduld weet op te brengen. De nadruk zal komen te liggen op tochten in sneeuw en ijs en in gemengd terrein. Immers, alle uitgenodigde deelnemers zijn goede rotsklimmers, maar missen een evenredige ijservaring. Onder de zes deelnemers zijn P. van Lookeren Campagne en H. C. van Lookeren Campagne uitgekozen om als touwleiders te fungeren. Daarnaast zijn uitgenodigd: Chr. P. Korthals Altes, R. Leopold, B. A. Wittich en P. F.J. van Lookeren Campagne. Het aantal van zes deelnemers is helaas gering, maar dit is onvermijdelijk. Terray heeft uitdrukkelijk gestipuleerd geen verantwoordelijkheid te kunnen aanvaarden voor een groter aantal, in het moeilijke terrein dat op het program staat. Daarbij komt dat de didaktiek onder een groter aantal zou lijden en het doel als zodanig voorbijgeschoten. Het behoeft wellicht geen betoog dat de selectie met zorg en overleg is geschied. Het afwegen van kwaliteiten, zowel technische als menselijke, is echter
14
steeds een moeilijke zaak en wordt nog bemoeilijkt door het feit dat sommige klimmers méér bekend zijn in de kring van het bestuur dan anderen. Zonder twijfel zal de keuze na enkele jaren eenvoudiger worden, wanneer grotere aantallen aan de cursussen hebben deelgenomen en daardoor meer inzicht is verkregen omtrent individuele kwaliteiten. Dit jaar is het welhaast onvermijdelijk dat sommige jongeren zich gepasseerd zullen gevoelen, in de eerlijke overtuiging dat zij evenzeer in aanmerking komen als een of meer van de geselecteerden. Laten zij echter vooral beseffen dat het niet om slechts één jaar gaat, maar om een méérjaren plan, en dat ook zij dus aan de beurt zullen komen wanneer zij dit verdienen. Dit zelfde geldt trouwens voor de jongeren, waarvan er verscheidene op de lijst van het bestuur voorkomen als potentiële kandidaten voor de toekomst, maar die dit jaar terecht als nog niet voldoende "rijp" worden beschouwd. Laten alle jongeren waarvan de aspiraties in deze richting liggen voortgaan met het maken van mooie en vooral ook verantwoorde bergtochten.
Laten zij echter vooral niet denken dat zij door het verrichten van onverantwoorde topprestaties de volgende keer zeker in aanmerking zullen komen. Het tegendeel is namelijk waar.' Ten koste van alles moet worden vermeden dat dit nieuwe plan aanleiding geeft tot ongezonde wedijver. In dat geval immers zou deze poging om de ontwikkeling van de klimjeugd langs banen van meer geleidelijkheid te doen verlopen, averechts werken en naar de afgrond leiden, in plaats van naar de top . . . . . het uiteindelijk doel van iedere alpinist.' Berggids mei 1959 Wat wil de jonge garde
"Sunt virtutis rupes iter" Guido Rey Redactie Door ons betreurde redactielid Jan-Lucas Wansink werd onderstaand artikel nagelaten, waarvan wij het plaatsen ampel hebben overwogen. Immers de schrijver had het enige tijd in portefeuille gehouden en wij moesten ons dus afvragen of hij niet zelf het nog had willen bijschaven en misschien hier en daar veranderen. Uiteindelijk hebben wij gemeend het te moeten publiceren in de overtuiging, dat het stuk toch wel zó karakteristiek voor Wansink geacht kan worden, dat plaatsing verantwoord is. Ja, meer dan dat: wij willen het de lezers niet onthouden, ten eerste omdat het een belangrijk onderwerp aan de orde stelt en ten tweede omdat hier weer de ons zo bekende Wansink, fel en militant, maar beheerst van vorm en eerlijk, voor ons staat. De lezer moet zich echter voor ogen blijven houden, dat de auteur zijn eigen geestesprodukt waarschijnlijk op menig punt zou hebben willen bewerken. Onder dit voorbehoud publiceren wij het gaarne, gesterkt door de wetenschap, dat deze daad geheel de instemming van zijn ouders heeft.
15
Jan-Lucas Wansink in de Dolomieten , de Berggids januari 1959 Zoals het in een gedenkboek past, zijn 't voornamelijk de ouderen onzer vereniging geweest, die in 1952 een peinzende blik op het verleden - hun verleden - hebben laten rusten. Zij mogen dan voor een deel zelfs een aanzienlijk deel - nog actieve alpinisten zijn, hun ontwikkeling als bergbeklimmer is afgesloten, zoals ook het bereiken van de vijftigjarige leeftijd voor de K.N.A.V. de afsluiting van een tijdperk het klassieke tijdperk zou men het mogen noemen - betekende. Zodoende is het optreden van de "jeugd" in het gedenkboek beperkt tot de passieve rol van deels aangemoedigd, deels vermaand te worden en vooral van vraagteken. Sindsdien is daar weinig verandering in gekomen: de aansporingen hebben ten dele resultaat gehad, het vermaan bleek veelal terecht, zonder dat er daarom meer naar geluisterd is, maar het vraagteken is - in volle omvang gebleven.
Voor een gedenkboek mocht dit alles begrijpelijk zijn, merkwaardiger is, dat ook in de Berggids, die "playground of writing", vrijwel iedere aanduiding ontbreekt van een geestesgesteldheid, een doel, dat de jongste generatie een eigen stempel verleent. Zelfs indien men er van uitgaat, dat de resultaten, door haar de laatste seizoenen in de Alpen bereikt, de vruchten zijn van een zwijgend beleden individualisme, dan nog blijft het verwonderlijk, dat ook haar schrifturen, die juist de laatste tijd vrij talrijk geweest zijn, van zo'n achtergrond - indien dan al aanwezig - niets doen bespeuren. Iedere generatie - en iedere alpinist voor zich zelf - maakt dezelfde ontwikkeling door, die het alpinisme in anderhalve eeuw van Paccard tot
16
Cassin en Herzog heeft gebracht, die ook in de K.N.A.V. - zij het uiteraard later op een kleiner schaal valt waar te nemen, en staat te gegevener tijd voor dezelfde keuze. De eerste beslissing - gidsloos of als van ouds met gids? - is al gevallen, had ook gezien de ontwikkeling van het alpinisme als geheel, niet anders kunnen vallen en daaraan is dan ook, zeker na het prachtige opstel van Mr. Kruseman in het Gedenkboek - dat voor ons twintigjarigen evenzeer geldt als voor zijn generatie - weinig meer toe te voegen (al is men zich soms misschien te weinig bewust van de onvermijdelijke verliezen aan menselijk contact, van de verstarring als gevolg van het voortdurend op zich zelf aangewezen zijn, die de keerzijde zijn van de gestegen spanning en van de grotere voldoening, die het gidsloos klimmen biedt). Die keuze is echter geen eindpunt. Ook elders is het alpinisme niet bij Purtscheller en Zsigmondy blijven staan. Preuss is gekomen - als laatste vertegenwoordiger der klassieke tijd - , en Dülfer, de· Münchener school en de Franse school; de Italianen hebben hun virtuozenprestaties geleverd, de Engelsen hebben een bescheiden comeback gemaakt en ook het vaderlandse (0, nationalisme!) zal een deel van die weg moeten afleggen, of zich eigen wegen moeten zoeken. Daarbij zal het zich niet uit verkeerd begrepen nostalgie naar een onherroepelijk vervlogen "gouden tijd" mogen distanciëren van een elders al veel verder voortgegane ontwikkeling, noch in blinde navolging de beperkingen vergeten, ons Nederlandse alpinisten opgelegd; zelfs rekening houdende met alle belemmeringen, die de jeugdige Nederlandse alpinist op zijn weg vindt - onvoldoende trainingsmogelijkheden, gemis van een insprirerende literatuur (een omstandigheid waarover een heel artikel te schrijven zou zijn), ontbreken van een alpine-minded omgeving, moeilijkheden "in finding the fellow-traveller" juist voor zeer zware tochten - zal men toch de ontwikkeling in het buitenland, de gewijzigde criteria voor wat een eerste-rangs prestatie is, niet kunnen ignoreren zonder de aanraking met het levend alpinisme te verliezen en de vereniging in een zelfgenoegzame wandelclub te zien ontaarden. Juist nu de door de oorlog belemmerde en door de ouderen zo vurig verlangde (men leze er het Gedenkboek op na) opbloei van de nieuwe generatie zich enigermate begint af te tekenen, wordt het tijd, dat vooral haar bedoelingen duidelijker tot uiting komen dan in een summier polemiekje over touwgebruik in de Maasrotsen. Vanwaar dit stilzwijgen, dit ontbreken van initiatief? Is het een intellectuele loomheid, in merkwaardige disharmonie met een grote fysieke activteit? Want men zal mij immers onmiddellijk tegenwerpen, dat de K.N.A.V. en haar leden zich zelden actiever betoond hebben dan in de laatste jaren. Maas-weekends, cursussen, trektochten, die zich nu zelfs tot over de Poolcirkel zullen gaan uitstrekken, schijnen, onafhankelijk van elkaar, al voldoende om alle kritiek de mond te snoeren. Maar staat de deelnemers enig doel voor ogen? Tenslotte is iedere scholing een tussenfaze, die uiteindelijk in eigen daden moet uitmonden. Het tijdperk der ontdekkingen, het avontuur der grote "Erstbesteigungen" is voorbij, ons rest alleen nog het individuele avontuur, het herscheppen van het door anderen verzamelde materiaal. Maar dan zal ook een bepaalde conceptie nodig zijn, zoals ook van een reproducerend artist een opvatting verwacht wordt, die schepper en eigen persoonlijkheid gelijkelijk recht doet wedervaren. Want het is niet te gewaagd, in het alpinisme een artistieke inslag te veronderstellen; het heeft een hoger pretentie dan een willekeurige andere sport, het is naar het woord van Dr. Visser, "opgebouwd uit aesthetische, intellectuele en sportieve elementen". Ontbreekt soms een inspirerend voorbeeld, dringen de buitenlandse prestaties onvoldoende tot ons land door om de Nederlandse alpinist tot groter inspanning op te zwepen, of denkt deze bij voorbaat hors concours te zijn, waar het er om gaat, zijn kunnen met dat zijner buitenlandse collega's te meten? Of - laatste en blijkens bepaalde uitlatingen op de reünie"), voor sommigen essentieel argument - is het de angst voor een aantasting der zuiverheid van het alpinisme, een angst die in iedere "extreme" richting, in ieder streven naar het hoogste (hoe zelden dat ook bereikt zal worden) een verval van de bergsport ziet? Al deze oorzaken dragen waarschijnlijk bij tot een sfeer, die van een zekere gezapigheid niet vrijgepleit kan worden. Want bij mannen als De Booij en Egeler en déplaise hun formidabele prestaties - zijn hun alpentochten voor een belangrijk deel voorbereiding voor een doel, dat voor de meesten onzer slechts in een moment van vluchtige fantasie in aanmerking komt. En wat hoorden wij hier van de Italiaanse victorie op de K2, in Courmayeur met klokgebeier verkondigd en zelfs in de "Berggids" eerst maanden later in een - foutief - bericht vermeld? En dat laatste argument, hoe waarschuwend klinkt het ons niet tegemoet uit de talloze discussies, in het verleden over soortgelijke twistpunten gevoerd! Hoe heeft niet Ruskin getoornd tegen iedere bergbeklimming, hoe fel heeft Preuss zich niet tot het einde toe verzet tegen de "Schlosserei"! Neen, men kan slechts zeggen, dat de compilator der "Excerpta alpina" zich in illuster gezelschap bevindt, wanneer hij schrijft (januari 1955): "ouderwets rustig, weldadig aandoend, sympathiek zo iets gewoons te publiceren”. Maar ook de andere zijde heeft geduchte partijgangers: Ruskin zelf is later lid van de Alpine Club geworden; en wat Nietzsche over de muziek zegt: "es strebt die Weh des Schönen, die Dissonanz als das an sich Störende in das Kunstwerk hinüber zu ziehn; daher der allmähliche Genuss an der Dissonanz." (Entwürfe zum Geburt der Tragödie, VIII, 5), geldt evenzeer voor het alpinisme: min of meer extreme richtingen, die eerst als een wig de oorspronkelijke eenheid lijken te splijten, worden later als bestanddeel opgenomen en ook als zodanig
17
aangevoeld. (Die Musik beweist, wie jene ganze Welt in Ihrer Vielheit nicht mehr als Dissonanz empfunden wird", ibidem). Daarom is verzet tegen de nieuwe richting niet alleen onvruchtbaar, maar zelfs schadelijk, omdat het nieuwe, creatieve elementen tracht buiten te sluiten. Men kan, al naar zijn aard, hierover treuren of zich verheugen - het eerste lijkt zelfs waarschijnlijk in onze eeuw, die niet meer zo'n heilig en ongeschokt geloof in de vooruitgang heeft - de onvermijdelijkheid blijft. Diezelfde onvermijdelijkheid is het, die Comici de klacht ontlokte (geciteerd bij de Tscharner, Cimes et arêtes, blz. 94): "Je sais très bien que je suis de ceux qui ont corrompu l'alpinisme et cela me fait de la peine, mais les sensations que j' éprouve dans ces parois et ces arêtes sont plus fortes que moi. Je dois y monter et je ne peux pas vivre sans cela; même si je dois explorer le monde entier avec des moyens artificiels, je le ferait, car c'est seulement de cette facon que je m'échappe spirituellement, que je vogue entre ciel et terre. Cest comme une maladie ..." En de schrijver voegt daaraan toe: ,,Il paraissait triste en disant cela". Hier is niets meer te bepeuren van de "heiterer Pessimismus" der Latijnen, het is een gure wind uit het noorden, die plotseling over de Alpen waait. De herinnering aan een verloren paradijs, aan onbevangen jeugdjaren achtervolgt de alpinist, het is een wanhopig zoeken naar de verrukking van zijn eerste tocht, nooit meer geëvenaard en steeds meer terugwijkend in een idyllische verte, naarmate zijn kunnen en ervaring verder reikt. In zo'n moment lijkt het een lange en bittere weg die het alpinisme ten einde zal moeten gaan, vóór een nieuwe gouden tijd kan aanbreken, als zij nog kan aanbreken. Want de gedachte aan hoger ontwikkeling als ontbinding, aan schoonheidsontplooiing als slotfaze van het verval ligt diep in ons gespleten noordelingen verankerd. "..corrompu l'alpinisme ...", het gezang verstomt, grauwen vaal liggen de wanden onder een betrokken hemel, Tonio Kröger dwaalt langs de puinhellingen. Tot ons de onverbiddelijke natuurwet weer voordrijft, waaraan géén ontsnapt; verval of geen verval, er zijn nog steeds nieuwe wegen te begaan, nieuwe vreugden te plukken; onweerstaanbaar lokt de wand, iedere graat is een uitdaging. Men versta mij goed: het bovenstaande bedoelt in genen dele een pleidooi te zijn voor die extreme richting van het alpinisme, die vooral tussen de beide wereldoorlogen in Duitsland en Oostenrijk hoogtij vierde. Niets behoort ons verder te liggen dan de doodsverachting, die vooral in de Münchener school zulke catastrophale verwoestingen heeft aangericht. Niets verdient minder onze sympathie dan de bijna perverse romantiek van iemand als E. G. Lammer - ongeacht een mogelijke bewondering voor zijn weergaloze moed - die door een lawine uit de uiterst gevaarlijke Matterhornwestwand wordt geveegd, uiteindelijk op ellebogen en knieën kruipend Zermatt bereikt om hulp te halen voor zijn kameraad, die delirerend op de gletsjer is achtergebleven, en dan nog durft spreken van een schone en zachte dood. Vergelijk daarmee wat een Gervasutti schrijft slechts in een moment van vluchtige fantasie in aanmerking komt.als hij een vergelijking trekt tussen Cassin en de Duitse school: "Le secret des succès remportés par les alpinistes allemandes est dans le mépris du risque et du danger, dans la surestimation des possibilités du grimpeur. lIs sont en nombre; beaucoup d'entre eux tombent, mais plusieurs réusissent". En welk een Latijnse superioriteit spreekt er niet uit de woorden waarmee hij deze vergelijking besluit: "Pour nous Italiens, cette façon de vivre le risque est inhumaine". Een der grote vertegenwoordigers van het Italiaanse alpinisme, deze Gervasutti, wiens woorden de eigenlijke aanleiding waren tot het schrijven van dit artikel. "Le plus complet des alpinistes italiens et l'un des plus grands alpinistes qui aient jamais existé", zegt zijn jarenlange tochtgenoot Devies (de president van de GHM) van hem en Rébuffat voegt daaraan toe: et surtout, l'un des plus attachants . .' Schrijver van een meeslepend boek ("Scalate nelle Alpi", vertaald door Félix Germain, onder de titel "Montagnes, ma vie . " waaraan ook bovenstaand citaat is ontleend), die enige der grootste alpinistische ondernemingen op zijn naam heeft staan, is hij in menig opzicht de tegenhanger van zijn even briljante landgenoot Comici. Deze de typische virtuoos, vaak twijfelend aan zichzelf, maar bezeten door een demon, die hem rusteloos van berg tot berg drijft; de ander van een gelijke hartstocht voor het berglandschap vervuld, maar beheerst in alle. daden en uitingen, zodanig wikkend en wegend zelfs, dat enige malen een grote kans - met name de noordwand van de Grandes ]orasses - hem ontsnapt. Gebrek aan doorzettingsvermogen? Voor wie dat meent, zij het zoal, legt menig relaas in zijn boek een even bescheiden als onweerlegbaar getuigenis van het tegendeel af - , maar hoe grootmoedig jegens landgenoot èn vreemdeling toont hij zich dan niet tevens, als hun de overwinning ten deel is gevallen. Hoe prachtig doordacht is niet zijn conclusie na de val van Eperon Walker en Eiger-Nordwand. Hier geen blinde stormloop tegen het onmogelijke, geen koortsachtig zoeken naar weer nieuwe, nog zwaarder problemen, louter om het voorgaande te overtroef en, maar een rustige weloverwogen beslissing: een hoofdstuk is afgesloten, het alpinisme zal zich een nieuwe weg moeten zoeken: ,,Il n'existe pas, pour l'instant, d'autre paroi dont l'escalade puisse faire l'object d'une compétition (zoals dat immers vooral bij
18
de ]orasses het geval was geweest). De ce fait, l'alpinisme redevient individuel et la voie nouvelle, une création secrète du grimpeur"*). Voor hem - en met hem in het algemeen voor de Italiaanse en Franse school - is een zware route niet aangewezen, omdat hij zwaar is, maar omdat hij de intellectueel meest bevredigende, de elegantste oplossing van een bepaald probleem is. "La Direttissima", term, die keer op keer opduikt en die bijna het symbool is voor een gedachtenwereld, waarin de "voie logique" der Fransen de ereplaats inneemt. Men behoeft er slechts de CAI-gidsen of de Vallot op na te slaan, hoe hier a.h.w. een heel stelsel is ontstaan: de "voie logique" als kerngedachte, de "voie sportive" waarin de alpinist zich van tijd tot tijd mag verlustigen zonder de hoofdzaak uit het oog te verliezen, de moeilijkheidsgraad, de gevarieerdheid, de aesthetische impressies, alles is samengevat in een samenstel van regels, dat de waardering bepaalt. Nergens is dit proces duidelijker waarneembaar dan bij de Furggengraat, waar stap voor stap de ideale oplossing benaderd wordt om dan bereikt te worden in de volledige beklimming "sul filo". Hier geen "Schicksalskampf", waar machteloze woede en kruipende onderdanigheid tegenover de "übermächtige Natur", de "gewaltiger Berg", elkaar afwisselen, maar een spel, een superieur spel, waarin de inzet hoog is, maar de prijs nog veel hoger, waarin geest en lichaam aan een door de mens zelf gesteld probleem getoetst worden. Want dat is het essentiële: niet met de natuur met een blinde macht wordt hier de strijd aangebonden, maar met zichzelf: "L'altitude ne nous donne que ce que nous apportons nousmêmes" **) staat er te lezen in het voorwoord van het Annapurnaboek van Maurice Herzog. En even verder: "L'alpinisme est un moyen d'expression; dans l'effort vers le sommet l'homme se vainc, s'affirme, se trouve".
J.L. Wansink
*) Vergelijk hiermede wat Devies in het voorwoord van Gervasutti's boek schrijft: "Sans renoncer aux plus grandes entreprises, nous ne voulions plus uni. quement faire la course au problème du jour; .. nous inclinions vers un alpinisme plus personnel". **) Een gedachte, die merkwaardig genoeg al in de "Voyage au Mont Blanc" van Chateaubriand voorkomt. Het zou overigens te ver voeren daarop hier nader in te gaan.
1959 1959 Tweede invitatiecursus. Samen met Lionel Terray heb ik nog een tweede invitatiecursus georganiseerd. Helaas kon ik deze niet meemaken omdat het viel in de tijd dat Kees en ik in Peru waren voor geologische onderzoekingen: 15-27 augustus in het gebied van Chamonix. De deelnemers waren Chris Korthals Altes, Barry Wittich, Rob Leopold en de drie broers Paul, Holger en Peter van Lookeren Campagne. Eind september kreeg ik een brief van Paul van Lookeren Campagne om te zeggen, dat de cursus een groot succes was geweest en ze veel zware tochten hebben ondernomen. Ze hadden 1 bivak gehad en vooral was de verhouding goed geweest met Lionel Terray en René Desmaison.
De Berggids mei 1960.Verslag invitatie-cursus 1959 in het Mont-Blanc-gebied Tweede invitatiecursus: gidsen: Lionel Terray, René Desmaison. Deelnemers: Chris P. Korthals Altes, Rob Leopold, Paul van Lookeren Campagne, Peter van Lookeren Campagne, Holger van Lookeren Campagne, Barry Wittich.
19
Lionel Terray, bijgenaamd de Leeuw (Peter v. L.C.)
Een woord vooraf
In De Berggids van september 1959 heeft de lezer reeds een kort overzicht van de resultaten van deze cursus aangetroffen: Arète des Papillons van de Peigne "très difficile"; N-wand van de Aig. Chardonnet, daags daarop de Nwand van de Aig. Argentière beide moeilijke ijswanden - ; vervolgens een naar het extreme neigende rots tocht in de Wwand van de Aig. de l'M, dan de Arète Grütter, die door een enorme steenstorting nieuw terrein voor een première verschafte. Ten slotte na deze drie ijs - en drie rotstochten de synthese in de vorm van een "course mixte" over de Arète Sans Nom naar de top van de Aig. Verte, waar wij ons eerste bivak op 4000 m beleefden. Deze lijst van tochten in het Mont-Blanc-gebied is wel in staat de indruk te wekken dat de cursus zeer goed geslaagd is, maar voor de lezer van De Berggids blijft het een opsomming van namen, graden, kwalificaties. Voor de initiatiefnemers, Prof. Egeler en Dr. De Booij, die zich toen in de Andes bevonden, sprak dit beknopte "carnet de courses" boekdelen. Zij ontvingen het bericht van het welslagen van de cursus, behalve met grote opluchting dat alles goed was afgelopen, ook met grote voldoening. Te meer daar hun vroegere leidsman Terray erin geslaagd was zijn wat bivaks betreft nog groene cursisten, op de top van de Verte te ontgroenen met een nacht "en plein ciel". Maar voor de lezers van De Berggids volgen in dit en het volgende nummer de tochtverslagen die het geraamte van bovenstaande opsomming het vlees en bloed van de belevenis moeten verlenen.
20
Deelnemers aan de cursus achter een maquette van het Mont Blancgebied (Wittich). Rob Leopold heeft de Chardonnet voor zijn rekening genomen. Toen wij "en petit comité" kennis namen van de inhoud van zijn verslag, waren wij het er unaniem over eens dat zijn oubollige beschrijving van de stemming, onder de deelnemers wel zeer juist was en van toepassing op al onze tochten (met uitzondering misschien van ons avontuur op de Arète Grütter, toen er een verbeten ernst heerste), maar de Chardonnet herkenden wij er ternauwernood in terug. Voor deze berg zij de lezer daarom verwezen naar de overzichtsfoto. Barry Wittich was in de gelegenheid om Lionel Terray van nabij in actie te observeren tijdens de beklimming van de Argentière, daar hij zich toen aan zijn touw bevond. Hij roept voor ons het vertrouwde beeld op van "de Leeuw", waar hij uit eigen ervaring spreekt over "de driftige aanwijzingen die de Leeuw naar beneden donderde, hetgeen voor iedereen een correctie betekende". Voor het gehavende stelletje cursisten dat aan het eind van deze episode - 2 ijswanden in 2 opeenvolgende dagen - achter hem aanhinkte, was Terray alles behalve een zachte leermeester; van Lognan omlaag naar het dal organiseerde hij nog een halsbrekende wedren langs afkortingen en door beekbeddingen. Chris Korthals Altes, van wie ik het tochtverslag voor de Voie Ménégaux in de W-wand van de l'M niet onder ogen heb gehad, heeft een leidende rol gespeeld door in deze wand zeer lastige passages voor te klimmen. Dit zal hij in zijn eigen relaas wel verzwijgen, bescheiden als hij is (door Terray werd hij aangeroepen met: "son altesse") . Toen Holger zijn verhaal over de zwaar gehavende Arête Grütter aan ons voorlas, werden wij weer bleek om de - neus - en bezwoeren hem met klamme handen de al te spannende episoden van dit avontuur te schrappen, om de lezers het angstzweet te besparen. Zodoende vermeldt het verslag niet hoe Rob Leopold als een jojo aan het touw een sprong uit de wand maakte om een vallende steen te ontspringen; ook niet dat wij beneden op de gletsjer een rotsblok aan hadden kunnen treffen waarin nog een haak en mousqueton stak, van de oorspronkelijke route over de graat. Peter verhaalt van de ontberingen op de laatste tocht, die de kroon zette op onze ervaringen tijdens de cursus. Daar hij zo gelukkig was om in het voorste cordée te klimmen, kon hij zich met de nodige objectiviteit en distantie van zijn taak als verslaggever kwijten: met Terray als touwgenoot bereikte hij de top van de Aig. Sans Nom uren eerder dan de rest en kon zich toen, door de zonnestralen verwarmd, over de kille afgrond buigen waar Desmaison met één gewonde en drie verkleumde cliënten achter zich aan, maar geringe vorderingen maakte. En nu de verslaggevers zelf aan het woord.
Paul van Lookeren Campagne
21
Noordwand-Chardonnet Met veel geraas zette het treintje, waarmee we vanuit Chamonix naar Montroc waren gekomen, zich weer in beweging. Gepakt en gezakt schuifelden we weg door het hoge gras boven het dorp en zetten koers naar de Refuge Albert Premier. Eén van de capaciteiten, die men als alpinist in ruime mate voorradig dient te hebben, is de zogenaamde ijzeren wilskracht, die zo goed van pas komt, wanneer men ondanks alles tóch doorzet om datgene te bereiken, wat men van het begin af van plan was. Deze wilskracht werd reeds dadelijk op de proef gesteld, toen we links van ons een prachtige téléférique ontwaarden, die rode, blauwe en groene stoeltjes in een kleurige slinger naar de Col de Balme sleepte. Ondanks alle verleidingen om het pad over de steile morene te volgen, wisten we voet bij stuk te houden, sloegen links af en zweefden vijf minuten later juichend over Paul heen, die de verleidingen niet had kunnen weerstaan en nu, hardop genietend, het steile pad omhoog stapte. Een horizontale wandeling bracht ons naast de Glacier du Tour, vanwaar we in een half uur naar de prachtige, geheel nieuwe hut klommen om daar op het terras neer te zijgen en de rugzakken de rugzak en te laten. Geheel uitgeput wankelden we de hut binnen: de verjaardag van Barry Wittich, die we de vorige avond gevierd hadden, zat ons nog aardig in de benen en het hoofd bonsde vervaarlijk, waarschijnlijk tengevolge van de hoge ligging van de hut. Toen we een uurtje over de muur van het terras hingen en beneden ons een gigantische rugzak met daaronder een menselijk wrak zaken strompelen, bleek, dat er ook in de bergen niets gaat boven écht leedvermaak. Hoe heerlijk was het de blijkbaar doodvermoeide Paul de laatste 100 m te zien afleggen, telkens terugglijdend in het verzande pad. Maar hoe afschuwelijk was het deze duivelse bergklimmer met veerkrachtige tred en een stuitende glimlach op het gebruinde gelaat de hut te zien binnengaan. Toen begrepen wij en slopen weg in de donkerste hoeken van de hut, waaruit we pas 's avonds bij zonsondergang vol schaamte weer tevoorschijn kwamen. De geweldige bergen van het gebied stonden in de rode gloed van de ondergaande zon; al onze ogen waren gericht op ons doel van morgen: de Noordwand van de Chardonnet. Het is in de meest letterlijke zin des woords een gecombineerde tocht: de wand is in vieren verdeeld, eerst rotsen, gevolgd door een naar boven steeds scherper en steiler wordende sneeuwgraat, overgaande in een soort ijsgoot, die boven uitmondt in ,een tweede rotspartij, waarna de daaropvolgende ijswand de klimmer op het topblok brengt. Het moet omstreeks vijf uur 's morgens zijn geweest, toen we de wand attaqueerden. De zeer losse rotsen zaten onder de sneeuw en waren dan ook één grote kwelling, zodat vele zeer onoirbare woorden de klare vriesmorgen werden ingezonden. Geheel bevroren doken we op uit de schaduw van deze alpiene nachtmerrie en arriveerden op het sneeuw graatje, waar we de verijsde ringvingers in de zon lieten ontdooien, 54 foto's van elkaar maakten, vervolgens de schoenen in de harde sneeuw schopten en snel over de graat hoogte begonnen te winnen. Bovenin ging de sneeuw in ijs over in een systeem van goten en bandjes moest ons op de tweede rotspartij zien te brengen. Hier werd met gemengde vreugde en gemengd succes de piolet-ancre techniek in praktijk gebracht, waarbij Wittich als een dappere Melkbrigadier zijn touwgenoot tot tweemaal toe uit de klauwen van de zwaartekracht moest redden. Op stijgijzers klauterden we, zo goed en zo kwaad als dat ging, door de tweede rotsspassage, die al even besuikerd was als zijn voorganger, en bereikten de slotwand, die direct naar de top voert. In een lange sliert cramponneerden we over dit steile ijsdak omhoog, daarbij dankbaar gebruik makend van de door de eerste man gehakte treden. Wel zeer onaangenaam was dit laatste stuk voor de onderste klimmers. Zij werden voortdurend getroffen door de naar beneden suizende ijsschilfers, moesten de vastgevroren ijshaken loswikken, terwijl de situatie nog veel ergerlijker werd, toen de eerste klimmers op de top arriveerden en, met hun luie lijven in de zon zittend, de zwoegers in de wand allerlei niet-gemeende aansporingen begonnen toe te roepen. Bij aankomst op de top werden hun alle potentiële wapens zoals piekels, stijgijzers en ijshaken afgepakt, zodat er geen andere mogelijkheid tot represaille overbleef dan het blik met bramen van Chris te stelen, dit stil achter een blok op te eten en het lege blik vervolgens de stomverbaasde Kothals Altes toe te werpen. Tenslotte keerde de rust weer, niemand werd meer lastig gevallen, zodat we, soezend op de warme stenen van het schitterende uitzicht konden genieten. Een nieuwe uitbarsting van energie zette ons weer op de benen, dreef ons over de normale weg terug naar de gletsjer en bracht ons om drie uur 's middags weer bij de hut. Geheel voldaan over deze prachtige tocht zegen we neer achter het bier, zodat de weer wat verbeterde gezondheidstoestand opnieuw werd bedreigd.
R. Leopold
Aiguille Argentière Het uitzicht op de Noordwand van de Argentière, vanaf de top van de Chardonnet, was al voldoende om uit te zien naar deze tocht, ondanks het feit dat Chris reeds over deze smetteloze witte wand had gelopen. Ieder haastte zich dus van de top van de Chardonnet naar beneden om vooral niet de laatste te zijn; enige uren later, 's nachts, vonden wij elkaar weer bijeen op de glacier du Tour, die er koud uitzag in het maanlicht. Terray was erin geslaagd ons nog vóór drie uur de "Albert premier" uit te krijgen en al spoedig liepen we - op die glacier du Tour - nog wat slaperig achter hem aan. Terray was betrekkelijk fris nog; hij
22
had juist twee dagen met een Franse journalist van de Paris Match in de Capucin oostwand geklommen en had enige uren geleden de leiding van de altijd glimlachende Pez overgenomen. De cordées waren al samengesteld zodat ieder zijn plaats wist. Er werd snel gelopen en de gewone katterigheid van met troepje - duidelijk voelbaar - ging daardoor snel over. Het is altijd weer een zeer "menselijk" beeld onder deze omstandigheden alpinisten te zien; een volledig zich overgeven aan een vegetatieve depersonalisatie, waaronder de atmosfeer en het landschap ook veel te lijden hebben. Ieder voelt zich behaaglijk in deze vertoning; er werd dan ook animale taal gebezigd, welke de stemming er snel in bracht.
23
Het spoor van Terray beschrijft een zeer ongewone en gevarieerde slinger door de noordwand van de Aig. d'Argentière (Wittich). Links van ons werd de Aiguille du Tour zichtbaar met aan zijn rechterzijde de Purtscheller, intussen gleden onze ogen zo nu en dan over onze weg op de Noordgraat van de Chardonnet, welke wij rechts lieten liggen. Aan deze mooie wandeling kwam opeens een einde toen we de laatste treden naar de Col Fenêtre du Tour opstruikelden; deze lag geheel in de schaduw van de Grande Fourche en niet iedereen had een even mooi lampje bij zich. Op de col zelf kregen we wederom een mooie formatie van sneeuw en ijs te zien, door maanlicht overgoten, behalve op de steilste gedeelten: de Argentièrenoordwand.
24
Met veel lawaai van stenen en stemmen kondigden wij in dit gletsjerbekken de nieuwe dag aan nog vóór de zon de mooiste kleuren in het oosten liet zien. Nadat we de col waren afgegleden schuifelden we naar de voet van de Argentière. Even later werd halt gehouden voor een korte bespreking van een eventueel te volgen weg en om ieder gelegenheid te geven om, althans voorlopig te doen wat nodig was. Zo van onder gezien leek de wand nogal steil en maakte het geheel nogal indruk op ons, echter niet in het minst op Terray, die "Altesse" naar zijn weg vroeg van enige jaren geleden. Het werd echter pas leuk toen Terray besloot die snelle weg niet te nemen. Hij moest ons de hele dag bezig, ouden, dus een extra oefening via een omweg zou goed van pas komen. De Leeuw liep nog steeds rond met twee gekneusde ribben (Van zijn ongeluk vlak bij de Gambahut), hij bond zich daarom altijd laag om het middel aan, maar mij had er nog steeds veel last van, hetgeen waarschijnlijk voor hem een verlangzaming van het tempo betekende. Met enige lussen touw - waaraan ook zijn tweede man was gebonden - in de hand ging hij de anderen voor naar de plaats, waar hij de rimaye wilde overschrijden. De bedoeling was om niet in een lijn loodrecht vanaf de top te beginnen, zoals gebruikelijk (lees Altes) maar enige honderden meters rechts daarvan bij een steil ijswandje van ongeveer 80 m hoog, dat geen overhangend ijs boven zich had en naar boven twee wegen bood: aan de linkerkant meteen na zestig meter de eigenlijke wand in en, de rechterkant van de ijswand volgend, langs een omweg via een stukje graat ook weer naar de wand. Treden hakkend in het werkelijk steile ijs onder de bovenrand van de rimaye slaagde Terray erin zich daarover heen te werken en een touwlengte schuin naar boven te klimmen om met een ijshaak zijn touwgenoot na te zekeren. Op een vraag van Desmaison snoeide weg daarlangs was bromde Terray iets over "triolet" en adviseerde hem met de anderen geheel rechts langs de rotsen een weg te zoeken. Inmiddels was de zon ons gaan beschijnen en alles om ons heen werd weer een en al schittering en ieder kon nog meer genieten van deze Ecole de glace. Elkaar van tijd tot tijd beschreeuwend voegden de twee groepen zich na enige uren weer bij elkaar, toen de cordéesDesmaisons na een laatste rappel in het ijs neerdaalden bij het cordée-Terray, dat steeds enige tijd veel gegeten en gepraat had. Vanaf dat moment was deze tocht één schitterende climax, waaraan de top na enige uren abrupt een einde maakte. Terray trok een fraai spoor in de wand, welke voor hem ook een première was en met een regelmatig ritme sloeg ieder zijn piekel in het ijs, dat een zeer goede houvast bood. Onder het alziend oog van De Leeuw klommen we dus "piolet ankerend" achter hem aan; de dag tevoren werd door Pez een onhandigheid meteen advies beloond, nu donderde zo nu en dan een driftige aanwijzing naar beneden, hetgeen voor iedereen een correctie betekende. Verder ging alles heel gemoedelijk, behalve misschien bij het laatste cordée, dat de haken mocht meenemen. Op de top zagen we de eerste tekenen van naderend slecht weer zoals de volgende dag zou blijken. Bijzonder gezellig zulke topuurtjes met altijd weer dezelfde beestengeluiden bij het praten en eten. Op de terugweg konden wij ons overtuigen van de juistheid van Terray's vermanende woorden dat deze middag de afdaling naar de Argentièregletsjer wel eens gevaarlijk kon zijn. De kundig losgetrapte steen schoot gelukkig goed over ons heen. Overigens een fraaie glijbaan over deze zuid-west wand naar beneden. Zeer tevreden en met het plezier van de afgelopen dagen in iedere spier lieten we ons na de traverse van de Argentière gletsjer langs Lognan naar het dal vallen om voldaan in het treintje naar Chamonix te stappen. B. Wittich
25
Afdaling van de Aiguille d'Argentière: Glacier du Milieu: op de achtergrond de noordwand van de Droites.
26
De Berggids juli 1959. Verslag invitatie-cursus 1959 in het Mont-Blanc-gebied II
Een niet alpiene tocht in de alpen:
de west-wand van de Aiguille de l'M
Een van de grote voordelen, die - het overigens op zichzelf kermisachtige - Chamonix biedt, is het feit, dat men zich op dagen van twijfelachtig weer behalve in bioscoop of op caféterras op alpien terrein kan amuseren en wel in de lagere Aiguilles de Chamonix; na de Tweede Wereldoorlog zijn deze naalden, opgebouwd van het onvolprezen Chamonixer graniet, van alle mogelijke - zo men wil onmogelijke - zijden beklommen. Vele van deze tochten zijn klimtechnisch zeer moeilijk, vereisen een getraind zijn in het zgn. artificiel klimmen doch missen een waarachtig alpiene allure; wanneer echter de weersomstandigheden, een hoogalpiene tocht niet toelaten, bieden ze een hoogst welkome uitkomst.
Een typisch voorbeeld uit deze categorie van tochten is de Voie Ménégaux in de noord-westwand van de Aiguille de l'M. Wanneer we het treintje van Montenvers uitstappen en in het noord-westen zich overduidelijk een depressie in de vorm van loodgrijze wolkenbanken manifesteert, geeft dat onze altijd latent aanwezige - bereidheid om de zware rugzakken af te werpen en rustig te gaan zitten voldoende motivering om de honderd meter verderop gelegen hut van hotel Montenvers op te zoeken in plaats van de vermoeiende Anstieg naar de 800 m hoger gelegen refuge de la Charpoua te ondernemen. Ons besluit blijkt juist een half uur later klettert een stortbui neer en maakt een ieder het zich gemakkelijk op de strozakken, terwijl Terray een paar uiterst opwekkende liederen ten gehore brengt. Onze plannen hangen af van de verdere weersontwikkelingen: is het 's nachts om drie uur helder, dan wordt de noordwand van de Aiguille du Plan, een vrij zware ijstocht, ons doel; bij dubieus weer om vijf uur vertrek voor de bovengenoemde route op de Aiguille de l'M.
Wie kent niet het verrukkelijke gevoel van heimelijke opluchting als men om drie uur 's nachts iemand met geforceerde teleurstelling hoort roepen: "Het zit nog potdicht"? Wij mogen dat genoegen die nacht smaken, geeuwen tevreden en slapen ongestoord tot vijf uur. Na een vluchtig ontbijt stappen we, geheel met touwen omgord, de bouwvallige hut uit, terwijl grote hoeveelheden rammelend ijzerwerk zoals haken, musketons en laddertjes onze rugzakken vullen, op weg naar de Aiguille de l'M. De Anstieg leidt eerst langs gebaande wegen, waarna een - eindeloos lijkende - steile grashelling in Terray-tempo wordt genomen. Half zeven bereiken we de voet van de 200 m hoge wand, die bepaald zeer imponerend is door zijn steilte en door de donker getinte overhangen. Er heerst dan ook een fatalistische stemming, wanneer we ons aanbinden; een ieder verwijdert zich discreet voor een korte wijle, waarna Terray de door de pijler en de wand gevormde dièdre attakeert. Zo te zien is er geen enkele moeilijkheid in de eerste touwlengte, maar als Terray Leopold laat nakomen krijgt de aanwezige vijfdegraadspassage dankzij intensief hijgen en nerveus raspen van het schoeisel langs de rots wel enige realiteit. Het tweede cordée bestaat uit Campagne Senior en ondergetekende, terwijl Campagne Medior en Junior zich aan het touw van René Desmaison bevinden. Aanvankelijk is de rots verraderlijk glad door vocht en een daardoor florerende algachtige begroeiing. Via een fraai systeem van fissures bereiken we het plateautje op de pijler, waar Terray de sleutelpassage reeds voorbereidt. Een haak wordt in een klein spleetje in de van de wand losstaande plaat geslagen, zodat de zekering weinig te wensen overlaat; de moeilijkheid is nu om, na de plaat "en opposition" voor de helft beklommen te hebben, zich met een uiterst penibel omstapje tussen wand en plaat vast te klemmen en zich dan in lettterlijke zin omhoog te wurmen. Tot onze ontsteltenis horen we de Leeuw zelf hijgend de zekerplaats installeren. Het tweede cordée aanvaardt ,dan ook in stille dankbaarheid een touwtje van boven; wanneer ik mij als een vis op het droge naar adem snakkend op de zekerplaats werk, merkt Terray met een stalen gezicht op "C'était une mince cinq"; diep teleurgesteld begin ik de warboel van touw te saneren. Desmaison wil de passage met z'n pijp in de mond nemen, waardoor, als hij moet terugkeren, enige hilariteit ontstaat. Dan volgt een 20 m hoge spleet, die "en artificiel" wordt beklommen; de vele haken maken dit eigenlijk tot leen van de gemakkelijkste delen van de wand.
27
Voie Ménegaux op de Aiguille de l'M. Hier zien we Desmaison in zijn element: wegens gebrek aan materiaal klimt hij hier zonder laddertjes en laat een groot aantal haken ongemoeid. De arme Leopold wordt overspoeld door een stortvloed van voor ons gedeeltelijk onverstaanbare Franse woorden en uitdrukkingen uit de mond van Terray, wanneer hij diens aanwijzingen betreffende manipulaties met het touw niet correct en efficiënt uitvoert. Twee touwlengten over eenvoudiger terrein brengen ons, na een heftige 'woordenwisseling in het gidsloze cordée over beider alpinistische kwaliteiten, bij een dièdre, die door een overhang op halve hoogte onderbroken wordt; dit blijken twee zeer moeilijke touw lengten te zijn, onderbroken door een "Relais sur piton" zekerplaats, waar zich geen of minieme steunpunten voor de voeten bevinden, zodat laddertjes en een goed geslagen haak slechts uitkomst bieden. Bepaald ontmoedigend is het te zien hoe Desmaison met pijp rustig en soepel de passages neemt, waar wij ons met inspanning van al onze krachten overheen werken. Nog een steile gladde plaat, die met behulp van vier haken beklommen wordt, scheidt ons van het punt, waar de wand minder steil wordt; dan gaat het via plauteaux en cheminées omhoog naar de top, waar we na zeven uur van ingespannen arbeid arriveren. Het weer is weinig aanlokkelijk voor een lang verblijf; een egaal grijze wolkenlucht en een motregent je doen ons snel afdalen langs de normale route, die uiterst eenvoudig is; eenmaal op de glacier des Nantillons beland galopperen we naar de hut waar Wittich ons een door thee en andere lekkernijen aangename thuiskomst voorbereidt.
Chr. P. Korthals Altes
28
De "Voie Grütter" van de Aiguille des Pélérins Deze tocht verliep wel geheel anders dan we ons hadden voorgesteld. Dat we meenden een korte en snelle beklimming voor de boeg te hebben en daarvoor een langdurige en zeer gecompliceerde klim in de plaats kregen, komt wel vaker voor in de bergen. Nee, wat voor ons deze tocht niet onverdeeld plezierig maakte, was de uiterst slechte toestand van de rots. Pas bij terugkomst in het dal lazen wij, in het plaatselijke krantje, dat een enorme steenstorting het grootste deel van de graat had weggevaagd en dat het verdere seizoen een beklimming niet aan te bevelen was. Nu is het zo, dat men in het Mont-Blanc-gebied wel zeer verwend wordt door het klimmen in het over het algemeen superbe graniet en dat men teleurgesteld is als men te maken krijgt met een gesteente, zoals maar al te veel in het Berner Oberland voorkomt. Hierdoor waren wij genoodzaakt met de grootste voorzichtigheid te klimmen, hetgeen, ook omdat wij met een tamelijk grote groep waren, zeer veel tijd in beslag nam. Verder moest Terray een geheel nieuwe weg zoeken over de totaal veranderde graat en nogal wat haken slaan, zodat wij in het totaal twaalf uur onderweg waren. Tweemaal zo lang als onder normale omstandigheden nodig is. De tocht zelf ving aan zes uur 's ochtends, toen Desmaison ons in het tentenkamp kwam wekken. Dit was nodig om ons het eerste liftje naar de Plan des Aiguilles - het tussenstation van de Aiguille du Midi baan - te doen halen.
Hier begint de aanlooproute, die pas halverwege de graat eindigt; dit omdat de onderste helft van de graat niet erg interessant is. Onderweg staken we het brede couloir over, dat tussen de Aiguilles Pélérins en Peigne gelegen is en waardoor de normale route op de Peigne loopt. We werden hier echter verrast door een welhaast continue cannonade van stenen, terwijl op de gletsjer reeds enorme steenblokken lagen. Nog waren wij onbekend met hetgeen kennelijk enkele dagen eerder gebeurd was. Onderlangs sprintend bereikten wij veilig de overkant van het couloir, waar de tocht rustig verder verliep, snel hoogte winnend op de gletsjer rechts van de bewuste graat. Tenslotte verlaat men het ijs, om nog honderd meter schuin omhoog klimmend halverwege op de graat uit te komen: het begin van de voie Grütter. Terray, die deze tocht reeds meerdere malen had gedaan, herkende reeds vanaf de eerste meters graat niets meer terug. Vol verbazing keken wij toe hoe hij voor de eerste twintig meter ruim een half uur nodig had en daarbij uiterst voorzichtig klom en drie haken sloeg. Tenslotte vond hij een klein plateautje, dat hij zorgvuldig vrij maakte van een hoop losse stenen. Eén voor één klommen wij na, nog langzamer en nog behoedzamer dan Terray, en bevonden het onplezierige van deze en, helaas, volgende passages: de rots was, behalve los, bedekt met een soort fijne cement korreltjes, die behalve pijnlijk voor de handen, de schoenen sterk verminderd houvast boden. Het grootste deel van de tijd ging verder voorbij met wachten, want de voortdurende steenslag maakte het nodig dat de eerste "cordée" pas verder kon klimmen wanneer de ondersten gedekt stonden opgesteld. Steeds verzekerde Terray ons, dat na de volgende touwlengte de rots wel weer beter zou worden; aan terug gaan dacht hij niet. Behalve twee uiterst penibele passages, waren de technische moeilijkheden niet zeer groot. Na tien uur klimmen kwamen wij ongeveer honderd meter onder de top op het intacte deel van de graat. Hier konden wij het begin van de storting constateren, waarbij wij een indruk kregen van de vernietigende kracht van uitzettend ijs. Zo zagen we een rotsplaat van dertig meter hoog en enkele meters dik losgedrukt van de wand door een ijslaag van nauwelijks een halve meter dikte. Het laatste uur bracht ons nog verrukkelijke klauterij. De top bereikten wij, toen het dal van Chamonix reeds lang in een donkere schaduw lag en de hoge stapelwolken nog fraai oplichtten in de ondergaande zon. Omdat de terugweg eenvoudig en snel zou zijn, konden wij hier nog lang van blijven genieten.
Holger van Lookeren Campagne
De Arête Sans Nom van de Aiguille Verte Met de Arête Sans Nom van de Verte viel waarlijk niet te spotten! Al vonden de narren in ons gezelschap bij de andere tochten in alle situaties nog gelegenheid tot het maken van goede grappen, op deze tocht was het ook wat dat betreft met hen gedaan. Ieder deed nu zijn best zijn krachten zo veel mogelijk te sparen. Door Terray werd de Arête Sans Nom betiteld als "une grande course mixte". Dit wil dus zeggen, dat niets mag ontbreken op deze tocht van al het interessants dat de bergen de alpinist kunnen bieden. Zelfs geen bivouac! Om het met een uitgebreid diner te vergelijken, werd ons als begin de Charpouagletsjer voorgeschoteld. Zeer fascinerend door de torenhoge séracs, het maanlicht en de zwarte schaduwen van de omringende Aiguilles. Terray kon er ons echter met behulp van zijn vermaarde "Pifometer" op onnavolgende wijze doorheen leiden. De volgende gang van deze alpine kost bestond uit een moeilijk uitziende rimaye. Zonder Terray zouden we misschien wel een uur verspeeld hebben, alleen alom uit te zoeken hoe we er het best overheen zouden kunnen komen. Door "de leeuw" werd hij echter zonder aarzeling geattakeerd! Hierop volgde een traverse van ca. 200 m, links omhoog om het grote, naar de
29
brèche (3600 m) leidende ijscouloir te bereiken. Het was de bedoeling hier allen tegelijk te klimmen, daarbij zorgdragend, dat geen stenen door het touw losraakten. Dat dit niet geheel lukte, bewees de verwonding van Altes. Op het geruststellend kermen liet Terray slechts zijn verbanddoos achter en ging onverdroten verder. Het slachtoffer bleek een geplette duim te hebben. In het grote couloir moesten we ons met de onvolprezen piolet-ancre-techniek omhoog werken. In het koude, sombere couloir was dit heerlijk. Toen we eenmaal de goede cadans te pakken hadden, kregen we eindelijk het gevoel op te schieten. Daarbij werden we voor 't eerst goed warm.
De Birchermüssli, ons standaardontbijt, dat nogal zwaar op de maag lag, zakte bovendien wat. Vlak voor de brèche ging het rechts de wand in om pas 200 m hoger op de graat uit te komen. Hiermee kregen we wel de hoofdschotel opgedist, bestaande uit cheminées met 5e graadspassages, "feuillets détachés" en penibele traversen. De condities waren bepaald slecht; vele grepen waren met ijs opgevuld en zelfs bedekten grote ijsplaten de rots. Na veel energieverlies bereikte de eerste cordée om 10 uur de graat ter hoogte van de Drus, plm. 3750 m, na vanaf 3 uur 's morgens ononderbroken in touw te zijn geweest. De Birchermüssli was nu totaal omgezet in energie, zodat het idee aan echt voedsel ons wel prettig aandeed. We waren echter ten achter op het tijdschema en daar Terray een bivouac beslist wilde vermijden, gingen we direct door.
Nog 2 1/2 uur klommen we in de van de zon afgekeerde wand aan de Charpouakant omhoog over verijsde en ingesneeuwde rotsplaten. Tenslotte werd de top van de Aiguille Sans Nom (3980 m) bereikt, die feitelijk niet meer dan een hoek vormt in de totale graat. We hadden er ons geheel op ingesteld om dit punt te bereiken en beschouwden de 500 m lange verbindingsgraat naar de 100 m hoger gelegen top van de Verte slechts als een kleinigheid. In feite werd dit een nieuwe fase van de tocht, die 4 uur in beslag zou nemen. De eerste cordée had op de Aiguille Sans Nom uitgebreid die gelegenheid gehad op verhaal te komen, maar voor de tweede was het even zuur om wee van honger ·en moeheid direct door te moeten klimmen. De weer uitgeruste Terray wilde nog een laatste verbeten poging doen het bivouac te ontlopen. De stemming zou toen wat gedeprimeerd genoemd kunnen worden. Reeds de eerste gendarme op de graat kostte zoveel tijd door het uitvoeren van rappels, dat ook Terray in een bivouac berustte. Hij ging er bij zitten en liet aan René Desmaison de leiding over.
30
De graat naar de culotte van de Verte, bij avondlicht René Desmaison verricht baanbrekend werk op een corniche (Peter v.L.C.) Deze hakte in de scherpe graat en om de corniches te omgaan een compleet pad voor ons uit. Genietend van de warme middagzon zaten we gerieflijk bij elkaar en sloegen het baanbrekende werk van René met bewondering gade. De tocht werd door dit alles bepaald gezellig. We genoten nu eerst goed van het uniek mooie uitzichten van de geringe vorderingen op de graat. Tenslotte beleefden we om 7 uur 's avonds de zonsondergang op de top van deze 4000-der.
