De arbeidssatisfactie van de Nederlandse huisarts en de wens tot vervroegde beëindiging van het beroep.
I van Ham, H J M van der Planken, K H Groenier, J W Groothoff J de Haan
Aangeboden ter publicatie
Hoofdstuk 6
Samenvatting Doel. Het bepalen van de samenhang tussen de arbeidssatisfactie van de huisarts en de neiging om voortijdig te stoppen met de praktijk. Methoden. Via een vragenlijst werd bij 1151 huisartsen de arbeidssatisfactie en de neiging tot vervroegd beëindigen van de praktijk gemeten. Bij arbeidssatisfactie zijn op grond van een factoranalyse zes factoren onderscheiden. De neiging tot verloop werd in drie klassen verdeeld: laag, middel en hoog. Met behulp van ordinale logistische regressie werd de samenhang tussen de arbeidssatisfactiefactoren en de neiging tot verloop onderzocht met onderscheid naar leeftijd en geslacht. Resultaten: De respons bedroeg 62%. Van de respondenten wil 34% voor het 60e levensjaar stoppen. De belangrijkste voorspellers voor het moment waarop de huisarts wil stoppen met de praktijk zijn de leeftijd van de huisarts, de tevredenheid over de diensten en de tevredenheid over algemene aspecten van het werk. Dit houdt in dat hoe hoger de leeftijd en hoe groter de tevredenheid hoe lager de neiging om vroegtijdig te stoppen is. Dit geldt overigens alleen voor mannelijke huisartsen. Conclusie. De voorspellers voor de wens tot vervroegde uittreding uit de praktijk voor mannelijke huisartsen zijn de tevredenheid over de diensten, de tevredenheid over algemene aspecten van het werk en de leeftijd.
108
De wens tot vervroegde beëindiging van het beroep
Inleiding Er is veel onderzoek gedaan naar arbeidssatisfactie bij verschillende beroepsgroepen. Hierbij is gekeken naar de hoogte van de arbeidssatisfactie, naar de factoren die dit beïnvloeden en naar het verschil in arbeidssatisfactie tussen verschillende beroepsgroepen. Ook naar de arbeidssatisfactie van huisartsen is onderzoek gedaan.1 Ontevredenheid met het beroep kan, indien langdurig aanwezig, tot gezondheidsproblemen leiden voor de betrokken (huis)artsen. 2 Zo is de kans van de Nederlandse huisarts om in de loop van zijn of haar carrière burnout te raken verhoogd in vergelijking met andere beroepsgroepen.3 Verder zou onvrede van de huisarts met zijn of haar beroep een voorbode kunnen zijn van vroegtijdig stoppen en dus een versnelde afname van het aantal huisartsen in de toekomst.4,5,6,7 Uit de literatuur blijkt dat veel huisartsen al ver voor hun 65ste levensjaar uit het beroep willen treden.5,8,9,10,11 Vroegtijdig stoppen hangt samen met ontevredenheid over bepaalde aspecten van het werk, terwijl een meer dan gemiddelde tevredenheid artsen niet beschermt tegen gedachten aan eerder stoppen. Maar zelfs als artsen duidelijk ontevreden zijn over een bepaald aspect wil dat nog niet altijd zeggen dat ze weg willen uit hun werk. Wat beïnvloedt deze beslissing om vroegtijdig te stoppen? -
hoger ervaren stress (samenhangend met een lagere arbeidssatisfactie) en een slechte geestelijke gezondheid. 12
- het dienstdoen met slechts één andere huisarts en het hebben van een solopraktijk.13 - demografische, baan- en praktijk-karakteristieken.9 Er is een hogere kans op voortijdig stoppen voor mannen, blanken, artsen die meer dan 50 uur per week werkten en artsen die op het platteland werkten. - relatieve onvrede over de gemeenschap waarin men woont en werkt en onvrede over het inkomen. (voor artsen onder de 55 jaar). 14 - hogere leeftijd en het behoren tot een etnische minderheid.11
109
Hoofdstuk 6
