Onderwijsvisitatie Economie Universiteit van Tilburg
QANU, April 2010
Uitgave: Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) Catharijnesingel 56 Postbus 8035 3503 RA Utrecht Telefoon: Fax: E-mail: Internet:
030 230 3100 030 230 3129
[email protected] www.qanu.nl
© 2010 QANU Tekst en cijfermateriaal uit deze uitgave mogen, na toestemming van QANU en voorzien van bronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. 2
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
Inhoudsopgave Voorwoord
5
Voorwoord commissievoorzitter
7
Deel I
9
1. 2. 3. 4.
Deel II 5. 6. 7. 8. 9.
Algemeen deel
Inleiding Taak en Samenstelling van de commissie Werkwijze van de commissie Het Domeinspecifiek Referentiekader Economie 2009
Opleidingsrapporten
11 13 19 23
29
Rapport over de bacheloropleiding Algemene Economie 31 Rapport over de bacheloropleiding Bedrijfseconomie 71 Rapport over de bacheloropleiding Econometrie en Operationele Research 111 Rapport over de bacheloropleiding Fiscale Economie 151 Rapport over de masteropleiding Accountancy, Marketing Management, and Fiscale Economie 191
Bijlagen
253
Bijlage A: Curricula Vitae van de leden van de visitatiecommissie Bijlage B: Samenstelling van de subcommissies Bijlage C: Programma van het bezoek aan de Universiteit van Tilburg
255 259 261
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
3
4
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
Voorwoord Dit rapport beschrijft de bevindingen van de visitatiecommissie Economie 2009 voor de opleidingen economie aan de Universiteit van Tilburg. Dit rapport is onderdeel van de kwaliteitsbeoordeling van universitaire bachelor- en masteropleidingen in Nederland. Het doel van het rapport is om een betrouwbaar beeld te geven van de resultaten van de voor beoordeling voorgelegde opleidingen, alsmede een terugkoppeling te geven naar de interne kwaliteitszorg van de betrokken organisaties en als basis te dienen voor accreditatie van de betrokken opleidingen door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie organisatie (NVAO). De stichting Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) beoogt onafhankelijke, objectieve en kritische beoordelingen te laten plaatsvinden en opbouwende kritiek te leveren, zo veel mogelijk uitgaande van een gestandaardiseerde set van kwaliteitscriteria met oog voor specifieke omstandigheden. De visitatie Economie 2009 wordt uitgevoerd volgens de nieuwe QANU werkwijze, waarbij clustervisitaties over een korte periode plaatsvinden en worden afgerond. Hierdoor wordt het momentum voor de betrokken opleidingen behouden en blijft de terugkoppeling naar de interne kwaliteitszorg relevant. Voor clustervisitaties met een grote omvang, zoals Economie 2009, vraagt de nieuwe werkwijze flexibiliteit van de commissieleden. Voor ieder bezoek wordt uit de visitatiecommissie een subcommissie samengesteld. Door het instellen van een kerncommissie die alle bezoeken bijwoont, kan de samenhang van de clustervisitatie worden gegarandeerd. De visitatiecommissie Economie 2009 van QANU heeft haar taken in Tilburg met grote toewijding uitgevoerd. De opleidingen zijn beoordeeld op een grondige en zorgvuldige manier, waarbij de samenhang tussen de verschillende bezoeken continue aandacht krijgt. Wij verwachten dat de oordelen en de aanbevelingen in zorgvuldige overweging worden genomen door de betrokken opleiding en het College van Bestuur. Wij zeggen dank aan de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor hun bereidheid deel te nemen aan deze beoordeling en voor de toewijding waarmee ze hun taak uitvoeren. Ook gaat onze dank uit naar de staf van de betrokken afdeling aan de Universiteit van Tilburg voor hun inspanningen en hun medewerking aan deze beoordeling. Quality Assurance Netherlands Universities mr. C.J. Peels directeur
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
drs. J.G.F. Veldhuis voorzitter bestuur
5
6
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
Voorwoord commissievoorzitter Op 12-14 en op 20-21 oktober 2009 heeft de visitatiecommissie Economie 2009 een bezoek gebracht aan de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen van de Universiteit van Tilburg teneinde 21 bachelor- en masteropleidingen te beoordelen. De beoordeling van de programma’s in Tilburg was de vijfde in een serie van zeven bezoeken binnen dit cluster. In de periode van mei tot december 2009 heeft de visitatiecommissie bezoeken afgelegd aan zeven universiteiten die gezamenlijk 63 opleidingen (BSc en MSc) aanbieden in de economie en daaraan verwante disciplines. Om de programma’s in Tilburg te kunnen beoordelen, heeft de commissie de zelfstudies en andere documenten zorgvuldig doorgenomen, en heeft de commissie tijdens het bezoek gesproken met het management, personeel en studenten De commissie heeft grote waardering voor de openheid vanuit de faculteit, zowel in de interviews als in de geschreven documenten. Op de basis van alle verkregen informatie was de commissie in staat om een weloverwogen oordeel te geven over de verschillende Bachelor- en masteropleidingen in Tilburg. Dit oordeel wordt in dit rapport samengevat. Aan de basis van het commissieoordeel ligt het wetenschappelijk karakter van de programma’s, die gedoceerd worden als bachelor of master aan een gerenommeerde universiteit. Voor iedere opleiding geldt dat dit wetenschappelijk karakter duidelijk aanwezig moet zijn in alle elementen van de opleiding. Met name de scripties dienen dit op de respectievelijke niveaus te weerspiegelen, aangezien de scriptie het pièce de résistance van de student is. De scriptie dient een wetenschappelijk stuk te zijn, die de tijdens de gehele opleiding opgedane wetenschappelijke kennis reflecteert. Op basis van een selectie van beschikbare bachelor- en masterscripties, de procedures rondom scriptiebegeleiding en andere elementen in de opleidingen die leiden tot dit eindproduct, is de commissie tot het oordeel gekomen dat alle beoordeelde opleidingen in Tilburg inderdaad een wetenschappelijk karakter hebben. In naam van de commissieleden wil ik graag een ieder die, zowel vanuit de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen als vanuit QANU, betrokken is geweest bij de voorbereidingen en de uitvoering van deze visitatie bedanken. Zonder hun bijdrage en welwillendheid om constructief te reageren op de vele wensen van de commissie, zouden we deze beoordeling niet zo gemakkelijk en aangenaam hebben kunnen uitvoeren. Ook wil ik hierbij graag de bijdragen van de overige commissieleden noemen. In een aangename en creatieve sfeer zijn we het hele proces doorgegaan dat heeft geleid tot dit rapport. De ondersteuning van Titia Buising van QANU verdient een bijzonder woord van dank. Zonder haar waren we nergens geweest. Arjen van Witteloostuijn Voorzitter visitatiecommissie Economie 2009
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
7
8
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
DEEL I: ALGEMEEN DEEL
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
9
10
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
1. Inleiding In dit rapport brengt de onderwijsvisitatiecommissie Economie 2009 (hierna de commissie) verslag uit van haar bevindingen. Het rapport bestaat uit twee delen: een algemeen deel en een opleidingsdeel. Het algemene deel gaat in op de taak, samenstelling en werkwijze van de commissie. Dit algemene deel geeft een beschrijving van de uitgangspunten van de commissie en bevat tevens het domeinspecifiek referentiekader voor de visitatie Economie 2009. In het opleidingsdeel behandelt de commissie de 21 facetten uit het NVAO-beoordelingskader voor de beoordeelde opleidingen. In dit deel spreekt zij oordelen uit op facet- en onderwerpniveau voor iedere bachelor- en masteropleiding die ze heeft beoordeeld aan de Universiteit van Tilburg.
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
11
12
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
2. Taak en samenstelling van de commissie 2.1. Taak van de commissie De taak van de commissie is het verrichten van een visitatie conform het Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs van de NVAO van in totaal 63 opleidingen aan zeven universiteiten. De commissie heeft de opdracht om op basis van de door de faculteiten aangeleverde informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken een oordeel te geven over de verschillende aspecten van kwaliteit van de betrokken opleidingen, zoals beschreven in het bovengenoemde kader. De opleidingsrapporten bevatten impliciete aanbevelingen; de nadruk ligt echter op het beoordelen en verantwoorden van de basiskwaliteit. De commissie is gevraagd om de volgende opleidingen te beoordelen (inclusief CROHOnummer): Wageningen Universiteit • Bachelor Economie & Beleid (50101) Rijksuniversiteit Groningen • Bachelor Economics and Business Economics (50950) • Bachelor Econometrics and Operations Research (56833) • Bachelor Accountancy en Controlling (50643) • Bachelor Bedrijfseconomie (50674) • Bachelor Fiscale Economie (56402 • Master Accountancy and Controlling (60643) • Master Econometrics, Operations Research and Actuarial Sciences (60646) • Master International Economics and Business (60648) • Master Economics (66401) • Master Fiscale Economie (66402) Erasmus Universiteit Rotterdam • Bachelor Economie en Bedrijfseconomie (50950) • Bachelor Econometrie en Operationele Research (56833) • Bachelor Fiscale Economie (56402) • Master Fiscale Economie (66402) • Master Econometrics and Management Science (60079) • Master Economics and Business (60652) • Master Economics and Informatics (60951) Universiteit Maastricht • Bachelor Economics (50023) • Bachelor Econometrics and Operations Research (50006) • Bachelor Fiscale Economie (56402) • Master Financial Economics (60321) • Master International Economic Studies (60014) • Master Econometrics and Operations Research (60307) • Master Fiscale Economie (66402) QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
13
Universiteit van Tilburg • Bachelor Economics (56401) • Bachelor Econometrie en Operationele Research (56833) • Bachelor Fiscale Economie (56402) • Bachelor Economie en Bedrijfseconomie (50950) • Bachelor Bedrijfseconomie (50750) • Master Mathematical Economics and Econometric Methods (60056) • Master Operations Research and Management Sciences (60057) • Master Quantitative Finance and Actuarial Sciences (60058) • Master Accounting (60059) • Master Accountancy (60060) • Master Financial Management (60061) • Master Investment Analysis (60062) • Master Marketing Management (60063) • Master Marketing Research (60064) • Master Logistics and Operations Management (60065) • Master Strategic Management (60066) • Master International Economics and Finance (60067) • Master Economics (66401) • Master Fiscale Economie (66402) • Master Economics and Finance of Aging (60898) • Master International Business (60019) Universiteit van Amsterdam • Bachelor Actuariële Wetenschappen (56411) • Bachelor Econometrie en Operationele Research (56833) • Bachelor Fiscale Economie (56402) • Master Accountancy and Control (60900) • Master Actuariële Wetenschappen (66411) • Master Business Economics (60901) • Master Econometrics (60177) • Master Economics (66401) • Master Fiscale Economie (66402) • Master Operations Research and Management (60904) Vrije Universiteit Amsterdam • Bachelor Economie en Bedrijfseconomie (50950) • Bachelor Econometrie en Operationele Research (56833) • Master Accounting & Control (60047) • Master Economics (66401) • Master Marketing (60048) • Master Finance (60046) • Master Economics and Operations Research (66833)
14
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
2.2. Samenstelling van de commissie De visitatiecommissie Economie 2009 bestaat uit een voorzitter en veertien commissieleden. In bijlage A wordt een korte omschrijving van de curricula vitae van de commissieleden gegeven. Voorzitter • prof. dr. A. van Witteloostuijn, hoogleraar Economie aan de Universiteit Antwerpen (België) en hoogleraar Institutionele Economie aan de Utrecht School of Economics. Commissieleden • prof. dr. P.A. Verheyen, emeritus hoogleraar Bedrijfseconometrie en oud-voorzitter College van Bestuur Universiteit van Tilburg (tevens vicevoorzitter); • prof. dr. J. Annaert, hoogleraar Financiën, Universiteit Antwerpen (België); • prof. dr. J.W. Zwemmer; emeritus hoogleraar Belastingrecht, Universiteit van Amsterdam; • prof. dr. P. Vanden Abeele, hoogleraar Marketing en Organisatie, Katholieke Universiteit Leuven (België); • prof. dr. ir. B. Wierenga, hoogleraar Marketing, Erasmus Universiteit Rotterdam; • prof. dr. J. Hartog; hoogleraar Economie, Universiteit van Amsterdam; • prof. dr. J.G. Kuijl RA, hoogleraar Bedrijfseconomie (inclusief de fiscale compatibiliteit), Universiteit Leiden; • prof. dr. F.A.G. den Butter, hoogleraar Algemene Economie, VU Amsterdam; • prof. dr. J.F.M.J. van Hout, emeritus hoogleraar Onderwijskunde, Universiteit van Amsterdam, hoogleraar aan het Ruud de Moor Centrum, Open Universiteit Nederland; • mw. ir. H. Grunefeld, onderwijskundig adviseur en docententrainer, IVLOS, Universiteit Utrecht; • mw. drs. L. van der Grijspaarde, onderwijskundige, zelfstandig ondernemer onderwijsadvies; • mw. P.L.M. Geertman, studente Econometrie & Operationele Research, Universiteit van Tilburg; • dhr. E. de Kok, student Econometrie, lid FSR FEB, Universiteit van Amsterdam. Adviserend commissielid: • prof. dr. H.C. Tijms, emeritus hoogleraar Operationele Research, VU Amsterdam. Drs. A. Wiering (student Economics, VU Amsterdam) is geïnstalleerd als studentlid in de commissie Economie 2009. Door ziekte bij een bezoek en het aannemen van een baan bij een ander bezoek, heeft hij echter aan geen enkel bezoek deelgenomen. Door het grote aantal te beoordelen opleidingen en de relatief korte periode waarin de zeven bezoeken zijn gepland, is gekozen voor een ‘pool’ van commissieleden. Voor ieder bezoek wordt een subcommissie samengesteld uit deze ‘pool’, waarbij rekening wordt gehouden met de beschikbaarheid van de commissieleden, belangenconflicten, expertisegebieden van de commissieleden ten opzichte van de in de opleidingen aangeboden deeldisciplines, en de samenstelling van de verschillende subcommissies. De samenstellingen van de verschillende subcommissies van de zeven subcommissies worden vermeld in bijlage B van dit rapport.
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
15
Een kern van commissieleden is betrokken bij de visitaties van de universiteiten. In deze kerncommissie zaten prof. dr. A. van Witteloostuijn (voorzitter), prof. dr. P.A. Verheyen (vicevoorzitter) en prof. dr. J. Annaert. Hierbij dient het volgende te worden vermeld: prof. dr. A. van Witteloostuijn heeft niet deelgenomen aan het bezoek aan de Rijksuniversiteit Groningen, maar heeft wel kennisgenomen van de bevindingen en het rapport. Prof. dr. Verheyen is bij dit bezoek als voorzitter opgetreden. Prof. dr. P.A. Verheyen heeft aangegeven dat ondanks formele onafhankelijkheid, te veel belangenconflict bestaat om de opleidingen aan de Universiteit van Tilburg te kunnen beoordelen. Om de consistentie van beoordelingen tussen de universiteiten te waarborgen heeft prof. dr. P.A. Verheyen als waarnemer deelgenomen aan het bezoek aan de Universiteit van Tilburg. Prof. dr. H.C. Tijms heeft als adviseur van de commissie een onafhankelijke inhoudelijke beoordeling uitgevoerd van de kwantitatieve opleidingen aan deze universiteit, het expertisegebied van prof. dr. P.A. Verheyen. Projectleider van de clustervisitatie Economie 2009 was mw. dr. M.J.V. Van Bogaert, medewerker van het bureau van QANU. Zij was tevens projectleider van de bezoeken aan de Wageningen Universiteit, de Erasmus Universiteit Rotterdam en de Vrije Universiteit Amsterdam. Projectleider voor het bezoek aan de Rijksuniversiteit van Groningen was zelfstandig adviseur drs. P.C. van Drunen. Projectleider voor het bezoek aan de Universiteit Maastricht was zelfstandig adviseur mw. drs. K.B. Wibbelink. Voor dit bezoek zijn ook mw. drs. L. van der Grijspaarde en mw. dr. M.J.V. Van Bogaert betrokken geweest bij het schrijven van het rapport. Projectleider voor het bezoek aan de Universiteit van Tilburg was zelfstandig adviseur mw. drs. T. Buising. Projectleider voor het bezoek aan de Universiteit van Amsterdam was mw. N.M. Verseput, medewerker van het bureau van QANU. De leden van de commissie hebben allen de door QANU opgestelde onafhankelijkheidsverklaring ondertekend. 2.3. Bijzonderheden van het bezoek aan de Universiteit van Tilburg De visitatiecommissie is gevraagd om de volgende opleidingen te beoordelen: • • • • • • • • • • • • • • • • • 16
Bachelor Economics (56401) Bachelor Econometrie en Operationele Research (56833) Bachelor Fiscale Economie (56402) Bachelor Economie en Bedrijfseconomie (50950) Bachelor Bedrijfseconomie (50750) Master Mathematical Economics and Econometric Methods (60056) Master Operations Research and Management Sciences (60057) Master Quantitative Finance and Actuarial Sciences (60058) Master Accounting (60059) Master Accountancy (60060) Master Financial Management (60061) Master Investment Analysis (60062) Master Marketing Management (60063) Master Marketing Research (60064) Master Logistics and Operations Management (60065) Master Strategic Management (60066) Master International Economics and Finance (60067) QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
• • • •
Master Economics (66401) Master Fiscale Economie (66402) Master Economics and Finance of Aging (60898) Master International Business (60019)
De subcommissie voor het bezoek bestond uit de volgende commissieleden: • prof. dr. A. van Witteloostuijn (voorzitter) • prof. dr. P.A. Verheyen • prof. dr. J. Annaert • prof. dr. P. Vandenabeele • prof. dr. J.W. Zwemmer • prof. dr. J.F.M.J van Hout • dhr. E.A. de Kok • prof. dr. H.C. Tijms (adviserend lid) Zoals eerder in dit rapport is beschreven, heeft prof. dr. P.A. Verheyen aangegeven dat, ondanks formele onafhankelijkheid, te veel belangenconflict bestaat om de opleidingen aan de Universiteit van Tilburg te kunnen beoordelen. Om de consistentie van beoordelingen tussen de universiteiten te waarborgen heeft prof. dr. P.A. Verheyen als waarnemer deelgenomen aan het bezoek aan de Universiteit van Tilburg. Prof. dr. H.C. Tijms heeft als adviseur van de commissie een onafhankelijke inhoudelijke beoordeling uitgevoerd van de kwantitatieve opleidingen aan deze universiteit, het expertisegebied van prof. dr. P.A. Verheyen. Niet alle commissieleden waren gedurende het gehele bezoek beschikbaar. Het programma van het bezoek is aangepast op de beschikbaarheid en expertise van de verschillende commissieleden. Tijdens het bezoek waren er steeds ten minste vijf commissieleden aanwezig om de verschillende opleidingen te kunnen beoordelen. De secretaris van deze subcommissie was mw. drs. T. Buising, met ondersteuning van mw. N. Verseput MSc. Het bezoek vond plaats op 12, 13, 14, 21 en 22 oktober 2009. Het programma van het bezoek aan de Universiteit van Tilburg is te vinden in bijlage C van dit rapport. Het rapport voor de 21 opleidingen die zijn beoordeeld aan de Universiteit van Tilburg, bestaat uit twee deelrapporten. Het eerste deel bevat Nederlandstalige rapporten van de bacheloropleidingen Algemene Economie, Bedrijfseconomie, Econometrie en Operationele Research, Fiscale Economie en van de masteropleidingen Accountancy, Marketing Management, and Fiscale Economie. Het tweede deel bevat Engelstalige rapporten van de bacheloropleiding International Economics and Finance, en van de masteropleidingen Accounting, Marketing Research, International Business, Economics, International Economics and Finance, Economics and Finance of Aging, Financial Management, Investment Analysis, Mathematic Economics and Econometric Methods, Operations Research and Management Science, Quantitative Finance and Actuarial Studies, Strategic Management, en Logistics & Operations Management. Vanwege het grote aantal opleidingen dat in deze evaluatie door de commissie is beoordeeld en de beperkte duur van het bezoek, heeft de commissie de keuze gemaakt de beoordeling van een aantal facetten te clusteren. Op verschillende punten is het oordeel op facultair niveau gegeven, waarna eventuele uitzonderingen voor individuele opleidingen worden vermeld. In een beperkt aantal gevallen kan dit leiden tot een algemeen oordeel dat wordt QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
17
genuanceerd voor ieder van de in dat hoofdstuk beoordeelde opleidingen. De commissie heeft desondanks besloten om het algemene oordeel ongewijzigd te laten. Een aantal van de opleidingsrapporten omvatten meer dan één beoordeelde opleiding. Bij zowel de beschrijvingen als bij de oordelen van de facetten wordt de volgende werkwijze aangehouden: de beschrijvingen en oordelen die gelden voor alle opleidingen – bachelor en master – worden als eerste vermeld. Als een tekst geldt voor één of meerdere specifieke opleidingen, wordt/worden de opleiding(en) cursief boven de paragraaf vermeld.
18
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
3. Werkwijze van de commissie 3.1. Inleiding Op 23 april 2009 hield de commissie haar formele startvergadering. Tijdens deze vergadering werd de commissie geïnstalleerd, werd de taakstelling en werkwijze van de commissie besproken en werd het document Voorstel voor een Domeinspecifiek Referentiekader Economie van het Disciplineoverlegorgaan Economie besproken. De commissie heeft dit voorstel op verschillende punten aangepast en de aangepaste versie vastgesteld als Domeinspecifiek Referentiekader Economie 2009, welke in hoofdstuk 4 van dit rapport is weergegeven. 3.2. De voorbereidingsfase Bij ontvangst van de zelfstudies van een universiteit werden deze door de betreffende projectleider gecontroleerd op kwaliteit en compleetheid van informatie. Nadat de zelfstudies in orde waren bevonden, zijn deze doorgestuurd aan de commissieleden van de betreffende subcommissie. De commissieleden lazen de zelfstudies en formuleerden vragen die aan de projectleider werden toegestuurd. De secretaris compileerde de vragen tot een samengesteld document, waarbij de vragen per onderwerp en gespreksgremium werden gegroepeerd. Dit document werd bij het visitatiebezoek door de commissie gebruikt. Bij de voorbereiding heeft ieder commissielid alle rapporten van de betreffende universiteit gelezen. Naast de zelfstudies lazen de gezamenlijke commissieleden ook ten minste twee scripties per opleiding. Het daadwerkelijk aantal gelezen scripties per opleiding is afhankelijk van het aantal aangeboden opleidingen en het aantal commissieleden in de subcommissie. Het streven was om commissieleden per bezoek niet meer dan vier scripties te laten lezen. Indien nodig werd gedurende het bezoek aan de commissieleden de mogelijkheid gegeven om aanvullend een aantal scripties te beoordelen. In de opleidingsrapporten wordt vermeld hoeveel scripties zijn beoordeeld. De scripties werden door de projectleider in overleg met de voorzitter geselecteerd. Aangezien de commissie opleidingen dient te beoordelen die leiden tot een wetenschappelijke titel (BSc of MSc), heeft zij zeer zorgvuldig aandacht besteed aan het beoordelen van het wetenschappelijk niveau van de scripties, de eisen die door de opleiding aan de scripties worden gesteld, de zorgvuldigheid van de inhoudelijke beoordeling daarvan door de staf en de beoordelingsprocedure zelf. In de scriptie dient de student immers aan te tonen over de vereiste kwalificaties te beschikken. Het bewaken van de consistentie is bij clustervisitaties altijd een aandachtspunt. Bij dit specifieke cluster is hier extra aandacht aan besteed, vanwege de verschillende samenstellingen van de subcommissies, en de verschillende data waarop de rapporten worden vastgesteld. De voorzitter, prof. dr. A. van Witteloostuijn, en de projectcoördinator, mw. dr. M.J.V. Van Bogaert, zijn verantwoordelijk voor deze bewaking van consistentie. Een van de maatregelen om consistentie in de beoordelingen te garanderen is het instellen van de kern van de commissie, de twee commissieleden en de voorzitter, die bij alle bezoeken betrokken zijn. De kerncommissie werd bij ieder bezoek gevraagd om bevindingen en voorgaande discussies uit andere bezoeken bij de discussie te betrekken. Ook is besloten om alle commissieleden op de hoogte te houden van de beoordeling van de verschillende opleidingen, ook als ze niet hebben deelgenomen aan het bezoek. Tot slot zal er regelmatig overleg plaatsvinden tussen de verschillende projectleiders om de beoordelingen op elkaar af te stemmen.
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
19
Binnen de subcommissies zijn afspraken gemaakt over de taakverdeling op grond van inhoudelijke expertise en samenstelling van de subcommissie. De commissie wenst te benadrukken dat zij in haar geheel verantwoordelijk is voor de oordeelsvorming en het eindrapport. Tijdens een voorbereidende vergadering aan het begin van ieder bezoek werd elke visitatie concreet voorbereid. 3.3. Visitatiebezoeken Voorafgaand aan een bezoek maakte de projectleider een conceptprogramma voor de (dag)indeling van het visitatiebezoek. Dit concept werd in samenspraak tussen de voorzitter, de projectleider en de contactpersoon van de betreffende universiteit aangepast aan de specifieke situatie van de opleiding. Tijdens de bezoeken is gesproken met de samenstellers van de zelfstudies, met een (representatieve) vertegenwoordiging van het faculteitsbestuur, het opleidingsbestuur, de afgestudeerden, de opleidingscommissies, de examencommissie(s), de studievoorlichting en -begeleiding en overige ondersteunende medewerkers. Daarnaast werd er per opleiding afzonderlijk gesproken met student- en docentvertegenwoordigers van de beoordeelde bachelor- en masteropleidingen. Tijdens ieder bezoek bestudeerde de commissie het ter inzage gevraagde materiaal en gaf zij gelegenheid tot een spreekuur ten behoeve van studenten en docenten die zich voorafgaand aan het bezoek hadden aangemeld. Van dit spreekuur is geen gebruikgemaakt bij het bezoek aan de Universiteit van Tilburg. De commissie heeft een deel van de laatste middag van de bezoeken gebruikt voor de voorbereiding van de mondelinge rapportage en een discussie over de beoordeling van de opleidingen. Aan het einde van de bezoeken heeft de voorzitter, respectievelijk de vicevoorzitter bij de Rijksuniversiteit Groningen, in een mondelinge rapportage de eerste bevindingen van de commissie gepresenteerd. Daarbij ging het steeds om een aantal algemene waarnemingen en een aantal eerste indrukken per opleiding. 3.4. Beslisregels De visitatie is uitgevoerd conform het Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs van de NVAO. In het accreditatiestelsel is voor de beoordeling op facetniveau een vierpuntsschaal voorgeschreven (onvoldoende, voldoende, goed of excellent) en op onderwerpniveau een tweepuntsschaal (voldoende of onvoldoende). De commissie heeft de standaard beslisregels van QANU gevolgd. Deze zijn: • • • •
de beoordeling ‘onvoldoende’ wijst erop dat het facet beneden de gestelde verwachtingen ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is; de beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de (internationale) basisstandaard of basisnorm; de beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basiskwaliteit; de beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel nationaal als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren.
De standaard beoordeling is ‘voldoende’, waarbij de opleiding voldoet aan de gestelde criteria.
20
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
In ogen van de commissie kan zij het oordeel ‘voldoende’ toekennen, ook wanneer zij kritische opmerkingen heeft gemaakt. Het is dan wel noodzakelijk dat er tegenover die kritische opmerkingen ook positieve observaties staan. Ook acht de commissie het mogelijk dat zij, als deze kritische opmerkingen adequaat worden opgepakt door de faculteit, bij een volgend bezoek tot het oordeel ‘goed’ zou kunnen komen. Wanneer een commissie een nationale ‘good practice’ heeft aangetroffen, luidt het oordeel in principe ‘goed’. Wanneer er binnen een facet zowel een kanttekening wordt gemaakt als een ‘good practice’ wordt uitgesproken, wordt een gemiddelde score gegeven. In de uitzonderlijke situatie dat de commissie besluit een ‘excellent’ voor een facet te geven, wil ze daarmee aangeven dat dit een internationale ‘best practice’ is, welke door de academische wereld dient te worden overgenomen. 3.5. Rapportage De projectleider stelt op basis van de bevindingen van de commissie, per instelling een conceptrapport op. Het conceptrapport wordt in eerste instantie aan de voorzitter van de commissie voorgelegd en daarna aan de overige subcommissieleden Na vaststelling van het conceptrapport wordt deze naar de betrokken faculteit gestuurd ter toetsing van feitelijke onjuistheden. Het commentaar van de opleidingen wordt met de voorzitter van de commissie besproken en, indien nodig, met de overige subcommissieleden. De definitieve tekst wordt aan alle commissieleden toegestuurd voor een laatste ronde commentaar waarna het rapport wordt vastgesteld.
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
21
22
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
4. Het Domeinspecifiek Referentiekader Economie 2009 4.1. Inleiding en het referentiekader Het domeinspecifiek referentiekader Economie 2009 wordt opgesteld ten behoeve van de beoordeling van de bachelor- en masteropleidingen aan de universiteiten in Nederland die binnen het cluster Economie 2009 vallen. In het referentiekader worden de minimumeisen geformuleerd waar een wetenschappelijke opleiding in een (deel)gebied van de economie aan moet voldoen. Vanwege de diversiteit aan opleidingen binnen het cluster is gekozen voor een referentiekader dat niet prescriptief van aard is. Het referentiekader biedt daarmee ruimte aan de opleidingen om naar de aard van het object van studie dat centraal staat en naar de aard van de invalshoek waarvoor zij gekozen hebben, een eigen profiel te ontwikkelen en eigen accenten te leggen. Dit kader vraagt opleidingen om op basis van de gemaakte keuzes te beargumenteren dat aan de criteria uit het accreditatiekader van de NVAO wordt voldaan. Hierbij kunnen met behulp van expliciete verwijzingen naar het domeinspecifiek referentiekader Economie 2009 afwijkingen worden toegelicht. 4.2. Economie als wetenschap Economie is de wetenschap die zich richt op de analyse van de voortbrenging en de verdeling van schaarse middelen. Veel economen bestuderen de prikkels die agenten drijven tot het handelen op markten en binnen (bedrijfs)organisaties. In de analyse speelt de allocatie van schaarse productiefactoren en de invloed daarvan op de sociale welvaart een belangrijke rol. De algemene economie heeft vooral een maatschappelijk perspectief, de bedrijfseconomie gaat dieper in op de verschillende bedrijfsprocessen. Daarnaast krijgt de bestudering van het management van bedrijfsprocessen aandacht. In het domein is daarenboven de methodologie van belang: hierin komen bijvoorbeeld besliskunde, econometrie en wiskunde aan de orde. 4.3. Doelstellingen, niveau en oriëntatie van de opleidingen De commissie verwacht in het algemeen dat de doelstellingen van de opleidingen tot uitdrukking brengen dat de opleidingen studenten zowel inhoudelijk (dat wil zeggen: met betrekking tot het vakgebied dat de opleiding bestrijkt) als academisch vormen. Dit betekent dat studenten tijdens de opleiding kennis en inzicht krijgen in het vakgebied en dat ze zowel relevante vakspecifieke als algemene academische vaardigheden verwerven. Zij leggen daartoe de nadruk op de kenmerken en waarde van wetenschappelijk onderzoek, op het belang van kennis van en inzicht in theorie en methodologie en op de relativiteit van interpretaties. Zij bieden een kader waarbinnen de student de verworven kennis en inzichten op een wetenschappelijk verantwoorde manier leert toe te passen. Een bacheloropleiding biedt een algemene en brede basisopleiding die opleidt tot een elementair academisch niveau. Studenten die een bacheloropleiding hebben afgerond, voldoen aan de voorwaarden voor toelating tot een masteropleiding. Een masteropleiding biedt ten opzichte van de bacheloropleiding specialisatie en verdieping in een deelgebied, of een combinatie van deelgebieden. De masteropleiding is ook gericht op de toekomstige werkkring, bijvoorbeeld onderzoeksinstellingen, overheid en bedrijfsleven. Ook bereiden de opleidingen studenten voor op een maatschappelijke loopbaan waarin de kennis en vaardigheden die zij tijdens de studie verworven hebben, van nut kunnen zijn. Het gaat daarbij in het algemeen niet zozeer om een voorbereiding op bepaalde, nader te specificeren beroepen of functies, maar veeleer om het verwerven van een academische attitude en academische vaardigheden. Deze dienen in overeenstemming te zijn met de verwachtingen die de samenleving stelt aan afgestudeerden van de opleidingen die in het QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
23
kader van de visitatie Economie 2009 worden beoordeeld. Dit betekent dat de opleidingen zowel het academische als het maatschappelijke perspectief aan de orde stellen en dus niet alleen aandacht besteden aan actuele ontwikkelingen binnen het vakgebied. De bachelorfase is onvervangbaar voor de ontwikkeling van de generieke academische denkwijze. Tijdens deze periode leren studenten niet alleen over de grenzen van het eigen deelgebied heen te kijken, maar leren zij ook vakwetenschappelijke vragen in een bredere maatschappelijke context te plaatsen. Het belang van de bachelorfase bij de ontwikkeling van academische vaardigheden in aanmerking nemend, moeten voorzieningen om studenten met een hbo-bachelordiploma voor te bereiden op een instroom in een wo-master vooral gericht zijn op het tot ontwikkeling brengen van een academische denkwijze. Dit omvat het versterken van het inzicht in de samenhang tussen de afzonderlijke kennisgebieden, het zich eigen maken en gebruiken van onderzoeksmethoden alsmede het leren reflecteren op de resultaten van (eigen) onderzoek. 4.4. Vaardigheden Vakspecifieke vaardigheden De exacte invulling van de vaardigheden die studenten in een economische opleiding verwerven, is afhankelijk van het deelgebied en de specialisatie van de opleidingen. Van een opleiding die het predicaat ‘economisch’ gebruikt, mag worden verwacht dat studenten een samenhangend inzicht verwerven in economische begrippen, dat verder gaat dan een ‘inleiding in …’ . Deze begrippen omvatten de algemene economie (bijvoorbeeld macro-economie, micro-economie publieke economie en internationale economie), de bedrijfseconomie (bijvoorbeeld accounting, financiering, marketing, organisatie, informatiekunde en strategie) en de methodologische vakken (vooral statistiek en wiskunde). In het vakgebied Besliskunde en Econometrie spelen methodologische vakken per definitie een kernrol. Een bacheloropleiding stelt studenten in staat zich te verdiepen in één of meer richtingen op het gelegde fundament. De vakspecifieke vaardigheden van masterstudenten bouwen voort op de vaardigheden die studenten in de bachelorfase opgebouwd hebben. In de geest van het verdrag van Bologna en de toenemende internationalisering van opleidingen worden de kwaliteitsstandaarden zoveel als mogelijk internationaal gesteld. Studenten spreken de taal van het vakgebied Bachelorstudenten zijn in staat om de aangeleerde kennis te gebruiken wanneer ze worden geconfronteerd met een niet al te ingewikkeld economisch probleem in een bedrijf of van de overheid. Bovendien moeten ze de betekenis van de gebruikte inhoud kunnen relativeren. Dit kan bijvoorbeeld door de ene theorie met de andere te vergelijken, maar ook door economische begrippen te confronteren met benaderingen uit andere relevante vakgebieden. Een student die een economische bacheloropleiding heeft afgerond, heeft op dit vlak de volgende vaardigheden: •
•
24
Weergeven en interpreteren – de afgestudeerde kan conceptuele en methodologische uitgangspunten van de economische wetenschappen weergeven en hierover met vakgenoten discussiëren. Analyseren en verklaren – de afgestudeerde is in staat verschijnselen en problemen te analyseren en te verklaren met behulp van de conceptuele en methodologische uitgangspunten van de economische wetenschappen. QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
Een student die een masteropleiding economie afgerond heeft, voldoet aan het volgende beeld: De student werkt zelfstandig en is in staat om relevante vraagstellingen zelf te formuleren en tot een plan van aanpak ter beantwoording over te gaan. Hierbij hoort het opsporen en gebruiken van relevante vakspecifieke literatuur en het opvullen van eventuele gaten in de kennis die vereist is bij de onderzoekvraagstelling. De student kan recente artikelen en hoofdstukken in hoogstaande wetenschappelijke publicaties lezen en begrijpen, alsmede de eigen vraagstelling in een context van de bestaande literatuur plaatsen. De student kan in beperkte mate ook variaties op bestaande modellen analyseren. Het vermogen om door middel van onderzoek bij te dragen aan de ontwikkeling van het vakgebied Aan het einde van de bacheloropleiding kan een student de relevante inzichten in de literatuur verzamelen, samenvatten en interpreteren. Het onderzoek in de masterfase is in sterkere mate theorietoetsend. Een student die een masteropleiding in de economie heeft afgerond, heeft op dit vlak de volgende vaardigheden: •
Formuleren van doelstelling en probleemstelling – de afgestudeerde kan een economische probleemstelling formuleren uitgaande van wetenschappelijke concepten en theorieën. Kiezen van onderzoeksopzet – de afgestudeerde kan een onderzoeksopzet kiezen die aansluit bij de vraagstelling. Kiezen van methoden om data te verzamelen en te bewerken – de afgestudeerde kan één of meer geschikte methoden kiezen om de data te verzamelen en te bewerken. Trekken van conclusies – de afgestudeerde kan verantwoorde uitspraken doen over de initiële probleemstelling op basis van de gevonden resultaten.
