Het begon in 1819. Op initiatief van drie vooraanstaande katholieken uit Breda, Mr. L. Ingenhousz, Mr. F.J. Hoppenbrouwers en J.P. Eeltiens, werd een Stichting in het leven geroepen ten behoeve van noodlijdende zieken. Deze Stichting huurde op 29 april van dat jaar een pand aan de Haagdijk. Nog geen maand later, op 20 mei, werden daar onder de zorgen van het echtpaar Wilhelmina en Theodorus de Vet-van Hassel (later vader en moeder de Vet genoemd) de eerste twee patiënten opgenomen.
Het echtpaar kreeg hiervoor fl 2,-- per week uitbetaald boven hun gezamenlijk jaarsalaris van fl 80,-- dat later naar fl 100,-- zou worden opgetrokken. De genees- en heelmeesters van de stad namen beurtelings de medische bijstand voor hun rekening, letterlijk: hun visites en behandelingen waren pro Deo. In mei 1820 kochten de stichters - die zich inmiddels regenten noemden - voor de som van fl 3000,-- aan dezelfde Haagdijk het in 1455 opgerichte, maar in 1798 opgeheven Oude Mannen Gasthuis. Dit gebouw werd in april 1821 als ziekengasthuis in gebruik genomen. Ten westen ervan paalde het aan De Stad Bron. Dit laatste perceel werd in 1823 aan de regenten geschonken, die het een jaar later inrichtten als Klein Gasthuis of Passantenhuis. De Stichting streefde boven alles naar de 'lichamelijke genezing en zedelijke verbetering der noodlijdende zieken'. Vanaf de oprichting in 1819 tot eind 1826 heeft zij 482 patiënten verpleegd, van wie 64 kwamen te overlijden. Deze getallen weerlegden in het Breda van toen het praatje, dat de Stichting er vooral op uit was om zieke mensen voor te bereiden op een zalige dood. In 1826 was Breda de eerste stad in Nederland, die een door religieuzen verzorgd ziekenhuis had. In 1826 overleed moeder de Vet. Tijdens haar ziekte werd zij in het hospitaaltje vervangen door Catharina Brouwers. Gedreven door haar eigen idealen, maar ook in het belang van het ziekengasthuis is deze jonge dame het hulpje van vader de Vet gebleven.
Ondertussen speelden de heren regenten al serieus met de gedachte om de verpleging toe te vertrouwen aan religieuzen. Ze namen contact op met een aantal kloosters in het zuiden van het Verenigd Koninkrijk (het huidige België), maar hun missie mislukte. Overste Moeder Augustina van de Zusters van Dongen kon hen een goede tip geven. Zij verwees Mr. Ingenhousz naar Leuven, waar zij meisjes kende die als religieuzen graag in de ziekenzorg zouden willen werken. Zo kwamen eind 1826 drie Leuvense meisjes in Breda aan. Samen met Catharina Brouwers vormden zij het nieuwe team in het ziekenhuis aan de Haagdijk. Daarmee wordt 1826 beschouwd als het Stichtingsjaar van de Congregatie. Algauw sloten zich meerdere meisjes bij dit kwartet aan. Zes van hen legden op 14 november 1831 hun geloften af op de Regel van de Derde Orde van Franciscus, zodat zij zich Franciscanessen konden noemen; zij volgden de Constituties van de Penitenten Recollectinen. De congregatie begon te groeien en te bloeien. Omdat er alsmaar een beroep werd gedaan op de liefdadigheid van de zusters, werd het aantal gebouwen door aankoop systematisch uitgebreid. Zo namen de zusters naast het ziekenhuis de opvoeding ter hand van wezen en halfwezen door hen te onderrichten in handwerk en de christelijke leer en trokken zij zich ook het lot van ouden van dagen en mindervaliden aan. Dit werd al snel aangevuld met een armenschool voor kantklossen. Het zal duidelijk zijn, dat door deze aanvulling, uitbreiding nodig was. Toen in 1849 in Breda een cholera-epidemie uitbrak, waren de zusters als eersten bereid hulp te verlenen. Daaraan herinnert een zilveren kelk met de inscriptie: Het dankbare Breda aan het hulpvaardige Gasthuis in de choleraramp 1849. Onder het bestuur van Moeder M. Regina (Willems), die algemene was van 1853 tot 1868, werden stappen ondernomen om de congregatie voor de Nederlandse wet erkend te krijgen als rechtspersoon. Op 21 maart 1855 werd dit een feit. Notaris J.F. van Goch uit Bergen op Zoom stichtte als zedelijk lichaam 'een vereniging van vrouwen tot het verplegen van zieken en ouden van dagen' onder de naam Alles voor Allen. Daarmee kon de congregatie o.m. onroerende goederen bezitten op eigen naam.
In die tijden waren er geen medisch motieven voor het soort werk wat toen werd verricht, er waren immers geen geneeskundige hulpmiddelen. Een eerste stap in die richting was pas te zien in 1888. Vanaf dat moment vonden chirurgische ingrepen niet langer plaats in de volle ziekenzaal, maar in een speciaal lokaal, de zogenaamde operatiekamer. Deskundigheid werd steeds belangrijker. Inmiddels verhuisde het ziekenhuis in 1894 naar de Leuvenaarstraat in Breda. Het heette toen St. Elisabeth's Gasthuis en bood ruimte aan 120 patiënten. De ziekenzorg breidde zich uit zowel in de stad als naar buiten. Zeven zusters van Breda vertrokken naar Oosterhout om er een bejaardenhuis op te zetten en in 1834 was het eerste Sint Joseph tehuis aan de Leysenhoek een feit.
Ongeveer vijftig jaar later namen zes religieuzen in Raamsdonksveer de zorg voor kinderen op zich en startten zij met een schooltje en een weeshuis. Dit werd in 1880 de start voor het Sint Theresia ziekenhuis (later het Dongemond ziekenhuis genoemd).
De Bredase huisarts T. Gori en de predikant ds. Berkelbach van der Sprenkel uitten de wens
om in de stad een zorginstelling te hebben met een protestants christelijke signatuur. Uit het Bronovo ziekenhuis (den Haag) werden 2 diaconessen gehaald die samen met een Bredase burgervrouw een huis voor opvang van zieken openden aan de Middellaan in 1890. Later kon aan de Wilhelminasingel het Diaconessenhuis in gebruik genomen worden.
Het Sint Laurensziekenhuis dankt zijn oprichting in 1910 vooral aan de vermogende douairière Jacqueline de Grez-Mahie die - samen met dhr. J. Maassen, oud lid Provinciale Staten en wethouder van Ginneken - een gesticht voor oude mannen en vrouwen liet bouwen op haar domein. Voor de zorg van de bewoners werden de 'Zusters onder de bogen' (religieuzen uit Maastricht) gevraagd.
In 1922 verhuisde het Sint Ignatius ziekenhuis van de Leuvenaarstraat naar de locatie aan de Wilhelminasingel in Breda. Dit nieuwe ziekenhuis werd in 3 jaar gebouwd. Op 14 november 1922 bracht moeder Ignatia, aan wie het ziekenhuis haar naam ontleent, de eerste patiënten van de Leuvenaarstraat naar de Wilhelminasingel. De officiële opening vond pas later plaats, op 23 mei 1923. Het Sint Ignatius Ziekenhuis was toen een feit.