Afgaand op de gegevens uit de literatuur lijkt een hoge arbeidssatisfactie een belangrijke voorwaarde te zijn voor een langdurige beroepsuitoefening. Dit was voor ons de reden om onderzoek te doen waarbij de vraagstelling van ons onderzoek in de eerste plaats is of er een relatie bestaat tussen de arbeidssatisfactie en het voornemen van een huisarts om eerder met de praktijk te stoppen. Omdat het voornemen om op een bepaalde leeftijd te stoppen mede bepaald wordt door de leeftijd op dat moment is deze relatie voor alle leeftijden onderzocht. In de tweede plaats is de vraag, zo er een relatie bestaat, welke deelaspecten van arbeidssatisfactie dit voornemen beïnvloeden. Methoden De steekproef In het voorjaar van 2001 werd een vragenlijst verstuurd aan een aantal Nederlandse huisartsen. Op 1 januari 2001 waren er in Nederland 7763 huisartsen (bron: Nivel), waarvan er 4407 verzekerd waren bij Artsen Onderlinge. Alle huisartsen die vóór 1 januari 2000 bij AO ArtsenVerzekeringen NV (thans gefuseerd met Movir, onderdeel van ING NV) verzekerd waren en ten tijde van het onderzoek volledig werkzaam, gedeeltelijk arbeidsongeschikt, of niet langer dan 1 jaar volledig arbeidsongeschikt waren als huisarts behoorden tot de populatie. Dit waren 4025 huisartsen. Dit is 52% van het totaal aantal huisartsen in Nederland. Om statistisch significante resultaten te behalen waarbij rekening werd gehouden met de te verwachten respons -geschat op 30%- is een benodigde steekproefgrootte van 1200 berekend. Via de computer werd een aselecte steekproef getrokken uit de populatie en na controle werden 1151 van de 1200 huisartsen in de steekproef opgenomen. (28,6%). Een klein aantal huisartsen viel om uiteenlopende redenen af met als belangrijkste redenen dat er geen actueel adres beschikbaar was of dat de betrokken huisarts in het buitenland werkzaam was.
110
De wens tot vervroegde beëindiging van het beroep
Deze 1151 huisartsen werden drie keer benaderd. De eerste twee keer ontvingen zij de vragenlijst met een begeleidende brief. De derde keer ontving, vanwege de anonimiteit, de gehele steekproef een kort vragenblad met het verzoek de reden te vermelden waarom de enquête niet teruggestuurd was, indien dit het geval was. Omdat alle vragenlijsten en non-respons vragenbladen anoniem waren kon niet worden nagaan of de groep non-responders wezenlijk verschilde van de groep die wel reageerde. De aard van de gegeven antwoorden op de vraag waarom men de vragenlijsten niet ingestuurd had maakt een dergelijk verschil echter niet waarschijnlijk. Als peildatum voor de vragen werd de datum van 1 maart 2001 aangehouden.
Arbeidssatisfactie Literatuuronderzoek leverde geen bruikbare kant en klare, gevalideerde vragenlijst ten aanzien van arbeidssatisfactie voor zelfstandige beroepsbeoefenaren op, de situatie waarin de meeste huisartsen in Nederland werkzaam zijn. Daarom hebben wij een eigen vragenlijst samengesteld. Wij hebben het begrip arbeidssatisfactie zelf geoperationaliseerd. 16 Wij verstaan onder het begrip arbeidssatisfactie de tevredenheid ten aanzien van verschillende aspecten van het beroep. De operationalisatie leverde, na factoranalyse uiteindelijk zes factoren op, met ieder een bepaalde score tussen 1 (zeer ontevreden) en 5 (zeer tevreden).17 Deze zes factoren betreffen de mate van tevredenheid over: Factor 1: algemene aspecten van het werk Factor 2: diensten of waarneming Factor 3: beschikbare tijd voor werk en privé Factor 4: externe werkomstandigheden Factor 5: samenwerking met en relaties tot anderen Factor 6: de financiële aspecten van het werk.
111
Hoofdstuk 6
Per factor werd een itemanalyse gedaan met zeer bevredigende Cronbachs Alpha’s (0.77 - 0.92).