Het vermogen om beleid te ontwikkelen met kennis en inzicht die ontleend zijn aan het vakgebied Op bachelorniveau kan het vermogen om beleid te ontwikkelen beperkt blijven tot het formuleren van een plan van aanpak voor één specifiek probleem. In de masteropleiding dient meer aandacht te zijn voor de bredere context – hetzij in bedrijfsverband, hetzij in relatie tot andere beleidsterreinen van de overheid. Een student die een economische masteropleiding heeft afgerond, heeft op dit vlak de volgende vaardigheden: •
•
Ontwerpen van beleidsadviezen – de afgestudeerde kan een voorstel doen waarmee economische problemen kunnen worden opgelost op basis van economische concepten en theorieën Strategisch handelen – de afgestudeerde kan taxeren of de door hem of haar vastgestelde beleidsaanbevelingen haalbaar en uitvoerbaar zijn.
4.5. Generieke vaardigheden Bij generieke vaardigheden gaat het om kennis, vaardigheden en houdingen die weliswaar binnen de context van een opleiding tot ontwikkeling komen, maar niet specifiek voor de desbetreffende opleiding zijn. Het zijn de generieke academische vaardigheden die de basis vormen voor de latere academische denkwijze en werkhouding. De geringe arbeidsmarktspecificiteit van veel opleidingen – ook economische – leidt ertoe dat veel afgestudeerden na enige tijd werkzaamheden uitvoeren die weinig tot geen beroep doen op hun vakspecifieke vaardigheden. Met name de volgende drie vakspecifieke vaardigheden dragen bij aan de gewenste generieke vaardigheden: het hypothethisch-deductieve karakter van de economie, de methodieken van besluitvorming en het belang dat wordt gehecht aan empirisch onderzoek.
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
25
De commissie verwacht dat de eindtermen van alle bacheloropleidingen die zij beoordeelt impliciet of expliciet tot uitdrukking brengen dat studenten die de opleiding hebben afgerond, beschikken over academische vaardigheden, onderzoeksvaardigheden en communicatieve vaardigheden op een basaal niveau. Daarnaast wordt verwacht dat de eindtermen gerelateerd zijn aan de vereisten voor toegang tot een (tenminste één) masteropleiding en eventueel de beroepspraktijk. De commissie verwacht dat de eindtermen van alle masteropleidingen die zij beoordeelt tot uitdrukking brengen dat studenten die de opleiding hebben afgerond, beschikken over academische vaardigheden, onderzoeksvaardigheden en communicatieve vaardigheden op een gevorderd niveau. Diezelfde eindtermen moeten gerelateerd zijn aan de beroepspraktijk. Academische vaardigheden De afgestudeerde bachelorstudent beschikt over vaardigheden voor het opstellen en verdiepen van argumentaties en voor het oplossen van problemen binnen het vakgebied. De afgestudeerde masterstudent beschikt over deze vaardigheden in nieuwe of onbekende omstandigheden binnen een bredere (of multidisciplinaire) context binnen het vakgebied. De afgestudeerde bachelorstudent beschikt over algemeen inzicht in de aard en functie van wetenschapsbeoefening. De afgestudeerde masterstudent beschikt over een verdiept inzicht. De afgestudeerde bachelorstudent is in staat om relevante informatie uit verschillende bronnen en deelgebieden te verzamelen en te interpreteren. De afgestudeerde masterstudent is in staat om kennis te integreren en met complexe materie om te gaan. De afgestudeerde bachelorstudent is in staat om zich een oordeel te vormen dat mede is gebaseerd op een afweging van relevante sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten. De afgestudeerde masterstudent is in staat om oordelen te formuleren op onvolledige of beperkte informatie, daarbij rekening houdend met bovengenoemde aspecten bij het toepassen van de eigen kennis en oordelen. De afgestudeerde bachelorstudent is in staat om onder begeleiding zelfstandig te werken en om te functioneren in teamverband. De afgestudeerde masterstudent is in staat om zelfstandig te werken en te functioneren in een multidisciplinair teamverband. Onderzoeksvaardigheden De afgestudeerde bachelorstudent is in staat om onder begeleiding een (literatuur)onderzoek van beperkte omvang op te zetten en uit te voeren dat een adequate en realistische opzet en planning kent. De afgestudeerde masterstudent is in staat zelfstandig een wetenschappelijk onderzoek op te zetten en uit te voeren dat voldoet aan de eisen die gelden binnen het vakgebied. De afgestudeerde masterstudent beheerst de relevante onderzoeksmethoden en – technieken van het vakgebied. De afgestudeerde bachelorstudent beheerst deze allemaal passief en een aantal actief. Communicatieve vaardigheden De afgestudeerde bachelorstudent is in staat om informatie, ideeën en oplossingen over te brengen op een publiek bestaande uit specialisten of niet-specialisten. De afgestudeerde masterstudent is tevens in staat conclusies, alsmede de kennis, inzichten, motieven en overwegingen die daaraan ten grondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op dat publiek. De afgestudeerde bachelorstudent is in staat om, mondeling of schriftelijk, helder en duidelijk verslag uit te brengen van een onderzoek van beperkte omvang. De afgestudeerde masterstudent kan dit van een onderzoek waarvan de omvang en complexiteit past bij het niveau van de opleiding. Relatie met de beroepspraktijk 26
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
De eindkwalificaties zijn afgestemd op de verwachtingen van het afnemend veld, ook als dat veld divers en heterogeen is. Een afgestudeerde student beschikt over vaardigheden die nodig zijn voor het uitoefenen van beroepen of functies waarvoor een wetenschappelijke bacheloropleiding respectievelijk masteropleiding vereist of dienstig is. De afgestudeerde bachelorstudent is zich bewust van de mogelijke relevantie en toepasbaarheid van wetenschappelijke inzichten binnen zijn vakgebied voor maatschappelijke vraagstukken en behoeften. De afgestudeerde masterstudent is in staat om een weloverwogen oordeel te vellen over de mogelijke relevantie en toepasbaarheid van wetenschappelijke inzichten binnen zijn vakgebied voor maatschappelijke vraagstukken en behoeften. De afgestudeerde student heeft zich kunnen oriënteren op een mogelijke toekomstige werkkring op bachelor- respectievelijk masterniveau. 4.6. Leeromgeving Kenmerkend voor een wetenschappelijke opleiding is dat deze studenten aanspoort tot het verrichten van activiteiten die in het verlengde liggen van het beoefenen van de wetenschap. Het stimuleren van zelfstandigheid en het zonder al te veel bemoeienis van buiten laten werken in teams zijn hierbij van belang.
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
27
28
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
DEEL II: OPLEIDINGSRAPPORTEN
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
29
30
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
5.
Rapport over de bacheloropleiding Algemene Economie
Administratieve gegevens Bacheloropleiding Algemene Economie Naam opleiding: Algemene Economie CROHO-nummer: 50644 Niveau: bachelor Oriëntatie: wo Studielast: 180 EC Graad: bachelor of Science Variant(en): voltijd Locatie(s): Tilburg Einddatum accreditatie: 13 februari 2011 Het bezoek van de visitatiecommissie Economie aan de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen van de Universiteit van Tilburg vond plaats op 12-14 en 20-21 oktober 2009. 5.0. Structuur en organisatie van de faculteit De Universiteit van Tilburg (UvT) is een gespecialiseerde universiteit op het gebied van mens- en maatschappijwetenschappen, waarvan de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen (FEB) een van de zes faculteiten is. De FEB is de oudste en grootste faculteit van de universiteit en bestaat sinds 1927. Van de bijna 12.000 UvT-studenten studeert iets minder dan de helft aan de FEB. Een kwart van alle fte-personeel is werkzaam bij de FEB. De faculteit heeft een Facultair Management Team, bestaande uit de decaan, drie vicedecanen (Onderwijs, Onderzoek en Internationalisering), de directeur en een studentadviseur. De FEB biedt acht bacheloropleidingen en negentien masteropleidingen aan en bestaat uit acht departementen waarbinnen het wetenschappelijk personeel (en het ondersteunend personeel van het departement) werkzaam is: • Accountancy • Economics • Econometrics and Operations Research • Finance • Fiscal Economics • Information Management • Marketing • Organization and Strategy Ieder departement heeft een Head of Department. Daarnaast is er een Faculteitsbureau dat onder meer verantwoordelijk is voor de ondersteunende diensten en hun personeel. Hierin zijn afdelingen als Onderwijsbureau, MT Stafbureau, Afdeling ICT, Afdeling HRM, Afdeling International Programmes, Afdeling International Student Services en dergelijke ondergebracht. In 2008 beschikte de FEB over 291,1 fte aan wetenschappelijk personeel.
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
31
Iedere opleiding heeft een opleidingsdirecteur, verantwoordelijk voor de samenstelling van het curriculum, kwaliteitsbewaking en –verbetering, toelating, informatievoorziening aan (aanstaande) studenten en communicatie met andere betrokkenen binnen de faculteit. De opleidingsdirecteur wordt hierbij ondersteund door een studieadviseur en een studentadviseur. In 2007 heeft er een Mid-Term Review of Education plaatsgevonden, onder leiding van professor Abraham van de KU Leuven. Mede naar aanleiding hiervan heeft de faculteit besloten een nieuw beleid ten aanzien van onderwijs en internationalisering te formuleren en de vernieuwing van een aantal curricula in gang te zetten. Bij de invoering van de bachelor-masterstructuur in 2002-2003 heeft de FEB gekozen voor acht brede bachelor- en negentien gespecialiseerde masteropleidingen (gebaseerd op de oude doctoraal opleidingen). Nieuwe opleidingen zijn de bacheloropleiding Business Studies en de masteropleiding Economics and Finance of Aging. Voor de bacheloropleiding Algemene Economie beschreven in voorliggend rapport geldt dat deze de nieuwe naam Economie en Bedrijfseconomie krijgt. In dit rapport wordt echter gesproken over de opleiding Algemene Economie. De bacheloropleiding Algemene Economie heeft samen met de bacheloropleidingen Bedrijfseconomie en Fiscale Economie een gemeenschappelijk eerste jaar. 5.1.
Het beoordelingskader
5.1.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) cursusgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (cursusgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Beschrijving De bacheloropleiding Algemene Economie kent, volgens het zelfevaluatierapport, drie doelstellingen. Ten eerste wil de opleiding haar studenten een solide academische basis meegeven in het vakgebied algemene economie, waarbij theoretische kennis, praktische toepassingen en institutionele details op een evenwichtige wijze aan bod komen. Ten tweede wil de opleiding haar studenten voorbereiden op de mondiale arbeidsmarkt voor algemeen economen. Tot slot wil de opleiding haar studenten voorbereiden op kwalitatief hoogstaande masterprogramma’s wereldwijd. Om deze doelstellingen te kunnen bereiken maakt de opleiding onderscheid drie verschillende typen eindkwalificaties: kennis, vaardigheden en attitude. Kennis Afgestudeerden beschikken over kennis van: •
•
• 32
de voornaamste concepten en analytische instrumenten (en de onderlinge verbanden tussen deze concepten en instrumenten) in de volgende hoofdonderdelen van de economische wetenschap: a) micro-economie, b) macro-economie (K1); de volgende essentiële onderdelen van de economische wetenschap: financiële economie, ontwikkelingseconomie, internationale economie en de economie van de collectieve sector (K2); drie gespecialiseerde onderdelen van de economische wetenschap, te kiezen uit in totaal zes (arbeidseconomie, bancaire economie, de economie van pensioenen en QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
• • • • •
gezondheidszorg, experimentele economie, mededingsbeleid en regulering, en milieueconomie) die als verplichte keuze deel uitmaken van de opleiding. De keuze is daarbij louter afhankelijk van de belangstelling van de individuele student (K3); de volgende verwante disciplines: bedrijfseconomie en fiscale economie (K4); de onderlinge verbanden tussen de historische, de levensbeschouwelijke en de filosofische achtergronden van de economische wetenschap (K5); de volgende kwantitatieve disciplines: wiskunde, statistiek en econometrie (K6); de internationale aspecten van de economische wetenschap en de mondiale invloeden op alle belangrijke onderdelen van de economische wetenschap (K7); de methoden van wetenschappelijk onderzoek (K8).
Vaardigheden Afgestudeerden zijn in staat om: •
• • • • • •
•
• • • •
groeps- of individuele opdrachten op te starten, te plannen, uit te voeren en af te ronden, waarbij kennis van essentiële onderdelen van de economische wetenschap wordt toegepast (V1); verbanden te leggen over de theorie en praktijk(problemen) (V2); complexe opdrachten uit te voeren in teams van studenten, zonder dat een grote mate van homogeniteit van het team een noodzakelijke voorwaarde is (V3); anderen in de vorm van een schriftelijk rapportage van informatie te voorzien over ideeën, conclusies en/of aanbevelingen, zowel in het Nederlands als in het Engels (V4); een heldere presentatie voor een gehoor dat (overwegend) bestaat uit professionals te verzorgen, zowel in het Nederlands als in het Engels (V5); effectief bilateraal te communiceren, ongeacht de specifieke achtergronden van de communicatiepartner (V6); economische vraagstukken en problemen te definiëren, zowel in termen van de hoofdonderdelen als van de specifieke essentiële onderdelen van de economische wetenschap (V7); gebruik te maken van de volgende verwante disciplines bij het definiëren van economische vraagstukken en problemen: bedrijfseconomie, fiscale economie en filosofie (V8); elementaire instrumenten en methoden van economisch onderzoek toe te passen ─ inclusief wiskunde, statistiek en econometrie (V9); wetenschappelijk onderzoek te verrichten: data en informatie te verzamelen, analyseren en interpreteren (V10); bij V10 gebruik te maken van ICT en andere voor wetenschappelijk onderzoek geëigende instrumenten (V11); te leren, dat wil zeggen, open te staan voor feedback, mogelijkheden voor persoonlijke ontwikkeling en aanpassing van het gedrag te (h)erkennen en bereid te zijn experimenteren met nieuwe ideeën (V12).
Attitudes Afgestudeerden hebben een attitude die wordt gekenmerkt door: •
een academische houding, dat wil zeggen het vermogen tot kritische reflectie en een analytische benadering (A1);
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
33
• • • • • •
•
zelfvertrouwen, dat wil zeggen vertrouwen in de eigen capaciteiten en in de eigen prestaties (A2); realisme, dat wil zeggen een zorgvuldige inschatting van de eigen capaciteiten, alsmede van de beperkingen van het cursusgebied (A3); empathie, dat wil zeggen het vermogen zichzelf te verplaatsen in de positie, gedachten en gevoelens van de ander (A4); flexibiliteit, dat wil zeggen het vermogen om te switchen tussen verschillende opdrachten, projecten en gezichtspunten (A5); cultureel bewustzijn, dat wil zeggen het vermogen om culturele verschillen te waarderen (A6); een internationale oriëntatie, dat wil zeggen het aanvaarden van de waarden voortvloeiend uit een multiculturele and internationale oriëntatie als de grondslag van het mens- en maatschappijbeeld (A7); maatschappelijke verantwoordelijkheid, dat wil zeggen het aanvaarden van maatschappelijke verantwoordelijkheid en duurzaamheid als waarden (A8).
In het zelfevaluatierapport wordt, in een matrixtabel, aangegeven aan welke eindkwalificaties de verschillende cursussen bijdragen. Hiermee wordt de opbouw in het programma zichtbaar gemaakt (zie ook F5). Oordeel De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding voldoet aan het criterium dat geldt voor dit facet. De commissie heeft de eindkwalificaties bestudeerd en deze getoetst aan de hand van het domeinspecifiek referentiekader. Door te kijken naar vergelijkbare opleidingen in binnen- en buitenland worden de eindkwalificaties gerelateerd aan een nationaal en internationaal kader. De commissie constateert dat de eindkwalificaties van de bacheloropleiding Algemene Economie aansluiten bij de eisen die door vakgenoten, nationaal en internationaal, worden gesteld. De commissie is van mening dat de cursusmatrix, zoals weergegeven in het zelfevaluatierapport, een overzichtelijk beeld geeft van de mate waarin de verschillende eindkwalificaties gedurende het programma (en in de verschillende cursussen) aan de orde komen. In de eindkwalificaties komen kennis en inzicht van de voornaamste concepten en analytische instrumenten (en de onderlinge verbanden tussen deze concepten en instrumenten) in de hoofdonderdelen micro-economie en macro-economie van de economische wetenschap naar voren. Daarnaast leren studenten vaardigheden om de theorie toe te passen in het onderzoek (onderzoeksvaardigheden), bijvoorbeeld door elementaire instrumenten en methoden van economisch onderzoek toe te passen (inclusief wiskunde, statistiek en econometrie). Ook leren studenten de opgedane kennis toe te passen in de beroepspraktijk, bijvoorbeeld door verbanden te leggen over de theorie en praktijk(problemen). Dit komt onder andere aan de orde bij de cursus Micro-economie in het eerste jaar. Bacheloropleiding Algemene Economie: het oordeel van de commissie is voldoende.
34
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
F2: Niveau: bacheloropleiding en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bacheloropleiding of een Master.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport wordt voor het niveau van de eindkwalificaties aangesloten bij de in de Dublin-descriptoren beschreven kwalificaties van een bachelorprogramma. De zelfstudie legt daarbij de volgende verbanden tussen de Dublin-descriptoren en de eindkwalificaties: Dublin-descriptor
Eindkwalificaties
Kennis en inzicht Toepassen kennis en inzicht Oordeelsvorming Communicatie Leervaardigheden
K1, K2, K3, K7, V12, A1, A5 K8, V2, V7, V8, V9, V10, V11 K1, K2, K3, K8, V2, V7, V9, V10, V11 V4, V5, V6 V11, A1, A3, A4, A5
Oordeel De commissie heeft vastgesteld dat de beschrijving van de eindkwalificaties van het programma voor wat betreft het beoogde niveau een duidelijk verband heeft met de Dublindescriptoren, die mogen worden beschouwd als algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelorprogramma. In het zelfevaluatierapport wordt aangetoond op welke wijze de eindkwalificaties verwijzen naar de verschillende Dublin-descriptoren. De commissie heeft deze relaties geverifieerd en heeft geconstateerd dat de Dublin-descriptoren bij meerdere eindkwalificaties aansluiten. De Dublin-descriptor met betrekking tot kennis en inzicht is bijvoorbeeld terug te zien in eindkwalificatie K7, waar van een afgestudeerde verwacht wordt dat deze kennis heeft van de internationale aspecten van de economische wetenschap en van de mondiale invloeden op alle belangrijke onderdelen van de economie. De Dublin-descriptor met betrekking tot het toepassen van kennis en inzicht komt bijvoorbeeld terug in eindkwalificatie V2, het leggen van verbanden over de theorie en praktijk(problemen). De Dublin-descriptor met betrekking tot oordeelsvorming is onder andere terug te zien in eindkwalificatie V10, het verrichten van wetenschappelijk onderzoek: data en informatie verzamelen, analyseren en interpreteren. De Dublin-descriptor met betrekking tot communicatie komt tot uiting in eindkwalificatie V6. Het gaat er daarbij om dat een afgestudeerde in staat is om effectief bilateraal te communiceren, ongeacht de specifieke achtergronden van de communicatiepartner. De Dublin-descriptor met betrekking tot leervaardigheden is bijvoorbeeld terug te zien in eindkwalificatie A1, waar van een afgestudeerde wordt verwacht dat deze een academische houding heeft, dat wil zeggen het vermogen tot kritische reflectie en een analytische benadering. De commissie stelt vast dat de eindkwalificaties van de opleiding aansluiten bij algemene en internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties die gelden voor afgestudeerden van een bacheloropleiding. Bacheloropleiding Algemene Economie: het oordeel van de commissie is voldoende.
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
35
F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bacheloropleiding en een Master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport wordt aangegeven dat academische vaardigheden centraal staan in de eindkwalificaties van de opleidingen. De Universiteit van Tilburg stelt zelfs dat de eindkwalificatie academische vaardigheden, A1 (een academische houding, dat wil zeggen het vermogen tot kritische reflectie en een analytische benadering), voor hen de belangrijkste is. Daarbij geven zij aan dat kennis en inzicht, en relevante vaardigheden noodzakelijke voorwaarden zijn voor het vermogen om logisch te redeneren, kritisch te denken, problemen wetenschappelijk te behandelen en een wetenschappelijk betoog kritisch op waarde te schatten. Het wetenschappelijke niveau van de eindkwalificaties wat betreft kennis, inzicht en vaardigheden is op een dusdanige manier vormgegeven, dat deze in ruime mate voldoen aan de eisen vanuit de (economische) wetenschappelijke discipline en de beroepspraktijk. In het zelfevaluatierapport geeft de opleiding aan dat in de bacheloropleiding Algemene Economie kennis en begrip van de belangrijkste concepten en analytische instrumenten die in de hoofdonderdelen van de economische wetenschap, micro-economie en macro-economie, belangrijk zijn. De eindtermen van de bacheloropleiding Algemene Economie worden voor een belangrijk deel bepaald door de essentiële onderdelen van de economische wetenschap: financiële economie, ontwikkelingseconomie, internationale economie en de economie van de collectieve sector. Het onderwijs van de bacheloropleiding is erop gericht studenten kennis op academisch niveau bij te brengen voor wat betreft algemene economie. Ook leren de docenten de beginselen van de methoden van wetenschappelijk onderzoek die studenten vanaf het eerste jaar, bij de cursus Toegepaste Economie, in de praktijk moeten brengen. Dit onderwijs staat steeds in wisselwerking met de (mondiale) ontwikkelingen in het cursusgebied enerzijds en de gang van zaken in de economie anderzijds. Docenten van deze academische statuur maken studenten ervan bewust dat de studie vooral een voorbereiding is op een leven lang leren. Studenten leren daarom het vermogen aan om ontwikkelingen op wetenschappelijk gebied zelfstandig bij te houden. De opleiding wordt afgesloten met de bachelorthesis (zie F20). Studenten die de bacheloropleiding Algemene Economie hebben afgerond kunnen aan de Universiteit van Tilburg in ieder geval instromen in de masterprogramma’s Economics, International Economics and Finance, en Economics and Finance of Aging. Zeer goede kandidaten kunnen ook worden toegelaten tot de MPhil in Economics (Research Master). Oordeel De commissie heeft de eindkwalificaties van de opleiding bestudeerd vanuit het perspectief van oriëntatie en heeft vastgesteld dat de eindkwalificaties in voldoende mate aansluiten bij de eisen van de wetenschappelijke discipline en de relevante beroepspraktijk. De commissie waardeert de klemtoon die wordt gelegd op wetenschappelijk onderzoek en de inzet van gerenommeerde onderzoekers, met up-to-date kennis van een breed gebied in het onderwijs. Ook waardeert de commissie het gebruik van (gebundelde) wetenschappelijke 36
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
artikelen als lesstof in het derde jaar. Studenten leren op deze manier om op een academische wijze naar hun vakgebied te kijken. Door de inzet van de cursus Toegepaste Economie in de opleiding leren studenten de academische vaardigheden ook werkelijk toe te passen in de praktijk. De commissie heeft vastgesteld dat de bacheloropleiding Algemene Economie toegang geeft tot ten minste een masteropleiding. Ook bestaat de mogelijkheid om na de afronding van de bacheloropleiding de arbeidsmarkt te betreden, al constateert de commissie dat hier in de praktijk weinig gebruik van wordt gemaakt. De commissie heeft geconstateerd dat de eindkwalificaties van de opleiding Algemene Economie voldoen aan de criteria die gelden voor een bacheloropleiding binnen het wetenschappelijke domein. Bacheloropleiding Algemene Economie: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Doelstellingen opleiding Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Doelstellingen opleiding. Voor de bacheloropleiding Algemene Economie is het oordeel voldoende.
5.1.2. Programma Beschrijving van het programma Het eerste jaar van alle bacheloropleidingen is verdeeld in vier blokken, bestaande uit een onderwijsperiode van zeven weken en een tentamenperiode. Na blok 1 is er één tentamenweek. Na blok 2 en 3 zijn er twee tentamenweken. De eerste week bevat de hertentamens van het vorige blok, de tweede week de reguliere tentamens. Na blok 4 vinden meteen de tentamens van blok 4 plaats, vervolgens is er een week met hertentamens van blok 3 en na twee weken staan de hertentamens van blok 4 geprogrammeerd. Het tweede en derde jaar van de bacheloropleidingen is in semesters verdeeld. Na het eerste semester volgt een tentamenperiode van enkele weken. Na het tweede semester volgt een periode waarin eerst de tentamens van dit semester staan geprogrammeerd, vervolgens de hertentamens van semester 1 en ten slotte de hertentamens van semester 2. In het zelfevaluatierapport wordt aangegeven dat er twee typen cursussen onderscheiden worden, objectcursussen en methodecursussen. Bij de objectcursussen komen cursusinhoudelijke, theoretische, (bedrijfs)economische kennis en inzichten aan bod. Methodecursussen hebben tot doel om studenten onderzoeksvaardigheden en een voldoende wiskunde- en statistiekniveau bij te brengen om de kwantitatieve modellen in de objectcursussen goed te doorgronden. Hierbij geldt dat de methodecursussen de objectcursussen zo veel mogelijk vooraf dienen te gaan. Tegelijkertijd is het zaak om studenten zo snel mogelijk kennis te laten maken met de objectcursussen. Tabel 5.1 presenteert de cursussen uit het curriculum van de bacheloropleiding Algemene Economie van het academisch jaar 2008-2009. Voor iedere cursus wordt het aantal studiepunten vermeld, de periode van het jaar waarin de cursus is geroosterd en het aantal contacturen. Ook wordt vermeld of de cursus verplicht is of een keuzecursus.
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
37
Jaar 1 Cursus Inleiding in de Organisatietheorie Micro-economie Wiskunde 1 Accounting 1: Financial Accounting Macro-economie Fiscale Economie Marketing 1 Statistiek 1 Financiering 1 Toegepaste Economie Jaar 2 Cursus Financiële Economie Internationale Economie Markt en milieu Sociale Filosofie en Wetenschapsfilosofie Wiskunde 2 Comparative Public Economics Groei en Ontwikkeling Institutions and Incentives Sociaal Economisch Beleid Statistiek 2 Jaar 3 Cursus Experimental Economics Bachelor thesis
EC 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6
Periode Contacturen Blok 1 20 Blok 1 42 Blok 1 en 2 50 Blok 2 40 Blok 2 30 Blok 3 28 Blok 3 28 Blok 3 en 4 56 Blok 4 26 Blok 4 21
EC 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6
Periode Semester 1 Semester 1 Semester 1 Semester 1 Semester 1 Semester 2 Semester 2 Semester 2 Semester 2 Semester 2
Contacturen 58 42 56 28 72 52 52 52 52 56
EC 6 12
Periode Semester 1 Semester 2
Contacturen 56 4+ begeleidings 22 29 56 42 28 52 56 28 52 52 52 52 52 52 40
Filosofie van de Economie 6 Corporate Finance 2 (keuze) 6 Development Economics(keuze) 6 Economie van de Collectieve Sector (keuze) 6 Growth and Technology (keuze) 6 Money, Banking and Financial Markets (keuze) 6 Regionale Economie (keuze) 6 Toegepaste Macro-economie (keuze) 6 Competition Policy and Deregulation (keuze) 6 Economics of Health and Health Care (keuze) 6 Environmental Economics (keuze) 6 European Financial and Monetary Integration (keuze) 6 Industrial Organization and Technological Change (keuze) 6 International Trade and Exchange rates (keuze) 6 Labour Economics (keuze) 6 Tabel 5.1: programma van de bacheloropleiding Algemene Economie
Semester 1 Semester 1 Semester 1 Semester 1 Semester 1 Semester 1 Semester 1 Semester 1 Semester 2 Semester 2 Semester 2 Semester 2 Semester 2 Semester 2 Semester 2
Het eerste jaar van de opleiding is zoals gezegd gelijk aan dat van de bacheloropleidingen Bedrijfseconomie en Fiscale Economie. In het tweede jaar volgen de studenten verplichte cursussen als Financiële Economie, Markt en Milieu, Wiskunde 2 en Sociaal Economisch Beleid. In het derde jaar volgende studenten twee verplichte cursussen, waaronder de cursus
38
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
Experimental Economics. De overige cursussen kunnen zij kiezen uit 14 cursussen. De afronding van het derde jaar bestaat uit het schrijven van de bachelorthesis (12 EC). F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport wordt aangeven dat het onderwijs van de opleidingen wordt verzorgd door docenten die betrokken zijn bij actueel en relevant wetenschappelijk onderzoek in het cursusgebied (zie Facet 12). In alle drie de studiejaren krijgen studenten les van zowel aio’s, docenten, universitair docenten en hoogleraren, waarbij aio’s verhoudingsgewijs frequenter ingezet worden in het eerste jaar. De faculteit geeft in het zelfevaluatierapport aan dat als uitgangspunt alle medewerkers gepromoveerd zijn (of bezig zijn met een promotietraject) en zowel een onderzoeks- als onderwijstaak hebben. De vaste medewerkers besteden gemiddeld 60% van de tijd aan onderwijs en 40% aan onderzoek. De opleiding geeft studenten hierdoor de mogelijkheid om kennis te ontwikkelen in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijke onderzoek binnen relevante disciplines. Uit de gesprekken met studenten bleek dat de interactie tussen onderwijs en de recente ontwikkelingen in het wetenschappelijk onderzoek duidelijk naar voren komt. In het eerste jaar bijvoorbeeld maken de studenten kennis met kleinschalige experimenten en worden volgens de studenten ook vooraanstaande onderzoekers ingezet die hun eigen onderzoekspapers komen bespreken. In het gesprek met de studenten is naar voren gebracht dat de studenten in het derde jaar de verplichte cursus experimentele economie volgen, waarbij studenten enerzijds zelf als proefpersonen fungeren en ze anderzijds ook zelf een onderzoek uitvoeren. Daarnaast wordt in het zelfevaluatierapport beschreven op welke wijze actuele wetenschappelijke theorieën binnen het programma aan bod komen. De docenten die het onderwijs binnen de bacheloropleiding Algemene Economie verzorgen, publiceren regelmatig in toonaangevende wetenschappelijke tijdschriften. Hierdoor sluit de opleiding op een natuurlijke wijze aan bij recente ontwikkelingen in het fundamentele onderzoek. Docenten gaven in de gesprekken aan regelmatig gebruik te maken van zowel eigen onderzoeksresultaten als van resultaten van collega’s. Studenten gaven tijdens de gesprekken aan het gevoel te hebben dat hun docenten de actualiteit van het economisch gebeuren bespreken, zodat hun opleiding ook relevant wordt gemaakt voor de courante actualiteit. In het eerste jaar laat de cursus Toegepaste Economie (6 EC) studenten kennis maken met de experimentele economie. De aansluiting bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) geldt a fortiori in het derde jaar, wanneer basiskennis en basisvaardigheden inmiddels bij de studenten aanwezig mogen worden geacht. De derdejaars cursus Experimentele Economie is bijvoorbeeld een voortzetting van Toegepaste Economie. Ook bij de andere cursussen in het derde jaar is de aansluiting gewaarborgd. Zo bestaat de literatuur dan voor een deel uit recente internationale wetenschappelijke publicaties. Naast de aansluiting bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) waarborgt het programma de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
39
wetenschappelijk onderzoek. In het derde bachelorjaar maken studenten allereerst via de verplichte literatuur kennis met onderzoeksvaardigheden. Daarnaast kennen veel cursussen, zoals Competition Policy and Deregulation, Development Economics en Economie van de Collectieve Sector, opdrachten die duidelijk zijn gericht op het actief ontwikkelen van onderzoeksvaardigheden. In het tweede bachelorjaar komen de onderzoeksvaardigheden vooral bij ‘Statistiek 2’ aan bod, wanneer de studenten vertrouwd worden gemaakt met het programma SPSS. De opdrachten bij Toegepaste Economie in het eerste jaar dragen eveneens bij tot de ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden. Dit geldt in mindere mate ook voor de opdrachten bij Statistiek 1. Het schrijven van de bachelorthesis (12 EC) in het tweede semester van het derde jaar, vormt voor de bacheloropleiding Algemene Economie de eindtoets voor wat betreft het zelfstandig verrichten van eenvoudig onderzoek (zie Facet 20). Voor de opleiding Algemene Economie geldt tevens dat het programma aantoonbare verbanden heeft met de actuele praktijk van de relevante beroepen. In het zelfevaluatierapport wordt beschreven dat een aantal docenten intensief deelneemt aan het maatschappelijk debat (kredietcrisis, klimaatcrisis, marktwerking, vergrijzing). Ook is een aantal docenten actief als beleidsadviseur. Verder komen in de opleiding praktijkproblemen aan bod en organiseren studieverenigingen excursies naar relevante instituties (onder andere DNB, ECB, OECD). Daarnaast verzorgt de opleiding een keer per jaar een VIP- of prominentencollege, zoals in december 2008 door staatssecretaris Frans Timmermans over het thema ‘Europa’. Oordeel De commissie komt tot het oordeel dat de opleiding voldoet aan de eisen die gesteld worden aan een wetenschappelijke opleiding. De commissie concludeert dat de interactie tussen onderwijs en onderzoek in voldoende mate vorm krijgt, waarbij tevens verbanden worden gelegd met de actuele praktijk van de relevante beroepen. Ervaren onderzoekers, soms zelf actief in het beroepenveld, worden vanaf de eerste jaren van de bacheloropleiding ingezet om college te geven. De commissie constateert en waardeert dat door de verplichting van zowel onderwijs als onderzoek voor het wetenschappelijk personeel de ontwikkelingen in het onderzoek hun weg naar het onderwijs vinden. Ook is de commissie van mening dat de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek in voldoende mate aan de orde komen. Met name de cursussen Toegepaste Economie en Experimentele Economie, die in respectievelijk het eerste en in het derde jaar van de bacheloropleiding aan bod komen, worden door de commissie als zeer nuttig beschouwd bij de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. De commissie stelt eveneens vast dat binnen de opleiding contacten met het beroepenveld aanwezig zijn. Een aantal docenten is bijvoorbeeld werkzaam in de beroepspraktijk en andere docenten zijn actief betrokken bij het maatschappelijk debat over bijvoorbeeld de kredietcrisis, klimaatcrisis en vergrijzing. Bacheloropleiding Algemene Economie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Beschrijving 40
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
In het zelfevaluatierapport wordt een overzicht gegeven van de cursussen die in het programma van de bacheloropleiding Algemene Economie zijn opgenomen (zie tabel 1). Zoals uit de tabel blijkt, zijn de cursussen in het eerste en tweede jaar verplicht en vindt in het derde jaar specialisatie plaats. In het zelfevaluatierapport wordt tevens, in een matrixtabel, aangegeven aan welke eindkwalificaties de verschillende cursussen bijdragen. Eindkwalificatie K1, het beschikken over kennis van de belangrijkste concepten en analytische instrumenten in de hoofdonderdelen van de economische wetenschap (micro-economie en macro-economie) komt in alle jaren aan de orde. Bijvoorbeeld in de cursussen Micro-economie, Markt en Milieu en Toegepaste Macro-economie. Eindkwalificatie K2, het beschikken over kennis van essentiële onderdelen van de economische wetenschap en eindkwalificatie K3, het beschikken over kennis van drie gespecialiseerde onderdelen van de economische wetenschap, komen voornamelijk in het derde jaar aan de orde, gedurende de specialisatie. In het eerste jaar wordt eindkwalificatie K4, het beschikken over kennis van bedrijfseconomie en fiscale economie, gedekt door de cursus Fiscale Economie en de vier bedrijfseconomische cursussen (Inleiding in de Organisatietheorie, Accounting 1: Financial Accounting, Marketing 1 en Financiering 1). Eindkwalificatie K5, het beschikken over kennis van de onderlinge verbanden tussen de historische, de levensbeschouwelijke en de filosofische achtergronden van de economische wetenschap komt aan de orde binnen twee filosofische cursussen in het tweede en derde jaar van de opleiding. Het beschikken over kennis van wiskunde, statistiek en econometrie, eindkwalificatie K6, komt in alle jaren aan de orde in wiskunde- en statistiekcursussen en in de cursus Experimental Economics in het derde jaar. Eindkwalificatie K7 heeft betrekking op internationale aspecten en mondiale invloeden en komt in veel cursussen en in alle jaren aan de orde, bijvoorbeeld in de cursus Internationale Economie in het tweede jaar. Als laatste komt ook eindkwalificatie K8, het beschikken over kennis van de methoden van wetenschappelijk onderzoek, in alle jaren aan de orde. Samen met K5 vormt deze eindkwalificatie een van de doelstellingen van de bachelorthesis aan het einde van het derde jaar. Eindkwalificaties V2 en V12 komen, uitzonderingen daargelaten, voor bij alle cursussen. Deze eindkwalificaties hebben betrekking op het leggen van verbanden tussen praktijk en theorie en het in staat zijn om te leren. Eindkwalificatie V1, het opstarten, plannen, uitvoeren en afronden van groeps- of individuele opdrachten, komt in alle jaren en bij de meeste cursussen aan bod, bijvoorbeeld in de cursus Groei en Ontwikkeling in het tweede jaar. Eindkwalificaties V3, V4, V5 en V6 komen voornamelijk in het derde jaar aan bod. Deze eindkwalificaties hebben betrekking op het uitvoeren van complexe opdrachten in teams van studenten (bijvoorbeeld in de cursus Regionale Economie), het voorzien van anderen van informatie in de vorm van een schriftelijke rapportage (bijvoorbeeld in de cursus Experimental Economics), het verzorgen van een heldere presentatie (bijvoorbeeld in de cursus Economie van de Collectieve Sector) en het effectief bilateraal communiceren (bijvoorbeeld in de cursus Growth and Technology). Eindkwalificatie V8 komt bij enkele cursussen voor, bijvoorbeeld in de cursus Corporate Finance in het tweede jaar. Deze eindkwalificatie doelt op het gebruik maken van de disciplines bedrijfseconomie, fiscale economie en filosofie bij het definiëren van economische vraagstukken en problemen. Eindkwalificaties V9, V10 en V11 komen vooral voor in het eerste en het derde jaar. Deze eindkwalificaties hebben betrekking op het toepassen van elementaire instrumenten en methoden (bijvoorbeeld bij de bachelorthesis), het verrichten van wetenschappelijk onderzoek (bijvoorbeeld in de cursus Environmental Economics) en het gebruik maken van ICT (bijvoorbeeld in de cursus Instructie Internet). Eindkwalificatie V7 komt uitsluitend bij QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
41
het schrijven van de bachelorthesis aan de orde. Deze eindkwalificatie heeft betrekking op het definiëren van economische vraagstukken en problemen. Eindkwalificaties A1 (attitude) en A3 (realisme) worden benadrukt in de beide eerste bachelorjaren. Bij Toegepaste Economie komt ook flexibiliteit (A5) aan bod. Bij een aantal tweedejaars cursussen is er ook ruimte voor de ontwikkeling van een internationale oriëntatie (A7) en maatschappelijke verantwoordelijkheid (A8). Bij de cursussen die in eerste instantie tot het curriculum van International Economics and Finance behoren (Comparative Public Economics en Institutions and Incentives) wordt ook het cultureel bewustzijn (A6) gestimuleerd. In het derde bachelorjaar komt vervolgens het hele scala aan attituden aan bod. In de digitale studiegids van de universiteit wordt per cursus een globaal overzicht gegeven van de inhoud en de doelstellingen. Hiernaast wordt op Blackboard (zie ook F15) meer gedetailleerde informatie over de cursussen gegeven. Oordeel De commissie is van oordeel dat het bachelorprogramma doordacht en duidelijk is. Zoals de commissie al bij haar oordeel van F1 heeft opgemerkt geeft de beschrijving van de eindkwalificaties op cursusniveau een overzichtelijke weergave van de eigenschappen en kennis waarover studenten bij het afronden van de bacheloropleiding dienen te beschikken. De commissie is van mening dat de cursusmatrix, zoals weergegeven in het zelfevaluatierapport, een overzichtelijk beeld geeft van de mate waarin de verschillende eindkwalificaties gedurende het programma aan de orde komen. De matrix laat een opbouw in het programma zien, waarbij vooral in het derde jaar veel aandacht is voor de eindkwalificaties gericht op vaardigheden en kennis en begrip van de meer specialistische disciplines. Ook de eindkwalificaties op het gebied van attitude komen vooral in het derde jaar aan de orde. De commissie is van mening dat deze structuur goed past bij een logische opbouw van het programma. De commissie is daarnaast zeer positief over de plaatsing van het toepassen van academische vaardigheden in het curriculum. Door de cursussen Toegepaste Economie en Experimentele Economie, die in respectievelijk het eerste en in het laatste jaar aan bod komen, komen studenten in aanraking met het toepassen van academische vaardigheden. Dit wordt ook gewaardeerd door de studenten waar de commissie mee kon spreken. Bacheloropleiding Algemene Economie: het oordeel van de commissie is goed.