Een bijzondere gewaarwording, die zich niet vaak herhalen zal. Terray had nu plotseling weer haast om nog een zo laag mogelijk gelegen bivouacplaats op te zoeken. In hoog tempo ging het langs de Arête du Moine omlaag. Als herinnering leek het ons echter leuk op precies 4000 m te bivakkeren. Dus zochten we op deze hoogte een geschikte plek. Door de duisternis gedwongen moesten we genoegen nemen met een aflopend plateautje. Zo begon voor ons de nieuwe sensatie van het bivouac.
31
Bivouac Aiguille Verte, van onder naar boven en van links naar rechts: Lionel Terray, Paul van Lookeren Campagne, Rob Leopold, Holger van Lookeren Campagne, Chris Korthals Altes. Even romantisch als Rébuffat dat beschrijven kan, beleefden wij het niet. Wel was de entourage compleet: een langstrekkend onweer, desondanks veel sterren, diep beneden ons door de maan verlichte gletsjers en zelfs lichtjes van andere bivouacs tegen de bergen aan de overkant. Ook kregen we ieder uur van onze kok enkele slokken van het een of andere brouwsel, maar verder was het toch te koud om in hoger sferen te geraken. Stampend, rillend en zingend brachten we de nacht door, totdat de eerste zonnestralen ons van deze kwelling verlosten. Als einde van deze tocht en tevens van de cursus vielen we om 2 uur 's middags de Couverclehut binnen na een monotone afdaling over puinhellingen van de Moinegraat. We namen afscheid van Terray en Desmaison, die direct daarop weer een nieuw bivouac met andere cliënten te wachten stond!
Peter van Lookeren Campagne
32
Briefwisseling Tom de Booij en Lionel Terray over de tweede invitatiecursus Cusco 21 septembre 1959 Mon cher Lionel. Voilà enfin une lettre du Pérou. Dernièrement j’ai reçu une longue lettre de Paul van Lookeren Campagne avec les bonnes nouvelles que la course de haute montagne était un grand succès. Ils ont été vraiment très content. Le temps était médiocre, tu as quand même réussie de leur faire des acensions sérieuses. Bravo. Je te remercie infiniment. Ils ont aussi aimé le bivouac avec les chansons. Pourras tu m’écrire exactement les qualification des membres non seulement leur qualités alpine, mais surtout leur qualités moral et humaine. En cas que tu as oublié leurs noms les voici Paul, Holger et Peter van Lookeren Campagne, Rob Leopold, Chris Korthals Altes et Barry Wittich .(…) Comment tu vas mon cher? Comment est le moral. J’ai beaucoup aimé de te voir à Chamonix. C’est peut-être un peu idiote de moi de te dire mais j’ai senti encore de plus notre grand amitié. C’est vraiment dommage qu’on se voit tellement peu.
Grenoble 24 novembre 1959. Cher mon vieux Tom. Merci de ta lettre Tom très longue et très gentille lettre je suis vraiment un salaud de ne pas lui avoir encore répondu mais chaque jour je n’arrive pas à faire tant ce qui est urgent et le lendemain je me répète il faut absolument etc etc……. Et bien aujourd’hui je réponds Tom, car pour ne pas remettre encore cette lettre je commence ma journée par cela. Il est 9 heures je viens de faire une ½ heures de culture physique je suis assis dans mon bureau dont la fenêtre domine toute la ville de Grenoble face à moi le massif de Belledonne déjà tout enneigé scintille sous un soleil éclatant, je suis de bonne humeur ce qui en hiver ne m’arrive pas tous les jours. Merci de ta lettre Tom très longue et très gentille, j’y répond paragraphe par paragraphe. Je crois en effet que le cours de haute montagne pour les alpinistes Hollandais a été un grand succès. Très beau temps les 4 premiers jours à l’arête des Pappillons. Face nord du Chardonnet et face nord de l’Argentière. Ensuite temps très médiocre a la voie Menegaux une belle varappe pure ou tes amis se sont bien débrouillé autant Chris qui a tout fait en tête sauf un passage. Gros ennuie à la voie Grütter ou venant de ce produire un effondrement on a quand même réussi à passer avec beaucoup de mal mais c’était dangereux et toute la journée j’ai les nerfs plus tendu que dans lieu plus grande course , après l’accident que j’ai eu en Juillet, j’ai été assez nerveux tout l’été et j’avais une peine épouvantable que dans de rochers très dangereux il se produise une catastrophe, enfin la chance a été avec nous et tout c’est bien passé. Après cela le temps c’est venus au grand beau mais la montage était vraiment en mauvaise condition. Je voulais faire l’arête du Jardin, mais tes amis ont insisté pour l’arête Sans Nom et j’ai cédé bien que les conditions sur cette arête aient été manifestement très mauvaise. Malgré cela il s’en fallu de peu que nous passions sans bivouac Avec Peter j’ai attendu les autres plus de 2 heures sur l’épaule précédent le sommet de la pointe Petigax. Chris s’était blessé à la main. Par la suite j’ai fait l’erreur de laisser passer René en tête et je crois que dans ce terrain il est moins rapide que moi. Enfin ça n’a pas d’importance car le bivouac a été très sympa, mais la plus part des garçons n’étaient pas a assez équipée et ils sont beaucoup souffert de froid. Je crois que sur le Sans Nom il ont vraiment vu ce que c’était qu’une grand course en haute montagne et qu’ils ont beaucoup appris. En ce qui concerne la valeur alpine et morale. Les 3 frères Lookeren Campagnes sont à peu près de même force. Holy est peut-être plus fort en rocher que les autres et Peter aurai peut-être moins d’initiative, mais sur une course comme le Sans Nom la différence est presque nulle. Ils sont tous les 3 trois sympa et il faudrait que je parle le Hollandais parce que je puisse faire la différence. Peter est peut-être d’un caractère un peu plus ouvert. Je crois que les Campagnes feraient en très bien dans l’Himalaya, la seule chose que je pourra leur reprocher et d’envisager l’alpinisme plus en touriste et en esthète, qu’en combattant. Il ne semble pas tellement aimer vaincre de grande difficultés, mais se balader au milieu de belle montagne, et je crois qu’il n’ai pas le moral pour enlever une décision difficile, mais ce n’est qu’une impression. Chris est plus fort au rocher que les Campagnes, moins fort en glace et en tout terrain, mais assez bon aussi avec un nouveau course comme celui-là peut-être un peu plus long, il pourrais s’améliorer. Il a le moral d’un leader et d’un bagarreur et ferai je crois très bien dans l’Himalaya., seul point faible me parait moins résistant que les Campagnes. Il est amusant et intelligent et me parait assez sympa, mais là encore il faudrait vivre plus longtemps avec lui et parler hollandais pour ce faire un opinion sérieuse. Les 2 autres sont nettement d’une classe au-dessus au point de vue technique. J’ai fait la face N d’Argentière avec Barry, il est très gentille et marche très bien en second, mais pour le suite il a été un peu malade et n’a pas chercher à s’accrocher. Pourras figurer dans une expe comme médecin, mais pas comme alpiniste, moral trop mou, pas assez d’initiative. Rob est très gentille très ouvert et très sympa, marche bien en second, mais semble mois doué que les Campagnes, n’a pas l’habitude de marcher en tête et devait faire beaucoup de course pour l’acquérir sérieusement . Pourrai
33
être à la rigueur utilisé dans un expédition mais bien après les 4 premiers nommé. Après la Verte j’ai encore fait l’arête S de la Moine avec un client ( la 3eme fois de l’année) mais après cela j’étais vraiment fatigué et d’ailleurs depuis mon accident*) je n’aurai jamais retrouvé ma grande forme, j’ai décidé d’arrêter les courses pour cette saison et pendant les 15 premier jours de Septembre je n’ai pas fait grand-chose d’autre que de me reposer, car je avais vraiment besoin, après ça a été de voyages à Paris pour le F.F.M, puis le festival de Trento au notre film »Les étoiles du midi « a obtenu le grand prix. Amsterdam, 24 décembre 1959 Cher Lionel. Voici une réponse de ta gentille lettre du 24 Novembre. Merci pour ta longue lettre plein de bonne nouvelles. Je suis vraiment très satisfait sur la course hollandaise à Chamonix. Tes opinions sur des gars sont vraiment très justes et nous avons à peu près des mêmes idées. Nous avons eu une soirée avec le comité du Club Alpin hollandais et avec des participants du course de haute montagne .J'ai vu des très belles photos en couleurs. tous les gens ont été ravi. Merci encore mille fois pour la façon que tu as mené la course. Nous avons parlé déjà sur l'été prochain.
1960 De Berggids. Verslag derde invitatiecursus 1960. Derde invitatiecursus: Gidsen: Lionel Terray, Max Puissant. Leider: Tom de Booij. Deelnemers: Huug Boucher, Frits Deiters, Peter van Lookeren Campagne, Holger van Lookeren Campagne, Peter de Ruyter, Rob Saal, P.J. Sträter.
Deelnemers Terwijl u in De Berggids de spannende verslagen las van de cursus 1959 - naar de fraaie tochten gemeten een groot succes - was de tweede invitatie-cursus reeds begonnen. Zoals in de bedoeling lag bij de opzet van deze serie invitatiecursussen, zouden elk jaar steeds een ander vijftal enthousiaste jonge klimmers uitgenodigd worden voor deze cursus, om zodoende een groep klimmers te vormen, toegerust met de
34
juiste techniek. Vrijdagmiddag 15 juli 1960, reeds een week voor de eigenlijke aanvang van de cursus, waren de deelnemers verzameld in de "Potinière"; het alpinisten kroegje in Chamonix. Hoewel we niets afgesproken hadden, arriveerden allen bijna gelijktijdig. Rob Saal kwam, bleek en wel, zo uit het gat van een kolenmijn gekropen. De Peterli's - Peter Sträter en Peter de Ruyter , Huug Boucher en ik waren, zo niet bleker, vers van de examens, op ronkende motoren naar Chamonix gesneld. Mijn broer Peter arriveerde, bruin verbrand, van praktisch werken in de Middellandse zee. En als laatste verscheen Frits Deiters, een gigantische plunjezak torsend. De Booij, stug oefenend in Spanje, Lionel Terray en een tweede gids zouden een week later in Chamonix aankomen. Tot deze dag had de zomer niet veel fraais aan weer gebracht. Boven 2500 meter lag overal nog zeer veel sneeuw; de wolken hingen laag in het dal. Ons enthousiasme aan het begin van deze vakantie was te groot, dan dat we ons verdriet over het slechte weer zouden proberen weg te drinken in de tallozé kroegen van Chamonix . Het geld verdween echter op andere wijze als sneeuw voor de zon. Sportshop "Snell" maakte grote omzetten, toen de Peterli's, Frits en Rob zich aldaar de nieuwste klimspullen aanschaften. Deze zomer bleek ook weer, dat voor het maken van zeer zware ijstochten slechts het beste, ultralichte, Franse klimmateriaal goed genoeg is. Pijnlijk scherp geslepen punten aan crampons en een lichte Franse pickel kunnen de moeilijkheden aanmerkelijk verlichten. De week speling tot de aanvang van de cursus had voor ons ten doel om te acclimatiseren en in te lopen. Achteraf bleek ook, om te wennen aan slecht weer en het lopen in stromende regen. De meesten van ons hadden elkaar tijdens de borrel ten huize van De Booij - een maand voor het vertrek - voor het eerst gezien, zodat deze week ook de gelegenheid bood om elkaar wat beter te leren kennen. Toen we ons tenslotte aan het eind van deze inklimweek, op het afgesproken tijdstip meldden bij het chalet van Terray, troffen wij daar alleen een uitgeruste De Booij aan. Terray had laten weten dat hij er de eerste twee dagen niet bij zou zijn. De andere gids, Max Puissant - door ons verder genoemd de "Machtige" - zou zich 's avonds bij ons in de hut voegen. Het plan was om eerst twee dagen te besteden aan het oefenen in sneeuw en ijs. Niet ver van de refuge Albert Premier, waar we twee nachten verbleven, bevonden zich oefenwandjes in alle maten, steilten en soorten. Een eerste vereiste was dat degenen die nauwelijks of nog nooit met crampons geklommen hadden, zich een perfecte ijstechniek à la Terray zouden eigen maken. Want na deze twee dagen zouden wij ons bij voorkeur wagen aan enkele zware ijstochten in Chamonix, Berner Oberland en eventueel Wallis. Het rotsklimmen dat we allen naar hartenlust konden beoefenen in de Maasrotsen, zou ditmaal dus niet zoveer aan zijn trekken komen. Terray, De Booij en Puissant zouden ieder een cordée leiden, evenals Peter en ik, die na onze ervaringen opgedaan tijdens de vorige invitatiecursus, hiertoe in staat geacht werden. De drie tochten., die ondanks het abominabele slechte weer werden gemaakt, verliepen allen uitstekend. Het was natuurlijk plezierig achteraf van Terray te horen (en te lezen in "la Montagne") dat hij zich verbaasde, dat elk jaar maar weer een aantal jonge alpinisten gevonden kon worden in de Koninklijke Nederlandse Alpen Vereniging, die naar zijn mening "forts et très vites" waren. Hoe goed en snel alles ging zullen de andere deelnemers vertellen.
Holger van Lookeren Campagne
Pointe de Tricot en Aiguille de Bionnassay Ergens op de scheiding van dag en nacht, ergens in de ijzige overgang van horizontaal naar verticaal, sta ik op een kunstig standplaatsje in een droomtoestand. Alsof mijn voeten, meters ver, er niet meer bij horen en mijn hoofd als bij een giraffenek sneller is gestegen dan benen en armen konden volgen. Onder mij, grijs tegen grijs afstekend, de vijf andere cordées die zich van broche naar broche omhoogwerken. Boven mij het idool van ons aller persoonsverheerlijking - idool, niet omdat we versocialiseerde sympathieën hebben of omdat we de puberteit nog niet ontgroeid zouden zijn, maar simpel uit bewondering voor de ambachtsman die met verbluffend gemak deze wand lijkt te bewandelen, waar wij meter voor meter hoger schokken, waarbij de lust tot springen en de huiver om het niet te doen, om beurten overheersen. Het idool Terray dat gisteravond in Tête Rousse onder het genieten van een glas wijn temidden van zijn bewonderaars zat te wachten tot de jonge en knappe huttenwachtster hem vanuit haar Franse keuken krachten voor het werk zou brengen. Bij de handdruk bekijk je de man die naar landsaard zijn capaciteiten verdoezelt, zoals zijn landsvrouw de hare lijkt te pretenderen. Naarmate de andere cursisten binnenkomen, die ook een kennismaking beginnen of vernieuwen, krijgen normaler zaken zoals koken en pakken de aandacht. Ternauwernood is er tijd voor deze dingen die het begin vormen van de eerste
35
grote tocht in de Terray-cursus 1960, zodat enkelen nog in het donker zitten te razen om de rommel klaar te krijgen. De oude dag is nog niet lang verstreken als gestommel en het daarop volgend gereutel van de primus aankondigen dat de nieuwe inderdaad begonnen is. Na een afdaling over morene en een schijnbaar doelloos heen-en-weer slingeren om geweldige gletsjerspleten te ontwijken worden de stijgijzers aangebonden. Eerst over goed begaanbare firn gaat de tocht, waarbij oriëntatie onmogelijk is; want buiten de bundels der lantarentjes is weinig te onderscheiden, en verder dan een dertigtal meters schijnen ze niet. Uit het feit dat de weg steiler en steiler wordt, de firn harder en harder, maken we op dat de route niet erg fout kan zijn. De randkloof wordt zonder moeite genomen: de enige concessie die deze regenrijke zomer aan het alpinisme heeft gedaan. Bij de opmerkbare overgang van nacht naar morgen vervaagt de illusie van een pas op de plaats. Steeds vaker ook wordt de pickel met twee handen gegrepen om de crampons te steunen. Van Terray komt de opdracht te wachten, zijn pickel drijft hij in de firn tot zekerheid; de onze wordt doelbewust telkens geankerd zoals de twee dagen van Colle-Copte en TêteBlanche het ons leerden. R egelmatig de cyclus van klimmen tot de broche, en kijken naar de dansende Terray die in zeer steile diagonaal de weg schijnt te weten. Telkens verwonder ik mij, hoe hij bij het hakken van de zekeringsplaatsen zoveel kracht kan zetten zonder zijn evenwicht te verliezen. Beneden ons hebben de vijf cordées zicht uitgerekt als een lange slang. Steeds zwakker wordt de schijn der lampen tegen het opkomende licht. In twee diagonalen, de eerste van onder links in de wand naar rechts tot op een derde, dan onder een uitstekende ribbe door gaat het steil links omhoog. Touwlengte na touwlengte.
In de steile noordwand van de Aiguille de Tricot De laatste vijf recht omhoog tussen en over besneeuwde rotsen. Boven de hoogste word ik geluk gewenst met de vierde beklimming van de Tricot-wand, "parce que Le Bionnassay ce n'est pas intéressant, hein?" Over de verbindingsgraat naar de topwand van de Bionnassay. Voor we zijn wand weer induiken een tweede ontbijt op de verbreding, voordat de graat heel steil omhoog wegloopt. Dit laatste stuk is inderdaad niet interessant, matig steil in zachte firn, alleen vermoeiend. In plaats van je; boven aan gekomen, over te kunnen geven aan een heerlijke toprust, om daarna in sneltreinvaart weer af te dalen - een ervaring van minder hoogalpiene tochten - zullen we nu een eindeloos lang lijkende graat gaan volgen, omlaag en omhoog. Dit maakt meer indruk, omdat je er geheel niet op bent voorbereid; op de top aangekomen is de gespannen concentratie gebroken, ga je iets van vermoeidheid voelen. Maar verder gaat het over een messcherpe graat die alle aandacht opeist voor verborgen corniches en de ijsklonters die onder de crampons vastplakken. Na elke stap sla je de sneeuwbrokken er onder uit, balanceerde boven het zeer steile noordelijke wanddeel der Bionnassay en de minder steile zuidwand. De indruk van het omringende landschap verdoezelt in een brandende zon en in de monotonie van de wandeling. De Dome du Gouter wil maar niet dichter bij komen, steeds gaat het maar omlaag en weer hoger. Aan de voet van de Dome doet Terray het voorstél om over deze te gaan en desnoods door naar de Mont-Blanc; maar het lusteloze van zijn zinnen zou het mij onmogelijk gemaakt hebben in te stemmen; ook als ik er op dat moment wel interesse voor op had kunnen brengen. Op de westelijke helling van de Dome breekt opeens de loomheid los in een renpartij, die af en toe in een geleide val overgaat.
36
Noordwand Aiguille de Bionnassay (4052 m).
Ergens in je onderbewustzijn kijk je uit naar spleten, maar alle overige aandacht is vooral gericht op de Aiguilles de Chamonix, die van boven bekeken de indruk wekken van een geweldige speeltuin, die helemaal niet lijkt op het kantelenspel dat vanuit Chamonix zo bekend is. Van hieruit is ook duidelijk de grote ruimte waarin de Bossongletsjer zich uitstrekt anders dan in Merlet of Lac-Blanc, waar alle perspectief verdwenen is. En zo, vermoeid maar enthousiast over deze geslaagde tocht en bewust van de weelde van alpiene rijkdom duiken wij in de donkerte der Gouterhut, waar Terray zich even snel in zijn vriendjeskring verliest, als de saamhorigheid van de tocht zich oplost.
P. Sträter Aletschhorn-Noordwand 02.00 uur: Zou er zich in de donkere nacht van woensdag 27 op donderdag 28 juli 1960 een Zwitserse boer of boerin in de buurt van het kerkhof hebben gewaagd, dan zou hij (of zij) toch nog in boze geesten gaan geloven. Voor ons (tien man) was het weer eens een zachte nacht in het hooi op circa 25 m van dat kerkhof vandaan. Goed in de slaap kreeg de een wel eens een trap, waarop dan de ander zijn mond roerde, met het eventuele bovengenoemde gevolg. Later op de dag zijn tien man bezig met het uitstallen van hun materiaal en voorraden. Maar om twaalf uur zijn wij toch op weg naar de Hollandia-hut, ieder voor zich afvragend hoe het weer zal worden. Om zes uur komen wij nat in de hut aan, waar de huttenbaas direct denkt: nog meer koken. Zo is dan ook zijn humeur. Maar dat klaart op als wij hem de volgende dag behulpzaam zijn met het ophalen der vracht, zojuist op de sneeuwhelling beneden de hut uitgeladen door een piloot van Geiger. Het gelukkig betere weer maakt een beklimming mogelijk van de Hollandia-hut-noord-oostwand, met een kleine uitwijking over de oostgraat, door Terray en Boucher. 's Middags stippelen Terray en De Booij de te volgen route in de Aletschhorn-wand uit. De rest van de dag besteden wij aan de ook u bekende belangrijke zaken.
37
Hollandiahütte. Op de achtergrond het laatste gedeelte van de Aletschhorn Noordwand Zaterdag: vanaf 03.00 uur zijn wij bezig met ons behoedzaam voort te bewegen over de met een te dunne sneeuwkorst bedekte Aletsch-Firn, zo nu en dan een ingezakt been uit de sneeuw trekkend, waarbij wel eens de belangrijke wet actie-reactie vergeten wordt, waardoor dan prompt het andere been wegzakt. Na anderhalf uur zijn wij er achter, maar dan is het niet meer nodig. Aan de onderkant van de randkloof maken wij ons klaar voor de wand. Nauwelijks ben ik klaar, of Terray is al over de kloof heen. Hij gaat snel omhoog. Na het uitlopen van de eerste touw lengte laat hij mij nakomen. Zodra ik over de kloof heen ben gaat hij verder. De conditie van de sneeuw maakt snelle vordering mogelijk: "Schop door de dunne korst heen en gij zult steun vinden voor de hele voet". Over de hele wand zal deze sneeuwconditie dezelfde blijken te zijn, wat vooral ik jammer vind, juist nu ik aan het touw van Terray zit en dus precies kan zien hoe hij nu te werk gaat. Na een 200 m schuin rechts omhoog onder dreigende séracs langs, volgt een 50 m rotsen, waarbij Terray me iets toeroept, wat ik niet direct hoor, en hij dan, menend dat ik het Frans niet versta, in het komisch door een Fransman uitgesproken Engels herhaalt: "Travurs u lietel biet diagonal à rait". Van boven bezien blijkt dat deze rotsen gemakkelijker naar links kunnen worden vermeden, waarvan de overige cordée's (behalve het tweede) gebruik maken. Inmiddels is het volledig dag geworden. Terray gaat nu naar links en al zigzaggend tussen volgesneeuwde spleten door winnen wij ongeveer 200 m aan hoogte. Dan neemt Holger met Peter Sträter het voorgaan over. Na wederom een 200 m schijnt de route naar rechts te gaan. Terray gaat echter links over een nu wat steilere helling, waar wij enkele touwlengtes zekering met de pickel nodig is. Het is kwart voor zeven, als wij de door De Booij terecht betitelde nooodhelling achter de rug hebben en een groot sneeuwplateau bereiken. Wij laten hier de rugzakken achter. Vanuit het noord· westen wordt de lucht bedekt met wolken, waartussen door enkele rotsmassieven omhoog steken, haast nog mooier dan een heldere hemel. Achter genoemd sneeuwplateau voert een sneeuwgraat ons na een kwartier tot op de top van de GrossAletschhorn (4195 m). Even woordeloos genieten. Wanneer eenmaal weer terug op het sneeuwplateau, verwerken wij daar een tweede ontbijt. Dan verder terug over de aanvankelijk bijna horizontale oostgraat, Tom maakt ons opmerkzaam op de Föhn. Inderdaad, vanuit het zuiden zien wij hem op circa 3500 m gelijk een waterval komen aanrollen. Wij hebben net weer geprofiteerd van een goede dag: in de komende dagen zal iedere tocht onmogelijk zijn. Na 150 m recht naar beneden over de naar het noorden gekeerde Haslerrippe, een verzameling losse rotsen, afgewisseld met stukken sneeuw. Wij blijven allen dicht bij elkaar. Werkelijk een maximum aan veiligheid, wanneer een losgetrapte steen wordt beboet met een fles wijn! Na een laatste stuk sneeuwtrappen weer op de Aletsch-Firn en om twaalf uur terug in de hut. Deze verlaten wij om zes uur en keren terug naar Blatten met natuurlijk de regen als trouwe metgezel, om aldaar de nacht door te brengen
38
in de ons "wederom vriendelijk afgestane" hooischuur, waardoor Tom de volgende dag na onderhandelingen met een kwade boer 25 Zwitserse franken lichter wordt. Te veel voor twee nachten onderdak met tien man?
Peter de Ruyter
Obelgabelhorn De Obergabelhorn was het sluitstuk van de Terray-cursus 1960. Hij stond niet op het programma. Misschien wel op het verlanglijstje van enkelen persoonlijk. Maar er waren er zeker, voor wie de naam weinig betekenis had. Met de ervaring van de Tricotwand, van de GrossAletschhorn, met de Spielerlei in het ijs van TêteBlanche en Colle-Copte, al was het dan ook serieus en erg nuttig gespeeld, met deze ervaringen bestond er het verlangen naar een finale; ik geloof niet om het publiek, maar tot afronding van een heerlijke les. Daarom ook was de hereniging van kerkgangers en anderen, zondag 31 juli in Zinal, misschien wat gespannen. De cursus leek mislukt als de resterende drie dagen geen goed weer zouden brengen. Daarom in Zinal het geslenter langs de briefkaartenstalletjes, waar de mogelijkheden waren af te lezen als van een geprijsde spijskaart. Op het punt waar zelfs Tom's deux-chevaux niet hoger geduwd kon worden lag de bekende uitstelling van materiaal, van voedsel, van sokken en yeti-pieds, van touwen en duvettes. Het pakken van rugzakken en dan de eerste stappen op de huttenweg.
Sjokkend in elkaars voetstappen, morenen, watervalletjes, een mist die altijd weer twijfel brengt over het juiste spoor; zo loop je van staak naar staak over de gletsjer. Nog tweehonderd meter door de rotsen omhoog, tot op het terras van de Mountet-hur. Uitblazend nog, een blik op het panorama rondom. In het noorden de Bessa, een nood vondst voor slecht weer. Oostelijker de Weisshorn, onbereikbaar ver weg: De Rothorn-graat in heel zijn lengte, maar wie zal de werkelijke sneeuwmassa's schatten. Obergabelhorn, Mont-Durand en Dent d'Hérens, hoogalpiene contouren onder een grillige hemel. De vraagtekens worden weggewist door enthousiaste kreten van een Amerikaans twintigtal, dat alle aandacht voor zich opeist. We werken aan thee, vullen de manden, zoeken de beste bedden kortom het werk van elke huttenboemelaar. Eten, een kop koffie en spoedig duikt elk onder de dekens. Kent u het heerlijke gevoel 's morgens heel vroeg als het rot weer is; het warme dekenpak houdt teleurstelling buiten en slaap binnen. Maar de volle vleespotten brengen ieder toch gauw naar beneden, om te kijken wat anderen al opgegeten hebben, want maken veel, veel varkens de spoeling niet dun?
Trouwens over kijken gesproken. Veertig ogen kijken ten dele heimelijk, anderen heel onverdeeld naar de kleurigste hemden en vesten die wij allen hebben aangetrokken, ofschoon de hut heel goed verwarmd is. Een spelletje lip-stick-jass importeert de Amerikaansen in onze kring; er wordt niet helemaal eerlijk gespeeld. Ons aller "Machtige" bood zijn bescherming aan, in ruil voor Engelse les geheel privé. De "Machtige" was toen werkelijk een uitstekende gids. De dag vliegt om, met sneeuwballen gooien, praten, alleen alpinisme is taboe. Weer eten, ofschoon Terray bezwaar heeft tegen ons mengelmoes van restjes. De aanvankelijke spanning is in fatalisme omgeslagen en er wordt uitstekend geslapen. Tot de meest heldere zon ons wekt, met een overweldigend uitzicht over winterse toppen. Terray, Tom en nog enkelen gaan ter verkenning, gewapend met kaarten, kijker en gids. De beslissing· valt op de Obergabelhornwand. Deze zal waarschijnlijk het eerste redelijke condities bieden, en een waardig besluit vormen. Het gebruikelijke eten, prepareren van rugzakken. Een doezel van enkele uren. Een slaperig ontbijt gevolgd door de laatste, haastige vertrekminuten, dan strompelt ieder door en over de nachtelijke morene. We dalen af tot op de nachtelijke gletsjer en steken in een bijna ongebroken lijn over naar het begin-couloir, helemaal rechts in de wand. Voor het eerst is er nauwelijks tijd om stijgijzers aan te trekken en Terray cramponeert met Hugo en Rob achter zich de eerste lengtes. Steile harde firn die langzaam over gaat in ijs. Negen voorhoofdlampjes, bijna recht boven elkaar, winnen langzaam hoogte. De Machtige is eindelijk bezweken voor zijn hinderlijke beenkramp, die hem 's morgens plaagde. Maar we zijn toch niet vertrokken voordat hij ons tot succesvolle voorzichtigheid gemaand had. Het begincouloir moest in zijn linkerflank worden verlaten. Dit deden we ook, ofschoon wat te hoog; maar als beloning een demonstratie. Terray beklimt een verticale sérac, spookachtig verlicht door onze lampjes. We zien een nieuwe techniek met losse ijshaken, wat heel gemakkelijk is bij het loshalen, als je er voordien op de juiste manier op gesteund hebt. De andere volgen met behulp van een moeilijke touwmanouvre, waarbij echter allen gezekerd zijn. Het is prettig om je na het lange wachten weer in beweging te zetten. Ik voelde het zelf alsof je alsmaar op het randje van de glijbaan staat te balanceren, boven water, waar ik bang voor ben, en dan mag je hem omhoog klimmen.
39
De dag kondigt zich aan met een overzicht over steile en minder steile sneeuwvelden, terwijl de eigenlijke wand daarboven, heel verkort, zich aftekent. Ieder krijgt zijn beurt bij het sporen. Soms over firn, soms door buikdiepe sneeuw. Een laatste doorwaadbare plaats brengt ons aan de rimaye. En ieder verheugt zich op de koesterende zon die niet verder dan anderhalf uur gaans lijkt, wel steil, maar met de huidige stand der techniek, overkomelijk. Terray gaat verder. Tom volgt. Een makkelijke rimaye en een steile maar goede sneeuwlaag, die gezamenlijk gaan niet uitsluit. Langzaam aan gaat de wand over in een stelsel van verticale twee meter brede geulen waarbij firn en sneeuw elkaar regelmatig afwisselen. Zekering wordt mogelijk en noodzakelijk. Een ogenblik krijg je de tijd om naar beneden te kijken, waar je bijna recht onder je heel klein, een paar vliegen ziet kruipen. Verwonderd over de afstand kijk je omhoog, maar verwonderlijk lijkt de top eerder verder dan nader.
De noordwand van de Obelgabelhorn (4063 m). Streeplijn geeft aan de door ons gevolgde route. In een linksgerichte diagonaal wordt de wand genomen. Sneeuw en firn wisselen elkaar constant af. Het ene moment hang je op je pickel en naar buiten gedraaide enkels - het gevoel in je voeten verdwijnt namelijk snel - het volgende moment graaf je met handen en voeten in de sneeuwvlakken, verbaasd als er stevigheid achter zit. De overgang van sneeuw naar ijs schept eigen problemen; de linkerhand ankert de pickel, de rechter is ingegraven in de sneeuw. De stand van de linkervoet aangepast aan de firn, de rechter langzaam glijdend, zo diep mogelijk in de sneeuw geschopt. Hoe verder je komt, hoe grootser de wand. Diep onder je menselijke vliegen, en hoog boven je; zelf zou je er ook een willen zijn. Touwlengte na touwlengte klim je, steeds verder van de rimaye, maar helemaal niet dichter bij de topgraat. Recht boven ons steekt in de wand een pickel, alsof iemand hem vergeten is, maar hoe? Toch naderen we de topgraat, al merk je het maar aan de verijzende firn, waardoor we snel op Terray inlopen. Deze verricht zwaar werk als hij zich over de laatste meters ijs naar de graat hakt. Maar alles blijkt anders dan anders. In plaats van een heerlijke klauterij over een zongekoesterde graat, wordt het een balanceren over verijsde ingesneeuwde rotsen, en wel gekoesterd, maar meer door de snijdende koude wind. Haak na haak wordt ingeslagen. Meter voor meter gewonnen, terwijl het iedereen duidelijk wordt dat de ijskegel, Matterhom genaamd, nog maar zelden bestegen kan zijn.
40
Het bereiken van de top is een verademing, alleen een psychisch breken van de spanning. De fisionomie klauwt driftig naar houwvast, om niet weggeblazen te worden. Een minuut om de Terray-donsjes aan te trekken, een rappel naar beneden, en nog een; dan kruipen we weer op eigen kracht lager. Totdat de topwand zich versmalt tot noordgraat. Hier vinden we werkelijk luwte, zon, warmte, wat rust. De happen kaas, chocolade, vis en vlees volgen elkaar in orde van begeerte op. Nu wordt het werk van Holger op waarde geschat, omdat hij in de hut de mand met tochtenproviand, als in eigenbelang, verdedigd heeft. Snel gaat het dan verder. Voortdurend moet je wachten om je volledige aandacht bij elke pas te houden, verslapping wordt direct afgestraft zoals enkelen, heel verbaasd merken. En aldoor lager, met een overzicht van de wand dat ons zeker voldoening geeft. Een rappel van de graat af, naar het oude spoor, op het bovenste gletsjergedeelte. De sneeuw is goed en snel gaat het naar het einde van de tocht. Maar niet voordat wet met veel moeite het begincouloir zijn afgedaald. Nu is de harde top laag gesmolten, zodat er heel voorzichtig gecramponeerd wordt over een zachte, glijdende laag borstplaat. rechter is ingegraven in de sneeuw. De stand van de linkervoet aangepast aan de firn, de rechter langzaam glijdend, zo diep mogelijk in de sneeuw. Technisch niet bijzonder moeilijk, maar het eist weer alle concentratie op, omdat je niet mag vallen. De functie van het touw is dan ook een zuiver psychologische geworden; het houdt een team in stand waar zekering onmogelijk is. Als dit voorbij is staan we op de gletsjer. Touwen en stijgijzers af. Op naar de hut. Daar worden we uit de ban Obergabelhorn losgemaakt, door een horde alpinisten, die van het betere weer wil profiteren en de hut vult met geroep, geschreeuw en de begroeting van bekenden.
P. Sträter 1961
1961 Enkele opmerkingen over de invitatiecursus 1961 Ook deze zomer zullen weer een aantal veelbelovende jonge klimmers worden uitgenodigd om onder auspiciën van de K.N.A.V. deel te nemen aan een cursus in de Alpen. Het is misschien goed om op deze plaats nog eens te herinneren aan de doelstelling van deze z.g. invitatie-cursussen, zoals is vastgelegd door het Bestuur in de Berggids van maart 1959 onder de titel: Langs lijnen van geleidelijkheid. Een streven om door middel van invitatiecursussen de evolutie van veelbelovende jonge klimmers te bevorderen. Deze cursussen zullen onder leiding staan van een of meer topgidsen, waarvan de kosten voor een groot deel zullen worden gedekt door een subsidie van de K.N.A.V. Het is nu nog te vroeg om de balans op te maken en te beoordelen of het driejaren plan inderdaad aan zijn oorspronkelijke opzet hoeft voldaan. Na afloop van de derde cursus zal hierover méér te zeggen zijn. Wél kunnen echter enkele positieve resultaten worden vermeld. In totaal hebben tot nu toe 11 jonge alpinisten van deze invitatie cursussen geprofiteerd en onder leiding van Lionel Terray, vol op de gelegenheid gehad om zich te bekwamen in de techniek van het ijs. Rekenen we de aanstaande cursus mee dan komt het totaal zelfs op 17 man een niet onaanzienlijk aantal gezien de hoge eisen , die bij de selectie werden gesteld. Uit de 11 man die reeds meededen hebben zich minstens 6 ontwikkeld tot zeer goede alpinisten, alleszins in staat om tijdens zware tochten in het hooggebergte als touwleider op te treden, terwijl zonder uitzondering alle overige deelnemers belangrijke vorderingen hebben gemaakt. Daarbij komt dat elke nieuwe cursus heeft geprofiteerd van de steun van enkele van de beste deelnemers aan vorige cursussen, doordat dezen als touwleiders werden gebruikt. Hiermee is dus reeds tijdens de uitvoering van het driejaren plan één van de doelen bereikt; het laten. profiteren van jongeren van de ervaring van de 'oudere' cursus deelnemers. De invitatie cursus van de komende zomer zal gehouden worden van 26 juli tot 8 augustus. Evenals in vorige jaren het geval was zal de leiding berusten bij Lionel Terray, tevens zal nog een tweede berggids voor de cursus worden aangetrokken. Als touwleiders werden reeds gevraagd: H.C van Lookeren Campagne, P.F.J .van Lookeren Campagne, R. Leopold en H. Boucher, terwijl zeer binnenkort een 6 - tal jonge alpinisten zullen worden uitgenodigd deel te nemen aan de invitatie-cursus 1961. Het ligt in de bedoeling om in de komende zomer minder extreme hooggebergte tochten te organiseren dan in voorafgaande jaren, aangezien de aspirant-deelnemers veelal niet beschikken over enige basiservaring in het sneeuw en ijs. Het is zonder meer duidelijk, dat de uit te kiezen tochten hieraan zullen worden aangepast.
41
De vierde en laatste invitatiecursus 1961 Gidsen: Lionel Terray, Lucien Pez. Deelnemers: Bierman, Frits Deiters, Rob Leopold, Peter van Lookeren Campagne, Holger van Lookeren Campagne, Rob Horning, K. Samson, P.J. Sträter, J. Streefkerk. Van de twee weken die de cursus zou duren, moesten wij ons één week zelf bezig houden; onze gidsen Terray en Pez - ons bekend van de eerste invitatiecursus - zouden zich pas de laatste week bij ons voegen. De condities waren zeer ongunstig, want enkele dagen voor het begin der cursus had een overvloedige sneeuwval een winters kleed getrokken over de toppen en gletsjers van het Mont Blancgebied. Toen we dan ook vanuit de Albert Premierhut enkele korte ijstochten wilden ondernemen vonden we overal, zelfs op de steilste hellingen, kniediepe sneeuw. Zonder nut waren deze eerste drie dagen echter niet, want de pas uit Holland gearriveerde bleekgezichten konden zich te goed doen aan de zuurstofarme berglucht. Na terugkeer in het dal werd de tweede helft van de eerste week benut door het maken van een drietal tochten. Om te beginnen stonden we 's ochtends vroeg in de rij voor de N.O.-graat van de Aig. de l'M en liepen na de beklimming diezelfde dag door naar de Couverclehut. Van hieruit vervolgens de traverse van de Droites. Een tocht zoals men slechts een heel enkele keer meemaakt: perfect weer, ideale condities en een snelle cordée, een schitterende zonsopgang op de top, het genieten van een lange rust en terug in de hut om 11 uur. De rest van de dag in het zonnetje bij de hut door te brengen valt dan niet moeilijk! Lichte vederwolken boven de Mont Blanc kondigden echter het slechte weer reeds aan. Desondanks werden grote plannen voor de volgende dag gemaakt, waarbij het gezelschap in kleine groepen werd gesplitst om zich aan te sluiten bij enkele andere alpinisten. Streefkerk maakte een avontuurlijke pasovergang over de Col des Cristaux naar het Argentièrebekken. Horning - voor het eerst in de Alpen - beklom de oostwand van de Moine, een elegante 5e graads route. Samson, Sträter, Deiters en Bierman beklommen de gehele Z.W.-graat van de Moine. Peter en ik hadden onze zinnen gezet op de Voie Major van de Mont Blanc. Wat te voorzien was, gebeurde: het weer sloeg om. De genoemde beklimmingen van de Moine gingen nog, maar Peter en ik, die naar het bivouac van de Col de la Fourche waren gewaad, moesten onverrichter zake terugkeren naar het dal. Die avond waren alle deelnemers weer in Chamonix verzameld, verlangend om achter Terray en Pez aan, welke wand dan ook te beklimmen. De noordwand van de Aig. du Plan met de daarop aansluitende traverse naar de Aig. du Midi - hetgeen reeds een tocht op zichzelf is - was zeker de elegantste en mooiste van alle ijstochten. De gemiste noordwand van de Pain de Sucre en de in plaats daarvan bestegen Arête Ryan van de Plan, waardoor het rendez-vous met de andere helft van de groep in de Torinohut misgelopen werd, verliep niet zonder misstappen en moeilijkheden.
De groep die de Mont Malet en daarop de Arête Rochefort traverseerde, had een plezierige dag tot op het moment dat zij de Torinohut binnenstapten. Want terwijl zij de verdere nacht zonder voedsel moesten doorbrengen, deed de groep in de Requin-hut zich te goed aan een dubbele hoeveelheid eten, omdat het na de terugkeer van de Aig. du Plan te laat was om de oversteek naar de Torinohut te wagen. Telefoontjes over en weer en ook het inmiddels slecht geworden weer deden besluiten om af te zien van de beklimming van de Mont Maudit via de Arête Kuffner de volgende dag. Dit betekende dan tevens het einde van de cursus, waarvan de uitgebreide verslagen van de belangrijkste tochten hieronder volgen.
Holger van Lookeren Campagne
42
.
Glacier de Périades. Uitzicht op de Dru, Aig Verte en Aig du Tadel (K. Samson). Noordwand van de Aiguille du Plan
"D'autre part, un retour d'intérêt s'est manifesté pour les entreprises glaciaires qui se présetaient, il est vrai, très favorablement: on a vu de nombreux parcours cet été de la face nord du Plan - ou on compta un jour 19 grimpeurs - , de la face nord du Triolet, du couloir Couturier et du versant Nant Blanc de I' Aiguille Verte." Lucien Devies in "La Montagne", sprekend over de zomer 1961.
Die vervelende tien minuten zijn aangebroken, waarbij je met een gevoel van vlinders in de maag gepakt en gezakt klaar staat en dan hoe onvermijdelijk bij een groter gezelschap moet wachten, omdat er een veter is gebroken of een zaklantaarn is defect geraakt. Katterig hang ik over het hekje voor de hut en volg in de diepte het licht van een auto, die als een vuurvlieg zijn weg zoekt door de straten van Chamonix. Iets verder rechts verricht de neonreclame van de Wereldkampioenschappen Skiën 1962 zijn op dit uur zo zinloze arbeid en laat telkens weer een skiënd mannetje in razende vaart een helling afdalen. Boven Plan des Aiguilles schittert in de donkere nacht het boze oog van de schijnwerper op de top van de Aiguille du Midi en overtreft zijn wat mindere broeders op de Brévent en Flégère: overal hangen de téléphériques in hun hokken uit te rusten van het geduldige hijswerk. Rood-groen knipogend vliegt een 20ste eeuwse paradijsvogel langs de flonkerende sterrenhemel en verdwijnt achter de top van de Mont Blanc. Mijn ogen overbruggen miljoenen kilometers, zwerven rond door de Grote Beer, reizen via de Poolster naar Cassiopeia en glijden naar het Zuiden langs de zilveren sjerp van de Melkweg, die ruw schijnt te zijn afgeknipt langs een slordige kartellijn: de kantelen van de Aiguilles, die, hoewel op dit donkere uur niet zichtbaar, het geheim van hun aanwezigheid op deze wijze toch moeten prijsgeven.
43
"Heb jij de klontjes bij je?" Ik draai me om, geef antwoord op deze prozaïsche vraag en voeg mij in de lange rij zwijgende figuren, die op het pad achter de hut in de duisternis verdwijnen. De scheldende stemmen onder en boven mij klinken als muziek in de oren: het breekt het gevoel van eenzaamheid, dat zich van mij meester begint te maken, nu ik reeds gedurende enige tijd in een natte hoek zit verscholen en de regen van stenen en modder over mijn hoofd in de diepte hoor verdwijnen. Het gekletter en geruis houdt op en uit het geschreeuw boven mij wordt het me duidelijk, dat het onze beurt is het beste been voor te zetten, hetgeen in dit geval het linker is, waarmee ik op een klein treedt je kan gaan staan om me vervolgens op het plateautje boven mijn schuilplaats te hijsen. De witte kegel van de voorhoofdslamp boort zich in de duisternis en verlicht een cheminée, waardoor de anderen waarschijnlijk naar boven zijn verdwenen. Behoedzaam sluip ik over de verraderlijke losse blokken naar de onderkant van de schoorsteen, kruip naar binnen en begin me naar boven te werken. Geholpen door goede treden en grepen gaat het aanvankelijk vlot, totdat de cheminée plotseling nauwer wordt: met de knieën tegen de ene kant en de rug(zak) tegen de andere wurm ik me centimeter voor centimeter in de glibberige koker omhoog, waarbij een spaarzame greep zo nu en dan wonderen doet. Bijna raak ik in een bijzonder netelige positie doordat ik klem kom te zitten en voor - noch achteruit kan, hetgeen echter het bijkomende voordeel heeft, dat de zwaartekracht absoluut geen vat op me heeft. In de hoop misschien een goede greep te vinden richt ik de bundel licht naar boven, wat niet het gewenste resultaat heeft: de voorhoofdslamp slaat tegen een rotspunt, knippert nog even hatelijk en gaat dan voorgoed uit. Voorzichtig tast ik in het donker de rots boven me af en grijp boven mijn hoofd de punt, die voor mijn voorhoofdslamp het einde heeft betekend: een prachtige greep biedt zich aan, ik trek en wrik mij er aan op en weldra ontsnap ik aan mijn lugubere kerker, stap, geholpen door het eerste morgenlicht, over een schuine plaat en bereik een groot granietblok, waarachter ik Peter kan laten nakomen. Alvorens het verlossende "Nakomen! !" te roepen kijk ik achterons en zie, dat enkele eenvoudige passages ons op een veilige rots graat zullen brengen. Welk een contrast vormt het witte ijs met de natte vieze afval, waarin we enige uren tevoren moeizaam naar boven' ploeterden! Geen plotseling wegglijden op een modderige trede, geen wankele blokken; waar omheen moet worden geslopen, neen, dit is het blanke terrein van de rustige regelmaat, waarin de stijgijzers hun knerpende geluid doen horen. Naar rechts zwenkend wordt onze opmars gestuit door een onwaarschijnlijk steil wandje, waaronder we moeten traverseren om het plateautje te bereiken, waarop we onze voorgangers zien staan. Na enig geharrewar met de touwen schuifelt Peter, door het muurtje naar buiten gedrukt, als een koorddanser naar rechts, plaatst een schroefhaak, die piepend in het ijs verdwijnt, houwt zijn pickel hoog boven zich in het ijs en trekt zich langzaam op. Dan verdwijnt hij uit het zicht en slechts de klinkende protesten tegen deze moeilijke passage verbreken de stilte. Een wat moeizame conversatie met twee Fransen, die nu ook onze plaats hebben bereikt, loopt uit op ruzie, wanneer blijkt, dat zij geërgerd zijn over het feit, dat wij naar hun mening niet snel genoeg opschieten. Juist op het moment, dat zij wel bijzonder onredelijk worden, weerklinkt Peters lang verwachte kreet, waarop ik hen vriendelijk groet, mij snel over het richeltje onder de wand uit de voeten maak en mij aan de haak naar boven trek. De hier onmisbare haak wordt vervolgens uit het ijs gedraaid en met een grijns naar onze achtervolgers verdwijn ik over het muurtje en cramponeer over minder steil ijs naar Peter. Boven ons wijzen lange blauwe ijshellingen omhoog en tonen ons het slot van de wand: nog enige honderden meters steil ijs en dan de door het zonlicht overspoelde rotsen, die de top vormen. Misschien nog anderhalf uur harde arbeid om vervolgens met de stijgijzers piepend over de rots in enkele stappen uit de winter van deze wand naar de zomer aan de andere kant te komen. Dan niets anders meer dan te gaan liggen op de warme platen, wat te drinken, de ogen te sluiten en de stemmen om je heen te laten verdwijnen achter het fluwelen gordijn van de slaap! Uitgestrekt op de rotsen van de top worden we na een half uur door Terray tot de verschrikkelijke werkelijkheid geroepen. Geen tijd voor rust, geen tijd voor zonnebaden,want we moeten uiterlijk om 6 uur op de Aiguille du Midi zijn om daar de laatste lift naar het dal te halen. Geplaagd door een gloeiende zon en een toenemende vermoeidheid sjouwen we over de witte rug, die de scheiding vormt tussen het groene dal van Chamonix en de zijn naam eer aandoende Vallée Blanche. Steeds denken we de laatste stijging achter de rug te hebben, als de duivelse graat aan de andere kant weer omlaag duikt en we de zojuist gewonnen hoogte opnieuw moeten prijsgeven. Automatisch wordt het ene been voor het andere gezet; zo nu en dan kijken we op om te zien, of de Midi reeds dichterbij komt; een rotspartij of een stuk ijs zijn goede excuses om even halt te houden en weer bij bewustzijn te komen. Dan gaat het weer verder, tot aan de knieën wegzakkend in de weke sneeuw, het hart bonzend in de keel. Eindelijk
44
neemt de stille race een einde, als we de laatste helling op zeulen, in de tunnel van de lift verdwijnen en het restaurant binnenklossen, waar Terray en andere dranklustige vrienden reeds aan de bar hangen. Geheel vrijwillig voegen wij ons bij hen en weldra verdwijnt het eerste glas bier in de leren keel bij het begin van de bijna hopeloze strijd tegen de ontembare dorst. Diep weggedoken in de donsvesten staan we tien minuten later op het terras en zien in de verte Lucien Pez met zijn touwgenoten de laatste helling naar boven komen. Na het rumoer in het restaurant heerst hier de stilte van een avond in het hooggebergte. Het zonlicht strijkt over de sneeuwgraat tussen Midi en Plan. De Mont Blanc gloeit in het avondlicht. Zijn lange vingers van ijs reiken tot in de bossen diep beneden in het nu donkere dal. Het gefluit van een trein klimt langs de hellingen omhoog. Bij de Aiguille Goûter trekken twee late klimmers hun spoor door de roze sneeuw. Beneden ons glijdt een plak sneeuw plotseling weg, ploft op een lager gelegen rotsplaat en spat als een waaier uit elkaar. Het kauwtje, dat op het terras rondscharrelt, laat zijn kinderachtige geluid nog eens horen en duikt dan plotseling met een sierlijke boog naar beneden, niet gebonden aan de dienstregeling van een kabelbaan. De stilte gaat gepaard met toenemende koude: het getik van de smeltende ijspegels aan de dakrand houdt op en wij betrappen ons erop ook zacht te zijn gaan praten. Toch nog even rust op deze dag, welke zo geheel in het teken van het tegendeel stond. Rillerig gaan we naar binnen en stappen in de gondel van de télépherique. Even later vliegen we in onze capsule langs de Noordwand van de Aiguille du Midi en landen op Plan des Aiguilles. De cirkel is rond. R. Leopold De Arête-Ryan van de Aiguille du Plan We leven in een hoogconjunctuur, ondanks het feit dat ieder dubbeltje grondig bekeken wordt alvorens in andere zakken te verdwijnen. Ondanks het feit dat we allemaal meer willen verdienen of krijgen, gaan we meer met vakantie, gaan we langer met vakantie, houden we betere vakanties: of dit zich nu uit in de zeilboten die naar de Rivièra worden meegesleept dan wel in de grotere tenten waarmee we dit jaar de camping in Chamonix bevolkten. Het feit is daar. Dit is ook duidelijk te zien in het jaarlijks groeiend aantal kabel - en tandradbanen, zit-, staan - en sleepliften dat verschijnt in de toeristieke marktplaatsen; en waar we gebruik van maken. Vorig jaar hebben we er lang over gepraat of we naar Montenvers zouden lopen of niet. Dit jaar werden zij die van Montenvers naar Chamonix liepen als reactionairen verwelkomd door hen die in de gewonnen tijd de biefstukken bereidden, welke zouden worden geconsumeerd met kilo's fruit, wat brood om de vingers mee af te vegen en een litertje van het een of ander. Enkele bekenden uit de E.N.S.A. voedden onze zucht naar luxe door op regenrijke dagen ellendige verhalen te doen over diners in blik die deze alpinistenkostschool zijn pensionaires voorzet. Daarna manipuleerden onze vrienden wat achteloos met de kaartjes die hun een schijnbaar onbeperkt recht verschaffen op de mechanische transportmiddelen die rond Chamonix in de hoogte gaan. Een toch wel groot voordeel van deze voortschrijdende techniek is dat vele huttentochten aanzienlijk bekort worden. Hierdoor werd de wandeling naar de Refuge d'Envers Les Aiguilles afgelegd tot op het terras, dat wij bij invallende en koele avond bereikten, met alle aandacht voor de omringende natuur, zonder een onvriendelijk woord voor de, vroeger zo veel langere tocht. Trouwens, wanneer u nog eens in Chamonix komt moet u deze hut bezoeken; om zijn uitzicht, om zijn heerlijke afgelegenheid en ook om het vrouwelijk schoon dat hier de scepter voert op de meest vriendschappelijke wijze, niet meer en niet minder dan dat. Wij, Holger en Peter van Lookeren Campagne, Frits Deiters, Rob Horning en ondergetekende lazen daar de Paris-Match, waarin een indrukwekkende reportage het noodlot op de Fresnaypeiler openbaarde; in afwachting van de nachtelijke komst van Lionel Terray die enkele cinematografische belangen had te bespreken met Roger Vadim aan de mondaine kant van Chamonix. In deze nacht verlieten we de hut, om in een lauw duister naar de voet van de Pain-de-Sucre Noordwand te gaan. Achter ons sopten twee Zwitsers over de zachte gletsjer die met toenemende steilte, door de diepe maar goedbegaanbare randspleten, voerde naar de rimaye, waarvan Vallot zegt dat er jaren zijn waarin deze niet begaanbaar is. Ook dit jaar is deze heel indrukwekkend, als we een weinig bezorgd vanwege de slechte sneeuwcondities aan de onderkant van de spleet staan. Vlak voor ons, maar vijftien meter hoger, zien we de wand oprijzen. Na het aanknellen der stijgijzers, maakt Terray zich los van nachtelijke traagheid en gaat op weg naar de bovenkant van de spleet. Haast onzeker, zien we hem verdwijnen in de schemer, terwijl het touw met schokken volgt. Plotseling komt er een klein lawinetje van papperige sneeuw, waarop een "merde" valt en nog een. Dan komt Terray zelf, met horten en stoten omdat hij alsmaar pogingen doet houvast te vinden, wat telkens lukt en mislukt. Tenslotte blijven zijn stijgijzers
45
haken in het ijs van de eigenlijke rimaye, waardoor hij uit balans raakt, dan ligt hij onder ons op een hoop losse sneeuw. Frits houdt hem aan het zekeringstouw, dat hij snel inhaalde en om zijn pickel sloeg. Verbluft zijn we als zou Terray niet kunnen vallen. Dan rennen we, met het opkomen van panische verschijnselen, het tiental meters naar de reddende sneeuwhoop. Gesteun doet ons hopen en we hopen meer als Terray zelf wat stijf opstaat en zich uitrekt, dan wanhopen we als hij vraagt hoeveel keer of hij "merde" heeft gezegd. Wij twijfelen tussen acht en tien keer. Terray besluit vanwege het gebeurde niet over de wand van de Pain-de-Sucre te gaan. Wel grijpt hij de rimaye op dezelfde plaats aan. Op naar de Arête-Ryan van de Aiguille du Plan. Heel langzaam traverseren we boven de rimaye naar de oostelijk gelegen rotsen van de Plan. Bij een klein watervalletje gaan de stijgijzers af en Terray begeeft zich door het water in de nog steeds nachtelijke rotsen. Onzeker, elkaar de eer latend, volgen de cordées. Omhoog gaat het in de snel opkomende dag, tot we de zon bereiken bij een klein sneeuwbalkonnetje waar het ontbijt verdiend is. Het verleden avontuur verwoorden we met wat vage aanduidingen, maar de spanning wijkt langzaam van de gezichten als Terray met een van zijn ongecompliceerde grappen toont de situatie weer te beheersen. Ons ontbijt vindt plaats als in een uitgebouwde schouwburgloge, waar voor ons de Pain de Sucre-wand. zijn meest schijnheilige masker toont, dat op halve hoogte bekeken een indruk wekt van technisch vaardige, maar nauwelijks hoogalpiene genoegens. De rotsen van de Plan rijzen achter ons omhoog, van de eigenlijke graat is nog weinig te zien. Terray mompelt iets van een eigen variant, die het enig echte klauterwerk zal vormen van de komende tien uur. Holger kent het minder echte klauterwerk van de normale route en begint truien e.d. uit te trekken, dan omhult hij zich met hamer, haken en mousquetons. De eerste passage bestaat uit een droge warme granietplaat, die met behulp van wrijving overwonnen wordt. Voor de volgende passage, een tien meter hoge rotsspleet gaan de rugzakken af. De aanvankelijk dringende meute wordt langer gerekt. Peter van Lookeren Campagne en ik vormen het laatste cordée en ik begeef me omhoog, maar alsof ik nu wel reageer op het nachtelijk deel van de tocht, tast ik overdreven onzeker alle grepen af, zodat we zeer langzaam vorderen. Ook als Peter na enkele lengtes de leiding overneemt blijft het tempo aarzelend en laag, zodat we snel het contact met de anderen verliezen. Als we op de schouder komen, waar we ons in de normale route voegen, zitten Holger en Rob vol ongeduld te wachten. Daarna klim ik met Holger en Peter met Rob. Het weer is voortreffelijk en in het snelle tempo ondergaan we het genot van deze typische graniettocht. Eindeloze fissures, die worden onderbroken door horizontale bandjes. Hier gaan we omzichtig vanwege het ijs dat bij iedere horizontale gelegenheid verleidelijk ligt te glinsteren. Een karakteristieke passage als de fissure "Belle Mère" wekt herinneringen aan schoolvoorbeelden langs de Belgische Maas. De neus van de rechterschoen en ook de rechtervuist worden in de spleet geklemd, de linkerhelft krast omhoog langs de heel ruw uitgekristalliseerde graniet, die op het einde toch wel indrukwekkend steil is, maar dan hijsen we ons met een brede zwaai op de kleine zekeringsplaars. De lauwwarme platen, de fissures en de verijsde bandjes, ze volgen elkaar eindeloos op. Bij een in de Vallot aangegeven, zuidelijke traverse halen we de Zwitsers in. Zij weten niet hoever te traverseren en welk van de verijsde couloirs ons naar de graat terugvoert. Zeker anderhalf uur verliezen we hier. Het merkwaardige is dat alle couloirs er even onbegaanbaar uitzien, nu we niet weten welk te nemen. Terray is met Frits verder en niet te beschreeuwen. Uiteindelijk ontdoen we een der couloirs van nogal wat ijs en laten enige haken achter in de onzekere route, om op de graat terug te komen. In veranderend weer wordt de stemming iets bitser. Een der Zwitsers wordt de (in)spanning te groot en bij gebrek aan vissen betaalt hij tol aan de kraaien. We nemen de Zwitsers op sleepouwen langs de nu natte rotsen gaat het verder; vooral de verijsde passages eisen meer aandacht. Een vijftal lengtes onder de top zitten Terray en Frits te slapen en, verbaasd over ons lange uitblijven, ontwaken ze. Een lang en gedeeltelijk overhangend couloir, met grepen net nog binnen bereik, brengt ons aan de slotpassage, zij het dat Rob verrast wordt door onbetrouwbaar gesteente. Voor ons liggen nog de fissure-Lochmatter en het couloir-en-Y. Ik heb er de Berggids van maart 1958 op nagelezen. De v.l.c.'s spreken daar hun hoogachting uit voor het couloir en schrijven niet over de fissure. (later bleek ook dat ze de fissure enkele meters naar rechts omgaan waren, met behulp van een schouderstandje.) Wij zien hoe Terray eerst na enkele pogingen de fissure overmeestert en dan vijf minuten blijft zitten blazen, alvorens de volgende mag nakomen. Allemaal gezekerd en allemaal met meer of minder steun van boven. Het couloiren-Y ziet er wat steil uit, maar levert voor degenen die er zich niet helemaal inwurmen en aan de buitenkant hun weg zoeken, weinig moeilijkheden. De ontvangst boven is, weerkundig gezien, weinig hartelijk en de fantastisch gedroomde eetwaren worden in de wind bijna weggeblazen. Daarom vallen we in versnelde glijpas naar de Géant-gletsjer, die net lang genoeg is om kousen en schoenen door te spoelen. In de Requin-hut drinken we wijn met de Zwitsers die hun falen, nu opgelucht, betreuren en niet begrijpen vanwege zwaardere tochten die ze met gunstiger resultaat volvoerden. We storten ons op de
46
etenswaren die de groepLeopold heeft achtergelaten en waarvan deze verwacht dat wij ze nu nog zullen brengen naar de Torino. Maar we bellen op dat we niet meer komen omdat het te laat is en omdat we te moe zijn voor de voorgenomen tocht naar de Mont Blanc via de voie-Kuffner. Tot onze vreugde is het de volgende dag slecht weer en zelfs de Petit-Capucin behoeft het slechts enkele touwlengtes te ontgelden. Dan dwingt een dreigende sneeuwval ons terug te gaan naar de hut en naar de hoogconjunctuur in Chamonix.