Verloop Het voornemen van de huisarts om vroegtijdig te stoppen met de praktijk werd gemeten met drie meerkeuzevragen, te weten: 1.Wanneer wilt u stoppen met uw werk als huisarts? 2. Denkt u er wel eens serieus aan van loopbaan te veranderen? 3. Bent u concreet van plan de komende tijd in een ander beroep verder te gaan?
Uit deze drie items is een nieuwe variabele geconstrueerd, het voornemen tot verloop, kortweg verloop genoemd (alpha = 0.65). Met deze variabele als afhankelijke variabele zijn de verdere analyses uitgevoerd. Hiertoe is de variabele verloop (op grond van de totaal score van de respondenten op de variabele verloop), in drie klassen onderverdeeld: verloopklasse 1: neiging tot verloop laag (68,2% van de respondenten, N=480) verloopklasse 2: neiging tot verloop midden (24,3%, N=171) verloopklasse 3: neiging tot verloop hoog (7,5%, N=53).
De zes factoren van arbeidssatisfactie werden, door middel van ordinale logistische regressie analyse gecorreleerd met de neiging tot verloop, gecorrigeerd voor leeftijd en geslacht.
Resultaten In totaal werden 719 vragenlijsten ontvangen, waarvan er 710 bruikbaar waren. Het uiteindelijke responspercentage bedroeg aldus 62.
Allereerst blijkt uit de data dat 34,8% van de door ons onderzochte huisartsen voor het zestigste levensjaar wil stoppen.
112
De wens tot vervroegde beëindiging van het beroep
1. Leeftijdsverdeling. De gemiddelde leeftijd van alle 707 respondenten was 49,5 jaar (standaard deviatie=6.4). Van de responderende huisartsen waren 55 ten tijde van het onderzoek jonger dan 40 jaar (7,8%), 275 waren 40 – 49 jaar oud (38,9%), 343 huisartsen waren 50 – 59 jaar oud (48,5%) en 34 huisartsen waren 60 jaar of ouder (4,8%).
2. Leeftijd en geslacht. Van de respondenten was 19% vrouw. In de jongere leeftijdsklassen zijn vrouwen veel meer vertegenwoordigd dan in de oudere leeftijdsklassen. In de klasse jonger dan 40 jaar is 47,3 % vrouw, in de klasse 40 tot 50 jaar 26,5%, in de klasse 50 tot 60 10,5% en in de klasse 60 jaar en ouder slechts 2,9%. Gemiddeld zijn de vrouwen 5,3 jaar jonger dan de mannen (p<0,0005, t-toets).
3. Relatie tussen leeftijd, geslacht en verloop. Er is een significante negatieve (Pearson) correlatie tussen de leeftijd en het verloop. Verder zijn leeftijd en geslacht van de huisarts door middel van ordinale logistische regressie analyse gecorreleerd met de verloopklasse (tabel 1). De antilog van het intercept in deze tabel geeft aan hoeveel meer kans een gemiddelde persoon heeft om in de betreffende categorie of een lagere te komen, waarbij in ons geval de referentiecategorie de hoogste is (verloopklasse 3). Een gemiddelde persoon heeft e2,39 = 10,9 keer zoveel kans om in de categorie “middel” of “laag” te komen en e0,61 = 1,8 keer zoveel kans om in de categorie “laag” te komen. Er is een negatieve, statistisch significante, relatie tussen leeftijd en verloopklasse (p<0,0005) . Dit betekent dat hoe hoger de leeftijd hoe lager de neiging tot verloop is. Er is geen statistisch significante samenhang tussen het geslacht van de huisarts en de neiging tot verloop (p=0,29). In figuur 1 is de relatie grafisch weergegeven. Bij het beschouwen van de figuur ontstaat de indruk dat de relatie tussen leeftijd en verloop
113
Hoofdstuk 6
verschillend is voor mannen en vrouwen. Daarom is in het vervolg de analyse voor vrouwen en mannen apart gedaan.
Tabel 1. Relatie tussen leeftijd en geslacht met de verloopklasse
b
Verloop laag Verloop middel Leeftijd
Intercept
Onafh. Var.