F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Beschrijving De zelfstudie vermeldt dat de samenhang gewaarborgd wordt in het ontwerp van het programma door ten eerste een verplicht programma in de eerste twee jaren en ten tweede het keuzeprogramma in het derde jaar. De opleiding heeft nadrukkelijk gekozen voor een ‘piramidemodel’, waarin studenten vanuit een brede en generalistische basis opgeleid worden tot specialisten. Het gemeenschappelijk eerste jaar van de bacheloropleidingen Algemene Economie, Bedrijfseconomie en Fiscale Economie is breed qua opzet, waarbij de studenten vier bedrijfseconomische cursussen volgen, die op inleidend niveau een compleet beeld geven van 42
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
de bedrijfseconomie. Daarnaast is er een inleiding in de fiscale economie, in de microeconomie en de macro-economie, en de cursus Toegepaste Economie. Bij de cursus Toegepaste Economie worden, in de vorm van experimenten, theorieën toegepast uit de hele wetenschappelijke discipline. Methodecursussen komen zowel in het eerste als het tweede jaar aan de orde. In het tweede jaar zijn Financiële Economie en Internationale Economie inleidende cursussen op het terrein van de bancaire/monetaire economie en op het gebied van de internationale handel. Deze, en ook andere cursussen zoals Sociaaleconomisch beleid bouwen voort op Macroeconomie en Microeconomie. Het eerste semester van het derde bachelorjaar kent slechts één verplichte cursus, de cursus Experimental Economics. Deze cursus bouwt voort op Micro-economie, Statistiek 1 en 2, maar vooral op Toegepaste Economie. Daarnaast moeten de kandidaten tenminste vier uit zeven cursussen kiezen. Eén van deze cursussen, Regionale Economie, is in zekere zin een inleidende cursus. De overige cursussen bouwen qua kennis voort op cursussen uit de eerste twee bachelorjaren en bieden de mogelijkheid tot verdere specialisatie. In het tweede semester van het derde bachelorjaar is het aantal keuzemogelijkheden geringer. De bachelorthesis, het sluitstuk van de bacheloropleiding, absorbeert 40% van de studietijd. Ook de cursus Filosofie van de Economie is in dit semester verplicht. De studenten moeten daarnaast ten minste twee uit zeven cursussen kiezen. Ook deze cursussen bouwen qua kennis voort op cursussen uit de voorafgaande jaren. De opleiding geeft in het zelfevaluatierapport aan dat de keuzemogelijkheden in het derde bachelorjaar op het eerste gezicht ruim lijken. In het zelfevaluatierapport wordt aangegeven dat een combinatie van mastervoorlichting (aan tweedejaars- en derdejaarsstudenten) en keuzecursusvoorlichting (aan tweedejaarsstudenten) maakt dat studenten hun keuze gericht kunnen maken. De opleiding geeft eveneens aan dat door het doceren van steeds meer cursussen in het Engels, geprobeerd wordt de aansluiting met de (Engelstalige) masteropleidingen te verbeteren. Tijdens de gesprekken met de studenten komt naar voren dat zij op dusdanige wijze zijn voorgelicht en in zoverre inzicht hebben in het curriculum, dat zij zich zelf zeer goed in staat achten om de juiste specialisatiekeuzes te maken in het derde jaar. Uit de gesprekken van de commissie met de docenten blijkt dat er tussen docenten onderling weinig overleg is over de samenhang in het programma. Docenten zijn vooral gericht op de eigen cursus. Oordeel De commissie heeft de interne samenhang van het programma van de bacheloropleiding Algemene Economie bestudeerd. Ze is van mening dat er een logische inhoudelijke samenhang in het programma steekt, al stelt zij ook vast dat dit geen systematisch onderwerp van gesprek is bij de betrokken docenten. Desondanks kan de commissie zich vinden in de uitwerking die de opleiding geeft aan de opbouw van het programma. De commissie is van mening dat de opleiding het piramidemodel consequent heeft uitgewerkt in het programma. De cursussen van de verschillende fasen van de opleiding bouwen logisch op elkaar voort, van cursussen met een meer inleidend en oriënterend karakter in de eerste twee jaar naar verdiepende en meer specialistische cursussen in het derde jaar. De commissie spreekt haar waardering uit voor de cursus Toegepaste Economie waarbij in de vorm van experimenten, theorieën worden toegepast uit de hele wetenschappelijke discipline. De commissie stelt vast dat de academische vaardigheden voldoende aan de orde komen in het curriculum. Bij Facet 5 is reeds aangegeven dat de commissie zeer positief is over het feit QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
43
dat studenten vroeg in het curriculum starten met het oefenen van academische vaardigheden in de cursus Toegepaste Economie. Deze worden in de loop van het curriculum verder opgebouwd en monden uit in de bachelorthesis. Ter voorbereiding hierop volgen de studenten in het eerste en tweede jaar methodecursussen als Wiskunde 1 en 2 en Statistiek 1 en 2 en in het eerste en derde jaar het vak Toegepaste Economie. De constatering van de commissie is dat de samenhang van de opleiding zeker voldoende is, met name zoals deze beschreven is in het zelfevaluatierapport. Wel merkt de commissie op dat de samenhang in de praktijk niet altijd duidelijk is. Er lijkt geen systeem te zijn waarbij de (inhoudelijke) samenhang systematisch gecontroleerd wordt. Ook constateert de commissie dat er tussen docenten onderling weinig uitwisseling plaatsvindt over de samenhang en aanverwante zaken. Toch wordt door studenten aangegeven (zie Facet 5) dat zij zichzelf wel degelijk in staat achten een samenhangend programma samen te stellen. Bovendien geven zij aan dat zij samenhang ervaren in het curriculum. Bacheloropleiding Algemene Economie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport meldt de opleiding dat de studielast evenwichtig verdeeld is over de drie jaren van de opleiding. Het eerste jaar van de bacheloropleiding Algemene Economie bestaat uit vier blokken van 15 EC. In het tweede en derde jaar is er sprake van een semestersysteem. Elk jaar bestaat uit twee semesters van elk 30 EC. Het derde, vierde en vijfde semester bestaan ieder uit vijf vakken, het zesde en laatste semester bestaat uit een bachelorthesis en drie cursussen. Er zitten daarmee geen ´piekmomenten´ in de opleiding. Via een voorlopig Bindend Studie Advies (BSA) na de eerste studieperiode in het eerste jaar, wordt de studenten door de FEB medegedeeld of zij het juiste studietempo hanteren. In het zelfevaluatierapport geeft de opleiding aan dat er in het verleden een aantal belemmeringen was die mogelijk konden leiden tot studievertraging. De wiskundige aspecten van de economie stellen een deel van de instroom voor problemen (zie Facet 8). De opleiding heeft daarom gekozen voor het omzetten van de cursussen Wiskunde en Statistiek van bloknaar ‘lintvakken’. Tezamen met meer intensieve onderwijsvormen (instructiecollege en werkcollege) en het uitbreiden van deze cursussen van 3 EC naar 6 EC verwacht de opleiding dat de problemen bij deze cursussen kunnen worden voorkomen. De studielast wordt in deze lintvakken via tussentoetsen en deeltentamens gespreid. De studielast is formeel zo goed mogelijk gespreid. In het zelfevaluatierapport wordt geen overzicht van de werkelijke studielast gegeven. Wel wordt beschreven dat uit resultaten van cursus- en tentamenevaluaties blijkt dat studenten zelden een te hoge studielast ervaren. Daarbij beseft de opleiding dat de studenten er geen belang bij hebben om een lage studielast te rapporteren. De opleiding geeft dan ook aan dat serieuze kwaliteitszorg impliceert dat er ruimte is voor een verzwaring van het programma. Overige problemen worden gesignaleerd en besproken door de klankbordgroep en besproken door de opleidingsdirecteur en de opleidingscommissies (zie Facet 17).
44
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
Uit de gesprekken blijkt tevens dat studenten geen (te) hoge studielast ervaren, noch belemmeringen bij het volgen van de opleiding. Oordeel De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding voldoet aan het criterium dat in dit facet wordt gesteld over studeerbaarheid. Zij heeft vastgesteld dat de studenten een positief oordeel geven over de studeerbaarheid van de bacheloropleiding en dat het programma geen echte struikelvakken kent. Uit zowel de gesprekken met studenten als de resultaten van cursus- en tentamenevaluaties blijkt dat de gemiddelde student geen hoge studielast ervaart. Bacheloropleiding Algemene Economie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: vwo, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport wordt aangegeven dat de UvT voor de verschillende fasen in het studiekeuzeproces van aanstaande studenten (oriënteren, verkennen, verdiepen en knoop doorhakken) diverse voorlichtingsactiviteiten en –middelen ontwikkeld heeft. Dit betreft onder andere: oriëntatiedagen voor 4 vwo leerlingen op de universiteit, bachelormagazine, eerste pagina’s van de website voor bachelorkiezers, twee maal per jaar een bachelorvoorlichtingsdag, bachelorbrochure, speciale magazines voor enkele bacheloropleidingen (bijvoorbeeld Econometrie en Operationele Research en Fiscale Economie). Ook zijn er proefstudeerdagen en kunnen aanstaande studenten terecht bij de onderwijsbalie en de studieadviseurs van de faculteit om specifieke informatie op te vragen. Een aantal opleidingen geeft daarnaast ook gastlessen op vwo scholen. Daarnaast is de UvT op het werven van buitenlandse studenten/internationale studenten. Internationalisering is een van de hoofdthema’s van het strategisch beleid dat de universiteit voor de komende drie jaar heeft geformuleerd. De internationalisering is gericht op het voortzetten en intensiveren van het in de afgelopen jaren ingezette internationaliseringsbeleid. Kernpunten van dit beleid zijn het versterken van de internationale oriëntatie van de opleidingsprogramma’s, de rekrutering van werknemers op de internationale arbeidsmarkt, de bevordering van internationale studentenuitwisseling, samenwerking met gerenommeerde buitenlandse instellingen en intensivering van de werving van buitenlandse studenten. Voor de werving van internationale studenten maakt de universiteit gebruik van diverse middelen: brochures, website, profiles in beursgidsen in het buitenland, advertenties in internationale bladen, internationale beurzen, mailings aan counselors van internationale scholen, et cetera. Over het algemeen voldoet de instroom van buitenlandse studenten nog niet aan de wensen van de FEB. Mede daarom wordt voor het academisch jaar 2009-2010 voor de internationale opleidingen een numerus fixus met decentrale selectie ingevoerd. De bacheloropleiding Algemene Economie kent naast de instroom in het eerste jaar nog een andere vorm van instroom, namelijk die in het tweede jaar van de opleiding. De bacheloropleidingen Algemene Economie, Bedrijfseconomie en Fiscale Economie hebben een gemeenschappelijk eerste jaar. Hierdoor lopen studenten geen studievertraging op als zij op basis van hun ervaringen in het eerste jaar besluiten zich in te schrijven bij de andere opleiding. Van deze mogelijkheid wordt ieder jaar door diverse studenten gebruik gemaakt. QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
45
Studenten worden tot de bacheloropleiding Algemene Economie toegelaten met een: •
•
• • •
vwo-diploma tot 2009 met het profiel: o Economie en Maatschappij; o Cultuur en Maatschappij, met Economie 1 en Wiskunde A 1,2 of Wiskunde B; o Natuur en Techniek, aangevuld met Economie 1; o Natuur en Gezondheid, aangevuld met Economie 1; vwo-diploma na 2009 met het profiel: o Economie en Maatschappij; o Cultuur en Maatschappij, met Wiskunde A of Wiskunde B; o Natuur en Techniek; o Natuur en Gezondheid; vwo-diploma uit 1999 of eerder met Wiskunde A of B; propedeusediploma van een HBO-instelling behaald in 1986 of later met dezelfde pakketeisen vwo; toelatingsexamen (colloquium doctum).
De aanvullende ingangseis voor studenten met het profiel Cultuur en Maatschappij, Natuur en Techniek en Natuur en Gezondheid (vwo diploma tot 2009) van Economie 1, is in VSNU verband ontwikkeld. Inmiddels is deze eis in VSNU verband afgeschaft en ook de UvT heeft deze eis enkele jaren geleden al losgelaten. Oordeel De commissie heeft vastgesteld dat de faculteit zich voldoende inzet bij het werven van zowel nationale als internationale studenten. Studenten met een vwo-diploma hebben toegang tot de de bacheloropleiding Algemene Economie. De commissie is van mening dat het terecht is dat het diploma van vwo-studenten met het profiel Cultuur en Maatschappij of uit 1999 of eerder aangevuld moet worden met de cursus Wiskunde. De commissie is van mening dat, ook aan andere universiteiten, onvoldoende basiskennis van wiskunde snel kan leiden tot uitval. De commissie onderschrijft het standpunt van de UvT dat Economie 1 niet als aanvullende eis gesteld hoeft te worden bij de profielen Cultuur en Maatschappij, Natuur en Techniek en Natuur en Gezondheid. De commissie is van mening dat in academische economieprogramma’s alle nodige economische theorie aan bod komt, waarbij niet wordt voortgebouwd op de economische programma’s op vwo niveau. Daarnaast is de commissie positief over het feit dat studenten van andere opleidingen ook in het tweede jaar kunnen instromen doordat de bachelorprogramma’s Algemene Economie, Bedrijfseconomie en Fiscale Economie een gemeenschappelijk eerste jaar hebben. Studenten maken hier veel gebruik van. De commissie verwacht dat het op elkaar afstemmen van de verschillende programma’s bijdraagt aan het verminderen van studievertraging. Opmerkelijk is wel dat veel meer studenten na het eerste jaar van de bacheloropleiding Bedrijfseconomie overstappen naar de opleiding Algemene Economie of Fiscale Economie dan andersom. Bacheloropleiding Algemene Economie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
46
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
Beschrijving Het programma van de bacheloropleiding Algemene Economie omvat 180 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Oordeel De bacheloropleiding Algemene Economie voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Beschrijving De opleiding heeft geen expliciet didactisch concept geformuleerd. In het zelfevaluatierapport wordt per jaar beschreven welke onderwijsvormen een rol spelen, en hoeveel en hoe intensief de begeleiding is, uitgedrukt in het aantal contacturen. In blok 1 van het eerste jaar is het aantal contacturen maximaal vijftien per week, net als in blok 2. De algemeen economische vakken in het eerste jaar kennen geen vast format. Micro-economie en Macro-economie hebben bijna evenveel contacturen en bestaan uit hoorcolleges (n=200 studenten), werkcolleges (n=80 studenten) en uit instructiecolleges indien problemen bestaan met wiskunde en het toepassen ervan (n=200 studenten, zie facet 7). Het vak Toegepaste Economie kent minder contacturen; daartegenover staat meer zelfstudie in de vorm van opdrachten, naar aanleiding van de experimenten die in de werkcolleges zijn gedaan. Sturing van de zelfstudie vindt plaats via tussentoetsen (na vier tot vijf weken) bij Micro-economie, Wiskunde 1 en Macro-economie. In de blokken 3 en 4 van het eerste jaar bedraagt het aantal wekelijkse contacturen ruwweg 13,5. Het meest intensieve vak is Statistiek 1, dat een format kent gelijk aan dat van Wiskunde 1, plus enige computerpractica. Het zelfevaluatierapport stelt dat bij Marketing 1, Statistiek 1 en Financiering 1 tussentoetsen de zelfstudie positief beïnvloeden, bij Fiscale Economie en Toegepaste Economie vervullen (schrijf)opdrachten deze rol. Het totaal aantal contacturen komt uit op circa 395. De verhouding contacturen: zelfstudie is daarmee ongeveer 1:3,25. In het zelfevaluatierapport geeft de opleiding aan dat na de begeleiding in het eerste jaar de overgang naar het tweede jaar soms groot is. De studenten volgen vijf cursussen per semester, met in totaal circa twintig contacturen per week. Het eerste semester wordt afgesloten met vijf tentamens, waarvan er vier meteen het eindcijfer bepalen. Bij de cursus Internationale Economie is de participatie tijdens de werkcolleges mede bepalend voor het eindresultaat. In het tweede semester is eveneens wekelijks sprake van ongeveer twintig contacturen per week. Opdrachten en tussentoetsen (Statistiek 2), opdrachten (Groei en Ontwikkeling) en opdrachten plus een presentatie (Institutions and Incentives) geven in dit tijdvak meer richting aan de zelfstudie. Het tweede semester is in dit opzicht intensiever dan het eerste semester. In het derde jaar is het aantal contacturen in het eerste semester maximaal gelijk aan vijftien tot negentien. In het tweede semester, wanneer de bachelorthesis wordt geschreven, is er sprake van tien contacturen. Sturing van de zelfstudie vindt bij bijna alle vakken plaats door middel van opdrachten, papers, presentaties etc. De bacheloropleiding wordt dus in wezen gekenmerkt door een U-model: intensief onderwijs in het eerste jaar, minder intensief onderwijs in het tweede jaar, en weer intensiever onderwijs in het laatste jaar. In het zelfevaluatierapport wordt hierbij aangetekend dat vanaf het tweede jaar de groepsgrootte relatief beperkt is. Dit heeft enerzijds een hogere intensiteit van het onderwijs tot gevolg, QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
47
zeker zoals gepercipieerd door de studenten, anderzijds doet dit het verschil tussen hoorcolleges en interactieve colleges enigszins vervagen. Uit de gesprekken van de commissie met de studenten is naar voren gekomen dat studenten tevreden zijn over kleinere omvang van de groepen, vooral in het tweede en derde jaar. Ook zijn de studenten enthousiast over het contact met de docenten. Docenten kennen de studenten vaak bij naam, zijn toegankelijk voor het stellen van vragen en stimuleren de studenten om na te denken over de stof. Oordeel De commissie constateert dat de opleiding een traditioneel, niet nader geëxpliciteerd didactisch concept hanteert. De commissie stelt tevens vast dat de opleiding een bewuste keuze heeft gemaakt voor extensief onderwijs, waarbij vooral met hoorcolleges, instructiecolleges en werkcolleges wordt gewerkt. De groepsgrootte bij de hoorcolleges is groot, zeker in het eerste jaar van de bacheloropleiding, waarbij studenten Bedrijfseconomie, Algemene Economie en Fiscale Economie samen de lessen volgen. De commissie is van mening dat de groepsomvang van zowel de instructiecolleges als van de werkcolleges in het eerste jaar, waar interactie met de docent centraal zou moeten staan, erg groot is. In het zelfevaluatierapport staat dat werkcolleges met circa tachtig studenten worden georganiseerd. Uit de gesprekken studenten is gebleken dat zij positief zijn over de kleinere omvang van de groepen in het tweede en derde jaar. Ook zijn de studenten positief over het contact en de interactie met de docenten. De commissie is er positief over dat docenten, ondanks de grote groepen, de stof tot leven weten te brengen, mede door aan te sluiten bij de actualiteit (zie Facet 4). Ook waardeert de commissie dat het toepassen van vaardigheden duidelijk en al vroeg in het curriculum naar voren komt, in het vak Toegepaste Economie. Het resultaat is dat studenten ook in aanraking komen met artikelen waarin resultaten van het eigen onderzoek van de docenten zijn opgenomen. Op dit punt komen het didactische concept en de daarbij gekozen werkvorm zeker overeen met de doelstellingen. In algemene zin valt te overwegen om een expliciet didactisch concept, mogelijk voor de hele faculteit, uit te werken. Gezien de huidige onderzoekkracht van de FEB, ligt een vorm van “research-based learning” voor de hand. Bacheloropleiding Algemene Economie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport geeft de faculteit aan dat er een faculteitsbrede Examencommissie is. Deze bestaat uit wetenschappelijk medewerkers en houdt zich specifiek bezig met de regelgeving rond toetsing en examinering. De commissie wordt ondersteund door een ambtelijk secretaris die werkzaam is bij het Onderwijsbureau. De Examencommissie heeft elke twee weken een zitting voor lopende zaken en organiseert per jaar een aantal beleidsbijeenkomsten. De Examencommissie heeft een aantal van haar taken gemandateerd:
48
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
•
•
•
•
De samenstelling en beoordeling van tentamens en de ondertekening van getuigschriften zijn gemandateerd aan examinatoren, in de regel zijn dat personeelsleden van de FEB en daarnaast ook enkele medewerkers van andere faculteiten; De studieadviseurs van de FEB hebben een mandaat gekregen voor de volgende aspecten: besluiten over vrijstellingen op advies van de examinator, besluiten over toestemming met betrekking tot toegang tot vakken en/of toetsen die onderdeel uitmaken van het examen, beslissen of een tentamen moet worden afgelegd en verzoeken tot vervanging van een verplicht vak, besluiten over een alternatieve toetskans, accorderen van de samenstelling van keuzeruimte binnen een opleiding; de studieadviseurs moeten hierbij handelen conform de richtlijnen die de Examencommissie heeft opgesteld; De behandeling en beoordeling van verzoeken voor toelating tot de premasterprogramma’s en de masteropleidingen zijn gemandateerd aan de Opleidingsdirecteuren; De zorg voor voldoende en deskundige surveillanten tijdens een toets is gemandateerd aan de Centrale Studenten Administratie.
In het Onderwijs- en Examenreglement (OER) is de regelgeving rondom toetsing en beoordeling opgenomen. Uit het gesprek van de commissie met leden van de Examencommissie is gebleken dat de commissie zich in de dagelijkse praktijk vooral bezighoudt met het behandelen van individuele cases. De overige taken worden uitgevoerd door de studieadviseurs of door de opleidingsdirecteuren. Voor iedere cursus zijn er per jaar twee tentamenmogelijkheden, het tentamen en de herkansing. Het jaar erop zijn er voor de betreffende cursus weer twee kansen. De uitslag van een schriftelijk tentamen moet binnen vijftien werkdagen zijn vastgesteld. De FEB hanteert een jaarindeling waarbij na elk blok of semester een tentamenperiode plaatsvindt. Voor het eerste jaar van alle bacheloropleidingen vindt er na blok 1 een tentamenweek plaats. Na blok 2 en 3 zijn er twee tentamenweken, de eerste omvat de hertentamens van het vorige blok, de tweede de reguliere tentamens. Na blok 4 vinden direct de tentamens van het betreffende blok plaats. Daarna staan de overige herkansingen en de herkansingen van blok 4 geprogrammeerd. Voor het tweede en derde jaar van de bacheloropleidingen geldt dat de tentamens na het semester worden afgenomen. Na het tweede semester volgen eerst de reguliere tentamens, vervolgens de herkansingen van semester 1 en daarna de herkansingen van semester 2. Tijdens de gesprekken van de commissie met betrokken docenten, is gebleken dat de tentamens worden opgesteld door de bij de cursus betrokken docenten. Dat betekent dat bij cursussen waarbij meerdere docenten betrokken zijn, het tentamen door meer dan één docent wordt opgesteld. Bij cursussen die door één docent worden gegeven, wordt ook het tentamen door één docent opgesteld. De docenten maken voorafgaand aan het tentamen eveneens het antwoordmodel. Op basis van de bestudeerde tentamens stelt de commissie vast dat bij de tentamens per onderdeel het aantal te behalen punten vermeld wordt. In het zelfevaluatierapport geeft de faculteit per opleiding de verschillende toetsvormen aan. Deze sluiten aan bij het meer traditionele onderwijsconcept dat de faculteit hanteert en omvatten schriftelijk tentamen, meer keuze tentamen, paper, referaat, opdracht en (groeps)presentatie. Bij sommige cursussen wordt gebruik gemaakt van tussentoetsen of weegt participatie tijdens de colleges mee bij het eindcijfer.
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
49
Bij de bacheloropleiding Algemene Economie wordt, zoals aangegeven in het zelfevaluatierapport, in het eerste jaar veel gewerkt met meerkeuze toetsen. Voor de cursus Toegepaste Economie wordt intensiever getoetst. Bij dit vak bestaat het tentamen weliswaar uitsluitend uit meerkeuzevragen, maar de studenten dienen ook opdrachten te maken naar aanleiding van de experimenten in de werkcolleges. In het tweede bachelorjaar, dat is gericht op een verbreding van de algemeen economische kennis, worden bijna alle cursussen afgesloten met schriftelijke tentamens met open (essay)vragen. In het derde en laatste bachelorjaar staan verdieping alsmede ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden centraal. Bij de toetsing spelen de onderzoeksvaardigheden een substantiële rol. Bij alle vakken is sprake van een schriftelijk examen met open (essay)vragen. Een uitzondering vormt het mondelinge tentamen bij de cursus Economie van de Collectieve Sector, wanneer het aantal studenten dit toelaat. Bij alle vakken maakt (maken) voorts een (of meer) onderzoekspaper(s) dan wel de presentatie van een (of meer) (eigen) researchpapers deel uit van de eindbeoordeling. Vooral in het eerste jaar wordt gebruik gemaakt van tussentoetsen, met het oog op het opdoen en herhalen van basiskennis. De toetsing van de cursus Statistiek 2 in het tweede bachelorjaar vindt plaats aan de hand van twee tussentoetsen (40%), een groepswerkstuk (15%) en een eindtoets op de computer (45%). In de digitale studiegids van de Universiteit staat per cursus aangegeven op welke wijze de toetsing plaatsvindt. Ook wordt er informatie gegeven over de data van de toetsen en de hertentamens. In het zelfevaluatierapport geeft de faculteit aan dat in het kader van het beoordelen van werkstukken en presentaties gebruik gemaakt wordt van expliciete beoordelingscriteria die staan weergegeven op een beoordelingsformulier. De docent vult dit formulier bij de beoordeling in en geeft met behulp hiervan feedback aan de studenten. Dit bevordert volgens de faculteit niet alleen transparantie naar studenten, maar zorgt er ook voor dat verschillende docenten die bij een cursus betrokken zijn, dezelfde criteria hanteren. De uitslag van een schriftelijk tentamen moet binnen 15 werkdagen zijn vastgesteld. Publicatie moet vijf werkdagen na de vaststelling plaatsvinden. Elk tentamen wordt na afloop geëvalueerd door de studenten. In 2007 heeft de Universiteit van Tilburg een nulmeting laten uitvoeren naar de kwaliteit van de tentamens. Naar aanleiding hiervan is een toetsexpert aangesteld die gedurende een periode van 3 jaar alle toetsen van alle cursussen gaat analyseren (naar opzet, toetsconstructieproces, beoordelingsproces, cijferbepaling en transparantie). Uit de gesprekken van de commissie met de studenten is gebleken dat de voorbereiding op het schrijven van een bachelorthesis verbeterd kan worden. Studenten gaven aan dat het schrijven van papers in beperkte mate aan de orde komt tijdens de opleiding. In het eerste jaar volgen zij een cursus schriftelijke vaardigheden, daarna wordt pas bij de bachelorthesis een rapport geschreven. Studenten zouden graag vroeger in de opleiding willen beginnen met het schrijven van rapporten of papers. Oordeel De commissie heeft de informatie met betrekking tot de beoordeling en toetsing bestudeerd en concludeert dat de opleiding gekozen heeft voor adequate toetsvormen. Ze is van mening dat de toetsvormen die de opleiding gebruikt aansluiten bij het meer traditionele onderwijsconcept en de bijbehorende werkvormen die de opleiding hanteert en dat deze aansluiten bij de eindkwalificaties van de cursussen.
50
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
De commissie wil de Examencommissie erop wijzen dat haar rol in de toekomst (wettelijk) verandert, waarbij de Examencommissie onder andere ook formeel verantwoordelijk zal zijn voor de inhoudelijke kwaliteit van de tentamens. Ze adviseert de examencommissie dan ook om al op korte termijn de gevolgen daarvan voor haar rol te onderzoeken. De commissie heeft op basis van de gevoerde gesprekken vastgesteld dat een ex ante beoordeling van de tentamenvragen niet altijd door twee personen plaatsvindt. Om inhoudelijk de kwaliteit van de tentamens te waarborgen adviseert de commissie dit ‘vier ogen principe’ te formaliseren. In het kader van de nieuwe wetgeving zal formalisering noodzakelijk worden. De commissie adviseert de opleiding daarom op korte termijn activiteiten te ondernemen om de inhoudelijke kwaliteit van de examens te formaliseren en deze daarmee te garanderen. Bacheloropleiding Algemene Economie: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Programma Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Programma. Voor de bacheloropleiding Algemene Economie is het oordeel voldoende.
5.1.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het cursusgebied.
Beschrijving De faculteit geeft in het zelfevaluatierapport als uitgangspunt dat alle medewerkers gepromoveerd zijn (of bezig zijn met een promotietraject). Alle medewerkers hebben zowel een onderzoeks- als onderwijstaak. Ook aio’s hebben een onderwijstaak, 20% gedurende drie jaar. De FEB hanteert sinds 1996 het tenure track beleid voor jonge, recent gepromoveerde wetenschappers. Zij worden gerekruteerd op de jaarlijkse internationale job markets, onder meer in de Verenigde Staten, krijgen vervolgens een uitnodiging om in Tilburg een lezing te komen geven en krijgen daarna eventueel het aanbod voor een tenure track-aanstelling. De tenure track-aanstelling is een tijdelijke aanstelling voor een periode van zes jaar. In deze periode moeten de medewerkers hoogwaardige onderzoeks- en onderwijsprestaties laten zien; indien zij daaraan voldoen krijgen zij een vaste aanstelling (tenure). In tegenstelling tot andere FEB medewerkers, hebben zij een onderwijstaak van 40% en een gegarandeerde onderzoekstaak van 60% van hun tijd. Vaste medewerkers krijgen onderzoekstijd op basis van de kwaliteit en kwantiteit van hun onderzoeksoutput in het verleden. Vaste medewerkers besteden gemiddeld 60% van de tijd aan onderwijs en 40% aan onderzoek. Voor een vaste aanstelling moeten de betreffende medewerkers zelfstandig artikelen hebben gepubliceerd in tijdschriften die door de FEB als ‘top, zeer goed of goed’ zijn gekwalificeerd. Daarbij moeten ze onderwijsevaluaties hebben die van een hoger niveau zijn dan die van het gemiddelde van collega’s die soortgelijke cursussen geven. Deze beoordeling vindt plaats door het Facultair Management Team (FMT) dat zich hiervoor laat adviseren door de Faculty Evaluation Committee (FEC).
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
51
De FEC bestaat uit zes hoogleraren die deels door het personeel zijn gekozen en deels door het FMT zijn benoemd. De FEC houdt zich ook bezig met advisering van promotievoorstellen (van universitair docent tot universitair hoofddocent, van universitair hoofddocent tot hoogleraar 1 en van hoogleraar 1 tot hoogleraar 2). Uit de gesprekken van de commissie met docenten blijkt dat er ook een adjunct professortraject is. Dit voor medewerkers die door de sterke focus op hun onderwijstaak niet binnen de gestelde tijd aan de onderzoekseisen van een tenure track kunnen voldoen. Op het ogenblik van de visitatie was één adjunct-professor aangesteld binnen de faculteit. In het zelfevaluatierapport wordt verwezen naar de website ‘Experts en expertise’ van de Universiteit. Hierin is van alle docenten informatie opgenomen over de onderwijs- en onderzoeksactiviteiten, publicaties, nevenwerkzaamheden en eventuele bijzonderheden. Het onderzoek van de faculteit wordt uitgevoerd binnen CentER (Center for Research in Economics in Business). Het onderzoek van de faculteit neemt een hoge plaats in op verschillende internationale ranglijsten. Zo staat de FEB op de vierde plaats in Europa (en wereldwijd op plaats 27) in een ranglijst op de Research Papers Economics website en op de derde plaats (in Europa, wereldwijd op plaats 52) op de ranglijst van de University of Dallas (2003). De kwaliteit van het wetenschappelijk personeel blijkt ook uit de beoordeling van de onderzoeksprogramma’s van de faculteit door verschillende instanties (VSNU in 2002, Scientific Council van CentER in 2005, onderdeel van de interne Mid-Term Review en VSNU in 2009). De onderzoeksprogramma’s worden veelal beoordeeld met ‘goed (4)’ of ‘excellent (5)’. Bij de opleiding Algemene Economie zijn gerenommeerde onderzoekers betrokken. Deze hoogleraren bestrijken bijna het hele spectrum van de discipline economie en vormen binnen de bacheloropleiding Algemene Economie de spil waar alles om draait; zij zorgen ervoor dat studenten vanaf het eerste jaar de beginselen van de methoden van wetenschappelijk onderzoek in de praktijk brengen bij de cursus Experimentele Economie. Oordeel De commissie heeft vastgesteld dat het merendeel van de leden van de wetenschappelijke staf is gepromoveerd. De commissie concludeert tevens dat het onderwijs wordt verzorgd door actieve onderzoekers van niveau, die relevante bijdrage leveren aan de ontwikkeling van hun vakgebied. Vanaf het eerste jaar worden onderzoekers van niveau ingezet in de bacheloropleiding. Het onderzoek van de faculteit wordt nationaal en internationaal hoog gewaardeerd. De relatie tussen onderzoek en onderwijs, en tussen praktijk en onderwijs, is aanwezig, en wordt vooral verzekerd door de cursus Toegepaste Economie, zowel in het eerste als in het derde jaar van de bacheloropleiding. De commissie stelt vast dat ontwikkelingen op het gebied van wetenschappelijk onderzoek en ontwikkelingen in de praktijk terugkomen in het gegeven onderwijs. De FEB streeft naar toponderzoek, wat de commissie verstandig vindt. Deze keuze heeft ook consequenties voor stafleden die niet aan de hoge eisen van de FEB kunnen voldoen. Hiervoor heeft de faculteit onder andere de functie van adjunct-professor ingericht. Binnen de FEB is op dit moment één adjunct-professor. De commissie is van mening dat dit een goed initiatief is, maar dat de faculteit hier de nodige aandacht aan dient te besteden, om ervoor te zorgen dat het onderwijs in de toekomst ook voldoende aandacht blijft krijgen. 52
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
De commissie komt op grond van bovenstaande vaststellingen tot de conclusie dat de opleiding in ruime mate voldoet aan de eisen die aan een wetenschappelijke opleiding mogen worden gesteld. Bacheloropleiding Algemene Economie: het oordeel van de commissie is goed.