P. ]. Sträter
Refuge Requin - Aiguille de Rochefort - Rifugio Torino 01.00 uur: met nog wat stroeve ogen ontnuchteren wij onze magen met brood en verdrijven het rilligere gevoel met warme thee en suiker, veel suiker. Het nodige wordt ingepakt, de persoonlijke uitrusting en wat voedsel voor onderweg. De uitgebreide hoeveelheden proviand voor vanavond en morgen, die wij gisteren vanuit Chamonix naar boven hebben getorst, laten wij in de manden achter. Dat zal de andere groep, die vandaag een tocht onderneemt vanuit de Refuge d'envers les Aiguilles, vanavond ophalen en over de Vallée Blanche naar de Torinohut brengen, waar wij de tocht eveneens zullen beëindigen. De eerste stappen buiten de hut zijn na het haastige pakken en het zoeken in het half duister altijd een verlichting. Deze nacht is de hemel helder, maar er is zo goed als geen maan wat het vinden van de weg over de Glacier du Géant, die wij dwars over moeten steken, moeilijk maakt. De route voert door het onderste gedeelte van een breukgebied van de gletsjer en de juiste weg tussen de blokken en spleten is bij het licht van de lampjes alleen te gissen. Rechts van ons horen wij het machtige geluid van het afbreken en neerstorten van een enorme ijsmassa wat wijst op te hoge temperatuur voor dit vroege uur. Even later wordt de gletsjer goed begaanbaar en helt hij iets naar beneden, wat betekent dat wij de overkant naderen. In dit gemakkelijke terrein maakt de slaperige stilte plaats voor wat verhalen. Het Leidse cordée achter mij loopt hardop te dromen, uiteraard over hun stad en al wat er in is; juist als Floris de clou van zijn verhaal bereikt stapt Rob, geheel meegesleept door heimwee en als kenner, door een vliesje ijs en zakt tot aan zijn middel in een frisse smeltwaterstroom. De rest van de dag heb ik hem alleen nog maar kousenwringend gezien. Wij staan nu recht tegenover de Glacier des Périades die wordt gevoed door de rondom liggende Mont Malet, Aig. de Rochefort en de Aig. du Géant. De route voert langzaam omhoog en gaat in het begin over gemakkelijk begaanbaar terrein. Maar na een halfuur dwingen enorme dwars spleten ons tot omwegen. De gletsjer wordt steiler en de sneeuwkorst houdt de ene stap wel en de andere net niet meer, waardoor je het gevoel krijgt dat de gletsjer grapjes met ons uithaalt. Het terrein wordt steeds minder begaanbaar en tenslotte een grote chaos van enorme ijsmuren m ertussen de verpletterde en verpulverde resten van gekantelde brokken. Het geheel bedekt met verse sneeuw biedt in het ochtendlicht een schitterende aanblik. Ondanks de soms tientallen meters hoge ijsblokken die de weg versperren en het uitzicht belemmeren weet monsieur Pez ons tot onderaan het couloir te brengen, dat van de Glacier des Périades langs de westelijke zijde omhoog voert naar de schouder van de Mont Malet. De conditie van de sneeuw is nu zó slecht dat monsieur Pez besluit de route via de rotsgraat te nemen die links van het couloir ligt. De graat bestaat uit losse stenen bedekt met natte sneeuw, waardoor het klimmen vermoeiend is en voortdurende waakzaamheid vereist om de regen van nat smerig gruis in de nek van de. nakomenden zoveel mogelijk te beperken. Om half elf zijn wij op de graat en ondergaan de steeds weer abrupte maar plezierige belevenis om uit de donkere wand plotseling in de volle zon te staan om een geheel nieuw panorama voor je te zien en onder de strakblauwe hemel de adembenemende combinaties te aanschouwen van kleuren, die alleen voor de alpinist zijn weggelegd. Van hier uit hebben wij een prachtig gezicht op de Aig.du Géant die we over enige uren, nauwelijks in de dikke mist te onderscheiden, zullen passeren. De route voert verder over de graat omhoog naar de top van de Mont Malet, maar wij hebben genoeg losse steen en natte sneeuw gezien en traverseren enige tientallen meters onder de top in de Z.O.-wand. Hier, bij het bereiken van de 4000 m, wordt wat vis uitgedeeld. De rust duurt niet lang, monsieur Pez laat ons recht naar beneden in de mist afdalen. Het is gemakkelijk terrein vol platen met vrijstaande randen, ideaal voor hen die als een aap door de rotsen willen snellen. Door de gaten in de voorbijschietende wolken zie ik diep onder mij een zeer steil sneeuwlandschap. Geheel onbekend in dit gebied vraag ik mij af waar dit naar toe gaat, maar onze voortreffelijke gids zorgt ervoor dat wij precies uitkomen op een smal ijsgraatje. Er ligt zó weinig sneeuw dat ieder één voor één de crampons onderbindt, terwijl de overigen in de rotsen wachten. De graat die nu komt is zeer boeiend, voortdurend stijgend en dalend en vol gendarmes die onderlangs voorbij gegaan moeten worden. Een ervan staat als een enorme gladde kubus midden op de
47
graat, links is de corniche, rechts de wand bedekt met hard ijs. Zeer voorzichtig passeren wij onderlangs, de pickel vindt geen houvast in het ijs en het blok is zonder grepen. Wat het gidsje bedoelt met "belle et grande course variée" wordt hier wel duidelijk. De corniches zijn nu weer links dan weer rechts en soms zó verraderlijk, dat een blik door het gat van je pickel in de ijslaag je pas op zijn aanwezigheid wijst. De papperige sneeuwen het ijs verplichten op deze smalle graat tot voortdurend zekeren, zelfs op de horizontale stukken. Na deze tocht van ongeveer twee uren vanaf de rust gaat de graat over in een brede sneeuwrug en weten wij ons in de buurt van de Aig.du Géant. Tijdens een korte rustpauze wordt onze aandacht getrokken door hamergeluid vanachter een korte bréde gendarme enige tientallen meters verder. Het voortdurend hameren doet ons vermoeden dat daar een staaltje "artificiël" wordt weggegeven waar wat publiek erg gewaardeerd zou worden. Als echter de achterzijde zichtbaar wordt blijkt een man, opgehangen aan een netwerk van touwen, noestig een horizontale spleet uit te hakken op zoek naar bergkristal. Deze ontmoeting wijst ons op de onmiddellijke nabijheid van de bevolkte wereld; na een snelle afdaling staan wij dan ook in de zon op de Vallée Blanche tussen skiërs, tenten en stars. De nog resterende afstand naar de Torinohut wordt snel afgelegd mede door de gedachte aan het vele voedsel dat de anderen vanuit de Ref. Requin zouden meenemen. De anderen laten zich die dag echter niet meer zien en wij betalen ons blauw aan een klein bord lauwe spaghetti, terwijl wij onze vernietigende oordelen over "de anderen" uitwisselen. Dit doet echter geen afbreuk aan de indruk die deze grandioze tocht bij ons achter laat en aan ons respect voor monsieur Pez, die een tocht van deze lengte en onder deze weersomstandigheden zo buitengewoon heeft geleid.
]. Streefkerk
Terugblik op de invitatie-cursussen Van de talrijke en veelzijdige activiteiten der K.N.A.V. gedurende het afgelopen jaar maakt de voor de derde achtereenvolgende keer gehouden Invitatiecursus zeker een belangrijk deel uit. In geen van deze drie cursussen werden weinig bekende klimgebieden geëxploreerd of extreem moeilijke tochten ondernomen. Het is in de bergen niet altijd nodig om originele of moeilijke tochten te maken en daarbij te veronderstellen, dat dit meer genot zal verschaffen dan de klassieke tochten in de bekende gebieden. Wenst men eens rustig te klimmen in een nauwelijks bezocht gebied, zodat men dagenlang alleen tochtgenoten ziet, dan is het tegenwoordig op zij, minst nodig zijn vakantie buiten de Alpen door te brengen - het Paradisogebied misschien uitgezonderd. Traditie getrouw begon de Invitatiecursus ook dit jaar weer in het mooiste, maar daarom ook drukste klimgebied van de Alpen: de bergen rondom Chamonix. Deze cursus betekende het sluitstuk van de serie van drie, destijds opgezet als een driejarenplan, om een groep jeugdige alpinisten wegwijs te maken in het verantwoorde gidsloze alpinisme. Een plan, dat vier jaar geleden werd geopperd door prof. C. G. Egeler en dr. T. de Booij en dat volkomen aan de verwachtingen heeft beantwoord. Totaal hebben een 16-talleden - mede dank zij de financiële steun van de K.N.A.V. kunnen deelnemen aan deze cursussen. Dat Lionel Terray drie jaren achtereen een groep geoefende en minder geoefende alpinisten vele dagen lang op sleeptouw nam op vaak zeer moeilijke tochten, deed hij zeker uit vriendschap jegens prof. Egeler en dr. De Booij, wier leidsman hij was op vele tochten in de Alpen en in de Andes in Peru. Dankbaar mogen wij ook zeker zijn, dat alle beklimmingen zonder ongelukken zijn verlopen; want, onder welke omstandigheden ook, bergklimmen houdt altijd risico in zich. Dit ondervonden wij toen zelfs Terray deze zomer een gelukkig onschuldige - "slip of the pickel" maakte. Stuk voor stuk waren de cursussen even leerzaam en succesvol. Ondergetekende, die aan alle drie deelnam, kon bij vele deelnemers een grote vooruitgang zien (niet het minst bij zichzelve); vaak van beginneling en stuntelig alpinist tot een goed en redelijk ervaren klimmer. Het geheim van dit alles is zeker wel: ervaring in sneeuw en ijs. Vele tochten stonden daarom in het teken van met sneeuw en ijs gegarneerde noordwanden. Bij elkaar zijn er vele bestegen, hetgeen misschien aan de gevarieerdheid van de tochten wat afdeed. Niet echter wanneer men de cursussen onderling vergelijkt: blonk de eerste uit door een indrukwekkende tochtenlijst en fraai weer, de tweede ging gebukt onder overvloedige regen - en sneeuwval. Het bijzonder gezellige huttenleven en enkele prachtige tochten maakten echter alles goed. Tenslotte vormde de laatste een waardig besluit. Redelijk goed weer begunstigde het maken van niet zeer zware, doch klassiek fraaie tochten, daarbij succes en sfeer van de eerste twee combinerend. Het probleem, dat nu aan de orde komt is te zoeken naar een mogelijkheid om een dergelijk plan voort te zetten. Terray blijkt zich steeds bezwaarlijker een lange tijd vrij te kunnen maken van zijn vele
48
verplichtingen. De oude garde voorklimmers raakt afgestudeerd en is zodoende gedwongen van lange vakanties af te zien. Intussen staat een groep jeugdige klimmers, van wie de geoefendheid niet evenredig is met het enthousiasme, zeker vol ongeduld te wachten op een voortzetting van de cursussen in het vaardig hanteren van pickel en touw. Zouden de studenten-alpenclubs hier misschien het initiatief kunnen nemen? H. C. van Lookeren Campagne
Artikel in de Berggids oktober 1965
Gerbrand C. van der Leek
Maandag 5 augustus werd op het kerkhof te Chamonix begraven Gerbrand C. van der Leek. Zusters en broers, Chris Korthals Altes, ongeveer 15 Nederlandse vrienden, Jean Franco, de leider van de E.N.S.A., nog enkele andere mensen, die bij dit Instituut betrokken zijn en tenslotte Lionel Terray waren aanwezig. De heer de Ranitz en de schrijver van dit in memoriam mochten enkele woorden spreken. Er waren bloemkransen en eigen geplukte boeketten bosen weidebloemen rond het graf. Gerbrand's oudste broer sprak een woord van dank. Dit eenvoudig samenzijn aan de voet van de Mont Blanc zal voor iedere aanwezige een onvergetelijk moment in zijn leven blijven. Wat was hier gebeurd? Na een inloopperiode van ruim 14 dagen in het Monte Rosa-gebied, waarbij zij o.a. als touwleiders hadden deelgenomen aan een wetenschappelijkphysiologische expeditie, trokken G. C. v. d. Leek en Chr. P. Korthals Altes naar Chamonix, waar zij uitgenodigd waren voor het "rassemblement international" van de Ecole Nationale de Ski et Alpinisme. Dit instituut vraagt iedere twee jaar de meest vooraanstaande klimmers van verschillende nationaliteit te gast om onder haar auspiciën tochten te maken. In 1961 hadden zij eveneens aan dit rassemblement deelgenomen. Als inleiding tot iets "groots" werden enkele zware, maar betrekkelijk korte rotstochten
49
gemaakt en wel de Aiguille du Midi zuidwand (Rebuffat route met een moeilijke variant bovenin), de Aiguille du Cardinal zuidwestwand (Pierre Allain route), de Aiguille Noire de Peuterey zuidgraat. Samen met A. A. Verrijn Stuart vormden zij hier een cordée van drie, de tocht werd slechts voor een deel volbracht. Tenslotte de Pointe Lachenal zuidwand in het Mt. Blanc du Tacul massief (Contamine route). Nadat dit programma afgewerkt was, werd besloten tot de beklimming van de Dru westwand, een tocht die gemiddeld drie bivaks vergt. De leiding van de E.N.S.A. kon met dit plan geheel akkoord gaan, ook gezien de prestaties, speciaal van v. d. Leek, in de vorige jaren. Men zie slechts het tochtenlijstje in het Jubileumnummer van "de Berggids" van mei 1962, hieraan kan nog toegevoegd worden de Dent Blanche noordwand in augustus 1962.
Berggids oktober 1965. In memoriam Lionel Terray
Lionel Terray (1921-1965). Zondagmiddag 19 september 1965 verongelukte Lionel Terray in de wand van de Gerbier (massief van de Vercors), samen met zijn jonge vriend en collega Marc Martinetti. Hiermee verloor het alpinisme een van zijn grootste figuren, de Koninklijke Nederlandse Alpen-Vereniging een bijzonder erelid, en wij een dierbare metgezel en vriend. Hiermee ging een man heen, wiens gehele leven gewijd was aan de bergen, een man die zich steeds met geheel zijn wezen had ingezet voor het bereiken van zijn hooggestelde doel. Bij de ontwikkeling van Lionel Terray tot alpinist van wereldklasse heeft zijn uitzonderlijke atletische aanleg zeker een belangrijke rol gespeeld. Toch was dit niet doorslaggevend. Doorslaggevend waren zijn menselijke kwaliteiten zijn wilskracht, zijn stoutmoedigheid, zijn voorzichtigheid, zijn gevoeligheid, zijn begrip voor anderen die minder sterk waren dan hij. Het was vooral deze combinatie die ten grondslag lag aan zijn bewonderenswaardige carrière en die hem maakte tot een "grootste" onder de groten. Het was ook dit waar Maurice Herzog op doelde toen hij aan zijn graf sprak: ,,Il était le meilleur, il était le plus fort, il était le plus pur".
50
Lionel Terray werd in 1921 in Grenoble geboren. Al op jeugdige leeftijd ging zijn hart uit naar het gebergte en in 1942 begon de reeks van grote beklimmingen, die hem zou leiden van de Alpen naar de hoogste gebergten op aarde. Zijn meest bekende prestaties in de Alpen zijn de tweede beklimming van de Eiger Nordwand en de vierde van de Eperon Walker van de Grandes Jorasses. Zijn grootste roem verwierf hij echter buiten Europa, in Andes en Himalaya. Het begon in 1950 in de Himalaya met de dramatische Annapurna-expeditie. Daarna volgde een ongekend aantal grotere en kleinere ondernemingen. Hij bezocht nog vijf maal de Himalaya, met als voornaamste wapenfeiten de beklimming van de Chomo-Lonzö, de Makalu (met 8490 m de vijfde top op aarde), de Jannu en de Nilgiri. Vijf expedities volbracht hij in de Andes, o.m. resulterend in de beklimming van de Fitz Roy (Patagonië), de Nevado Huantsán, de Pica Soray en beide toppen van de Chacraraju (alle in Peru). Zijn laatste expeditie was in 1964 naar Alaska. Geen andere alpinist heeft een dergelijke staat van dienst in de gebergten buiten Europa. Lionel Terray, reeds tijdens zijn leven een haast legendarische figuur, gaat de geschiedenis in als de grootste bergbeklimmer van Andes en Himalaya. De invloed die Lionel, zowel direct als indirect, op de ontwikkeling van het na-oorlogse Nederlandse alpinisme heeft gehad, is uitzonderlijk groot. De door hem geleide "invitatie-cursussen" - beter bekend als "Terray-cursussen" - speelden een belangrijke rol bij de vorming van de jongeren, en het is mede hieraan te danken dat onze K.N.A.V. thans een aanzienlijk aantal ervaren klimmers telt, en dat wij een plaats hebben verworven in de wereld van het alpinisme. En dan zijn er natuurlijk de expedities, de Andes-expedities 1952 en 1956 en de Himalaya expeditie 1962, die zonder Lionel's virtuoze leiding nooit zo succesrijk zouden zijn geweest. deze invloed van Lionel is overigens niet toevallig. Het was inherent aan zijn persoon om een onuitwisbaar stempel te drukken op iedereen en alles waarmee hij in nauw contact kwam. Het enige toeval was de eerste ontmoeting nu meer dan vijftien jaar geleden - voor het Bureau des Guides in Chamonix, waar Tom de Booij en ik onze ambitieuze plannen bespraken met een gids, die Terray erbij riep met de uitroep: "Ah, Lionel, ces sont des clients pour toi!" De cliënt-gids verhouding was overigens slechts van korte duur. Al na enkele tochten was een vriendschapsband gegroeid, even hecht als het touw dat ons verbond, gedreven als wij waren door één gemeenschappelijk ideaal. In onze kleine groep was Lionel niet alleen de wegzoeker, de gids. Hij was veel méér. Zijn meesterschap was bepalend voor ons kunnen, zijn daadkracht bracht ons tot dingen waarvan wij vroeger slechts hadden gedroomd. Van onze talrijke gezamenlijke belevenissen is het avontuur van de Huantsán voor mij het meest onvergetelijk. Ik kan niet beter doen dan aanhalen wat Lionel naar aanleiding hiervan schreef: "... j' en suis revenu, rayonnent de bonheur, pénétré du sentiment d'avoir vécu des jours d'une qualité encore inconnue". Ja Lionel, trouwe metgezel van zo veel diep doorleefde uren, wij voelden dit ook, maar alleen jij kon het zeggen. Jij, die door je verlegen aard soms ruwen onbehouwen leek,bezat het vermogen om je diepste emoties vast te leggen in enkele zinnen, in enkele woorden. Ik zal terugkeren, Lionel, naar jouw bergen, al hebben zij voor mij iets van hun glans verloren nu jij er niet meer bent. Ik zal terugkeren, al was het alleen om mijn herinnering levend te houden aan die dagen die wij hebben mogen delen ... ces jours d'une qualité encore inconnue..
C. G. Egeler, voorzitter
Hoofdstuk 2. Invitatiecursussen: periode André Bertrand 1966-1974 1966 De Berggids februari 1966 Aan de redactie zijn toegevoegd professor Egeler en P.J. Sträter. De eerste behoeft geen introductie, de tweede hebben wij leren kennen als iemand die hetzij in positieve, hetzij in negatieve zin het alpinisme beleeft en dit ook op papier weet weer te geven. De "Berggids" zal, mede dankzij de contributieverhoging, een wat beter aanzicht krijgen. Voortaan zal een grote foto voor de omslag gebruikt worden. Wij zullen de leden dankbaar zijn, indien zij goede zwart-wit foto's die hiervoor in aanmerking komen, aan de redactie-secretaresse willen sturen. Dia's zijn hiervoor ongeschikt. De foto behoeft geen verband te houden met een artikel in het blad. Wij hopen niet, dat met deze vlag de lading gedekt zal zijn en doen nogmaals een beroep op U aan de inhoud mee te werken.
51
In de herfst uit de bergen naar huis rijdend, lag naast mij op de autobank de Paris Match met op het voor blad een haast levensgroot portret van Lionel Terray. Het zij mij vergund een uitspraak van Nietsche aan te halen: "Herz hat wer Furcht kennt, aber Furcht zwingt, wer den Abgrund sieht, aber mit Stolz". Ik heb Terray slechts vluchtig gekend, ik hoorde vaak tegenstrijdige verhalen over hem. Naar mijn gevoel heeft Nietsche het karakter van Terray in boven aangehaalde zinsnede ongeveer weergegeven. De Annapurnaexpeditie is waarschijnlijk gered door zijn uitzonderlijke moed, omdat hij moest. Op de Fitz Roy was hij bang - en terecht omdat hij een hart had. Zover ik weet, klom Terray grote moeilijke tochten nooit alleen. De spektakelstukken, die de laatste jaren ten tonele zijn gevoerd op de Dru-Westwand, de EigerNoordwand en de Matterhorn-Noordwand in de winter door éénlingen, zijn niet alleen in strijd met de elementaire regels van het alpinisme, maar tevens lijkt mij de onmogelijkheid tot communiceren een ware verschrikking, hier ontbreken naar mijn gevoel "Hed’’ en "Furcht". Het grote risico dat kleeft aan dergelijke tochten wordt mijns inziens enigermate verantwoord, door het grandioze menselijke contact dat gezamenlijk beleefd wordt en waar hart en vrees mede aan ten grondslag liggen. Het alpinisme in Europa heeft in zekere zin haar middaghoogte bereikt. Het extreme huzarenstuk waar men over spreekt, wordt een haast ondoenlijke zaak in de komende jaren. Misschien is de belangrijkste erfenis die Terray heeft nagelaten: de gezamenlijke belevenis. Men leze nog eens zijn tochten met Lachenal: de Badile-Noordwand, de Eiger-Noordwand en de belevenissen met Egeler en De Booij bij het beklimmen van de Nevada Huantsán. Deze achtergrond van zijn alpinisme is vaak overschaduwd door het indrukwekkende uiterlijke resultaat. Het maken van een geëxponeerde 4degraads tocht in de Dolomieten langs een reeds 60 jaar bekende weg is uiterlijk niet meer imposant, maar is als gedeelde ondervinding een groots gebeuren. Terray heeft mij daar in zijn boek, ook vooral tussen de regels door, nog eens op gewezen en daar ben ik hem dankbaar voor. Dit gegeven verleent aan het alpinisme een onuitputtelijke bron van recreatie. De oorlog heeft door al het negatieve heen dit geschonken aan hen, die in benarde omstandigheden deze mogelijkheid tot communiceren hebben herkend en gebruikt. De jeugd is daar jaloers op en terecht. Er is nog hoop in de Alpen, als ik het zo mag zeggen, indien de opgroeiende bergklimmers generatie dit begrijpt en weet te vinden. Daar een alpenvereniging o.a. bij monde van haar orgaan in deze communicatie een aandeel kan hebben, heb ik mij verstout deze gedachtegang, ontleend aan de dood van ons ere-lid Lionel Terray weer te geven, een dood die mij bijzonder heeft dwars gezeten. Er is een zekere streep gezet onder het naoorlogse alpinisme. Misschien kan deze streep tevens dienen als nadrukkelijke onderlijning van het gezamenlijk beleven in de bergen en als streep door de uiterlijke daad om de uiterlijke daad alleen.
]. F. Saltet
De invitatiecursussen en het Nederlandse gidsloze alpinisme
"Une bonnen trace c'est comme une signature"
Deze wat uitgebreide aanhef moet uiteindelijk leiden naar de aankondiging van de in 1966 te organiseren "Invitatiecursus" voor jonge en ervaren alpinisten. Ter inleiding eerst echter iets over het Nederlandse gidsloze alpinisme in de jaren na de 2e wereldoorlog en de aanleiding die er bestond om in het verleden een aantal invitatiecursussen te organiseren. In de afgelopen 20 jaar heeft een grote schare Nederlandse klimmers de Alpen gefrekwenteerd; een groot deel daarvan waren studenten, die relatief veel tijd aan alpine activiteiten konden spenderen. De geldmiddelen waren echter zelden toereikend om behalve reis - en verblijfkosten ook nog een gids te bekostigen. Dit in tegenstelling tot de klim generatie van vóór 1940, die slechts bij uitzondering gidsloze tochten ondernam. Ook voor de Alpenlanden was het gidsloos klimmen destijds eerder uitzondering dan regel. Dit valt op wanneer men de Guides Vallot bestudeert; naast het vermelden van de eerste beklimming (met gids), wordt apart nog de eerste gidsloze bestijging vermeld van de beschreven tocht. Toch kwam het gidsloze alpinisme allengs in zwang in de Alpenlanden. Behalve een kwestie van geld, volgens mij ook het gevolg van een veranderde mentaliteit. Deze drong na de oorlog tenslotte ook door tot de Nederlandse alpinisten. De gebrekkige geldmiddelen lieten trouwens voor de meeste nauwelijks enige keus. Dit is ruwweg de verklaring van de grote populariteit van het gidsloos klimmen. Over de aantrekkelijke kanten van het gidsloze alpinisme behoef ik hier niet meer uit te weiden. Velen hebben de herinnering aan eigen ervaringen en elke Berggids geeft wel een tochtverslag, waar de bijzondere aspecten van een gidsloos ondernomen tocht naar voren komen; zoals de keuze van de tocht, het vinden van de route en het vertrouwen op eigen kracht. Persoonlijk vind ik nog steeds een niet te moeilijke gidsloze tocht meer voldoening schenken dan een zware tocht met gids ondernomen. Niettemin
52
heeft het gidsloze alpinisme, naast de vele aantrekkelijke kanten, zonder meer ook ernstige nadelen, die zeker voor een niet-Alpenlandje als Nederland extra gelden. Het grote nadeel van gidsloos klimmen is de dikwijls onevenredig toegenomen risicofactor. De tocht moet gekozen worden aan de hand van een summiere routebeschrijving. Weer - en terreinkennis moeten al fouten-makende verkregen worden. De marge tussen ondernemingsgeest en zelfoverschatting, durf en roekeloosheid is vaak slechts gering. Een vraag die ik mij al vele malen gesteld heb, is het tochtenpeil dat binnen het bereik ligt van het Nederlandse gidsloze alpinisme. Een antwoord hierop is in zekere zin een terugblik op de door een aantal van ons ondernomen gidsloze tochten in de afgelopen 20 jaar. In niet geringe mate beïnvloed door de eerste successen van Egeler en De Booij in de Alpen en de Andes werden vanaf 1954 een aantal schitterende gidsloze beklimmingen ondernomen, zoals de 3de beklimming van de Nesthorn Noordwand; Arête Du Diable en Couloir Gervasutti van de Mont Blanc du Tacul; de Droites Noordwand en de Noord-Oostwand van de Eiger. In de Maasrotsen werd vaak de basis gelegd voor deze successen. Hier waren oefenmogelijkheden aanwezig, waarvan de vorige generatie verstoken was. Tochten als Tour du Cochon, Pilastre en Directissima waren de puntjes op de i voordat de verre tocht naar Chamonix werd ondernomen. De bedroevende negatieve zijde van deze successenreeks: een aantal catastrofale ongelukken, waarbij enige van de meest actieve Nederlandse alpinisten het leven lieten in de bergen. Een wel zeer zware tol, die voor mij het antwoord is op bovengenoemde vraag. Dit was het uiterst bereikbare peil. En als gidsloze mag men niet tot het uiterste gaan! Door dit alles spelen de zogenaamde Invitatiecurssusen. Terecht zag het Bestuur van de K.N.A.V. in 1958 dat het peil van vele gidsloze beklimmingen eerder geschraagd werd door enthousiasme dan door ervaring en goede klimtechniek. Het Bestuur besloot daarom cursussen te houden, die er toe dienden om jonge alpinisten onder leiding van een eerste rangs gids de juiste klimtechnieken bij te brengen. In de jaren '59, '60 en '61 vonden deze cursussen plaats onder leiding van de onvolprezen Lionel Terray. Het onbetwiste meesterschap van Lionel in het ijs had als resultaat dat een hele generatie Nederlandse alpinisten de ijstechniek leerden beheersen; een techniek die zelfs bij de meeste buitenlandse alpinisten vaak maar rudimentair aanwezig is. Uit de lijst van gemaakte tochten blijkt, dat wanneer de ijstechniek op de juiste wijze wordt geleerd en toegepast, de resultaten vaak direct al zeer verrassend zijn. Een vijfde beklimming van de Ober-Gabelhorn Noordwand door een groep van acht man zegt wel genoeg. Andere fraaie tochten, tijdens deze cursussen ondernomen, waren: Tricot-Noordwand; Aig. du Plano, Chardonnet-, Argentières - en Aletschhorn Noordwand. Voorts als rotstochten: voie Ménégaud van de l'M, Arête Ryan-Lochmatter van de Plan en de Arête Sans Nom van de Verte. Totaal werden 16 Nederlandse alpinisten voor een of meer van deze cursussen uitgenodigd. Het is nauwelijks op waarde te schatten wat het betekent om onder leiding van een werkelijk zeer goede gids ervaring op te doen bij het maken van zware tochten in ijs en rots. De meesten van de oude garde - als ik mezelf en de anderen zo mag noemen - hebben thans hun alpine activiteiten op een zacht pitje gezet en zijn vanwege zakelijke - en familie omstandigheden niet meer in staat de jonge generatie voor te gaan en deelgenoot te maken van opgedane ervaringen. Het Bestuur vindt daarom thans de tijd weer gekomen de Invitatiecursussen nieuw leven in te blazen. Het doel is weer: jonge alpinisten met klimervaring onder de hoede te stellen van een topgids, die de techniek van het gaan in ijs en rots moet vervolmaken en de nodige ervaring moet bijbrengen voor het ondernemen van (redelijk) zware tochten in sneeuw, rots en ijs. Het Bestuur spreekt de verwachting uit, dat degenen die uiteindelijk aan deze cursus zullen deelnemen, bereid en in staat zullen zijn de opgedane ervaringen door te geven aan anderen. Indien in dit verband op de deelnemers een beroep zal worden gedaan, hoopt het Bestuur dan ook dat op een dergelijke oproep positief zal worden gereageerd. Om iedereen een kans te geven uitgenodigd te worden verzoekt het Bestuur allen, die in aanmerking willen komen voor de Invitatiecursus 1966, een tochtenlijst in te sturen. Bij de tochten vermelden of deze ondernomen zijn met gids, gidsloos, of als voorklimmer. Op te sturen aan ondergetekende, NoordBrabantlaan 50, Eindhoven, tel. 673 58. Voorlopige gegevens: Tijdsduur: circa 14 dagen in juli of augustus. Gebied: te kiezen in overleg met deelnemers. Gids: waarschijnlijk Andree Bertrand. Aantal: gids, 2 voorklimmers, 4 klimmers. Kosten: de K.N.A.V. zal de gids volledig bekostigen, reis - en verblijfkosten komen voor rekening van de deelnemers. Zo spoedig mogelijk, doch zeker vóór 1 maart a.s., worden de opgaven ingewacht.
Holger van Lookeren Campagne
53
Verslag 5e Invitatiecursus 1966
André Bertrand. Gids: André Bertrand. Deelnemers: Paul Hopster, Edzard Koopman, F. Mansvelt Beck , Ewoud Reynierse, Frans Visser, Wander Vegter. De deelnemers van de invitatiecursus 1966 zijn met volgevreten buikjes naar huis gegaan. Zoals het kleine joch, dat met platgedrukte neus zich voor de ruit van de taartenwinkel staat te vergapen, zo hadden wij al maanden tevoren met dromerige oogjes oude tochtenverslagen en de Guide Vallot zitten lezen. Dat de room wat dun gespoten was en dat de taart in kwestie bij nadere kennismaking wel eens een zwaar vallende plumpudding bleek, zal op den duur niemand betreurd hebben. Op den duur verdwijnt het overeten gevoel, terwijl de herinnering aan de smaak blijft. Zes deelnemers waren het, die zich onder leiding stelden van één van de beste Franse gidsen, André Bertrand. Deze zes deelnemers waren Edzard Koopmann, Frans Visser, Ewoud Reijnierse, Paul Hopster, Wander Vegter en ikzelf. Wij hadden ons maandenlang voorbereid en daar is het hoge peil van de gemaakte tochten ook wel grotendeels mee verklaard. Toen we monsieur Bertrand om 10 uur 's morgens in la Potinière volgens afspraak troffen was het weer al twee dagen slecht in Chamonix. Na een école de glace in de stromende regen werd dan ook al overeengekomen de volgende dag naar de Dauphiné te vertrekken. Op zoek naar de zon. Die kreet zou steeds vertwijfeld gaan klinken die week. Dinsdagavond arriveerden we in de Pilatte. Woensdag en Donderdag werden besteed aan école de sauvetage en nog wat leerzame zaken, zoals het overschrijden van de rimaye en het klimmen uit een gletscherspleet. Een uitgebreide technische know-how op alpien gebied en een capaciteit om het op ons over te dragen bleek toen een uiterst plezierig trekje van onze gids. Vrijdag stond het weer tenslotte een tocht toe. De direkte Zuidwand van de Dibona met de Voie Madier als hoofdschotel. Een T.D. tocht, die 3e graads begint en steeds moeilijker wordt tot 5e en 6egraads passages in het bovenste gedeelte. Dat was waarschijnlijk de vuurproef. Sindsdien hebben we namelijk alleen nog maar TD-tochten mogen maken, te weten zaterdag en zondag in de Rochers de Vercors, een kalkmassief in de buurt van Grenoble, waar het slechte weer in ieder geval niet resulteerde in overvloedige sneeuwval. Zaterdag de Voie des doubles Brèches, zondag de Spigolo d'Agathe, waar de kalk meer nuances bleek te bezitten dan wij van de Maasrotsen gewend waren. Maandag bleek bij informatie het weer in Chamonix slecht te zijn, terwijl het in de Dauphiné grand beau was. Volgens Bertrand was dit het moment voor de eerste tocht met werkelijke alpine allure. De Pilier Sud van de Barre des Ecrins. Maandag naar het bivak op deze pijler, dinsdagavond 10 uur in de refuge Caron. Woensdag zakte de barometer weer. De keuze is dan: Blijven met het vooruitzicht op de Zuidwand van de Pavé, de
54
direttissima van de Meye, gevolgd door de traverse, of terugkeren naar Chamonix en de kans lopen na drie dagen in dat nauwe vochtige dal met een eivorme kater naar huis te moeten terugkeren. Toch wordt besloten naar Chamonix te vertrekken, vooral ook om een mentale adempauze te hebben. 's Avonds bij aankomst regent het. Na enkele touwlengten wordt Paul ongeduldig en vertelt Bertrand me desgevraagd dat het nog maar een half uurtje is. Met hernieuwde moed werken we ons omhoog door een eindeloos cheminée dat gedurende vele touwlengten alle aandacht vraagt. Frits en Wander volgen in de diepte. Op de relais haalt Paul bijna slapende het touw door, weegt de vermoeidheid mij als lood in de armen en de benen. Gelukkig heb ik tijdens het klimmen nog het gevoel van fitheid. Maar de halve uurtjes van Bertrand duren lang! Te lang om als zoethoudertje nuttig te zijn. Diep beneden ons in het dal zien we de lichtjes van een partij die alweer op weg is. Opnieuw de vraag: Hoe ver nog? Deze keer hoeft het spelletje niet lang te worden gespeeld. Na de tweede touw lengte traverseert Bertrand boven een steil ijsveldje naar rechts en verdwijnt om een hoekje. Nagekomen staan we op een twee meter breed, zes meter lang, zanderig platvorm: De bivakplaats. Gejuich van Paul en Ewout die dan bijna staande inslapen. Gebrul van Frits die geen lichtjes meer ziet en haast vergeet te traverseren. Gezucht van opluchting en vermoeidheid van Edzard en mij. Het is half vier in de ochtend. Snel wat Tonimalt koken, eten en de bivakzak uitspreiden. We hoeven er niet eens meer in te kruipen. Prachtige kleuren kondigen de schitterende zonsopkomst aan van een dag "Grand Beau" in het hooggebergte, even later slapen we allen. De Barre des Ecrins, met zijn 4103 m, de hoogste berg van de Dauphiné, is tevens uit alpinistisch oogpunt bezien een der fraaiste en interessantste. De bestijgingsgeschiedenis, gemaakt door Engelsen en Fransen, bereikt haar mijlpaal op 25 juni 1864, wanneer A. W. Moore, H. Walker en Edw. Whymper met de gidsen Christian Almer sr. en Michel Croz over de imposante noordwand de top bereiken. Sindsdien zijn op alle wanden van de bergroutes geopend, met als terminus de eerste bestijging van de 1100 m hoge Zuidpijler door Jean Franco en zijn echtgenote op 15 augustus 1944. De pijler geldt als een van de grote toeren in de Dauphiné. De tocht wordt door gidsen zelden met cliënten ondernomen. André Bertrand maakt op deze regel een uitzondering. Een naar mijn mening uitstekende persoonsbeschrijving geeft. Lionel Terray van hem in zijn boek "Bataille pour le ]annu". André Bertrand is een van de weinige beroepsgidsen in de Dauphiné, die zijn cliënten meevoert in de grote tochten. De verplichtingen van zijn beroep hebben hem overigens niet verhinderd om meerdere buitengewone tochten uit te voeren als amateur. Bertrand is in de wereld van de gidsen beroemd om het onaflaatbare enthousiasme waarmee hij zijn beroep uitoefent en ook om de buitengewone capaciteit waarover hij beschikt voor het maken van lange series tochten zonder ooit rust te nemen. "Camarade au coeur d'or, organisateur methodique, il a la particularité d'être doué d'un véritable talent de dessinateur humouristique". Precies zo hebben we Bertrand leren kennen, hetgeen op tocht een belevenis apart vormt. "Op tocht" is nu dat we 's ochtends om half zeven worden gewekt op het bivakplaatsje in de Ecrins-pijler.
55
Tekening van de Barre des Ecrins van Wander Vegter. Wat stijf en duf kijken we naar de 400 m lager gelegen Glacier Noir van waar we voor het laatst iets gezien
56
hebben. Steil en ontoegankelijk verrijzen boven ons 800 m wand, de hoofdschotel van vandaag. Aan de gecompliceerde opgave van het vinden van de weg begint Bertrand om acht uur, al fluistert hij ons nog even toe dat we eigenlijk al drie uur onderweg hadden moeten zijn. Terug traverseren naar het inmiddels zacht geworden sneeuwveldje, dan recht omhoog de brokkelige rots in. Veel hoger is een loodrechte grote rode wand zichtbaar. De eerste touwlengten op de pijlerkant geven nog geen grote moeilijkheden. De zware ledematen komen los, de zon is heerlijk. Het weer is werkelijk prachtig en stralend op deze eerste zonnedag van de cursus. Wat later wordt het grote Bastion bereikt. Het is 300 m hoog, de rots zeer steil en aanvankelijk prachtig vast. Nu is Bemand volledig in zijn element. Hij geeft enkele aanwijzingen voor foto's, vertrekt vervolgens juichend van plezier naar boven. Op de relais ontvangt hij je met glinsterende ogen en een lach van oor tot oor. De zelfzekering wordt aangelegd: Vous êtes queue-de-vaché! Dan bedenkt hij grinnikend dat hij een nieuw werkwoord heeft gevonden: se queue-de-vacher. De grote ijspegel is iets dichterbij gekomen, onder invloed van de zon smelt ook het ijs op de rode wand, vormen zich klaterende watervalletjes. Het weer is schitterend, staalblauwe lucht, ver weg boven Turijn, één enorme paddestoelachtige wolk. De bergen tegenover ons komen steeds meer omhoog uit de Glacier Noir. IJzig verheft zich daar de sombere barrière van de 1000 m hoge noordwanden van de Mont Pelvoux tot de Ailefroide, slechts onderbroken door de spitse Pics du Coup de Sabre en Sans Nom. Het is een grote tocht: Touwlengte om touwlengte voert de route omhoog door de wand. Nu eens een serie korte cheminées, dan weer door wandjes of langs ruggen. Het is de tocht van de grote grepen: Je pakt de rand van een brievenbus maar zodra je kracht zet gaat de steen liever krakend bijdragen tot de naamgeving van de Glacier Noir. Luide protesten van de cordées onder ons, het moet nu maar eens uit zijn met dat stenengooien! Je zoekt geschrokken en vol wroeging een nieuwe greep, geeft voorzichtige rukjes, de steen komt in beweging. De derde greep houdt. Je hoort de anderen knetterend passeren, dat geeft wat troost. Je beweegt met grote omzichtigheid, let op de bewegingen van het touw eni bedenkt ter aanmoediging dat deze route de meest zekere is in de EcrinsZuidwand. Omlaag kijkend zie je de puinhelling van de wandsokkel. Het gat onder je voeten is zo groot geworden dat het niet eens meer angstaanjagend is. Omhoogkijkend is er de rots, het touw, de wand, de blauwe lucht. We zijn nu naast de indrukwekkende loodrechte rode wand gekomen. Het water spat met de wind naar ons over. Dan, aangekomen op een nauw, hellend relais, kondigt Bertrand me een passage vijf aan. Ter voorbereiding. Hij verdwijnt om een hoekje, consumeert bijna 40 m touw, geeft met een kreet te kennen dat hij is aangekomen. Nu kan Edzard nakomen. Als hij er is beantwoordt Bertrand mijn vertreksein met een aanmoediging: Allez Frans! Om de hoek loopt schuin omhoog naar rechts een brede verticale wand van lichtgekleurde steen. Twintig meter lang. Eronder hangt de wand over, erboven eveneens. Een geëxponeerde traverse. De twee oude haken waar het touw doorloopt gebruik ik liever niet, de greepjes zijn klein, maar scherp en vast. Naar het gat onder de voeten heb ik niet gekeken. Na de traverse recht omhoog door een wandje, om een hoekje, relais. De Ecrins heeft het lekkerst voor het laatst bewaard, zo zijn de grootste moeilijkheden geconcentreerd boven in het Bastion. Nu stelt de berg je op de proef, nu de ledematen zwaar zijn, de rugzak snijdt, de zon verdwenen is en de wind je doet rillen. Achter de Ailefroide is de zonovergoten Glacier de la Pilatte zichtbaar geworden, Les Bans troont er middenin als een massieve afsluiting van de kom. Een helicopter wipt knorrend rond op het zadel tussen de beide toppen van de Mont Pelvoux. Het accentueert het gevoel van je eigen nietigheid in deze geweldige wand. Er wordt weinig meer gesproken, de communicatie is droog en schor. De laatste en moeilijkste passage: Een korte penibele traverse met afgeronde, omlaaggerichte grepen. Het lukt aanvankelijk zelfs Bertrand niet, zijn zware rugzak trekt hem teveel achterover. Dan maar zonder rugzak. Grommend gaat hij opnieuw in de aanval, traverseert, bereikt een kleine overhang. Grommend wordt een haak geslagen, een laddertje ingehangen; de overhang is geforceerd. Relais. Terugtraverseren naar links, door een spleet weer op de kam van de pijler. De gids wacht ons tevreden op. Het is nog 300 m naar de top, zonder moeilijkheden. Daarom gaan we eerst maar eens lekker zitten in de zon en goed eten. Het afdoen van zijn rugzak zit Bertrand wel dwars, des te meer wanneer Frits komt en in alle onschuld opmerkt dat de traverse zo bar moeilijk en penibel was met rugzak. De gids moet nu wel zijn beroepseer redden en verklaart meteen hoe onaangenaam de traverse en hoe zwaar zijn rugzak was. Paul kondigt zijn nadering brullend aan, het incident is gesloten. De stemming is weer opperbest. Het horloge wijst half vier aan, allerlei tochtenproviand wordt opgediept en met smaak soldaat gemaakt. Na een uur een monter vertrek naar de top. Om half zes 's avonds wordt het hoogste punt van de Barre des Ecrins bereikt in het rode licht van de nu laagstaande zon. Zodra we allen bij elkaar zijn dalen we af langs de Westgraat naar de Brèche Lory.
57
De noordwand biedt slechte sneeuw met een onbetrouwbare bovenlaag. Tenslotte strekt zich de vlakke Glacier Blanc voor ons uit. Bertrand mompelt iets over twee uur naar de hut. Hij zet een sneltreinvaart in om dit te bereiken. Achter hem zwoegen we mee, zwaaiend over het spoor. Twee uur later, nog steeds gletscher. In het donker naar een stoffig paadje en afbinden. Opnieuw de maneschijn. Een half uur later de hut, overvol, snikheet, met een atmosfeer om te snijden. Maar dat doet er niet toe. We zijn dolblij dat we er zijn, zitten zwijgend en doodmoe aan een tafel. Wander en Ewout, methodisch, halen de Gardien over om nog soep klaar te maken, brengen borden en bestek. Ondanks de dorst worden de borden lusteloos leeggelepeld. Bertrand heeft inmiddels veel kennissen ontmoet. Kennelijk zegt hij iets over de nachtelijke klim naar het bivak, want opeens roept een van hen: Donders, dat is waar. Ik heb jullie lichtjes gezien! Tenslotte hijsen we ons moeizaam de trappen op, wringen ons tussen de slapenden. De volgende dag rijden we terug naar La Grave. Genieten daar opnieuw van een feestmaal in hetzelfde hotel, dezelfde opstelling met dezelfde wijn. Er wordt besloten terug te keren naar Chamonix in de hoop nu daar de zon te vinden. Zo wordt de Dauphiné verlaten. Een groot avontuur en een onvergetelijke ervaring rijker.