Man
Std. fout
95% BI BovenOndergrens grens
p
0,61
0,185
0,001
0,25
0,97
2,39
0,218
<0,0005
1,96
2,81
-0,05
0,013
<0,0005
-0,07
-0,02
-0,22
0,207
0,29
-0,62
0,19
Leeftijd (gecentreerd)
20
10
0
-10
geslacht man vrouw
-20 N=
401
79
Laag
128
43
Middel
41
12
Hoog
Verloop Figuur 1: Leeftijd (in jaren t.o.v. het gemiddelde) per verloopklasse en geslacht
114
De wens tot vervroegde beëindiging van het beroep
4. Arbeidssatisfactie en verloop. Er is een ordinale logistische regressie analyse gedaan met de zes factoren van arbeidssatisfactie en leeftijd als onafhankelijke variabelen en de verloopklasse als afhankelijke variabele (tabel 2). Voor vrouwen blijkt geen enkele significante relatie te bestaan tussen de factoren van arbeidssatisfactie en leeftijd enerzijds en de neiging tot verloop anderzijds. Voor mannen bestaat er een statistisch significante relatie voor de factoren “algemeen”, “diensten”, “externe werkomstandigheden” en leeftijd (p <0,001 resp. p=0,03, p=0,02 en p=0,003 ). De factoren beschikbare tijd, samenwerking en financiën vertonen geen significante correlatie met de verloopklasse. Alle onafhankelijke variabelen verklaren slechts 23% voor de mannen en 16% voor de vrouwen (Nagelkerke Pseudo R2) van de variantie van het verloop.
115
Hoofdstuk 6
Tabel 2. Relatie tussen arbeidssatisfactie, leeftijd en geslacht met de verloopklasse
b
Intercept
Verloop Laag
Verloop Middel
Onafh. Var. Leeftijd
Algemeen
Diensten
Tijdsbesteding
Externe werkomst. heden
Samenwerking
Financiën
116
Std. Fout
p
95% BI Onder- Bovengrens grens
man
0,95
0,12 <0,001
0,72
1,18
vrouw
0,47
0,27
0,078
-0,05
0,10
man
2,91
0,20 <0,001
2,52
3,30
vrouw
2,99
0,45 <0,001
2,11
3,87
man
-0,05
0,02
0,003
-0,09
-0,02
vrouw
-0,02
0,04
0,59
-0,09
0,05
man
-1,65
0,33 <0,001
-2,30
-1,00
vrouw
-0,97
0,66
0,14
-2,27
0,32
man
-0,29
0,14
0,03
-0,55
-0,02
vrouw
-0,52
0,27
0,05
-1,04
0,01
man
-0,15
0,16
0,32
-0,46
0,15
vrouw
-0,35
0,32
0,27
-0,98
0,27
0,45
0,20
0,03
0,05
0,85
vrouw
-0,07
0,39
0,86
-0,84
0,70
man
-0,32
0,33
0,34
-0,97
0,34
vrouw
0,31
0,75
0,68
-1,16
1,79
man vrouw
-0,20 0,03
0,12 0,24
0,09 0,90
-0,43 -0,43
0,03 0,49
man
De wens tot vervroegde beëindiging van het beroep
De betekenis van de intercept is dezelfde als in tabel 1. Dat wil zeggen dat een vrouw met een gemiddelde score voor de onafhankelijke variabelen e2.99 = 19.9 keer zoveel kans heeft om in verloop “middel” of “laag” te komen als in de hoogste categorie. Voor een gemiddelde man is die kans e2.91 = 18.4 keer zo groot. De relatie tussen elk van de onafhankelijke variabelen en de kans (dwz. proportie) om in een bepaalde categorie van verloop te komen kan met behulp van de resultaten van de ordinale regressie geschat worden. In de figuren 2 t/m 5 is deze relatie grafisch weergegeven voor de mannen. Horizontaal in de figuren staat steeds de score voor een bepaalde factor uitgedrukt in afwijking ten opzichte van het gemiddelde (zg. afwijkingsscore). In figuur 2 b.v. is te zien dat een man die gemiddeld scoort (afwijkingsscore = 0) 70% kans (proportie = 0,7) heeft om in de categorie “laag” te scoren. Verder blijkt dat naarmate de score voor de algemene werkaspecten lager wordt, deze kans sterk afneemt en toeneemt naarmate de score hoger wordt. Kortom hoe meer tevreden een man is over de algemene werkaspecten, des te lager de neiging te stoppen. Uit figuur 3 kan worden afgelezen dat hoe hoger de score van mannen op de betreffende arbeidssatisfactie factor is, hoe hoger de kans dat de huisarts in verloopklasse “laag” valt (dus een lage neiging heeft tot verloop). Uit figuur 4 blijkt dat dit voor de factor externe werkomstandigheden net andersom ligt. Hoe meer tevreden een man is over de externe werkomstandigheden des te hoger de neiging om te stoppen. In figuur 5 is hetzelfde gedaan voor de variabele leeftijd. Hier geldt weer dat hoe ouder de mannen, hoe lager de neiging tot verloop.