F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport wordt op facultair niveau een overzicht gegeven van het aantal ingeschreven studenten, het aantal diploma’s, het aantal fte wetenschappelijk personeel, de student-stafratio en de diploma-stafratio. Uit dit overzicht blijkt dat het aantal ingeschreven studenten aan de FEB in de afgelopen jaren rond de 5000 schommelt. Het aantal fte wetenschappelijk personeel varieert van 249,4 fte 2005-2006 tot 259,3 fte in 2007-2008. De student-stafratio was de afgelopen drie collegejaren respectievelijk 19,99, 21,23 en 19,42 (2005-2006, 2006-2007, 2007-2008). Tijdens de gesprekken van de commissie met de opleidingsdirecteuren en het faculteitsbestuur is het allocatiemodel naar voren gebracht. De departementen ontvangen jaarlijks hun financiering op basis van de Onderwijstaken van twee jaar geleden. Het beschikbare budget wordt verdeeld in een vast deel (voor colleges) van 40% en een variabel deel van 60% (voor tentamens en scriptiebegeleiding). De toewijzing per departement is gebaseerd op hun aandeel in de totale taken. In het zelfevaluatierapport geeft de faculteit per opleiding een overzicht van de docenten die worden ingezet in de verschillende fasen van de opleiding. Voor de bacheloropleiding Algemene Economie worden in het eerste jaar vooral docenten, hoogleraren en aio’s ingezet. In het tweede en derde jaar worden meer universitair (hoofd)docenten ingezet. Docenten zijn over het algemeen (nog) niet gepromoveerd. Universitaire (hoofd) docenten zijn wel gepromoveerd. Studenten geven tijdens de gesprekken aan dat de aio’s niet altijd antwoorden op hun vragen kunnen formuleren. Dit ligt volgens de studenten niet aan hun houding, zij zijn zeker altijd bereid te antwoorden, maar aan het feit dat zij niet altijd op hun eigen vakgebied worden inzet. Tijdens de gesprekken van de commissie met de docenten en de studenten is naar voren gebracht dat in het eerste jaar veelal gewerkt wordt met grote groepen studenten. Zo bestaan groepen bij hoorcolleges in het eerste jaar uit circa 200 studenten. Hiervoor worden één of twee docenten ingezet. Met betrekking tot werkcolleges is de groepsgrootte in het eerste jaar in principe veertig, maar indien noodzakelijk een tweevoud daarvan. Door te kiezen voor een groepsgrootte van tachtig, wat vaak voorkomt, blijft het aantal docenten beperkt. Ook in het tweede jaar is sprake van omvangrijke groepen. Bij een enkele cursus (bijvoorbeeld Financiële Economie) wordt intensiever gedoceerd. In het derde jaar is de groepsgrootte voor strikt aan Algemene Economie voorbehouden cursussen circa veertig studenten. Voor cursussen die samenvallen met de bacheloropleiding International Economics geldt dit niet. Ook bij keuzevakken is de groepsgrootte dus afhankelijk van het feit of de cursussen gefuseerd met andere opleidingen worden aangeboden. Uit de gesprekken van de commissie met de studenten is naar voren gekomen dat studenten tevreden zijn over de kleinere groepen, vooral in het tweede en derde jaar. Ook zijn de QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
53
studenten enthousiast over het contact met de docenten. Docenten kennen de studenten vaak bij naam, zijn toegankelijk voor het stellen van vragen en stimuleren de studenten na te denken over de stof. Oordeel De commissie realiseert zich dat bij deze grote faculteit kleinschaligheid bij grote opleidingen vaak minder makkelijk te realiseren valt dan bij kleine opleidingen met een instroom van enkele tientallen studenten per jaar. Toch benadrukt de commissie dat de faculteit als geheel een zeer gunstige student-stafratio heeft en dat op basis daarvan met kleine groepen studenten gewerkt zou kunnen worden. Zodoende wordt ook voorkomen dat de groepsgrootte te veel van opleiding tot opleiding varieert. De gunstige ratio komt in de praktijk echter niet terug in het onderwijs, waarbij per opleiding grote verschillen optreden. Bij de grootschalige bacheloropleidingen worden hoorcolleges en werkcolleges voor grote groepen studenten verzorgd. Bij een aantal meer specialistische master-opleidingen vindt het onderwijs plaats in kleinere groepen. Bij de bacheloropleiding Algemene Economie wordt vooral in het eerste jaar over het algemeen met vrij grote groepen gewerkt. Dit heeft vooral betrekking op de hoorcolleges. De werkcolleges vinden, waar mogelijk, plaats in kleinere groepen. In het tweede en derde jaar wordt met kleinere groepen gewerkt. Zoals ook bij F10 is aangegeven, zijn studenten positief over de omvang van deze groepen en ook over de interactie met de docenten. Studenten lijken over het algemeen tevreden te zijn over de hoeveelheid aandacht die zij van een docent kunnen verwachten, vooral tijdens het tweede en derde jaar van het programma. De commissie is van mening dat in de bacheloropleiding Algemene Economie voldoende balans aanwezig is tussen de grote omvang van de hoorcolleges en de relatieve kleinschaligheid van de werkcolleges. Ze adviseert om, indien mogelijk, de werkcolleges zo kleinschalig mogelijk te maken. Bacheloropleiding Algemene Economie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Beschrijving Zoals bij Facet 12 is aangegeven, hanteert de FEB voor jonge veelbelovende wetenschappers het tenure track-systeem. Zij kunnen na een tijdelijke aanstelling van zes jaar een vaste aanstelling krijgen als ze gedurende die periode hoogwaardige onderzoeks- en onderwijsprestaties laten zien. De hoofden van de departementen voeren jaarlijks functioneringsgesprekken met de medewerkers. Voor het bespreken van de onderwijstaak wordt onder andere gebruik gemaakt van de resultaten van de cursusevaluaties. In de jaarlijkse bespreking van de opleidingsdirecteur met het hoofd van het departement over de personele invulling van het programma kan de opleidingsdirecteur aangeven welke medewerkers hij wel en niet (verder) wenst in te zetten. Ook bij het bevorderen van medewerkers wordt gekeken naar de onderwijsprestaties. Het Faculty Evaluation Committee (FEC) heeft criteria opgesteld voor het bevorderen van medewerkers. Hierbij wordt onder andere ingegaan op de bijdrage van de medewerker aan onderwijsinnovatie en aan de ontwikkeling van onderwijsprogramma’s.
54
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
Voor beginnende docenten en aio’s organiseert de faculteit een verplichte basiscursus didactiek. Hierbij ligt de nadruk op het verbeteren van de didactische vaardigheden. De training wordt afgesloten met een individueel traject, waarbij een les van de docent wordt gefilmd en nabesproken. Met ingang van 2010 wordt de Basiskwalificatie Onderwijs universiteitsbreed ingevoerd voor alle nieuwe medewerkers van de universiteit. Docenten kunnen op eigen verzoek, of op basis van uitkomsten van de cursusevaluaties, individuele begeleiding krijgen. Hiervan wordt elk ieder jaar enkele malen gebruik gemaakt. Daarnaast worden regelmatig themabijeenkomsten voor de medewerkers georganiseerd, bijvoorbeeld over ICT en onderwijs, het begeleiden van theses, toetsing en interculturele communicatie. Voor iedere medewerker is sinds 2008-2009 een taaltoets Engels verplicht. Naar aanleiding van de resultaten krijgen medewerkers advies voor de verbetering van hun Engelse taalvaardigheid. Bij het talencentrum van de universiteit kunnen de medewerkers diverse cursussen volgen. Het aantal medewerkers dat dit ook daadwerkelijk doet is nog beperkt. Binnen de faculteit wordt de oprichting van een facultair onderwijsexpertisecentrum voorbereid. Het doel is de binnen de faculteit aanwezige kennis op onderwijskundig en didactisch gebied te inventariseren, te bundelen en te verspreiden. Oordeel De commissie is van oordeel dat de opleidingen van de FEB voldoen aan het criterium dat geldt voor dit facet. De commissie merkt op dat aantal duidelijke ontwikkelingen in gang is gezet op het gebied van de didactische ontwikkeling van docenten. Zo heeft zij vernomen dat met ingang van 2010 universiteitsbreed de BKO ingevoerd zal worden, waarmee de universiteit een minimale basisgarantie voor de didactische kwaliteit van haar staf heeft. De commissie vindt het ook goed dat de facultaire vierdaagse basiscursus didactiek verplicht is gesteld voor beginnende docenten. Ook wordt tijdens de functioneringsgesprekken expliciet aandacht besteed aan de onderwijsprestaties, mede aan de hand van de cursusevaluaties. De commissie is van mening dat met de huidige didactische training en na 2010 de BKO, de minimale kwaliteitseisen kunnen worden gegarandeerd, maar dat nog weinig aanvullende onderwijskwaliteitseisen voor docenten zijn. Hoewel er regelmatig themabijeenkomsten plaatsvinden, is deelname daaraan in de ogen van de commissie te vrijblijvend. Dit geldt ook voor de Engelse taalcursussen. Ook vindt er onder docenten weinig uitwisseling plaats over onderwijskundige en didactische zaken. Op basis van de gesprekken met de docenten is de commissie tot de conclusie gekomen dat te weinig gebruik wordt gemaakt van de good practices die binnen de faculteit aanwezig zijn. De commissie zou het actief stimuleren en delen van didactische kwaliteiten verder verbeterd willen zien. De faculteit pakt dit al gedeeltelijk op door het opzetten van het onderwijsexpertisecentrum binnen de faculteit, waar expertise op onderwijskundig en didactisch gebied bij docenten geïnventariseerd en gebundeld zal worden, zodat deze beschikbaar komt voor andere medewerkers. De commissie is hier dan ook positief over. Bacheloropleiding Algemene Economie: het oordeel van de commissie is voldoende.
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
55
Oordeel over het onderwerp Inzet van personeel Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Inzet van personeel. Voor de bacheloropleiding Algemene Economie is het oordeel voldoende.
5.1.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Beschrijving Alle opleidingen van de Universiteit van Tilburg worden aangeboden op de campus. Alle faciliteiten en materiële voorzieningen voor het verzorgen van onderwijs zijn op de campus aanwezig en toegankelijk voor alle studenten. De faculteiten maken gezamenlijk gebruik van alle (onderwijs)voorzieningen. De tevredenheid over de voorzieningen wordt jaarlijks geëvalueerd onder de studenten. Voor het verzorgen van onderwijs is een groot aantal collegezalen beschikbaar, met een variërend aantal plaatsen (van minder dan 25 tot meer dan 300 zitplaatsen). Nagenoeg alle zalen hebben internetaansluiting en onderwijsvoorzieningen. Hiernaast zijn er diverse ruimten voor computerpractica beschikbaar die, wanneer niet in gebruik voor colleges, door studenten gebruikt kunnen worden voor zelfstudie. Uit de evaluatieresultaten, zoals vermeld in het zelfevaluatierapport, blijkt dat de studenten over het algemeen positief zijn over de kwaliteit van de collegezalen en lesruimten. Op dit gebied scoort de faculteit een 3,74 (op een schaal van 1 tot 5, in studiejaar 2008-2009). Ook zijn er enkele zalen beschikbaar met in totaal circa 930 werkplekken voor studenten (waaronder 500 werkplekken in de bibliotheek). Studenten kunnen van maandag tot en met vrijdag tot 21.30 uur en op zaterdag en zondag van 10.00-17.00 uur gebruik maken van de studentwerkplekken in de bibliotheek. Het Montesquieu Learning Center en het Goossens Learning Center zijn iedere werkdag geopend tot 22.30 uur. Bij sommige studentwerkplekken zijn kluisjes aanwezig met stopcontact. Daar kunnen studenten de eigen laptop of mobiele telefoon opladen terwijl ze aan het werk zijn. Op diverse plekken is de setting van een ‘internet café’ gecreëerd. Sinds maart 2009 heeft de openbare bibliotheek van de gemeente Tilburg een stadsstudiecentrum geopend. Studenten hebben daar gratis toegang tot het netwerk van de universiteit. Over de beschikbaarheid van voldoende werkplekken zijn studenten minder positief, zo blijkt uit de evaluatieresultaten die vermeld worden in het zelfevaluatierapport. Op dit gebied scoort de faculteit een 3,13 (op een schaal van 1 tot 5, in studiejaar 2008-2009). De universiteit beschikt over een videoconferentie ruimte die ook door studenten gebruikt kan worden. Ook beschikt de universiteit over een draadloos netwerk, waar studenten met een eigen laptop op kunnen inloggen. Hiernaast is er een tweedehands boekwinkel aanwezig, waar studenten studieboeken kunnen kopen en verkopen (de opbrengst gaat naar een goed doel). Op de campus is een centrale bibliotheek aanwezig. Voor de economische en bedrijfseconomische cursusgebieden is er een groot aantal relevante databestanden beschikbaar. Bij de Library Service Desk kunnen de studenten onder andere terecht voor assistentie en advies bij het opzoeken van informatie. In de bibliotheek is ook het Scriptorium 56
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
gehuisvest. Hier kunnen studenten terecht voor individuele begeleiding en adviezen bij het schrijven van een thesis, werkstuk, of verslag in het Nederlands of in het Engels. Inzake roostering maakt de universiteit sinds studiejaar 2009-2010 gebruik van het elektronische programma Syllabus Plus. Doel is de beschikbare collegezalen beter te benutten. Dit heeft er voor de FEB toe geleid dat er relatief veel colleges laat op de dag of in de avond plaatsvinden. In de gesprekken die de commissie met studenten heeft gevoerd is naar voren gekomen dat studenten hier niet onverdeeld enthousiast over zijn. Ook worden er, eveneens tot mindere ontevredenheid van de studenten, soms tentamens in de avonduren geroosterd. De FEB maakt gebruik van verschillende systemen voor elektronische begeleiding bij het onderwijs. Het eerste voorbeeld is de Elektronische Studiegids (ESG), waarin alle opleidingen, programma’s en cursussen zijn opgenomen. Hier wordt ook informatie gegeven over college- en tentamenroosters. Verder wordt ook gebruik gemaakt van de elektronische omgeving ‘Blackboard’, waarin alle cursussen zijn ondergebracht en waar de docenten gedetailleerde informatie geven over de cursussen. Blackboard wordt vooral gebruikt voor het doen van mededelingen aan studenten over de betreffende cursus, het verstrekken van presentaties die tijdens de colleges worden gebruikt en het geven van opdrachten. Een derde, minder wijdverbreid systeem is BCSW, een programma dat samenwerking op afstand via het internet mogelijk maakt. Via dit programma hebben leden van een (project)groep de beschikking over een gemeenschappelijke werkruimte waar documenten geplaatst, gedeeld en gewijzigd kunnen worden. Ook kunnen met dit programma discussies gevoerd en afspraken gemaakt worden. Uit de gesprekken die de commissie met de studenten gevoerd heeft, is naar voren gekomen dat het programma BSCW nog niet bekend is bij iedere student. Mogelijk daardoor wordt het relatief weinig gebruikt door studenten. Via het studentenportaal op de website van de universiteit hebben studenten toegang tot deze verschillende toepassingen. Via dit portaal vinden zij ook informatie omtrent studiebegeleiding, studentenadministratie en dergelijke. Op dit moment wordt op de FEB een experiment uitgevoerd met het opnemen van colleges met behulp van videoapparatuur. Tijdens de site-visit is gebleken dat deze toepassing onder meer kan worden ingezet wanneer vakken uit het curriculum worden verwijderd en studenten het tentamen later nog moeten herkansen, of wanneer studenten de colleges nogmaals terug willen kijken of niet in de gelegenheid waren aanwezig te zijn bij het college. Oordeel De commissie is van oordeel dat de opleidingen beschikken over voldoende materiële voorzieningen, waardoor het mogelijk is om de programma’s uit te voeren. Op basis van de beschrijving in het zelfevaluatierapport en haar visuele inspectie concludeert zij dat op het moment van de visitatie voldoende onderwijsruimten, collegezalen en studieplekken aanwezig zijn. De commissie merkt hierbij wel op dat bij toenemende studentenaantallen de voorzieningen niet meer toereikend zullen zijn. De commissie stelt eveneens vast dat de collegezalen en lesruimten passen bij het huidige didactische concept, waarin met relatief grote groepen wordt gewerkt. Bij een ander didactisch concept waarbij meer met kleine groepen wordt gewerkt, zullen de huidige voorzieningen niet toereikend zijn.
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
57
De commissie waardeert de ‘huiselijke’ uitstraling van de campus en de bijbehorende faciliteiten. Ook is de commissie positief over de aanwezigheid van de videoconferentieruimte en de tweedehands boekwinkel voor studenten. De commissie ziet duidelijk de meerwaarde van het opnemen van colleges op video. De commissie heeft kunnen constateren dat de ICTfaciliteiten en elektronische werkomgeving verzorgd ogen. Bacheloropleiding Algemene Economie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport geeft de faculteit aan dat de studenten zelf verantwoordelijk zijn voor de eigen studie en studiegedrag. Het initiatief voor ondersteuning bij studieproblemen ligt primair bij de student zelf. In het zelfevaluatierapport wordt onderscheid gemaakt tussen de voorzieningen op het niveau van de faculteit en die op het niveau van de universiteit. Op facultair niveau is de Onderwijsbalie (1,9 fte, twee medewerkers) beschikbaar. Dit is een eerstelijns voorziening waar studenten in eerste instantie met hun studiegerelateerde vragen terecht kunnen (met uitzondering van vragen inzake inschrijving, die worden behandeld door de Centrale Studentenbalie). De medewerkers van de Onderwijsbalie verwijzen de studenten voor meer complexe vragen door naar de studieadviseurs. De Onderwijsbalie is iedere werkdag geopend. In 2012 wil de faculteit de Onderwijsbalie veranderd hebben in een ‘onestop-shop’, waar studenten met al hun vragen terecht kunnen. De faculteit heeft vijf studieadviseurs in dienst (4,0 fte). Iedere studieadviseur is verbonden aan een aantal bachelor- en of masteropleidingen. De coördinator van de afdeling treedt in drukkere perioden eveneens op als studieadviseur. De studieadviseurs bieden ondersteuning bij studiegerelateerde zaken zoals problemen bij de studievoortgang, keuzeprocessen, vragen over de inhoud van de studie en studievaardigheden. Ook zijn de studieadviseurs betrokken bij voorlichtingsactiviteiten voor aanstaande studenten en introductieactiviteiten voor nieuwe studenten. De studieadviseurs hebben regelmatig overleg met de opleidingsdirecteur(en) van de opleidingen waaraan ze verbonden zijn over voorlichtingsactiviteiten en ontwikkelingen in de studieprogramma’s. De studieadviseurs werken met spreekuren op afspraak en inloopspreekuren. Op dit moment worden alleen bepaalde groepen studenten middels een brief uitgenodigd contact op te nemen met de studieadviseur. Dit is nadat het voorlopige Bindende Studieadvies is gegeven, na de eerste studieperiode. In studiejaar 2003-2004 heeft de universiteit voor alle opleidingen het Bindend Studieadvies (BSA) ingevoerd. Om de opleiding te kunnen voortzetten moeten studenten in het eerste jaar 36 van de 60 studiepunten behaald hebben. Er zijn verder geen aanvullende eisen voor het BSA. Uit de evaluatieresultaten, zoals vermeld in het zelfevaluatierapport, blijkt dat studenten van de FEB over het algemeen minder tevreden zijn over de begeleiding dan de andere studenten van de universiteit. Wel is er een stijgende lijn te constateren (van 2,8 in 2006-2007 tot 3,3 in 2008-2009, op een schaal van 1 tot 5).
58
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
Voor internationale studenten en uitwisselingstudenten is de afdeling International Student Services beschikbaar (zes medewerkers, 5,0 fte). Hier worden vooral specifieke, individuele vraagstukken rond het (gaan) studeren in het buitenland behandeld. Het studentenmentoraat (MAK) bestaat uit vijf studentbestuursleden die als studentassistent bij het Onderwijsbureau van de FEB zijn aangesteld en zich bezighouden met de organisatie van diverse introductieactiviteiten voor nieuwe studenten. Tijdens de introductie worden de eerstejaars ingedeeld in mentorgroepen en maken ze kennis met elkaar en met allerlei zaken rondom de opleiding en de faculteit. Het MAK participeert ook in de activiteiten voor de internationale studenten. Ze begeleiden de studenten bij hun aankomst in Tilburg van treinstation naar hun accommodatie en helpen hen met het afwikkelen van formele zaken. Ook voorzien ze de studenten van informatie over het studeren aan de universiteit en in het bijzonder de FEB. Op universitair niveau zijn, bij de Dienst Studentenzaken, studentendecanen en –psychologen beschikbaar. Studenten kunnen met en zonder tussenkomst van de studieadviseur met hen contact opnemen. Bij het Talencentrum van de Dienst Studentenzaken kunnen studenten diverse taalcursussen volgen. Alle studenten van de universiteit ontvangen ‘Taalvouchers’ met een totale waarde van 12 EC, waarmee ze gedurende hun studie twee taalcursussen van 6 EC kunnen volgen bij het Talencentrum. Inzake de informatievoorziening naar studenten speelt de website van de universiteit een belangrijke rol (zie ook Facet 15 inzake voorzieningen). Hiernaast ontvangen de studenten periodiek een Engelstalige nieuwsbrief over ontwikkelingen van het onderwijs binnen de faculteit. In de Blackboard-cursus ‘FEB facts you need to know’ worden de regels en procedures van de faculteit en universiteit uitgelegd. Ook organiseert de faculteit voorlichtingsbijeenkomsten inzake studiekeuze (na het eerste algemene jaar van de bacheloropleidingen Algemene Economie, Bedrijfseconomie en Fiscale Economie) en de keuzemogelijkheden na de bacheloropleiding. Oordeel De commissie heeft geconstateerd dat alle te verwachten vormen van begeleiding op facultair of centraal niveau aanwezig zijn. De faculteit hanteert hierbij als uitgangspunt dat het initiatief voor alle vormen van begeleiding nadrukkelijk bij de student wordt gelegd. De student wordt bij problemen geacht zelf contact op te nemen onderwijsbalie.De commissie heeft bij de verschillende gesprekken met de studenten expliciet gevraagd naar hun oordeel op dit facet. Zij blijken in het algemeen redelijk tevreden te zijn over de studiebegeleiding en /advisering die zij in de praktijk ontvangen. Voor de bacheloropleidingen geldt dat de tevredenheid over de mentorgroepen die in het eerste jaar van de opleiding worden ingericht, zeer verschillend is. Studenten van de bacheloropleiding Algemene Economie zijn tevreden over het functioneren van deze groepen. Bij een andere opleiding zijn studenten niet tevreden over dit mentorsysteem. Omdat het mentoraat voor alle opleidingen gelijk is, kan het zijn dat hier sprake is van een incident. De commissie is van mening dat het mentorsysteem nog wat te vrijblijvend is, waardoor het succes afhankelijk is van de inzet van de begeleiders (de ouderejaars studenten) en de eerstejaars studenten zelf. De commissie zou graag zien dat er een formeel mentor systeem komt. De commissie is al met al van oordeel dat de activiteiten van de opleidingen op het gebied van studiebegeleiding en informatievoorziening adequaat zijn met het oog op het bevorderen QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
59
van de studievoortgang en dat ze aansluiten bij de behoefte van de studenten. De commissie merkt hierbij wel op dat de studiebegeleiding verbeterd kan worden door het vrijblijvende karakter van een aantal onderdelen te veranderen. Deze verandering is al enigszins terug te zien binnen de opleidingen. Ook stelt de commissie vast, op basis van de gesprekken, dat de studieadviseurs een meer actieve rol willen spelen. Bacheloropleiding Algemene Economie: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Voorzieningen Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Voorzieningen. Voor de bacheloropleiding Algemene Economie is het oordeel voldoende.
60
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
5.1.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Beschrijving De interne kwaliteitszorg wordt in het zelfevaluatierapport voor de FEB als geheel beschreven. Het kwaliteitszorgsysteem valt uiteen in drie lagen. Ten eerste is er sprake van een cyclus van externe kwaliteitszorg, bijvoorbeeld de zesjarige accreditatiecyclus. Ten tweede is er sprake van een cyclus van interne kwaliteitszorg op universitair niveau. Er is een permanente Stuurgroep Kwaliteitszorg Onderwijs die activiteiten rondom de onderwijskwaliteit van de universiteit als geheel coördineert. Voorstellen van deze stuurgroep worden besproken in de universiteitsraad en door de faculteiten. Sommige voorstellen van de Stuurgroep worden in de hele universiteit geïmplementeerd. In 2007-2008 heeft halverwege de cyclus van kwaliteitszorg een Mid-Term Review of Education plaats gevonden binnen de gehele universiteit. De derde laag van het kwaliteitszorgsysteem is de interne cyclus van kwaliteitszorg die plaats vindt op faculteitsniveau. Binnen de faculteit zijn de opleidingsdirecteuren verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs. Opleidingscommissies (OLC) houden toezicht op de werkzaamheden van de opleidingsdirecteuren en geven hun advies over de activiteiten. Ook adviseren de OLC’s de Faculteitsraad over het Onderwijs- en Examenreglement. Uit efficiencyoverwegingen zijn er in totaal drie clusters van OLC´s, met elk evenveel wetenschappelijk medewerkers als studenten. In de OLC´s hebben nagenoeg geen hoogleraren zitting. De OLC´s vergaderen minimaal drie maal per jaar waarbij de halfjaarlijkse rapportages van de opleidingsdirecteuren over de stand van zaken en het Onderwijs- en Examenreglement worden besproken. Uit de gevoerde gesprekken blijkt tevens dat er in de praktijk meer dan drie vergaderingen per jaar worden belegd. Ook is naar voren gebracht dat de OLC´s duidelijk een adviserende, en geen regelgevende rol hebben. De invloed en betrokkenheid van de OLC´s blijkt in de afgelopen jaren te zijn gegroeid. Ook zijn er plannen om de OLC´s meer systematischer te laten functioneren en ze een zwaardere rol te laten spelen in het proces van kwaliteitszorg. Naast het contact met de OLC´s worden de opleidingsdirecteuren van managementinformatie voorzien door het Onderwijsbureau van de FEB. Het Onderwijsbureau voert tentamen- en curriculumevaluaties uit. Alle cursussen en bijbehorende tentamens worden ieder jaar aan het einde van de cursus door het Onderwijsbureau geëvalueerd met behulp van een standaard evaluatieformulier, waarbij studenten op een schaal van 1 tot 5 aangeven in hoeverre zij het met een aantal stellingen eens zijn. Docenten en de hoofden van de departementen krijgen inzage in de evaluatieresultaten. Omdat de resultaten van de evaluaties niet openbaar worden gemaakt voor studenten, zoals blijkt uit de gevoerde gesprekken met studenten en docenten, worden door studenten zelf schaduwevaluaties uitgevoerd. Op deze wijze hebben studenten inzicht in de beoordeling van hun medestudenten van de cursussen en kunnen zij hierop keuzen baseren. Ook door middel van klankbordgroepen kunnen problemen die studenten hebben met een bepaalde cursus naar voren komen. Voor alle opleidingen is een klankbordgroep opgericht, bestaande uit studenten van een of meerdere studiejaren. Gedurende iedere onderwijsperiode komt deze klankbordgroep enkele malen bij elkaar om te praten over het onderwijs dat in die periode wordt gegeven. Daarnaast worden er door het Onderwijsbureau curriculumevaluaties onder studenten georganiseerd waarin een
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
61
curriculum geheel of gedeeltelijk (een bepaald studiejaar), meestal met behulp van een schriftelijke vragenlijst, wordt onderzocht. Wanneer de oorzaken voor problemen bij een cursus moeilijk te achterhalen zijn, worden op verzoek van de docent van een cursus, van de opleidingsdirecteur of van de voorzitter van het betrokken departement panelgesprekken georganiseerd. Voor deze gesprekken worden enkele studenten en indien mogelijk de docent uitgenodigd. Met medewerkers van het Onderwijsbureau wordt aan de hand van een gespreksleidraad van gedachten gewisseld over het onderwijs in die cursus en worden suggesties aangedragen voor verbetering. Een andere vorm van panelgesprekken betreft gesprekken met groepen studenten over studiegerelateerde zaken en over dienstverlening aan studenten. Met ingang van 2009-2010 zal deze vorm van panelgesprekken worden geïmplementeerd. Naast bovenstaande evaluatiemiddelen is er tevens sprake van onderzoek bij alumni en van contacten met het afnemend veld (zie Facet 19). De commissie heeft eveneens gesproken met studenten die lid zijn van een klankbordgroep van de bacheloropleiding Algemene Economie. Hieruit is naar voren gekomen dat deze studenten het gevoel hebben bij te kunnen dragen aan de kwaliteit van het onderwijs. De studenten merken wel op dat in het verleden de evaluaties van de klankbordgroep achteraf plaatsvonden, waardoor zij zelf geen voordeel van de verbeteringen ondervinden. Dit is nu veranderd, waarbij de klankbordgroep halverwege het semester bijeenkomt, zodat docenten nog de mogelijkheid hebben voor de lopende cursus de verbeteringen door te voeren. Studentleden van de opleidingscommissie waar de commissie meegesproken heeft, geven aan dat zij duidelijk kunnen merken dat hun rol belangrijker en meer gestructureerd is geworden. De opleidingscommissie wordt periodiek geïnformeerd over wat er met de feedback en input van de commissie gedaan is. Uit de gesprekken van de commissie met docenten en studenten is gebleken dat de resultaten van de cursusevaluaties niet openbaar zijn. Alleen leden van de opleidingscommissie krijgen inzage in deze resultaten. Voor sommige opleidingen maakt de betreffende studievereniging ‘schaduwevaluaties’, die wel openbaar zijn. Oordeel De commissie is van mening dat de opleiding voldoet aan de in dit facet gestelde eisen. De kwaliteit van onderwijs wordt periodiek getoetst, waarbij het opleidingsmanagement de uitkomsten actief volgt. De commissie heeft geconstateerd dat het onderwijs dat wordt verzorgd in het kader van de bacheloropleiding periodiek wordt geëvalueerd aan de hand van vastgestelde streefdoelen (zie beschrijving van F18). Zij heeft voorts geconstateerd dat de evaluaties geformaliseerd en gestructureerd worden uitgevoerd en dat het opleidingsmanagement de resultaten daarvan structureel inziet en, indien nodig geacht, actie onderneemt. Op basis van de gesprekken van de commissie met de leden van de verschillende OLC´s, constateert zij dat de OLC´s zich betrokken voelen bij de kwaliteitszorg van de opleidingen. De OLC´s zijn naar de mening van de commissie erg groot van omvang. De betrokkenheid van hoogleraren is bij alle OLC´s gering. De commissie is tevens van mening dat de OLC´s vooral reactief te werk gaan en het contact met de achterban uit het oog verliezen. Tijdens de gesprekken is gebleken dat deze problematiek al eerder is gesignaleerd door de OLC´s zelf en, naar aanleiding van een extern onderzoek door de universiteit. De rol van de OLC´s wordt echter wel steeds belangrijker gevonden en is in de afgelopen jaren daadwerkelijk gegroeid. De commissie is positief over deze ontwikkeling en ziet veel potentie in de OLC´s wanneer 62
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
deze groei wordt doorgezet. Door zowel de OLC´s zelf als door het opleidingsmanagement wordt aangegeven dat opmerkingen en suggesties vanuit de OLC´s worden gehoord. OLC´s hebben bijvoorbeeld meegedacht over zaken omtrent het onderwijs- en examenreglement. Ook houden zij zich bezig met resultaten van evaluaties van cursussen. Uit verschillende gesprekken blijkt dat evaluaties geformaliseerd en gestructureerd worden uitgevoerd aan de hand van cursus- en tentamenevaluaties en klankborden. Ook ziet het opleidingsmanagement de resultaten structureel in en wordt, indien nodig, actie ondernomen. De commissie is positief over de panelgesprekken die worden ingezet wanneer onduidelijkheden met betrekking tot een cursus bestaan. De informatie die uit de evaluaties naar voren komt, zou volgens de commissie meer systematisch en gecoördineerd verwerkt kunnen worden. Het verstevigen van het contact tussen verschillende partijen die betrokken zijn, bijvoorbeeld de opleidingcommissies en de klankbordgroepen, zou hieraan kunnen bijdragen. Ook zou het contact met de achterban (de studenten) verstevigd moeten worden. Enerzijds moeten studenten meer inzicht krijgen in het systeem van evaluatie, zodat zij weten waar zij terecht kunnen met een probleem. Anderzijds moeten studenten meer inzicht krijgen in uitkomsten van evaluaties. In de gesprekken van de commissie met de studenten en docenten is naar voren gekomen dat de evaluatieresultaten niet openbaar zijn. Op dit moment moeten studenten deze informatie verkrijgen via schaduwevaluaties. De commissie vindt het wenselijk dat studenten inzage krijgen in (ten minste gedeelten van) de resultaten van evaluaties. De commissie is positief over de inzet van de Mid-Term Review of Education en de nulmeting die is uitgevoerd door universiteit met betrekking tot toetsing. Bacheloropleiding Algemene Economie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport wordt, op facultair niveau, beschreven op welke wijze wordt omgegaan met de resultaten van evaluaties. Alle resultaten worden, voor zover mogelijk, opgenomen in het elektronische opleidingsdossier van de opleiding. De opleidingsdirecteuren en OLC´s hebben hierdoor op een overzichtelijke wijze de beschikking over alle verzamelde gegevens met betrekking tot een opleiding. Deze kunnen vervolgens in onderlinge samenhang worden geanalyseerd, waarna conclusies kunnen worden getrokken over de sterke en zwakke punten van (delen van) de opleiding. Dit biedt de basis om verbeteracties op touw te zetten. Na invoering van deze verbeteringen kan met behulp van de nieuw verzamelde informatie ten slotte worden bestudeerd in hoeverre de maatregelen het gewenste effect hebben gehad. Het opleidingsdossier is in de loop van het academisch jaar 2003-2004 ontwikkeld en wordt doorlopend aangevuld. De resultaten die uit het opleidingsdossier naar voren komen, worden tijdens functioneringsen beoordelingsgesprekken besproken en vormen aanleiding om medewerkers didactische trainingen te laten volgen wanneer een cursus voor de tweede maal als onvoldoende is beoordeeld. Uit de gesprekken komt naar voren dat zowel de opleidingsdirecteuren als OLC´s het gevoel hebben dat er wel degelijk iets gedaan wordt met de resultaten van evaluaties. In de QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
63
OLC´s komt een cursus die als onvoldoende is beoordeeld bijvoorbeeld ook werkelijk aan de orde tijdens de bijeenkomst. Uit het zelfevaluatierapport blijkt dat op facultair niveau verschillende verbeteringen zijn doorgevoerd, vooral naar aanleiding van de vorige visitatie. Voorbeelden hiervan zijn het aantrekken van een onderwijskundige die het vaardighedenonderwijs van de bachelorprogramma’s in kaart heeft gebracht, het ontwikkelen van een beoordelingsformulier voor bachelor- en mastertheses, verbetering van de communicatie naar studenten toe en een uitbreiding van het aantal studentwerkplekken. Ook is de faculteit bezig met het implementeren van adviezen die de commissie voor de Mid-Term Review in 2008 heeft gegeven. Mede naar aanleiding de Mid-Term Review heeft de faculteit bijvoorbeeld een nieuw beleid ingezet op het gebied van onderwijs en van internationalisering van het onderwijs en zullen enkele curricula in de komende jaren wijzigingen ondergaan. Naar aanleiding van de vorige visitatie en van de Mid-Term Review zijn ook op opleidingsniveau een aantal wijzigingen doorgevoerd. De grootste en belangrijkste verandering in dit geval is de aanpassing van het programma van de bacheloropleiding Algemene Economie. Het programma krijgt een nieuwe naam: bacheloropleiding ‘Economie en Bedrijfseconomie’. Het programma wordt ook inhoudelijk aangepast. In het zelfevaluatierapport wordt aangegeven dat de hervorming van het programma Algemene Economie gericht is op drie doelstellingen. Ten eerste correspondeert deze aanpassing met de doelstellingen van het departement Economics op lange termijn. In de tweede plaats wil de FEB het programma beter laten aansluiten bij de strategische doelstelling van de FEB om de kwaliteit en de nationale en internationale zichtbaarheid van de opleidingen te versterken. In de derde plaats wil de FEB een algemeen economisch programma creëren dat toegankelijk is voor studenten die in eerste instantie de keuze open willen houden voor Bedrijfseconomie, dan wel Fiscale Economie. De nieuwe structuur en de vernieuwde inhoud, die tussen 2009 en 2012 zullen worden geïmplementeerd, zijn volgens het zelfevaluatierapport, het resultaat van zorgvuldige besluitvorming, met in eerste instantie intensieve consultaties van key players, vooral in het departement Economics. Oordeel De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding Algemene Economie voldoet aan het criterium dat geldt voor dit facet. De commissie is positief over het gebruik van de opleidingsdossiers. In deze dossiers is terug te zien dat cursussen voor en na elk tentamen geëvalueerd worden. Deze informatie is vanaf 2004 beschikbaar voor alle jaren. Ook is in deze dossiers te zien dat cursussen die laag scoren in de evaluatie ook werkelijk verbeterd of verwijderd worden. Dit wekt bij de commissie de indruk dat er positief gebruik wordt gemaakt van de opleidingsdossiers. De commissie heeft daarnaast vastgesteld dat de resultaten van de cursusevaluaties leiden tot concrete verbetermaatregelen wanneer daartoe aanleiding is. Ze heeft kennisgenomen van de verschillende voorbeelden van maatregelen die zijn genomen om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. De commissie stelt vast dat naast de ‘formele’ maatregelen vanuit het opleidingsmanagement, ook individueel verbeteringen worden doorgevoerd door docenten op basis van cursusevaluaties en van andere signalen die zij hebben gekregen. De commissie is tevens positief over de veranderingen met betrekking tot het curriculum, die naar aanleiding van de vorige visitatie en de Mid-Term Review zijn doorgevoerd. Inhoudelijke overlap tussen verschillende programma’s zal zo voorkomen kunnen worden. Ook waardeert de commissie dat voor studenten de mogelijkheid is gecreëerd om de keuze tussen Algemene Economie, Bedrijfseconomie en Fiscale Economie in eerste instantie open te houden. 64
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
Bacheloropleiding Algemene Economie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Beschrijving Zoals in Facet 17 al is aangegeven zijn docenten en studenten op de volgende manieren bij de kwaliteitszorg betrokken: • • • •
de opleidingsdirecteuren zijn tevens docent en worden bijgestaan door een studieadviseur en een studentadviseur; in de OLC´s zijn docenten en studenten vertegenwoordigd; er zijn evenveel docenten als studenten; studenten maken deel uit van klankbordgroepen en zijn betrokken bij panelgesprekken over een bepaalde cursus; studenten kunnen hun mening geven over de cursussen en de tentamens via de schriftelijke cursus- en tentamenevaluaties die na afloop van een cursus en tentamen plaatsvinden.