Frans Visser
Toil and and pleasure "Toil and pleasure, in their natures opposite, are yet linked together in a kind of necessary connection" (met een diepe buiging naar Whymper). TOlL Het zicht is nog geen dertig meter. Rechts als door branding uitgeholde rotsen, maar het geruis links is niet dat van de zee maar van de wind in de arolles ver beneden ons. Nu en dan een markant gevormde rots. De blijde herkenningskreten van Bertrand gaan steeds weer over in een teleurgesteld gemompel, als hij het mis blijkt te hebben. Op goed geluk duiken we een breed couloir in. De schrik slaat me om het hart als ik nog wat slaapdronken over het puin strompel: zal het weer zo'n losse troep worden als gisteren in de Pilier de la Double Brèche? Verwend als ik ben met Maasrotsen-kalk en Chamonix-graniet was dat nogal zenuwslopend. Stiekem hoop ik dat Bertrand het niet zal vinden, zodat we de planken van 't hutje weer kunnen opzoeken. Uit deze laffe overpeinzingen word ik gewekt door een verheugde uitroep van onze gids. Voor ons een enorme overhang, overgaand in een loodrechte graat, de Spigolo d'Agathe, volgens Bertrand één van de mooiste routes in de Vercors. Even later hangt hij in de wand. Tot mijn verbazing gebruikt hij al direct een laddertje. In de Maasrotsen zouden we het zeker zonder gedaan hebben. Later zal wel blijken dat dit geen Maasrotsen zijn, al lijkt het gesteente er wel sterk op. Als 't niet in 't hutje mag, dan maar hier, denk ik en ga wat liggen dutten. Vaag hoor ik het "bloque!" van Bertrand, gevolgd door "moumoumou", het gekreun van Frans die zekert en het gemopper van Wander als de even doorbrekende zon hem door tegenlicht verhindert een mooi standje van Bertrand te vereeuwigen. Kwart voor tien, na anderhalf uur, heeft het eerste cordée pas twintig meter geklommen. Paul slaat zich er op grootse wijze doorheen, maar het is een verontrustend teken, dat hij geen antwoord geeft op vragen. Kreunend wurm ik me in het eerste laddertje. Eén treetje ... tweede treetje ... tweede laddertje. Dan zomaar op eens géén laddertje, wat al haast onwennig aandoet. Ik begin bewondering te krijgen voor Frans die steeds beleefd "Avalez s'il vous plaît" bleef roepen. Ik uit me heel wat minder netjes als het touw me niet vlug genoeg wordt ingehaald. De volgende touw lengtes zijn gemakkelijker, zodat we al vrij gauw staan op de brede grasband, die het eerste van het tweede ressaut scheidt. Frits stopt me wat dadels toe uit zijn clandestiene voorraadje (Bertrand laat ons altijd maar erg weinig eten meenemen). Boven ons juichkreten, eerst van Bertrand, dan van Frans en Pau!. Het is blijkbaar wat de Duitsers "Genusskletterei" noemen. De weinige grepen presenteren zich steeds op het juiste ogenblik en zijn muurvast. Bovendien trekt zelfs de mist een beetje op, zodat we het dorpje waar Wander weer eens een sproeier door te blazen en te duwen. Het vermoeiendste moment was wel boven Ailefroide, rennend tegen de helling op. Wat waren de anderen boos, toen we een half uur te laat, kauwend op een homp worst om bij te komen, glorieus het parkeerterrein bij de refuge Cézanne kwamen oprijden! Maar niet gedroomd: het sneeuwhellinkje vraagt alle aandacht en moet snel worden overgestoken vanwege steenslag. Zo'n echte familiale is 't toch blijkbaar ook weer niet: Bertrand zucht wat, mompelt "la barbe" (de ernstigste krachtterm, die ik van hem hoorde) en wroet zich omhoog door een cheminée, flinke ladingen ijs omlaag trappend. Voor de zoveelste keer blijkt zijn meesterschap. Precies op de goede plaatsen zit een haak of cordeletje om behalve morele eventueel ook materiële steun te bieden. Al is het cheminée door mijn
58
voorgangers al flink van ijs gezuiverd, er is nog genoeg overgebleven om deze steun af en toe noodzakelijk te maken. Dan klimmen we weer in de zon, verrukkelijke passages in schitterend graniet. Naarmate we hoger komen wordt de drang om ons lijflied (paradoxalerwijs "I'm down" geheten) aan te heffen groter, maar het lijkt ongepast deze machtige omgeving te ontheiligen door amuzikaal gebrul; dus blijft het bij zachtjes neuriën. "Dit is het einde!" Paul, boven me, klimt langs een soort orgel omhoog, zijn voeten tussen de pijpen klemmend, zijn handen eigenlijk alleen gebruikend om zijn evenwicht te bewaren. Pure wrijvingsklimmerij, twintig meter boven de laatste haak. Als ik weer bij hem ben, zijn we het erover eens, dat dit de fraaiste passage van de hele cursus is. Later blijkt, dat deze délicatesse niet op de gewone route ligt, maar speciaal door Bertrand voor ons is uitgezocht. Bertrand en Frits zijn intussen uit het gezicht verdwenen, zodat Paul en ik de illusie hebben alleen te klimmen. Zijn ogen glimmen. Ook de rest van de tocht is één en al genieten. Hier is echt sprake van "danser sur le vide, courir à la verticale". Op de top, weer samen met Frits en Bertrand, een stuk chocola. Voor het eerst is er sprake van echte rust op de top. Alle andere toppen moesten. we snel verlaten om op tijd terug te zijn. Het uitzicht is overweldigend. Vlak voor ons de Grand Capucin met zijn ongenaakbaar schijnende steilte en immense overhangen. Bertrand vertelt hoe Bonatti bij zijn eerste poging vier dagen in de Oostwand heeft gezeten in sneeuw en ijs en door de noordwand is afgedaald. Een noordwand die er nog onmogelijker uitziet dan de oostwand, waarin morgen vier kleine mannetjes zullen zitten. Wat gaat er nu in ze om? Ik ben wat jaloers, maar tegelijkertijd blij, dat ik niet meekan. De duizelingwekkende zuil die de Capucin is, valt ondanks zijn nabijheid bijna in het niet bij de oostflank van de Mont Blanc met zijn schitterende routes, Brenva, Kuffner, Major, Poire en Peutereygraat. Beneden is het drukker geworden. Bij onze rugzakken een stel mannetjes, die blijkbaar niet goed weten, wat ze moeten; op de Pyramide du Tacul een heel stel luidruchtige Fransen en door de Vallée Blanche trekt een grote karavaan richting Torino. Met tegenzin stappen we op, om in enkele rappels af te dalen naar het couloir tussen Grand en Petit Capucin. Ondanks de zorgeloze stemming is Bertrand uiterst voorzichtig in dit toch niet zo gemakkelijke couloir. De manier waarop hij vier man voortdurend gezekerd aan de enige piolet laat afdalen is van een enorme uitgekooktheid. Beneden heerst een geweldige hitte, die samen met de pappigheid van de sneeuw maakt, dat de terugtocht wat minder snel verloopt dan de heenweg. Bovendien ontmoet Bertrand in de Vallée Blanche een vriend. We merken nu dat hij ondanks de vanzelfsprekendheid waarmee hij ons meenam in de moeilijkste wanden, toch wel een beetje trots is op wat hij met ons gedaan heeft. Traag sjokkend en rozig stappen we om vier uur de hut binnen, waar na een kop thee begonnen moet worden aan de voorbereidingen voor het grote avontuur van de Grand Capucin.
E. Reijnierse
Capucin Oostwand I Een van de eerste dagen van de cursus, door het slechte weer tot nietsdoen gedwongen, had ik met Bertrand wel eens over de Grand Capucin gesproken. Ik probeerde hem toen duidelijk te maken, dat wij met ons jaarlijks bezoek van een paar weken aan de bergen nooit aan dergelijke tochten toe zouden komen. De Capucin koos ik toen tot voorbeeld, omdat het één van die namen is, die de duidelijke klank van het onbereikbare hebben. Bovendien was het uitzicht erop vanuit de Noordwand van de Tour Ronde de week tevoren adembenemend geweest. Gisteren, vanaf de top van de Petit Capucin, was de aanblik zelfs verstikkend. Maar de Noordwand, waarop je daar vandaan uitkijkt is somber, dreigend, koud. Er is daar geen plaats voor zoiets nietigs als een mens. Nu, om twee uur 's ochtends, gaan Paul en ik nog eens na of we niets vergeten zijn. Veertig musquetons, schlingen, bivakuitrusting, pannetje, kooktoestel, lucifers, gedroogd fruit, etc. Alles in één rugzak, hebben we besloten, om de voorklimmer, die in de wand met een paar kilo musquetons en een door wrijving traag geworden touw zal moeten klimmen, enigszins te ontlasten. Onze eigen, voor deze tocht gebrekkige, uitrusting is door Wander en Ewout met hun spullen aangevuld. Zij zullen vandaag alweer naar Nederland vertrekken en in de trein ongetwijfeld wel eens aan ons denken. Een vluchtig ontbijt, een handdruk, een "beaucoup de merde" van de gardien en we staan buiten de Cosmique in de vrieskou. Voor onze voeten ligt de Vallée Blanche. De immense stilte en de afmetingen om
59
ons heen geven met het vooruitzicht van het onbekende avontuur een gevoel van bevrijding. De spanning van de angst voor het onbekende van gisteren maakt plaats voor een tintelend gevoel van verwachting. De eerste stap is nu gedaan en van een niet te overzien aantal gedachten, gevoelens en handelingen zal over twee dagen het bereiken van de top het resultaat moeten zijn. De zon begint nu enige warmte te krijgen en helpt ons over de eerste onzekerheid heen, die er altijd is wanneer je in moeilijk terrein komt. Onze tijdsindeling was perfect. Voordat de zon op was hadden we het sneeuwcouloir achter de rug en na de vrij eenvoudige traverse naar de eigenlijke Oostwand worden we door haar warmte door de eerste moeilijke momenten heen geholpen.
Grand Capucin Oostwand. De schaarsheid aan grepen dwingt tot uiterste concentratie. In dit onderste wanddeel zijn nog veel stukken, die vrij geklommen kunnen worden. Niets is bevredigender dan een touwlengte, waarin iedere meter hoger een gevecht met het warme stugge graniet is geweest. Steeds meer overschrijdt de wand de verticaal en worden we in de étriers gedwongen. Dan wordt het klimmen een spel, waarbij je je musquetons verdeelt over de vele haken, zodat de tweede man er maximum profijt van heeft en het touw een minimum aan wrijving ondervindt. Iedere handeling wordt zorgvuldig afgewogen. Je wereld is gereduceerd tot die vierkante meter rots waar je in bezig bent. De beweging, waarmee je je gewicht aan het laddertje toevertrouwt, is ingehouden door de eeuwige onzekerheid of die volgende haak wel zal houden. De houtblokjes in de bredere spleten zijn helemaal onberekenbaar. Soms zijn ze betrouwbaar nieuw, maar meestal zien ze er verrot uit met een gerafeld stukje touw of een roestig stuk ijzerdraad om je musqueton in te hangen. Zowel Bertrand als Edzard is een goede vijftien kilo lichter en misschien ligt het kritische punt binnen dat verschil van vijftien kilo. Met die gedachte haak je je étrier in en kom je behoedzaam overeind, nadat je nog eens omlaag hebt gekeken, of het touw zo dicht mogelijk onder je, door een paar betrouwbare
60
haken loopt. Soms moet je zelfs terug om dit laatste te herstellen. Dit is één van de dingen die we afgelopen dagen van Bertrand geleerd hebben. Niets aan het toeval overlaten. Bertrand zelf beweegt zich katachtig voorzichtig. Paul ondervindt aan den lijve, dat inderdaad elk touwtje gewantrouwd moet worden. Bij een traverse maakt hij iets te abrupt gebruik van een hulp touwt je en maakt een pijnlijke pendule als het breekt. Uit de snelheid waarmee we ons van de schok herstellen, blijkt de merkwaardige evolutie, die we in de afgelopen veertien dagen doorlopen hebben. De Dibona met z'n weerbarstige graniet, de wisselvallige kalk van de Spigolo d'Agathe, de Barre des Ecrins, waar de rots op de loer lag om je in een onbewaakt ogenblik te pakken te nemen, de Aiguille du Midi met z'n greeploze graniet: dat alles heeft geresulteerd in de transpirerende kalmte, die we nu op weten te brengen. Natuurlijk zijn we allebei ontzettend geschrokken. Dat merk ik, als ik in de volgende touwlengte heel mijn woede en angst kwijt moet in een stortvloed van krachttermen. Mijn woede verdubbelt, als ik merk, dat ik één van mijn laddertjes heb laten hangen, zodat ik genoodzaakt ben met één laddertje het surplomb voor het relais te nemen. Maar de daarop volgende touw lengte hebben we ons ritme weer gevonden, hoewel Paul bij bepaalde bewegingen nog duidelijk pijn heeft. Wat geeft je de drang aan dit soort omstandigheden aangepast te willen zijn? Wat brengt je ertoe twee dagen lang met je eigen gewicht als tegenstribbelende metgezel van de aardkloot weg te willen kruipen? Probeer je jezelf iets te bewijzen of wil je iets ontdekken in jezelf? Inderdaad wordt je onherroepelijk met jezelf geconfronteerd. In die wereld, waar het dan zo prettig in terugkomen is met z'n minimale temperatuurschommelingen, z'n veilige muren, z'n uitgebalanceerde maaltijden, bestaat die confrontatie met meer. Hier heeft elke emotie, elke gedachte, iedere waarneming nog zijn eigen plaats en zijn eigen waarde. Je arrangeert een ontmoeting met jezelf, maar de kennismaking valt niet altijd mee. Dat zullen we meerdere malen ondervinden. De weldadige warmte van de zon heeft tot nu toe alle vermoeidheid doen vergeten. Als we echter om vijf uur 's middags aan de laatste touwlengte vóór de bivakplaats beginnen is de zon er al enige tijd niet meer en een koude wind is opgestoken. "Les dalles des quarantes mèters". Zolang je je kan bewegen is het niet erg, maar halverwege het overhangende gedeelte van deze plaat van veertig meter moet ik wachten, omdat één van de touwen van Bertrand vastgeraakt is. Tijdens het anderhalf uur, die hij nodig heeft om het weer los te maken, krijgen de kou, de vermoeidheid, de melancholie van een dag, die zijn einde nadert, een scherpere betekenis voor mij. Beneden in het couloir tussen het Petit en de Grand Capucin dalen drie cordées af. Hun opmerkingen kaatsen tussen de wanden omhoog. In de verte gaat een skiër voor de laatste keer omlaag. Voor hun is de inspanning van de dag voorbij en ze begeven zich op weg naar de Torino, waar de veilige warmte ze op zal nemen. Het gevoel, eenzaam achter te blijven, is overweldigend. Als Paul en ik tenslotte op het bivak arriveren, zijn we niet meer in staat onze gevoelens in woorden uit te drukken. Maar de zekerheid, dat je met z'n tweeën bent, dat de ander hetzelfde doorleeft en het ook wil doorleven, dat geeft je in dergelijke situaties de steun, die je nodig hebt.
61
Mansvelt Beck in het bivak van de Capucin. Pas in onze bivakzak met de warme Tonimalt in de maag, komt die heerlijke tintelende warmte terug en als de hagel op mijn capuchon begint te tikken voel ik mij behaaglijk en veilig. Na een paar uur, waarin de vermoeidheid het wint van de ongemakkelijke houding, die de omarming met zich brengt, waarin de berg ons houdt, word ik wakker. Voorzichtig steek ik een paar vingers de kou in om te voelen of onze schoenen er nog liggen. Paul heeft ze gezekerd aan de wand, maar eigenlijk vertrouw ik zijn knopen niet zo erg. Tot mijn ontsteltenis sneeuwt het. De rest van de nacht schrik ik steeds wakker uit een lichte slaap, waarbij mijn ongemakkelijke houding steeds de oorzaak blijkt van een moeilijke situatie in de afdaling, waarmee ik in mijn droom bezig ben. Met het omslaan van het weer is die afdaling, naar mijn vaste overtuiging, onontkoombaar geworden. Bertrand heeft juist het tweede bivak van Bonatti gekozen, omdat daarvandaan door de Noordwand een uitwijkmogelijkheid naar de afdaalroute bestaat. Tegen een uur of vier 's morgens wordt de aandacht van onze ongemakkelijke ligging verplaatst naar onze koude voeten. De rest van die uren proberen we die voeten zoveel mogelijk in beweging te houden. Maar dan breekt om een uur of zeven de zon door en wordt de wereld weer vriendelijk en mooi. De spanning breekt en we verzamelen weer nieuwe krachten. Het water loopt in makkelijke stralen van de overhang boven ons en moeizaam sneeuw smelten wordt ons bespaard. Bertrand komt als een verkleumd vogeltje uit zijn tent gekropen. Maar de warme drank en de zon doen ook hem weer herleven. Nog tweehonderd meter scheiden ons van de top. Na de eerste meters van het bivak nemen we voor enkele uren afscheid van het prettige gevoel ergens op te kunnen staan en begeven we ons in een doolhof van surplombs, waar misschien twee keer een relais niet "sans étriers" is. De afgrond onder mij wordt steeds duidelijker voelbaar en mijn veiligheidsmaatregelen worden steeds uitgebreider. Zelfzekeringen liefst aan twee haken, Paul en ik nooit aan dezelfde haak gezekerd. Een paar musquetons, die bij het overnemen uit mijn handen glippen, geven het nare gevoel, dat hetzelfde met een van mijn laddertjes kan gebeuren. Het bereiken van de top om half twee geeft niet meer dan een langere rustpauze. De spanning blijft ongebroken. Met deze vermoeidheid zal de afdaling het maximum aan voorzichtigheid vragen. Dat blijkt, als door een communicatiefout Paul halverwege een rappel blijft steken, terwijl ik boven met klamme handen de dikke knoop probeer te ontwarren, die het doorlopen van het zekeringstouw door de musqueton belemmert. In de ruim vijftien rappels, die we moeten maken voordat we in het couloir zitten tussen de Grand en de Perit Capucin blijft dit het enige incident. Als we dan tenslotte om een uur of vijf beneden op de gletscher Bertrand zwijgend de hand drukken is dat, omdat wij onze dankbaarheid en onze bewondering voor zijn kunnen niet anders kunnen uiten. Boven onze hoofden gaat het stuk, waarin wij twee dagen de hoofdrol hebben gespeeld, alweer in reprise. Ditmaal in plat Engels. Om half acht bereiken wij de Cosmique na een uitgeputte versie van wat een zorgeloze wandeling had moeten zijn. Met het verdwijnen van de spanning is de vermoeidheid voelbaar geworden. In een groots gebaar geeft de natuur ons echter een fantastische zonsondergang als onverbrekelijke herinnering verbonden aan deze tocht. Als de zon ondergegaan is en we huiverend de Cosmique binnenstappen, worden we opgewacht door een verheugde gardien, die ons een compleet feestmaal voorschotelt. De wereld is mooi, de wereld is goed en het deert ons niet meer, dat Chamonix de volgende morgen nog steeds een goedkope kermis zal blijken te zijn.
F. Mansvelt Beek
Capucin Oostwand II Waarom nog een keer een verslag van deze tocht? Een eigen visie? Een correctie? Ter leering ende vermaak? Degeen die er waarschijnlijk nog het meest nieuwsgierig naar is, is mijn eigen touw genoot. Dus was er toentertijd iets mis in de communicatie? Ik geloof juist dat die optimaal was. Nee, het gaat om de persoonlijke verwerking, de eigen vervorming en historisering van het gebeuren, waartoe, mirabile dictu, juist deze tamelijk eenzijdige tocht aanleiding gaf, zelfs noodzaakte. Deze tocht die spectaculair was, maar monotoon en zoveel van de aandacht en energie opeiste, dat er van romantisering onderweg geen sprake kon zijn. Meestal is er bij een bergtocht sprake van inspanning en tegelijk genieten van het gevoel zich lichamelijk in te spannen, van vermoeidheid en het zalige idee straks te kunnen uitrusten, van gespannenheid en het besef nu eens fijn de zwaartekracht te tarten, van eenzaamheid en het bewustzijn tezamen de natuur zijn wil op te leggen. Onderweg kunnen we relativeren, a.h.w. buiten onszelf treden en ons bekijken als ondeugende dwergjes die een reus aan het kietelen zijn.
62
Maar bij onze tocht, de Capucin, wordt dit alles niet toegestaan. Hier is de concentratie tot het uiterste opgevoerd, hier kent de spanning geen ontspanning, de inspanning geen rust. Er is geen conversatie, geen grapje, zelfs geen gedachte. De belangrijkste "dynamische" factor is hier de afstomping. Een zelfbescherming die ons hoedt voor angst en zelfreflektie. We worden automaten, verrichten onze handelingen steeds meer machinaal. Wat op het moment zelf zinloos leek, of althans zonder diepere zin, wordt zinvol in de herinnering en in de persoonlijke zinverlening. Vandaar de volgende mijmeringen. Klimmen is zinvol als sociale zelfbevestiging door de waardering van anderen (de lyrische heldenrol), maar ook als persoonlijke zelfbevestiging, door de dialoog van onszelf met de (dode) natuur en daarmee indirect met onszelf. Op volstrekt individualistische wijze zijn we met onszelf bezig, moeten we onszelf in een onpersoonlijk contact verder helpen, een zeer intieme, lijfelijke relatie aangaan, zonder antwoord te krijgen. Het is pure zelfoverwinning, uit jezelf treden, maar ook maximaal met jezelf één worden, met alles wat in je is over een bijzondere weg naar een zelf gekozen en gewild doel voort bewegen. We plaatsen ons handelen daarbij in een contekst, we trachten het te begrijpen of geven er aktief zin aan of zijn, voor mijn part, geamuseerd over het zeldzaam zinloze van dat handelen. Een robot zal daarom nooit klimmen. Maar we waren toch als automaten bezig? Ja, maar hier werd het automatisme gehanteerd als meest effectieve middel voor onze voornaamste doelstelling: het op de proef stellen van het uithoudingsvermogen en de wil. Hier ging het om het tandenknarsen zelf, het doorbijten door de harde appel, de immense - evenwel niet onmenselijke - voldoening te willen en te kunnen willen. De overwinning werd hier niet op de berg behaald; die werd niet de olifant met de achteloze laars erop. De overwinning was die op onszelf. We wilden zo gek zijn ons helemaal in te zetten, ons voor honderd procent te concentreren. Er bestaat dan geen verleden meer of toekomst of vaderland, familie, of links of rechts. Je balt je wil - wat dat ook moge zijn - samen tot die lichamelijke en geestelijke uitspatting, die leegheid brengt van denken, maar een volheid van wilsgevoel (gloeiende oogjes) en het existentiële besef - na afloop die wilskracht gebruikt te hebben, dus te kunnen beschikken over de wil in welhaast pure vorm, te kunnen leven met wil en willen te leven, aktief leven. Maar ter zake. We zijn hier niet in de studeerkamer, maar in het Observatoire du Midi, le Cosmique. Het is nacht. De hut slaapt, diep en droomloos. Dan gaat de wekker.
Zaterdag 30 juli 1966
Reveille om 2 uur. Om 3.30 uur op weg. Half zes beginnen we aan de rotsen van de Grand Capucin. Bertrand en Edzard, Frits en ik. Ieder cordée heeft 28 musketons, 4 cordeletjes, de man 2 étriers en dubbel 40 meter touw. Frits en ik willen om beurten ongeveer 3 touwlengtes voorklimmen. De rugzak ons cordéetje heeft alles in één gedaan, zodat de voorklimmer steeds ongehinderd kan klimmen - is loodzwaar. De eerste traverse (VI) klim ik voor. Bij de tweede traverse naar rechts, als het mijn beurt is om na te klimmen, maak ik een geweldige pendule als het daar hangend koordje, dat de drie voorgangers gehouden heeft, breekt. Ik voel me uitgeteld en betwijfel of ik de tocht kan afmaken. Ik bloed bij de liesstreek. Frits spreekt vaderlijk bemoedigende woorden toe. Bertrand is meedogenloos. Een "ça va bien, eh?" kan er nog net vanaf, dan concentreert hij zich weer op de route. Het klimmen is nu geheel artificieel, van de ene haak naar de andere, van de ene ladder op de andere. De conversatie van Bertrand is wel wat eenzijdig. Hij maakt bij elke haak effectief gebruik van zijn naklimmer door om touwhulp te vragen. Hij laat zich bij letterlijk iedere haak blokkeren, zodat we steeds maar horen: "Bloque la blanc, mou sur la rouge, bloque rouge, mou sur la banche", totdat het een monotoon ritme wordt, waarin vooral rijm en alliteratie doorklinken: "Bloque blanc, mou rouge, bloque blanc, mou rou, bloque blanc, mou rou". Twintig meter onder de geplande bivakplaats (het tweede bivak van Bonatti) blijft het touw van Bertrand haken. Vloekend moet hij afdalen langs het touwen zich met Prusikknopen naar boven werken. Inmiddels is er mist en een ijzige wind komen opzetten. Op de bivakplaats is er voor Frits en mij een prachtige ruimte (80 cm breed) tussen de wand en een uitspringende steen, waar we ons met ons tweeën tussen kunnen wringen. Eerst gaan we nog wat eten. De tochtenproviand bestaat uit: gedroogde banaan en vijgen, tonimalt, een tube gecondenseerde melk, een rondje Camembert, een salami worstje, biscuit, chocola en een pil vitamine C. Meer mochten we niet van Bertrand meenemen. De tonimalt wordt warm gemaakt in een wat verkreukelde pan, nog van de pendule die ik gemaakt heb. Water krijgen we van de sneeuw die rijkelijk op de bivakplaats ligt. Ik zie erg op tegen de nacht. We kunnen er ons helaas helemaal op voorbereiden een onaangename nacht tegemoet te gaan. Liever was ik doodop door de nacht ergens overvallen. De stemming op het bivak is frappant. Er wordt niets gezegd. Zwijgend reikt Frits wat biscuitjes over. Hongerige blikken gaan er naar
63
zijn rugzak met proviand. Bertrand is helemaal het toonbeeld van zwijgzaamheid. Met verbeten trekken loopt hij, voor zover dat kan, overal wat te redderen. Hij voelt zich niet behaaglijk, het is net een dier dat onraad ruikt, een hond die wegkruipt voor naderend onweer. In deze sfeer een grap debiteren zou misplaatst zijn. Onze gedachten zijn wel ergens anders bij, we weten niet waarbij. We voelen ons overweldigd, wat terneergeslagen, klein en murw. Ontzag, maar ook zorg om de dag van morgen, een doffe gelatenheid. Waar is de moed? Hoe zou je die nog op kunnen brengen in de storm, mist en kou van deze naderende nacht. Hoeveel uren ellende? Voor zonsopgang is het immers zinloos weer te beginnen. Dus minstens tien uur in een bivak, gevangen in een wand. Het heeft geen zin naar boven te kijken, een ontzaglijk balkon verhindert de psychische voorbereiding op wat nog komen gaat. Naar beneden toe gaat het recht toe, recht aan. Op het bivak leeft plotseling wel de zwaartekracht. We moeten alles zekeren. Een plastic zak die ik voor mijn voeten bestemd had, wordt meegenomen door de wind en verdwijnt in de diepte. Ik volg hem maar niet. Bertrand is zeer bedrijvig om tenminste wat te doen. Ik vraag me af of ik morgen eigenlijk wel verder zal kunnen klimmen. Denkt Frits ergens aan? Edzard laat zich de vijgen smaken en staart naar de leegte. De nacht valt. Klappertandend in de duvette strekken we ons uit in de bivakzak, maar deze is te kort om ons gezicht te bedekken, zodat we ons op ons nauwe plaatsje nog moeten oprollen. IJskoude condensdruppels vallen zo nu en dan van de zak in ons gezicht. Het gaat sneeuwen, de temperatuur zakt tot min 12 graden. Mijn voeten (drie paar sokken) zijn ijskoud, vrijwel de gehele nacht moet ik er een roffel mee weg geven. Frits slaapt waarachtig na enige tijd in ons ingeklemde bed. Ik bedenk me dat we nog maar enige tientallen meters verwijderd zijn van een fraaie hut die hier pasgeleden op de wand is gebouwd. Ik zie dat er rook opstijgt uit de schoorsteen. Het is een grote hut en er zijn veel mensen in. Ik ben stomverbaasd dat Bertrand niet van haar bestaan afweet. Maar een machteloze woede maakt zich van mij meester als hij nee schudt. We gaan er niet heen! Ik word wakker. Toch wat gedommeld. Er zitten kaartspelers rond de open haard. Er branden grote houten blokken in, kleinere takjes knisperen zo nu en dan. De waard gaat met een fles witte wijn rond. Ik kan het tafereeltje vanaf onze plaats zien. Maar een steenworp afstand. We klimmen er naar toe, snel en goed, maar bij iedere pas wijkt de hut een eindje naar boven. We krijgen hem niet te pakken. Soms is de hut rond, soms klein, maar altijd warm, gezellig en vol. Een keer zelfs gevuld met ongure individuen, maar zij hebben cognac en dikke sigaren. Later, veel later moet ik denken aan het verhaal van het meisje met de zwavelstokjes van Andersen. Zondag 31 juli 1966 Om zes uur schijnt de zon heerlijk. We komen bij van de koude nacht. Kwart voor acht beginnen we weer. Nog vele, zeer zware, vermoeiende touwlengtes volgen. Een heel klein stukje libre nog maar, verder Al en A2. Frits klimt als een reus. Zorgzaam, voorkomend en sterk. Als hij op een gegeven moment vindt dat het wat te langzaam gaat, sleurt hij de rugzak van me af en hangt hem zelf om. Na mijn pendule heeft hij alles voor geklommen. De top bereiken we tegen twee uur. We zijn erg vermoeid. Bij de afdaling - richting Arête du Diable - moeten we enkele stukken vrij dalen, maar meestal toch rappelleren tot de col russen Petit en Grand Capucin in. We schudden beneden op de gletscher aangekomen Bertrand de hand. De weg naar de hut zal nog twee uur duren. Driemaal leggen we, op initiatief van Bertrand, de rugzak af om er even op uit te rusten. Gelukkig is de gids ook moe. Iets over acht zijn we terug in de Cosmique. De huttenbaas blijkt een (goede) tovenaar te zijn. Wij hadden helemaal niets meer aan eten. Maar hij toverde: twee liter thee, een pan vol verse groentesoep met brood, een tomatensla met linzen, koud vlees met augurk, warme boontjes en doperwtjes, een gebraden kip met slechts één poot eraf, een bak vol andijviesla (vergezeld van een pepermolen), Tome (kaas) in onbeperkte hoeveelheden en tenslotte nog een appel, alles besproeid met twee flessen uit een eigen vat getapte wijn. En dat alles op 3600 meter hoogte, midden in de sneeuwwoestijn van de Vallée Blanche. We eten. Te weinig, naar de zin van de huttenbaas. Bemand kijkt bescheiden voor zich uit. Je hebt het groots gedaan, leve Bertrand!
E. P. A. Hopster
Zeer geachte heer Saltet, "Die Gebirge sind stumme Meister und mach en schweigsame Schüler". Het is dan ook met grote aarzeling dat ik mij uit mijn tent heb laten lokken door uw wel zeer subjectieve verslag van de najaarsreünie, en wel speciaal het gedeelte betreffende de invitatiecursus. Misschien vat ik het allemaal te ernstig op, misschien had ik mijn schouders moeten ophalen en zwijgen. Waarom zou ik deelnemen aan
64
een vruchteloze discussie? De heer Jolles heeft getracht de piolet in het hoenderhok te werpen, het is hem niet gelukt. Uw worp echter doet de veren uit de donsvesten opdwarrelen. Blijkbaar is de jonge garde pas bereid in de pen te klimmen als ze eens flink tegen de schenen geschopt wordt. Want ik voel mij tegen m'n schenen getrapt door uw (mijns inziens misplaatste) aanval op één van onze meest voortreffelijke jonge alpinisten. Helaas kon ik zelf niet aanwezig zijn op de najaarsreünie, maar ik meen mij uit uw verslag en uit de verhalen van anderen enigszins een beeld te kunnen vormen. Ik begrijp niet, dat U de gespannenheid van iemand, die misschien voor het eerst een dergelijke inleiding voor een groot publiek houdt, direct doortrekt en er "ernstige, bezeten te weinig speelse dadendrang" van maakt. Het is niet iedereen gegeven (er vanaf gezien of hij dit wil) zijn enthousiasme in woorden uit te drukken. U vraagt zich af, wat de jeugd drijft, wat ze denkt. Hierop kan ik U helaas geen antwoord geven; zelfs mijn eigen drijfveren kan ik nauwelijks onder woorden brengen en ik zal dat ook niet proberen. Maar gelooft U nu werkelijk, dat de drijfveren in het alpinisme sinds uw jeugd, nee, sinds de oorsprong van het alpinisme, veranderd zijn? Ook vroeger waren er lieden, die met grimmige bezetenheid de bergen in gingen, ook nu, ja zelfs in deze invitatiecursus, zijn er jongeren die met een open oog voor schoonheid de bergwereld intrekken. U zult in hun boekenkast niet alleen tochtenbeschrijvingen tegenkomen, maar ook klassieken uit de bergliteratuur, plantengidsjes, iets over geologie. Ze kunnen soms uren een paar marmotten besluipen, hun rugzak vol stenen stoppen, met enige moeite edelweiss en gentiaan laten staan, en zèlfs genieten van een gewone wandeling. "Wat de daad betreft ijzersterke tochten" ... Maar wat de geest betreft van een misselijk fanatisme, meen ik achter uw woorden te moeten lezen. U had het misschien geestelijk sterker gevonden als wij bij de pakken hadden neergezeten, en ons bepaald hadden tot sneeuwstamperij en eenvoudige rotstochten. Wij botte klimrobots meenden echter niet de gemakkelijkste weg te moeten kiezen, niet alleen uit eerzucht, al zal die mogelijk een rol gespeeld hebben, niet alleen uit een "goût tout gratuit de la virtuosité" zoals Bonatti het stelt, maar ook uit een misschien misplaatst gevoel van verantwoordelijkheid tegenover de K.N.A.V. die ons in staat stelde met deze grootse gids te klimmen. Bovendien voelden wij ons als vertegenwoordigers van het Nederlandse alpinisme genoodzaakt ons beste beentje vóór te zetten. Hadden we dan moeten thuiskomen met tochten, die we ook wel zonder gids hadden kunnen maken? Begrijpt U me niet verkeerd. Met even veel plezier zal ik een "familiale" klimmen, maar niet met zó'n gids. U ziet het, zelfs de grofstoffelijke Hollandse koopmansgeest kan in de bergen een rol spelen. "Dat door de weersomstandigheden niet geklommen kon worden zoals beoogd was". Weet U wat er beoogd was? Juist de "eenvoudiger" tochten die U noemt. Arête des Hirondelles, Grépon face Mer de Glace, Aiguilles du Diable stonden op het verlanglijstje, dat wij gezamenlijk opstelden voor de cursus begon, en dat de volledige instemming kreeg van Bertrand. Hij achtte het echter gezien de condities niet verantwoord dergelijke grandes courses mixtes te maken. En bovenaan mijn verlanglijst (en niet alleen de mijne) staat nog steeds de Arête des Hirondelles, misschien niet eens om zijn grootsheid, maar gewoon omdat hij ze mooi is en omdat de naam zo prachtig klinkt. U zegt dat wat Bertrand gevraagd heeft een last betekent. Voor wie? Voor de deelnemers aan deze invitatiecursus in elk geval niet. Voor volgende invitatiecursussen? Misschien. Maar als Bertrand de kans krijgt, zal hij zich heus niet beperken tot het soort tochten, dat deze zomer geklommen is. Het kan zijn, dat hij er een grote rotstocht bij doet, maar wat is er tegen de jonge garde ook met dit aspect van het alpinisme in aanraking te brengen? Het is meen ik de doelstelling van de invitatiecursussen goede jonge Nederlandse klimmers zo volledig mogelijk met de bergen vertrouwd te maken, en het artificiele klimmen is nu eenmaal een niet meer weg te denken vorm van het moderne alpinisme. U kunt dat betreuren, maar er niets aan veranderen. Het is een andere wijze van contact met de berg, een andere wijze van expressie dan U gewend bent, maar niet slechter of beter. Persoonlijk ben ik blij met ook dit aspect van het alpinisme te hebben kennisgemaakt, maar prefereer toch het vrij klimmen. U verwijt ons gebrek aan speelsheid. Onze groep bestond misschien uit wat weinig uitbundige lieden; blijkbaar gaat hier het citaat aan het begin van deze brief op. Maar ook wij zien het alpinisme als een spel. Het is U ongetwijfeld opgevallen hoe ernstig kinderen kunnen spelen. Wij spelen "alpinistje" met diezelfde ernst, maar de verheugde lach ontbreekt niet. Het is jammer, dat blijkbaar de fraaie portretten, die één onzer maakte, op de reünie niet vertoond zijn. (Eerlijkheidshalve moet ik vermelden dat dat van mij nu juist niet zo vrolijk is). Onze lach heeft U niet gehoord, en evenmin het op een relais gebromde lied, de vreugdevolle uitroepen waarmee we op eenvoudige en soms weelderige maaltijden aanvielen (de manier waarop Bertrand telkens een grandioze maaltijd wist te versieren voor niet al te veel geld was bijna nog wonderbaarlijker dan zijn magistrale klimmen). Misschien zult U van deze vreugde niets vinden in onze tochtverslagen, maar U zult zelf wel weten hoe moeilijk het is, vreugde op papier te zetten. U zult er lijkt me ook geen gepoch ontmoeten van "dit hebben wij toch lekker maar gedaan". Ik hoop, dat er wel iets zal doorklinken van de dankbaarheid, dat wij dit hebben mogen doen.
65
E. Reijnierse Amsterdam, december 1966 Vurig weerwoord In zijn verslag over de najaarsreünie, opgenomen in de Berggids gedateerd december 1966, vroeg de hoofdredacteur om een weerwoord. Ik voldoe gaarne aan dit verzoek. Daartoe kies ik de passage uit zijn betoog waarin hij meent te moeten constateren, dat een te snelle en te heftige overdracht van Bertrand's alpine verworvenheden op de cursisten plaats vond, een bewering, die op geen enkele wijze wordt gemotiveerd, noch bewezen, en daardoor een insinuerend karakter verkrijgt. De formulering suggereert, dat Bertrand' s overdracht geschiedde op klimmers, die hiervoor beslist nog niet rijp waren, op onervaren en, die Bertrand's boodschap misverstonden en zo tot een verkrampt fanatisme vervielen. Enkele van Bertrand's discipelen meen ik echter als alpinist en als mens voldoende te kennen om het tegendeel te kunnen beweren en ook te bewijzen. Het is mogelijk niet aan alle leden bekend, dat dezelfde jonge alpinisten reeds jarenlang in Freyr eigen kunnen en ervaring overdragen op anderen, zowel op de leden van de studentenalpenclubs, als ook op oudere K.N.A.V.-Ieden. De wijze waarop zij op hun beurt zelf een overdracht tot stand brengen vormt mijns inziens een meer relevant criterium ter beoordeling van hun mentaliteit en hun kwaliteiten als alpinist dan het al dan niet kennen van enkele namen in een gebied waarheen men, ten gevolge van ongunstige weersomstandigheden, de wijk heeft moeten nemen. K.N.A.V.-Ieden die zich persoonlijk willen overtuigen zijn welkom in Freyr.
J. Teijl
De redactie is zich bewust ditmaal een zeer éénzijdig nummer te hebben samengesteld, wij meenden dat alle verhalen en tenslotte de kritiek op mijn uitlating in het decembernummer 1966 zo zeer bij elkaar hoorden dat spreiding aan het geheel afbreuk gedaan zou hebben. In mijn kritiek, die uitsluitend slaat op de voordracht, is zeer veel russen de regels gelezen maar net niet datgene wat ik gehoopt had, dat gelezen en gevoeld zou worden. Er zit een mooie ironie in, dat juist ik van de nieuwe klimgeneratie op mijn kop krijg. Ongeveer 10 jaar geleden rebelleerde ik tegen het toenmalige bestuur in geheel dezelfde trant met dezelfde zinsneden en dezelfde éénzijdigheid. Bijna iedere zin in het boos bejegende stuk is door mij gerelativeerd met ;,misschien" of ,,'t kan zijn". Met een zekere beklemming heb ik het exposé gevolgd, zelfs met een zeker gevoel van angst. Niet een angst voor het onbekende, maar voor het zeer goed voorstelbare en ten dele ook zelf doorleefde. Dit gevoel heb ik trachten tussen de regels te schrijven. Ik heb gemeend beter zo te kunnen reageren dan met bewonderende, zoetsappige, loftuitingen of met enkele nuchtere zinnen, daarvoor waren de prestaties gewoon te goed. Ik was geëmotioneerd en mogelijk bezorgd, dat gaat zo als je ouder wordt. Een dergelijke cursus schept een enorme band maar daarnaast ook een sterke gespannenheid, door nog een gedeeltelijk onverwerkt zijn van alle gebeurtenissen.
1967 De Berggids december 1967. 6e Invitatiecursus 1967 Gids: André Bertrand. Deelnemers: Geert Dijkhuis, Paul Hopster, Frits Mansvelt Beck, Ewout Reynierse, Maarten Schmitz.
Maandag 3 juli 8 uur v.m.
Rassemblement op het terras van La Potinière in Chamonix: Ewout Reynierse, Maarten Schmitz, Frits Mansvelt Beck, Geert Dijkhuis, Paul Hopster. Wie het laat afweten: André Bertrand, maar na 20 minuten geeft hij telefonisch door vertraagd te zijn wegens autopech. Hij heeft op een pasweg de wielas van zijn oude 2 CV gebroken. Van vorig jaar wisten we al dat het met Bertrand veiliger toeven is in de bergen dan in zijn eend. Er wordt een fantastisch toerenprogramma opgesteld. 's Middags op de Bossons gletscher école de glace.
66
Dinsdag 4 juli Met net niet de eerste télécabine naar Hotel du Plan de I'Aiguille. Vandaar naar de Arête des Papillons, de N.W. voorgraat van de Aig. dui Peigne. De "makkelijkste T.D. van Chamonix". 's Middags: Les Gaillands, de oefenrotsen van Chamonix. Ecóle de Sauvetage. De "geblesseerde" Ewout (toevallig de lichtste) wordt op de rug van de redder (Frits) naar beneden getakeld. Als het touw uit is, wordt het weer verlengd, zodat een redding in principe mogelijk is van een eindeloos lange rotswand. We "doen" ook nog even de Dalle de Terray - 5 meter schijnbaar greeploos graniet vlak boven de grond en natuurlijk zonder touw. Woensdag 5 juli Met het treintje naar Hotel Montenvers. Over het Mère de Glace, bij Les Egralets over een stel zeer gammele ladders en ijzeren bruggetjes naar de Ref. du CouvèrcIe.
Donderdag 6 juli
Integrale Moine Zuidgraat.
Vrijdag 7 juli Poging tot de Mummery Z.W. wand. Ongeveer op de hoogte van de Col des Cristeaux moeten we omkeren, omdat de visjes boven de :Mont Blanc van twee uur geleden veranderd zijn in loodzware regenwolken. De rots zag er ook allesbehalve aanlokkelijk uit, brokkelige steen en nat. De bui wacht niet tot we binnen de hut zijn.
Zaterdag 8 Juli
De hele dag regen.
Zondag 9 juli Moine Oostwand voie Contamine. Vlak bij de hut, reveil dus pas om 5 uur. We hebben enige moeite met het vinden van het juiste départ. Maarten laat zijn helm vallen bij een manoeuvre met het touw. Tergend langzaam glijdt deze naar beneden op zijn bolle kant over de sneeuw. Als Maarten er achteraan gaat is hij echter al uit het gezicht verdwenen en onvindbaar. De eerste touwlengten zijn zeer moeilijk, met VI graads passages, waar Bertrand enige haken slaat. Halverwege de route is er een afschuwelijk verijsd cheminée, waar ik niet dan met de grootste moeite doorkom, mijn vingers tintelen. Hierna komen er fantastische rotsstructuren met geometrische vormen: rechthoeken, vierkanten, diagonalen. Een meetkundig paradijs dat veel indruk maakt. Tegen 4 uur zijn we op de top. We dalen ditmaal in minder dan twee uur af waar we drie dagen geleden nog ruim drie uur voor nodig hadden.
Maandag 10 juli
Afdaling naar Chamonix, maar eerst zetten we de rugzakken neer op de morenes van de Glacier de Leschaux, waarbij we onze ogen nauwelijks af kunnen houden van de Hirondelles graat van de Grandess Jorasses. Zullen wij morgen op die steile graat staan, moeten wij die corniches passeren onder de Col des Hirondelles? In Chamonix lunchen we in een Italiaans restaurant, treffen een deel van de Kaukasusexpeditie aan, sturen briefkaarten weg, kopen tochtenvoer. Met het treintje naar Montenvers. Om 24 uur op pad. De Hirondelles graat.
Dinsdag 11 juli Zes mensjes over de Glacier de Leschaux, met koplampjes. Een beklemmende stilte, niemand heeft iets te zeggen. Soms een geeuw. Na twee uur trekken we stijgijzers aan. Een groot vliegtuig komt overvliegen, zouden ze vandaar uit zes kleine witte lichtjes zien op een zwarte gletscher? We vermijden spleten door de weg voor ons steeds goed te verkennen met het geconcentreerde licht van 6 lampjes. Bertrand dirigeert het koor van licht. "Eclairez la rimaye, lá, plus à droite, suivez à gauche, lentement. Maintenant éclairez la rimaye plus haut, mais nòòòn, pas trop vite, commencez à nouveau, à gauche, plus à gauche. Oui. Allons à droite."
67
Een geometrisch paradijs; Moine oostwand (E.P.A. Hopster). De col des Hirondelles had Bertrand al in de Couvercle zorgen gebaard: zwaar overhangende corniches en seracs. We vermijden nu de eigenlijke col N.O. oftewel links. De ijshelling waar we hier langs moeten voordat we een rotscouloir induiken, is 500 en laat niet toe de ijsschroeven er behoorlijk in te draaien. Het couloir blijkt helemaal verijsd. Omdat we allemaal pal boven elkaar zitten, moet er verschrikkelijk voorzichtig geklommen worden i.v.m. grote losse stenen. Vlak onder de Pointes des Hirondelles komt er nog een zeer broos stukje sneeuwgraat, dat Bertrand maant te beklimmen "comme sur des oeufs". In het gidsje staat er drie tot vijf uur voor de col. Wij zijn echter pas tegen half een 's middags op colhoogte (3500 m) maar dan iets links van de eigenlijke col. De Hirondelles graat ziet er van hier niet zo moeilijk uit, maar wel zeer ijzig. Vandaag halen we de top van de Jorasses zeker niet meer. We besluiten dan maar ter plaatse af te dalen naar Italië, over de Glacier de Frébouze. Het is moordend heet. We maken een rappel van 35 meter en dalen langs lawinegootjes of in diepe sneeuw af, over enige spleten in een woest gletscherlandschap. In een rush naar beneden breek ik mijn pickel, die ik om te remmen in de sneeuw heb gestoken. We komen langs het bivouac de Frébouze, (plaats biedend aan 4 personen) waar we thee maken. Dalen dan verder af in het Val Fertet. In Lavachey is de laatste bus naar Entrêves al weggegaan, maar gelukkig vinden we een dortoir, annex restaurant. Om de teleurstelling weg te spoelen een bittere campari. De contouren van de Hirondelles
68
graat hebben plaats gemaakt voor de gepunte skyline van de Peutereygraat van de Mont Blanc. De langste graatoverschrijding van de Alpen lijkt formidabel. Maar we zijn iets voorzichtiger geworden, iets sceptischer tegenover Bertrands mooie plannetjes. Als we alleen al de Zuidgraat van de Aig. Noir zouden halen, zouden we zeer tevreden zijn.
Woensdag 12 juli
Met de bus naar Entrèves in het Val Veni. Bertrand en ik gaan voor een pickel door naar Courmayeur, naar de fabriek van Grivel. Daar begint hij eerst uitgebreid te vertellen van het toerenprogramma en zegt dan dat hij een pickel gebroken heeft. Er wordt nu door meneer Grivel (een broer van de grote Grivel) een kaartje met prijzen voor de dag gehaald, zeer redelijk. Maar dan laat hij met een knipoog de achterkant zien, waarop alle prijzen met een paar duizend lires zijn verhoogd. Hoewel hij allang begrepen had dat de pickel voor mij bestemd was, rekende hij toch de gidsenprijs. In Entrèves lunchen we in de tuin van het schilderachtige restaurant Brenva. We mogen persé niet weg voor we de specialiteit, café Valdotin, geproefd hebben. Deze wordt gepresenteerd in een houten, bewerkte kom met deksel en 4 iets uitstulpende drinkgaten. De inhoud bestaat, lijkt het, uit 1 deel koffie op 1 deel cognac. Verder dreef er een hele citroen in. De Pot wordt (zonder deksel) geflambeerd op tafel gezet, waarbij suiker dat op de rand ligt erin wordt geschept. Dan deksel erop en om beurten lurken aan een drinkgat, tot de vlammen je aan alle kanten uitslaan. De eigenaar van het restaurant geniet zichtbaar van het effect van zijn koffie en veronderstelt terecht dat we niet meer in staat zijn de bus te halen, zodat hij ons spontaan in zijn VW-busje naar de halte rijdt. We rijden tot Chalet de Purtud. De brandende hitte doet snel alle alcohol verdampen. Voor de Ref. Noir moeten we eerst een stuk horizontaal langs een camping, dan rijst er een bijna loodrechte muur op, doorsneden door enige watervalletjes, waar achter het Fauteuil des Allemands zich moet bevinden met de hut. Is dit een weg naar een hut toe? Het lijkt haast onklimbaar. Bovendien is de weg moeilijk vindbaar en leidt die enige malen door forse stroomversnellingen. Enkele passages komen voor die de waardering 2de à 3de graads verdienen. Toch zijn we nog binnen twee uur in de Ref. Noir, een houten hutje uit 1923 onder de Mt. Noir de Peuterey, tegenover de Mt. Rouge de Peuterey. Er is voor krap 8 mensen slaapgelegenheid, plus ruimte voor een wankel tafeltje en een bankje. We maken nu dankbaar gebruik van de stroomversnellingen door ons onder een harde straal te douchen, nog geen tien meter onder de ijskap van de gletscherkom.
Donderdag 13 juli
Reveille om twee uur. Vertrek uit de hut om 3.15 uur. Na ruim 1 uur betreden we de rotsen onder de Pic Gamba, de eerste van de vijf grote torens van de Zuidgraat van de Aig. Noir de Peuterey. We treffen veel, soms heel zware soms ook onnodige, haken aan. Maar pas op de graat na de tweede toren wordt het terrein moeilijker. De hele graat is een blokgraat, waarbij de blokken, lijkt het wel, vastgemetseld zijn, derhalve zeer betrouwbaar en stevig. Het graniet is met bruin - tot zwartachtig mos begroeid, vandaar de naam Aig. Noir. Bij een moeilijk wandstuk van de derde toren, de Pte. We!zenbach, hijsen we met veel moeite drie rugzakken op, waarbij de pickel van Bertrands rugzak naar beneden valt. Gelukkig blijft hij dertig meter lager liggen en kan onbeschadigd worden gerecupereerd door mij, zodat wij beiden aan elkaar onze pickel te danken hebben. Omdat het ophijsen van de rugzakken te veel tijd kost, gaan de nog achtergeblevenen met rugzak, maar met een touwtje van boven naar de anderen toe. We rapelleren van Pt. Welzenbach en maken bij het eerste sneeuwplekje dat we die dag tegenkomen, tegen een uur of twee, wat thee op onze gasbranders. De pauze duurt een uurtje, dan gaan we weer verder. Bertrand heeft toch wel opvallend veel tijd nodig de weg te vinden en hij klimt langzaam. Vaak moeten de twee tweemanscordées achter hem wachten, terwijl hij nog bezig is zijn touwlengte uit te klimmen. Onze rugzakken zijn weliswaar erg zwaar en torenhoog opgestapeld (Geerts rugzak steekt 20 cm boven zijn hoofd uit!) omdat we al het bivakmateriaal, heel veel warme kleding en voor zeker drie dagen toerenproviand bij ons hebben, maar op deze manier kost ons het technisch veeleisende klimwerk zoveel tijd dat er geen denken meer is aan de integrale Peuterey-Mt. Blancgraat en we al blij zullen zijn als we de hele Aig. Noir de Peuterey Zuidgraat halen. Tegen acht uur zien we uit naar een geschikte bivakplaats. We zijn er al een paar gepasseerd, te oordelen naar de kleine terrasjes met stenen muurtjes omgeven. Om half negen hebben we er zelf een ingericht. Bertrand heeft speciaal voor bivaks een "pelle" meegenomen, een grote aluminium schep, waarmee hij sneeuw en stenen wegschept. Vanuit onze bivakplaats kijken we links uit op de glacier de Brouillard, de glacier de Frêney en de Gambahut, rechts op de Peuterey Oostgraat met daarachter de Brenvagletscher.
69
We maken soep, hebben zelfs nog wat brood, hoewel dat strikt genomen niet bij het tochtenproviand hoorde. Dat bestond uit een worstje per persoon per dag, verder twee ons kaas, enige suikerklontjes, thee, chocolade, koekjes en een paar vruchtenkoekjes. Als Maarten, mijn tocht-touwgenoot en ik in onze bivaktent kruipen hebben we het idee een heerlijke nacht in te gaan, maar we worden al snel onaangenaam verrast door een plas grondwater (of condenswater?) binnen het nylon, waardoor we natte voeten krijgen en gedwongen worden met opgetrokken knieën te slapen.