117
Hoofdstuk 6
1 0.9
Geschatte proportie
0.8 0.7 0.6 0.5 0.4 0.3 0.2 0.1 0 -2.0
-1.6
-1.1
-0.7
-0.2
0.2
0.7
1.1
1.6
Algemene werkaspecten (afwijking t.o.v. gemiddelde) Mannen laag
Mannen middel
Mannen hoog
Figuur 2. Geschatte proportie verloopklassen afhankelijk van algemene werkaspecten (mannen)
118
2.0
De wens tot vervroegde beëindiging van het beroep
1 0.9
Geschatte proportie
0.8 0.7 0.6 0.5 0.4 0.3 0.2 0.1 0 -2.0
-1.6
-1.1
-0.7
-0.2
0.2
0.7
1.1
1.6
2.0
Diensten (afwijking t.o.v. gemiddelde) Mannen laag
Mannen middel
Mannen hoog
Figuur 3. Geschatte proportie verloopklassen afhankelijk van diensten (mannen)
119
Hoofdstuk 6
1 0.9
Geschatte proportie
0.8 0.7 0.6 0.5 0.4 0.3 0.2 0.1 0 -2.0
-1.6
-1.1
-0.7
-0.2
0.2
0.7
1.1
1.6
Werkomstandigheden (afwijking t.o.v. gemiddelde) Mannen laag
Mannen middel
Mannen hoog
Figuur 4. Geschatte proportie verloopklassen afhankelijk van werkomstandigheden (mannen)
120
2.0
De wens tot vervroegde beëindiging van het beroep
1 0.9
Geschatte proportie
0.8 0.7 0.6 0.5 0.4 0.3 0.2 0.1 0 -20.0
-15.6
-11.1
-6.7
-2.2
2.2
6.7
11.1
15.6
20.0
Leeftijd (afwijking t.o.v. gemiddelde) Mannen laag
Mannen middel
Mannen hoog
Figuur 5. Geschatte proportie verloopklassen afhankelijk van leeftijd (mannen)
121
Hoofdstuk 6
Beschouwing Wij onderzochten de relatie tussen de arbeidssatisfactie en de leeftijd van huisartsen en het voornemen van een huisarts om eerder met de praktijk te stoppen. Uit een Nivel onderzoek (peiling 2001) blijkt dat van de werkzame huisartsen slechts 2,4% zestig jaar of ouder was.15 Uit ons onderzoek blijkt dat 34,8% van de door ons onderzochte huisartsen voor het zestigste levensjaar wil stoppen. Als zij dit ook daadwerkelijk doen heeft dit grote consequenties voor het totale aantal werkzame huisartsen. Voortijdig stoppen betekent niet alleen minder huisartsen maar het betekent ook dat artspatiënt relaties verbroken worden en dat er instabiliteit ontstaat in de groep huisartsen waar men mee samenwerkt. Daarnaast brengt het ook persoonlijke en vaak financiële consequenties voor de huisarts en zijn of haar gezin mee.