Alumni en vertegenwoordigers uit het beroepenveld spelen tot nog toe een relatief bescheiden rol in de kwaliteitszorg. Er vinden wel jaarlijks alumnionderzoeken plaats via de wo-monitor. Deze alumnionderzoeken worden uitgevoerd door het Research centrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA). Onderzoek onder vertegenwoordigers uit het beroepenveld vindt minder structureel plaats. Er is wel contact met het beroepenveld via afstudeeropdrachten van studenten bij bedrijven. Opleidingen krijgen via de bedrijfsbegeleider bij deze opdrachten feedback over het functioneren van de student en daarnaast soms indirecte feedback op de opleiding. In het zelfevaluatierapport wordt daarnaast beschreven dat de FEB beschikt over een Maatschappelijke Adviesraad met vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven en andere instellingen. De leden van de Maatschappelijke Adviesraad geven vanuit hun specifieke deelterreinen hun visie op de koers die de faculteit zou kunnen en/of moeten varen. De Maatschappelijke Adviesraad komt enkele malen per jaar bijeen. Deze adviesraad wordt geraadpleegd bij strategische discussies binnen de FEB. Op universitair niveau is men momenteel bezig het alumnibestand grondig te actualiseren en is een pilot uitgevoerd met een grootschalig onderzoek onder alumni. De bedoeling is een alumnipanel samen te stellen dat periodiek ondervraagd zal worden over relevante kwesties. Ook wil de universiteit meer zicht krijgen op internationale alumni. Tot nog toe verdwijnen zij meestal uit beeld als zij eenmaal zijn afgestudeerd en terugkeren naar het buitenland. De FEB is voornemens een Career Center voor alumni op te zetten, waardoor via het organiseren van diverse activiteiten meer binding met alumni kan worden opgebouwd en ook meer systematisch feedback kan worden verkregen op de opleidingen van de FEB. De FEB is op dit moment bezig met de werving van een alumni-officer die zich bezig zal houden met het alumnibeleid in de faculteit. De praktijk wijst uit dat de meeste studenten na het behalen van het diploma van de bacheloropleiding Algemene Economie instromen in een masteropleiding. Het komt zelden QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
65
voor dat men onmiddellijk van de bachelor opteert voor een baan. Vaak stroomt men rechtstreeks door naar een masteropleiding aan de FEB zelf. Oordeel De commissie is van mening dat de opleiding voldoet aan het criterium dat geldt voor dit facet. Op basis van de gesprekken die zijn gevoerd met studenten en docenten heeft de commissie vastgesteld dat voor alle opleidingen geldt dat medewerkers en studenten betrokken zijn bij hun opleiding. De contacten tussen de evaluatieorganen, zoals de OLC´s, en overige studenten kunnen worden versterkt en gestructureerd. Op deze manier wordt de werking van deze gremia geoptimaliseerd. Het is de commissie opgevallen dat de contacten tussen studenten uit de OLC´s en hun achterban voornamelijk via het wandelgangennetwerk verlopen. Studenten lijken niet te weten wie hen in de OLC´s vertegenwoordigt. De commissie adviseert de OLC´s om de contacten en informatievoorziening aan studenten beter te structureren. Op deze manier wordt voor de achterban inzichtelijk gemaakt wat de maatregelen zijn die worden genomen op basis van onder andere de ingevulde cursusevaluaties. Ook kan hierdoor meer informatie bij de OLC´s terecht komen, omdat studenten weten bij wie zij terecht kunnen. De commissie is van mening dat de huidige OLC´s vooral reactief opereren. De OLC´s bespreken op verzoek van het management verschillende belangrijke thema’s. Zij adviseert de OLC´s zich in de toekomst wat meer proactief op te stellen en zelf ook thema’s te agenderen. Ook merkt de commissie op dat de huidige OLC´s behoorlijk groot zijn en dat er nagenoeg geen hoogleraren lid zijn. Dit kan effect hebben op de daadkracht en de invloed van de OLC´s. De commissie waardeert dat er universiteitsbreed een extern onderzoek naar het functioneren van de OLC´s heeft plaatsgevonden. De commissie ziet dat de rol van de OLC´s door de opleidingen steeds serieuzer genomen wordt. Van belang is wel dat deze ontwikkeling wordt doorgezet. De contacten met de alumni zijn volgens de commissie aanwezig. Contact met het beroepenveld vindt plaats, maar zou meer gestructureerd kunnen worden. Op deze manier zouden de opleidingen meer inzicht krijgen in het beroepenveld en hierop kunnen inspelen. Bacheloropleiding Algemene Economie: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Interne kwaliteitszorg Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Interne kwaliteitszorg. Voor de bacheloropleiding Algemene Economie is het oordeel voldoende.
5.1.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport staat beschreven dat studenten die voldoen aan de eisen om te kunnen starten met de bachelorthesis (120 EC afgerond), zich in de maanden januari en februari moeten aanmelden voor het afstudeertraject. Het eerste contact met de potentiële 66
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
begeleider vindt plaats via e-mail. In het departement Economics heeft ieder staflid een quotum van circa vijf werkstukken per jaar. Na een intakegesprek moet de student na enige tijd een onderzoeksopzet ter goedkeuring voorleggen. Begin april vindt een mid-term bespreking plaats. Voor 1 juni moet de thesis worden ingeleverd. In juni moet de student tevens haar/zijn thesis verdedigen, ten overstaan van haar/zijn begeleider en een tweede lezer. Op facultair niveau zijn er regels geformuleerd ten aanzien van de begeleiding van studenten bij het schrijven van hun bachelor/ en masterthesis en criteria ontwikkeld voor de beoordeling van deze theses. Bij de begeleiding van studenten vindt de FEB het van belang dat dit onder verantwoordelijkheid van een gepromoveerde medewerker gebeurt. De beoordeling moet bovendien altijd door twee medewerkers gebeuren die ieder voor zich met behulp van de criteria die zijn geformuleerd een beoordelingsformulier invullen. Op deze manier wordt voor studenten duidelijk hoe het eindcijfer tot stand komt en kan een zekere willekeur van beoordelingscriteria bij afzonderlijke beoordelaars worden voorkomen. Afgezien van de omvang, met een ondergrens van 6.000 woorden en een bovengrens van 8.000 woorden, wordt de bachelorthesis beoordeeld op de volgende punten: onderzoeksvraagstelling, theoretisch gehalte, onderzoeksmethode en resultaten, conclusies en aanbevelingen, vorm en stijl en mate van onafhankelijkheid. De begeleider en tweede lezer kennen een cijfer toe op basis van bovenstaande criteria en van de kwaliteit van de verdediging. Er is een standaard beoordelingsformulier. Deze aanpak sluit aan op de regelgeving waarvan op facultair niveau sprake is. Kandidaten met een afgeronde bacheloropleiding Algemene Economie die voltijds toetreden tot de arbeidsmarkt zijn tot op heden grote uitzonderingen gebleken. Oordeel De commissie heeft geconstateerd dat de gerealiseerde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen in overeenstemming zijn met de nagestreefde eindkwalificaties. De commissie is van oordeel dat docenten duidelijke ideeën hebben over wat een thesis moet inhouden. De commissie is van mening dat deze eisen nog niet voldoende zijn geexpliciteerd en kenbaar gemaakt aan de studenten. Uit de gesprekken met studenten is gebleken dat zij nog geen concreet beeld hebben van waar een thesis aan moet voldoen. Ze adviseert de opleiding om de criteria voor de thesis te communiceren aan de studenten. De commissie is tevens van mening dat de criteria voor de thesis uitgebreid kunnen worden en heeft een omschrijving geformuleerd van de eisen waaraan bachelortheses in haar ogen dienen te voldoen. De commissie is van mening dat een bachelorthesis zich kan beperken tot een literatuurstudie, als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: (a) het literatuuroverzicht dient verder te gaan dan een beschrijving van inzichten uit leerboeken of collegediscussies, door ook artikelen uit (top)economische (en andere)- tijdschriften te verwerken; en (b) de thesis dient te worden afgesloten met een kritische reflectie op de stand van de kennis in het besproken deel van de literatuur. In het geval van een empirische thesis dient een (minimale) hoeveelheid data te worden verzameld, verwerkt en geïnterpreteerd. Kwantitatieve of kwalitatieve data-analyse kan daarbij horen, maar is niet noodzakelijk. Een theoretische thesis dient minimaal een poging tot nieuwe theorievorming te bevatten. In dit geval kan het formeel maken van een model daarbij behoren, maar ook hier is dat niet noodzakelijk. De commissie adviseert om deze of soortgelijke criteria op te nemen in de QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
67
studiegids, zodat studenten weten wat er inhoudelijk van ze wordt verwacht bij het schrijven van de bachelorthesis. De commissie heeft uit de lijst van de 25 meest recent afgeronde theses een willekeurige selectie opgevraagd van twee theses, met de daarbij behorende beoordelingsformulieren. Daarbij is rekening gehouden met de becijfering (zowel lage als hoge cijfers) en de begeleider (de opgevraagde theses hadden verschillende begeleiders). De commissieleden hebben de theses gelezen en beoordeeld op probleemstelling, verwerking van literatuur, methoden en verantwoording, conclusie en discussie, structuur en leesbaarheid en controleerbaarheid. De commissie is van mening dat de door de begeleiders gegeven cijfers van de bachelortheses Algemene Economie over het algemeen reëel zijn. De eerste beoordeelde thesis kende een duidelijke en brede probleemstelling. In de thesis is relevante literatuur op een uitvoerige en kritische manier besproken. De data zijn zorgvuldig geanalyseerd. Ook de conclusies en discussie zijn adequaat. De thesis kent een standaard structuur en is vlot geschreven. De controleerbaarheid is voldoende, de bronnen zijn duidelijk weergegeven. De tweede thesis kende een duidelijke probleemstelling. De literatuur die is gebruikt is eerder beperkt maar toch nog voldoende. De opzet en uitvoering van het onderzoek is ruim voldoende. De thesis kende een duidelijke structuur en was goed leesbaar. Ook de conclusies en de controleerbaarheid waren voldoende. De commissie heeft geconstateerd dat bij de opgevraagde en bestudeerde afstudeertheses niet van alle theses een ingevuld beoordelingsformulier aanwezig was. Hiernaast is op een aantal beoordelingsformulieren wel een ´score´ aangegeven maar geen achterliggende argumentatie voor deze score genoteerd. Bacheloropleiding Algemene Economie: het oordeel van de commissie is voldoende. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport worden de universiteitsbrede streefcijfers gegeven. Het post-BSA rendement (dit betreft dus de studenten die de opleiding mochten voortzetten) moet na vier jaar studie 70% en na vijf jaar 90% zijn. Op dit moment rondt gemiddeld 59% van de studenten in de FEB de bacheloropleiding af na vier jaar en 74% na vijf jaar. Gemiddeld 31% van de studenten slaagt erin binnen de nominale studieduur van drie jaar het bachelordiploma te behalen. Voor de bacheloropleiding Algemene Economie geldt dat gemiddeld 29% van de studenten een negatief BSA krijgt. Het post-BSA-rendement ziet er voor de opleiding als volgt uit (gemiddelde van vier cohorten): • • • •
35% haalt het diploma na drie jaar; 66% haalt het diploma na vier jaar; 81% haalt het diploma na vijf jaar; 91% haalt het diploma na zes jaar.
Deze cijfers zijn gunstiger dan de gemiddelde cijfers voor de hele FEB. 68
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
Op facultair niveau wordt in het zelfevaluatierapport een aantal redenen genoemd voor de studievertraging: •
• •
• • •
voor het behalen van het BSA is 36 EC (60% van het totaal aantal te behalen studiepunten) genoeg, hetgeen bij diverse studenten ‘strategisch studeergedrag’ in de hand werkt. De FEB is van mening dat dit criterium van 60% een onvoldoende krachtig signaal aan de studenten geeft en is een voorstander van verhoging van de BSA-grens. Het BSA is echter universiteitsbreed ingesteld en verhoging van de eisen betekent nieuwe discussies met de andere faculteiten. Enkele faculteiten vonden dat bij de invoering van het BSA de huidige grens al te hoog lag. een eenmaal opgelopen studieachterstand is moeilijk in te halen, want het betekent dat studenten in een bepaalde periode extra studie-inspanning moet leveren. geregeld blijkt dat studenten andere activiteiten naast hun studie hebben (bijbaan, hobby’s) die ervoor zorgen dat de studie niet alle aandacht krijgt die zij zou moeten krijgen. bestuursactiviteiten voor studieverenigingen. bewuste keuzen van studenten om langer dan drie jaar te studeren. persoonlijke, onvoorziene omstandigheden.
De faculteit en de opleiding benoemen geen initiatieven voor het verbeteren van het rendement. Uit de gesprekken die de commissie met studenten heeft gevoerd is naar voren gekomen dat zij eerst al hun cursussen willen afronden voordat zij aan de thesis beginnen. Op het moment dat zij geacht worden te starten met het schrijven van de thesis moeten zij nog twee vakken afronden. Ook hebben studenten andere activiteiten naast de studie. Oordeel De commissie oordeelt dat de rendementen laag zijn, maar geen uitzondering vormen op de rendementen van vergelijkbare opleidingen in Nederland. De commissie is van mening dat het al vroeg in het eerste jaar geven van een voorlopig studieadvies en het meer proactief begeleiden van studenten de uitval kan verlagen. De commissie merkt op dat de studiebegeleiding vooral op initiatief van de student plaatsvindt en dat een proactieve houding van de faculteit en opleiding ertoe kan leiden dat problemen vroegtijdig gesignaleerd worden en studievertraging wellicht voorkomen. Bacheloropleiding Algemene Economie: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Resultaten Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Resultaten. Voor de bacheloropleiding Algemene Economie is het oordeel voldoende.
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
69
Samenvatting van de oordelen van de commissie Bacheloropleiding Algemene Economie Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen Voldoende 5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoet Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Eindoordeel van de commissie over de bacheloropleiding Algemene Economie De commissie komt, op grond van haar oordelen over de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader, tot het volgende eindoordeel: De bacheloropleiding Algemene Economie voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie.
70
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
6.
Rapport over de bacheloropleiding Bedrijfseconomie
Administratieve gegevens Bacheloropleiding Bedrijfseconomie Naam opleiding: Bedrijfseconomie CROHO-nummer: 50750 Niveau: bachelor Oriëntatie: wo Studielast: 180 EC Graad: Bachelor of Science Variant(en): voltijd Locatie(s): Tilburg Einddatum accreditatie: 13 februari 2011 Het bezoek van de visitatiecommissie Economie aan de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen van de Universiteit van Tilburg vond plaats op 12-14 en 20-21 oktober 2009. 6.0.
Structuur en organisatie van de faculteit
De Universiteit van Tilburg (UvT) is een gespecialiseerde universiteit op het gebied van mens- en maatschappijwetenschappen, waarvan de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen (FEB) een van de zes faculteiten is. De FEB is de oudste en grootste faculteit van de universiteit en bestaat sinds 1927. Van de bijna 12.000 UvT-studenten studeert iets minder dan de helft aan de FEB. Een kwart van alle fte-personeel is werkzaam bij de FEB. De faculteit heeft een Facultair Management Team, bestaande uit de decaan, drie vicedecanen (Onderwijs, Onderzoek en Internationalisering), de directeur en een studentadviseur. De FEB biedt acht bacheloropleidingen en negentien masteropleidingen aan en bestaat uit acht departementen waarbinnen het wetenschappelijk personeel (en het ondersteunend personeel van het departement) werkzaam is: • • • • • • • •
Accountancy Economics Econometrics and Operations Research Finance Fiscal Economics Information Management Marketing Organization and Strategy
Ieder departement heeft een Head of Department. Daarnaast is er een Faculteitsbureau dat onder meer verantwoordelijk is voor de ondersteunende diensten en hun personeel. Hierin zijn afdelingen als Onderwijsbureau, MT Stafbureau, Afdeling ICT, Afdeling HRM, Afdeling International Programmes, Afdeling International Student Services en dergelijke ondergebracht. In 2008 beschikte de FEB over 291,1 fte aan wetenschappelijk personeel. QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
71
Iedere opleiding heeft een opleidingsdirecteur, verantwoordelijk voor de samenstelling van het curriculum, kwaliteitsbewaking en –verbetering, toelating, informatievoorziening aan (aanstaande) studenten en communicatie met andere betrokkenen binnen de faculteit. De opleidingsdirecteur wordt hierbij ondersteund door een studieadviseur en een studentadviseur. In 2007 heeft er een Mid-Term Review of Education plaatsgevonden, onder leiding van professor Abraham van de KU Leuven. Mede naar aanleiding hiervan heeft de faculteit besloten een nieuw beleid ten aanzien van onderwijs en internationalisering te formuleren en de vernieuwing van een aantal curricula in gang te zetten. Bij de invoering van de bachelor-masterstructuur in 2002-2003 heeft de FEB gekozen voor acht brede bachelor- en negentien gespecialiseerde master-opleidingen (gebaseerd op de oude doctoraal opleidingen). Nieuwe opleidingen zijn de bacheloropleiding Business Studies en de masteropleiding Economics and Finance of Aging. De bacheloropleiding Bedrijfseconomie heeft samen met de bacheloropleidingen Algemene Economie en Fiscale Economie een gemeenschappelijk eerste jaar. 6.1.
Het beoordelingskader
6.1.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Beschrijving De bacheloropleiding Bedrijfseconomie is de enige zelfstandige bacheloropleiding op dit gebied in Nederland. Zij heeft, blijkend uit het zelfevaluatierapport, als doelstelling het opleiden van studenten die in staat zijn bedrijfseconomische problemen te onderzoeken en te managen. De opleiding maakt hierbij onderscheid tussen drie verschillende typen eindkwalificaties: kennis, vaardigheden en attitudes. Kennis De afgestudeerde heeft: • •
• • •
72
kennis en begrip van het gediversifieerde bedrijfseconomische werkveld van ondernemingen (K1); kennis en begrip van belangrijke theorieën, feiten en principes binnen bedrijfseconomie en de deelgebieden binnen bedrijfseconomie (accounting, finance, marketing en organisatie & strategie) (K2); kennis van en kan een bijdrage leveren aan nieuwe ontwikkelingen binnen de gekozen specialistische discipline (K3); kennis van procedures die binnen de beroepspraktijk gevolgd worden of bestaande procedures kunnen vervangen (K4); kennis en begrip van basisprincipes en -technieken van gerelateerde disciplines (algemene economie, fiscale economie en informatiekunde), sociale filosofie en wetenschapsfilosofie en ondersteunende methodologische disciplines (zoals statistiek en wiskunde) voor zover relevant voor en toepasbaar op bedrijfseconomische vraagstukken (K5). QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
Vaardigheden De afgestudeerde heeft de vaardigheid om: • •
• • • • •
wetenschappelijke literatuur op het gebied van bedrijfseconomie te lezen en op een basisniveau bedrijfseconomisch onderzoek op te zetten en uit te voeren (V1); kennis en informatie, analyse- en communicatietechnieken (mondelinge en schriftelijke vaardigheden) op de juiste manier, het juiste moment en in de juiste context toe te passen (V2); binnen de gekozen discipline te kunnen omgaan met en anticiperen op nieuwe ontwikkelingen en situaties (V3); planmatig te werken volgens bestaande of nieuw te ontwikkelen structuren (V4); zowel zelfstandig alsook in teamverband oplossingsgericht te werken en nieuwe kennis in te bedden in bestaande referentiekaders (V5); kritisch op andermans en eigen werk te reflecteren (V6); de koppeling te leggen tussen praktische problemen en achterliggende bedrijfseconomische theorieën en op deze manier kennis toe te passen in de beroepspraktijk (V7).
Attitude De afgestudeerde heeft de attitude om: • • • •
nieuwe uitdagingen aan te gaan en daarbij anderen te enthousiasmeren (A1); open maar tevens kritisch te staan voor andere meningen en veranderingen (A2); blijvend en vanuit een filosofische invalshoek te reflecteren op zowel de wetenschap als de maatschappij (A3); te blijven leren (A4).
In het zelfevaluatierapport geeft de opleiding een vergelijking van de vakgebieden van de eigen opleiding met die van vergelijkbare opleidingen in Nederland, waaronder Economie en Bedrijfseconomie van de Erasmus Universiteit Rotterdam, Economie en Management van de Rijksuniversiteit Groningen, en dergelijke. In het zelfevaluatierapport wordt gesteld dat de opleiding Bedrijfseconomie van de FEB meer nadruk legt op academische vaardigheden (inclusief de bachelor thesis) en op methoden en technieken. Tevens geeft de opleiding in het zelfevaluatierapport aan dat bij het invullen van het programma gekeken is naar vergelijkbare opleidingen in het buitenland, waaronder de businessschools Haas (Berkeley), Ross (Michigan) en Kenan Flagler (North Carolina). Oordeel De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding voldoet aan het criterium dat geldt voor dit facet. De commissie heeft de eindkwalificaties bestudeerd en deze getoetst aan de hand van het domeinspecifiek referentiekader. De commissie heeft vastgesteld dat de eindkwalificaties een voldoende basis leggen voor het verder uitwerken van de eindkwalificaties op vakniveau. Door te kijken naar vergelijkbare opleidingen in binnen- en buitenland, worden de eindkwalificaties gerelateerd aan een nationaal en internationaal kader. De commissie constateert dat de eindkwalificaties van de bacheloropleiding Bedrijfseconomie aansluiten bij de eisen die door vakgenoten, nationaal en internationaal, worden gesteld. De commissie merkt hierbij wel op dat eindkwalificatie K3, het kunnen leveren van een bijdrage aan nieuwe ontwikkelingen binnen de gekozen specialistische discipline, vrij ambitieus is.
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
73
De vertaling van de eindkwalificaties op curriculumniveau naar cursusniveau geeft volgens de commissie een overzichtelijke weergave van de eigenschappen en kennis waarover studenten bij het afronden van de bacheloropleiding dienen te beschikken. De commissie heeft enige moeite met de beschrijving van de eindkwalificaties op cursusniveau in de cursusmatrix (in het zelfevaluatierapport). Bij de bacheloropleiding Bedrijfseconomie is deze matrix vrij vol. Hierdoor wordt de suggestie gewekt dat bij de meeste cursussen de meeste eindkwalificaties aan bod komen, wat vragen kan doen rijzen over de specificiteit van elke cursus. De commissie adviseert het opleidingsmanagement de cursusmatrix opnieuw tegen het licht te houden. Daarbij dient te worden afgewogen welke eindkwalificaties in een bepaalde cursus aan bod moeten komen en dienen de specifieke eindkwalificaties voor een cursus aan de betrokken docenten te worden gecommuniceerd, zodat hij/zij ze in de cursus kan opnemen. In de eindkwalificaties komt kennis en inzicht van de belangrijkste theorieën, feiten en principes binnen vier verschillende deelgebieden aan de orde: accounting, finance, marketing en organisatie en strategie. Daarnaast leren studenten vaardigheden om de theorie toe te passen in het onderzoek (onderzoeksvaardigheden), bijvoorbeeld het kunnen lezen van wetenschappelijke literatuur en het zelf kunnen opzetten en uitvoeren van bedrijfseconomisch onderzoek op basisniveau. Ook leren studenten de opgedane kennis toe te passen in het in de beroepspraktijk, door een koppeling te leggen tussen praktische problemen en achterliggende bedrijfseconomische theorieën. Bacheloropleiding Bedrijfseconomie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport wordt voor het niveau van de eindkwalificaties aangesloten bij de in de Dublin-descriptoren beschreven kwalificaties van een bachelor programma. De zelfstudie legt daarbij de volgende verbanden tussen de Dublin-descriptoren en de eindkwalificaties: Dublin-descriptor
Eindkwalificaties
Kennis en inzicht Toepassen kennis en inzicht Oordeelsvorming Communicatie Leervaardigheden
K1, K2, K3, K4, K5 K1, K2, K3, K5, V1, V2, V3, V7 K1, K2, K3, K4, K5, V1, V2, V3, V4, V5, V6, V7 V2 V4, V5, V6, A1, A2, A3, A4
Oordeel De commissie heeft vastgesteld dat de beschrijving van de eindkwalificaties van het programma wat betreft het beoogde niveau een duidelijk verband heeft met de Dublindescriptoren, die worden beschouwd als algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor programma. In het zelfevaluatierapport wordt aangetoond op welke wijze de eindkwalificaties verwijzen naar de verschillende Dublin-descriptoren. De commissie heeft deze relaties geverifieerd. De eerste Dublin-descriptor, met betrekking tot kennis en inzicht, is bijvoorbeeld terug te zien in eindkwalificatie K4, waar van een afgestudeerde wordt verwacht kennis te hebben van procedures die binnen de beroepspraktijk gevolgd worden of de bestaande procedures te 74
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
kunnen vervangen. De tweede Dublin-descriptor, inzake het toepassen van kennis en inzicht, komt bijvoorbeeld terug in eindkwalificatie V4, het planmatig werken volgens bestaande of nieuw te ontwikkelen structuren. De derde Dublin-descriptor, met betrekking tot oordeelsvorming, is onder andere terug te zien in eindkwalificatie V6, het kritisch reflecteren op eigen en andermans werk. De vierde Dublin-descriptor, betreffende communicatie, komt tot uiting in eindkwalificatie V2. Hierbij wordt verwacht dat een afgestudeerde beschikt over kennis en informatie, analyse- en communicatietechnieken beheerst (mondelinge en schriftelijke vaardigheden) en deze op de juiste manier, het juiste moment en in de juiste context toe kan passen. De laatste Dublin-descriptor, inzake leervaardigheden, is onder andere terug te zien in eindkwalificatie A1, waar van een afgestudeerde een attitude wordt verwacht, gericht op het aangaan van nieuwe uitdagingen en het hierbij enthousiasmeren van anderen. De commissie stelt vast dat de eindkwalificaties van de opleiding aansluiten bij algemene en internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties die gelden voor afgestudeerden van een bacheloropleiding. Bacheloropleiding Bedrijfseconomie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport geeft de opleiding aan dat in de opleiding Bedrijfseconomie kennis en begrip van belangrijke theorieën, feiten en principes binnen (deelgebieden van) de bedrijfseconomie en ondersteunende disciplines van groot belang zijn. De eindtermen van de bacheloropleiding Bedrijfseconomie worden daarmee voor een belangrijk deel bepaald door kerndisciplines binnen de bedrijfseconomie, zoals Accounting, Finance, Marketing en Organisatie & Strategie, vakken op het gebied van academische vorming (zoals Academische Vaardigheden) en ondersteunende vakken (zoals Wiskunde en Statistiek). Dit komt onder andere naar voren in Eindkwalificatie K2, gericht op kennis en begrip van belangrijke theorieën, feiten en principes binnen de bedrijfseconomie en vier deelgebieden. Eindkwalificatie K5 besteedt aandacht aan ondersteunende disciplines, statistiek, wiskunde, sociale filosofie en wetenschapsfilosofie. Ook komen in deze eindkwalificatie kennis en begrip van basisprincipes en –technieken van gerelateerde disciplines als algemene economie, fiscale economie en informatiekunde aan de orde. Onderzoeksvaardigheden komen op verschillende manieren terug in de eindkwalificaties. Ten eerste in eindkwalificatie V1, waar van de student verwacht wordt dat hij wetenschappelijke literatuur op het gebied van bedrijfseconomie kan lezen en (op basisniveau) een bedrijfseconomisch onderzoek kan opzetten en uitvoeren. Hiernaast komt deze aan de orde bij eindkwalificatie V2, gericht op het een juiste manier toepassen van informatie-, analyse- en communicatietechnieken. Van studenten wordt tevens verwacht dat zij een open houding hebben, maar tevens kritisch staan, tegenover andere meningen en veranderingen (A2) en dat
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
75
ze vanuit een filosofische invalshoek kunnen reflecteren op de wetenschap en de maatschappij (A3). De relatie met de beroepspraktijk komt tot uitdrukking in eindkwalificatie V7. Hierbij wordt van de student verwacht dat hij een koppeling kan leggen tussen praktische problemen en achterliggende bedrijfseconomische theorieën en op deze manier kennis kan toepassen in de beroepspraktijk. Ook wordt verwacht dat studenten kennis en begrip hebben van het gediversifieerde werkveld van ondernemingen (K1) en van de procedures die binnen de beroepspraktijk gevolgd worden (K4). In de eindkwalificaties wordt ook aandacht besteedt aan meer algemene vaardigheden, zoals het kunnen omgaan met en anticiperen op nieuwe ontwikkelingen en situaties (V3), planmatig (V4) en oplossingsgericht kunnen werken (zelfstandig of in een team) en nieuwe kennis inbedden in bestaande referentiekaders (V5). Afgestudeerden kunnen onvoorwaardelijk instromen in de volgende masteropleidingen van de UvT: Investment Analysis, Financial Management, Economics and Finance of Aging, Strategic Management, Logistics and Operations Management en International Business. Voor andere UvT masteropleidingen, zoals Accounting en Marketing Management geldt dat studenten kunnen instromen, mits zij het juiste vakkenpakket hebben gevolgd. In de vrije keuzeruimte in het derde jaar van de bacheloropleiding kunnen studenten namelijk keuzevakken kiezen die aansluiten bij een bepaalde masteropleiding. Afgestudeerden kunnen ook doorstromen naar de arbeidsmarkt, al komt dit in de praktijk weinig voor. Oordeel De commissie heeft de eindkwalificaties van de opleiding bestudeerd en stelt vast dat deze voldoende aansluiten bij de eisen van de internationale wetenschapsbeoefening. De eindkwalificaties van de bacheloropleiding verwijzen bijvoorbeeld naar kennis en begrip van belangrijke theorieën, feiten en principes binnen de bedrijfseconomie en de vier deelgebieden. Ten aanzien van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek gaan de eindkwalificaties onder andere in op het op een basisniveau kunnen opzetten en uitvoeren van een bedrijfseconomisch onderzoek. Ook komt het leggen van een relatie tussen de theorie en de praktijk in de eindkwalificaties aan de orde. De commissie heeft vastgesteld dat de bacheloropleiding Bedrijfseconomie kwalificaties geeft voor toegang tot verschillende masteropleidingen. Ook bestaat de mogelijkheid om na de afronding van de bacheloropleiding de arbeidsmarkt te betreden, al constateert de commissie dat hier in de praktijk weinig gebruik van wordt gemaakt. De commissie heeft geconstateerd dat de eindkwalificaties van de opleiding Bedrijfseconomie voldoen aan de criteria die gelden voor een bacheloropleiding binnen het wetenschappelijke domein. Bacheloropleiding Bedrijfseconomie: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Doelstellingen opleiding Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Doelstellingen opleiding. Voor de bacheloropleiding Bedrijfseconomie is het oordeel voldoende.
76
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
6.1.2. Programma Beschrijving van het programma Tabel 6.1 presenteert de cursussen uit het curriculum van de bacheloropleiding Bedrijfseconomie van het academisch jaar 2008-2009. Voor iedere cursus wordt het aantal studiepunten vermeld, de periode van het jaar waarin de cursus is geroosterd en het aantal contacturen. Ook wordt vermeld of de cursus verplicht is of een keuzevak. Jaar 1 Cursus EC Inleiding in de Organisatietheorie 6 Micro-economie 6 Wiskunde 1 6 Accounting 1: Financial Accounting 6 Macro-economie 6 Fiscale Economie 6 Marketing 1 6 Statistiek 1 6 Financiering 1 6 Toegepaste Economie 6 Jaar 2 Cursus EC Accounting 2: Management Accounting 6 Grondslagen Informatiekunde voor Bedrijfseconomie 6 Organisatie van de Onderneming 6 Sociale Filosofie en Wetenschapsfilosofie 6 Wiskunde 2 6 Boekhouden 6 Financiering 2 6 Marketing 2: Consumentengedrag 6 Methoden van Bedrijfseconomisch Onderzoek 6 Statistiek 2 6 Jaar 3 Cursus EC Bedrijfsethiek 6 Ondernemingsrecht 6 Geïntegreerde Bedrijfseconomie 6 Bachelor Thesis 12 Voortgezet Boekhouden (keuze) 6 Financial Management (keuze) 6 Intermediate Financial Accounting (keuze) 6 Services Marketing (keuze) 6 Academische Vaardigheden Accounting (keuze) 6 Acad. Vaardigheden Ondernemingsfinanciering (keuze) 6 Academische Vaardigheden Organisatie en Strategie (keuze) 6 Academische Vaardigheden Marketing (keuze) 6 Auditing & Accounting Information Systems (keuze) 6 Industrial Organization (Externe Organisatie) (keuze) 6 Intermediate Management Accounting (keuze) 6 Marketing Research (keuze) 6 Risk Management (keuze) 6 Supply Chain Management (keuze) 6 Tabel 6.1: programma van de bacheloropleiding Bedrijfseconomie QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
Periode Contacturen Blok 1 20 Blok 1 42 Blok 1 en 2 50 Blok 2 40 Blok 2 30 Blok 3 28 Blok 3 28 Blok 3 en 4 56 Blok 4 26 Blok 4 21 Periode Semester 1 Semester 1 Semester 1 Semester 1 Semester 1 Semester 2 Semester 2 Semester 2 Semester 2 Semester 2
Contacturen 34 54 24 28 72 56 54 50 26 56
Periode Contacturen Semester 1 28 Semester 1 56 Semester 2 32 Semester 2 Variabel Semester 1 56 Semester 1 52 Semester 1 26 Semester 1 52 Semester 1 30 Semester 1 4+begeleiding Semester 1 2+begeleiding Semester 1 6+begeleiding Semester 2 24 Semester 2 52 Semester 2 26 Semester 2 52 Semester 2 54 Semester 2 52
77
Het eerste jaar van alle bacheloropleidingen is verdeeld in vier blokken, bestaande uit een onderwijsperiode van zeven weken en een tentamenperiode. Na blok 1 is er één tentamenweek. Na blok 2 en 3 zijn er twee tentamenweken. De eerste week bevat de hertentamens van het vorige blok, de tweede week de reguliere tentamens. Na blok 4 vinden meteen de tentamens van blok 4 plaats, vervolgens is er een week met herkansingen van blok 3 en na twee weken staan de herkansingen van blok 4 geprogrammeerd. Het tweede en derde jaar van de bacheloropleidingen is in twee semesters verdeeld. Na het eerste semester volgt een tentamenperiode van enkele weken waarin de tentamens worden afgenomen. Na het tweede semester volgt een periode waarin eerst de tentamens van dat semester staan geprogrammeerd, vervolgens de hertentamens van semester 1 en tenslotte de herkansingen van semester 2. Het eerste jaar van de bacheloropleiding Bedrijfseconomie is gelijk aan dat van de bacheloropleidingen Algemene Economie en Fiscale Economie. Het eerste jaar omvat: • • •
24 EC bedrijfseconomische basisvakken 24 EC gerelateerde, algemene (18) en fiscaal (6) economische basisvakken 12 EC aan methodevakken.
Het tweede jaar omvat: • • • •
30 EC bedrijfseconomische basisvakken 18 EC methodevakken 6 EC aan wetenschapsfilosofische vorming het vak Informatiekunde voor bedrijfseconomie (6 EC).
In het derde jaar volgt de student drie verplichte vakken: • • •
Bedrijfsethiek (6 EC) Ondernemingsrecht (6 EC) Geïntegreerde bedrijfseconomie (6 EC).