Vrijdag 14 juli
Ons vertrek wordt uitgesteld door dreigend weer, dat zich al snel concretiseert in een hagelbui. We zijn niet voor 8 uur weg. Het weer klaart op, maar er is onweersdreiging. Om twee uur overwegen we of we niet beter op een geschikte plaats ergens kunnen gaan schuilen. Maar het onweer kan nog wel zo lang uitblijven. Daarom gaan we toch maar door. We komen langs een vochtige hakengalerij. Onmiddellijk daarna komt er een zesde graads traverse, langs een angstig beweegbare haak. Via de Pte Brendel komen we om ongeveer half zes op de voortop, Pte Bich. En dan "toch nog onverwacht" knettert plotseling het St. Elmsvuur in de pickels. De haartjes van de armen en het hoofdhaar, voor zover niet tegengehouden door een helm, gaan overeind staan. We worden flink opgeladen en voelen ons opgelaten. Paniekerige bevelen klinken, maar het blijft geboden voorzichtig te klimmen. Juist nu. Er moet net op dit punt een rappel van 25 meter gemaakt worden. Tijd om te zekeren gunnen we ons nauwelijks. We moeten weg van de top, weg van de voortop. En ook liefst weg van de pickels. Nu blijkt alles wel snel te kunnen en is Bertrand aan het rennen. Het begint te hagelen, wat later overgaat in sneeuwen. We bereiken een overhang enige meters onder het rappel en trachten daar zo goed als het gaat te schuilen, door de bivaktenten boven ons uit te spreiden. We zitten nauwelijks of er komt een geweldige klap. Terwijl ik eerst gehurkt zat, merk ik nu omgevallen te zijn en half te liggen. Iedereen heeft de klap geïncasseerd en kijkt iedereen verbouwereerd aan om te zien of alles goed is. Frits vraagt mij iets omdat ik van de weeromstuit even sprakeloos ben. Maar er is niets kapot, ik kan nog gewoon spreken, blijkt het. Dan is het zaak zover mogelijk van de overhang vandaan te komen. Frits en Ewout hebben in een artikeltje in La Montagne gelezen dat je nooit onder een surplomb moet schuilen, dat schijnt de bliksem aan te trekken en te concentreren. Juist ver daar vandaan moet je je tot "rotsblokje" maken. Met zijn zessen vormen we twee rotsblokjes, ongeveer twee meter van de overhang vandaan, op het uiterste puntje, daaronder valt de wand steil naar beneden. Een blokje Geert en Bertrand onder een bivaktent en een blokje Ewout, Frits, Maarten en ik, ook onder een bivaktent. Alle twee felrood. Zou dat de bliksem niet aantrekken? Maar tijd voor grapjes is er niet. Een volgende slag doet zich voelen, alsof je een stopcontact beetpakt. Het wordt o.m. geel voor je ogen, soms maak je zelfs enige onwillekeurige spierbewegingen of ongecontroleerde geluiden. Ewout en ik die met onze rug naar het surplomb zitten krijgen iets meer klappen te verwerken dan Frits en Maarten, die zich boven de afgrond balanceren. Hoe plaatselijk de bliksem kan inslaan, wordt aangetoond door een slag die door Ewout gaat en via mijn been, dat leunt tegen zijn lichaam, naar de aarde gevoerd wordt. Dat voelt aan alsof ik er een trap tegen krijg, juist op de plaats waar ik Ewout aanraak. We zitten met z'n vieren ineengedoken tegen elkaar aan en namen nog geen kubieke meter in beslag, zodat onze benen al na korte tijd gaan "slapen". We hebben een gevoel van doffe gelatenheid en een zekere bitterheid. Zou dit het einde zijn, als bange diertjes opeengepakt, zelfs te bang om het natuurgeweld te aanschouwen: onder het tentdoek zitten we in het donker en dan nog met ogen dicht. Op die manier wachten we machteloos af tot de volgende inslag zal komen, waarbij het zelfs achter de dichte oogleden helder licht wordt. Pas om half negen trekt het onweer voorbij. Na drie uur sardientje spelen kunnen we de bivaktent van ons af gooien. De Aig. Noir is in een kerstlandschap veranderd, 20 cm sneeuw! Verder gaan heeft geen zin. We blijven op onze plaats, ruimen alleen de sneeuw wat weg en duiken dan twee aan twee in de bivakzakken, zonder een slok warme thee. We brengen de nacht zittend door. De stemming blijft zelfs 's nachts gespannen. Hoe zou het weer morgen zijn? Na ongeveer 10 inslagen, meer of minder heftig, voelen we weinig voor een reprise morgen.
Zaterdag 15 juli Om 4 uur breken we op. Achter een dikke wolkenmassa zal zich de zon deze dag even laten zien. We fotograferen de bivakplaats en stappen om kwart voor vijf op, helaas zonder warme thee. We moeten nl. snel door, naar de Oostgraat voor de afdaling, die we echter alleen via de top kunnen bereiken. Door de dikke sneeuw zijn de makkelijke touwlengtes naar de top moeilijk geworden en wordt er bijv. drie kwartier over de eerste lengte gedaan, die normaal niet meer dan derde graads zou zijn. Om 6 uur staan we op 3772 meter bij de top-madonna, die ettelijke kleine gaatjes vertoont van blikseminslag. Een gevoel van vreugde of voldoening is geheel afwezig. We willen alleen nog maar naar beneden, zover mogelijk weg van de gevaarlijke top. De wolkenmassa's die alweer komen aanzetten beloven niets goeds. Even later zitten we dan ook in de mist. De onweersdreiging wordt weer sterker. We moeten zo snel mogelijk
70
weg uit de diep ondergesneeuwde rotsen. Ver beneden ons zien we de vrij scherpe scheiding tussen zwarte en witte rots. Gisteren was alles nog tot boven aan toe zwart. Het ontbijt van Maarten en mij bestaat uit een gedeeld vruchtenkoekje van 4 x 3 x 2 cm. Behoefte om meer te eten - we hebben nog kaas en worst - hebben we niet. Pas om half twee zijn we zover gedaald en is de sneeuw zoveel dunner geworden dat we ons' een rustperiode gunnen en eindelijk sinds de vorige ochtend toekomen aan ons warme kopje thee. We gaan weer snel verder. Vandaag moeten we de Ref. Noir bereiken, voor een derde bivak voelen we niets. Maar de graat is heel lang en er zijn pessimisten die er niet in geloven. Op een gegeven moment verlies ik mijn opgerolde tentzak uit mijn rugzak, die er blijkbaar te ver uitstak. Hij verdwijnt uit het gezicht. Ik kan het niet op me laten zitten dit kostbare, zelfs onschatbare hulpmiddel verloren in de wand te laten liggen en poog een afdaling. Waarachtig zie ik hem na 30 meter liggen. Het zeker touw wordt met het rappeltouw verlengd, dan kan ik mijn dierbare bezit recupereren. Er is flink wat tijd mee verloren gegaan. De vermoeidheid gaat nu ook duidelijk meespelen. Twee bivaks vergen toch wel veel van je krachten. Maarten en Bertrand vinden de meest logische weg terug, waarbij liever omlaaggeklommen wordt, dan gerappelleerd. We zitten vlak boven de sneeuw. De laatste touwlengte geldt een sneeuwbrug, die houdt. Dan nog een stukje gletscher, morenepuin en om 7 uur de hut!I Er zijn 4 bewoners die morgen onze z.graat willen doen. Het slapen wordt voor Frits en Ewout een ramp, omdat Frits aan het voeteneind gelegen, de onrustige beenmotoriek van 5 mensen moet ondergaan, terwijl Ewoud geen plaats vindt tussen twee mensen, maar erop, zodat hij midden in de nacht maar besluit buiten de hut te gaan liggen op de meegebrachte schuimrubbertjes, waar we bij de bivaks veel plezier van beleefd hebben. Ik droom over een bivak vlak boven de hut. Met mijn voeten trap ik voortdurend tegen een hinderlijke touwtros, die we als extra zekering hebben aangebracht. Edoch, de volgende morgen blijkt die tros Frits te zijn. Na een ontbijt van overgespaard bivakvoedsel gaan we deze stralende dag met aanmerkelijk lichter gemoed, doch nauwelijks lichtere rugzakken (het voedsel woog bij elkaar maar weinig) het steile "pad" naar beneden. We doorkruisen weer de watervallen, maken een rappel, nemen foto's. Beneden gekomen laten we ons voor 40 franc afzetten in Entrèves, voor onze kroeg. We bestellen een Hors d'Oeuvre. We krijgen: een plank met ongeveer twee meter worst (indien achter elkaar gelegd) van verschillende soorten. Een schotel olijven met paprika en artisjokken. Jonge zure kaas met peterselie, tong in tomatensaus, ansjovis, koude hamplakken en bonen in het zuur. Als we ons geheel verzadigd hebben met het Hors d'Oeuvre krijgen we nog (ik geloof dat dit het normale menu was) een spaghetti schotel, een warme hamschotel en een zeer kruidige vleesschotel (met polenta!). Dan wordt er een mand met tien kilo vruchten in het midden gezet en duidelijk teleurgesteld is de gerant als we maar voor de kaas bedanken. Na vele liters wijn is echter onze dorst niet zover gestild dat we voor de café Valdotin zouden bedanken. Als we ons afvragen waar we eigenlijk ook alweer onze rugzakken hebben neergezet, worden er ongevraagd weer glazen op tafel gezet die met génépi worden volgeschonken. Aldus worden we in volstrekte vergetelheid door de Mt. Blanc tunnel per bus naar Frankrijk vervoerd. Als we ontwaken, menen we een bekende omgeving te zien. Waarachtig, Chamonix. Ditmaal hebben we de Invitatiecursus niet op de valreep uitgeluid met een klinkend glas. Het was slechts een wazig klinkende groet of dankwoord.
E. P. A. Hopster
1968 De Berggids oktober 1968. 7e Invitatie Cursus 1968 Gids: André Bertrand. Groepsleider: Jaap P. Starreveld. Deelnemers: Maarten Ingen Housz, Dirk Klinkert, F.H. Schreve, Siep Stuurman. Rondtocht door de Dauphiné De Invitatie Cursus 1968 had uiteindelijk een geheel ander verloop dan wij, deelnemers, er ons van hadden voorgesteld. Dit lag echter geenszins aan de oorspronkelijke opzet van de cursus, die in grote lijnen op eenzelfde wijze was georganiseerd als de voorgaanden. Ook ditmaal was André Bertrand, de beroemde gids uit de Dauphiné, weer uitgenodigd om de cursus voor te klimmen. Evenals in voorgaande jaren was Chamonix weer als uitgangspunt voor de tochten gekozen en ook opnieuw zag het door Bertrand voorgestelde programma er zeer ambitieus uit. In een aantal andere opzichten was deze cursus echter wel wat anders. Ons tochtenprogramma zou meer de nadruk leggen op sneeuw-, ijs - en mixed tochten. Om deze doelstellingen te verwezenlijken, zouden we achtereenvolgens de
71
Noordwand van de Aiguille du Chardonnet, de Noordpijler van de Courtes, de Aiguille Verte via de Jardin Graat, de Grandes Jorasses via de Arête des Hirondelles beklimmen om als dit alles zou lukken te eindigen met de traversering van de Aiguilles van Chamonix en mogelijk nog de beklimming van de Mont Blanc via een van diens grote graten. Lakoniek noemde Bertrand dit zijn "Nederlandse Noordwanden-programma". Er was natuurlijk ook nog een ander verschil met voorgaande invitatiecursussen: de deelnemers. Geen van ons had aan een vorige cursus meegedaan. Jan-Piet Starreveld was door de K.N.A.V. uitgenodigd om als onze leider te fungeren. Deze uitverkiezing was natuurlijk speciaal geïnspireerd op Jan-Piet's schitterende prestaties tijdens de Kaukasus Expeditie, waar hij de Ushba Noordflank beklimming leidde. Verder hadden Siep Stuurman, die de beste rotsklimmer van onze groep was met zijn uitgebreide Maasrotsen ervaring, Maarten Ingen Housz, die over een grote Alpen ervaring beschikt, Dirk Klinkert, die veelvuldig in de Maasrotsen heeft geklommen en ikzelf, een uitnodiging ontvangen. Zoals ook in voorgaande jaren gebruikelijk was geweest, was als plaats van samenkomst met André Bertrand de Brasserie la Potinière, op het dorpsplein in Chamonix, gekozen. Voor een aantal van ons betekende het, dat we slechts het plein moesten oversteken vanuit het bekende café Le National, dat al dagenlang als ons slechtweer-hoofdkwartier fungeerde. Met Bertrand waren we het er alle vijf over eens, dat de kondities in het Mont Blanc gebied dermate slecht waren, dat we ons programma radikaal zouden moeten wijzigen. Op Bertrand's voorstel zou ons nieuwe operatieterrein de Dauphiné, een gebied dat vaak minder geëxposeerd is aan de Atlantische depressies, worden, althans gedurende de eerste week. Het programma dat ontworpen werd voor die eerste week deed in weinig opzichten onder voor het oorspronkelijke plan. Na onze eerste cursusdag zouden we naar Villar d' Arenne rijden om 's avonds naar de Refuge de l'Alpe te gaan. De volgende dag stond de Noordwand (Calotte) van de Pic des Agneaux op het programma, de afdaling naar het Val Louise via de Refuge du Glacier Blanc, om vandaar uit nog diezelfde dag naar het bivak op de Zuidpijler van de Ecrins te klimmen. Onze derde dag zouden we de Zuidpijler beklimmen en afdalen op La Bérarde. De volgende dag zouden we, na opnieuw gefourageerd te hebben, omhoog lopen naar de Refuge du Promontoire om de vijfde dag de Meije via de Direttissima door de Zuidwand te beklimmen en in traverse af te dalen op Villar d'Arène, ons uitgangspunt. In vijf dagen zou dit wel een volbezet programma zijn, doch we zouden een unieke kans hebben om in korte tijd enorm veel van de Dauphiné te zien en een aantal afwisselende tochten te maken. Helaas ... ook dit plan zou slechts maar zeer ten dele kunnen worden uitgevoerd. Op zaterdag 3 augustus verliep alles nog precies als gepland. Na inkopen gedaan te hebben in Chamonix reden we met ons eendenlegertje (3 deux chevaux's) naar de Dauphiné. Op de Col du Galibier wachtte ons de grote verrassing: voor de tunnel zaten we nog in dichte mistflarden en over de pas, door de tunnel heen, zagen we plotseling alle toppen van de Dauphiné in een stralende zon voor ons uit. Bertrand had niet te veel gezegd. Na in Villar d'Arène de rugzakken te hebben ingepakt met fourage voor vier dagen, een uitgebreide sortering rots - en ijsmateriaal en de volledige bivakuitrusting, begonnen we nu werkelijk aan onze Invitatie Cursus. We werden ondermeer uitgewuifd door een Nederlands meisje, dat zojuist van haar eerste bergervaring was teruggekeerd. Ze vertelde ons, dat we aan touwen zouden moeten gaan en dat die stok met al die punten ook een erg nuttig instrument was. Teleurgesteld dat we zo'n weinig professionele indruk maakten, besloten we dit te kompenseren door in een zeer hoog tempo naar de hut te lopen, ondanks het niet onaanzienlijke gewicht van onze rugzakken. Gelukkig lag de Refuge de I'Alpe niet te ver weg, zodat we juist voor zonsondergang de op 2079 m hoogte gelegen hut bereikten. Na een heerlijk maal, dat de gardien in zeer korte tijd voor ons bereidde, begaven we ons direkt ter ruste als voorbereiding voor het komende zware programma. Calotte van de Pic des Agneaux (3646 m) Het reveille was gesteld op middernacht en precies om één uur verlieten we de hut onder een flikkerende sterrenhemel. Onze berg zagen we in de afnemende maan aan het einde van het dal liggen. We liepen eerst door vlakke alpenweiden, daarna wat struikelend over grote moraine blokken. We voelden allen enige spanning: hoe zou de eerste cursus tocht verlopen? En hoe zou Bertrand, die al zoveel moeilijke bergtochten volbracht had, klimmen? Nu liepen we nog als schaduwen in het flauw door de maan verlichte landschap, zwijgend achter dat kleine lichtgebouwde figuurtje, waarvan wij zoveel zouden moeten leren. Het begin van deze tocht zou niet vlekkeloos verlopen. Op een steil sneeuwveld hielden we halt. We haalden de stijgijzers te voorschijn en zouden aan het touw gaan. De cordées waren de avond tevoren ingedeeld. Nadat iedereen aan het touw zat, behalve Bertrand en zijn touwgenoot, zei Bertrand: "Waar is het gele touw?" Nadat iedereen zijn rugzak had nagekeken, kon de enige konklusie nog maar zijn, dat we het in de hut hadden laten liggen. Het was in ieder geval
72
een uitstekende manier om Bertrand een aantal lelijke woorden te laten zeggen. Nu moesten we het rappeltouw als derde touw gebruiken en dat zouden we maar al te nodig hebben op de Ecrins. Na dit incident begonnen we aan de beklimming over de steile sneeuwhellingen. Door de harde sneeuw kwamen we snel omhoog. De zon was inmiddels opgekomen en het leek een prachtige dag te worden. Weldra stonden we onder de Calotte, die we door zijn steilte volledig verkort zagen. Nadat we de rimaye hadden overgestoken, begonnen we aan de ijswand. Ook hier waren de kondities uitstekend en ondanks de hellingshoek van 550 bereikten we de topgraat in betrekkelijk korte tijd. Was het onze ijservaring? In ieder geval was Bertrand nu weer zeer tevreden. De topgraat was nogal steil en op sommige plaatsen verijsd, zodat Bertrand daar treden hakte. Om 8 uur waren we op de top, enige uren eerder dan Bertrand had voorzien. We mochten nu zelfs wat langer op de top blijven, wat door de meeste werd gebruikt om nog een ogenblik te slapen. Het uitzicht was trouwens ook ongelofelijk; het Mont Blanc-gebied en de Valais waren zeer scherp zichtbaar, evenals de Alpes Maritimes. Om half tien verlieten we de top. Via de Glacier Tucket, waar we instructie in sneeuw techniek kregen, daalden we af op de Refuge du Glacier Blanc (2550 m), waar we uitgebreid lunchten. We lagen nog steeds voor op het tijdschema. Toen Bertrand echter vernam, dat nog anderen de Zuidpijler diezelfde dag opwilden, moesten we onmiddellijk vertrekken, om als eersten de enig goede bivakplaats, die echter slechts plaats biedt aan een gelimiteerd aantal klimmers, te bereiken. Zuidpijler van de Barre des Ecrins (4102 m) Succes toegewenst door een "vriend" van Bertrand, die ons op een verkeerde afkortingsweg naar beneden stuurde, was de aanmoediging die we op onze tweede beklimming van deze dag nodig hadden. Over de moraine langs de Glacier Noir in de brandende zon begon de vermoeidheid bijzonder hinderlijk te worden. Vitamine C-pillen moesten er aan te pas komen! Gelukkig ging het daarna wat beter. Aan het einde van de Glacier Noir, bij de rotsen onder de Col des Avalanches, gingen we aan het touw. Via een zeer gekompliceerde en brokkelige, maar niet moeilijke route, klommen we de pijler in. Inmiddels zagen we onder ons de aangekondigde klimmers de gletsjer verlaten en de pijler inklimmen. Wij waren dus gelukkig de eersten en Bertrand schreeuwde naar ze om hun de laatste bivakplaats voor de onze aan te wijzen, want op ons bivakricheltje zou geen plaats meer voor ze zijn. Omstreeks 8 uur, juist voor zonsondergang, bereikten wij het bivak. Het zag er redelijk komfortabel uit; we zouden er allen juist uitgestrekt kunnen liggen. Direkt togen we aan het werk. Een steenlawine had de plek verre van horizontaal gemaakt, zodat we met onze pickels dit euvel trachten te verhelpen. We vonden zelfs de plastic zak met kranten terug, die Bertrand daar permanent bewaarde! Verder bouwden we een muurtje van losse stenen, hingen al ons materiaal op aan pitons, die we in de wand bevestigden en hingen ook de bivaktent aan die pitons. Inmiddels maakten we ook wat eten klaar. Het was al donker, toen we met onze pieds d'éléphants de bivakzakken inkropen, tevens goed gezekerd aan de pitons.
Siep Stuurman op de top van de pic des Agneaux met op de achtergrond de Barre des Ecrins. Links in profiel de Zuidpijler. (F.H. Schreve).
73
We hadden een relatief plezierige nacht. Het was zelfs al licht toen we ontwaakten. De hemel was helder, alhoewel in het zuiden enige wolkenveren ander weer voorspelden. We vertrokken om half 6 na een ontbijt dat voor het grootste deel uit tonimalt bestond, overigens een luxe die we in de komende anderhalve dag niet meer zouden hebben. De route was direkt al veel interessanter dan die van de vorige dag en ook het gesteente was beter. We begonnen nu aan het Bastion, dat ons met zijn 800 m hoogte vanuit de bivakplaats, die op 3100 m lag, naar de topgraat zou voeren. Inmiddels begon het weer met grotere snelheid dan was voorzien te betrekken. Bertrand zei echter dat het weer in de Dauphiné zelden een kwaadaardig karakter heeft en we gingen door. Het cordée achter ons was wel al omgedraaid, doch zij waren nog lang niet zo hoog. Nu begonnen wij aan de moeilijkere passages. Een traverse van moeilijkheidsgraad V was goed gepitonneerd. De lucht was nu loodgrijs geworden en de eerste sneeuwvlokjes dwarrelden naar beneden, terwijl het ook bitter koud werd. Afdalen had nu geen zin meer, omdat we nu al te hoog waren en eerder de top zouden bereiken dan de Glacier Noir. Even hoger volgde weer een passage V, een wandje dat Bertrand zonder rugzak beklom, maar die later werd opgehesen. De moeilijkste passage bleef bewaard tot het einde: een passage V sup met allemaal naar beneden gerichte grepen. Ook die werd door Bertrand zonder rugzak als eerste beklommen. Hij klom in een mooie, zekere en gelijkmatige stijl. Nu werden we tot de grootst mogelijke spoed aangezet en niet zonder reden, want toen we de bovenkant van het Bastion bereikten op de topgraat, werden we ontvangen door een ijskoude stormwind en een geselende sneeuwjacht. Bertrand stelde voor om niet naar de top te gaan en de gemakkelijke Noordwand af te dalen vanwege de geweldige storm, doch de snellere, maar veel gekompliceerdere route door de Zuidwestwand rechtstreeks naar La Bérarde te nemen. In de dichte mist begonnen we de bovenkant van deze wand te traverseren. Iedere touw lengte diende gezekerd te worden vanwege de onbetrouwbare sneeuw. We waren nu volledig doorweekt. Om ongeveer 1 uur hadden we de wand genoeg getraverseerd, dacht Bertrand, om het afdalingscouloir bereikt te hebben. We daalden voorzichtig enige touwlengten af, doch plotseling stonden we voor een onpeilbare afgrond; we moesten weer omhoog. Een ander couloir werd geprobeerd met hetzelfde resultaat. Dit herhaalde zich nog een aantal malen, totdat we maar besloten om in de minst onaantrekkelijke van deze couloirs verder te rappeleren. Door de constante sneeuwval en het beperkte zicht hadden we geen idee waar we waren. Lawinegevaar was niet geheel ondenkbaar door de nu al 30 cm nieuwe sneeuwlaag en het begon ook al laat te worden. Bertrand vertrok als eerste, bij iedere rappel gezekerd door mij, om een nieuwe rappel-relais te installeren. Het werd snel later en later en een tweede bivak leek haast onvermijdelijk. Doordat alles met verse sneeuw was bedekt, moesten we uiterst omzichtig te werk gaan. We moesten nu naar een geschikte bivakplaats uitkijken, doch we vonden absoluut niets. Plotseling stuitten we op een vaste kabel, die echter na 40 m weer even plotseling ophield. Om 10 uur in het donker zonder hoofdlampjes (we hadden te veel haast om die uit de rugzakken te halen) besloten we Bertrand te vertellen, dat we nu niet meer verder gingen, omdat het ons te gevaarlijk werd. Juist op dat moment slaakte hij een kreet, dat hij een bivakplaats gevonden had. Toen ik 20 minuten later uit het rappel op een minuscuul sneeuwricheltje plofte, was dit nauwelijks een bivakplaats te noemen: het was 1 meter lang en 30 cm breed en volledig met sneeuw bedekt. We installeerden ons zo goed mogelijk, dat wil zeggen wij zaten nog min of meer, terwijl Bertrand van het platformpje afhing geklemd tussen Maarten's en mijn benen. Nadat diegenen, die een olifantspoot hadden meegenomen, daarin waren gekropen, hadden we Bertrand's bivaktent over ons hoofd getrokken. Op deze wijze brachten we de nacht door, min of meer opgehangen aan de pitons in de wand, terwijl onze voeten in de afgrond bungelden. We waren doornat en koud en bibberden gezamenlijk in één harmonische fibratie. Ondanks de verstikkende atmosfeer onder de bivaktent was ik de enige, die toch nog in slaap viel. Om 6 uur was het min of meer licht geworden en kropen we ellendig van onder de bivaktent vandaan. Het had de afgelopen nacht zeker 40 cm gesneeuwd en in de nog steeds witte en grijze atmosfeer zag alles er Eigerwandachtig uit. Stijf, koud en vermoeid zochten we onze spullen, die onder de verse sneeuw waren bedolven, weer op en begonnen aan de verdere afdaling. Rappel na rappel volgde weer en iedere keer slaagde Bertrand er weer in om een nieuw rotspunt je te vinden of een nieuwe piton in te drijven, vanwaar het volgende rappel weer begon. Na ons 10e rappel, die morgen, zagen we plotseling de gletsjer onder ons liggen in een opening in de mist. De uiterste voorzichtigheid was echter nog steeds geboden. Inmiddels kwamen wat stuiflawines door de wand naar beneden. Om 11 uur tuimelde ik uit de laatste meters rappel op de gletsjer; we waren de wand goed uitgekomen. Via de Glacier de la Pilatte daalden we langzaam, door de vermoeidheid, af. Weldra bereikten we de moraine en om 1 uur de op 2410 m hoogte gelegen Refuge Temple Ecrins. De gardien was zeer verbaasd na het aanhoren van ons verhaal, daar vele alpinisten de afgelopen 2 dagen in
74
moeilijkheden waren geweest. Het maal, dat we in de hut verorberden, was na de 36 uur zonder eten en drinken een waar feest. In de loop van de middag daalden we in een miezerig regent je af naar La Bérarde; op weg daar naar toe kwam Bertrand een aantal van zijn vrienden tegen, aan wie hij ons verhaal in geuren en kleuren vertelde: hij had nog nooit zo'n onkomfortabel bivak meegemaakt, behalve zijn ene bivak in de Eiger Noordwand tijdens zijn Diretissima poging met Desmaison. Tijdens het avondeten in de Refuge du Club Alpin vielen we over ons bord in slaap. De volgende morgen vonden we het allen een mooie ervaring, nu alles achter de rug was. Als we alles van tevoren geweten zouden hebben, dan zouden we echter zo'n tocht nooit hebben willen maken. Zuidgraat van de Pointe des Aigles (3450 m) Om ons uit te dagen, was het de volgende morgen schitterend weer. Dat gaf ons de gelegenheid om alle natte kleren en touwen te laten drogen. In de namiddag vertrokken we alweer voor het volgende programmapunt: de traversering van de Meije. Na 4 uur lopen bereikten we de schitterend op 3100 m gelegen Refuge du Promontoire. De Meije zag er schitterend uit: spierwit onder de sneeuw en het ijs. De traversering en zeker de direttissima zouden we zeker de volgende dag niet kunnen maken, dus moesten we opnieuw het programma wijzigen. Na een nacht met nieuwe sneeuwval traverseerden we de volgende morgen onder de Zuidwand van de Meije door naar de Zuidwest graat van de Pointe des Aigles. In uiterst plezierige kletterij, waarbij Bertrand ons bij toerbeurt liet voorklimmen, bereikten we de top onder een opnieuw dreigende lucht. Net te laat voor de sneeuwbui voltooiden we de afdaling via de Col des Chamois. Terwijl het onafgebroken sneeuwde, brachten wij een uiterst genoeglijke tijd door in de hut. De volgende morgen was het weer opnieuw redelijk, doch het had zoveel gesneeuwd, dat we de komende dagen, zelfs bij mooi weer, geen tochten zouden hebben kunnen maken. We besloten dus maar af te dalen. Via de Col des Aigles, waar alle rotsen met 2 cm verglas waren bedekt, zodat een normale wandelweg nu van touwlengte tot touwlengte moest worden gezekerd, daalden we af in het dal van de Romanche. In plaats van normaal 4 uur bereikten we Villar d' Arène pas na 7 uur. Onze rondtocht door de Dauphiné was dus afgelopen. Inderdaad hadden we in 6 dagen zeer veel van de Dauphiné gezien. Ook hadden we afwisselende tochten gemaakt en de schoonheden van het gebied leren kennen; in ieder geval zeker een reden om nog eens terug te komen. De woorden van Reverend W. A. B. Coolidge, die hij in 1870 had neergeschreven, hebben zeker voor ons meer betekenis gekregen: "One of the most beautiful and wildest mountain areas of the Alps". Terug naar Chamonix Bij de auto's voerden we rijp beraad. De kondities waren nu dermate slecht, dat een langer verblijf in de Dauphiné geen zin meer had. Alleen in het zuiden, in de Alpes Maritimes, in de Calanques of in de Vercors, zouden we geen last hebben van de slechte weersomstandigheden. We vonden echter, dat geen van deze gebieden in aanmerking kwam, aangezien de Invitatiecursus ten doel heeft, ervaring op te doen onder leiding van een goede gids op moeilijke rots-, ijs - of mixedtochten onder hoog-alpiene omstandigheden. We besloten terug te keren naar Chamonix. Aiguille d' Argentière (3902 m) via het Couloir Y In Chamonix was het weer, zoals te verwachten was, nauwelijks beter. Desondanks besloten we naar de Refuge d'Argentière (2771 m) te gaan om althans ter plaatse te zijn, als het weer zou verbeteren, om het oorspronkelijke Noordwandenprogramma uit te voeren. Per téléférique gingen we naar de Aiguille des Grands Montets, vanwaar we in een gierende sneeuwstorm naar de hut afdaalden. De stemming was in mineur toen we ook nog een kille en ongezellige hut aantroffen. Pas de hartelijkheid van de gardien met zijn gezin zou onze humeuren wat doen verbeteren. In geval van goed weer zou slechts één tocht mogelijk zijn: de Argentière via het Couloir Y. Onze verbazing was dan ook groot, toen we om 2 uur een heldere sterrenhemel aantroffen. Na een vlug ontbijt verlieten we de hut bijgelicht door een volle maan. Het schouwspel was feeëriek: alle wanden van het Cirque d'Argentière, beladen met grote hoeveelheden verse sneeuw, lichtten op. Om 6 uur bereikten we de onderkant van het couloir, dat in redelijke konditie leek te zijn. Na bij de eerste touwlengte treden gehakt te hebben, attakeerden we. Niet erg snel kwamen we omhoog, doordat bijna iedere touwlengte omzichtig gezekerd diende te worden vanwege de slechte kondities en enig lawinegevaar. Na 4 uur bereikten we de bovenkant van het 50° steile couloir, waarna we in korte tijd de top, via het bovenste deel van de Arête du Jardin, bereikten. Het uitzicht was ongelofelijk. We zagen de gehele Valais en Berner Oberland, terwijl aan de andere kant vlak bij de ene wand van de toppen in het Argentière Bassin in steilte konkurreerde met die van zijn buurman. Lang genieten was niet mogelijk, want Bertrand zag later op de dag ernstig lawinegevaar op de afdalingsroute.
75
Zeer voorzichtig daalden we de normaalweg via de Glacier du Milieu af en bereikten de hut weer om 1 uur. Terecht wilde Bertrand van het mooie weer genieten en na gegeten te hebben gingen we de rotsen achter de hut in om touwtechnieken en bergingen in een rotswand te leren. Deze middag was voor ons allen buitengewoon nuttig. Het was trouwens voor mij een bijzondere ervaring om 80 m langs een verticale rotswand op de rug van Maarten Ingen Housz als "gewonde" te worden gered. Terug in de hut, die inmiddels stampvol was gelopen, maakten we verdere plannen. De kondities waren van dien aard, dat we de volgende dagen het Noordwandenprogramma wel konden vergeten en we besloten de volgende morgen weer naar Chamonix af te dalen, om althans in de lagere Aiguilles nog wat tochten te kunnen maken. Aiguilles van Chamonix perikelen Natuurlijk was het weer diezelfde nacht weer slecht geworden, zodat we geen spijt van ons besluit hadden tijdens onze afdaling. Nog diezelfde dag ging het weer per téléférique omhoog naar Plan de l' Aiguille. Vandaar werd in een druilerige regen de Arête des Papillons bereikt. Gedurende een steeds harder wordende regen werd de graat in 2 uur beklommen. Terug in Chamonix werd weer uitgebreid krijgsraad gevoerd. Het was echter de volgende dag plotseling weer mooi weer en beladen met uitrusting en fourage voor een eventuele Aiguilles van Chamonix integrale traversering bereikten we de Aiguille du Midi top op mechanische wijze. Voor deze eerste dag stond de Voie Rébuffat in de Zuidwand van de Aiguille du Midi op het programma. Na 5 uur gewacht te hebben onder aan de route, opdat onze 12 cordées-voorgangers de eerste relais voor ons hadden vrijgemaakt, sloeg het weer opnieuw om. In de Cosmiques te blijven zou duur geweest zijn en had geen zin. Zodoende daalden we dus met onze drie dagen fourage, zonder een alpinistische daad te hebben verricht, weer per téléférique af. De stemming tijdens de krijgsraad in Le National was bijzonder gedeprimeerd, wat nog versterkt werd door een wel buitengewoon ongunstig weerbericht voor de komende dagen. Na lang wikken en wegen werd er besloten, dat de Invitatie Cursus voortzetten gedurende de resterende dagen geen zin meer had. Of we zouden moeten verhuizen naar Zuid-Frankrijk, of we zouden misschien nog tochten hebben kunnen maken als het weer nog zou verbeteren, doch dan hadden we opnieuw onder slechte kondities geklommen met alle risico's van dien. Na uitgebreid overleg met Bertrand en telefonische konsultatie met de K.N.A.V. besloten we de cursus enige dagen voortijdig af te breken. Terugkijkende op onze Invitatie Cursus vonden wij deze cursus zeker geslaagd, ondanks de slechte kondities, die de uitvoering van het programma vrijwel kontinu bemoeilijkten. We hebben echter een aantal ervaringen opgedaan, die zeker hun waarde gedurende onze verdere alpiene loopbaan zullen bewijzen. We hebben een aantal zeer mooie en interessante tochten volbracht en een gebied leren kennen, dat zeer de moeite waard is. De grootste ervaring voor ons was echter te klimmen met de gids André Bertrand. Op de Ecrins heeft hij misschien een minder goede beslissing genomen door af te dalen via de Zuidwestwand, doch de manier waarop hij de tocht daarna tot een goed einde heeft geleid, was een geweldige leerzame ervaring. Daarbij was zijn belangstelling voor ons ieder persoonlijk en zijn initiatieven en verantwoordelijkheidsgevoel om van de cursus een goede Invitatie cursus te maken, een ervaring op zichzelf. Ook mede namens mijn cursusgenoten wil ik de Koninklijke Nederlandse Alpen-Vereniging bedanken voor de gelegenheid die ons was geboden, om met een goede gids deze ervaringen op te doen. F. H. Schreve
1969 De Berggids . 8e Invitatiecursus 1969
Gids: André Bertrand. Deelnemers: Gerhard Diephuis, Hans Osinga, Frank Schreve, Herman Tollenaar. "Il faut d'abord qu'on fait quelque chose aux Aiguilles de Chamonix". Met deze woorden, uitgesproken in de stralende zon op het terras van de onvermijdelijke Potinière (Bertrand haat Le National) opende André Bertrand de beraadslagingen op vrijdag 1 augustus des ochtends om 9 uur. Allen zijn het hierover eens, de Refuge des Envers des Aiguilles zal ons doel voor vandaag zijn, de Arête Ryan op de Plan de eerste tocht. Er worden over en weer nog wat wederwaardigheden van de voorgaande weken uitgewisseld.
76
Hoofdschuddend verneemt Bertrand dat ik nog steeds geen duvet gekocht heb. We spreken af te verzamelen bij het Gare de Montenvers. Bij het inkopen beleven we weer de bekende controverse met Bertrand over de keuze tussen roomboter (hij) en margarine (wij). Gerhard rent nog tierend door de Refuge des Amis de la Montagne, waar allerlei onverlaten weer spullen van hem blijken te hebben gestolen. Ik kan ook van alles niet vinden, stop stiekum meer musketons in m'n rugzak dan eigenlijk mag. Herman graaft z'n hele auto uit. Gerhard maakt zich nog (een terugkerend verschijnsel) zorgen of we wel genoeg nudels bij ons hebben. (100 gram per man per dag of zoiets - Oui, monsieur Bertrand, des nouilles encore une fois aujourd'hüi). Maar zo ongeveer op het heetste uur van de dag zijn alle rugzakken gepakt en staan de deelnemers erachter: Gerhard Diephuis, Frank Schreve, Herman Tollenaar (op foto's, dia's en films te herkennen aan zijn immer scheefstaande helm), Hans Osinga, en tenslotte de Big Boss, André Bertrand, plus ondergetekende. De anderen gaan nu met het treintje naar Montenvers en nemen mijn rugzak mee. Ik, door economische motieven gedreven, begeef mij te voet daarheen. Het zal een cursus worden waar we, ondanks de nodige moeilijkheden, met tevredenheid op terug kunnen zien. De eerste acht dagen geven continu mooi weer, een uitzondering voor Chamonix en ongetwijfeld een financiële strop voor monsieur Simond van Le National. Zaterdag ziet ons op de Arête Ryan, die maar voor tweederde bestegen wordt. Een weersverslechtering doet ons - naar later blijkt ten onrechte - terugkeren. Een serie rappels is het resultaat. Zondag: twee uur s' ochtends slecht weer. Om half vijf worden we gewekt: Er is iemand 's nachts het couloir van de Fou afgevallen ligt vermoedelijk in de Bergschrund. Bertrand en Herman, Gerhard en ik trekken erop uit om vele uren later onverrichter zake terug te keren. 's Middags wordt de Tour Verte beklommen. De afdaling doet vertrouwd aan: rappels in de regen. Bij donker zijn we weer in de hut. Maandag: we besluiten niet de Face Mer de Glace van de Grépon te doen. Het weer is lichtelijk onzeker en Pierre Leroux, een van de betere Chamonix-gidsen is enkele dagen daarvoor niet over de Rimaye gekomen. In plaats daarvan dalen we via Montenvers af naar de Plan de l' Aiguille. Enkele minuten beneden het kabelbaanstation ligt een miezerig hutje, nogal smerig, water moet tien minuten gaans gehaald worden (in blikken zonder hengsels). Gerhard heeft ernstig last van z'n nieuwe schoenen. De volgende ochtend daalt hij met het baantje af naar Chamonix om een dokter naar z'n voeten te laten kijken. Wij beklimmen de Frendo-pijler van de Aiguille du Midi, een grandioze gemengde tocht. Die middag treffen we Gerhard weer in de Refuge des Cosmiques, waarvan de Gardien een goede bekende van ons begint te worden. Frank besluit die dag met de cursus te stoppen, hij is zo uit Holland gekomen en zijn conditie speelt hem zware parten - een moedig besluit. Hans heeft een kapotte teen, zodat het de volgende dag een groepje van vier man is, dat de voie Rebuffat doet. Donderdag is Herman aan de beurt - ook al voeten - . Weer zijn het vier man, die de voie Salluard op de Pointe Adolphe Rey beklimmen, een prachtige steile route in het bekende juich-graniet. Terug in de hut doen Bertrand en ik samen nog de Eperon des Cosmiques op de Midi. Vrijdag ziet drie man op pad. Toch zal het de mooiste tocht van de cursus worden: de voie Contamine op de Pointe Lachenal-ook Bertrand geniet hoorbaar. Het plan was eigenlijk om diezelfde dag nog naar de Col de la Fourche te gaan, maar de barometer in de Cosmique zakt onrustbarend. Nu gebruiken we zaterdag de Arête Midi-Plan als goedkope weg naar beneden. Het doet na de afgelopen dagen haast aan als een wandeling, enige verijsde rotsen manen toch tot voorzichtigheid. Op de top van de Plan slapen we een uur, het is er erg vol. Via de Requin en Montenvers dalen we af naar Chamonix. Op het laatste stuk voor Chamonix worden Hans en ik ingehaald door een donkere schoonheid, die duidelijk een afspraak moet halen. Eenmaal beneden wordt er besloten naar de Dauphiné te gaan. Bertrand gaat vast vooruit om nog even op te treden op het fête de Guides van de Oisans, we zullen hem bij het begin van het pad naar de refuge de l' Alpe de Villars d' Arene treffen. De afspraak is niet totaal waterdicht en verwekt dan ook een misverstand, zodat wij om vijf uur 's middags in het café Les Giroses zitten, nadat we op ooghoogte (van Bertrand) aan een boomtak boven het begin van het pad een karton met opschrift hebben gehangen. Ik sta net op het punt om een stuk kaas door te snijden als Bertrand met z'n Diane in de bekende Zandvoort-stijl het pleintje op komt stuiven. Gerhard is ziek - later zal blijken dat het een gemene tandontsteking is - hij wordt onderdak gebracht bij een vriendje van Bertrand. Het weer is hier niet mooier dan dan in Chamonix, niettemin lopen we dezelfde avond in ijltempo naar de hut. Het idee is iets van de zuidwand van de Pavé of zo. De volgende ochtend zit het overtuigend dicht, maar: "dans l'Oisans ça s'arrange roujours". Ik denk aan de Ecrins maar zeg niets - het arrangeert zich niet. Het gaat zelfs vrij stevig regenen en tegen het eind van de ochtend keren we om. Terug in het dorp, waar we Gerhard weer vinden, besluiten we tot een strategische terugtocht op vooraf gereedgemaakte
77
stellingen in de Vercors. Bertrand, altijd de gangmaker weet iedereen weer in een stralend humeur te brengen door ons een fantastische partij ondersteboven hangen voor te spiegelen - Roman numbers are taking over once again! Bovendien regent het in de zuidelijke Vercors maar twee dagen per jaar. Een van die dagen viel dit jaar op dinsdag 12 augustus en de oplettende lezertjes hebben kunnen berekenen dat dit juist de dag was dat wij onderaan de wand van La Pelle stonden. Het redmiddel lag voor de hand: In Zandvoort-stijl naar het Zandvoort van Frankrijk. En ziet: dezelfde avond nog rijden we Marseille binnen. Over een weg waar we eigenlijk niet over mogen rijden (il faut faire attention aux flics) komen we in het havenplaatsje Morgiou, vlak daarbij in de Calanque de Suscitons bivakkeren we. De twee volgende dagen zijn onze wegen na te gaan door een spoor van zweet. De voie du Levant (loodrecht boven de zee), de voie du Temple en tenslotte de Arête de Marseille van de Grande Chandelle worden gedaan. Een maaltijd in Morgiou beëindigt onze cursus. Groot is onze dank aan de K.N.A.V. dat we met deze gids hebben mogen klimmen. Wat ik zelf het meest in Bertrand waardeer is dat hij altijd de meest enthousiaste en fanatieke van de hele groep was. Hij was nooit de wijze oude gids, die zich ermee vergenoegde zijn leerlingen in de klassieke banen te leiden, maar altijd de vooruitstormende koploper, die probeerde uit de groep te halen wat er in zat. Hij is een van de zeer weinige gidsen, die dit met een hem betrekkelijk onbekende groep aandurft. Daarvoor vergeven we hem graag dat er niet altij d langs orthodoxe routes wordt afgedaald. Ook dit jaar zullen er op zekere morgen in juli of augustus weer vijf Nederlanders en een Fransman op het terras van de Potinière (Bertrand zal Le National nog steeds haten) zitten. Ik wens hen alle goeds. Siep Stuurman
Aiguille du Midi, voie Rebuffat "But the reason of his succes was his most amazing nack, of hanging by a hand-jam from an overhanging crack" - opgewekt voor ons uit neuriënd lopen we van de Cosmique naar de voet van de wand. We zijn er eerder dan de onverlaten van het baantje, gelukkig maar, want de Rebuffat op een mooie dag is net zoiets als de Cinq-Anes op paaszondag - "on the unscaled face of Blatière a pitch had tumbled down, but he racked the crux by the crucial crack now known as fissure Brown" . .. touw om, musketons om: lekker veel, toch niet genoeg hier en daar. Links van ons heeft Han Timmers inmiddels ontdekt dat de artificiel-dièdre waar hij zich in bevindt niet de voie Contamine is. Een ideaal dagje: rood graniet, blauwe lucht, zwartverrotte houtblokken, ook glimmende haken, een keer een laddertje in de tweede touwlengte. Gerhard en ik klimmen de tocht dit jaar voor de tweede keer - een prettige manier om het effect van een maand klimmen te kunnen constateren.
Dièdre Mazeaud, Aig. du Midi, zuidwand (G. Diephuis). Onder ons heerst verwarring: "Claire, du mou! mais du mou Claire!" Claire is nooit meer in zicht gekomen. Ver links beneden ons zie ik Han Timmers aan het eindeloze A-I stuk van de voie Contamine
78
beginnen. Een Italiaan vloekt op gelijk niveau met ons alle Madonna's bij elkaar in het sortie Cretton, dat we eigenlijk hadden willen hebben. Boven ons komen de oh en ah roepende toeristen in de rodegondeltjes voorbij: je weet wel. Die kabelbaan waar altijd die straaljagers tegenaan vliegen. Toute en somme, het is een echt Midisfeertje. We bereiken de toprichel door de dièdre-Mazeaud, dertig meter precies langs de loodlijn, vol hout en staal. Op het plankiertje van de hoofdtop staan alweer nieuwe toeschouwers - les alpinistes sont visibles au Mont Blanc, muntinworp 1 franc. Toch een stuk subliem klim werk. Technische gegevens: 250 m. TDinf., enkele passages V, enkele A-I, soutenue IV, goed gezekerd, toegang: de menigte volgen. Niet voordringen op de relais. Pointe Adolphe Rey, Vole Salluard De Einstieg, weer vanaf de Cosmique, gaat naar beneden de Vallée Blanche in. Het gaat zo snel dat we zelfs te vroeg zijn, het is nog nacht, maar Gerhard heeft z'n flitslampjes bij zich. In het halflicht gaan we wat later met de stijgijzers aan een klein couloirtje in, na één lengte kunnen de ijzers weer uit en we komen op de rots als aan de overkant van de gletsjer achter de Mummery en Ravanel de zon opkomt. Schuin tegenover ons hebben we een prachtig uitzicht op de noordwand van de Tour Ronde, daar weer achter zien we het bovenste deel van de Grand Pilier d'Angle van de Mont Blanc. Voor ons of liever gezegd recht boven ons ligt nu een ongewoon mooie rotspijler. We beleven weer een aantal van die uren waarin elke vraag naar de verdere zin van het bestaan overbodig wordt. De piefjes en driehoekjes beheersen ons volledig, soms zit er een haak los. Aan hout zoals gewoonlijk geen gebrek - ergens hoog in de wand zit zelfs een klein model boomstam in een fissure.
Ook Bertrand roept bij ieder nieuwe passage: "comme c'est beau les gars, comme c'est beau!" Zijn Guide Vallot uit 1947 blijft hardnekkig passages VI aankondigen, maar steeds blijkt het mee te vallen. Ergens halverwege een trou des souris, tenslotte komen we in een klein pasje achter een Gendarme. Dan nog een verticale fissure, een lang rateau de chêvre en we zijn zowat boven. Het uitzicht is hier niet meer normaal: de Grand Capucin torent links boven ons uit - daar moeten we nog eens op denk ik - recht voor ons staat de Petit Capucin, met een luid schreeuwend iemand in de cheminée van de oostwand. Daarachter de immense muren en torens van de Maudit en de Tacul. Het felle licht doet sneeuw, ijs en rots oplichten. De scène heeft niets van sombere indrukwekkendheid die minder mooi weer voor mij toch het mooiste weer maakt. Een raar pendulerend rappel (hoe Hans die als eerste rappeleerde om die hoek is gependeld zonder dat er iemand van beneden trok is mij nog steeds een raadsel) gevolgd door wat eenvoudig klauterwerk brengt ons in de Brèche tussen de Adolphe Rey en de Petit Capucin. Het puinige couloir eronder vraagt het volgende halve uur al onze aandacht. Dan gaat de terugtocht omhoog door de eindeloze papsneeuw. Maar het zijn vier erg tevreden mensen die in het begin van de middag de Cosmique weer binnen stappen. Na wat eten besluiten Bertrand en ik nog de Eperon des Cosmiques van de Midi te gaan doen. Dit is een wandroute over een pijler links van de eigenlijke zuidwandpeiler. De toegang is nog korter dan die voor de Rebuffat. Een klein sneeuwhellinkje en we staan aan het begin.
"On va faire vite" is alles wat Bertrand zegt als we aanbinden. Hij verdwijnt met verbazingwekkende snelheid naar boven. Even later kan ik al nakomen, ook al in ijltempo: eerst een schuinlopende vage dièdre, dan een stevige overhang en artificiel en ik sta op het relais. De snelheid blijft en wordt een heerlijk ritme, een "enchaînemenr des mouvements" zoals Bertrand het uitdrukte. In de helft van de normale tijd zijn we boven. Op de top van de pijler vinden we een halfvolle fles sinas. Leve de vergeetachtige alpinisten! De afdaling gaat nog veel sneller: gelijktijdig klimmend rennen we over de zuidoost-graat naar beneden. Bertrand zegt dat deze manier van klimmen hem doet denken aan zijn solo-tochten. Hij is erg positief over het alleen klimmen en vertelt over de Dolomieten c'est contre l' esprit de l'alpinisme, si tu veux". Maar ik wil niet. Als we de hut weer binnenkomen roept Contamine, die daar al die tijd al was, uit: "mais non, vous avez trainé".
Technische gegevens: Pointe Adolphe Rey, voie Salluard: 350 m. TD. soutenu IV en V, enkele passages tegen V sup aan. Toegang: van de Cosmique de Vallée Blanche in. Eerste berg rechts na de Pyramide de Tacul. Twee pijlers vallen recht op de gletsjer. De linkse pijler op. Aiguille du Midi, Eperon des Cosmiques. 150 m. Dsup. IV sup, een pass. V, een A·2. Toegang zichtbaar vanuit de hut. Afdaling over de Z·O· graat (voie Finch) naar de col du Midi (ruïne van de oude hut).
Siep Stuurman
79
De Aiguille du Midi voor de eerste keer; "L'Eperon Frendo" Onze verwachtingen waren hooggespannen, toen wij die morgen met vijf man, Bertrand, Frank, Hans, Siep en ik de hut op Plan de l'Aiguille verlieten. Het Engelse gidsje vermeldde immers, dat de Frendo Spur "a superb route with continuously steep and interesting climbing for over 3000 ft, D sup." was. En tenslotte weten vooral de Engelsen de kwaliteiten van het Chamonix-graniet op hun juiste waarde te schatten! De Frendopijler verheft zich van de Glacier des Pélerins op circa 2600 meter in de Noordwand van de Aiguille du Midi (3842 m) tot een punt op ongeveer 3700 meter in de Arête Midi-Plan. De pijler bestaat uit drie delen, het eerste gedeelte is rots, het tweede een zeer steile sneeuw - en ijsgraat, tenslotte volgt nog een kort rotsgedeelte. De eerste moeilijkheid deed zich al na een half uur voor, toen wij de weg naar de voet van de pijler kwijt waren geraakt. Na kort beraad werd besloten weer een eind terug te gaan, en na twintig minuten waren wij weer op het juiste spoor. Aangekomen onder de rimaye werden de stijgijzers ondergebonden, en via een uit een glibberige kombinatie van sneeuw, ijs en losse steen bestaande helling werden de (relatief) veilige rotsen bereikt. Dat die veiligheid inderdaad nogal relatief was, bleek uit het feit, dat we voortdurend vergast werden op fluitende projektielen die een groep boven ons losmaakte. Een en ander werd beter, toen we een zone bereikten, die bestond uit cheminées en platen. De rots was hier uitstekend, en alles zou in orde geweest zijn, ware het niet, dat het tempo, waar in wij vorderden reden tot zorg was. Omdat Gerhard die dag was thuis gebleven, had Bertrand twee man achter zich, Frank en Hans. Siep en ik klommen daar achteraan. Een touw van drie bevordert de snelheid natuurlijk niet, daarentegen moest er echt wel opgeschoten worden, i.v.m. het nog voor ons liggende steile ijsen sneeuwstuk, dat door de zon langzamerhand veranderde in een modderbad. Om een uur of tien, zeven uur na vertrek uit de hut, bereikten we een col. Volgens het gidsje lag het vervolg van de weg voor de hand, iets wat wij niet konden beamen. Een korte traverse naar links bracht hier uitkomst. Hoe Bertrand dat gedaan heeft, is me tot op de huidige dag een raadsel gebleven - het traverseren van een ruim twee meter breed ijscouloir, waar aan geen van beide zijden een bruikbare greep of trede aanwezig is, terwijl Bertrand zelf tot de "kleintjes" gerekend moet worden, is geen sinecure. Voor de zoveelste keer verbaasde hij ons met zijn technisch kunnen! Ook deze moeilijkheid werd echter overwonnen, en om ongeveer twaalf uur stonden we onder de sneeuwgraat. Inderdaad bleek de zon zijn uitwerking niet gemist te hebben. De graat was in een papperige massa veranderd. Hierdoor ontbrak iedere feitelijke zekeringsmogelijkheid ! Het in de sneeuw rammen van de pickel was niet meer dan een morele steun, er mocht domweg niet gevallen worden! Dit werd beter toen we het ijs bereikten, dat tot dan toe in de schaduw was gebleven, er konden schroeven gedraaid worden, en om twee uur bereikten we de laatste rotsklomp.