De belangrijkste voorspellers voor de leeftijd waarop de mannelijke huisarts wil stoppen met de praktijk (de neiging tot verloop), zijn de leeftijd van de huisarts, de tevredenheid over de diensten en waarnemingen en de tevredenheid over algemene aspecten van het werk. Dit houdt in dat hoe hoger de leeftijd en hoe groter de tevredenheid over diensten en algemene aspecten hoe lager de neiging om eerder te stoppen. Waar het de leeftijd van de huisarts betreft is dit logisch: hoe ouder de huisarts reeds is op het moment van bevraging hoe hoger de leeftijd dat hij of zij zal willen/kunnen stoppen. Hier zou het zogenaamde “healthy worker” effect een rol kunnen spelen. In het onderzoek zijn alleen huisartsen opgenomen, die nog aan het werk zijn. Huisartsen die de afgelopen jaren de praktijk voortijdig hebben overgedragen zijn dus niet opgenomen. Uit gegevens van het NIVEL blijkt dat het percentage huisartsen dat vroegtijdig de praktijk verlaat ongeveer 2% per jaar bedraagt voor hen die beneden 55 jaar zijn. Boven die leeftijd stijgt het percentage gestaag. Uit ons onderzoek blijkt dat bij de mannelijke huisartsen het percentage dat aangeeft voortijdig te willen stoppen sterker daalt bij huisartsen boven 50 jaar dan bij de jongere huisartsen. Het zou
122
De wens tot vervroegde beëindiging van het beroep
dus kunnen zijn dat er een selectie is opgetreden bij de groep huisartsen ouder dan 55 jaar. De tevredenheid over de diensten is kennelijk een niet onbelangrijke factor bij het beslisproces van de huisarts om al dan niet eerder met de praktijk te stoppen. Nader onderzoek moet aantonen of dit veranderd is nu de Centrale Huisartsen Posten (CHP's) op grote schaal zijn ingevoerd. Dit was ten tijde van ons onderzoek nog niet het geval. Slechts 28,9 % van de ondervraagde huisartsen was ten tijde van de enquête aangesloten bij een CHP voor de nachtdiensten. Uit ons onderzoek bleek overigens dat deelnemen aan een dokterdienst voor de avonden en de weekenden positief samenhangt met de arbeidssatisfactie over de externe werkomstandigheden, maar niet met de arbeidssatisfactie over de diensten. Momenteel wordt onderzocht of het financieel haalbaar is huisartsen boven een bepaalde leeftijd vrij te stellen van diensten, ervan uitgaande dat zij dan langer blijven werken. Wil men echter zijn registratie als huisarts behouden dan dient men, althans in Nederland, een bepaald aantal diensten per jaar te doen. Het verdient aanbeveling deze eis uit de herregistratie vereisten te schrappen. De tevredenheid over algemene aspecten van het vak draagt ook bij maar is een meer diffuus gegeven en daarom kunnen hieruit moeilijk aanbevelingen worden gedestilleerd. Nader onderzoek moet aantonen welke onderdelen hiervan het meeste bijdragen aan de neiging tot verloop. Uit dit onderzoek blijkt dat de samenhang tussen de verschillende facetten van arbeidssatisfactie en de neiging te stoppen met het huisartsenvak alleen geldt voor de mannelijke huisartsen. De neiging van vrouwen om op een bepaalde leeftijd te stoppen hangt niet samen met hun arbeidssatisfactie. Hiervoor is geen inhoudelijke verklaring voorhanden. Wel is het zo dat in dit onderzoek slechts 20% van de vrouwelijke huisartsen boven de 50 is, terwijl de helft van de mannelijke huisartsen hierboven zit. Het is niet bekend of het hierboven beschreven “healthy worker” effect sterker, minder sterk of even sterk is bij vrouwen als bij mannen, waardoor er geen uitspraak valt te doen over een eventueel verschil in selectie tussen mannen en vrouwen. Het effect van de arbeidssatisfactie over de diensten is voor vrouwen even groot als voor mannen.
123
Hoofdstuk 6
Dat het voor vrouwen net niet significant is zou kunnen komen door het geringere aantal vrouwen in de onderzoeksgroep. Bij mannen wordt een statistisch significante samenhang tussen externe werkomstandigheden en verloop gevonden, zij het in een richting die wij niet verwachtten, namelijk dat mannen met de hoogste tevredenheid hierover in de hoogste verloopklasse vallen. Ook hiervoor is geen inhoudelijke verklaring voorhanden. Het gaat hier overigens om een voor de overige factoren gecorrigeerd effect, dat niet louter het gevolg is van collineariteit. In het onderzoek is er nauwelijks sprake van collineariteit, omdat de factoren, dankzij de factoranalyse, niet hoog gecorreleerd zijn.