Daarnaast is er in het derde jaar ruimte voor 24 EC aan keuzevakken. Hierbij zijn studenten niet altijd helemaal vrij in hun keuze omdat in sommige gevallen een vak uit een bepaald keuzecluster gekozen moet worden. Ook omvat het derde jaar het schrijven en verdedigen van de bachelorthesis (12 EC).
78
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport wordt aangegeven dat de inhoud van alle cursussen wordt gevoed door de stand van de wetenschap. Bij de cursus Marketing 2, bijvoorbeeld, wordt gebruik gemaakt van recente artikelen uit relevante tijdschriften. Ook geven onderzoekers zelf gastcolleges. Over het algemeen geldt dat ten aanzien van de literatuur in de eerste twee jaren vooral gebruik wordt gemaakt van literatuur. In het derde jaar wordt veel gebruik gemaakt van (een bundeling van) actuele artikelen. De faculteit geeft in het zelfevaluatierapport als uitgangspunt dat alle medewerkers gepromoveerd zijn (of bezig zijn met een promotietraject) en zowel een onderzoeks- als onderwijstaak hebben. De vaste medewerkers besteden gemiddeld 60% van de tijd aan onderwijs en 40% aan onderzoek. Het onderwijs van de bacheloropleiding Bedrijfseconomie wordt verzorgd door docenten die betrokken zijn bij actueel en relevant wetenschappelijk onderzoek in het vakgebied. In alle drie de studiejaren krijgen studenten les van zowel aio’s, docenten, universitair docenten als hoogleraren. In het eerste jaar worden in verhouding vaker aio’s ingezet. De ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek komt op verschillende manieren in het programma aan de orde. De eerste kennismaking met het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek vindt plaats bij de cursus Methoden van Bedrijfseconomisch Onderzoek in het tweede jaar. Hier dienen de studenten in groepjes (van maximaal vijf personen) een praktisch probleem, dat gerelateerd is aan één van de bedrijfseconomische kerndisciplines, om te zetten in een conceptueel model. Aan de orde komen onder andere het formuleren, onderbouwen en toetsen (op basis van empirische data) van hypothesen, het vertalen van resultaten en conclusies in praktische aanbevelingen en het opstellen van een schriftelijk verslag. Ook wordt in sommige tweedejaarscursussen van studenten verwacht dat zij een opdracht maken of een paper schrijven. Dit geldt ook voor een aantal derdejaarscursussen. In het derde jaar vindt de cursus Academische Vaardigheden plaats. Hier wordt aandacht besteed aan het conceptueel kader en de theorie ten aanzien van het gekozen onderwerp, de afbakening van het onderwerp, het vinden van relevante literatuur van voldoende niveau, het opstellen van een probleemstelling met bijbehorende onderzoeksvragen en de opbouw van een wetenschappelijke paper. De opleiding wordt afgesloten met de bachelorthesis. Hier identificeren studenten een relevante onderzoeksvraag in (naar keuze) Accounting, Finance, Marketing of Organisatie & Strategie. Zij formuleren een antwoord op deze onderzoeksvraag via het doen van literatuuronderzoek, het opstellen van toetsbare hypothesen en het weergeven van een geschikte onderzoeksmethode, waaruit duidelijk wordt hoe relevante data kunnen worden verzameld. De thesis wordt geschreven op basis van relevante, recente academische literatuur (vooral A-journals). Eén van de uitgangspunten is dat het onderzoek vernieuwende aspecten bevat die het doen van een literatuurstudie ruim overstijgen. Studenten krijgen hierbij individuele begeleiding van één van de docenten. QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
79
In de gesprekken die de commissie met de studenten heeft gevoerd, is naar voren gebracht dat vooral in het derde jaar gebruik wordt gemaakt van artikelen en papers. In het eerste jaar komen academische vaardigheden niet aan de orde; deze krijgen volgens de studenten meer aandacht in het tweede en derde studiejaar. Oordeel De commissie komt tot het oordeel dat de opleiding voldoet aan de eisen die gesteld worden aan een wetenschappelijke opleiding. De commissie concludeert dat de interactie tussen onderwijs en onderzoek in voldoende mate vorm krijgt. De commissie is positief over het feit dat er in het derde jaar (en in beperkte mate in het tweede jaar) gebruik wordt gemaakt van (gebundelde) artikelen tijdens de colleges. Ervaren onderzoekers worden ook in de eerste jaren van de bacheloropleiding ingezet om college te geven. De commissie constateert en waardeert dat, door de verplichting van zowel onderwijs als onderzoek voor het wetenschappelijk personeel, de ontwikkelingen in het onderzoek hun weg naar het onderwijs vinden. Ook is de commissie van mening dat de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek in voldoende mate aan de orde komt. Dit komt tot uitdrukking in de cursus Methoden van Bedrijfseconomisch Onderzoek in het tweede jaar, de cursus Academische Vaardigheden en de bachelor thesis in het derde studiejaar. Bacheloropleiding Bedrijfseconomie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport wordt een overzicht gegeven van de vakken die in het programma van de bacheloropleiding Bedrijfseconomie zijn opgenomen (zie tabel 1). Zoals eerder is vermeld, zijn alle vakken in het eerste en tweede jaar verplicht en vindt in het derde jaar specialisatie plaats. In het zelfevaluatierapport wordt tevens, in een matrixtabel, aangegeven aan welke eindkwalificaties de verschillende cursussen bijdragen. In de eerste twee jaar komt eindkwalificatie K2, kennis en begrip van belangrijke theorieën, feiten en principes binnen de (deelgebieden van de) bedrijfseconomie, veelvuldig aan de orde. Bijvoorbeeld bij de cursussen ‘Inleiding in de organisatietheorie’, ‘Accounting 1: Financial Accounting’ en ‘Marketing 1’ in het eerste jaar. In deze cursussen komt in beide jaren ook eindkwalificatie 1 aan de orde. Ook eindkwalificatie K5 (kennis en begrip van gerelateerde disciplines, sociale filosofie, wetenschapsfilosofie en ondersteunende methodologische principes) komt vooral in het eerste en tweede jaar aan de orde. Bijvoorbeeld bij de cursussen Wiskunde 2 en Grondslagen Informatiekunde in het tweede jaar. Eindkwalificatie K3 komt vooral naar voren in het derde jaar, waar studenten zich middels de keuzevakken kunnen oriënteren op een meer specialistische masteropleiding. Eindkwalificaties K4, V2, V5, A1, A2 en A3 komen volgens het zelfevaluatierapport in iedere cursus terug. Dit betreft bijvoorbeeld kennis van procedures van de beroepspraktijk (K4), 80
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
kennis van informatie, analyse- en communicatietechnieken (V2), de attitude om nieuwe uitdagingen aan te gaan (A1), de attitude om open maar kritisch tegenover andere meningen en veranderingen te staan (A2) en de attitude om te blijven leren (A4). Eindkwalificatie A3, betreffende het kunnen reflecteren vanuit een filosofische invalshoek komt zowel in het tweede jaar als in het derde jaar naar voren. Dit bij de cursus Sociale Filosofie en Wetenschapsfilosofie in het tweede jaar en Bedrijfsethiek en de cursussen op het gebied van academische vaardigheden in het derde jaar. Bij deze laatste cursussen komen veel onderwerpen samen en worden dertien van de zestien eindkwalificaties behandeld. De overige eindkwalificaties gericht op vaardigheden (V1, V3, V4, V6) komen vooral naar voren bij de cursussen in het derde jaar. Dit met uitzondering van V7 (het kunnen leggen van de relatie tussen theorie en praktijk), dit komt ook in het tweede jaar bij veel cursussen aan de orde, en in beperkte mate in het eerste jaar. In de digitale studiegids van de universiteit wordt per cursus een globaal overzicht gegeven van de inhoud en doelstellingen. Daarnaast wordt op Blackboard meer gedetailleerde informatie over de cursussen gegeven. Oordeel De commissie is van oordeel dat het bachelorprogramma doordacht en duidelijk is. Zoals de commissie al bij haar oordeel van F1 heeft opgemerkt, is de vakkenmatrix van de bacheloropleiding Bedrijfseconomie echter vrij vol, zodat de specificiteit van de vakken minder duidelijk is. De commissie adviseert het opleidingsmanagement de cursusmatrix opnieuw tegen het licht te houden. Daarbij dient te worden afgewogen welke eindkwalificaties in een bepaalde cursus aan bod moeten komen en dienen de specifieke eindkwalificaties voor een cursus aan de betrokken docenten te worden gecommuniceerd, zodat hij/zij ze in de cursus kan opnemen. De matrix laat een opbouw in het programma zien, waarbij vooral in de het derde jaar veel aandacht is voor de eindkwalificaties gericht op vaardigheden en kennis en begrip van de meer specialistische disciplines. De commissie is van mening dat deze opbouw past bij een logische opbouw van het programma. Bacheloropleiding Bedrijfseconomie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport wordt vermeld dat de samenhang gewaarborgd wordt door in het programma onderscheid te maken tussen een verplicht deel in de eerste twee jaren en het keuzedeel in het derde jaar. Hierbij heeft de opleiding nadrukkelijk gekozen voor een piramidemodel, waarin studenten vanuit een brede en generalistische basis opgeleid worden tot specialisten. In het zelfevaluatierapport wordt aangegeven dat er twee typen cursussen onderscheiden worden, ‘objectvakken’ en ‘methodevakken’. Bij de objectvakken komen vakinhoudelijke, theoretische, (bedrijfs)economische kennis en inzichten aan bod. Methodevakken hebben tot doel studenten op het vlak van onderzoeksvaardigheden te bekwamen in de wetenschappelijke vraagstelling, het opzetten van een onderzoeksopzet, en het verzamelen en analyseren van gegevens, met een voldoende kennis van wiskunde, statistiek en informatica om de theorieën en hypotheses uit de objectvakken te kunnen operationaliseren en toetsen. Hierbij geldt dat de methodevakken de objectvakken zo veel mogelijk vooraf dienen te gaan. QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
81
Tegelijkertijd is het, volgens het zelfevaluatierapport, zaak om studenten zo snel mogelijk kennis te laten maken met de objectvakken. In de eerste twee jaar komt de inhoudelijke samenhang naar voren in de vorm van vier kerndisciplines die binnen de Bedrijfseconomie onderscheiden worden: Accounting, Financiering, Marketing en Organisatie & Strategie. Voor deze deelgebieden worden zogenaamde leerlijnen onderscheiden, waarbij studenten in de eerste twee jaar vooral inleidende en oriënterende cursussen volgen (bijvoorbeeld Financiering 1 en Financiering 2 of Inleiding in de Organisatietheorie en Organisatie van de Onderneming) en in het derde jaar meer verdiepende cursussen volgen (bijvoorbeeld Financial Management en Industrial Organization). Hiernaast wordt in het verplicht programma ook aandacht besteed aan cursussen op het gebied van economie, informatiekunde, statistiek en wiskunde, die een meer ondersteunende functie hebben. Aan het einde van het gemeenschappelijke deel van de studie, in het derde jaar, volgen de studenten de cursus ‘Geïntegreerde Bedrijfseconomie’. Hier komt, in de vorm van een managementgame, de onderlinge samenhang tussen de vier kerndisciplines aan de orde. In het laatste jaar vindt verdieping in één van de vier kerndisciplines plaats. Studenten volgen in dit jaar drie verplichte vakken (waaronder Geïntegreerde Bedrijfseconomie (6 EC)), vijf keuzevakken van elke 6 EC en het vak Academische Vaardigheden (6 EC, dat voor iedereen verplicht is, maar per kerndiscipline specifiek wordt ingevuld en gedoceerd). Hiernaast vindt in deze fase van de opleiding de bachelorthesis plaats (12 EC), die geschreven wordt binnen de gekozen kerndiscipline. De academische vaardigheden worden ook gedurende het programma opgebouwd. In het tweede jaar vindt de cursus Methoden van Bedrijfseconomisch Onderzoek plaats en in het derde jaar de cursus Academische Vaardigheden (ingevuld per kerndiscipline) en de bachelorthesis. In de gesprekken van de commissie met studenten van de opleiding is naar voren gebracht dat studenten aan het einde van het tweede jaar geen voorlichting krijgen over de verdiepingsmogelijkheden en richtingen van het programma in het derde jaar. Studenten vinden dat ze zich hierdoor minder goed kunnen oriënteren op de keuze voor een kerndiscipline die ze in het derde jaar moeten maken. Met deze keuze maken de studenten feitelijk ook een keuze voor de richting van de aansluitende masteropleiding. Uit de gesprekken van de commissie met de docenten blijkt dat er tussen docenten onderling weinig overleg is over de samenhang in het programma. Docenten zijn vooral gericht op de eigen cursus. Oordeel De commissie heeft de interne samenhang van het programma van de bacheloropleiding Bedrijfseconomie bestudeerd. Ze is van mening dat er een logische inhoudelijke samenhang is, al moest zij ook vaststellen dat de betrokken docenten weinig overleg plegen over deze coherentie. Ondanks dit laatste kan de commissie zich vinden in de uitwerking die de opleiding geeft aan de opbouw van het programma. De commissie is van mening dat de opleiding het piramidemodel consequent heeft uitgewerkt in het programma. De cursussen van de verschillende fasen van de opleiding bouwen logisch op elkaar voort, van cursussen met een meer inleidend en oriënterend karakter in de eerste twee jaar naar verdiepende en meer specialistische cursussen in het derde jaar. De nadruk op 82
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
vier kerndisciplines in elke fase van de opleiding draagt hier zeker aan bij. Ook spreekt de commissie haar waardering uit voor de cursus Geïntegreerde Bedrijfseconomie in het derde jaar en de vorm (managementgame) waarin deze cursus uitgevoerd wordt. De commissie stelt vast dat ook de academische vaardigheden in de loop van het curriculum worden opgebouwd en uitmonden in de bachelorthesis. Ter voorbereiding hierop volgen de studenten in het tweede jaar de cursus ‘Methoden van Bedrijfseconomisch Onderzoek’ en in het derde jaar de cursus ‘Academische Vaardigheiden’, die specifiek voor de gekozen kerndiscipline wordt ingericht. De constatering van de commissie is dat de samenhang van de opleiding voldoende is, maar dat deze samenhang voor de studenten niet altijd duidelijk is. De commissie stelt vast dat de opleiding op verschillende manieren informatie aanbiedt aan studenten over de verdiepingsmogelijkheden in een van de vier kerndisciplines in het derde studiejaar. Uit de gesprekken van de commissie met studenten is gebleken dat desondanks niet alle studenten op de hoogte lijken te zijn van de verdiepingsmogelijkheden. De commissie is van mening dat voorlichting aan de studenten over de samenhang en de keuzen die studenten hier zelf in de laatste fase van de opleiding in kunnen maken, gerelateerd aan de kerndisciplines, bij kan dragen aan het verbeteren van deze samenhang. Ook constateert de commissie dat er tussen docenten onderling weinig uitwisseling plaatsvindt over de samenhang binnen het programma en aanverwante zaken. Docenten zijn bijvoorbeeld niet altijd bekend met de werkvormen die door collega-docenten gehanteerd worden. Bacheloropleiding Bedrijfseconomie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport meldt de opleiding dat de studielast evenwichtig verdeeld is over de drie jaren van de opleiding. Het eerste jaar van alle bacheloropleidingen is verdeeld in vier blokken, bestaande uit een onderwijsperiode van zeven weken en een tentamenperiode. Het tweede en derde jaar van de bacheloropleidingen is in twee semesters verdeeld. Na het eerste semester volgt een tentamenperiode van enkele weken. Na het tweede semester volgt een periode waarin eerst de tentamens van dit semester staan geprogrammeerd, vervolgens de hertentamens van semester 1 en tenslotte de herkansingen van semester 2. Het eerste jaar (totaal 60 EC) van de bacheloropleiding Bedrijfseconomie bestaat uit vier blokken van 15 EC, jaar 2 (60 EC) en 3 (60 EC) bestaan uit twee semesters van elk 30 EC. Er zitten daarmee geen “piekmomenten” in de opleiding. In het zelfevaluatierapport wordt geen overzicht van de werkelijke studielast gegeven. In het zelfevaluatierapport geeft de opleiding aan dat er in het verleden een aantal belemmeringen is geweest, die mogelijk hebben geleid tot studievertraging: • •
de cursussen Wiskunde, Statistiek en Micro-economie in het eerste jaar van het programma; de accounting-vakken in het eerste, tweede en derde jaar.
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
83
Op het gebied van Wiskunde en Statistiek zijn de afgelopen jaren de volgende maatregelen genomen: • •
•
verhoging van de aandacht voor Wiskunde en Statistiek in het eerste jaar (van 6 naar 12 EC); spreiding van de vakken en toetsen voor Wiskunde en Statistiek over het gehele eerste jaar zodat studenten meer tijd hebben om wiskundige en statistische principes te laten bezinken; meer oefenen met de materie in instructie - en werkcolleges.
Uit de gesprekken met de studenten blijkt dat studenten geen (te) hoge studielast ervaren. Hiernaast ervaren de studenten geen belemmeringen bij het volgen van de opleiding. Wel merken de studenten op dat er veel ‘gaten’ in het rooster zitten, waardoor ze bijvoorbeeld ’s ochtends en ’s avonds college hebben, maar in de middag niet. Ook vinden er regelmatig tentamens in de avonduren plaats. Hierover zijn de studenten eveneens niet zo enthousiast. Oordeel De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding voldoet aan het criterium dat in dit facet wordt gesteld over studeerbaarheid. De commissie heeft vastgesteld dat de studenten een positief oordeel geven over de studeerbaarheid van de bacheloropleiding en dat het programma geen echte struikelvakken kent. Uit zowel de gesprekken met studenten als de resultaten van cursus- en tentamenevaluaties blijkt dat de gemiddelde student geen hoge studielast ervaart. De commissie is van mening dat de studenten meer tijd aan hun studie zouden kunnen besteden en het programma daarom verzwaard zou kunnen worden. Bacheloropleiding Bedrijfseconomie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport wordt aangegeven dat de UvT voor de verschillende fasen in het studiekeuzeproces van aanstaande studenten (oriënteren, verkennen, verdiepen en knoop doorhakken) diverse voorlichtingsactiviteiten en –middelen ontwikkeld heeft. Dit betreft onder andere: oriëntatiedagen voor 4 vwo leerlingen op de universiteit, bachelormagazine, eerste pagina’s van de website voor bachelorkiezers, twee maal per jaar een bachelorvoorlichtingsdag, bachelorbrochure, speciale magazines voor enkele bacheloropleidingen (bijvoorbeeld Econometrie en Operationele Research en Fiscale Economie). Ook zijn er proefstudeerdagen en kunnen aanstaande studenten terecht bij de onderwijsbalie en de studieadviseurs van de faculteit om specifieke informatie op te vragen. Een aantal opleidingen geeft daarnaast ook gastlessen op vwo scholen. Daarnaast is de UvT op het werven van buitenlandse studenten/internationale studenten. Internationalisering is een van de hoofdthema’s van het strategisch beleid dat de universiteit voor de komende drie jaar heeft geformuleerd. De internationalisering is gericht op het voortzetten en intensiveren van het in de afgelopen jaren ingezette internationaliseringsbeleid. Kernpunten van dit beleid zijn het versterken van de internationale oriëntatie van de opleidingsprogramma’s, de rekrutering van werknemers op de internationale arbeidsmarkt, de 84
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
bevordering van internationale studentenuitwisseling, samenwerking met gerenommeerde buitenlandse instellingen en intensivering van de werving van buitenlandse studenten. Voor de werving van internationale studenten maakt de universiteit gebruik van diverse middelen: brochures, website, profiles in beursgidsen in het buitenland, advertenties in internationale bladen, internationale beurzen, mailings aan counselors van internationale scholen, etcetera. Over het algemeen voldoet de instroom van buitenlandse studenten nog niet aan de wensen van de FEB. Mede daarom wordt voor het academisch jaar 2009-2010 voor de internationale opleidingen een numerus fixus met decentrale selectie ingevoerd. Het aantal instromende studenten in het eerste jaar van de bacheloropleiding Bedrijfseconomie is in de afgelopen jaren flink gegroeid, van 294 in 2004-2005 tot 368 in 2008-2009. Het overgrote deel van deze studenten is afkomstig uit Nederland, van het vwo met het profiel ‘Economie en Maatschappij’. De bacheloropleiding Bedrijfseconomie kent naast de instroom in het eerste jaar nog een andere vorm van instroom, namelijk die in het tweede jaar van de opleiding. Algemene Economie, Bedrijfseconomie en Fiscale Economie hebben een gemeenschappelijk eerste jaar. Studenten lopen geen studievertraging op als zij op basis van hun ervaringen in het eerste jaar besluiten zich in te schrijven bij de andere opleiding. Hiervan wordt ieder jaar door diverse studenten gebruik gemaakt. In 2007-2008 zijn drie studenten vanuit de bacheloropleiding Algemene Economie ingestroomd en vijf studenten uit de bachelor Fiscale Economie. Andersom zijn er in dat jaar zestien studenten overgestapt naar Algemene Economie en 46 naar Fiscale Economie. De student wordt tot de bacheloropleiding Bedrijfseconomie toegelaten met een: •
•
• • •
vwo-diploma tot 2009 met het profiel: - Economie en Maatschappij; - Cultuur en Maatschappij, met Economie 1 en Wiskunde A 1,2 of Wiskunde B1; - Natuur en Techniek, aangevuld met Economie 1; - Natuur en Gezondheid, aangevuld met Economie 1; vwo-diploma na 2009 met het profiel: - Economie en Maatschappij; - Cultuur en Maatschappij, met Wiskunde A of Wiskunde B; - Natuur en Techniek; - Natuur en Gezondheid; vwo-diploma uit 1999 of eerder met Wiskunde A of B; propedeusediploma van een hbo-instelling behaald in 1986 of later met dezelfde pakketeisen vwo; toelatingsexamen (colloquium doctum).
De aanvullende ingangseis voor studenten met het profiel Cultuur en Maatschappij, Natuur en Techniek en Natuur en Gezondheid (vwo diploma tot 2009) van Economie 1, is in VSNU verband ontwikkeld. Inmiddels is deze eis in VSNU verband afgeschaft en ook de UvT heeft deze eis enkele jaren geleden al losgelaten. Oordeel De commissie heeft vastgesteld dat de faculteit zich voldoende inzet bij het werven van studenten. Met betrekking tot de bacheloropleiding Bedrijfseconomie stelt de commissie vast dat instromende studenten met een vwo-diploma toegang hebben tot de opleiding. De QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
85
commissie is van mening dat het terecht is dat het diploma van vwo-studenten met het profiel Cultuur en Maatschappij of uit 1999 of eerder aangevuld moet worden met de cursus Wiskunde. De commissie is namelijk van mening dat, ook aan andere universiteiten, onvoldoende basiskennis van wiskunde snel kan leiden tot uitval. De commissie onderschrijft het standpunt van de UvT dat Economie 1 niet als aanvullende eis gesteld hoeft te worden bij de profielen Cultuur en Maatschappij, Natuur en Techniek en Natuur en Gezondheid. De commissie is van mening dat in academische economieprogramma’s alle nodige economische theorie aan bod komt, waarbij niet wordt voortgebouwd op de economische programma’s op vwo niveau. Daarnaast is de commissie positief over het feit dat studenten van andere opleidingen ook in het tweede jaar kunnen instromen doordat de bachelorprogramma’s Algemene Economie, Bedrijfseconomie en Fiscale Economie een gemeenschappelijk eerste jaar hebben. Mede doordat blijkt dat studenten hier veel gebruik van maken, verwacht de commissie dat het op elkaar afstemmen van de verschillende programma’s bijdraagt aan het verminderen van studievertraging. Opmerkelijk is wel dat veel meer studenten na het eerste jaar van de bacheloropleiding Bedrijfseconomie overstappen naar de opleiding Algemene Economie of Fiscale Economie dan andersom. Bacheloropleiding Bedrijfseconomie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Beschrijving Het programma van de bacheloropleiding Bedrijfseconomie omvat 180 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Oordeel De bacheloropleiding Bedrijfseconomie voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum.
F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Beschrijving De opleiding heeft geen expliciet didactisch concept geformuleerd. In het zelfevaluatierapport wordt aangegeven dat de verschillende typen eindkwalificaties (kennis, vaardigheden en attitude) vragen om een aanpak waarin gebruik wordt gemaakt van verschillende collegevormen: een juiste balans tussen college en zelfstudie, het kunnen werken in groepen en verschillende vormen van toetsing. Ook geeft het zelfevaluatierapport een overzicht van de werkvormen die gehanteerd worden: hoorcollege, instructiecollege, werkcollege, computerpractica en spreekuren. De cursussen in het eerste jaar hebben veelal de volgorde hoorcollege-werkcollege en sommige vakken (met name Wiskunde 1 en Statistiek 1) de volgorde hoorcollege-instructiecollege-werkcollege. Tijdens het hoorcollege wordt de stof behandeld, tijdens het instructiecollege (voor zover relevant) ‘instrueert’ de docent hoe studenten concrete problemen kunnen aanpakken en 86
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
oplossen. Na deze instructie dienen studenten in staat te zijn om zelfstandig (vergelijkbare) vraagstukken en cases op te lossen. Hierover kunnen, op individuele basis, bij de werkcolleges vragen gesteld worden. In het tweede en derde jaar komen vooral hoor- en werkcolleges voor, bij sommige cursussen aangevuld met een computerpracticum of een spreekuur. De hoorcolleges vinden, vanwege de grote groepsomvang, vaak in twee groepen plaats. De instructiecolleges worden, volgens het zelfevaluatierapport, eveneens in grote groepen gegeven en in twee groepen opgesplitst. In het zelfevaluatierapport wordt opgemerkt dat bij de werkcolleges/practica de zelfwerkzaamheid van de student centraal dient te staan. Hier krijgen studenten vooral door het stellen van vragen contact met de docent. In het eerste jaar is de groepsgrootte bij een college waar zelfwerkzaamheid van de student vooropstaat beperkt tot veertig studenten. In sommige werkcolleges in het tweede jaar volgen studenten werkcolleges in grotere groepen. In gesprekken met de commissie gaven docenten te kennen dat zij ‘op interactieve wijze’ aan groepen van zestig tot tachtig studenten college geven. Het begrip interactiviteit wordt door de docenten verschillend ingevuld en varieert van het stellen van vragen tijdens het college tot het laten formuleren van discussiepunten door studenten voorafgaand aan het college. Docenten zijn (in overleg met de opleidingsdirecteur) vrij in het kiezen van een werkvorm. Aangegeven is dat niet altijd de randvoorwaarden, zoals lokalen, aanwezig zijn om in kleine groepen te werken. Docenten zijn over het algemeen niet bekend met de werkvormen die door collega-docenten gehanteerd worden. In het eerste jaar is het aantal contacturen per cursus (6 EC) vijf uur per week. In het tweede en derde jaar is dit voor een cursus met dezelfde omvang drie uur per week. Studenten hebben gemiddeld vijftien contacturen per week en 25 uur zelfstudie. Oordeel De commissie constateert dat de opleiding een traditioneel en niet nader geëxpliciteerd didactisch concept hanteert. Zij stelt tevens vast dat de opleiding een bewuste keuze heeft gemaakt voor extensief onderwijs, waarbij vooral met hoorcolleges, instructiecolleges en werkcolleges wordt gewerkt. Ondanks de gunstige student-stafratio is de groepsomvang bij de hoorcolleges en instructiecolleges groot (zie ook F13), zeker in het eerste jaar van de bacheloropleiding, waar studenten Bedrijfseconomie, Algemene Economie en Fiscale Economie hetzelfde programma volgen. De commissie is van mening dat zowel de groepsomvang van de instructiecolleges als van de werkcolleges, waar interactie met de docent centraal staat, groot is. In het zelfevaluatierapport staat dat werkcolleges met maximaal veertig studenten worden uitgevoerd. In de praktijk worden interactieve colleges uitgevoerd met groepen van zestig tot tachtig studenten, waarbij interactiviteit door elke docent verschillend ingevuld kan worden. De commissie heeft vragen bij wat ‘interactiviteit’ met dergelijk grote groepen kan voorstellen. De commissie is van mening dat de werkvormen passen bij het traditionele didactische concept, dat de opleiding impliciet gekozen heeft. Zij is van oordeel dat de bacheloropleiding voldoet aan de criteria voor dit facet. De commissie adviseert om, indien mogelijk, de werkcolleges kleinschaliger te houden. Ook adviseert zij om structureel overleg tussen docenten over didactiek, interactiviteit en werkvormen op te starten. In algemene zin valt te overwegen om een expliciet didactisch concept, mogelijk voor de hele faculteit, uit te werken. Gezien de huidige onderzoekkracht van de FEB, ligt een vorm van “research-based learning” voor de hand. QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
87
Bacheloropleiding Bedrijfseconomie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport geeft de faculteit aan dat er een faculteitsbrede Examencommissie is. Deze bestaat uit wetenschappelijk medewerkers en houdt zich specifiek bezig met de regelgeving rond toetsing en examinering. De commissie wordt ondersteund door een ambtelijk secretaris die werkzaam is bij het Onderwijsbureau. De Examencommissie heeft elke twee weken een zitting voor lopende zaken en organiseert per jaar een aantal beleidsbijeenkomsten. De Examencommissie heeft een aantal van haar taken gemandateerd: •
•
•
•
De samenstelling en beoordeling van tentamens en de ondertekening van getuigschriften zijn gemandateerd aan examinatoren, in de regel zijn dat personeelsleden van de FEB en daarnaast ook enkele medewerkers van andere faculteiten; De studieadviseurs van de FEB hebben een mandaat gekregen voor de volgende aspecten: besluiten over vrijstellingen op advies van de examinator, besluiten over toestemming met betrekking tot toegang tot vakken en/of toetsen die onderdeel uitmaken van het examen, beslissen of een tentamen moet worden afgelegd en verzoeken tot vervanging van een verplicht vak, besluiten over een alternatieve toetskans, accorderen van de samenstelling van keuzeruimte binnen een opleiding; de studieadviseurs moeten hierbij handelen conform de richtlijnen die de Examencommissie heeft opgesteld; De behandeling en beoordeling van verzoeken voor toelating tot de premasterprogramma’s en de masteropleidingen zijn gemandateerd aan de Opleidingsdirecteuren; De zorg voor voldoende en deskundige surveillanten tijdens een toets is gemandateerd aan de Centrale Studenten Administratie.
In het Onderwijs- en Examenreglement (OER) is de regelgeving rondom toetsing en beoordeling opgenomen. Uit het gesprek van de commissie met leden van de Examencommissie is gebleken dat de commissie zich in de dagelijkse praktijk vooral bezighoudt met het behandelen van individuele cases. De overige taken worden uitgevoerd door de studieadviseurs of door de opleidingsdirecteuren. Voor iedere cursus zijn er per jaar twee tentamenmogelijkheden, het tentamen en de herkansing. Het jaar erop zijn er voor de betreffende cursus weer twee kansen. De uitslag van een schriftelijk tentamen moet binnen vijftien werkdagen zijn vastgesteld. De FEB hanteert een jaarindeling waarbij na elk blok of semester een tentamenperiode plaatsvindt. Voor het eerste jaar van alle bacheloropleidingen vindt er na blok 1 een tentamenweek plaats. Na blok 2 en 3 zijn er twee tentamenweken, de eerste omvat de hertentamens van het vorige blok, de tweede de reguliere tentamens. Na blok 4 vinden direct de tentamens van het betreffende blok plaats. Daarna staan de overige herkansingen en de herkansingen van blok 4 geprogrammeerd. Voor het tweede en derde jaar van de bacheloropleidingen geldt dat de tentamens na het semester worden afgenomen. Na het tweede semester volgen eerst de reguliere tentamens, vervolgens de herkansingen van semester 1 en daarna de herkansingen van semester 2. 88
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
Tijdens de gesprekken van de commissie met betrokken docenten, is gebleken dat de tentamens worden opgesteld door de bij de cursus betrokken docenten. Dat betekent dat bij cursussen waarbij meerdere docenten betrokken zijn, het tentamen door meer dan één docent wordt opgesteld. Bij cursussen die door één docent worden gegeven, wordt ook het tentamen door één docent opgesteld. De docenten maken voorafgaand aan het tentamen eveneens het antwoordmodel. Op basis van de bestudeerde tentamens stelt de commissie vast dat bij de tentamens per onderdeel het aantal te behalen punten vermeld wordt. In de gesprekken die de commissie met studenten gevoerd heeft, is naar voren gebracht dat bij sommige cursussen ook de participatie in de colleges meetelt voor het eindcijfer. Hierbij geldt dat studenten met een minimale aanwezigheid van 80% een eindcijfer dat net niet voldoende is, kunnen opwaarderen naar een voldoende. Tijdens het gesprek van de commissie met de docenten is aangegeven dat bij het vak Accounting 1 ‘bonuspunten’ te verkrijgen zijn door studenten. Studenten krijgen deze bonuspunten als ze weblectures en webtutorials volgen. In de digitale studiegids van de universiteit staat per cursus aangegeven op welke wijze de toetsing plaatsvindt en wordt er informatie gegeven over de data waarop de tentamens en hertentamens plaatsvinden. In het zelfevaluatierapport geeft de faculteit aan dat in het kader van het beoordelen van werkstukken en presentaties vooral in het eerste jaar gebruik gemaakt wordt van expliciete beoordelingscriteria die staan weergegeven op een beoordelingsformulier. De docent vult dit formulier bij de beoordeling in en geeft met behulp hiervan feedback aan de studenten. Dit bevordert volgens de faculteit niet alleen transparantie naar studenten, maar zorgt er ook voor dat verschillende docenten die bij een cursus betrokken zijn, dezelfde criteria hanteren. Ook voor het vak Methoden van Bedrijfseconomisch Onderzoek wordt een dergelijk beoordelingsformulier gebruikt. Verder wordt bij dit vak van de studenten verwacht dat zij gedurende het traject elkaars inbreng beoordelen, zulks om free-riding zo veel mogelijk te voorkomen. Bij de beoordeling van de thesis wordt eveneens gebruik gemaakt van een beoordelingsformulier. Bij de begeleiding van studenten tijdens de afstudeerfase vindt de FEB het van belang dat dit onder verantwoordelijkheid van een gepromoveerde medewerker gebeurt. De beoordeling moet bovendien altijd door twee medewerkers gebeuren die ieder voor zich met behulp van de criteria die zijn geformuleerd een beoordelingsformulier invullen (zie verder F20). In het zelfevaluatierapport geeft de faculteit per opleiding de verschillende toetsvormen aan. De toetsvormen sluiten aan bij het meer traditionele onderwijsconcept dat de faculteit hanteert en omvatten schriftelijke tentamens, meerkeuze tentamens, papers, referaten, opdrachten en (groeps)presentaties. Elk tentamen wordt na afloop geëvalueerd door de studenten (zie Facet 17). Ook heeft de Universiteit van Tilburg in 2007 een nulmeting laten uitvoeren naar de kwaliteit van de tentamens. Naar aanleiding hiervan is een toetsexpert aangesteld die gedurende een periode van drie jaar alle toetsen van alle cursussen gaat analyseren (naar opzet, toetsconstructieproces, beoordelingsproces, cijferbepaling en transparantie). Gedurende het eerste jaar, en incidenteel nog in het tweede jaar van de bacheloropleiding Bedrijfseconomie, wordt de discipline om aan het werk te gaan zover mogelijk ‘afgedwongen via georganiseerde (tussen)toetsen en inleverwerkstukken. Deze toetsen vinden verspreid over de onderwijsperiode plaats. Bij de betreffende cursussen tellen deze opdrachten voor maximaal 20% mee bij het vaststellen van het eindcijfer. QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
89
Oordeel De commissie heeft de informatie met betrekking tot de beoordeling en toetsing bestudeerd en concludeert dat de opleiding gekozen heeft voor adequate toetsvormen. De commissie constateert dat de toetsvormen aansluiten bij de eindkwalificaties van de cursussen. Ze is van mening dat de toetsvormen eveneens aansluiten bij het meer traditionele en extensieve onderwijsconcept dat de opleiding hanteert. De commissie heeft tijdens de gesprekken met de docenten en studenten ook een aantal positieve voorbeelden gezien waarbij studenten middels bonuspunten of participatie gemotiveerd worden het onderwijs actief te volgen, bijvoorbeeld bij de cursus Accounting 1. De commissie wil de Examencommissie erop wijzen dat haar rol in de toekomst (wettelijk) verandert, waarbij de Examencommissie onder andere ook formeel verantwoordelijk zal zijn voor de inhoudelijke kwaliteit van de tentamens. Ze adviseert de examencommissie dan ook om al op korte termijn de gevolgen daarvan voor haar rol te onderzoeken. De commissie heeft op basis van de gevoerde gesprekken vastgesteld dat een ex ante beoordeling van de tentamenvragen niet altijd door twee personen plaatsvindt. Om inhoudelijk de kwaliteit van de tentamens te waarborgen adviseert de commissie dit ‘vier ogen principe’ te formaliseren. In het kader van de nieuwe wetgeving zal formalisering noodzakelijk worden. De commissie adviseert de opleiding daarom op korte termijn activiteiten te ondernemen om de inhoudelijke kwaliteit van de examens te formaliseren en deze daarmee te garanderen. Bacheloropleiding Bedrijfseconomie: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Programma Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Programma. Voor de bacheloropleiding Bedrijfseconomie is het oordeel voldoende.