80
André Bertrand in de Zuidwand van de Aig. du Midi (J.P. Starreveld). Hierin moesten volgens het gidsje nog enige passages IV en V zitten. Waar die nu gezeten hebben, weten we nog niet, wel een feit is het, dat een en ander voor ons bemoeilijkt werd door het weer. De zon van die morgen had plaats gemaakt voor een korte, doch hevige sneeuwbui. Her kon echter niet meer deren, want toen Bertrand het laatste stuk geklommen had en onder een overhang om de hoek was verdwenen. annonceerde hij vrolijk: Les gars, on y est!, je peux voir maintenant l'arête Midi-Plan. Dat klopte, want hij stond er zo ongeveer op. En toen kwam het aangename staartje van deze tocht. We hoefden de 1200 geklommen meters namelijk niet meer af te dalen, ons doel was de Cabane Cosmique, die in de Col du Midi staat, een half uurtje lopen van het punt waar we uitkwamen. Om vijf uur waren we "binnen". De "Eperon Frendo" was een geweldige tocht, die ons eigenlijk alles bood, wat op een alpien menu kan staan: Goede en slechte, makkelijke en wat moeilijker rots, sneeuwen ijs, goed en slecht weer. Een voorbeeld van een "klassieke" tocht. Voor diegenen die deze tocht ook willen gaan doen, een dringend advies: Vertrek tijdig ! De in het gidsje vermelde tijd: l0-12 uur is niet ruim bemeten, en bij oponthoud in het begin kan het sneeuwgraatje heel
81
onaangenaam zijn. En tenslotte: Erger u niet aan het kabelbaantje dat met de regelmaat van de klok 200 meter naast u karrenvrachten toeristen omhoog hijst naar de Aiguille du Midi, die u in plat Amsterdams een en ander toevoegen! Het liftje is uiteindelijk een nuttig hulpmiddel - als de gondels zich onder u kruisen kunt u zien dat u over de helft bent .. H. Tollenaar De Voie Contamine op de Pointe Lachenal en andere gebeurtenissen Nadat we besloten hadden dat één grote alpine tocht, de ZZW - graat van de Mont Maudit, het sluitstuk moest vormen voor onze activiteiten in Chamonix, kwam Bertrand op het idee nog eventjes voor het vertrek naar het Col de la Fourche-bivak de Voie Contamine op de Pointe Lachenal te doen, een TDsup.route van ongeveer 300 meter lengte. Een gesprek met Contamine zelf in de "Cosmiques" vulde de leemtes in onze gidsjes. "Oui, il y avait du six, en pitonnant" was het antwoord op onze vraag hoe moeilijk het was, want ook Bertrand had het nog nooit gedaan. Later bleek in een routebeschrijving die we bovenaan vonden dat hij ED geklasseerd stond met bovendien twee touw lengtes artificiel. ' s Ochtends vroeg weg na met Hans een afspraak gemaakt te hebben bij een aan te leggen rugzakkendepot in de Vallée Blanche. Zo gingen we met het minimum aan bagage en wat optische apparatuur, zoals mijn filmtoestel genoemd werd, op weg. De route bleek te beginnen met een loodrechte tien meter fissure, die al helemaal volgetimmerd was met "brandstof voor gezellige mensen", zoals Siep houtblokken pleegt te noemen. Het was een voorspel voor wat komen zou, soutenu met slechts weinig saaie stapjes. Na een honderd meter klimmen zagen we een prachtige vlakke granietplaat boven ons uittorenen die bovenin naar ons bleek overhelde. Bertrand begon opgewekt te klimmen in de al geheel volgetimmerde fissure en weldra waren de kreten: "Mais dis donc les gars, que c' est beau, que c'est beau!" niet van de lucht. Het probleem van te weinig musquetons werd opgelost door naar beneden klimmend de haken te legen en weer omhoog te klimmen. Ik haalde als tweede de rest eruit en Siep klom alles "jaune". Halverwege de eerste plaat relais in ladders, boven ons uit torende de tweede plaat, naar wij dachten, zwaar overhangend, maar toen Bertrand eraan begon bleek het allemaal net te gaan. Bertrand klom er fantastisch snel doorheen, ik volgde door soms wat aan de haken te rukken en Siep kwam als laatste "op de kleine piefjes". In deze touwlengte kwam nog een venijnige passage - naar later bleek VI gequoteerd - toen we vanuit de fissure, die ophield te bestaan, over moesten stappen naar een andere, die ons door een vlak erboven gelegen dak leidde. Een ladder was nodig voor ondergetekende, de rest deed het zonder. Nog enige touwlengtes IV, prachtig mooi, en we waren boven. Het mijns inziens - hoogtepunt van de Invitatiecursus was na drie en een half uur onder onze zolen weggeklommen. Na rappel gemaakt te hebben over de randspleet kwamen we gelijk met Hans bij het rugzakkendepot aan. Daar werd wat gegeten en, de plannen voor de zoveelste maal veranderd, omdat "le baromètre a fait un rappel", in die zin dat de ZZWgraat van de Mont Maudit naar het programma van volgend jaar werd verschoven en dat wij ons via de traverse Midi-Plan naar de Refuge Envers des Aiguilles zouden begeven. Onder homerisch gelach van de waard van de "Cosmiques" kwamen we weer terug in de hut, waar voor de zoveelste keer een maaltijd van hem gebietst werd. Volgende dag om 3 uur weg, het was goed koud en dus eindelijk die helmen af en de sneeuwmutsen op. De sneeuw was goed hard en via mooie sneeuwgraten bereikten we snel een tussen Aiguilles gelegen rotspunt. Wat gemengd klimmen, een redelijk steil ijswandje en we waren aan het begin van de sneeuwgraat die ons naar de Aiguille du Plan leidde. Tenslotte wat makkelijke rots en we waren op de top. Het uitzicht was prachtig, overigens gedurende de gehele tocht al. Op de top, een paar grote platte rotsblokken, zijn we onder de toen weer brandende zon heerlijk in slaap gevallen. Twee uur later ontdekten wij plotseling dat hordes mensen onze sporen hadden gevolgd en probeerden op de top te komen. Welk een verandering na de eenzaamheid die we kenden van de Vallée Blanche, de Pointe Adolphe Rey en de Pointe Lachenal. Eenmaal aangekomen bij de Refuge du Requin bleken de weerberichten zo slecht, dat besloten werd af te dalen en inderdaad, toen we op de Mer de Glace waren, trok alles achter ons dicht. Dat dit geen belemmering was voor twee Engelsen die we vlak bij Montenvers ontmoetten, bewees hun antwoord wel op onze vraag wat ze gingen doen: " The Walker." In Chamonix wisten we Bertrand tegen te houden op weg naar een duur restaurant en kookten zelf een goed maal. Twee glazen wijn in "Le National" waren voldoende om de cursus te knakken en naar bed te doen verlangen. De volgende dag was Bertrand al vroeg op, naar het feest van de gidsenvereniging waar hij president van was. Dit feest had hij eerst voor de cursus afgezegd. Wij. volgden later en hadden een afspraak met hem in Villars d' Arène, in de Dauphiné. Daar het weer er slecht uitzag werd er beneden op hem gewacht. Ondanks dat besloot Bertrand toch omhoog te gaan. Stromende regen noopte de cursus de dag daarop
82
weer af te dalen, en dus, op naar de Vercors. Ik had het twijfelachtige genoegen bij Bertrand in de auto te mogen zitten; de cursussen voor ons hadden al ontdekt dat je beter bij hem aan het touw dan in zijn Eend kon zitten. In een recordtempo waren we dan ook in Saillans met een tiental flessen Clairette de Die, een meer dan lekkere mousserende wijn. Wel nodig in dit gebied, waar geen schaduw leek te bestaan. Een uur of wat later arriveerden de anderen. Het plan was in het bos onder aan de wand te bivakkeren om de volgende dag "La Pelle" te doen, een TD sup. route volgens Bertrand de mooiste uit de Vercors en dus ook de moeilijkste. De eerste touwlengtes begonnen - op papier - opgewekt met een VI en een stuk of wat V-en. Verder in de route kwamen angstwekkend vaak de quotaties V en A2 voor. Enfin, we zouden wel zien, "en tout cas on se debrouillera." Na een zeer romantisch bivak met Clairette en een kampvuur stonden we na een uur of wat lopen onder de wand. Bertrand had zich juist klaargemaakt om de eerste touwlengte in te gaan toen hij zijn hand uitstak en gespannen omhoog keek. Regen. In dit land waar iedereen naar regen verlangde en wij die trachtten te ontvluchten was er binnen het uur een tropische regenbui. Merde alors. Hiermee verging wel een unieke kans om in een ons Nederlanders nog weinig bekend gebied ingewijd te worden. Wéér naar beneden en na in de kroeg de météo opgebeld te hebben werd er besloten naar de Calanques van Marseille te rijden. En wéér behaalde het duo Bertrand-Eend de etappezege. Zijn filosofie omtrent autorijden legde hij als volgt aan mij uit: "Dis, Gérard, nous comme des alpinistes, nous sommes habitués á prendre des risques et donc on peut conduire." Dwars door de woelige stad Marseille zochten we onze weg naar een heel klein dorpje aan de Middellandse Zee, Morguioux genaamd. Loodzwaar viel de hitte op ons toen we naar ons bivak - Bertrand wist dat uiteraard - liepen. Natuurlijk een duik genomen in de zee, al dan niet met zwembroek. Zalige meloenen gegeten en ons onder de blote hemel met de klotsende zee onder ons te ruste gelegd. Bertrand had de meest spectaculaire route uitgezocht, gelukkig een westwand, dus niet in de zon, het was al zwaar genoeg op de weg erheen. Na een rappel kwam een zeer lange traverse die nog iets zakte, zodat we bij het begin van de route de zee zo'n 40 meter precies recht onder ons zagen golven. Een fantastisch gezicht, een staalblauwe zee onder ons, die al verder groeniger van kleur werd in het ochtendlicht om over te gaan in een lichtblauwe hemel. De route - Voie du Levant - was mooi, IV met af en toe iets moeilijkers. Vooral Siep en ik waren blij weer kalk te voelen. In een vlot tempo klom een ieder door deze route om precies gelijk met het zonlicht boven te komen. Terug in het dorpje dacht niemand meer aan klimmen, maar een duik in de zee. Bertrand kreeg bij een poging zijn duikmasker te gebruiken een ongezonde hoop zeewater naar binnen, zodat hij kokhalzend met moeite de wal opkrabbelde, ja ja "on est habitué á prendre des risques ... " Ons bivak van de vorige nacht bleek ingenomen te zijn, zodat we nog dichter bij het water op een andere plaats onze Nudels naar binnen werkten. Dankzij het wekkerhorloge van Bertrand waren we zowaar om 3 uur op en een uurtje later op weg om de langste route van de Calanques te doen: de Voie du Temple met daaraan vastgeknoopt de Arête de Marseille van de Chándel. De eerste bleek moeilijker dan de Voie du Levant van de vorige dag, de Arête de Marseille blonk uit door zijn prachtige passages, geen van alle moeilijker dan IV maar geen wanklank in deze ononderbroken reeks van prachtige passages. Tot ieders grote hilariteit voerde de weg terug door een nudistenkamp, welks bewonen wel van ons opkeken, maar niets deden, waarschijnlijk wegens onze schoenen en andere minder geslaagde artikelen voor een niet-geklede. Alleen mij keken ze bijzonder vuil aan, dit wegens de altijd schietklare foto-·en filmapparatuur om mijn nek. Een fantastische lunch besloot deze Invitatiecursus, die wel geslaagd doch niet ideaal genoemd mag worden. Een idee dat men soms heeft van het doel van een Invitatiecursus, is het maken van grote alpine tochten in Chamonix, die technisch niet moeilijk zijn. Bij herhaling werd in de afgelopen cursus gevraagd om de Arête des Hirondelles van de Grandes Jorasses, daarbij vergetend dat daar minstens een zware V in zit. En zolang men moeite heeft met passages IV valt eenvoudig niet te denken aan dergelijke lange, zware tochten. Vanuit K.N.A.V.-oogpunt zou het zeer redelijk zijn van de toekomstige Invitatiecursusdeelnemers vooraf een goede Maasrotsentraining en een goed geacclimatiseerd zijn te eisen. Tenslotte zou ik, namens de cursus, de K.N.A.V. hartelijk dank willen zeggen voor de geboden gelegenheid met een gids als Bertrand te klimmen.
G. Diephuis
83
1970 Invitatiecursus Bericht was binnengekomen, dat de adviescommissie, die gevormd werd om her Bestuur te adviseren inzake de selectie, adviseert in 1970 geen invitatiecursus te houden, aangezien geen candidaten van voldoende hoog niveau beschikbaar zijn. Het Bestuur kwam tot de conclusie, dat inderdaad het advies opgevolgd moest worden, waarbij echter aangetekend werd, dat het toch wel buitengewoon jammer is, dat in het eerste jaar, waarin op aandrang van de jongeren een verbeterde selectie werd ingevoerd, deze negatieve conclusie naar voren is gekomen.
1971 De Berggids, 9e Invitatiecursus 1971 Gids: André Bertrand. Deelnemers: Hans Bruyntjes, Freek Fürstner, Bert Maas, Marleen Schalkwijk, Bert Vonk. Aiguille du Midi-zuidwand, voie Rébuffat, Tour Ronde-noordwand Altijd weer sta ik verbaasd, hoe uiterst vage afspraken toch perfect blijken te verlopen. 't Klonk mij een beetje vreemd in de oren, toen ik in het Bergell hoorde dat we Bertrand zaterdag om negen uur in "La Potinière" zouden ontmoeten. Maar hij was er, evenals wij trouwens, dus het kon niet missen! Zo Bertrand zich op de deelnemers van de cursus had voorbereid, dan was dit vrijwel voor niets geweest. Er waren niet alleen andere deelnemers (alleen Bert Vonk en Hans waren "organiek"), er was nog 'n meisje bij ook! De deelnemers waren nu: Hans Bruyntjes, Freek Fürstner, Bert Maas, Bert Vonk en ik. Voorzichtigjes informeerde Bertrand nog even wat men zoal gedaan had. Namen als Salbitschijenwestgraat en Badile-noordoostwand, deden hem verheugd zijn plannen ontvouwen. Hoeveel werd daar niet van gerealiseerd! Diezelfde dag nog werd én "geravitailleerd" én geoefend in ijstechniek op de Glacier des Bossons, bij welke gelegenheid we Bertrands kunnen in het ijs fraai gedemonstreerd zagen. De volgende dag wekte Bertrand ons om vijf uur, om het eerste lift je naar de Midi te halen. Natuurlijk werd dit een aantal liftjes later. Boven gekomen lieten we ons opnemen in de grote mensenmassa, en werden zo meegestuwd de Vallée Blanche in. We hadden het plan om via de Aiguille du Midi-zuidwand naar de Refuge des Cosmiques te gaan, waar we zouden overnachten. Om op die prachtige gele granietzuil te komen vervolgden we de voie Rébuffat. Het was voor mij een ervaring met gemengde gevoelens, om op die super-Maasrots te klimmen. Niet alleen dat het in de route zelf (en in de belendende route) druk is, maar dat er ook nog télécabines over je heen gaan en onder je meer een soort markt bezig is, dan dat daar de rustige, eenzame "Witte Vallei" ligt ... dat is toch wel een uniek gebeuren, je voelt je meer toneelspeler dan klimmer! De voie Rébuffat zelf stond erg in het teken van wachten, vooral onder het sortie (de dièdre Mazeaud) hebben we een klein uur staan wachten. En waar je dan uitkomt... nee, nog nooit van m'n leven kwam ik boven, oog in oog staand met 'n restaurant, met een terras, uitpuilend van de mensen! Ik verwachtte eigenlijk een applaus, en zou dat dan ook prompt met een beleefde buiging beantwoord hebben. Die "weg van Gaston" was overigens erg mooi. Het liet ons op onvervalste wijze kennismaken met het Chamonix-graniet, waar je veel minder "grip" op hebt; een behoorlijke overschakeling na dat ruwe Bergeller-graniet. Bovendien voor Bert en mij gelegenheid onze nieuwe schoenen (twee dagen eerder in Chamonix gekocht) te proberen. Kortom, het was een geslaagde onderneming en dat deed de karbonade 's avonds in de Cosmiques extra goed smaken. De haast die Bertrand de volgende morgen om 3.10 uur had om weg te komen, werd door mij nog even gedwarsboomd toen ik beslist die uniek gekleurde zonsopgang nog even op de gevoelige plaat wilde vastleggen (en niet tevergeefs)! Maar des te vrolijker en enthousiaster richtten we daarna onze haastige schreden naar de noordwand van de Tour Ronde. Hoe sfeervol het geknisper van de stijgijzers in die volkomen stilte en verlatenheid is, valt met geen pen te beschrijven, dat moet je gewoon meegemaakt hebben! In de meest fraaie kleuren presenteerden zich onderweg de Dent du Géant, de Grand Capucin en de Aiguilles du Diable, die we de volgende dag wilden overschrijden. Onderaan de wand kwamen zowel de eerste echte zonnestralen, als de eerste mensen (behalve wijzelf dan) in de vallei, en werd de betovering verbroken. We gingen ons nu nuchter en serieus voorbereiden op een paar honderd meter ijs. Omdat we ervan uitgingen, dat we niet al te lang met deze wand bezig zouden zijn, en het weer zich vrij stabiel liet aanzien, lieten we de helft van de rugzakken in een gat op de gletsjer en haastten ons verder in de richting van de wand. Na een paar honderd meter kwam Bert Maas erachter, dat hij zijn rugzak had laten staan. Het halen hiervan en een niet nader te noemen bezigheid kostten zoveel tijd, dat Bertrand inmiddels de
84
overige invitatiecursisten een geheel nieuwe Franse vocabulaire had bijgebracht, tegen de tijd dat wij ons weer bij hen voegden. De eerste paar touwlengten (45-50 graden steil) gingen dan ook onder wat gesputter en onwennig geschuifel. Maar al heel gauw keerde Bertrand z'n "sterke-verhalen-humeur" (dan is het goed, weten we nu) terug en veranderde het onwennige geschuifel in soepel glijden. Bertrand opperde plannen voor de Triolet-noordwand en hij werd met het aantal hoogtemeters enthousiaster. Ook wij rotsspecialisten uit de lage landen werden, voor zover we het niet al waren, enthousiast voor het ijs. Deze 50-58 graden steile en in redelijke condities verkerende ijswand was werkelijk uniek mooi! Ook de omgeving werkte hierbij voortdurend inspirerend. Het werd ons in ieder geval nu duidelijk, dat de indruk dat Bertrand een rotsspecialist zou zijn, volkomen vals is. Wij, als maasrots specialisten zijn dat en Bertrand koos daarom vaak veel meer rotstochten voor de invitatiecursussen. In de loop van deze cursus werd ons duidelijk wat een ijsspecialist Bertrand eigenlijk wel is. Ontwikkelde hij immers niet de poignard (een nieuw hulpmiddel in de progressie in ijs)? En bekijk zijn soepele, glijdende gang, "comme un chat" eens in het ijs! Hoe hoger we kwamen, hoe harder we gingen. Gestaag plantten we onze stijgijzerpunten in de minuscule stapjes die Bertrand voor ons had achtergelaten. Pas toen de zon ons plotseling warm bescheen, merkten we, dat het ijs afgelopen was. Nog een paar meter sneeuwen toen zag ik aan de manier waarop Bertrand een comfortabele warme rustplaats uitzocht, dat we hier wel enige tijd zouden blijven. Al gauw voegde ook het laatste cordée zich bij ons en gezamenlijk klommen we naar de top, waar briljante platte, warme stenen op ons lagen te wachten. Welk een warm en tevreden gevoel doorstroomde ons. Maar te te gauw brak het moeilijkste moment van de tocht aan: het afscheid van die verrukkelijke top, van dat heerlijke zonnebad. De afdaling leverde ons weinig problemen op en al gauw waren we op weg naar de Torino-hut, de vreemdste hut die ik ooit gezien heb! Aanvankelijk leek het een hotel, waar geen plaats meer was, maar 375 traptreedjes (door een soort transportkoker) lager, bleek de oude hut te liggen. Ook hier was aanvankelijk geen plaats, maar toen men Bertrand z'n guide-kaart zag, was er een beetje plaats; toen men ook zijn naam zag kregen we plotseling een hele zaal voor ons alleen. (Obelix zou zeggen: "rare jongens, die Italianen"). Met de wetenschap dat we onze tocht morgen met het beklimmen van 375 traptreedjes zouden beginnen, sliepen we, zeer tevreden over het resultaat van deze dag, in.
M.J. Schalkwijk
De arête du Diable Het sluitstuk van de eerste ronde zal worden de overschrijding van de Aiguilles du Diable, samen vormend de zuidoostgraat van de Mont-Blanc du Tacul. Het bijzondere van deze graat is, dat hij geheel boven 4000 meter ligt, terwijl van iedere graattoren gerappeleerd moet worden. De moeilijkheidsgraad is ruim vier, met een touwlengte vijf. Reeds jaren heeft deze tocht hoog op het verlanglijstje van de achtereenvolgende invitatiecursussen gestaan, pas nu zal hij voor het eerst doorgang vinden. Ook voor Bertrand is het de eerste keer. Wij zien met spanning onze eerste grote onderneming in het Mont-Blancgebied tegemoet. Nooit is een tocht voor mij vreemder begonnen dan deze: een zwijgende colonne zet zich 's morgens nog bij donker in beweging, over de ontelbare treden van de trap door de "mijngang" tussen de oude en de nieuwe Torino-hut. In dikke ochtendmist begint dan de mars door de Vallée Blanche. Het is opvallend warm voor dit vroege uur, geen gunstig teken. Na een uur begint de nevel op te lossen en spoedig kunnen we alle voortoppen van de Mont-Blanc du Tacul identificeren. De Grand en Petit Capucin staan als rode vuurpijlen in de morgenzon. Nog even een blik naar de Tour Ronde en dan betreden we de geheimzinnige afgelegen gletsjerketel die de passende naam "Cirque Maudit" draagt. De toegangsroute naar de Col du Diable komt geleidelijk in zicht: een ijsflank, onderbroken door blokkenterrein. Twee klimmers voor ons hebben de col al bereikt. Het is doodstil, geen zuchtje wind, en hier in de schaduw is het flink koud. Des te meer reden om snel op te rukken naar de col. De een na de ander, die z'n hoofd over de rand steekt van de messcherpe sneeuwgraat op de col, drukt z'n enthousiasme uit over het uitzicht. Snel wordt het eerste minder steile graatstuk afgelegd, dan weten we Bertrand te overtuigen van de wenselijkheid van een korte eet - en rustpauze. Groots en stralend verheft zich de Brenva-flank voor onze ogen, in dit vroege licht ziet hij er nog veel mooier uit dan gisteren vanaf de top van de Tour Ronde. Bertrand doet een humoristische vondst: een wandelstok op 4000 meter hoogte! We eten wat chocolade en biscuit, tien minuten later beginnen we aan de eerste moeilijkheden. Het graniet blijkt zeer greeprijk en ruw te zijn, het klimmen is geëxponeerd, maar niet moeilijk. We moeten even lachen, als Bert Vonk zijn touw inhangt in een haak en, als hij een paar meter hoger is, de musquetons op onverklaarbare wijze naar beneden komen zeilen langs het touw. Zoiets heet in goed klimmersjargon anno 1971 een "vage coup". Uit oogpunt van economie, en omdat Bertrand zijn schaapjes graag bij elkaar wil houden, rappeleren we allemaal langs hetzelfde touw van de eerste toren. Een paar
85
touwlengten verderop moet Bertrand op een relais wachten op de klimmers boven hem, het blijken Italianen te zijn. Hij laat het er niet bij zitten en kiest resoluut een directe variant: een schitterende "dièdre" van een volle touwlengte, die in rechte lijn naar de top van de toren voert, terwijl de normale route rechtsom loopt. Het tweede cordée, bestaande uit Bruyntjes en Vonk, volgt de Italianen over de normale route. Al spoedig echter klinken solide Franse vloeken uit de "dièdre", hij schijnt verdraaid moeilijk te zijn en bovendien hier en daar verijsd; "très, très, très dur", volgens Bertrand. Omdat ik eerlijk gezegd wel eens wil weten, wat Bertrand nu eigenlijk "très, très, très dur" noemt, en omdat ik weinig zin heb om te wachten, stel ik Marleen voor om achter het eerste cordée aan de directe variant in te gaan. De eerste helft valt mee, maar dan wordt het inderdaad buitengewoon moeilijk. Freek klimt enige meters boven me. In spannende spreidstanden vorderen we langzaam in de "dièdre". Ça va Frèque, ça va Bert?", klinkt het telkens van boven. De laatste vijf meters zijn nagenoeg verticaal, twee meter voor het einde zit in de bodem van de dièdre de laatste haak, maar het ziet er daar onmogelijk uit. Een andere mogelijkheid biedt de licht overhangende linkerwand, waarin een systeem van uiterst fijne fissures loopt. Als ik Freek vlak onder de haak bijna zie uitglijden, is mijn keuze helemaal gemaakt. Snel kom ik een paar meter hoger, totdat ik een pas moet maken, waarvan de afloop niet geheel te voorspellen is; ik moet namelijk gebruik maken van een klein steentje dat in een fissure geklemd zit. Als het zou uitbreken, zou ik een val van zes meter maken. Overziende, hoe dat de sfeer in de groep grondig zou kunnen bederven en hoe gevaarlijk een blessure onder deze omstandigheden zou kunnen worden, besluit ik Bertrand om zekering van boven te vragen. Terwijl hij bezig is die aan te leggen echter, voel ik de krachten in mijn handen snel verminderen en bovendien zal het niet eenvoudig zijn, met één hand een knoop te leggen. De adem stokt in mijn keel, dan ineens weet ik zeker dat het veiliger is om door te klimmen, vijf tellen later sta ik hijgend boven. Ik leg Bertrand de situatie uit, hij vertelt mij, dat hij die mogelijkheid door de linkerwand ook wel gezien had, maar toch de voorkeur had gegeven aan de zekeringshaak in de dièdre. "Vraiment du six", daarover zijn we het nu wel eens. Bovendien voor mij zonder twijfel het angstigste moment van de hele vakantie. De top van de toren is doorkliefd door een spleet van precies de breedte van een mens. Wat onelegant gewurm is nodig om de andere kant van die holle kies te bereiken, vanwaar een overhangend rappel van precies veertig meter in de volgende graatinsnijding leidt. We hebben nu duidelijk het "point of no return" bereikt. Een triest haakje enkele meters boven de grond getuigt van een wanhopige vluchtpoging, of misschien van een rappel met een te kort touw. Ondertussen betrekt de lucht en steekt er een koude, harde wind op. Al met al zijn we de Italianen nog niet voorbij. Bij de afdaling van de volgende toren in twee rappels stelt Bertrand hen voor om elkaars touwen te gebruiken. Eerst daalt iedereen af langs het touw van de Italianen, dan langs het speciale rappeltouw van Bertrand. Het laatste cordée neemt dan het eerste touw mee en geeft het de Italianen terug. Terwijl zij zich opnieuw aanbinden, schiet Bertrand weg en maant hij ook ons tot de grootst mogelijke haast. De laatste toren, de Isolée, kan gemakkelijk rechts omgaan worden en van die mogelijkheid maken we dan ook dankbaar gebruik. Bertrand maakt ons opmerkzaam op de zwavellucht: het onweer zal niet lang meer op zich laten wachten. Aangevuurd door nerveuze kreten van Bertrand, zetten we er een krankzinnig tempo in. Worstelend met de ademnood bereiken we de oostelijke voortop, vanwaar een zestig meter lange, vlakke firngraat naar de top voert. De lucht is nu zwanger van elektriciteit en onze pickels zijn kleine sirenes geworden. "Pas de panique, pas de panique!", schreeuwt Bertrand voortdurend tegen de wind op. Het begint plotseling hard te sneeuwen en we kunnen elkaar nauwelijks meer zien. Ergens in de buurt van de Mont Blanc slaat de bliksem in, we voelen een duidelijke schok. Happend naar adem rennen we met z'n zessen de graat over, volkomen machteloos tegenover het onweer, dat elk moment zijn vernietigend werk kan beginnen. Bertrand vindt gelukkig snel de afdaalroute, die over gladde ronde rotsen gaat, dan eindelijk komen we in vlakkere sneeuw, waarin we met de laatste adem, die we nog bezitten, zo ver mogelijk van de top weg kunnen rennen. Op mij heeft de hele gebeurtenis de indruk van een oorlogsscène gemaakt, vooral door die volstrekte weerloosheid. Een kwartier later, als we al honderden meters afgedaald zijn horen we boven ons met een doffe dreun de bliksem inslaan in de top ... De afdaling is verder kinderlijk eenvoudig, maar de vermoeidheid doet zich gelden. Door de sneeuwval is het zicht zeer beperkt, zodat bij spleten de uiterste oplettendheid geboden is. De grote spleet, waarover we ons eergisteren al zorgen hadden gemaakt, blijkt van een ladder van niet minder dan dertig meter voorzien te zijn. Als we de Col du Midi bereiken, klaart de lucht wat op. Drie van ons zijn er vóór, om te proberen het laatste baantje naar beneden te halen, de andere drie willen liever overnachten in de Cosmiques. Dan
86
blijkt echter, dat we te laat zijn voor het laatste baantje: op naar de Cosmiques dan! De hut is veranderd in een grote mierenhoop. Bertrand weet desondanks een hele gidsenkamer op de bovenverdieping voor ons te regelen. In de loop van de avond begint het opnieuw te onweren en slaat de bliksem in in de elektriciteitsleiding: het is plotseling aardedonker in de hut; wie 't eerst z'n hoofdlampje heeft! Het gerucht gaat, dat de bliksem in het Midi-baantje is ingeslagen. De volgende ochtend vernemen we ter plaatse, dat niet de bliksem, maar de begeleidende storm het ongeluk heeft veroorzaakt, waarbij een cabine met goddank maar één man van de kabel is losgeslagen. Na vijf uur wachten zonder iets noemenswaardig te eten het restaurant is ook niet open, brengt het baantje ons tot Plan des Aiguilles, de overige twaalfhonderd meter moet te voet door een vochtig, steil bos worden afgedaald. Woeste taferelen spelen zich af: groepen klimmers slingeren zich van boom tot boom. Gelukkig komen we allemaal heelhuids beneden. Rond een eenvoudige, doch voedzame maaltijd bespreken we tenslotte de verdere plannen. H.M. Maas De Arête des Hirondelles We zitten met z'n vieren mistroostig op het terras van Filippo in Entrèves: in de stralende zon, maar met de wetenschap dat Bert Maas zonder pas de Zwitsers-Italiaanse grens over zal moeten, die was namelijk in de auto van Bertrand blijven liggen. Twaalf uur, één uur, Bertrand rukt zich bijna de haren uit het hoofd van ellende, "mais c'est stupide, dis donc, c' est ridicule!" Hij vlast nog meer op de Hirondellesgraat dan wij, hij staat immers al sinds 1966, het begin van de tweede generatie invitatiecursussen op het programma. Eindelijk horen we het vertrouwde geronk van Berts scooter en zijn alle zorgen opeens vergeten. In een volkomen vakantiestemming lopen we naar boven. Bertrand gniffelt wat over "quatre blondes" die hij voor vanavond in het Bivacco Giusto Gervasutti heeft besteld. Onderweg spelen we het klaar om gedurende een poosje de route kwijt te raken; elegante II+ kletterij voert ons tenslotte via het Bivacco Fréboudze (een sardineblikje dat net tot je middel komt, en waar toch nog 2 x 3 Italiaantjes bovenop elkaar in kunnen) naar onze slaapplaats. Dit is de meest grootse uithoek van de Alpen. Een ijslabyrinth leidt naar de Col des Hirondelles. Daarboven weerkaatsen de laatste zonnestralen op het ijsveld van de Walker, waar Bert en Marleen een bivak zullen houden bij - 25 graden ... Drie uur 's nachts vertrekken we. Bertrand is woedend als hij ziet dat drie van ons met uitgevallen lampjes door de duisternis waden, wat uiteraard enig oponthoud veroorzaakt. Aan de gespannenheid van Bertrand is te merken, dat hij dit als de eerste grote tocht beschouwd. Wijzelf zien het allemaal wel zitten. Het is opvallend, hoe zorgeloos je wordt als je met z'n zessen klimt en een deel van de verantwoordelijkheid van je schouders afgewenteld is. Hetzelfde overkwam me aan de vooravond van de Salbitschijenwestgraat. 's Avonds in de "bivakschachtel" lag Han, die op kop zou klimmen in zijn dromen al te worstelen met overhangende scheuren en "seichte risse", wat dat ook mogen zijn, terwijl ik alvorens in een rustige slaap te verzinken, alleen maar kon denken aan de mooie ijswand die we naar de westgraat zouden doen. Voor mij was de Salbitschijen al gevallen. Naderhand pakte dat natuurlijk anders uit. Op de top had ik visioenen van geurige weiden met zacht, halfdroog gras en veelkleurige bloemen en van crabcocktails, terwijl Han zo dronken was van klettervreugde, dat hij de graat dubbel zag, en wel dadelijk aan de volgende serie van zes torens wilde beginnen. Dit gemijmer verhindert me niet op te merken dat Bertrand op deze gletscher een geniaal zigzagpatroon neerlegt. Steeds vinden we in gigantische ijsmuren een minder steile plek en, in spletenzones een verlossende brug. Maar nergens wordt het moeilijk. Als we bij zonsopkomst de pas bereiken, zien we pas goed door wat voor een geweldige ijsval we naar boven zijn geklommen. Op een foto van een vorige invitatiecursus zag ik naderhand vanaf de col een gesloten ijsflank naar beneden schieten. De gletschertoestand verandert hier van jaar tot jaar enorm. We buigen ons over de Franse wand om een glimp van de broertjes Timmers op te vangen, die volgens ons met dit "Grand beau" wel aan de voet van de Walkerpijler zullen staan. Later horen we dat ze op dat moment uit hun bivakzak op de Bonattipijler kropen.
87
Arête des Hirondelles op de Grandes Jorassae (M.J. Schalkwijk) Via het driehoekige ijsveld attaqueren we. De rotsklimmerij begint met een soort "Dülfer" aan een wankele plaat, die direct naar de graat leidt. Er volgen vele lengtes ideale 3e en 4e graads platenklimmerij. Het gesteente is vast, maar wat zanderig tengevolge van de enorme geëxponeerdheid aan de noorderstormen. Soms moeten we door de verijzing griezelig subtiele varianten maken, maar we bereiken toch in snel tempo de Intaglio del V, een inkeping in de overigens liniaalrechte graat. Als Hans en ik arriveren, worstelt Bertrand al met de fissure Rey, de sleutelpassage (V+) van de graat. Zachte, door een lauwe wind meegevoerde kreten vertellen van een
88
andere worsteling beneden ons: die van Marleen met een door Bertrand geniaal geplaatste nut. De beklimming van de fissure Rey verloopt als een spannende film. Bertrand kruipt onder een ijschampignon door, musquetonneert een haakje en zoekt vijf minuten naar de tweede. Dan passeert hij zuchtend en kreunend, maar toch in een soepel ritme via een hakenbatterij door een stortbeek. Het is een "ambiance pleine face nord" en mijn zelfvertrouwen slinkt snel. Het blijkt dan toch naar Maasrotsmaatstaven niet zo subtiel, maar het water dat uit onmisbare grepen in je oksels siepelt is ijskoud. Nadat ik vijf Cassinhaken ben gepasseerd stuit ik na ongeveer twaalf meter op de eerste door Rey in 1927 eigenhandig geplaatste olifantshaak. Zouden ze in die tijd toch beter geklommen hebben? Boven me klinken hamerslagen. Bertrand heeft zojuist ontdekt dat de Rey-relaishaak met een zacht rukje van de pink uit de rots getrokken kan worden. Via een aantal stevig verijsde passages bereiken we het te lange (300 m) puingedeelte van de graat. We staan inmiddels op onze benen te trillen van de honger, maar Bertrand toont zich hier een onverbiddelijke slavendrijver en tenslotte bereiken we via de totaal verrotte noordoostflank van de berg de top van Pointe Walker. We zien de plaats waar Serge Gousseault de afgelopen winter omkwam, 60 meter onder de top ... Het zijn bijna altijd kleinigheden die in deze omgeving beslissen over leven en dood. Gelukkig worden we afgeleid door een zacht gefluit. Er schiet een schaduw langs ons, en we zien hoe als een glanzende witte vogel een zweefvliegtuig enkele meters boven onze hoofden scheert. Deze middag heeft de berg niets vijandigs. Het dal van Courmayeur ligt aan onze voeten te zinderen. Twee klimmers arriveren tevreden na een bestijging van de arête de Tronchey. Op pointe Whymper zijn wat Duitsers luidkeels aan het discussiëren over hun kansen om door de papzachte sneeuw op ijs heelhuids naar beneden te komen. We besluiten af te dalen, omdat Marleen uitgerekend aan het topblok haar knie gemeen gestoten heeft, en Freek met een ontstoken blaar kampt. De afdaling is een ellende: vijf uur optimaal geconcentreerd door steile ijscouloirs en over gapende spleten. Telkens als Marleentje met haar kapotte knie een paar meter naar beneden springt, gaat de schok waarmee ze landt door ons allemaal heen. Als we eenmaal op de morene zijn is het pikdonker. We kunnen natuurlijk de hut niet vinden, dat is traditie in deze Invitatiecursus. Ik ga op een blok zitten en val acuut in slaap. Maar daar klinkt een schreeuw van Bertrand: "on l'a trouvé!" In de hut horen we dat dit de tweede bestijging van de Hirondellesgraat in 1971 was. De eerste had twee bivaks gekost. Deze wetenschap doet ons dubbel genieten van de warme bedden van de Rifugio Boccalatte. De eerste twaalf uur willen we niets meer van klimmen weten!
B.Vonk
Innominata Reeds in Holland hadden Bert en ik de Innominata-graat van de Mont Blanc hoog op ons verlanglijstje gezet. Het is een technisch niet te moeilijke maar wel zeer lange, weinig gemaakte tocht, langs de minst bekende kant van de "Witte Berg". Toen we dan ook de Rifugio Boccalatte verlieten, wisten we al min of meer wat we na de Hirondellesgraat wilden doen. Beneden gekomen gingen Bertrand en ik opvallend met de autosleuteltjes zwaaiend langs de weg staan om een lift naar het eind van het dal te krijgen, waar we de auto's hadden achtergelaten. Al gauw wist Bertrand een mini met drie Italiaanse meisjes aan te houden en na enig verwarrend gepraat mochten we ons erbij wurmen, waarna we ongeveer evenveel ruimte hadden als met z'n zessen in het Gervasutti-bivak. Drie kwartier later waren we gezamenlijk in Courmayeur en dronken we een biertje op kosten van Pelin, een vriend van Bertrand. Nadat die twee herinneringen hadden opgehaald aan de reddingsexpeditie naar Desmaison en Gousseault de vorige winter werden het weer en de tochten dankbare onderwerpen van gesprek. Pelin raadde ons aan om de volgende dag, als we met z'n vieren zouden zijn, de Voie Ottoz op de Pointe Croux (door ons spoedig de "Otto op de kruk" genoemd) te doen, een aardige oostwand van bijna 300 m, TD nogal geëxponeerd en volgens het gidsje 4 à 5 uur. Het is al vrijwel donker als we, met achterlating van Freek en Marleen, die nog niet helemaal bekomen zijn van de op de Hirondelles-graat opgelopen blessures en morgen zullen komen, op weg gaan naar de Rifugio-Franco Monzino, een hut die op de plaats van de oude Gambahut is neergezet. Alles verloopt weer in de stijl van onze invitatiecursus: op het kritieke moment raken we de weg kwijt en staan tegenover een granietmuur nog zwarter dan de nacht. Gelukkig klinkt een eindje terug een vreemd geluid tussen een koppel schapen. Het is Vonk die in een helder moment de juiste weg heeft gevonden en dat nu enigszins onduidelijk kenbaar maakt. Daarna blijkt de hut gemakkelijk te vinden te zijn. Hij is zo groot dat je er wel tegenaan moet lopen.
89
Toen we binnenkwamen leek het wel een nachtclub, een grote zaal met lachende mensen, een bar en een aantal diensters, en rond middernacht. We zijn toen maar meteen begonnen met het opbouwen van, naar later bleek, een gigantische rekening. De volgende ochtend, half negen, stralend weer; drie mensen rennen naar de voet van de oostwand van de Pointe Croux, de vierde sukkelt er slaperig achteraan. Als ook ik, een kwartier na de anderen aan de voet van de wand arriveer is alle slaap meteen verdwenen. Bertrand is in een dolle bui en wil zo snel mogelijk omhoog, van ons zal hij geen enkele tegenwerping horen. Een leuk graatje van blokken en platen leidt naar de eigenlijke wand die dan vrijwel loodrecht boven ons uittorent. De eerste lengte ervan gaat recht omhoog dan volgt een 25-meter-traverse die uitkomt in een overhangende schoorsteen. Bertrand vindt de traverse "délicat, pénible" en nog wat, maar hij zit te hoog en maakt het zichzelf erg moeilijk. Maas vindt het nogal meevallen en ook Vonk en ik passeren zonder veel moeite. De schoorsteen is er één van het Chamoniarde type, redelijke grepen en dan maar heel hard trekken. De sleutelpassage bestaat uit dertig meter weinig vertrouwenwekkende rots met een aantal haken, die op het eerste gezicht alleen nog maar antiquarische waarde lijken te hebben, maar als je je musquetons er voorzichtig inhangt blijft alles zitten. Op de laatste lengtes kunnen we Bertrand en Maas niet meer bijhouden, maar als de laatste ons op de top afvlagt blijkt dat ook wij er maar ruim 21/2 uur over hebben gedaan. Tevreden genieten we van het uitzicht met aan de ene kant de Aiguille Noire met de fantastische westwand en andere zijde de onheilspellende flanken van de Brouillardgraat. Diep onder ons ligt enerzijds de ruige Frêney-gletscher waarover gisteren vier Oostenrijkers tevergeefs getracht hebben naar de Col de Peuterey te komen en aan de westkant de Brouillard-gletscher die eveneens een slechte reputatie heeft. Als alles meezit lopen we daar vannacht overheen. Het zit echter niet mee, als om zes uur ook Marleen en Freek arriveren in de hut is de lucht betrokken en de hele avond onweert het, zonder dat het weer echt omslaat. We besluiten niet op pad te gaan. Om de tijd te doden wordt er wat aan onze rekening gebouwd. 's Morgens is het toch mooi weer en we kunnen de dag nuttig maken met het oefenen van allerlei reddingsmethoden. 's Morgens wordt er op bevel van Bertrand geslapen. Er is weg te gaan voor de 2200 m hoge Klim naar de top van de Mont Blanc. We vragen om de rekening en als de vrouw van de gardien aan het optellen slaat stijgt onze verbijstering nog sneller dan de optelsom. Resultaat 53000 lire, waar we, omdat we niet de hele nacht blijven 3000 lire vanaf praten. Iemand had me al gezegd dat de Monzino iets van een Hilton hotel had maar dat dringt nu pas ten volle tot mij door. Om tien over tien wordt Bertrand actief en zijn discipelen volgen gehoorzaam, niemand hoeft iets te eten en om half elf verdwijnen zes koplampjes in de duistere nacht. Iedereen is in perfecte conditie en er wordt van begin af aan een hoog tempo aangehouden. De tocht gaat over een morenerug westelijk van de Pointe Croux omhoog naar een geschikte plaats om op de Brouillard-gletscher te komen. Het is niet koud en de condities op de gletscher zijn zeer matig. Terwijl ieder aan de rand zijn stijgijzers aantrekt zien we een lichtflits, als ik me geschrokken omdraai zie ik dat Marleen haar fototoestel staat op te bergen (het is een uitstekende dia geworden). Over de Brouillard toont Bertrand weer zijn virtuositeit, zonder aarzelen leidt hij ons langs geweldige ijsbarrières onder de Col de l'Innominata langs naar de Col de Frêney. Voor het eerst hebben we een uitzicht op de Frêney-pijlers en we trachten de weg na te gaan die Walter Bonatti en zijn vrienden na de rampzalige mislukte bestijging van de centrale pijler terug gevolgd zijn. Van hier af moeten we langs het nieuwe Lampugnani-bivak over de Pointe Eccles (4041 m) naar de Col Eccles. We verliezen wat tijd, doordat we teveel noordwestelijk aanhouden en daardoor gedwongen worden enige lastige passages te nemen. De pas wordt gevormd door een messcherpe sneeuwgraat die aan twee zijden waanzinnig stijl afvalt. Dwars over de col hangt een vast touw, evenals naar de Frêney-zijde. Even tevoren heeft het heel licht gesneeuwd en was de lucht bijna zwart. Nu klaart het weer wat op en ook al omdat de zon aan het opgaan is, is het effect zo sterk dat we denken door te kunnen gaan. Gezekerd aan het vaste touw wordt de col overgestoken, door de loeiende wind is dit toch nog een hachelijke onderneming. Bij het beklimmen van de hierna volgende graatopbouw maakt Bertrand een belangrijke vergissing. Doordat hij zich niet voldoende georiënteerd heeft neemt hij nu een verkeerde weg. Na enkele touwlengtes zitten we hopeloos in de knoei. We proberen verschillende uitwegen maar stuiten overal op grote moeilijkheden. Na drie kwartier geeft ook Bertrand het op. Bijna op hetzelfde moment betrekt de lucht weer. In een ongelofelijk korte tijd is alles boven ons inktzwart geworden en begint het hard te hagelen. Als een paar minuten later ook nog een hevig onweer losbarst hebben we nog maar één verlangen: zo snel mogelijk naar beneden. De weg terug naar de col wordt een ware verschrikking, het zicht is vijf meter, de hagel en sneeuw dringen door alles heen. Bert Vonk ziet er voor mijn gevoel uit als een Viking met een baard vol ijs en onwillekeurig moeten we er om lachen. Vanaf de col besluit Bertrand direct naar de
90
gletscher te rappeleren, omdat hij met het nog steeds voortwoedende onweer niet over de Pointe Eccles terug wil. We maken weer dankbaar gebruik van het corde fixe, ditmaal als "abseilschlinge". Bertrand verdwijnt met de belofte veertig meter lager een relais te hakken en daarna een seintje te geven. Na enige tijd buig ik me over de rand om te horen hoe de zaken staan. Nog nooit heeft een omgeving zoveel indruk op me gemaakt. Door de wolkenflarden verschijnen de Frêney-pijlers en voor me rijst zo nu en dan de Pilier rouge du Brouillard uit de mist op. Eindelijk is Bertrand klaar en kunnen de anderen komen. Ieder die op het relais aankomt hakt een plaatsje voor de volgende. Het derde rappel eindigt onder een geweldige spleet, waar Bert Maas met een grijns die nauwelijks kleiner is dan laatste, overheen komt zetten. Een half uur later zitten we met z'n zessen in het Lampugnani-bivak geperst. Een hondenhok dat voor ons gevoel nu wel een hotel lijkt te zijn. Nadat het ergste noodweer is overgetrokken en we ons in het bivak tegoed gedaan hebben aan minstens een maand oud diepvriesbrood dalen we het eindeloze stuk over de Brouillard-gletscher af. De condities zijn meer dan beroerd, maar het moreel is niet te kraken. Om half zeven 's avonds zijn we weer in de hut, maar een kwartier later wil Marleen al weer verder naar het dal, waar alles is wat we hier boven missen, warmte, licht, eten en een gebaande weg. Dat we op weg naar beneden nogmaals verdwalen is alleen nog maar belangrijk voor de statistiek. We hebben het gehaald, we hebben de Mont Blanc in zijn meest woeste gedaante leren kennen. De expeditie is tenslotte diep in de nacht geëindigd met het opzetten van twee tentjes in het voortuintje van één der notabelen van Entrèves en met een schier eindeloze en ongestoorde slaap.
H.L. Bruyntjes
Deux Aigles Meije zuidwadn directissima Goddank werd het slecht weer in het Mont Blanc-gebied: Bertrand kon ons nu vol trots "zijn" Dauphiné laten zien, de laatste twee dagen. De weg erheen was moeilijk te vinden: De volkswagen en de scooter gingen een omweg (volgens Bertrand korter) en konden de noordzijde van de Meije zien, maar dat was alles, het werd al spoedig donker. Na elven kwamen Bert en Marleen in La Berarde aan. Het was te laat om nog naar de Chateleret te gaan, we sliepen derhalve in de jeugdherberg, op een verjaardagsneutje van Bert Vonk. Het huttepad naar de Chateleret is een zeer langzaam omhooglopend pad. Heel eigenaardig dat er midden in dat pad een stukje zand met water te vinden is, en wat struikgewas. Hier kwam de wens van dammen bouwen weer in me boven. Na in de hut thee gedronken te hebben gingen we over een steenslaggevaarlijk in een ijsplaat eindigend "couloir" naar het begin van onze route in de Deux Aigles. We lieten hier de bagage achter en begonnen aan een mooie, 3e graads klettertour, vaste rots, wel een beetje steil, maar heerlijk ontspannen. "Freek, je denkt er toch wel aan dat je voorklimt" waarschuwt Bert me. Daar ik lange tijd achter Bertrand aan geklommen heb, zou ik dat ontwend zijn. Maar niets is minder waar, je voelt je heerlijk vrij. Na in de luwte wat te hebben rondgekeken boven op de top daalden we via de normaal route weer af. Via onze bagage, gingen we in een grote boog naar de Promontoire toe, om hongerige magen te stillen. Men keek verbaasd toen we kwetsen over de rijst deden. De "wirtin" dacht dat kan nooit lekker zijn; ik doe zelf over de rijst nog wat kruiden. Heerlijk! De Promontoire rust als het ware op een pijler. Rechtdoor volg je de normale route op de Meije, voor de direttissima-zuidwand - de laatste dag van de invitatiecursus was nu aangebroken - moet je weer de pijler af. Dit kan abseilend achter de hut door een 30 meter diepe schoorsteen. Toen iedereen beneden was ontdekten we dat de sneeuw harder was dan gedacht. Zonder stijgijzers, voetballend in de sneeuw bereikten we pas na zonsopgang het beginpunt van de route. Op het Fauteuil des Allemands, komen een Franse dame en een heer midden in onze stoet. Later zullen we elkaars "abseiltouw" nog gebruiken. Even hoger komt de sleutelpassage van onze tocht: een schoorsteen die van boven verijsd is. Het duurt enige tijd voordat Bertrand er door heen is: Marleen geeft hem verscheidene malen "block". Tijdens één zo'n "block" blijkt dat de haak waar Bertrand aan hangt heel langzaam naar buiten komt. Grote schrik, maar daar heeft Bertrand al weer gemusquetonneerd over een andere haak. Hij had er niets van gemerkt. Uit de schoorsteen gekomen is het heerlijk warm in het zonnetje. Enige touwlengtes makkelijker terrein, totdat we bij een traverse naar links komen, een 5e graads passage. Maas legt Bruintjes uit dat dat puntje waar Maas opstaat vastzit aan een groot los blok. Wanneer Hans op die plek komt, zien en horen we dit rotsblok "spuugsgewijs" in de diepte verdwijnen. Vonk vertelt dat deze passage toen iets makkelijker werd. Het terrein wordt nu steeds eenvoudiger, het is zelfs mogelijk om tegelijkertijd te lopen, diagonaal rechts omhoog. Het laatste cordée haalt de achterstand snel in, en
91
gezamenlijk bereiken we de "Ausstiegstelle". Het lukt Bertrand niet om helemaal recht omhoog te gaan, hij traverseert naar rechts. Bert Maas lapt het hem wel, Hans en Bert volgen Bertrand. Even later vinden we rust op de top in een dalletje ("duinpannetje") uit de wind. Bertrand verklaart nog eens nadrukkelijk dat dit de directe "Ausstieg" was, als Vonk vraagt waarom hij die niet genomen heeft. Nog twee heren en een dame komen op de top via de normaal route en verdwijnen eerder dan wij. Bertrand wilde nog wat genieten: hij heeft al 8 maal in de zuidwand gezeten en dit is de eerste keer dat hij niet terug moest wegens slecht weer. Heel in de verte boven de Mont Blanc zag het zwart van de wolken. Hier werd het ook al donkerder. We volgden de drie voor ons, eerst abseilen, over de colgraat, op weg naar de glacier Carré. Het ging wat moeilijk over de firnvelden zonder stijgijzers, bovendien had ik mijn pickel vergeten. Maar langzamerhand halen we de Fransen in. We zouden hun lichtjes een half uur voor La Berarde hoog boven de Promontoire nog zien, toen het al donker was. Het slechte weer nadert, Bertrand spoed aan tot haast, wij lenen abseiltouwen van de Fransen die we in de schoorsteen ontmoet hebben, en zij lenen ons abseiltouw weer. Het begint te bliksemen en te onweren, te sneeuwen. Nog 50 meter boven de hut, Bertrand is met moeite bij te houden, zo haast hij zich. Nu waait het hard, het sneeuwt hard, en gelukkig daar is de hut. Nog een kleine 5 meter "abseilen" en we zijn er. Het touw laten we hangen voor Hans en Bert, die drie minuten later ook aankomen. Net op tijd. Na ons laatste eten te hebben op gegeten gaan we naar La Berarde. In het donker vinden we de weg, verliezen de weg maar vinden hem weer terug. Voordat we in het dorpje aankomen valt slaapdronken Marleen ineens op haar knieën: Wat is er? Oh niets ik ben alleen maar in slaap gevallen.