Vergelijking met de gegevens uit de literatuur is maar beperkt mogelijk. Elke onderzoeker(sgroep) maakt gebruik van eigen operationalisaties en vragenlijsten om de arbeidssatisfactie te meten, waardoor de uitkomsten hiervan nauwelijks vergelijkbaar zijn. De verschillende omstandigheden in de diverse landen, waarbij de organisatie van de gezondheidszorg een van de belangrijkste is, kunnen tot andere uitkomsten leiden. Zo wordt in veel artikelen afkomstig uit Engeland vermeld dat het vigerende gezondheidszorgstelsel aldaar (NHS) invloed heeft op de arbeidssatisfactie.
Zoals ieder onderzoek, kent ook dit onderzoek zijn beperkingen. Een tekortkoming is dat niet alle factoren die de leeftijd waarop men wil stoppen beïnvloeden in het onderzoek zijn opgenomen. Een voorbeeld hiervan is de gezondheidstoestand van de huisarts, zowel de geestelijke als de lichamelijke. Verder geldt dat de leeftijd waarop een huisarts wil stoppen niet alleen te maken heeft met persoonlijke of praktijkfactoren maar ook met bredere maatschappelijke factoren. Zo is in Nederland de leeftijd waarop de gemiddelde werknemer stopt met werken gedaald. Door de toenemende vergrijzing ontstaat echter de laatste tijd de roep om werknemers langer te laten doorwerken. In dit kader vallen ook initiatieven om huisartsen langer te laten doorwerken. Het feit
124
De wens tot vervroegde beëindiging van het beroep
dat men hiernaar streeft heeft te maken met een te gering aantal gevestigde huisartsen. Zo heeft momenteel niet elke inwoner van Nederland een eigen huisarts. Een andere factor is het feit dat de opgebouwde goodwill recent werd uitbetaald ook al had men de 65-jarige leeftijd nog niet bereikt. Voor een aantal huisartsen zal dit aanleiding zijn de praktijk over te dragen.
Een andere methodologische kanttekening betreft het feit dat de neiging van huisartsen om te stoppen is gemeten. Aangeven dat men van plan is op een bepaalde leeftijd te stoppen is nog iets anders dan daadwerkelijk op die leeftijd stoppen. Onderzoek heeft echter aangetoond dat er een relatie is tussen plannen om te stoppen en daadwerkelijk stoppen.18
Het totale aantal huisartsen hangt behalve van de uitstroom (tijdens en aan het einde van de loopbaan) ook af van de instroom. Het feit dat een aantal huisartsen parttime werkt bepaalt tevens het totale aantal beschikbare FTE’s. Deze factoren samen bepalen het al dan niet ontstaan van een tekort aan huisartsen. Voor het lenigen van het tekort aan huisartsen zijn vier oplossingen mogelijk. Naast het hierboven genoemde langer doorwerken kan men in de tweede plaats de instroom vergroten door het aantal opleidingsplaatsen voor huisartsen te vergroten en door het vak aantrekkelijk(er) te maken voor basisartsen. In de derde plaats kan men streven naar een langere arbeidstijd per week. Het is discutabel of men van huisartsen mag verwachten dat ze meer uren per week gaan werken. Hoewel ook een aantal mannelijke huisartsen de wens heeft om parttime te werken, betreft het hier toch voornamelijk vrouwelijke huisartsen. Behalve de wens om meer tijd voor zichzelf te hebben speelt hier ook de zorgtaak van (vooral) vrouwelijke artsen een rol. Wil men de beschikbaarheid van huisartsen voor het werk vergroten dan zal ondermeer kinderopvang beter gefaciliteerd moeten worden. Nader onderzoek moet uitwijzen hoe dit in deze situatie het beste gerealiseerd kan worden.
125
Hoofdstuk 6
In de laatste plaats kan men er naar streven om tijdens de loopbaan minder verloop van huisartsen te krijgen. Zoals uit dit onderzoek blijkt is er een relatie tussen een aantal factoren van arbeidssatisfactie en de neiging van de huisarts om voortijdig met de praktijk te stoppen.