6.1.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Beschrijving De faculteit geeft in het zelfevaluatierapport als uitgangspunt dat alle medewerkers gepromoveerd zijn (of bezig zijn met een promotietraject). Alle medewerkers hebben zowel een onderzoeks- als onderwijstaak. Ook aio’s hebben een onderwijstaak, 20% gedurende drie jaar. De FEB hanteert sinds 1996 het tenure track beleid voor jonge, recent gepromoveerde wetenschappers. Zij worden gerekruteerd op de jaarlijkse internationale job markets, onder meer in de Verenigde Staten, krijgen vervolgens een uitnodiging om in Tilburg een lezing te komen geven en krijgen daarna eventueel het aanbod voor een tenure track-aanstelling. De tenure track-aanstelling is een tijdelijke aanstelling voor een periode van zes jaar. In deze periode moeten de medewerkers hoogwaardige onderzoeks- en onderwijsprestaties laten zien; indien zij daaraan voldoen krijgen zij een vaste aanstelling (tenure). In tegenstelling tot andere FEB medewerkers, hebben zij een onderwijstaak van 40% en een gegarandeerde onderzoekstaak van 60% van hun tijd. Vaste medewerkers krijgen onderzoekstijd op basis 90
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
van de kwaliteit en kwantiteit van hun onderzoeksoutput in het verleden. Vaste medewerkers besteden gemiddeld 60% van de tijd aan onderwijs en 40% aan onderzoek. Voor een vaste aanstelling moeten de betreffende medewerkers zelfstandig artikelen hebben gepubliceerd in tijdschriften die door de FEB als ‘top, zeer goed of goed’ zijn gekwalificeerd. Daarbij moeten ze onderwijsevaluaties hebben die van een hoger niveau zijn dan die van het gemiddelde van collega’s die soortgelijke cursussen geven. Deze beoordeling vindt plaats door het Facultair Management Team (FMT) dat zich hiervoor laat adviseren door de Faculty Evaluation Committee (FEC). De FEC bestaat uit zes hoogleraren die deels door het personeel zijn gekozen en deels door het FMT zijn benoemd. De FEC houdt zich ook bezig met advisering van promotievoorstellen (van universitair docent tot universitair hoofddocent, van universitair hoofddocent tot hoogleraar 1 en van hoogleraar 1 tot hoogleraar 2). Uit de gesprekken van de commissie met docenten blijkt dat er ook een adjunct professortraject is. Dit voor medewerkers die door de sterke focus op hun onderwijstaak niet binnen de gestelde tijd aan de onderzoekseisen van een tenure track kunnen voldoen. Op het ogenblik van de visitatie was één adjunct-professor aangesteld binnen de faculteit. In het zelfevaluatierapport wordt verwezen naar de website ‘Experts en expertise’ van de Universiteit. Hierin is van alle docenten informatie opgenomen over de onderwijs- en onderzoeksactiviteiten, publicaties, nevenwerkzaamheden en eventuele bijzonderheden. Het onderzoek van de faculteit wordt uitgevoerd binnen CentER (Center for Research in Economics in Business). Het onderzoek van de faculteit neemt een hoge plaats in op verschillende internationale ranglijsten. Zo staat de FEB op de vierde plaats in Europa (en wereldwijd op plaats 27) in een ranglijst op de Research Papers Economics website en op de derde plaats (in Europa, wereldwijd op plaats 52) op de ranglijst van de University of Dallas (2003). De kwaliteit van het wetenschappelijk personeel blijkt ook uit de beoordeling van de onderzoeksprogramma’s van de faculteit door verschillende instanties (VSNU in 2002, Scientific Council van CentER in 2005, onderdeel van de interne Mid-Term Review en VSNU in 2009). De onderzoeksprogramma’s worden veelal beoordeeld met ‘goed (4)’ of ‘excellent (5)’. Uit het zelfevaluatierapport blijkt dat het onderwijs van de bacheloropleiding Bedrijfseconomie (studiejaar 2008-2009) vooral verzorgd wordt door docenten en universitair hoofddocenten. In het eerste jaar worden hiernaast acht hoogleraren ingezet, waarvan vijf bij de cursus Toegepaste Economie. In het tweede en derde jaar worden respectievelijk twee en drie hoogleraren ingezet. Oordeel De commissie heeft vastgesteld dat het merendeel van de leden van de wetenschappelijke staf is gepromoveerd. De commissie concludeert tevens dat het onderwijs wordt verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. De relatie tussen onderzoek en onderwijs, en tussen praktijk en onderwijs is aanwezig. De FEB streeft naar toponderzoek, wat de commissie verstandig vindt. Deze keuze heeft ook consequenties voor stafleden die niet aan de hoge eisen van de FEB kunnen voldoen. Hiervoor heeft de faculteit onder andere de functie van adjunct-professor ingericht. Binnen QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
91
de FEB is op dit moment één adjunct-professor. De commissie is van mening dat dit een goed initiatief is, maar dat de faculteit hier de nodige aandacht aan dient te besteden, om ervoor te zorgen dat het onderwijs in de toekomst ook voldoende aandacht blijft krijgen. De staf van de opleiding beschikt in de ogen van de commissie over voldoende wetenschappelijke expertise. De commissie stelt echter ook vast dat het onderwijs van de bacheloropleiding Bedrijfseconomie vooral verzorgd wordt door docenten en universitair hoofddocenten. De betrokkenheid van hoogleraren blijft ook in het tweede en derde studiejaar beperkt. De commissie komt op grond van bovenstaande vaststellingen tot de conclusie dat de opleiding voldoet aan de eisen die aan een wetenschappelijke opleiding mogen worden gesteld. Bacheloropleiding Bedrijfseconomie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport wordt op facultair niveau een overzicht gegeven van het aantal ingeschreven studenten, het aantal diploma’s, het aantal fte wetenschappelijk personeel, de student-stafratio en de diploma-stafratio. Uit dit overzicht blijkt dat het aantal ingeschreven studenten aan de FEB in de afgelopen jaren rond de 5000 schommelt. Het aantal fte wetenschappelijk personeel varieert van 249,4 fte 2005-2006 tot 259,3 fte in 2007-2008. De student-stafratio was de afgelopen drie collegejaren respectievelijk 19,99, 21,23 en 19,42 (2005-2006, 2006-2007, 2007-2008). Tijdens de gesprekken van de commissie met de opleidingsdirecteuren en het faculteitsbestuur is het allocatiemodel naar voren gebracht. De departementen ontvangen jaarlijks hun financiering op basis van de Onderwijstaken van twee jaar geleden. Het beschikbare budget wordt verdeeld in een vast deel (voor colleges) van 40% en een variabel deel van 60% (voor tentamens en scriptiebegeleiding). De toewijzing per departement is gebaseerd op hun aandeel in de totale taken. In het zelfevaluatierapport geeft de faculteit per opleiding een overzicht van de docenten die worden ingezet in de verschillende fasen van de opleiding. Voor de bacheloropleiding Bedrijfseconomie worden in totaal 65 docenten, van drie verschillende faculteiten en elf verschillende departementen ingezet. Meer dan een derde van deze docenten verzorgt meer dan één cursus in het progamma. In de opleiding (studiejaar 2008-2009) worden vooral docenten ingezet. In het eerste jaar worden tevens acht hoogleraren ingezet, waarvan vijf bij de cursus Toegepaste economie. In het tweede en derde jaar worden respectievelijk twee en drie hoogleraren ingezet. Zoals eerder aangegeven, geeft de opleiding in het zelfevaluatierapport aan dat, zowel bij hoorcolleges als bij instructiecolleges gewerkt wordt met grote groepen. Bij de werkcolleges wordt gestreefd naar een omvang van maximaal veertig studenten. In het zelfevaluatierapport wordt tevens vermeld dat de omvang van de groepen per cursus kan verschillen en door de docenten zelf bepaald wordt, afhankelijk van de eindkwalificatie van de cursus en de doelstellingen die de docent op dat moment heeft.
92
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
Bij een aantal cursussen vindt meer kleinschalig onderwijs plaats. Zo wordt bij het vak Methoden van Bedrijfseconomisch Onderzoek (in het tweede jaar) met 3 spreekuren gewerkt waar in totaal met zo'n honderd groepen van 5 studenten wordt gesproken over hun vorderingen in hun onderzoekstraject. Deze opzet komt terug ook terug bij de cursussen Academische Vaardigheden (ook spreekuren met groepen van 5 studenten) en ook het keuzevak Grondslagen IT auditing is een kleinschalige cursus. Tijdens de gesprekken van de commissie met de docenten en de studenten is naar voren gebracht dat veelal gewerkt wordt met grote groepen studenten. Docenten geven aan dat ‘interactieve’ colleges met groepen van zestig tot tachtig studenten niet vreemd zijn. Hierbij is aangegeven dat docenten het begrip interactiviteit over het algemeen verschillend invullen (zie ook F10). Oordeel De commissie realiseert zich dat bij deze grote faculteit kleinschaligheid bij grote opleidingen vaak minder makkelijk te realiseren valt dan bij kleine opleidingen met een instroom van enkele tientallen studenten per jaar. Toch benadrukt de commissie dat de faculteit als geheel een zeer gunstige student-stafratio heeft en dat op basis daarvan met kleine groepen studenten gewerkt zou kunnen worden. Zodoende wordt ook voorkomen dat de groepsgrootte te veel van opleiding tot opleiding varieert. De gunstige ratio komt in de praktijk echter niet terug in het onderwijs, waarbij per opleiding grote verschillen optreden. Bij de grootschalige bacheloropleidingen worden hoorcolleges en werkcolleges voor grote groepen studenten verzorgd. Bij een aantal meer specialistische master-opleidingen vindt het onderwijs plaats in kleinere groepen. Ondanks dat bij een aantal cursussen kleinschalig onderwijs plaatsvindt, zijn bij de bacheloropleiding Bedrijfseconomie interactieve colleges van zestig tot tachtig studenten gemeengoed. Ook de omvang van de werkcolleges, met veertig studenten, is naar mening van de commissie te groot om effectief te zijn. Zowel bij de docenten als bij de studenten waar zij mee kon spreken, heeft de commissie een behoefte aan kleinere groepen geconstateerd. De commissie is van mening dat in de bacheloropleiding Bedrijfseconomie onvoldoende balans aanwezig is tussen de omvang van de diverse colleges en de doelstellingen van deze werkvormen. De groepen bij de interactieve werkvormen zijn naar de mening van de commissie te groot om daadwerkelijk interactief onderwijs te kunnen verzorgen. Verder worden naar de mening van de commissie in het tweede en derde jaar van het programma te weinig hoogleraren ingezet. De commissie vindt dit jammer, omdat dit de fase van de opleiding is, waarin studenten zich gaan specialiseren in een van de vier kerndisciplines. In deze fase maken de studenten feitelijk ook al de keuze voor hun aansluitende masteropleiding. Colleges door hoogleraren kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de oriëntatie van de studenten. Bacheloropleiding Bedrijfseconomie: het oordeel van de commissie is onvoldoende.
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
93
F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Beschrijving Zoals bij Facet 12 is aangegeven, hanteert de FEB voor jonge veelbelovende wetenschappers het tenure track-systeem. Zij kunnen na een tijdelijke aanstelling van zes jaar een vaste aanstelling krijgen als ze gedurende die periode hoogwaardige onderzoeks- en onderwijsprestaties laten zien. De hoofden van de departementen voeren jaarlijks functioneringsgesprekken met de medewerkers. Voor het bespreken van de onderwijstaak wordt onder andere gebruik gemaakt van de resultaten van de cursusevaluaties. In de jaarlijkse bespreking van de opleidingsdirecteur met het hoofd van het departement over de personele invulling van het programma kan de opleidingsdirecteur aangeven welke medewerkers hij wel en niet (verder) wenst in te zetten. Ook bij het bevorderen van medewerkers wordt gekeken naar de onderwijsprestaties. Het Faculty Evaluation Committee (FEC) heeft criteria opgesteld voor het bevorderen van medewerkers. Hierbij wordt onder andere ingegaan op de bijdrage van de medewerker aan onderwijsinnovatie en aan de ontwikkeling van onderwijsprogramma’s. Voor beginnende docenten en aio’s organiseert de faculteit een verplichte basiscursus didactiek. Hierbij ligt de nadruk op het verbeteren van de didactische vaardigheden. De training wordt afgesloten met een individueel traject, waarbij een les van de docent wordt gefilmd en nabesproken. Met ingang van 2010 wordt de Basiskwalificatie Onderwijs universiteitsbreed ingevoerd voor alle nieuwe medewerkers van de universiteit. Docenten kunnen op eigen verzoek, of op basis van uitkomsten van de cursusevaluaties, individuele begeleiding krijgen. Hiervan wordt elk ieder jaar enkele malen gebruik gemaakt. Daarnaast worden regelmatig themabijeenkomsten voor de medewerkers georganiseerd, bijvoorbeeld over ICT en onderwijs, het begeleiden van theses, toetsing en interculturele communicatie. Voor iedere medewerker is sinds 2008-2009 een taaltoets Engels verplicht. Naar aanleiding van de resultaten krijgen medewerkers advies voor de verbetering van hun Engelse taalvaardigheid. Bij het talencentrum van de universiteit kunnen de medewerkers diverse cursussen volgen. Het aantal medewerkers dat dit ook daadwerkelijk doet is nog beperkt. Binnen de faculteit wordt de oprichting van een facultair onderwijsexpertisecentrum voorbereid. Het doel is de binnen de faculteit aanwezige kennis op onderwijskundig en didactisch gebied te inventariseren, te bundelen en te verspreiden. Oordeel De commissie is van oordeel dat de opleidingen van de FEB voldoen aan het criterium dat geldt voor dit facet. De commissie merkt op dat aantal duidelijke ontwikkelingen in gang is gezet op het gebied van de didactische ontwikkeling van docenten. Zo heeft zij vernomen dat met ingang van 2010 universiteitsbreed de BKO ingevoerd zal worden, waarmee de universiteit een minimale basisgarantie voor de didactische kwaliteit van haar staf heeft. De commissie vindt het ook goed dat de facultaire vierdaagse basiscursus didactiek verplicht is gesteld voor beginnende docenten. Ook wordt tijdens de functioneringsgesprekken expliciet aandacht besteed aan de onderwijsprestaties, mede aan de hand van de cursusevaluaties.
94
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
De commissie is van mening dat met de huidige didactische training en na 2010 de BKO, de minimale kwaliteitseisen kunnen worden gegarandeerd, maar dat nog weinig aanvullende onderwijskwaliteitseisen voor docenten zijn. Hoewel er regelmatig themabijeenkomsten plaatsvinden, is deelname daaraan in de ogen van de commissie te vrijblijvend. Dit geldt ook voor de Engelse taalcursussen. Ook vindt er onder docenten weinig uitwisseling plaats over onderwijskundige en didactische zaken. Op basis van de gesprekken met de docenten is de commissie tot de conclusie gekomen dat te weinig gebruik wordt gemaakt van de good practices die binnen de faculteit aanwezig zijn. De commissie zou het actief stimuleren en delen van didactische kwaliteiten verder verbeterd willen zien. De faculteit pakt dit al gedeeltelijk op door het opzetten van het onderwijsexpertisecentrum binnen de faculteit, waar expertise op onderwijskundig en didactisch gebied bij docenten geïnventariseerd en gebundeld zal worden, zodat deze beschikbaar komt voor andere medewerkers. De commissie is hier dan ook positief over. Bacheloropleiding Bedrijfseconomie: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Inzet van personeel Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Inzet van personeel. De commissie is van mening dat het oordeel ´onvoldoende´ bij F13, kwantiteit personeel, voldoende gecompenseerd wordt door de oordelen bij de andere twee facetten van dit onderwerp. Voor de bacheloropleiding Bedrijfseconomie is het oordeel voor dit onderwerp voldoende.
6.1.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Beschrijving Alle opleidingen van de Universiteit van Tilburg worden aangeboden op de campus. Alle faciliteiten en materiële voorzieningen voor het verzorgen van onderwijs zijn op de campus aanwezig en toegankelijk voor alle studenten. De faculteiten maken gezamenlijk gebruik van alle (onderwijs)voorzieningen. De tevredenheid over de voorzieningen wordt jaarlijks geëvalueerd onder de studenten. Voor het verzorgen van onderwijs is een groot aantal collegezalen beschikbaar, met een variërend aantal plaatsen (van minder dan 25 tot meer dan 300 zitplaatsen). Nagenoeg alle zalen hebben internetaansluiting en onderwijsvoorzieningen. Hiernaast zijn er diverse ruimten voor computerpractica beschikbaar die, wanneer niet in gebruik voor colleges, door studenten gebruikt kunnen worden voor zelfstudie. Uit de evaluatieresultaten, zoals vermeld in het zelfevaluatierapport, blijkt dat de studenten over het algemeen positief zijn over de kwaliteit van de collegezalen en lesruimten. Op dit gebied scoort de faculteit een 3,74 (op een schaal van 1 tot 5, in studiejaar 2008-2009). Ook zijn er enkele zalen beschikbaar met in totaal circa 930 werkplekken voor studenten (waaronder 500 werkplekken in de bibliotheek). Studenten kunnen van maandag tot en met vrijdag tot 21.30 uur en op zaterdag en zondag van 10.00-17.00 uur gebruik maken van de studentwerkplekken in de bibliotheek. Het Montesquieu Learning Center en het Goossens Learning Center zijn iedere werkdag geopend tot 22.30 uur. Bij sommige studentwerkplekken zijn kluisjes aanwezig met stopcontact. Daar kunnen studenten de eigen laptop of mobiele QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
95
telefoon opladen terwijl ze aan het werk zijn. Op diverse plekken is de setting van een ‘internet café’ gecreëerd. Sinds maart 2009 heeft de openbare bibliotheek van de gemeente Tilburg een stadsstudiecentrum geopend. Studenten hebben daar gratis toegang tot het netwerk van de universiteit. Over de beschikbaarheid van voldoende werkplekken zijn studenten minder positief, zo blijkt uit de evaluatieresultaten die vermeld worden in het zelfevaluatierapport. Op dit gebied scoort de faculteit een 3,13 (op een schaal van 1 tot 5, in studiejaar 2008-2009). De universiteit beschikt over een videoconferentie ruimte die ook door studenten gebruikt kan worden. Ook beschikt de universiteit over een draadloos netwerk, waar studenten met een eigen laptop op kunnen inloggen. Hiernaast is er een tweedehands boekwinkel aanwezig, waar studenten studieboeken kunnen kopen en verkopen (de opbrengst gaat naar een goed doel). Op de campus is een centrale bibliotheek aanwezig. Voor de economische en bedrijfseconomische cursusgebieden is er een groot aantal relevante databestanden beschikbaar. Bij de Library Service Desk kunnen de studenten onder andere terecht voor assistentie en advies bij het opzoeken van informatie. In de bibliotheek is ook het Scriptorium gehuisvest. Hier kunnen studenten terecht voor individuele begeleiding en adviezen bij het schrijven van een thesis, werkstuk, of verslag in het Nederlands of in het Engels. Inzake roostering maakt de universiteit sinds studiejaar 2009-2010 gebruik van het elektronische programma Syllabus Plus. Doel is de beschikbare collegezalen beter te benutten. Dit heeft er voor de FEB toe geleid dat er relatief veel colleges laat op de dag of in de avond plaatsvinden. In de gesprekken die de commissie met studenten heeft gevoerd is naar voren gekomen dat studenten hier niet onverdeeld enthousiast over zijn. Ook worden er, eveneens tot mindere ontevredenheid van de studenten, soms tentamens in de avonduren geroosterd. De FEB maakt gebruik van verschillende systemen voor elektronische begeleiding bij het onderwijs. Het eerste voorbeeld is de Elektronische Studiegids (ESG), waarin alle opleidingen, programma’s en cursussen zijn opgenomen. Hier wordt ook informatie gegeven over college- en tentamenroosters. Verder wordt ook gebruik gemaakt van de elektronische omgeving ‘Blackboard’, waarin alle cursussen zijn ondergebracht en waar de docenten gedetailleerde informatie geven over de cursussen. Blackboard wordt vooral gebruikt voor het doen van mededelingen aan studenten over de betreffende cursus, het verstrekken van presentaties die tijdens de colleges worden gebruikt en het geven van opdrachten. Het derde systeem is BCSW, een programma dat samenwerking op afstand via het internet mogelijk maakt. Via dit programma hebben leden van een (project)groep de beschikking over een gemeenschappelijke werkruimte waar documenten geplaatst, gedeeld en gewijzigd kunnen worden. Ook kunnen met dit programma discussies gevoerd en afspraken gemaakt worden. Uit de gesprekken die de commissie met de studenten gevoerd heeft, is naar voren gekomen dat het programma BSCW nog niet bekend is bij iedere student. Mogelijk daardoor wordt het relatief weinig gebruikt door studenten. Via het studentenportaal op de website van de universiteit hebben studenten toegang tot deze verschillende toepassingen. Via dit portaal vinden zij ook informatie omtrent studiebegeleiding, studentenadministratie en dergelijke. Op dit moment wordt op de FEB een experiment uitgevoerd met het opnemen van colleges met behulp van videoapparatuur. Tijdens de site-visit is gebleken dat deze toepassing onder meer kan worden ingezet wanneer vakken uit het curriculum worden verwijderd en studenten het tentamen later nog moeten 96
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
herkansen, of wanneer studenten de colleges nogmaals terug willen kijken of niet in de gelegenheid waren aanwezig te zijn bij het college. Oordeel De commissie is van oordeel dat de opleidingen beschikken over voldoende materiële voorzieningen, waardoor het mogelijk is om de programma’s uit te voeren. Op basis van de beschrijving in het zelfevaluatierapport en haar visuele inspectie concludeert zij dat op het moment van de visitatie voldoende onderwijsruimten, collegezalen en studieplekken aanwezig zijn. De commissie merkt hierbij wel op dat bij toenemende studentenaantallen de voorzieningen niet meer toereikend zullen zijn. De commissie stelt eveneens vast dat de collegezalen en lesruimten passen bij het huidige didactische concept, waarin met relatief grote groepen wordt gewerkt. Bij een ander didactisch concept waarbij meer met kleine groepen wordt gewerkt, zullen de huidige voorzieningen niet toereikend zijn. De commissie waardeert de ‘huiselijke’ uitstraling van de campus en de bijbehorende faciliteiten. Ook is de commissie positief over de aanwezigheid van de videoconferentieruimte en de tweedehands boekwinkel voor studenten. De commissie ziet duidelijk de meerwaarde van het opnemen van colleges op video. De commissie heeft kunnen constateren dat de ICTfaciliteiten en elektronische werkomgeving verzorgd ogen. Bacheloropleiding Bedrijfseconomie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport geeft de faculteit aan dat de studenten zelf verantwoordelijk zijn voor de eigen studie en studiegedrag. Het initiatief voor ondersteuning bij studieproblemen ligt primair bij de student zelf. In het zelfevaluatierapport wordt onderscheid gemaakt tussen de voorzieningen op het niveau van de faculteit en die op het niveau van de universiteit. Op facultair niveau is de Onderwijsbalie (1,9 fte, twee medewerkers) beschikbaar. Dit is een eerstelijns voorziening waar studenten in eerste instantie met hun studiegerelateerde vragen terecht kunnen (met uitzondering van vragen inzake inschrijving, die worden behandeld door de Centrale Studentenbalie). De medewerkers van de Onderwijsbalie verwijzen de studenten voor meer complexe vragen door naar de studieadviseurs. De Onderwijsbalie is iedere werkdag geopend. In 2012 wil de faculteit de Onderwijsbalie veranderd hebben in een ‘onestop-shop’, waar studenten met al hun vragen terecht kunnen. De faculteit heeft vijf studieadviseurs in dienst (4,0 fte). Iedere studieadviseur is verbonden aan een aantal bachelor- en of masteropleidingen. De coördinator van de afdeling treedt in drukkere perioden eveneens op als studieadviseur. De studieadviseurs bieden ondersteuning bij studiegerelateerde zaken zoals problemen bij de studievoortgang, keuzeprocessen, vragen over de inhoud van de studie en studievaardigheden. Ook zijn de studieadviseurs betrokken bij voorlichtingsactiviteiten voor aanstaande studenten en introductieactiviteiten voor nieuwe studenten. De studieadviseurs hebben regelmatig overleg met de opleidingsdirecteur(en) van de opleidingen waaraan ze verbonden zijn over voorlichtingsactiviteiten en ontwikkelingen in QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
97
de studieprogramma’s. De studieadviseurs werken met spreekuren op afspraak en inloopspreekuren. Op dit moment worden alleen bepaalde groepen studenten middels een brief uitgenodigd contact op te nemen met de studieadviseur. Dit is nadat het voorlopige Bindende Studieadvies is gegeven, na de eerste studieperiode. In studiejaar 2003-2004 heeft de universiteit voor alle opleidingen het Bindend Studieadvies (BSA) ingevoerd. Om de opleiding te kunnen voortzetten moeten studenten in het eerste jaar 36 van de 60 studiepunten behaald hebben. Er zijn verder geen aanvullende eisen voor het BSA. Uit de evaluatieresultaten, zoals vermeld in het zelfevaluatierapport, blijkt dat studenten van de FEB over het algemeen minder tevreden zijn over de begeleiding dan de andere studenten van de universiteit. Wel is er een stijgende lijn te constateren (van 2,8 in 2006-2007 tot 3,3 in 2008-2009, op een schaal van 1 tot 5). Voor internationale studenten en uitwisselingstudenten is de afdeling International Student Services beschikbaar (zes medewerkers, 5,0 fte). Hier worden vooral specifieke, individuele vraagstukken rond het (gaan) studeren in het buitenland behandeld. Het studentenmentoraat (MAK) bestaat uit vijf studentbestuursleden die als studentassistent bij het Onderwijsbureau van de FEB zijn aangesteld en zich bezighouden met de organisatie van diverse introductieactiviteiten voor nieuwe studenten. Tijdens de introductie worden de eerstejaars ingedeeld in mentorgroepen en maken ze kennis met elkaar en met allerlei zaken rondom de opleiding en de faculteit. Het MAK participeert ook in de activiteiten voor de internationale studenten. Ze begeleiden de studenten bij hun aankomst in Tilburg van treinstation naar hun accommodatie en helpen hen met het afwikkelen van formele zaken. Ook voorzien ze de studenten van informatie over het studeren aan de universiteit en in het bijzonder de FEB. Op universitair niveau zijn, bij de Dienst Studentenzaken, studentendecanen en –psychologen beschikbaar. Studenten kunnen met en zonder tussenkomst van de studieadviseur met hen contact opnemen. Bij het Talencentrum van de Dienst Studentenzaken kunnen studenten diverse taalcursussen volgen. Alle studenten van de universiteit ontvangen ‘Taalvouchers’ met een totale waarde van 12 EC, waarmee ze gedurende hun studie twee taalcursussen van 6 EC kunnen volgen bij het Talencentrum. Inzake de informatievoorziening naar studenten speelt de website van de universiteit een belangrijke rol (zie ook Facet 15 inzake voorzieningen). Hiernaast ontvangen de studenten periodiek een Engelstalige nieuwsbrief over ontwikkelingen van het onderwijs binnen de faculteit. In de Blackboard-cursus ‘FEB facts you need to know’ worden de regels en procedures van de faculteit en universiteit uitgelegd. Ook organiseert de faculteit voorlichtingsbijeenkomsten inzake studiekeuze (na het eerste algemene jaar van de bacheloropleidingen Algemene Economie, Bedrijfseconomie en Fiscale Economie) en de keuzemogelijkheden na de bacheloropleiding. Uit de gesprekken met de studenten van de bacheloropleiding Bedrijfseconomie is gebleken deze minder tevreden zijn over het functioneren van de mentorgroepen in het eerste jaar. De mentorgroepen zijn volgens de studenten erg vrijblijvend en de kwaliteit van de inzet van de ouderejaars verschilt enorm per mentorgroep. Het mentoraat is voor alle opleidingen en studenten van de UvT gelijk van opzet, uit de gesprekken met studenten van de andere bacheloropleidingen is naar voren gekomen dat zij tevreden zijn over het mentorsysteem. 98
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
In de gesprekken met studenten van de bacheloropleiding Bedrijfseconomie is ook naar voren gebracht dat de studenten aan het einde van het tweede jaar geen voorlichting krijgen over de verdiepingsmogelijkheden en over de verschillende richtingen van het programma in het derde jaar. In het derde jaar maken de studenten een keuze voor een kerndiscipline en daarmee feitelijk ook een keuze voor de richting van de aansluitende master-opleiding. Oordeel De commissie heeft geconstateerd dat alle te verwachten vormen van begeleiding op facultair of centraal niveau aanwezig zijn. De faculteit hanteert hierbij als uitgangspunt dat het initiatief voor alle vormen van begeleiding nadrukkelijk bij de student wordt gelegd. De student wordt bij problemen geacht zelf contact op te nemen onderwijsbalie. De commissie vraagt zich af of dit, gezien de tegenvallende rendementen van de opleiding (zie ook F21), niet te vrijblijvend is. De commissie heeft bij de verschillende gesprekken met de studenten expliciet gevraagd naar hun mening over de studiebegeleiding. Voor de bacheloropleidingen geldt dat de tevredenheid over de mentorgroepen die in het eerste jaar van de opleiding worden ingericht, nogal uiteenloopt. Studenten van de bacheloropleiding Bedrijfseconomie zijn zeer ontevreden over het functioneren van deze groepen. De studenten geven aan dat het succes van de mentorgroep afhangt van de inzet van de ouderejaarsbegeleider en dat deze zeer wisselvallig is. Bij de andere opleiding zijn studenten tevreden over dit mentorsysteem. Omdat het mentoraat voor alle opleidingen gelijk is, kan het zijn dat hier sprake is van een incident. De commissie is van mening dat het mentorsysteem nog te vrijblijvend is, waardoor het succes afhankelijk is van de inzet van de begeleiders (de ouderejaars studenten) en van de eerstejaarsstudenten zelf. Over de voorlichting inzake de studiemogelijkheden binnen de eigen bacheloropleiding zijn de studenten ook minder enthousiast. Ondanks dat de opleiding op verschillende manieren informatie aanbiedt aan studenten over de verdiepingsmogelijkheden in een van de vier kerndisciplines in het derde studiejaar, lijken niet alle studenten op de hoogte te zijn van deze verdiepingsmogelijkheden. De commissie is van mening dat goede voorlichting in deze fase van de opleiding van cruciaal belang is, omdat studenten met een keuze voor een specialisatie in een van de vier kerndisciplines ook een impliciete keuze maken voor de richting van hun master-opleiding. De commissie is van oordeel dat ondanks het feit dat er voldoende voorzieningen op het gebied van studiebegeleiding en informatievoorziening aanwezig zijn, deze niet optimaal worden benut. Het initiatief wordt naar de mening van de commissie te veel bij de student zelf gelegd. Ook de begeleiding van de eerstejaarsstudenten, in de vorm van mentorgroepen, komt niet goed uit de verf. De commissie merkt hierbij op dat de studiebegeleiding verbeterd kan worden door het vrijblijvende karakter van een aantal onderdelen te veranderen. Ook stelt de commissie vast, op basis van de gesprekken, dat de studieadviseurs een meer actieve rol willen spelen. Bacheloropleiding Bedrijfseconomie: het oordeel van de commissie is onvoldoende.
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
99
Oordeel over het onderwerp Voorzieningen Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Voorzieningen. Voor de bacheloropleiding Bedrijfseconomie is het oordeel voldoende.