F.Fürstner
1973 Enquête invitatiecursus De Invitatiecursus gaat in 1973 niet door. Tot dit besluit is het K.N.A.V.-bestuur gekomen op grond van gebrek aan inschrijvingen. Is er geen belangstelling meer voor de cursus of zijn er te weinig serieuze candidaten? Om de meningen over deze zaak te peilen is er een kleine enquête gehouden onder een twintigtal actieve alpinisten verspreid over zoveel mogelijk centra waar studentenalpenclubs of alpinistenkringen bestaan. Het was niet de bedoeling een enigszins representatieve steekproef uit de groep van Nederlandse alpinisten te trekken, doch slechts een idee te krijgen van de heersende opvattingen bij een aantal oudcursisten (7), bij enige potentiële candidaten (7) en bij enige insiders, goed op de hoogte van de plaatselijke alpine-activiteiten en verlangens (6). In totaal werden 18 verwerkbare antwoorden ontvangen. Allereerst werd er gepeild naar het image van de cursus. Hoewel voor niet oudcursisten niet zo gemakkelijk te beantwoorden, blijkt toch de indruk verkregen via verhalen en rapportages in de Berggids, alom zeer gunstig. De cursus heeft een zeer hoog peil. De cursisten horen (of worden) tot de beste alpinisten van Nederland. De cursusgids André Bertrand is bekwaam, enthousiast, de beste voor dit doel, vrijwel niet vervangbaar, weet de deelnemers altijd weer te stimuleren tot goede prestaties etc. Aan het image van de cursus kan het dalende enthousiasme om zich op te geven niet liggen. Toch is de populariteit van de cursus gedaald. Op de vraag of de cursus nog populair is wordt 8 maal bevestigend, 6 maal ontkennend en 4 maal niet of met een vraagteken geantwoord; bijna evenveel stemmen tegen als voor. Op de vraag of de cursus in een behoefte voorziet is de stemming iets positiever: 11 maal ja, 4 maal nee, 3 maal neutraal. Men weet blijkbaar niet meer zo zeker of de cursus nog populair is, zelfs niet of er behoefte aan is; toch wordt er nauwelijks getwijfeld aan het nut van de cursus op zich; 16 maal wordt hij nuttig genoemd, 0 maal niet nuttig, bij twee onthoudingen. En met vrijwel dezelfde aantallen stemmen verklaart men zich voorstander van het blijven bestaan van de cursus (15 - 0 - 3). Zijn het organisatorische aspecten van de cursus waar iets aan moet worden veranderd, zijn er concrete wensen voor verandering, c.q. verbetering? Iedereen is het eens met de keuze van gids. Als er een vervanger - om welke reden ook - gezocht zou moeten worden, zou dat mogelijk Reinhold Messner of Hans Bergen kunnen worden. Het gebied rond Chamonix wordt als ideaal beoordeeld als enige alternatief is het Berner Oberland genoemd. Misschien zou het aantal' deelnemers 3 i.p.v. 5 kunnen zijn. Liever echter handhaven op 5.
92
De cursus zou om de twee jaar georganiseerd kunnen worden i.p.v. elk jaar. Dan zouden mogelijke enkelingen hun grote kans missen, dus proberen ieder jaar. De duur zou eventueel kunnen worden teruggebracht van 14 op 10 dagen, maar liever niet. De meerderheid is vóór de mogelijkheid ook meisjes toe te laten, maar geen jeugd. Als leeftijdsgrenzen lijken 20 en 28 jaar het beste. De selectieprocedure is goed, maar de term "invitatie" schept nog steeds misverstanden. (Vandaar ook dit stukje.) Concluderend: de cursus heeft een zeer positief image, wordt algemeen als nuttig beoordeeld, er zijn geen concrete wensen voor verandering, men rekent het bovendien tot een eer te worden geselecteerd en de (hoge) gidsenkosten komen geheel op rekening van de K.N.A.V. en toch. .. nauwelijks aanmeldingen. Zijn de geschikte kandidaten er niet of zijn er bepaalde weerstanden om zich op te geven? Als redenen voor het gebrek aan aanmeldingen worden in de enquête de volgende gegeven. 1. Weinig serieuze candidaten. In de K.N.A.V.-gelederen zijn niet elk jaar vijf nieuwe candidaten die voldoen aan de eisen voor selectie. Vooral gebrek aan alpine ervaring, met name ijservaring is een reden waarom men zich niet kan of wil opgeven. 2. Voorkeur voor gidsloos klimmen. Zij die voor de cursus in aanmerking komen, geven zich desondanks vaak niet op omdat zij prefereren zelf tochten voor te klimmen, ook al zijn die lang niet zo moeilijk als de cursustochten. Of zij zijn zo gelukkig met vrienden te kunnen klimmen die opgewassen zijn tegen dezelfde alpine moeilijkheden als Bertrand lui même. Het adagium liever iets gemakkelijker, maar op eigen gezag dan zeer moeilijk, maar achter een gids geldt overigens niet algemeen. Van de geënquêteerden geloven er 8 dat dit het geval is (waaronder veel van de potentiële candidaten), 4 geloven van niet en 6 weten het niet zo zeker. 3. Misverstanden rond het begrip invitatie. Een invitatie heeft gewoonlijk twee kenmerken: worden uitgenodigd (te komen, aanwezig te zijn) en worden vrijgehouden. Het eerste kenmerk is al jaren geleden vervallen bij de invitatie cursus men kan zichzelf uitnodigen, men wordt zelfs uitgenodigd zichzelf uit te nodigen, zichzelf te inviteren. Wordt die zelf-invitatie geaccepteerd, dan wordt men wel vrijgehouden voor de gidsenkosten, De titel Invitatiecursus is dermate ingeburgerd en heeft zo'n aparte klank gekregen, dat het jammer zou zijn die te wijzigen. 4. Onbekendheid met de voorwaarden voor deelname. Duidelijk omschreven eisen waaraan de deelnemers moeten voldoen zijn er eigenlijk nooit geweest. Toch is het wenselijk dat de kriteria voor selectie voor zover mogelijk worden vastgelegd en bekend gemaakt. Een poging hiertoe vindt u hieronder onder het hoofd "Profiel van een invitatiecursist". 5. Toch dure cursus. Hoewel alle 5 deelnemers worden vrijgehouden voor de gidsenkosten en daarmee per man een subsidie van f 750, toucheren (!), is de cursus toch niet goedkoop wegens het verblijf in dure Franse hutten en omdat Bertrand liever boter dan margarine eet, maar daarmee is de cursus toch niet duurder dan een andere cursus op Frans gebied. 6. Niet zelf gekozen gezelschap. Het typerende van de meeste cursussen is dat er op kan worden ingeschreven door mensen die elkaar niet kennen, maar wat betreft de omschreven cursuseisen vergelijkbaar met elkaar zijn. In verreweg de meeste gevallen verloopt de samenwerking uitstekend. Zij die alleen met eigen vriendjes of vriendinnetjes willen klimmen horen niet thuis in een cursus. Suggesties. Er zijn een aantal zinnige suggesties gedaan, die het bestuur overneemt of waarop het bestuur zich nader zal beraden. 1. Meer nadruk op ijstraining. Door de relatief gunstige mogelijkheden voor Nederlanders voor rotstraining in België, schiet het ijswerk - althans het niet horizontale - er wel eens iets bij in. In de Invitatiecursus zou de eerste week de nadruk meer gelegd kunnen worden op oefenen in ijs, de tweede week op het maken van grote, gemengde tochten. 2. Opleggen van verplichtingen aan Invitatiecursisten. Als wederdienst aan de K.N.A.V. en om voor zichzelf de nieuw geleerde technieken en het verhoogde peil van technisch kunnen te beproeven, zou de cursisten opgedragen kunnen worden b.v. een of twee weken te fungeren als touwleider bij de NSAC beginnerscursus of gevorderdencursus of deel te nemen aan de opleidingsweekeinden in Freyr.
93
3. Rotsvoorklimcursus. In sommige Nederlandse alpine centra bestaat er een tekort aan geoefende voor klimmers in de rotsen van België en daardoor wordt de aansluiting gemist met het moeilijker werk in de Alpen. Nuttig voor volgende jaren zou zijn een voorklimmerscursus, maar dan speciaal gericht op rotsklimmen, b.v. in de Dolomiten of in de Urner Alpen. waar ook minder ervaren rotsklimmers een opleiding kunnen krijgen specifiek gericht op het zelf voorklimmen. Deze cursus zou een variant zijn op de reeds bestaande voorklimmerscursus, die zich speciaal op gemengd terrein richt. Profiel van een Invitatiecursist De ideale Invitatiecursist is een jongen óf een meisje tussen 20 en 28 jaar en met een alpine ervaring van minstens 4 jaar, waaronder bij voorkeur een bergsportcursus • met enige ervaring op ijs en ruime ervaring met lange en zware tochten op gemengd terrein • die toe is aan of ervaring heeft met voorklimmen in moeilijk alpien terrein • die toe is aan of ervaring heeft met voorklimmen van 5de graads routes in de Maasrotsen . • behept met een (beheerst) fanatisme om twee weken lang tot het uiterste van zijn klimtechnische, fysieke en morele mogelijkheden te gaan met een positieve instelling ten opzichte van het klimmen met 4 gelijkgezinde, maar niet zelf uitgekozen alpinisten en met het idee nog wat te kunnen leren van een fameuze gids.
E.P.A. Hopster 1974
Overpeinzingen, naar aanleiding van de 10e Invitatiecursus 1974 Gids: André Bertrand. Deelnemers: Ton Couperus, Arie van Leeuwen, Ronald Naar. Deze zomer werd voor het eerst sinds de geslaagde cursus in 1971, een invitatiecursus georganiseerd. De drie cursisten waren: Arie van Leeuwen, Ton Couperus en ondergetekende. De keus van het bestuur was voor ons gunstig, omdat we in verschillende combinaties samen al verscheidene tochten in de Alpen hadden gemaakt. De eerste dagen van de cursus kenmerkten zich door slecht weer. Een harde wind en lichte sneeuwval. In deze dagen klommen we de direkte zuidwand van de Aiguille Dibona en de westwand van de Pic Nord des Cavales - twee eenvoudige rotstochten - maar het weer liet ons niet veel anders over. Op de vijfde dag klaarde het op en het bleef vanaf toen stralend weer. In de Dauphiné klommen we nog de direkte zuidwand van de Meije, inmiddels een vaste prik voor de Bertrand-cursussen. Hoogtepunt werd de tweede direkte beklimming (volgens Bertrand) van het noordcouloir van Les Bans, vooral voor Ton en Arie, die nauwelijks enige ervaring met het klimmen in ijs hadden. Veel jaren terug had André Bertrand ook de eerste beklimming op zijn naam gezet. Daarna vertrokken we naar de Mont Blanc met de vaste gedachte in ons achterhoofd eindelijk een "grote onderneming" te kunnen maken. Tijdens de lange rit naar Chamonix waren het voornamelijk de woorden "Voie des Suisses" en "Peutereygraat", die het gesprek beheersten. De condities in het gebied waren optimaal. Latere gesprekken met onder andere Britse en Franse klimmers vertelden over recordtijden op de grote Mont Blanc-routes en in de "Noordwanden van Argentière". Voor ons werd het allemaal anders. Bertrand besloot geen grote tochten te maken. En zo kwamen we terecht - net als vrijwel alle voorgaande invitatiecursussen - in uitgeklommen tochtjes als de Midi-zuidwand, de Cosmiquespijler, de Saulland op de Pic Alphonse Rey en de laatste dag kon ik, omdat Arie en Ton naar huis moesten, met Bertrand toch een ijstocht maken. Een héél kleintje maar. Vanuit de Cosmiqueshut de noordwand van de Tour Ronde. Bertrand, geïrriteerd door de vele klimmers in de wand en door het in zijn auto laten liggen van al zijn ijsklimmateriaal, besloot eindelijk in te gaan op opmerkingen van mijn kant over het "doorsprinten" van een ijswand: het werd een uur en vijftig minuten vanuit de hut. Het verloop van de cursus heeft me wel aan het denken gezet. Voor mij, en ik geloof ook voor Ton en Arie, was het een desillusie., De redenen zijn er veel. Bertrand is een stuk ouder sinds 1966, ten tijde van de eerste cursus. Ondanks het feit, dat hij in vergelijking tot veel andere gidsen sympathiek mag worden genoemd, en dat hij door zijn bekendheid in frankrijk veel belangrijke zaken voor zijn cursisten gedaan weet te krijgen, is het tempo en ook in zekere mate de lust voor erg grote tochten eruit. Daarnaast heeft het idee van de invitatiecursus zich ondanks alle ontwikkelingen - vooral uit sociaal oogpunt - in het Nederlandse Alpinisme niet aangepast. Sinds het ontstaan van de cursus in de vijftiger jaren ten tijde van de Andesexpedities van Egeler en De Bóoy is er veel veranderd. De
94
groep vanh extreme klimmers is erg verbreed. Ook kunnen mensen die het minder goed hebben financieel gezien eerder tot het bergklimmen komen. Tegenover veelal academici van de K.N.A.V. heeft zich vooral bij de NBV een ontwikkeling voorgedaan, die het ook voor arbeiders mogelijk maakt tot het alpinisme te komen. Maar het is nog lang niet alles. Deze sociale wending heeft zich ook doorgevoerd in de "alpiene opvoeding". Voor veel mensen zijn de cursusgelden van de K.N.A.V. en ook van buitenlandse bergsportscholen te hoog. Gevolg is een vroeg zelfstandig gaan klimmen, gidsloos dus. Met veel vallen en opstaan krijgt men op deze wijze het alpinisme vaak onder de knie. Dat bleek afgelopen zomer bij het ongeluk op de Lenzspitze weer. Een ontwikkeling als deze heeft bij de NBV geleid tot het oprichten van een "hoogtoeristengroep"; een gunstige ontwikkeling, dacht ik, om veel goede klimmers, die aanvankelijk door zowel geografische als sociale plaatsing in Nederland moeilijk met elkaar in contact kwamen, bij elkaar te brengen. Bij de K.N.A.V. is deze ontwikkeling achtergebleven en dat is deze zomer bij de invitatiecursus sterk omhoog gekomen. De reden, die in de Bergflits van januari werd aangegeven, namelijk: "De drie invités van het jaar 1974 waren zo scherp geselecteerd ... " lijkt me in zekere mate een dooddoener. Als ik de cursus van 1971 bekijk, wil ik wel opmerken, dat daar een aantal klimmers bij zaten, die klimtechnisch wel wat meer in hun mars hadden dan wij drieën. Belangrijker is het feit, dat wij drieën veelal buiten de K.N.A.V. om, zowel in de Maasrotsen als in de Alpen tot zelfstandig tochten maken zijn gekomen. Een invitatiecursus had ons moeten helpen de ervaring te geven met "grote ondernemingen". Ervaring met het klimmen in rots hadden we al. Boven alles, juist daar hadden wij een ervaren alpinist als André Bertrand niet voor nodig. Wel voor een "grote onderneming". Een traverse van de Verte; een grote tocht op de Mont Blanc; een ijswand in de Argentièreketen. En laten we eerlijk zijn. Ook veel voorgaande invitatiecursussen zijn niet aan deze tochten toegekomen. Soms was, het het weer óf de sneeuwomstandigheid, óf waren het de capaciteiten van cursisten (conditiegebrek veelal). In 1971 heeft men een poging gewaagd de Grandes Jorasses te traverseren en de Innominatagraat te beklimmen; dat is waar, maar ik geloof, dat dit jaar alles meezat: weer, omstandigheden en conditie. En toch: geen "grote ondernemingen". Een oplossing moet gevonden worden in het besteden van het subsidiegeld niet aan een peperdure invitatiecursus, die inmiddels wel achterhaald is, maar veeleer aan een eerdere opvang. Te beginnen bij enthousiaste jeugdleden. Uiteindelijk biedt het zomerprogramma voor deze groep geen ruimte. Meestal mondt het voor deze groep uit in het klimmen met mensen die twee of driemaal hun eigen leeftijd oud zijn. Vaak verschil in financiële middelen en boven alles belangstelling, Ik zeg het uit eigen ervaring. Toch heb ik uiteindelijk mijn klimvrienden onder veel oudere alpinisten gevonden, maar dat heeft andere redenen. Het gemis aan een soort "gevorderde jeugdcursus" is groot. En wat blijft, is het steeds meer toespitsen van activiteiten van de K.N.A.V. rond studenten-alpenclubs. En deze zijn vaak ontoegankelijk voor hetzij óf niet-"Corpsleden", óf niet toegankelijk voor de grote groep nietstudenten. Laat ik eerlijk zijn. Dit gemis bij de K.N.A.V. heeft een enorme ledenaanwas van de NBV mogelijk gemaakt. Wij zijn dan misschien een intieme vereniging gebleven, maar beslist géén Nederlandse Alpenvereniging met het accent op het eerste deel. Ik geloof, dat het de taak voor ons is bovenstaande te overdenken. Eind augustus heb ik het bestuur van de K.N.A.V. in een brief reeds van bovenstaande in kennis gesteld. Schriftelijk antwoord heb ik nooit ontvangen. Ook mondeling is men er in feite nooit op in gegaan. Waarschijnlijk wil het bestuur alles houden zoals het is. Een beperkte vereniging van veelal academici en studenten met geld verslindende expedities ten bate van een nog kleinere groep en een doodgebloede invitatiecursus, ook in zomer 1975. Ronald Naar . Den Haag, januari 1975
Beste Ronald, In je brief geef je uiting aan je teleurstelling over de in de zomer 1974 gehouden invitatiecursus. De cursus beantwoordde niet aan je verwachtingen c.q. aan de doelstellingen, die naar jouw mening een dergelijke cursus zou moeten hebben. De door jou geformuleerde doelstelling is overigens
95
dezelfde als die van het bestuur: "grote ondernemingen" op een niveau, waaraan de deelnemers zonder gidsen eigenlijk niet toekomen. Daarover hoeven we dus niet te discussiëren en de vraag is derhalve, of dit doel tijdens jouw cursus alsmede bij "veel voorgaande cursussen" niet is bereikt. Misschien zijn er tijdens de door jou bijgewoonde cursus niet zo veel "grote ondernemingen" verricht, maar ik vind de tochtenlijst van de cursus toch lang niet slecht! Wat betreft de in voorgaande jaren gehouden invitatie cursussen ben ik het niet met je eens, dat ook deze in vele gevallen niet aan de "grote ondernemingen" zijn toegekomen. Lees de Berggidsen er maar op na en spreek de deelnemers van vroegere invitatiecursussen.
Tot zo ver de feiten, nu de analyse daarvan. Voor zover in voorgaande invitatiecursussen niet aan de echt grote tochten werd toegekomen, was dit bijna steeds te wijten aan de condities van de routes, waardoor moest worden uitgeweken naar tochten van minder formaat. Voorts was vanzelfsprekend het capaciteitsniveau van de deelnemende groep niet in alle jaren gelijk, zodat de daaraan aangepaste tochten ook niet altijd dezelfde allure hadden. Soms was het niveau der deelnemers niet optimaal, maar de nog betere alpinisten gingen wel eens niet mee, omdat ze in de betreffende periode niet van hun werkkring weg konden, examens moesten doen of eenvoudigweg geen zin in een invitatiecursus hadden. Ook kwam het voor, dat een weliswaar technisch capabele alpinist door het bestuur werd afgewezen, omdat het onverantwoord werd geacht hem vanwege zijn jonge leeftijd of om andere redenen aan een invitatiecursus te laten deelnemen: het bestuur hanteert met veel overtuiging de regel, dat zij die wellicht klim technisch goede prestaties hebben geleverd nog niet altijd ook reeds goede alpinisten zijn. Nu de invitatiecursus 1974. Hetgeen in jouw brief gerelateerd kan worden aan de gang van zaken in deze cursus is te lezen in de eerste zinnen van alinea 2 van je brief, waarin je zegt, dat de gids André Bertrand naar jouw mening wat leeftijd en tempo betreft niet meer de geschikte gids is om een invitatiecursus te leiden. Ik vind jouw conclusie wel wat snel getrokken, want hij deed deze zomer dan toch maar de Meije-zuidwand en het couloir van Les Bans. Graag wil ik hier nog onderstrepen, dat Bertrand één van de weinige gidsen is, die bereid en in staat is met een onbekende groep zeer moeilijke routes te klimmen. Nog sterker: hij accepteert mede de verantwoordelijkheid voor één of twee achter hem klimmende cordées. Voorts bevat jouw brief een groot aantal zaken, die ik niet in relatie kan brengen met het verloop van de invitatiecursus. Toch acht ik het belangrijk om op enkele van die punten in te gaan: "Het idee van de invitatiecursus heeft zich niet aangepast aan de ontwikkelingen, welke zich vooral in sociaal opzicht in het Nederlandse alpinisme hebben voorgedaan". Hierop moge ik reageren door er op te wijzen, dat door de verbreding van de groep extreme klimmers het aantal geïnteresseerden in een invitatiecursus hoogstens groter wordt. Door de gidskosten van de invitatiecursus (momenteel f 4.000,-) voor haar rekening te nemen biedt de K.N.A.V. de zeer aantrekkelijke faciliteit om eens onder zeer goede leiding grote ondernemingen te verrichten. "Bij de NBV heeft zich een ontwikkeling voorgedaan, die het ook voor arbeiders mogelijk maakt tot het alpinisme te komen." De K.N.A.V. werpt geen enkel beletsel op voor wie dan ook om lid van de vereniging te worden, zij kent b.v. ook geen ballotage. Voorts wijs ik er op, dat de K.N.A.V. in de gelukkige omstandigheden verkeert over een aantal fondsen te beschikken, waaruit jaarlijks subsidies worden verleend. De bedoeling van die fondsen is nu juist, dat diegenen in de gelegenheid worden gesteld de bergsport te bedrijven, voor wie het anders te duur zou zijn. "De cursussen van de K.N.A.V. en ook van buitenlandse bergsportscholen zijn te duur, waardoor men vroeg zelfstandig gaat klimmen. De K.N.A.V. is bij deze ontwikkeling achtergebleven en had een aparte groepering van extreme klimmers moeten oprichten." Inderdaad zijn cursussen en tochten onder leiding van een gediplomeerde gids duur, een probleem waaraan we in de Bergflits van januari aandacht hebben geschonken. Ik ben niet van mening, dat binnen de K.N.A.V. een aparte groep extreme klimmers of zoiets dergelijks moet en hoeft te worden opgericht: het aardige is, dat de contacten tussen de enthousiaste klimmers in de K.N.A.V. langs niet geformaliseerde wegen lopen; daardoor is het nu juist een open en niet een élitaire gemeenschap. "De invitatiecursus is achterhaald". Ik mis je argumenten, waarom deze cursus achterhaald zou zijn: integendeel: je brief ademt teleurstelling over de invitatiecursus 1974, de cursus heeft dus niet aan de behoefte beantwoord, maar kennelijk bestond en bestaat die behoefte wel. Bovendien kan ik
96
me niet voorstellen, dat jij, die in de afgelopen jaren twee maal met verve voor deelname aan de invitatiecursus hebt geopteerd, nu plotseling van mening zou zijn, dat deze cursus verder maar niet meer moet plaatsvinden. "Het K.N.A.V.-zomerprogramma biedt geen ruimte aan enthousiaste jeugdleden, meestal moeten die klimmen met mensen die twee of driemaal zo oud zijn." Kijk in de zomerprogramma's en het zal je duidelijk worden, dat juist aan de jeugd zeer veel aandacht en ruimte wordt geschonken, alles flink gesubsidieerd door de K.N.A.V. Of bedoel je met "enthousiaste jeugdleden" diegenen, die al op jeugdige leeftijd tot zeer zware tochten willen komen? Dit laatste komt zeer weinig voor en wij staan er als bestuur zeer sceptisch tegenover: wij voelen bepaald niet de neiging jeugdige leden in een vroeg stadium van hun alpinistenbestaan tot prestatie-alpinisme te inspireren. "Het steeds meer toespitsen van activiteiten van de K.N.A.V. rond studenten-alpenciubs, die vaak; ontoegankelijk zijn voor : niet-corpsleden en/of niet-studenten." De studenten-alpenclubs maken een buitengewoon actief en zeer gewaardeerd onderdeel van de K.N.A.V. uit. Overigens staan vele studenten-alpenclubs open voor niet-corpsleden en zelfs niet-studenten. Ik ken velen uit deze laatste twee groepen, die zich zonder problemen in een studenten-alpenclub zijn gaan thuis voelen. Het jaarlijks door een studentenalpenclub georganiseerde chalet in de Alpen staat open voor alle jongeren, terwijl b.v. de Maasrotsen steeds eenntmoetingsplaats betekenen voor alle klimmers, studenten en niet-studenten. "Een beperkte vereniging met geld verslindende expedities ten behoeve van een nog kleinere groep." Ik wijs er slechts op, dat de vele expedities van de afgelopen jaren alle uit eigen initiatief van de deelnemers tot stand zijn gekomen en dat in alle gevallen de deelnemers zelf voor de benodigde financiën hebben gezorgd. Wel gaf en geeft de K.N.A.V. dikwijls aan deze expedities een subsidie, maar hierbij gaat het steeds om relatief kleine bedragen. Bovendien moet een deel van deze expeditie-subsidies worden besteed aan de aanschaf van materiaal, dat na afloop van de expedities in het materiaaldepot van de K.N.A.V. terecht komt, zodat ook anderen er plezier van kunnen hebben. Dat materiaaldepot heeft in de loop der jaren een zeer mooie verzameling uitrustingsstukken verworven, waarvan velen gebruik maken. Ziehier mijn reactie op, een aantal op - en aanmerkingen van jouw zijde op het beleid van de K.N.A.V.. Mocht je nog aanleiding hebben op mijn schrijven terug te komen, dan geloof ik dat we daarvoor de kostbare bladzijden van de Bergflits niet verder moeten gebruiken: laten we dan maar eens samen in de Maasrotsen gaan klimmen, ook al zal dat dan zijn met iemand, "die twee maal zo oud is als jezelf". Hartelijke groeten,
Rob Leopold, voorzitter Een reactie op "Overpeinzingen" Met gemengde gevoelens heb ik in de Bergflits no. 3 van april 1975 de lotgevallen gelezen van de laatste invitatiecursus geschreven door Ronald Naar en het antwoord van het Bestuur hierop. Ik was eigenlijk helemaal niet verbaasd over Ronald's (nogal negatieve) dankbetuiging voor de K.N.A.V.-geste van zo'n f 4000,-. Zijn reactie, instelling en mentaliteit past helemaal in het beeld zoals mij dat de laatste tijd gepresenteerd wordt (althans bij mij overkomt). Ik had hierop dan ook helemaal niet willen reageren, maar gesprekken over nieuwe invitatiecursusplannen deden mij het onbegrip in deze situatie in zien. Mijn ervaringen, die ik hier beschrijf, zijn zuiver persoonlijk en komen geheel voor mijn eigen rekening; ik wil er beslist geen algemene mening, van maken. Als voorklimmer van de USAC valt mij de laatste 2-3 jaar duidelijk een veranderde mentaliteit op bij de aankomende klimmers, die ikzelf vaak vrij moeilijk begrijpen en accepteren kan. Zowel op Maasrotsenweekenden als Alpencursussen valt een "verlaksing" van de naklimmers op, (enkele gunstige uitzonderingen daargelaten). Alles moet kant en klaar gepresenteerd worden en eigen initiatief is ver te zoeken. Het zijn de voorklimmers die veelal het vervoer regelen; eten inkopen, koken, materiaal meenemen en controleren, naklimmers indelen en ook nog voorklimmen! Ook tijdens het klimmen valt mij een "ongeïnteresseerdheid" op; zelden suggesties of vragen over aanbindtechnieken, zekeren, relais maken etc. Dit heeft duidelijk, in Utrecht, een terugslag op de voorklimmers, die zich niet meer gestimuleerd
97
voelen, waardoor weekenden sporadisch en steeds moeilijker te organiseren worden. Een dergelijke mentaliteit tref ik ook aan in Ronald's brief. Ik ben, persoonlijk van mening, dat als iemand geen eigen initiatief toont bij een cursus als de invitatiecursus, zo'n cursus niet aan hem is besteed. Dan is het inderdaad weggegooid geld. Wat betreft zijn commentaar op Bertrand, kan ik gedeeltelijk met hem meevoelen. Bertrand wordt inderdaad ouder en komt in de rotsen misschien niet altijd even goed mee. Onvergelijkbaar is daarentegen zijn ijstechniek, en daar had Ronald heel wat van kunnen leren, als hij had gewild! Eveneens zijn ervaring in het beoordelen van tochtgenoten. Ik kan Bertrand goed begrijpen, dat hij riskante tochten, waarin gebivakkeerd moet worden en waaraan enig risico is verbonden, met enige gereserveerdheid benadert (zijn ervaringen met de Peutereygraat met een invitatiecursus zullen hem zeker nog wel goed bij staan), vooral als er uit de deelnemers zelf weinig stimulans en wil om te leren komt. Ik heb zelf. ook moeite gehad hem te begrijpen en ben hem pas gaan waarderen op de Meye zuidwand, die onder zijn leiding een plezierige wandeling werd. Ik zou zeggen, Ronald, leidt zelf eens een gevorderden/voorklimmerscursus, waar jezelf de verantwoording en leiding hebt over mensen; waarop je op kritieke momenten niet kunt rekenen! Dat is heel iets anders dan soleren; weet je. Met soleren heb je alleen met jezelf, de tocht en het weer te maken; de risico's zijn daarbij veel kleiner en ook de verantwoordelijkheid en psychische belasting. Dat je dan ongezekerd klimt is maar een relatief risico, je weet immers van jezelf wat je kunt! Dat de invitatiecursus een achterhaald iets zou zijn, ik geloof dat ik op dat punt wel wat met Ronald mee kan gaan. Het aanbod van klimmers is te groot geworden dat het nog gerechtvaardigd is om zoveel geld aan zo weinig mensen te besteden. Dat de NBV dat beter zou doen, betwijfel ik; het brood bij de buren smaakt altijd beter. Het zou misschien inderdaad nuttiger zijn om dat geld in principe te steken in de opleiding van verantwoorde, zelfstandige alpinisten. Als er mensen mochten zijn, die hulp nodig hebben, om grote tochten te gaan maken, dan valt er met voldoende initiatief en inzet altijd wel iets te regelen, dacht ik. Als ik zo nog eens de brief van Ronald doorlees, dan vallen me nog enkele dingen op; je zegt dat de K.N.A.V. vooral uit "sociaal oogpunt" achter is gebleven. Als ik al die jeugdcursussen zie, middelbare scholierenkampen, USAC, NSAC-cursussen, chalets etc., etc., wist je Ronald, dat al deze dingen geleid worden op vrijwillige basis, dat je er geen cent voor krijgt en veelal nog treinreis, eten en eigen materiaal moet betalen! En hoe dacht je over het altijd gratis kunnen lenen van USAC (e.a.)-materiaal ,als je privé gaat klimmen? Dat is natuurlijk heel normaal, daar betaal je je tientje contributie voor! Maar hoeveel kost een touwen zo'n 12 musquetons? En wat doe je zelf "sociaal" in K.N.A.V.-verband? Je opmerkingen over "te hoge cursusgelden ... ", zelfs als je de zon op wilt zien gaan moet je nog vroeg opstaan! Biedt het zomerprogramma geen ruimte voor jeugdcursussen? Ik dacht dat er 2 jeugdcursussen en 2 middelbare scholierenkampen waren... Ook worden er Maasrotsen weekenden voor de jeugd georganiseerd, waaraan je als voorklimmer, je steentje kan bijdragen door voor te klimmen (ook jij!). Dat je afgeeft op de studenten-alpenclubs vind ik helemaal onterecht. Deze zijn ontstaan uit subverenigingen van het Corps, maar de meeste zijn open voor alle jongeren, vanaf na de middelbare school tot veelal over de 30 jaar (en die zijn óók geen student meer). In principe zijn dit allemaal jonge, enthousiaste klimmers, die zich in een club verenigd hebben om Maasrots weekeinde en andere activiteiten makkelijker te realiseren. Het is alleen geen reisbureau, je zult eigen initiatief moeten tonen! Je idealisme over opleiden van jeugdleden, jonge klimmers; cursussen, verbeteringen en Maasrots weekeinden. Men kun je daar zelf in praktijk brengen, in plaats van afgeven op anderen, omdat die het niet doen. Ik neem aan, dat ook jij een enquêteformulier hebt ontvangen van een groep mensen, die juist die problematiek aanpakt, waarover jij het hebt. Je ziet, het leeft bij meer mensen. Ik zou zeggen Ronald, als het niet naar je zin is, doe er dan iets aan. Ook jij bent K.N.A.V.-lid en je verwijt treft evengoed jezelf. Als je iets wilt veranderen, begin er dan zelf mee. Wat "geldverslindende expedities" betreft, heb je enig idee, hoeveel de K.N.A.V. daar in heeft gestoken? Beide expedities van afgelopen jaar, naar de Pamir en de Himalaya, hebben de K.N.A.V. minder gekost dan jullie cursus! Het valt me tegen, dat je dat niet wist: je had het makkelijk aan ons kunnen vragen! Over "achterhaald" gesproken, jouw idee dat de K.N.A.V. een "beperkte vereniging van veelal academici en studenten etc." is, dat is achterhaald. Ik hoef hier verder niet op in te gaan; Rob Leopold heeft al het nodige commentaar gegeven. Je hebt in het verleden geregeld gebruik gemaakt van cursussen, en op elke cursus las ik achteraf wel commentaar.
98
Als je zo overtuigd bent, dat het beter kan, laat 't dan een uitdaging voor je zijn om die verbetering te realiseren en help daar zelf daadwerkelijk aan mee. Er zijn nog talrijke cursussen waar voorklimmers voor nodig zijn ... ! Met afbreken alleen is nog nooit een kasteel gebouwd! Ik hoop wel dat Ronald's brief niet commentaarloos aan de commissie voor de , invitatiecursus voorbij gaat. Hééft zo'n cursus nog wel zin? Wordt er niet teveel geld aan besteed? "Selecteren" jullie wel de juiste personen? Wat is het doel van de cursus? Is dat nog wel reëel?
Marleen Schalkwijk 1979
De berggids december 1979 Fransman over 'plattelanders' André Bertrand
Onderstaand de mening van André Bertrand naar aanleiding van gestelde vragen voor het K.N.A.V. jubileumnummer, d.w.z. de complete tekst (gedeelten verschenen al in dit jubileumnummer). De vragen zijn weggelaten aangezien de antwoorden voor zich preken. Ik heb zes cursussen met Nederlandse alpinisten, georganiseerd door de K.N.A.V., mogen leiden en aan elk van die cursussen heb ik leuke herinneringen. Ik herinner me moeilijke momenten, waaraan we ons zeer verbonden voelden tegen)ver het geweldige gebergte dat plotseling hard en onmenselijk werd. Ik denk met name aan ons avontuur op de Innominata graat van de Mont Blanc toen een onweer losbarstte op de top en we een lange afdaling moesten maken onder vreselijke weersomstandigheden. Ook het bivak in de sneeuwstorm tijdens de afdaling van de Z-pijler van de Ecrins beschouw ik als een van die momenten die we zeer intensief beleefd hebben. De mooiste herinneringen zijn natuurlijk die momenten van gedachtenloos klimmen op granieten platen die ons in een rechte lijn omhoog voerden. De moeilijkste tocht die we tijdens één van de cursussen hebben gemaakt, was de a-wand van de Grand Capucin, door zijn lengte, vertikaliteit en de mooie, ononderbroken moeilijke passages. De meest gewaagde tocht was de Z-graat van de Aiguille Noire de Peuterey, vanwege de bliksem, maar deze tocht was zeer verrijkend voor onze ervaring. De mooiste tocht blijft de a-wand van de Grand Capucin omdat we geweldig weer hadden. Een van de minst geslaagde tochten was, denk ik, de Papillongraat van de Peigne, een korte, druk bezochte tocht die het slechte weer ons had opgedrongen; wel mooi maar niet leerzaam, want het succes in de bergen bestaat niet alleen maar uit het bereiken van de top maar vooral om er op eigen kracht weer vanaf te komen onder wat voor omstandigheden dan ook. Cursussen van 14 dagen, zoals dat was, lijken mij een goede formule. Rekening houdend met omstandigheden van weer en bergen moeten we aspekten van lering en perfektie in de tochten inbouwen: lange tochten, in de stijl van grote traverses met bivak, bv. zoals we hebben geprobeerd: de traverse van de Grandes Jorasses naar de Dent du Géant of de hele Peutereygraat op de Mont Blanc (de lengte was belangrijker dan de moeilijkheidsgraad). Het ideale aantal cursisten lijkt mij vijf: 5 + cursusleider = 6 - 3 cordées van 2, dat is ook het veiligst. Het verschil tussen Nederlandse en Franse alpinisten ligt in hun opvatting van het alpinisme. Beiden houden van de bergen en van het maken van tochten, maar ik geloof dat Nederlandse klimmers meer weerstand hebben en het hoofd koeler houden in moeilijke momenten en bij inspanning (ik bedoel afknijpen!). De Franse alpinisten zijn vaak te "latijns". Na zes cursuservaringen merk ik dat de cursisten, bewust van het belang van deze cursus, vooral verbetering van techniek en ervaring in het gebergte willen bereiken en niet zozeer streven naar tochten op hoog niveau. Maar zoals ik reeds zei, de moeilijkste tochten, door hun lengte en hun ernst, dragen veel bij tot grote ervaring.
99
Invitatiecursus 1974 v.l.n.r. Ronald Naar, Ton Couperus, André Bertrand, Arie van Leeuwen Het Nederlandse alpinisme is de Fransen in het begin vooral opgevallen door de klimmers in Freyr en vooral door de tochten en expedities die door Tom de Booij met Lionel Terray zijn georganiseerd. Er zit zeker vooruitgang in, wat zeer verdienstelijk is, omdat jullie uit een plat land komen (de Fransen denken alleen maar aan tulpen als het over Holland gaat). Het Nederlandse alpinisme moet doorgaan met het zich perfektioneren in het hooggebergte en voor zijn goede naam is het raadzaam om grote expedities naar de Himalaya of de Andes te organiseren. Mooie tochten toegewenst.
André Bertrand
Initiatieven na de invitatiecursussen Terray-Bertrand: periode Jean Franck Charlet 1979-1982 De Berggids december 1979: Klein Duimpje Gids: Jean Franck Charlet. Deelnemers: Guus Lambregts, Lout..., Marco Boerlage, Ruud...
Ik zit heerlijk alleen in de stilte op de gletsjer mijn dagboekje te schrijven. Gisteren zijn we teruggekeerd naar de Argentièrehut om eindelijk de Droites N-pijler te klimmen. Deze route is de laatste week een soort obsessie voor ons geworden. Bijna elke dag hebben we wel gepland in te stijgen, maar telkens was het weerbericht van dien aard dat we wegens onweer ongenoegen in het geplande bivak maar van dit plan hebben afgezien. Als laatste mogelijkheid hadden we vannacht moeten beginnen om de pijler in één dag te klimmen. Slechte weersvoorspellingen komen helaas beter uit dan de goede en het front dat gisteravond over had moeten trekken liet helaas pas vanochtend om 6.00 uur zijn laatste natte sneeuw vallen. De afgelopen nacht had dan ook het volgende verloop: twaalf uur, onweer de Droites kan niet doorgaan; half drie, het eerste alternatief de Courtes wordt wegens dezelfde reden afgelast; vijf uur het regent nog steeds waarmee ons laatste plan, een nog onbeklommen pijler op de Mt. Dolent vervalt. Dit geheel is niet goed voor het ochtendhumeur. Al ca. tien dagen hebben we alleen bijna elke dag kunnen klimmen door op het laatste moment het plan om te gooien en van de grote tocht af te zien. Vandaag kan het ongelooflijke enthousiasme en improvisatietalent van Jean Franc ons niet meer redden. Het is al zeven uur als hij met het voorstel komt de dag te vullen met het zoeken van kristallen onderin de Droites N-wand. Dit wordt met gemengd enthousiasme ontvangen, maar even later lopen we met het kompas in de hand de gletsjer over. We zetten de rugzakken aan de overkant neer en halen ons ijs materiaal te voorschijn. Bij het aantrekken van mijn stijgijzers bereikt mijn wantrouwen in schoenmakers zijn absolute hoogtepunt voor deze zomer, als de voorste helft van de zool van de schoen los flappert en de schroeven niet meer in de juiste gaatjes te prullen zijn.
100
Jean Franck Charlet Wat vloeken lucht erg op, het zakmes doet wonderen, de surbottes maken het zaakje weer enigszins waterdicht en even later loop ik dan toch J.F. achterna naar de randspleet. Deze is dit jaar erg groot en indrukwekkend. Als ik eronder sta, staat J.F. al op een onmogelijke plaats ongeveer 8 meter hoger halverwege de spleet als een bezetene in de vrijgekomen rots te hakken. Dit is zijn grote hobby (hij is de trotse bezitter van de groot - ste collectie kristallen van Chamonix) en dit jaar biedt de inmiddels erg kale Nwand misschien wel grote mogelijkheden. Op dit moment ontgaat mij de diepere zin van deze bezigheid enigszins. Waarom zou je die mooie dingen niet gewoon laten zitten in plaats van tot in eeuwigheid veroordeeld zijn tot het afstoffen van die stukjes glas op je vensterbank. Als Marco en Lout dan ook even later arriveren om met J.F. wat hoger in de wand te zoeken besluit ik maar terug te gaan naar de rugzakken. Daar is Ruud net aan het weggaan en even later zit ik heerlijk in mijn eentje naar de bergen te kijken. Toen we hier 10 dagen geleden voor het eerst langs liepen waren dit de eerste Chamonix reuzen die ik zag met verschrikkelijke noordwand en en grote pijlers. Nu laat ik me imponeren door hun pracht en voel ik me wat kinderachtig dat ik me ertussen deze immense klompen steen en ijs uk zou maken over een nacht regen. Over duizend jaar is hier nog niets veranderd. bedenk me wat ik deze zomer zal gedaan heb, ik heb niets te klagen. De laatste anderhalve week hebben we zeker niet stilgezeten, mooie tochten gemaakt en heb ik veel geleerd. Genoeg om de indruk die deze wanden op me maken te doen omslaan van :klemmend tot bijna uitnodigend. Ik krijg nog veel zin om hier volgend jaar weer te staan, maar dan wel een stuk hoger. De cursus duurt nog drie dagen maar kan voor mij niet meer stuk. Boven de rand spleet amuseren de jongens zich blijkbaar prima want nog steeds hoor ik af en toe het kloppend geluid van een steeds botter wordende ijshamer. De oogst bleek later enkele kilo's te bedragen van een kwaliteit die J.F. waarschijnlijk meteen weg zou gooien maar die wij toch graag mee naar huis zouden nemen. De gedachte aan het zwembad en ijsjes begint nu echter voor mijn onweerstaanbare vormen aan te nemen en even later loop ik tevreden de gletscher af.
Guus Lambregts
101
De Berggids october 1981 Gids: Jean Franck Charlet. Deelnemers: Marco Boerlage, Guus Lambregts, Lout... Ruud... Vat 79
Dit is de herinnering aan een dag klimplezier, ogenschijnlijk zo ontspannen en probleemloos, dat de lezer bijna vergeet, dat er sprake is van een tocht in het kader van een Invitatiecursus. De titel refereert zowel aan het jaartal van de betreffende cursus, als aan een bepaalde vloeistof. Wij krijgen de indruk, dat het klimmen met Jean Franck Charlet als gids naar meer gesmaakt heeft. Verdoofd door het vroege tijdstip sjokte ik achter de anderen aan, vervuld van een vaag gevoel van onbehagen. Ik moest rennen om Jean Franck bij te houden. Onze gids was gewend om zich, 's ochtends half zes, door een wachtende menigte naar het loket van het kabelbaanstation te ellebogen, ons de cabine binnen te loodsen - in de vorm van , ,hierlangs, special way", soms gevolgd door een achterhoedegevecht van nijdige reisleiders - en dan, boven gekomen, in looppas de "Anstieg" te beginnen. Ik was nog niet zo gewend aan dit haastige ritme, het was mijn eerste week in Chamonix. Met een paar anderen zou ik enige tijd van de luxe van een gids mogen genieten. Toen de spieren een beetje los en warm waren gelopen, werd het geploeter en gehijg minder, het verstand steeg boven nul, de blik draaide van oneindig - een grijze waas vóór mijn schoenen - naar de route die we zouden gaan volgen en de bergen om me heen, de zonbelichte Aiguille du Midi met de onnatuurlijke accessoires van de uitzichttoren en het haastig bewegende bolletje van de téléférique, en de nog donkere wanden vóór ons van de Aiguilles van Chamonix. Met een superieur gevoel van "wij pakken dat beter aan, die mensen zijn mesjogge" passeerden wij een groep wachtende klimmers, die het allemaal op de Vaucher-route hadden gemunt - het was zondag. Met het Rébuffatboek in het achterhoofd had Jean Franck gelukkig een andere tocht uitgezocht, in de westwand van de Aiguille des Deux Aigles. De stijgijzers bewezen hun gemak weer eens, toen de sneeuwsporen vervaagden en we tussen gletsjerspleten door in steeds steiler terrein ons een weg naar boven zochten. Onder aan de wand gekomen, bonden we aan in de verwachting nu de rots in te gaan, maar Jean Franck had andere plannen: de barrière van de bergschrund werd grondig en met plezier aan het ijs materiaal onderworpen en daarna ging het verder een couloir in, Jean Franck met Lout en Ruud voorop en Guus en ik als tweede cordée. Na de eerste steil-ijs-gein kreeg ik er minder trek in: boven ons klommen de anderen in redelijk tempo door, het couloir was een beetje vies en oninteressant. De hellingshoek liet het toe tegelijk door te klimmen en mijn hoop op een comfortabel relais, ingesloten door mooie lengten klimmen in vast, warm graniet, werd omgezet in een stevig balen: waar was dit nou weer goed voor, we zouden toch een rotstocht maken, op deze manier blijft daar niets van over. Guus zat een eind onder me en zorgde ervoor dat het touw vooral niet te strak hing, boven waren de anderen al angstwekkend aan het vorderen; toch weer een conditieslag, zweten, puffen, naar boven kijken: het schiet niets op; naar beneden kijken, Guus gaat veel te hard, zo gemakkelijk is het hier ook weer niet; ergernisjes: want hangt dat touw toch eindeloos in de weg, maar ook kleine pleziertjes: hij houdt me even niet bij. Naarmate het couloir steiler werd begon ik er meer lol in te krijgen, je had je pickel hier hard nodig. Op een gegeven moment ging het terrein over in een puingoot, Guus nam de leiding over en na een honderd meter stijgen en een korte traverse, stonden we eindelijk in positie voor onze rots route - van ons omdat het heel duidelijk een variant op de gidsjesversie was. Feestelijk zonnige relais, een paar honderd meter vaste rots in het vooruitzicht, dit was waar we naar hadden uitgekeken. Het terrein was niet moeilijk, het tempo navenant. Bijzonder goed was weer te merken dat wij iemand als Jean Franck in de voorhoede hadden: zeker en snel vond hij zijn weg naar boven, legde in weinig tijd de gewenste tussenzekeringen. Dat sprak te meer aan, daar hij hier wel "op niveau" van de route klom, er dus ook moeite voor moest doen. Als hij enig overzicht had over wat de komende touwlengte te bieden had - hij kende de route niet uit zijn hoofd, maar zocht meer op intuïtie - kon één van ons voorgaan. Via een paar aardige traverses kwamen we op de eigenlijke route uit, een fraai scheurensysteem dat naar de kam leidde. Geweldig was het weer om de zwaartekracht meester te zijn, inwendig juichen met het gevoel dat alles beheerst wordt, Guus dansend van plezier over de rots die zich zo openhartig vol grepen toonde,
102
dat er geen problemen waren, dat je niet de passages moest bedwingen, maar dat de rots er voor zorgde dat jij veilig boven zou komen. Toen we op de graat aankwamen, was het a! middag. Omdat gepland was vandaag nog in het dal terug te keren en het weer zich ook niet optimaal toonde, pauzeerden we alleen om ons ijsklimmateriaal aan te gorden. De iets hoger liggende top van de Aiguille des Deux Aigles latend voor wat hij was, stapten we aan de andere kant van de graat in de noordwand van de Aiguille du Plan en renden in de treden, die door anderen waren getrapt, de laatste tweehonderd meter naar het topveld van de Aiguille du Plan. Vanaf daar was de afdaling goed geregeld: wat sneeuwstappen, glijden, rennen, eerst naar de Col Supérieur du Plan en dan verder de gletsjer af naar de Réquinhut, met als enige obstakels een paar gletsjerspleten en enkele tragere cordée's. Langzaam begon het besef te groeien dat we eindelijk eens een complete en volwaardige tocht hadden gemaakt, na alle plannenwijzigingen en aan het weer aangepaste tochten. Verspreid over het pad naar beneden zagen we in een flits de Réquinhut voorbij suizen; toen wat rotsige hellingen, morenen afroetsjen en even later stonden we weer op de begane grond, de vlakte van de Glacier du Tacul. Er volgt nu nog t<en race tegen de klok en het weer om respectievelijk het treintje van Montenvers te halen en niet nat te worden - de eerste druppels, gevloek, een schietgebedje, opklaringen. Het is goed om aan het eind van de tocht de Mer de Glace af te kunnen hobbelen, alleen, in je eigen tempo, met je eigen gedachten, zonder dat het terrein veel concentratie vereist. Lopen, lopen, lopen; iets harder, Jean Franck is al niet meer te zien; iets meer naar rechts, die andere lui lopen niet zonder reden in dat afvalspoor. Onmerkbaar langzaam verschuift het panorama waar ik in beweeg; achter wordt het Leschaux-bekken met de Grandes Jorasses zichtbaar, voor me het hotel van Montenvers. De spieren zijn loom, als ik nu ga zitten word ik moe. Ik raak langzaam vol van een heerlijke onverschilligheid; vandaag tenminste wat behoorlijks gedaan, een hele dag onderweg in plaats van dat gepeuter op een halve berg; wat we verder gaan doen zien we wel, het doet er ook allemaal niet toe, we gaan nu naar beneden, lekker happen, bijtanken, we hebben het eindelijk verdiend ... struikel, boem, au, hm, dat liggen op aper ijs bevalt toch minder, beter opstaan en verder lopen, misschien wat minder slenteren en wat meer opletten. Even later loop ik, bloeddruppel end uit een venijnig schaafwondje, gelijk op met Ruud, het schijnt dat we ons moeten haasten voor het treintje, Onze voeten geven elkaar een hoger tempo aan en zetten dan een laatste sprint in. Wij worden meegevoerd en vinden de anderen bij het station al achter de drangkettingen. Als het boemelding is volgestouwd en wij ons bij deze ingeblikte massa klimmers en dagjesmensen bevinden, zakken we langzaam door het bos het dal tegemoet om ons weer op te laten nemen in de wereld van dagelijkse beslommeringen. Onbewust vele herinneringen rijker geworden kijk ik langs de stinkelde toeristen, terug op deze wel doorleefde dag.
Marco Boerlage
De Berggids october 1982 Gids: Jean Franck Charlet. Deelnemers: Pieter Hamans, Nico de Jong, Hans Lanters, Frank Merjenberg. Do you like it
Een invitatiecursus lijkt het "einde" voor iedere jonge veelbelovende alpinist(e). Toch zijn de tochten vaak zwaar, hoe getraind en ervaren de deelnemers ook zijn. Onder leiding van Jean Franck Charlet maken de deelnemers aan de in 1981 gehouden cursus een lange ijstocht door de N-wand van de Courtes. Ondanks goede zin en conditie, flink afzien! Voor de zoveelste keer draai ik me op de andere zij. Ik wil slapen maar het schijnt dat daar niets van terecht zal komen. Stil luister ik naar de slaapgeluiden van mijn andere kamergenoten, Ondanks dat ons lager totaal bezet is, blijkt iedereen behalve ik toch goed te kunnen slapen. Uit de richting van Jean Franck klinkt een tevreden gesnurk. Eerder die dag waren we met onze groep (Jean Franck Charlet, gids; Nico de Jong; Pieter Hamans; Frank Merjenberg en ikzelf) door het prachtige Argentière-bekken omhoog gelopen naar de gelijknamige hut. De morgen en de voormiddag hadden we besteed aan een leuke korte klim en de resterende uren van dit etmaal wilden we liever benutten om vast de nodige energie op te slaan voor de geplande klim van morgen: Les Courtes N-wand, Voie des Suisses. Lange naam voor een lange ijstour. En daar lig ik dan onder mijn warme dekens. Nog steeds geen oog dichtgedaan. Liever nu al beginnen, dan nog wachten op het verlossende weksignaal van de gardien. Om 24.00 uur is het dan eindelijk zover. Alle zorgen zijn verdwenen. Zelfs het weer, dat de voorafgaande tijd zo slecht was geweest, heeft zich aan zijn afspraak gehouden. Buiten fonkelen de sterren aan de hemel en het is iedereen duidelijk dat het vandaag een goede dag wordt voor onze tour. En dan beginnen ook al meteen de moeilijkheden.