Inzicht in de factoren die de arbeidssatisfactie beïnvloeden geeft richting aan maatregelen die genomen kunnen worden om deze arbeidssatisfactie te verhogen en daarmee de kans te verlagen dat huisartsen eerder stoppen. Samenvattend kan men constateren dat het aantal beschikbare huisartsen door een aantal maatregelen vergroot kan worden. Het moet aantrekkelijker gemaakt worden om huisarts te worden en tot op hoge leeftijd te blijven. Conclusie: uit dit onderzoek blijkt dat huisartsen die tevreden zijn over de diensten minder geneigd zijn eerder te stoppen. De verschillende maatregelen die de laatste jaren genomen zijn om de diensten anders te organiseren dienen dan ook op hun merites beoordeeld te worden.
126
De wens tot vervroegde beëindiging van het beroep
Literatuurlijst 1.
Ham van I, Verhoeven AAH, Groothoff JW, Haan de J. De arbeidssatisfactie van huisartsen: een systematisch literatuuronderzoek. Voor publicatie aangeboden.
2.
Sundquist J, Johannson SE. High demand, low control, and impaired general health: working conditions in a sample of Swedish general practitioners. Scand J Public Health 2000;28:123131.
3.
Dierendonck van D, Groenewegen PP, Sixma H. Een inventariserend onderzoek naar gevoelens van motivatie en demotivatie bij huisartsen. Utrecht: Nivel. 1992.
4.
Leigh JP, Kravitz RL, Schembri M, Samuels SJ, Mobley S. Physician career satisfaction across specialties. Arch Intern Med 2002;162:1577-1584.
5.
Visser J. De handdoek in de ring. Med Contact 2002;57:1260-1262.
6.
Post D, Calkhoven JE, Krol B, Dijkstra M, Groothoff JW. Groeiend ongenoegen. Een onderzoek onder huisartsen. Med Contact 2002;57:63-65.
7.
Van der Velden LFJ, Heiligers Ph, Hingstman L. Vaarwel praktijk. Med Contact 2002;57:1287-1290.
8.
Kmietowicz Z. Quarter of GPs want to quit, BMA survey shows. BMJ 2001;323:887.
9.
Simoens S, Sibbald B. Job-satisfaction, work-related stress and intentions to quit of Scottish GPs. Scot Med J 2002;47:80-85.
10. Davidson JM, Lambert TW, Goldacre MJ, Parkhouse J. UK senior doctors’ career destinations, job satisfaction, and future intentions: questionnaire survey. BMJ 2002;325:685-686. 11. Sibbald B, Bojke C, Gravelle H. National survey of job satisfaction and retirement intentions among general practitioners in England. BMJ 2003;326:22-24.
127
Hoofdstuk 6
12. Williams ES, Konrad TR, Scheckler WE, Pathman DE, Linzer M, McMurray et al. Understanding physicians’ intensions to withdraw from practice: The role of job satisfaction, job stress, mental and physical health. Health Care Manag Rev 2001;26:7-19. 13. Forti EM, Martin KE, Jones RL, Herman JM. Factors influencing retention of rural Pennsylvania family physicians. J Am Board Fam Pract 1995;8:469-474. 14. Pathman DE, Konrad TR, Williams ES, Schekler WE, Linzer M, Douglas J. Physician job satisfaction, job dissatisfaction, and physician turnover. J Fam Pract 2002;51(7):593. 15. Kenens R, Hingstman L. Cijfers uit de registratie van huisartsen. Peiling 2001 Nivel. (www.nivel.nl) 16. Ham van I, Planken van der HJM. Tevreden met een baan erbij. De arbeidssatisfactie van de Nederlandse huisarts. Med Contact 2002;57:1369-1371. 17. Ham van I, Planken van der HJM. Verslag van onderzoek naar de arbeidssatisfactie van de Nederlandse huisarts. 2002;Benelux Universitair Centrum, secretariaat BUC, Postbus 206, 5201 AE Den Bosch. 18. Steel RP, Ovalle NK. A review and meta-analysis of research on the relationship between behavioural intentions and employee turnover. J Appl Psychol 1984;69:673-686.
128