103
Nauwelijks heb ik een stap buiten de hut gezet of ik merk dat het erg lastig is om je hoofdlampje te laten branden zonder dat je het daarbij behorende batterijhuis bij je hebt. Shit! Dat ik nu juist op dit moment dát vergeten ben. Maar niet lang getreurd. "Invitatie" lijkt niet voor niets zoveel op "inventief". Met een losse reservebatterij gaan we het probleem te lijf en hoef ik de situatie niet langer donker in te zien. De toeloop naar de wand verloopt zoals zovele, behalve dan dat ik moet vermelden dat door de krachtige batterij van Jean Franck mijn zo zorgvuldig gerepareerde lampje kapot springt. Grof vloekend vervolg ik mijn weg, maar niet voor lang. Want plotseling zie ik wat uit de sneeuw steken. Bij nadere inspektie blijken het een gebroken pickel en, hoe gek het ook moge klinken, een complete hoofdlamp te zijn. Vreugde alom, vooral ook als blijkt dat hij nog prima functioneert. Maar alweer schijnt me het lot niet gunstig gezind te zijn. Bij het aanbinden voor de bergschrund begeeft mijn lichtje het voor de tweede maal. Nu is het "endgültig", er valt niets meer te fantaseren. Jean Franck neemt Piet er en Frank aan het touwen Nico en ik zullen met ons tweeën klimmen. De randspleet is gemakkelijk en al gauw zijn de eerste touwlengten afgelegd. Het ijs is in een waarlijk formidabele conditie: pickel, ijsbijl en stijgijzer dringen juist genoeg door in de harde substantie en ook ijsschroeven en mephaken laten zich goed aanbrengen. Niets te klagen zou men zo zeggen. Maar dan is toch alwéér dat verdomde licht spel-(tijd)-breker. Klimmen gaat prima in het donker, ook zetten en verwijderen van schroeven, maar dan die mephaken! Het principe van inslaan en uitdraaien gaat niet op en de enige oplossing blijkt uitkappen te zijn. En doe dat maar eens zonder fatsoenlijk licht! Begrijpelijk een waar vloekfestijn.
Courtes noordwand (Nico de Jong) Maar aan alles komt een eind en zo gaat ook de nacht voorbij. Bij de eerste schemering zijn we bij de sleutelpassage van de wand. Deze wordt gevormd door een zéér steile geul van ongeveer twee touwlengten, die uitkomt op een centraal ijsveld in de wand. Dit is pas echt prachtig klimmen en met de eerste zonnestralen kijken we voldaan de passage naar beneden. Het zich boven ons uitstrekkende ijsveldje nodigt uit tot snel klimmen om de opgelopen achterstand tot Jean Franck in te halen. Dit doen we dan ook, maar het schijnt niet te helpen. Jean Franck houdt er namelijk zijn eigen ideeën op na en spuit, terwijl zijn twee touwgenoten elkaar omhoog halen de volgende lengte alvast omhoog. Af en toe horen we een schreeuw van hem naar beneden: "Do you like it 7" Voor de geruststelling roepen we een volmondig "yes" terug, maar intussen worden we wel steeds vermoeider. De warme zonnestralen maken ons loom en de achterstand op Jean Franck wordt steeds groter. Een tweede zéér steile passage die toegang geeft tot het grote topijsveld wekt weer even mijn interesse. Maar eenmaal begonnen aan het afsluitende ijsveld, vallen we ten prooi aan het monotone bewegingspatroon. Nico voelt zich steeds slechter en ook ik heb het gevoel dat ik niet optimaal functioneer. Van ver boven suizen afgebroken ijsbrokken van Jean Franck ons om de oren en ergens vang
104
ik weer het bekende "do you like it7" op. Geen zin en te moe laten we bevestigend antwoord verstek gaan. Er schijnt geen eind te kunnen komen aan het uitgestrekte ijsveld. Onze vooruitgang wordt ook nog belemmerd door zeer fijne stuifsneeuw die van bovenaf de topgraat het ijsveld afglijdt. Totale standplaatsen zijn in enkele sekonden bedekt met een dikke laag van dat spul. Voeten moeten verzet worden, omdat je anders uit de wand gedrukt wordt. Stil sta je dan daar, in die reusachtige wand.
Jean Franck Charlet in de sleutelpassage van de Voie des Suisses van de Noordwand van de Courtes (Pieter Hamans) Ver benen ons een ander cordée, ver boven ons Jean Franck, Piet er en Frank. Ze zijn al vlak onder de topgraat. En dan heb je de beslissing genomen en met een krachtige schreeuw vraag ik Jean Franck of hij op ons wil wachten totdat we aansluiting hebben. Met een brede grijns op zijn smoel, die ik van zover af wel kan zien, beantwoordt hij het ingewilligde verzoek met het bekende "do you like it?" en met al lang geen oor meer voor dit soort opmerkingen klimmen we zo snel als mogelijk omhoog. Eindelijk komen we bij ze aan. Jean Franck begint alweer: "do you like ..... Yes, yes Jean Franck , we like it, but we are tired". Hij lacht ons toe en met een "shall we continue" klimt hij de laatste lengten alweer omhoog. De genuttigde limonade doet me goed en ik voel me alweer een stuk beter. Bij Nico juist het tegenovergestelde. Slechts zeer langzaam gaat hij omhoog. Maar dan zijn we er ook. Vanaf de topgraat kijk ik voor de laatste keer de 800 meter hoge wand naar beneden. Ik voel me voldaan en de geneugten van een lekkere matras en veel drinken staan in het vooruitzicht. Maar voor het zover is moeten we nog afdalen. Via de normaal weg begeven we ons naar de Couvercle-hut. Tijdens deze afdaling gaat het steeds beter met me en zelfs de ontzettend zachte sneeuw kan me niet meer ontmoedigen. De hut is al te zien en met ferme pas zet ik koers in de richting van het beloofde (ei)-land. Nico, Frank, Pieter, Jean Franck, allen laat ik achter me liggen. Langzaam maar zeker nader ik de hut en dan, na nog een laatste klimmetje, ben ik er. Nadat ik mijn rugzak heb afgeworpen, ga ik heerlijk in het namiddag-zonnetje zitten uitrusten. De Grandes Jorasses staan er in al hun pracht en praal bij. Ik sluit even mijn ogen en dreig meteen weg te sluimeren. Als ik ze weer open, komt Jean Franck er net aan. Ik begroet hem en het welgemeende ; "did you like it?" ontglipt weer aan zijn lippen. Ik kijk hem nog eens aan en antwoord tevreden: "Yes Jean Franck , I liked it, it was a good tour".
Hans Lanters
105
1988 December Artikel in het maandblad van de Nederlandse Alpen Vereniging: Bij het heengaan de Invitatiecursus Inleiding De Invitatiecursus bestaat niet meer! Dit project, dat in 1959 *) haar eerste editie beleefde, is een stille dood gestorven. Daarmee blijven de K.N.A.V.-cursussen met een "leeg" topsportprogramma zitten. Wat is er aan de hand? Hoe is het zover kunnen komen en wat gaat er in de toekomst gebeuren? In onderhavig artikel zal er gepoogd worden dat duidelijk te maken en wordt er tevens een oproep gedaan aan jonge, ambitieuze klimmers én aan oude, ervaren "bergrotten" om mee te werken aan de opbouw van een nieuw project.
Geschiedenis Eind' 58 werd het bestuur van de K.N.A.V. geconfronteerd met een serie bijzonder tragische ongelukken van min of meer vooraanstaande ervaren klimmers. Het bestuur concludeert dat er "een lacune bestaat in de opleiding van onze jonge gidslozen" . Zich realiserende dat deze lacune niet opgevuld kan worden "zonder zware financiële offers voor onze fondsen", neemt het bestuur zich voor de "evolutie van jonge klimmers langs lijnen van geleidelijkheid te doen verlopen". Op initiatief van bestuurslid T. de Booij worden 6 jonge klimmers in staat gesteld om onder leiding van de ervaren gids Lionel Terray met hulp(!)-gids René Desmaison gedurende 2 weken tochten te maken in sneeuw, ijs en in gemengd terrein. Heel opvallend is het dat de doelstelling van destijds: het opvangen van diegenen die "zich tot meesters in de rotsen hebben opgewerkt en zich eveneens in het hooggebergte wanen", dezelfde is als de doelstelling van Primeur in 1978. Het niveau van de tochten die tijdens de Invitatiecursussen in die tijd gemaakt werden was hoog en bijna uniek in de Alpenvereniging. De tochten werden dan ook breed uitgemeten in verhalen gepubliceerd in de Berggids, soms op een najaarsreünie. Er ontstond zelfs een discussie over de vraag of men tijdens de Invitatiecursus niet te ver ging in het ondernemen van zware Alpentochten. "De grote alpiene verworvenheden van een uitzonderlijk virtuoos klimmer als André Bertrand, zijn misschien wat te snel en te heftig overgebracht op de hem toevertrouwde cursisten," schrijft Jan Saltet in het verslag van de najaarsreünie '66. Opvallend is het dat tot het jaar '72 het verslag van de Invitatiecursus als een "vaste prik" in de Berggids verschijnt en dat in de jaren daarna de werkelijke verslagen van de cursus nog maar sporadisch als interessant nieuws gepubliceerd worden. Vanaf 1974 schijnt toch wel het een en ander te zijn veranderd. Ondanks het feit dat de cursus nog steeds van zeer redelijk niveau was en dat het aantal goede en zeer goede zelfstandige klimmers in Nederland verveelvoudigde, daalde het project in aanzien. In 1975 stelt Ronald Naar voor om de gelden die het bestuur beschikbaar stelt voor de Invitatiecursus, anders te besteden. Zijns inziens was de cursus onder leiding van de "te oud geworden André Bertrand" een achterhaalde zaak en zou het geld beter besteed kunnen worden aan de eerste opvang van enthousiaste jeugdleden. In de bestuursreactie merkte Rob Leopold op dat de cursussen van de laatste jaren wel degelijk waren toegekomen aan "grote ondernemingen". Het enthousiasme voor deelname aan de Invitatiecursus is altijd in vlagen verlopen. Het was dan ook een bijna jaarlijks terugkerend .... item in de bestuursvergadering. In de jaren '80 vinden de laatste stuiptrekkingen van de Invitatiecursus plaats. In 1987 ten slotte, wordt het project definitief geschrapt.
Veranderde perspectieven Het verloop van de belangstelling voor de Invitatiecursus is dus sterk wisselend geweest. In de laatste jaren was er een duidelijk tekort aan potentiële kandidaten. Vooruitzichten op een betere en stabielere aanmelding ontbraken. Reden om een en ander definitief te annuleren. Ook de conclusies van een speciaal opgerichte commissie die zich bezighield (en nog steeds houdt) met de Invitatie-problematiek, bespoedigde de cruciale beslissing. Wat is er eigenlijk aan de hand? De rapportages van de commissie worden daarbij aangehaald.
106
De (hoofd)kern punten: 1.
Sportklimmen Het zal ongetwijfeld bekend zijn dat recente ontwikkelingen er aan hebben bijgedrag dat steeds meer klimmers hun heil zijn gaan zoeken in de lager gelegen rotsgebied en/of speciale "klimtuinen" . Mede onder invloed van o.a. nieuwe materialen, veranderde zekeringstechnieken, tactieken en her ziene opvattingen over klimstijlen, heeft het "klimspel" een scherpe wending genomen. Klimmers vergapen zich tegenwoordig a 7c+, 8a, on-sight etc. en storten zich overgave op talloze pogingen om de een andere rotsroute "zo sportief mogelijk" beklimmen. "Geheel op eigen kracht c hoog, de technische hulpmiddelen alleen beveiliging", luidt het devies. Niet dat daar iets op tegen is (integendeel) maar een en ander heeft er wel toe geleid dat de interesse voor het "alpiene klimspel" (sneeuw, ijs, losse rotzooi, "echt moe worden" ... ) sterk is afgenomen.
2.
Eenzijdige oriëntatie Binnen het wereldje van potentièle "topsportkandidaten" heerste blijkbaar de mening dat de Invitatiecursus voornamelijk op ijs/mixklimmen gericht was. Een vreemde opvatting! Een blik op de tochtenlijsten van voltooide Invitatiecursussen leert anders: er werden wel degelijk rotstochten ondernomen (zelfs tot op zeer hoog niveau). De Invitatie heeft nooit de pretentie gehad een eenzijdige cursus te zijn. Het all-round karakter wordt bevestigd door de gemaakte tochten.
3.
Zelfoverschatting Elk zichzelf respecterende klimmer zal wellicht op de hoogte zijn van het feit dat klimgevaren ingedeeld kunnen worden in 2 groepen, t.w. - objectieve gevaren: gevaren waarvan de oorzaken doorgaans buiten de mens zelf liggen (b.v. bliksem, steenslag); - subjectieve gevaren: gevaren die voortvloeien uit menselijk gedrag (b.v. slechte tochten planning, zelfoverschatting). Zonder daarbij harde feiten op tafel te kunnen leggen is de indruk ontstaan dat de moderne, ambitieuze klimmer zichzelf in bepaalde mate overschat. Een en ander heeft blijkbaar veel te maken met het onder punt 1 vermelde. In de praktijk komt dat o.a. op het volgende neer: (voorbeeld) "Nee, die Invitatiecursus heb ik niet nodig. Dat is slappe hap. Moeilijker dan V+ klimmen ze niet. Misschien heb ik wel wat weinig ervaring (ik klim pas 25 jaar) maar ik haal makkelijk 6a! De beklimming van de Gervasutti-pijler en de Petit Jorasses kan ik zelf wel, daar heb ik de Invitatiecursus niet voor nodig. Samen met mijn vriend. Die klimt zelfs 6d en is pas vorig jaar begonnen (Amstelmuurtje). Trouwens voor die cursus moet je ook nog betalen. Da's niks. Ik heb weinig geld. Ik doe het zelf, dan lukt het ook wel." (einde voorbeeld)
Als men deze punten nader beschouwt moet men onderkennen dat het type van de potentiële "topsportklimmer" sterk veranderd. is. De Invitatiecursus is eigenlijk nooit gewijzigd v.w.b. opzet of idee en heeft toch de tand des tijds doorstaan over een periode van bijna 30 jaar. Langzaam maar zeker dringt de volgende vraag zich aan ons op: "hoe is het mogelijk dat een project zó lang stand heeft weten te houden?" Een antwoord zal er niet gegeven worden daar we anders in een andere discussie verzeild raken. Misschien mogen we wél concluderen dat de Invitatiecursus een briljant basisidee had. Was dat niet het geval geweest, misschien dat een en ander al veel eerder geëindigd was. Als de perspectieven veranderen moet de cursus mee veranderen. Simpelweg het principe van vraag en aanbod: het produkt moet afgestemd zijn op de doelgroep. Daarom is de Invitatiecursus herzien en is er een nieuw project op poten gezet. De doelgroep is uitgebreid en het produkt heet "CHAMONIX RENDEZ-VOUS".
Project Chamonix Rendez – Vous CHAMONIX RENDEZ-VOUS is een alpien project dat wil inspelen op de recente ontwikkelingen binnen de bergsport. Doel is om deelnemers elkaar te laten ontmoeten op een centrale lokatie in een gecontroleerde situatie. Deelnemers kunnen zowel "nieuwelingen" als "oude rotten" zijn. De formule van het project gaat er van uit dat zich spontaan touwgroepen vormen die individueel een beklimming gaan uitvoeren.
107
De aard van de beklimming (sneeuw, ijs, sportklimroute ... ) is vrij te kiezen, zolang een en ander maar in alpien terrein plaatsvindt. De coördinatie van CHAMONIX RENDEZ-VOUS wordt geregeld door een Franse gids (+ eventueel Nederlandse begeleider) die in principe elke dag beschikbaar is door het geven van adviezen e.d. Klimplannen zullen in de regel eerst voorgelegd moeten worden aan de gids. Dit voorleggen zal vervolgens uitmonden in een advies (positief/negatief). De touwgroep beslist zelf wat zij er mee doet. Deelnemers die de stap naar geheel individueel klimmen in technisch moeilijk (alpien) terrein net te groot vinden m.b.t. een bepaalde moeilijkheidsgraad, (klim)techniek e.d., kunnen een beroep doen op de gids. Deze zal dan zelf actief meedoen aan het project. Het doel van deze begeleide tochten is om de desbetreffende deelnemers een groter gevoel/bewustzijn van veiligheid/zekerheid (mee) te geven. Hopelijk zal CHAMONIX RENDEZ-VOUS zich kunnen vestigen in een vaste accommodatie (hut, chalet alwaar gratis overnacht kan worden!) zodat de eenheid van, en de controle over de groep, het grootst mogelijk zal zijn. Kort samengevat heeft CHAMONIX RENDEZVOUS. de volgende "sterke" punten te bieden: - zelfstandigheid - eigen verantwoordelijkheid - goedkoop - eigen inbreng groot Slot De Invitatiecursus is ter ziele, een nieuw project kondigt zich aan. CHAMONIX RENDEZ-VOUS is een project dat slechts kan bestaan bij de gratie van (her)deelname van ambitieuze klimmers. Daarom wordt er óók een appél gedaan op iedereen die een ruime ervaring heeft met zware tochten in alpien terrein om zich aan te melden om zodoende samen met "nieuwelingen" én de "oude rotten" dit project een goede start te geven!
Namens de commissie CHAMONIX RENDEZ-VOUS, Hans Lanters
*)Niet naar aanleiding van de ongelukken van 1958 ben ik met de invitatiecursus begonnen. In 1953 ben ik samen met Lionel Terray begonnen om alpinisten op te leiden die geschikt zouden zijn voor deelname aan expedities naar de Himalaya . Tevens ten doel had om het gidsloos alpinisme te bevorderen
De Berggids december 1988 Gervasutti een pijler te ver.. Belevenis tijdens het Chamonix Rendez - Vous 1988 Deelnemers: Martin Abbink, Rob Alferink, Peter Boerstoel, Stephan van Egten, Robert Stieltjes ONDERDEEL VAN HET ZOMERPROGRAMMA van dit jaar was het Chamonix Rendez-Vous. Dit project vervangt de Invitatiecursus en is in 1988 met succes van start gegaan. Een groep goede Nederlandse klimmers maakte onder toezicht zware tochten in gecontroleerde situaties, met wisselende touwgroepen. Ook volgend jaar zal dit project weer plaatsvinden. De aankondiging ervan en de voorwaarden, waaraan men moet voldoen om deel te kunnen nemen, kunt u vinden in het Zomerprogramma voor 1989, door Martin Abbink Langzaam drong het tot me door dat het gekras van stijgijzers inhield dat ook aan onze nachtrust een einde zou komen. Als dit de klimmers zijn die het Seré-couloir wilden gaan doen, zou het dan al voorbij enen zijn? Een slaperige blik op het uit het dons opgeviste horloge leerde dat het al vier uur was. Snel dus Stephan gewekt, die meteen een salvo scheldwoorden afvuurde. Mijn klimmaatje Stephan van Egten heb ik deze zomer leren kennen doordat wij ons allebei voor het Chamonix Rendez - Vous hadden opgegeven. Het Chamonix Rendez - Vous is een K.N.A.V.-project dat zich volgens de Zomerprogrammaaankondiging richt op de betere alpiene-klimmers en sportklimmers, die bij voorkeur niet de meest eenvoudige routes naar de top kiezen. Aangezien zowel Stephan als ik onze routes naar de top bepaald niet eenvoudig vonden, troffen wij elkaar in deze voor klimmers zeer gunstige omstandigheden. Vanzelfsprekend hadden wij ons in het geheel niet laten leiden door de geldelijke voordelen, zoals gratis maaltijden en overnachtingen in het dal, de vergoedingen voor gebruik van hutten en zelfs kabelbaantjes.
108
We bleken wel in een grandioze klimsfeer terecht te zijn gekomen. Het enthousiasme van de deelnemers over elkaars beklimmingen stimuleerde geweldig en van rivaliteit was niets te merken. Het duurde niet lang of we hadden onder zwaar gehijg de gletsjerkom van de Col du Midi overschreden en de afdaling van de Col du Gros Rognon achter de rug. We konden nu echt naar de voet van de meest markante pijler omhoogpuffen. De tekst welke ik uit het Engelse Mont Blanc-gidsje had overgeschreven, was niet erg behulpzaam bij het zoeken naar de aanvang van de route: "Start from the glacier bay below the Diabie couloir. CLimb over a bergschrund to the foot of a narrow snow-ice gully running up right to the small gap at the lower spur supporting the central pillar ... " De "glacier bay" (de Glacier du Geant dus) waar wij doorheen liepen was behoorlijk groot en werd gevoed door vele "snow-ice gully's")! Gelukkig maar dat wij enkele avonden geleden het gevecht om de walkmans hadden onderbroken om braaf het topootje uit het Piola-gidsje over te tekenen. Nu konden we snel de gelijkenis concluderen tussen de in het topootje uitgetekende "Tour Rouge" en de boven ons schemerende contouren. De bergschrund was· hier wel wat breed, maar door de aanvang van de beklimming iets rechts van de officiële route te nemen, konden we toch nog zonder al te veel tijdverlies de gletsjer verlaten en over solide rots naar boven stormen. En stormen deed het. De pijler kende die dag meer hagelbuien van door touwen losgetrokken stenen dan wellicht ooit tevoren. Die buien werden weer afgewisseld met ware donderbuien welke de vertaling vormden van de blijdschap der touwgenoten over elkanders steniging. Spannende touwlengtes volgden elkaar op zonder dat er ook maar eentje gelijkenis met het topootje toonde. Het grote zoeken naar het vinden van een aanknopingspunt met de juiste route was begonnen. Touwlengte na touw I engte tuurden we gespannen naar kamins (was dat niet de kloof uit de vijfde lengte?) en dakjes (was dat niet het markante dak van de zevende of van de negende touwlengte?) Het bleek ook vervelend om hangend aan één hand te moeten concluderen dat de door het gidsje geadviseerde uitklim van het vermeende dakje alleen met hulp van snellijm mogelijk zou zijn. Frustratie en tijdverlies alom, wat nog versterkt werd doordat Stephan klimmers ontdekte die niet beneden ons de pijler opgingen, maar het couloir langs de pijler bestegen om dan hoger de pijler op te gaan. "Dat zijn geen echte alpinisten",zeiden we tegen elkaar, "wij klimmen de Gervasutti pijler tenminste integraal " Enkele touwlengtes later stonden we voor een acht meter hoge loodrechte wand met bovenin over de volle breedte een dak van twee meter. Vol ongeloof zochten we de wand af op gaatjes, treedjes, greepjes of een verborgen haak. Eerst nog blikken omhoog, maar daarna ook rechts of links omlaag voor eventuele abseils. Een routevervolg zagen we niet, wel klimmers op de pijler aan de linkeroverkant! Een paar touwgroepen klommen daar vlot door. Een bestudering van het terrein volgde, en ja hoor, "hun" pijler begon wel met een diagonale spleet naar links naar de pijlerkant om verder te gaan met een loodrecht couloir, enz., enz. Nom du nom du Ju nog an toe! ZIJ zaten op de Gervasutti-pijler en WIJ sukkels in het brokkelige terrein van de Boccalattepijler beneden de aanvang van de officiële route. Teleurgesteld daalden we af. Twee uur later was de tent op de Col du Midi leeggeruimd en weer wat later was ook het drukke kabelbaantje achter de rug. Nilets was echter zo erg als de smaad en de blamage welke tijdens het avondeten over ons heen gingen. Er waren veel deelnemers aan Chamonix Rendez-Vous beneden en er kon dus volop gelachen worden, zij het dan door de anderen iets luidruchtiger dan door ons. Ook JeanFranc toonde enige verbazing, maar deze maakte snel plaats voor nieuwsgierigheid, toen wij de glasheldere rookkristallen en roze kwarts toonden die we op de pijler gevonden hadden. De deelnemers van Chamonix Rendez - Vous zijn goede Maasrotsenklimmers of hebben al enkele zwaardere alpentochten gedaan. De inschrijvers op dit onderdeel van het Zomerprogramma worden uitgenodigd voor een bijeenkomst, waar de leiding vertelt over de opzet van het project en iedereen aan de tand voelt over het opgestuurde "klim curriculum vitae". Degenen die geselecteerd zijn ontvangen spoedig na die bijeenkomst bericht, waarna dan meestal de gezamenlijke klimweekenden ter voorbereiding elkaar snel opvolgen. Het onderkomen in Chamonix is een gezellige étage in een chalet. Daar treffen de deelnemers elkaar als ze in het dal zijn. De leiding bestaat uit ervaren Nederlandse klimmers. Iedere deelnemer schrijft zijn tochtwensen in een schrift en het vinden van een klimmaatje gaat dan vanzelf. Er wordt op die manier voortdurend van samenstelling gewisseld. De leiding vraagt om van de gekozen route een gedetailleerde tijdsplanning te maken. Met de van de invitatiecursus bekende gids Jean Franc Charlet worden de routes besproken en' vaak komen er van die kant nog adviezen over de condities. Maar de deelnemers moeten zelf weten wat ze met die informatie doen. De dag na de terugkomst van het debacle gingen we weer omhoog, nu echter met nog drie
109
enthousiastelingen erbij, Rob Alferink, Peter BoerstoeI en Robert Stieltjes, die een aparte touwgroep vormden. De tent stond nog in ongerepte staat op de Col du Midi en de voorraad chocolade was nog niet geheel geplunderd ondanks het feit dat de tent door Engelsen gebruikt was. De volgende nacht stonden we tijdig buiten de tent, wekten onze drie companen en vonden nu wel de voet van de juiste pijler! In tegenstelling tot het onderste gedeelte van de Boccalatte-pijler, bestond de route geheel uit vaste rots, zij het dan dat bij de aanvang van de beklimming een stel Italianen (hoe kon het ook anders) er toch in slaagden een rotsblok ter grootte van een 3-zitsbank naar beneden te laten komen. De woordenwisseling die dit boven ons opleverde, was kort, heftig en vooral erg Italiaans, zodat we niet geheel konden mee genieten. De route was lang en mooi: 23 touwlengtes in vierde en vijfde moeilijkheidsgraad met een zesdegraads sleutelpassage, waarvan het grootste probleem was dat de wrijvingsschoentjes niet voldoende bescherming boden tegen de kou van de sneeuw op het relais waarop je stond te bibberen. Gesterkt door de wetenschap dat we nog niet de grootste sufferds uit de bergen waren en dat de eer van het Chamonix Rendez-Vous wederom gered was, spoedden Stephan en ik ons weer naar het dal, de gedachten vol van volgende spannende beklimmingen. Tot slot een goed overzicht van de ontwikkeling van het gidsloze alpinisme na de Tweede Wereldoorlog: artikel in de Hoogtelijn van 2002 van Robert Eckhardt Toen ik twaalf was kende ik de alpiene klassiekers uit de Larense jeugdbibliotheek bijna uit m'n hoofd. Dat was niet zo moeilijk, want er stonden er maar een paar, zoals het onvermijdelijke boek De Witte Spin van Heinrich Harrer en De verovering van de Annapurna van Maurice Herzog. Eén boek was door een Nederlander geschreven: Kees Egelers Naar onbestegen Andes toppen. Het gaat over een expeditie in 1952 naar de Cordillera Blanca in Peru. Ik wist toen niets van klimmen en kon daarom de betekenis van de sobere stijl en de lichtgewichtaanpak nog niet begrijpen, waarin Tom de Booij, Kees Egeler en de beroemde Franse gids Lionel Terray de 6395 meter hoge Huantsán en de Pongos beklommen. De Huantsán was toen de hoogste nog onbestegen top van het ZuidAmerikaanse continent. Een paar jaar later luisterde ik ademloos naar een lezing van dezelfde Egeler. Terwijl de filmprojector snorde, vertelde hij op bedachtzame en jongensboekachtige toon over z'n tweede Andesexpeditie - in 1956 naar de Cordillera Vilcabamba. Net als in zijn boek riep hij een sfeer op, die me deed verlangen onmiddellijk met een kleine ploeg op te breken en een avontuur te beleven. De Huantsán-beklimming was de enige Nederlandse expeditie die ook buiten onze grenzen tot de verbeelding sprak - Egelers boek werd zelfs in het Engels vertaald. Niet alleen voor mij, maar ook voor iemand als Jim Curran is Naar onbestegen Andes toppen een inspiratiebron geweest, zo las ik onlangs in Suspended Sentences, from the life of a
climbing cameraman.
De Booij en Egeler inspireerden niet alleen, ze gaven ook een impuls aan het Nederlandse klimmen dat na de oorlog in een diep dal gekomen was. Dat begon al voordat de expeditie vertrok! Laat het enthousiasme van Jan Saltet in de jubileumuitgave Koninklijke Nederlandse Alpen Vereniging 1902-1977 maar eens op je inwerken: 'Vooral de eerste Andes-expeditie heeft tot de verbeelding van jongeren gesproken, daar is veel inspiratie van uitgegaan. Ik herinner mij nog de voorjaarsvergadering van 1951 in Hotel de l'Europe in Amsterdam, waarbij de plannen tot die expeditie ontvouwd werden. Hoe heb ik mij moeten bedwingen niet een vinger op te steken om te vragen of ik mee mocht. De vriendschap tussen De Booij en Terray is van groot belang geweest voor het gidsloze en het daaruit voortspruitende extreme alpinisme van Nederlanders. De Booij zette de 'Terraycursus op om veelbelovende klimmers de kans te geven zich onder leiding van topgidsen klaar te laten stomen om zelfstandig grote tochten te kunnen ondernemen. Het alpinisme werd zo ook bereikbaar voor anderen dan alleen de elite (die zich een berggids konden permitteren). De Booijs initiatief zorgde voor nogal wat commotie, want klimmen zonder gids was voor velen binnen de alpenvereniging een omstreden zaak. De eerste Terraycursus werd al in 1953 in het MontBlancgebied gehouden. Ook zullen enkele stevige ijstochten van De Booij en Terray het aanstormende talent - zoals Gerbrand van der Leek en Jan-Lucas Wansink hebben doen watertanden. Zo beklom De Booij in 1957 met Terray de noordwand van de Grosshorn. Het was de vierde of vijfde beklimming en de eerste keer dat een Nederlander een route van de fameuze Willo Welzenbach deed. En ze beklommen een keer 's nachts in zes uur de Triolet-noordwand (derde beklimming). Behalve De Booijs inspiratie en initiatief was er de uitstraling van Lionel Terray die nu nauw verbonden was met het Nederlandse klimmen.
110
GIDSLOZEN Hoewel er vóór de Tweede Wereldoorlog al Nederlanders waren die afweken van de traditie om met gidsen te klimmen, stond men, nadat in de jaren vijftig de draad weer was opgepikt, in sommige kringen nog steeds afwijzend tegenover het gidsloos klimmen. Van der Leek en Wansink zorgden in 1958 voor een doorbraak van de gidslozen, door de derde beklimming van de noordwand van de Nesthorn uit te voeren. Met deze schitterende Welzenbachroute in het Berner Oberland begon voor de Nederlanders het gidsloze extreme ijsklimmen. In datzelfde jaar verongelukte Wansink dodelijk op de Bernina-westwand. Hoe moet het nu verder met de ontwikkeling van gidsloos, extreem klimmen?, vroeg het bestuur van de K.N.A.V. zich af in 'Langs lijnen van geleidelijkheid' (de Berggids maart 1959): 'Jaar in jaar uit worden thans door jonge Nederlanders bergtochten gemaakt van een kwaliteit, die niet kan nalaten de ouderen diep respect af te dwingen, onafhankelijk van het feit of zij worden ondernomen onder leiding van een gids of dan wel gidsloos. Toch zal bij velen het gevoel van voldoening vermengd zijn met een gevoel van ongerustheid. Men stelde dan ook voor 'mede naar aanleiding van de zo droevige ongelukken [van gidslozen] van afgelopen zomer...' de Terraycursus nieuw leven in te blazen. Een doorbraak, want de cursus van 1953 was nog een privé-initiatief. Tot slot stak het bestuur een waarschuwend vingertje op: 'Ten koste van alles moet worden vermeden dat dit nieuwe plan aanleiding geeft tot ongezonde wedijver. In dat geval echter zou deze poging [het weer opzetten van de Terraycursus] om de ontwikkeling van de klimjeugd langs banen van meer geleidelijkheid te doen verlopen, averechts werken en naar de afgrond leiden...' Navrant is dat deze vermaning een sinistere dimensie kreeg in de jaren zeventig en tachtig; toen vielen er in het Nederlandse klimmen ongewoon veel slachtoffers. EIGER EN DROITES 'De 29ste augustus van deze zomer - ik had juist de 'Terraycursus' achter de rug - ontmoette ik Gerbrand in Grindelwald. Hij kwam op het idee de eerste etappe van de Lauperroute in de namiddag af te leggen, wanneer de zon uit dit wandgedeelte verdwenen en het steenslaggevaar gering zou zijn".' aldus Paul van Lookeren Campagne in 'De Lauperroute door de Eigernoordwand' (de Berggids januari 1960). Toen hij en Van der Leek in 1959 de zeer moeilijke Lauperroute deden, begon een ontwikkeling die er logischerwijs toe had kunnen leiden dat Nederlanders al in de jaren zestig de Heckmairroute op de Eiger of de CorneauDavailleroute op de Droites hadden kunnen klimmen. Dat waren toen de zwaarste ondernemingen in gemengd terrein van de Alpen! De Opmaat voor die laatste route, het Couloir Lagarde (ook op de Droites). werd in 1961 gedaan. Van der Leek en Chris Korthals Altes voerden de derde beklimming uit. Net als bij de Lauperroute ook hier weer slimme, tactische overwegingen die aangeven hoeveel ervaring er was: '".om in de namiddag het eerste traject te Beklimmen, gebruikmakend van het laatste zonlicht, om in de nacht te profiteren van de dan berouwbare sneeuw.' (de Berggids mei 1963 ·'Droites Noordwand - Couloir Lagarde').
111
Droites noordwand, Couloir Lagarde DODELIJK ONGELUK In augustus 1963 deden Van der Leek en Korthals Altes een poging de Magnoneroute op de westwand van de Dru te beklimmen - die toen nog als een van de extreemste routes in de Alpen bekend stond. In de Fissure de Demi Lune ('halve maanspleet') maakte Van der Leek een voorklimmersval. Die val werd hem noodlottig omdat daarbij de karabiner van zijn borstgordel brak (of openging) waaraan het klimtouw zat. Omdat afdalen vrijwel onmogelijk was, werd Korthals Altes na het ongeluk gedwongen de route verder te klimmen met een achterop gekomen Zwitserse touwgroep. In het 'In memoriam' (de Berggids oktober 1963) van Jan Saltet lees je tussen de regels dat de poging op de Dru het begin van het Nederlandse extreme rotsklimmen in de Alpen is: 'Dat Chris deze tocht heeft kunnen uitklimmen onder een dergelijke geestelijke druk mag tenslotte wel als bewijs dienen dat zij er tegen opgewassen waren.' Saltet speculeert nog niet wat er gebeurd zou zijn als de Dru-beklimming gelukt was en Van der Leek zich vervolgens met de hier en in de Lauperroute opgedane ervaring op bijvoorbeeld de noordwand van de Grandes Jorasses gericht had.
112
Dat Van der Leeks dood (en die van Wansink in 1958) de ontwikkeling in ijs en gemengd terrein, die op de Nesthorn en de Eiger in gang was gezet, abrupt zou afbreken, kon men toen niet voorzien. Dat drong pas tot mij door toen ik zelf extreem ging klimmen, de ontwikkelingen van nabij kon volgen en daarbij altijd belangstelling had voor de prestaties uit het verleden.
STAGNATIE Het lag in de jaren zestig voor de hand dat Nederlanders vooruitgang zouden kunnen boeken in het rotsklimmen: Freyr (de 'Maasrotsen') - waar men vrijwel het hele jaar kon trainen - lag vlakbij. Maar terwijl het rotsklimmen zich langzaam, doch gestaag begon te ontwikkelen, was er in het ijsklimmen sprake van stagnatie - er waren immers geen opvolgers voor Van der Leek en Wansink. En ondanks de ontwikkeling in het rotsklimmen haalde het niveau van de alpiene rotstochten aan het einde van de jaren zestig het niet bij dat van de eerder genoemde prestaties in ijs en gemengd terrein logisch als je beschouwt dat Van der Leek (en in iets mindere mate Wansink) een uitzonderlijk, eminent klimmer was. Ook uit de drie Terraycursussen (1959, 1960 en 1961) was niet een nieuwe garde extremen gekomen. 'Contraproductief' was hier vermoedelijk het feit dat er vrijwel alleen door gidsen werd voorgeklommen. Wél werden er veel ijswanden gedaan, maar ze waren alle minder moeilijk dan die van de Nesthorn en de Eiger. Toen kwam de dood van Terray. 'Zijn meesterschap was bepalend voor ons kunnen, zijn daadkracht bracht ons tot dingen waarvan wij vroeger slechts hadden gedroomd.' schreef Egeler in het 'In memoriam' (de Berggids oktober 1965). De Booij stopte abrupt met klimmen - met hem en Terray verdwenen de laatste inspirerende voorbeelden.
GIDS OF GIDSLOOS In Holger van Lookeren Campagnes 'De invitatiecursussen en het Nederlandse gidsloze alpinisme' (de Berggids februari 1966) lees je dat de controverse 'gids' of 'gidsloos' nog sluimert: 'Het grote nadeel van gidsloos klimmen is de dikwijls onevenredig toegenomen risicofactor.' Zijn conclusie was dat de generatie Van der Leek - Wansink te ver is gegaan. Hij kondigde aan dat - na vier zomers stilstand - in 1966 een variant van de Terraycursus, de 'invitatiecursus', gecreëerd zou worden. Van Lookeren Campagne zei het niet met zoveel woorden, maar hij sprak potentiële kandidaten enigszins vermanend toe met: 'Deze cursus moet klimmers opleveren die geen brokken maken.' Ook nu dus géén cursus om Nederlanders op het niveau Wansink - Van der Leek te brengen. Wel werd het belangrijk geacht Nederlandse voorklimmers meer verantwoordelijkheid te geven. Daarom stond de invitatiecursus onder leiding van één gids, zodat ook Nederlanders zelf moesten voorklimmen. In de verslagen van die cursussen valt het op dat er voornamelijk rotstochten gemaakt werden, nooit grote ijsroutes of gemengde tochten van het genre Lauper of Welzenbach. Logisch, want één gids had een enorme verantwoordelijkheid. De veiligheid van een touwgroep - ook al wordt daarin niet voorgeklommen door de gids - is tijdens rotstochten altijd groter dan in ijswanden of moeilijk gemengd terrein. Zo kon zich het extreme rotsklimmen van Nederlanders verder ontwikkelen een voorbeeld was in 1966 de beklimming van de Bonattiroute op de oostwand van de Grand Capucin - maar werd de achterstand in ijs en gemengd terrein die er was op Van der Leek Wansink nog steeds niet weggewerkt.
GRAND CAPUCIN-OOSTWAND Onwetend van de hierboven geschetste ontwikkelingen maakte ik (in 1967) in het Berner Oberland aan het touw van een gids m'n eerste bergtochten. Ik sloot me aan bij de Koninklijke Nederlandse AlpenVereniging (K.N.A.V.). Ik kreeg m'n handtekeningen - er werd nog geballoteerd! - en werd lid nummer 1800. Dat is kennelijk zó oud dat ik eind 2001 zoek ben geraakt in de NKBV-administratie - "Hij zal wel geen lid meer zijn," verzuchtte een medewerker. Een poosje heb ik de illusie gehad dat mijn universum uit 1800 bergsporters bestond - van de Nederlandse Bergsport Vereniging (NBV) hoorde ik pas later. Toen heette de NBV overigens nog Sektion Holland van de Oostenrijkse Alpenvereniging. Als introductie ontving ik wat nummers van de Berggids. Dat van februari 1967 was geheel gewijd aan één berg, de Grand Capucin, een naam waar ik voordien nog nooit van had gehoord.
113
Omslag De Berggids, februari 1967: Grand Capucin Oostwand De beklimming van de Bonattiroute op de oostwand van de Grand Capucin door deelnemers van de invitatiecursus van 1966 hield de gemoederen aan het thuisfront danig bezig. De commotie werd kennelijk veroorzaakt door het behoudende, traditioneel ingestelde establishment dat geen begrip had voor wat de veranderingsgezinde jonge klimmers wilden. Het artificiële, extreme klimmen in het opleidingskader van deze invitatiecursus was voor de eersten een aantasting van de zuiverheid van het klassieke alpinisme. De discussie hierover ging geheel aan de jonge Robert Eckhardt voorbij. Maar vergeten zal ik die uitgave van de Berggids niet - één berg heeft nadien nooit meer een héél nummer gevuld. En zó verhit zijn de gemoederen binnen de alpenvereniging nadien niet meer geweest. Die discussie was - ook toen al eigenlijk niet eens zo belangrijk. Nederlanders ondernamen al extreme tochten, zoals in enkele ijsroutes (bijvoorbeeld het Couloir Lagarde) en er was de dramatisch afgelopen poging op de Dru-westwand geweest. En Jan Saltet kon wel schrijven 'het blijft m.i. discutabel of de Grand Capucin Oostwand in het kader van een cursus thuishoort', maar in het In memoriam over Van der Leek (vier jaar eerder) zoek ik vergeefs naar de vraag 'mogen Nederlanders wel tochten als de Dru-westwand ondernemen?' Als die laatste route gelukt was, hadden we misschien al eerder een omstreden tocht gehad - maar Van der Leeks dood oversteeg de polemiek daarover. Bij de Capucin-verhalen ontbrak een discussie over het karakter van de route. De vraag of Nederlandse klimmers zich niet beter hadden kunnen richten op een grote, extreme route waarin moeilijk vrijklimmen domineerde, in plaats van op een voornamelijk artificiële route zoals die van de Grand Capucin, kwam niet aan de orde. André Bertrand (gids van de invitatiecursus van 1966) vond de oostwand van Grand Capucin de moeilijkste tocht van zes invitatiecursussen. Toch is het niet deze tocht, maar de invitatiecursus 'nieuwe stijl' (de 'Bertrandcursus'; 1966-1971) die richtinggevend was voor de verdere ontwikkeling van het Nederlandse klimmen. Uit deze cursussen kwam een lichting klimmers die in de jaren zeventig voor een nieuwe bloeiperiode van het extreme klimmen zou zorgen, aanvankelijk alleen in rots, later ook in ijs en gemengd terrein. EXTREEM ROTSKLIMMEN In 1971 bewezen Bert Maas en Marleen Schalkwijk dat Nederlanders in staat waren tot werkelijk grote, extreme beklimmingen. De berichten over hun dramatische, vijf dagen durende beklimming van de Walkerpijler op de noordwand van de Grandes Jorasses maakten zeer veel indruk in ons klimwereldje. De reacties waren samen te vatten met: 'Dat Nederlandse klimmers daartoe in staat zijn!' Kort daarvoor had ik nog met Bert geklommen. Ik keek erg op tegen hun prestatie maar zei tegelijkertijd: "Waarom zou ik niet ook eens zo'n wand kunnen doen?" Opvallend was dat er binnen de alpenvereniging ineens geen discussie
114
meer was over het extreme karakter van de route, zoals in 1966. Vijf jaar na de Capucin-beklimming vond nagenoeg iedereen dat in 1971 het Nederlandse klimmen volwassen was geworden. Niemand vroeg zich meer af of zo'n extreme tocht wel door Nederlanders gedaan mocht worden. Jan Saltet en Han Timmers schilderden in de jubileumuitgave Koninklijke Nederlandse Alpen Vereniging 1902-1977 een prachtig beeld van de Jaarlijkse najaarsbijeenkomst: 'De najaarsreünie van 1971 is een gedenkwaardige gebeurtenis: de leden worden vergast op dia's van verijsde rotsplaten en ijzige bivaks op de Walker [ ... ] Ditmaal geen tegenstribbelend thuisfront, maar opgewonden verbaasde stemmen, die beweren dat het gidsloos alpinisme volwassen is geworden.' Dit waren de geluiden binnen (de betrekkelijk kleine groep van) de K.N.A.V. Een dergelijke euforie zouden we bij de NBV veel later horen - namelijk pas bij de Eigernoordwand-beklimming van Ronald Naar. De belangrijkste Nederlandse klimmer aan het begin van de jaren zeventig was Han Timmers. Toen Han en zijn broer Jaap in 1970 de Badilenoordoostwand en in 1971 de Bonattipijler op de Dru deden, was dat slechts de opmaat voor beklimmingen op de Marmolata (Gognaroute) en op de Punta Tissi (PhillipFlammroute) in 1973. Timmers was daarmee de Nederlander die het dichtst bij de internationale top kwam. Immers deze twee routes golden toen in hun genre (moeilijke Dolomieten-routes) nog steeds als de allerzwaarste. Timmers kwam niet uit de school van de invitatiecursussen. In zijn verhalen en ook in die van anderen - zoals dat over het Couloir Lagarde - voel je iets van de inspiratie die uitging van het jaarlijkse 'Rassemblement International d'Alpinistes' van de Ecole Nationale de Ski et d'Alpinisme (ENSA) te Chamonix. Sla Timmers' verhaal over de Gognaroute ('I1 Sesto Grado', de Berggids oktober 1974) er maar eens op na: 'Enkele routes in 'cordée internationale' en schuimende verbroederingsacties in het alpinisten-café 'Nationale' .. .' Door die ontmoetingen met de internationale top konden bovendien Nederlandse klim prestaties eens in een breed kader geplaatst worden. Timmers zegt in datzelfde verhaal over de Marmolata: 'De nadrukkelijke aanwezigheid van deze reusachtige Dolomietenwand geeft je een ongekend gevoel van nietigheid [ ... ] we bevinden ons direct in de hoogste moeilijkheidsgraden [ ... ] Zoals in vele grote Dolomietenwanden moet je ook hier een watervalletje trotseren.' Timmers inspireerde hiermee vooralsnog niet veel Nederlanders. Ook andere, typische Dolomieten-ingrediënten zoals niet altijd vast gesteente, veel lucht onder de zolen en een gecompliceerd routeverloop waren in die dagen dermate afschrikwekkend, dat bepaalde kringen nog waarschuwden met: "Dáár moet je niet heen." En: "De Dolomieten, dat is veel te eng voor Nederlanders." Hierdoor geprikkeld togen Joyce Heckman en ik in de jaren zeventig naar de Dolomieten en maakten kennis met 11 Sesto Grado, toen de hoogste klassieke moeilijkheidsgraad.
NBV De eersten die weer het niveau Wansink - Van der Leek bereikten waren Robert Weijdert en Bernard Tellegen in 1974 met de beklimming van de Welzenbachroute op de Grosshorn. Dat was opmerkelijk voor klimmers van de Nederlandse Bergsport Vereniging. Velen (leden van de Koninklijke Nederlandse AlpenVereniging) dachten toen nog dat extreem klimmen alleen voorbehouden was aan K.N.A.V.-Ieden en dat de NBV een bergwandelvereniging was. Nog opmerkelijker was dat dit duo werd uitgenodigd om de K.N.A.V.-najaarsbijeenkomst op te luisteren. Stel je eens voor, twee onbekende NBV-ers in een bomvolle rokerige Leidse studentensociëteit, en ze lieten zien dat ze nog konden klimmen ook! Hun diapresentatie over de Grosshorn-noordwand was verpletterend. Ik zal Robert Weijdert maar eens aan het woord laten hoe het op die avond ook alweer toeging: 'Voor de pauze laat iemand klimplaatjes zien en leest wat voor uit een studentenalmanak [ ... ] De pauze wil niet eindigen, telkens wordt de voorzitter aan zijn jasje getrokken. Dan leidt hij Bernard in met nauwelijks verholen sympathie. Na de vijfentwintig minuten die de beeldenreeks duurt, laat Bernard de mensen verbijsterd achter. Vierhonderd dia's die - dan weer razendsnel, dan weer vertraagd in elkaar overvloeiend - voor hun ogen getoverd worden en die ons voor de tweede keer over de ijswand omhoog laten klimmen .. .' (vrij naar de novelle Het woeste land]. Ik weet nog heel goed hoe Frank Moll en ik vrijwel direct daarna (ik bedoel het natuurlijk in overdrachtelijke zin) naar het Berner Oberland afreisden om een 'Weijdert - Tellegen-wand' te doen en zo mogelijk dit illustere duo op een of andere ijsroute nog voor te zijn - wat ons ook lukte.
115
IJS EN GEMENGD Ook Ronald Naar (dikwijls met Bas Gresnigt) klom vervolgens in de jaren zeventig een aantal moeilijke routes in ijs en gemengd terrein. Naar heeft door z'n professionaliteit en via de daarmee gepaard gaande publicaties veel invloed gehad op Nederlandse klimmers. Een aantal van hen richtte zich op tochten van het genre Naar Gresnigt: routes die meer van je zenuwen vergen dan van je techniek. Het was technisch niet moeilijker dan pakweg tien jaar daarvoor, maar er werd geklommen met een gedrevenheid en mentaliteit die deze generatie een eigen stempel verleende: grensverleggend en steeds gevaarlijker - daarbij zijn vele slachtoffers gevallen. Met de beklimming van de Eigernoordwand in 1977 overtrof het duo Naar - Gresnigt het niveau Wansink Van der Leek. Het interessante van deze beklimming was dat toen pas het besef tot brede kring binnen de NBV doordrong dat er n ontwikkeling aan die prestatie vooraf was gaan. Dat moet ik even toelichten. Binnen de K.N.A.V. was er al 25 jaar lang discussie er extreme richtingen in het alpinisme. In De Berggids werden die richtingen onderkend en er ontstond langzamerhand een literaire traditie om beschrijven hoe controverses als 'met gids of gidsloos' en 'klassiek versus extreem' als een wig de eenheid van de alpenvereniging leken te splijten. Opvallend daarbij was dat na verloop van tijd de extreme opvattingen als vanzelfsprekend tot het gemeenschappelijke gedachtegoed gingen :horen. En altijd werd de vraag gesteld hoe het de toekomst verder moest. De inhoud van het 3V-tijdschrift De Bergvriend leek op dit terrein getuigen van een zekere loomheid. Was dat omdat de hierboven beschreven ontwikkeling zich aanvankelijk vrijwel uitsluitend buiten de NBV afspeelde? En is het waar dat wanneer zich extreme opvattingen (niet alleen in het alpinisme) aftekenen, er ook een literaire traditie ontstaat die ze, als het erop aankomt, kan beschrijven? Frappant in dit verband was de opkomst van Weijdert - Tellegen. De loomheid werd afgelegd het intellectuele vermogen om verhalen in een historische context te plaatsen was er ineens wel. Voor het eerst zagen Bergvriendlezers de naam Timmers - het besef groeide dat de NBV deel uitmaakte van een boeiende ontwikkeling ·men kwam tot de conclusie dat de Eigernoordwand-beklimming niet zomaar uit de lucht was komen vallen. In De Bergvriend van december 1978 werd die laatste beklimming door Weijdert besproken en de betekenis ervan gewogen. Maar daar bleef het bij - er was immers geen traditie, zoals in de Berggids, om processen 'langs lijnen van geleidelijkheid' te beschrijven en de vraag te stellen 'hoe het nu verder moet'. Ook ontstond er geen 'Capucin-discussie' - misschien maar goed ook. Nu kon het thuisfront Naar direct in de armen sluiten, ze hadden in één klap iemand om de volwassenheid van het klimmen mee te etaleren. Om de bovengenoemde Bergvriend recht te doen citeer ik tot slot Robert Weijdert: 'De beklimming van de Eigerwand is niet zozeer de moeite van het vermelden waard als het gaat om de tweehonderd en zoveelste beklimming, wél echter als we bezien dat het de eerste Nederlandse beklimming was. Nederlanders immers die tot in lengte der dagen voorbestemd leken de normaal route van de Matterhorn als het hoogtepunt van hun carrière te beschouwen, en die - zo werd altijd gezegd - hun handen moesten afhouden van extreme tochten [ ... ] De beklimming van de Eigerwand vormt naar alle waarschijnlijkheid het sluitstuk van een periode in het Nederlands alpinisme en het begin van een nieuwe periode. Of dat inderdaad het geval is moet over enige tijd blijken ...'
Postscriptum Op maandag 16 juli heb ik tijdens een filmmanifestatie in Chamonix, die werd gehouden ter ere van de alpine prestaties van Lionel Terray, de films van onze Andes - en Himalaya expedities mogen presenteren. Ik heb van de geledenheid gebruik gemaakt om de belangrijke rol die Lionel Terray heeft gespeeld bij de ontwikkeling van het Nederlandse alpinisme naar voren te brengen. Verheugend is dat de recensie van de avond in de Dauphiné Libéré dit op overtuigende wijze heeft weten te verwoorden: " Enfin, victoire en 1962, sur le Nilgiri, sommet dans la région de l' Annapurna, avec la première expédition franco-hollandaise montée par les deux acolytes, Terray et De Booij, qui out créé des stages de formation pour rendre autonomes les alpinistes hollandais"
Tom de Booij
Baarn, augustus 2012
116
117