6.1.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Beschrijving De interne kwaliteitszorg wordt in het zelfevaluatierapport voor de FEB als geheel beschreven. Het kwaliteitszorgsysteem valt uiteen in drie lagen. Ten eerste is er sprake van een cyclus van externe kwaliteitszorg, bijvoorbeeld de zesjarige accreditatiecyclus. Ten tweede is er sprake van een cyclus van interne kwaliteitszorg op universitair niveau. Er is een permanente Stuurgroep Kwaliteitszorg Onderwijs die activiteiten rondom de onderwijskwaliteit van de universiteit als geheel coördineert. Voorstellen van deze stuurgroep worden besproken in de universiteitsraad en door de faculteiten. Sommige voorstellen van de Stuurgroep worden in de hele universiteit geïmplementeerd. In 2007-2008 heeft halverwege de cyclus van kwaliteitszorg een Mid-Term Review of Education plaats gevonden binnen de gehele universiteit. De derde laag van het kwaliteitszorgsysteem is de interne cyclus van kwaliteitszorg die plaats vindt op faculteitsniveau. Binnen de faculteit zijn de opleidingsdirecteuren verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs. Opleidingscommissies (OLC) houden toezicht op de werkzaamheden van de opleidingsdirecteuren en geven hun advies over de activiteiten. Ook adviseren de OLC’s de Faculteitsraad over het Onderwijs- en Examenreglement. Uit efficiencyoverwegingen zijn er in totaal drie clusters van OLC´s, met elk evenveel wetenschappelijk medewerkers als studenten. In de OLC´s hebben nagenoeg geen hoogleraren zitting. De OLC´s vergaderen minimaal drie maal per jaar waarbij de halfjaarlijkse rapportages van de opleidingsdirecteuren over de stand van zaken en het Onderwijs- en Examenreglement worden besproken. Uit de gevoerde gesprekken blijkt tevens dat er in de praktijk meer dan drie vergaderingen per jaar worden belegd. Ook is naar voren gebracht dat de OLC´s duidelijk een adviserende, en geen regelgevende rol hebben. De invloed en betrokkenheid van de OLC´s blijkt in de afgelopen jaren te zijn gegroeid. Ook zijn er plannen om de OLC´s meer systematischer te laten functioneren en ze een zwaardere rol te laten spelen in het proces van kwaliteitszorg. Naast het contact met de OLC´s worden de opleidingsdirecteuren van managementinformatie voorzien door het Onderwijsbureau van de FEB. Het Onderwijsbureau voert tentamen- en curriculumevaluaties uit. Alle cursussen en bijbehorende tentamens worden ieder jaar aan het einde van de cursus door het Onderwijsbureau geëvalueerd met behulp van een standaard evaluatieformulier, waarbij studenten op een schaal van 1 tot 5 aangeven in hoeverre zij het met een aantal stellingen eens zijn. Docenten en de hoofden van de departementen krijgen inzage in de evaluatieresultaten. Omdat de resultaten van de evaluaties niet openbaar worden gemaakt voor studenten, zoals blijkt uit de gevoerde gesprekken met studenten en docenten, worden door studenten zelf schaduwevaluaties uitgevoerd. Op deze wijze hebben studenten inzicht in de beoordeling van hun medestudenten van de cursussen en kunnen zij hierop keuzen baseren. Ook door middel van klankbordgroepen kunnen 100
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
problemen die studenten hebben met een bepaalde cursus naar voren komen. Voor alle opleidingen is een klankbordgroep opgericht, bestaande uit studenten van een of meerdere studiejaren. Gedurende iedere onderwijsperiode komt deze klankbordgroep enkele malen bij elkaar om te praten over het onderwijs dat in die periode wordt gegeven. Daarnaast worden er door het Onderwijsbureau curriculumevaluaties onder studenten georganiseerd waarin een curriculum geheel of gedeeltelijk (een bepaald studiejaar), meestal met behulp van een schriftelijke vragenlijst, wordt onderzocht. Wanneer de oorzaken voor problemen bij een cursus moeilijk te achterhalen zijn, worden op verzoek van de docent van een cursus, van de opleidingsdirecteur of van de voorzitter van het betrokken departement panelgesprekken georganiseerd. Voor deze gesprekken worden enkele studenten en indien mogelijk de docent uitgenodigd. Met medewerkers van het Onderwijsbureau wordt aan de hand van een gespreksleidraad van gedachten gewisseld over het onderwijs in die cursus en worden suggesties aangedragen voor verbetering. Een andere vorm van panelgesprekken betreft gesprekken met groepen studenten over studiegerelateerde zaken en over dienstverlening aan studenten. Met ingang van 2009-2010 zal deze vorm van panelgesprekken worden geïmplementeerd. Naast bovenstaande evaluatiemiddelen is er tevens sprake van onderzoek bij alumni en van contacten met het afnemend veld (zie Facet 19). De commissie heeft eveneens gesproken met studenten die lid zijn van een klankbordgroep van de bacheloropleiding Bedrijfseconomie. Hieruit is naar voren gekomen dat deze studenten het gevoel hebben bij te kunnen dragen aan de kwaliteit van het onderwijs. De studenten merken wel op dat in het verleden de evaluaties van de klankbordgroep achteraf plaatsvonden, waardoor zij zelf geen voordeel van de verbeteringen ondervinden. Dit is nu veranderd, waarbij de klankbordgroep halverwege het semester bijeenkomt, zodat docenten nog de mogelijkheid hebben voor de lopende cursus de verbeteringen door te voeren. Student-leden van de opleidingscommissie waarmee de commissie gesproken heeft, geven aan dat zij duidelijk kunnen merken dat hun rol belangrijker en meer gestructureerd is geworden. De opleidingscommissie wordt periodiek geïnformeerd over wat er met de feedback en input van de commissie gedaan is. Uit de gesprekken van de commissie met docenten en studenten is gebleken dat de resultaten van de cursusevaluaties niet openbaar zijn. Alleen leden van de opleidingscommissie krijgen inzage in deze resultaten. Voor sommige opleidingen maakt de betreffende studievereniging ‘schaduwevaluaties’, die wel openbaar zijn. Oordeel De commissie is van mening dat de opleiding voldoet aan de in dit facet gestelde eisen. De kwaliteit van onderwijs wordt periodiek getoetst, waarbij het opleidingsmanagement de uitkomsten actief volgt. De commissie heeft geconstateerd dat het onderwijs dat wordt verzorgd in het kader van de bacheloropleiding periodiek wordt geëvalueerd aan de hand van vastgestelde streefdoelen (zie beschrijving van F18). Zij heeft voorts geconstateerd dat de evaluaties geformaliseerd en gestructureerd worden uitgevoerd en dat het opleidingsmanagement de resultaten daarvan structureel inziet en, indien nodig geacht, actie onderneemt. Op basis van de gesprekken van de commissie met de leden van de verschillende OLC´s, constateert zij dat de OLC´s zich betrokken voelen bij de kwaliteitszorg van de opleidingen. De OLC´s zijn naar de mening van de commissie erg groot van omvang. De betrokkenheid QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
101
van hoogleraren is bij alle OLC´s gering. De commissie is tevens van mening dat de OLC´s vooral reactief te werk gaan en het contact met de achterban uit het oog verliezen. Tijdens de gesprekken is gebleken dat deze problematiek al eerder is gesignaleerd door de OLC´s zelf en, naar aanleiding van een extern onderzoek door de universiteit. De rol van de OLC´s wordt echter wel steeds belangrijker gevonden en is in de afgelopen jaren daadwerkelijk gegroeid. De commissie is positief over deze ontwikkeling en ziet veel potentie in de OLC´s wanneer deze groei wordt doorgezet. Door zowel de OLC´s zelf als door het opleidingsmanagement wordt aangegeven dat opmerkingen en suggesties vanuit de OLC´s worden gehoord. OLC´s hebben bijvoorbeeld meegedacht over zaken omtrent het onderwijs- en examenreglement. Ook houden zij zich bezig met resultaten van evaluaties van cursussen. Uit verschillende gesprekken blijkt dat evaluaties geformaliseerd en gestructureerd worden uitgevoerd aan de hand van cursus- en tentamenevaluaties en klankborden. Ook ziet het opleidingsmanagement de resultaten structureel in en wordt, indien nodig, actie ondernomen. De commissie is positief over de panelgesprekken die worden ingezet wanneer onduidelijkheden met betrekking tot een cursus bestaan. De informatie die uit de evaluaties naar voren komt, zou volgens de commissie meer systematisch en gecoördineerd verwerkt kunnen worden. Het verstevigen van het contact tussen verschillende partijen die betrokken zijn, bijvoorbeeld de opleidingcommissies en de klankbordgroepen, zou hieraan kunnen bijdragen. Ook zou het contact met de achterban (de studenten) verstevigd moeten worden. Enerzijds moeten studenten meer inzicht krijgen in het systeem van evaluatie, zodat zij weten waar zij terecht kunnen met een probleem. Anderzijds moeten studenten meer inzicht krijgen in uitkomsten van evaluaties. In de gesprekken van de commissie met de studenten en docenten is naar voren gekomen dat de evaluatieresultaten niet openbaar zijn. Op dit moment moeten studenten deze informatie verkrijgen via schaduwevaluaties. De commissie vindt het wenselijk dat studenten inzage krijgen in (ten minste gedeelten van) de resultaten van evaluaties. De commissie is positief over de inzet van de Mid-Term Review of Education en de nulmeting die is uitgevoerd door universiteit met betrekking tot toetsing. Bacheloropleiding Bedrijfseconomie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport wordt, op facultair niveau, beschreven op welke wijze wordt omgegaan met de resultaten van evaluaties. Alle resultaten worden, voor zover mogelijk, opgenomen in het elektronische opleidingsdossier van de opleiding. De opleidingsdirecteuren en OLC´s hebben hierdoor op een overzichtelijke wijze de beschikking over alle verzamelde gegevens met betrekking tot een opleiding. Deze kunnen vervolgens in onderlinge samenhang worden geanalyseerd, waarna conclusies kunnen worden getrokken over de sterke en zwakke punten van (delen van) de opleiding. Dit biedt de basis om verbeteracties op touw te zetten. Na invoering van deze verbeteringen kan met behulp van de nieuw verzamelde informatie ten slotte worden bestudeerd in hoeverre de maatregelen het gewenste effect hebben gehad. Het opleidingsdossier is in de loop van het academisch jaar 2003-2004 ontwikkeld en wordt doorlopend aangevuld. 102
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
De resultaten die uit het opleidingsdossier naar voren komen, worden tijdens functioneringsen beoordelingsgesprekken besproken en vormen aanleiding om medewerkers didactische trainingen te laten volgen wanneer een cursus voor de tweede maal als onvoldoende is beoordeeld. Uit de gesprekken komt naar voren dat zowel de opleidingsdirecteuren als OLC´s het gevoel hebben dat er wel degelijk iets gedaan wordt met de resultaten van evaluaties. In de OLC´s komt een cursus die als onvoldoende is beoordeeld bijvoorbeeld ook werkelijk aan de orde tijdens de bijeenkomst. Uit het zelfevaluatierapport blijkt dat op facultair niveau verschillende verbeteringen zijn doorgevoerd, vooral naar aanleiding van de vorige visitatie. Voorbeelden hiervan zijn het aantrekken van een onderwijskundige die het vaardighedenonderwijs van de bachelorprogramma’s in kaart heeft gebracht, het ontwikkelen van een beoordelingsformulier voor bachelor- en mastertheses, verbetering van de communicatie naar studenten toe en een uitbreiding van het aantal studentwerkplekken. Ook is de faculteit bezig met het implementeren van adviezen die de commissie voor de Mid-Term Review in 2008 heeft gegeven. Mede naar aanleiding de Mid-Term Review heeft de faculteit bijvoorbeeld een nieuw beleid ingezet op het gebied van onderwijs en van internationalisering van het onderwijs en zullen enkele curricula in de komende jaren wijzigingen ondergaan. In het zelfevaluatierapport wordt voor de bacheloropleiding Bedrijfseconomie aangegeven dat op basis van discussies in de klankbordgroepen over de relatie tussen de cursus Microeconomie en de cursus Wiskunde 1, de inhoud van beide cursussen beter op elkaar afgestemd wordt. Oordeel De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding Bedrijfseconomie voldoet aan het criterium dat geldt voor dit facet. De commissie is positief over het gebruik van de opleidingsdossiers. In deze dossiers is terug te zien dat cursussen voor en na elk tentamen geëvalueerd worden. Deze informatie is vanaf 2004 beschikbaar voor alle jaren. Ook is in deze dossiers te zien dat cursussen die laag scoren in de evaluatie ook werkelijk verbeterd of verwijderd worden. Dit wekt bij de commissie de indruk dat er positief gebruik wordt gemaakt van de opleidingsdossiers. De commissie heeft daarnaast vastgesteld dat de resultaten van de cursusevaluaties leiden tot concrete verbetermaatregelen wanneer daartoe aanleiding is. Ze heeft kennisgenomen van de verschillende voorbeelden van maatregelen die zijn genomen om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. Zoals de verbetering van de afstemming tussen de cursussen Micro-economie en Wiskunde 1. De commissie is van oordeel dat naast de ‘formele’ maatregelen vanuit het opleidingsmanagement, ook individueel verbeteringen worden doorgevoerd door docenten op basis van cursusevaluaties, van klankbordgroepen en van andere signalen die zij hebben gekregen. Bacheloropleiding Bedrijfseconomie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Beschrijving Zoals in Facet 17 al is aangegeven zijn docenten en studenten op de volgende manieren bij de kwaliteitszorg betrokken: QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
103
• • • •
de opleidingsdirecteuren zijn tevens docent en worden bijgestaan door een studieadviseur en een studentadviseur; in de OLC´s zijn docenten en studenten vertegenwoordigd; er zijn evenveel docenten als studenten; studenten maken deel uit van klankbordgroepen en zijn betrokken bij panelgesprekken over een bepaalde cursus; studenten kunnen hun mening geven over de cursussen en de tentamens via de schriftelijke cursus- en tentamenevaluaties die na afloop van een cursus en tentamen plaatsvinden.
Alumni en vertegenwoordigers uit het beroepenveld spelen tot nog toe een relatief bescheiden rol in de kwaliteitszorg. Er vinden wel jaarlijks alumnionderzoeken plaats via de wo-monitor. Deze alumnionderzoeken worden uitgevoerd door het Research centrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA). Onderzoek onder vertegenwoordigers uit het beroepenveld vindt minder structureel plaats. Voor de opleiding Bedrijfseconomie wordt in het zelfevaluatierapport vermeld dat in augustus 2008 een alumnionderzoek is uitgevoerd. Dit onderzoek is uitgevoerd door een master-student, in het kader van een masterthesis. Hieruit is gebleken dat de meerderheid van de alumni van de bacheloropleiding Bedrijfseconomie achteraf tevreden tot zeer tevreden is over de inhoud van de opleiding en opnieuw voor de opleiding zou kiezen als ze nogmaals een keuze zou moeten maken. In het bijzonder waren alumni tevreden over de aansluiting van de opleiding op de gekozen masteropleiding, het kunnen benutten van aanwezige (eigen) capaciteiten en de inhoudelijke deskundigheid van docenten. Er is ook contact met het beroepenveld via afstudeeropdrachten van studenten bij bedrijven. Opleidingen krijgen via de bedrijfsbegeleider bij deze opdrachten feedback over het functioneren van de student en daarnaast soms indirecte feedback op de opleiding. In het zelfevaluatierapport wordt daarnaast beschreven dat de FEB beschikt over een Maatschappelijke Adviesraad met vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven en uit andere instellingen. De leden van de Maatschappelijke Adviesraad geven vanuit hun specifieke deelterreinen hun visie op de koers die de faculteit zou kunnen en/of moeten varen. De Maatschappelijke Adviesraad komt enkele malen per jaar bijeen. Deze Adviesraad wordt geraadpleegd bij strategische discussies binnen de FEB. Op universitair niveau is men momenteel bezig het alumnibestand grondig te actualiseren en is een pilot uitgevoerd met een grootschalig onderzoek onder alumni. De bedoeling is een alumnipanel samen te stellen dat periodiek ondervraagd zal worden over relevante kwesties. Ook wil de universiteit meer zicht krijgen op internationale alumni. Tot nog toe verdwijnen zij meestal uit beeld als zij eenmaal zijn afgestudeerd en terugkeren naar het buitenland. De FEB is voornemens een Career Center voor alumni op te zetten, waardoor via het organiseren van diverse activiteiten meer binding met alumni kan worden opgebouwd en ook meer systematisch feedback kan worden verkregen op de opleidingen van de FEB. De FEB is op dit moment bezig met de werving van een alumni-officer die zich bezig zal houden met het alumnibeleid in de faculteit. Oordeel De commissie is van mening dat de opleiding voldoet aan het criterium dat geldt voor dit facet. Op basis van de gesprekken die zijn gevoerd met studenten en docenten heeft de 104
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
commissie vastgesteld dat voor alle opleidingen geldt dat medewerkers en studenten betrokken zijn bij hun opleiding. De contacten tussen de evaluatieorganen, zoals de OLC´s, en overige studenten kunnen worden versterkt en gestructureerd. Op deze manier wordt de werking van deze gremia geoptimaliseerd. Het is de commissie opgevallen dat de contacten tussen studenten uit de OLC´s en hun achterban voornamelijk via het wandelgangennetwerk verlopen. Studenten lijken niet te weten wie hen in de OLC´s vertegenwoordigt. De commissie adviseert de OLC´s om de contacten en informatievoorziening aan studenten beter te structureren. Op deze manier wordt voor de achterban inzichtelijk gemaakt wat de maatregelen zijn die worden genomen op basis van onder andere de ingevulde cursusevaluaties. Ook kan hierdoor meer informatie bij de OLC´s terecht komen, omdat studenten weten bij wie zij terecht kunnen. De commissie is van mening dat de huidige OLC´s vooral reactief opereren. De OLC´s bespreken op verzoek van het management verschillende belangrijke thema’s. Zij adviseert de OLC´s zich in de toekomst wat meer proactief op te stellen en zelf ook thema’s te agenderen. Ook merkt de commissie op dat de huidige OLC´s behoorlijk groot zijn en dat er nagenoeg geen hoogleraren lid zijn. Dit kan effect hebben op de daadkracht en de invloed van de OLC´s. De commissie waardeert dat er universiteitsbreed een extern onderzoek naar het functioneren van de OLC´s heeft plaatsgevonden. De commissie ziet dat de rol van de OLC´s door de opleidingen steeds serieuzer genomen wordt. Van belang is wel dat deze ontwikkeling wordt doorgezet. De contacten met de alumni zijn volgens de commissie aanwezig. Contact met het beroepenveld vindt plaats, maar zou meer gestructureerd kunnen worden. Op deze manier zouden de opleidingen meer inzicht krijgen in het beroepenveld en hierop kunnen inspelen. Bacheloropleiding Bedrijfseconomie: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Interne kwaliteitszorg Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Interne kwaliteitszorg. Voor de bacheloropleiding Bedrijfseconomie is het oordeel voldoende.
6.1.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport geeft de opleiding aan dat ‘informational literacy’ en ‘scientific reasoning’ de belangrijkste doelstellingen zijn van de bachelorthesis. Informational literacy heeft betrekking op het kunnen zoeken, selecteren, interpreteren en communiceren van informatie (bijvoorbeeld: hoe maak ik een selectie van artikelen die relevant zijn voor het beantwoorden van mijn onderzoeksvragen). Scientific reasoning heeft betrekking op het vermogen van studenten om voort te bouwen op bestaande literatuur en om hypothesen die zij formuleren te leren onderbouwen met inhoudelijke argumenten. De bachelorthesis spitst zich qua onderzoek toe op een onderwerp dat is aangedragen door onderzoeksmedewerkers van de vier kerndepartementen voor de opleiding: Accounting, Finance, Marketing of Organisatie & QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
105
Strategie. In sommige gevallen heeft de student zelf een onderwerp aangedragen. Met de keuze voor een bepaald onderwerp krijgt de student een begeleider toegewezen. Deze waakt erover dat het onderwerp van de bachelorthesis voldoende aansluit bij de opleiding, voldoende concreet en afgebakend is, en van voldoende maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie. In het zelfevaluatierapport geeft de opleiding aan dat het begeleiden van studenten bij de bachelorthesis plaats vindt via bijeenkomsten met een kleine groep medestudenten. Tijdens individuele bijeenkomsten geeft de begeleider de studenten feedback op ingeleverde documenten en stukken. Het doel van de groepsbijeenkomsten is dat studenten die aan een zelfde onderwerp werken daarover met elkaar discussiëren en commentaar leveren op elkaars werk en op die manier van elkaar leren. Het schrijven van de bachelorthesis is bij de opleiding Bedrijfseconomie gekoppeld aan een strikt tijdspad met een vast instapmoment, een vooraf vastgestelde einddatum, een vooraf vastgestelde datum voor een herkansing en van tevoren vastgestelde (individuele en groeps)bijeenkomsten. Alle bijeenkomsten gaan gepaard met vooraf vastgestelde inlevermomenten van (onderdelen van) het rapport. Alle belangrijke data worden vooraf duidelijk kenbaar gemaakt aan de studenten. Aan het einde van het traject wordt de thesis verdedigd voor een examencommissie die bestaat uit twee leden van het departement waarvoor de bachelorthesis wordt geschreven: de begeleider van de thesis en een onafhankelijke beoordelaar – een expert binnen het deelgebied – die niet bij het proces zelf betrokken is geweest. Afgezien van de omvang, met een ondergrens van 6.000 woorden en een bovengrens van 8.000 woorden, wordt de bachelorthesis beoordeeld op de volgende punten: onderzoeksvraagstelling, theoretisch gehalte, onderzoeksmethode en resultaten, conclusies en aanbevelingen, vorm en stijl en mate van onafhankelijkheid. De begeleider en tweede lezer kennen een cijfer toe op basis van bovenstaande criteria en van de kwaliteit van de verdediging. Er is een standaard beoordelingsformulier. Deze aanpak sluit aan op de regelgeving waarvan op facultair niveau sprake is. Oordeel De commissie heeft geconstateerd dat de gerealiseerde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen in overeenstemming zijn met de nagestreefde eindkwalificaties. De commissie is van oordeel dat docenten duidelijke ideeën hebben over wat een thesis moet inhouden. De commissie is van mening dat deze eisen nog niet voldoende zijn geexpliciteerd en kenbaar gemaakt aan de studenten. Uit de gesprekken met studenten is gebleken dat zij nog geen concreet beeld hebben van waar een thesis aan moet voldoen. Ze adviseert de opleiding om de criteria voor de thesis te communiceren aan de studenten. De commissie is tevens van mening dat de criteria voor de thesis uitgebreid kunnen worden en heeft een omschrijving geformuleerd van de eisen waaraan bachelortheses in haar ogen dienen te voldoen. De commissie is van mening dat een bachelorthesis zich kan beperken tot een literatuurstudie, als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: (a) het literatuuroverzicht dient verder te gaan dan een beschrijving van inzichten uit leerboeken of collegediscussies, door ook artikelen uit (top)economische (en andere)- tijdschriften te verwerken; en (b) de thesis dient te worden afgesloten met een kritische reflectie op de stand van de kennis in het besproken deel van de literatuur. In het geval van een empirische thesis 106
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
dient een (minimale) hoeveelheid data te worden verzameld, verwerkt en geïnterpreteerd. Kwantitatieve of kwalitatieve data-analyse kan daarbij horen, maar is niet noodzakelijk. Een theoretische thesis dient minimaal een poging tot nieuwe theorievorming te bevatten. In dit geval kan het formeel maken van een model daarbij behoren, maar ook hier is dat niet noodzakelijk. De commissie adviseert om deze of soortgelijke criteria op te nemen in de studiegids, zodat studenten weten wat er inhoudelijk van ze wordt verwacht bij het schrijven van de bachelorthesis. De commissie heeft uit de lijst van de 25 meest recent afgeronde theses een willekeurige selectie opgevraagd van twee theses en de daarbij behorende beoordelingsformulieren. Daarbij is rekening gehouden met de becijfering (zowel lage als hoge cijfers) en de begeleider (de opgevraagde theses hadden verschillende begeleiders). De commissieleden hebben de theses gelezen en beoordeeld op probleemstelling, verwerking van literatuur, methoden en verantwoording, conclusie en discussie, structuur en leesbaarheid en controleerbaarheid. De commissie is van mening dat de door de begeleiders gegeven cijfers van de bachelortheses Bedrijfseconomie over het algemeen verantwoord zijn. De eerste thesis die is beoordeeld kende een duidelijke maar rommelige probleemstelling, met veel deelvragen en maakt, voor een bachelorthesis, veel gebruik gemaakt van wetenschappelijke artikelen. Het onderzoek bestond uit een literatuurbespreking, waaraan middels een conceptueel model een goede structuur is gegeven. De conclusies waren voldoende. De tweede beoordeelde thesis kende een duidelijke probleemstelling. Er is ook voldoende relevante literatuur gebruikt. Het uitgevoerde onderzoek is voor een bachelorthesis goed te noemen. Ook de conclusies volgend de inhoud van het onderzoek. Tot slot was de thesis leesbaar en consistent opgebouwd. De commissie heeft geconstateerd dat niet bij alle opgevraagde en bestudeerde afstudeertheses een ingevuld beoordelingsformulier aanwezig was. Hiernaast is op een aantal beoordelingsformulieren wel een ´score´ aangegeven, maar zijn op het formulier geen achterliggende argumenten voor deze score genoteerd. Bacheloropleiding Bedrijfseconomie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport worden de universiteitsbrede streefcijfers gegeven. Het post-BSA rendement (dit betreft dus de studenten die de opleiding mochten voortzetten) moet na vier jaar studie 70% en na vijf jaar 90% zijn. Op dit moment rondt gemiddeld 59% van de studenten in de FEB de bacheloropleiding af na vier jaar en 74% na vijf jaar. Gemiddeld 31% van de studenten slaagt erin binnen de nominale studieduur van drie jaar het bachelordiploma te behalen. Voor de bacheloropleiding Bedrijfseconomie geldt dat gemiddeld 25% van de studenten een negatief BSA krijgt. Het post-BSA-rendement ziet er voor de opleiding als volgt uit (gemiddelde van vier cohorten): •
29% haalt het diploma na drie jaar;
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
107
• • •
58% haalt het diploma na vier jaar; 75% haalt het diploma na vijf jaar; 82% haalt het diploma na zes jaar.
Deze cijfers zijn vergelijkbaar met de gemiddelde cijfers voor de hele FEB. Op facultair niveau wordt in het zelfevaluatierapport een aantal redenen genoemd voor de studievertraging: •
• •
• • •
voor het behalen van het BSA is 36 EC (60% van het totaal aantal te behalen studiepunten) genoeg, hetgeen bij diverse studenten ‘strategisch studeergedrag’ in de hand werkt. De FEB is van mening dat dit criterium van 60% een onvoldoende krachtig signaal aan de studenten geeft en is een voorstander van verhoging van de BSA-grens. Het BSA is echter universiteitsbreed ingesteld en verhoging van de eisen betekent nieuwe discussies met de andere faculteiten. Enkele faculteiten vonden dat bij de invoering van het BSA de huidige grens al te hoog lag. een eenmaal opgelopen studieachterstand is moeilijk in te halen, want het betekent dat studenten in een bepaalde periode extra studie-inspanning moet leveren. geregeld blijkt dat studenten andere activiteiten naast hun studie hebben (bijbaan, hobby’s) die ervoor zorgen dat de studie niet alle aandacht krijgt die zij zou moeten krijgen. bestuursactiviteiten voor studieverenigingen. bewuste keuzen van studenten om langer dan drie jaar te studeren. persoonlijke, onvoorziene omstandigheden.
De faculteit en de opleiding benoemen geen initiatieven voor het verbeteren van het rendement. In de gesprekken die de commissie met studenten heeft gevoerd is naar voren gebracht dat studenten eerst al hun cursussen afgerond willen hebben voordat zij aan de thesis beginnen, ook al hebben zij nog andere activiteiten naast de studie. Oordeel De commissie oordeelt dat de rendementen laag zijn, maar geen uitzondering vormen op de rendementen van vergelijkbare opleidingen in Nederland. De commissie is van mening dat het al vroeg in het eerste jaar geven van een voorlopig studieadvies en het meer proactief begeleiden van studenten de uitval kan verlagen. De commissie merkt op dat de studiebegeleiding vooral op initiatief van de student plaatsvindt en dat een proactieve houding van de faculteit en opleiding ertoe kan leiden dat problemen vroegtijdig gesignaleerd worden en studievertraging wellicht voorkomen. Bacheloropleiding Bedrijfseconomie: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Resultaten Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Resultaten. Voor de bacheloropleiding Bedrijfseconomie is het oordeel voldoende.
108
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
Samenvatting van de oordelen van de commissie Bacheloropleiding Bedrijfseconomie Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen Voldoende 5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoet Voldoende Voldoende Voldoende Onvoldoende Voldoende Voldoende Onvoldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Eindoordeel van de commissie over de bacheloropleiding Bedrijfseconomie De commissie komt, op grond van haar oordelen over de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader, tot het volgende eindoordeel: De bacheloropleiding Bedrijfseconomie voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie.
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
109
110
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
7.
Rapport over de bacheloropleiding Econometrie en Operationele Research
Administratieve gegevens Bacheloropleiding Econometrie en Operationele Research Naam opleiding: Econometrie en Operationele Research CROHO-nummer: 56833 Niveau: bachelor Oriëntatie: wo Studielast: 180 EC Graad: Bachelor of Science Variant(en): voltijd Locatie(s): Tilburg Einddatum accreditatie: 13 februari 2011 Het bezoek van de visitatiecommissie Economie aan de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen van de Universiteit van Tilburg vond plaats op 12-14 en 20-21 oktober 2009. 7.0. Structuur en organisatie van de faculteit De Universiteit van Tilburg (UvT) is een gespecialiseerde universiteit op het gebied van mens- en maatschappijwetenschappen, waarvan de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen (FEB) een van de zes faculteiten is. De FEB is de oudste en grootste faculteit van de universiteit en bestaat sinds 1927. Van de bijna 12.000 UvT-studenten studeert iets minder dan de helft aan de FEB. Een kwart van alle fte-personeel is werkzaam bij de FEB. De faculteit heeft een Facultair Management Team, bestaande uit de decaan, drie vicedecanen (Onderwijs, Onderzoek en Internationalisering), de directeur en een studentadviseur. De FEB biedt acht bacheloropleidingen en negentien masteropleidingen aan en bestaat uit acht departementen waarbinnen het wetenschappelijk personeel (en het ondersteunend personeel van het departement) werkzaam is: • • • • • • • •
Accountancy Economics Econometrics and Operations Research Finance Fiscal Economics Information Management Marketing Organization and Strategy
Ieder departement heeft een Head of Department. Daarnaast is er een Faculteitsbureau dat onder meer verantwoordelijk is voor de ondersteunende diensten en hun personeel. Hierin zijn afdelingen als Onderwijsbureau, MT Stafbureau, Afdeling ICT, Afdeling HRM, Afdeling
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
111
International Programmes, Afdeling International Student Services en dergelijke ondergebracht. In 2008 beschikte de FEB over 291,1 fte aan wetenschappelijk personeel. Iedere opleiding heeft een opleidingsdirecteur, verantwoordelijk voor de samenstelling van het curriculum, kwaliteitsbewaking en –verbetering, toelating, informatievoorziening aan (aanstaande) studenten en communicatie met andere betrokkenen binnen de faculteit. De opleidingsdirecteur wordt hierbij ondersteund door een studieadviseur en een studentadviseur. In 2007 heeft er een Mid-Term Review of Education plaatsgevonden, onder leiding van professor Abraham van de KU Leuven. Mede naar aanleiding hiervan heeft de faculteit besloten een nieuw beleid ten aanzien van onderwijs en internationalisering te formuleren en de vernieuwing van een aantal curricula in gang te zetten. Bij de invoering van de bachelor-masterstructuur in 2002-2003 heeft de FEB gekozen voor acht brede bachelor- en negentien gespecialiseerde masteropleidingen (gebaseerd op de oude doctoraal opleidingen). Nieuwe opleidingen zijn de bacheloropleiding Business Studies en de masteropleiding Economics and Finance of Aging. 7.1.
Het beoordelingskader
7.1.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Beschrijving De bacheloropleiding Econometrie en Operationele Research (Econometrie & OR) heeft, volgens het zelfevaluatierapport, twee doelstellingen. Enerzijds dienen studenten in staat te zijn om wiskundige modellen te formuleren voor in hoofdzaak algemeen economische en bedrijfseconomische problemen. Anderzijds zijn zij in staat om bestaande wiskundige en/of statistische methoden te gebruiken voor de oplossing, schatting en toetsing van deze modellen. De doelstellingen laten zich vertalen in de navolgende eindkwalificaties, waarbij onderscheid gemaakt wordt in kennis, vaardigheden en attitude. Kennis De afgestudeerde heeft: • •
•
basiskennis van de economie, in het bijzonder van die gebieden die zich lenen voor een modelmatige benadering (K1); basiskennis van de wiskunde (met name de onderdelen analyse, algebra, kansrekening, statistiek en besliskunde) om economische modellen te kunnen ontwikkelen en analyseren (K2); basiskennis van de vakgebieden econometrie, wiskundige economie, kwantitatieve financiering, actuariaat en operations research en hun toepassingen (K3).
Vaardigheden De afgestudeerde heeft de vaardigheid om: 112
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
• • • •
• •
een strikt modelmatige werkwijze te volgen en toe te passen (V1); relevante computersoftware te gebruiken en zich nieuwe computersoftware eigen te maken (V2); werkstukken of artikelen te schrijven en te presenteren, zowel in het Nederlands als in het Engels (V3); de koppeling te leggen tussen praktische economische problemen en zijn of haar basiskennis op het gebied van de econometrie en de operationele research, en zo zijn of haar kennis toe te passen in de beroepspraktijk (V4); wetenschappelijke literatuur op het gebied van de econometrie en operationele research te lezen en op een basisniveau wetenschappelijk onderzoek te verrichten (V5); zowel eigen werk als dat van anderen kritisch te beoordelen, zowel op logische coherentie (met de attitude van een wiskundige), als op economische relevantie (vanuit de invalshoek der maatschappijwetenschappen) (V6).
Attitude De afgestudeerde heeft de attitude om: •
• • •
praktische dan wel wetenschappelijke problemen vanuit een academische kwantitatief gerichte benadering te bestuderen en op te lossen, waarbij hij of zij open staat voor de meningen van anderen (A1); nieuwe uitdagingen aan te gaan en anderen hierbij te kunnen enthousiasmeren (A2); een kritische houding aan te nemen, zowel ten aanzien van zijn eigen werk als dat van anderen (A3); te blijven leren (A4).
In het zelfevaluatierapport wordt in een matrixtabel aangegeven aan welke eindkwalificaties de verschillende cursussen bijdragen. Hiermee wordt de opbouw in het programma zichtbaar gemaakt (zie ook F5). Oordeel De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding voldoet aan het criterium dat geldt voor dit facet. De commissie heeft de eindkwalificaties bestudeerd en deze getoetst aan de hand van het domeinspecifiek referentiekader. Door te kijken naar vergelijkbare opleidingen in binnen- en buitenland worden de eindkwalificaties gerelateerd aan een nationaal en internationaal kader. De commissie constateert dat de eindkwalificaties van de bacheloropleiding Econometrie & OR aansluiten bij de eisen die door vakgenoten, nationaal en internationaal, worden gesteld. De commissie is van mening dat de cursusmatrix, zoals weergegeven in het zelfevaluatierapport, een overzichtelijk beeld geeft van de mate waarin de verschillende eindkwalificaties gedurende het programma (en in de verschillende cursussen) aan de orde komen. In de eindkwalificaties komt basiskennis van de economie, in het bijzonder van die gebieden die zich lenen voor een modelmatige benadering, aan bod. Er wordt aandacht besteed aan de vakgebieden econometrie, wiskundige economie, kwantitatieve financiering, actuariaat en operationele research. Daarnaast leren studenten vaardigheden om de theorie toe te passen in het onderzoek, onder andere door te beschikken over basiskennis van de wiskunde (met name de onderdelen analyse, algebra, kansrekening en statistiek) om economische modellen te QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
113
kunnen ontwikkelen en analyseren. Ook leren studenten de opgedane kennis toe te passen op praktijkproblemen. Bacheloropleiding Econometrie en Operationele Research: het oordeel van de commissie is voldoende.
F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport wordt voor het niveau van de eindkwalificaties aangesloten bij de in de Dublin-descriptoren beschreven kwalificaties van een bachelorprogramma. De zelfstudie legt daarbij de volgende verbanden tussen de Dublin-descriptoren en de eindkwalificaties: Dublin-descriptor
Bedoelde leeruitkomsten
Kennis en inzicht Toepassen kennis en inzicht Oordeelsvorming Communicatie Leervaardigheden
K1, K2, K3 V1, V3, V4 V1, V6, A1, A3 V3 V5, A2, A4
Oordeel De commissie heeft vastgesteld dat de beschrijving van de eindkwalificaties van het programma wat betreft het beoogde niveau een duidelijk verband heeft met de Dublindescriptoren, die mogen worden beschouwd als algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelorprogramma. In het zelfevaluatierapport wordt aangetoond op welke wijze de eindkwalificaties verwijzen naar alle Dublin-descriptoren. De commissie heeft deze relaties geverifieerd. De Dublindescriptor met betrekking tot kennis en inzicht is bijvoorbeeld terug te zien in eindkwalificatie K1, waar van een afgestudeerde wordt verwacht dat deze basiskennis heeft van de economie, in het bijzonder van die gebieden die zich lenen voor een modelmatige benadering. De Dublin-descriptor inzake het toepassen van kennis en inzicht komt bijvoorbeeld terug in eindkwalificatie V1: het volgen en toepassen van een strikt modelmatige werkwijze. De Dublin-descriptor met betrekking tot oordeelsvorming is onder andere terug te zien in eindkwalificatie V6: het kritisch beoordelen van eigen werk en dat van anderen, zowel op logische coherentie (met de attitude van een wiskundige), als op economische relevantie (vanuit de invalshoek der maatschappijwetenschappen). De Dublin-descriptor betreffende communicatie komt tot uiting in eindkwalificatie V3: het schrijven en presenteren van werkstukken of artikelen, zowel in het Nederlands als in het Engels. De Dublin-descriptor met betrekking tot leervaardigheden is bijvoorbeeld terug te zien in eindkwalificatie A1, waar van een afgestudeerde wordt verwacht dat deze een attitude heeft, gericht op het aangaan van nieuwe uitdagingen en het hierbij enthousiasmeren van anderen. De commissie stelt vast dat de eindkwalificaties van de opleiding aansluiten bij algemene en internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties die gelden voor afgestudeerden van een bacheloropleiding. Bacheloropleiding Econometrie en Operationele Research: het oordeel van de commissie is voldoende. 114
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport wordt aangegeven dat de eindtermen en de inrichting van de bacheloropleiding Econometrie & OR voor een groot gedeelte worden bepaald door de kwantitatieve vakgebieden waarin de UvT wetenschappelijke expertise heeft opgebouwd, te weten econometrie, wiskundige economie, kwantitatieve financiering, actuariaat en operationele research (K3). In combinatie met de overige eindkwalificaties op het gebied van kennis (K1 en K2) wordt gegarandeerd dat een student voldoende bagage heeft om kwantitatieve economische problemen, die niet al te geavanceerde specialistische methoden vereisen, zelfstandig op een wetenschappelijke manier aan te kunnen pakken. De eindkwalificaties met betrekking tot vaardigheden (V1-V6) zorgen ervoor dat een student de hierboven genoemde problemen weet om te zetten in een geschikt model en dit model op een logische manier weet te analyseren en op te lossen. De eindkwalificaties met betrekking tot attitudes (A1-A4) dragen bij tot de algemene vorming van een wetenschapper. Het wetenschappelijke niveau van de eindkwalificaties wat betreft kennis, inzicht en vaardigheden is daarmee op een dusdanige manier vormgegeven, dat deze in ruime mate voldoen aan de eisen vanuit de (economische) wetenschappelijke discipline en de beroepspraktijk. Vrijwel alle cursussen in het bachelorprogramma, ook de voorbereidende wiskunde- en statistiekcursussen, worden verzorgd door docenten die wetenschappelijk actief zijn. Deze docenten introduceren de studenten tijdens hun colleges niet alleen in de kennis van het vakgebied, maar ook in de bijbehorende vaardigheden. Bovendien proberen zij een wetenschappelijke attitude bij deze studenten te ontwikkelen en laten zij studenten kennismaken met het verrichten van wetenschappelijk onderzoek. Er wordt hierbij van studenten verwacht dat zij de koppeling kunnen leggen tussen praktische economische problemen en basiskennis op het gebied van de econometrie en de operationele research, en dat zij zodoende hun kennis kunnen toepassen in de beroepspraktijk (V4). Studenten ontwikkelen daarmee het vermogen om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten. De opleiding wordt afgesloten met de bachelorthesis naar aanleiding van een zelfstandig uitgevoerd wetenschappelijk onderzoek over een onderwerp uit één van de genoemde vakgebieden (zie F20). Studenten met een voltooide bacheloropleiding Econometrie & OR hebben zonder aanvullende voorwaarden toegang tot één van de volgende kwantitatieve master-opleidingen in Tilburg: Quantitative Finance and Actuarial Sciences (QF/AS), Operational Research and Management Science (OR/MS) of Mathematical Economics and Econometric Methods (ME/EM), waar zij zich kunnen specialiseren in één of meerdere van de genoemde vakgebieden en verder getraind worden in het doen van zelfstandig wetenschappelijk onderzoek.
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
115
Oordeel De commissie heeft de eindkwalificaties van de opleiding bestudeerd vanuit het perspectief van oriëntatie en heeft vastgesteld dat de eindkwalificaties in voldoende mate aansluiten bij de eisen van de wetenschappelijke discipline en de relevante beroepspraktijk. De commissie waardeert de grote waarde die wordt gehecht aan wetenschappelijk onderzoek en de inzet van gerenommeerde onderzoekers binnen het onderwijs. Ook waardeert zij het gebruik van recente en relevante wetenschappelijke artikelen, die bij enkele vakken als lesstof worden ingezet. Studenten leren op deze manier om op een academische wijze naar hun vakgebied te kijken. De commissie heeft vastgesteld dat de bacheloropleiding Econometrie & OR kwalificaties geeft voor toegang tot ten minste drie masteropleidingen. Ook bestaat de mogelijkheid om na de afronding van de bacheloropleiding de arbeidsmarkt te betreden, al constateert de commissie dat hier in de praktijk weinig gebruik van wordt gemaakt. De commissie heeft geconstateerd dat de eindkwalificaties van de opleiding Econometrie & OR voldoen aan de criteria die gelden voor een bacheloropleiding binnen het wetenschappelijke domein. Bacheloropleiding Econometrie en Operationele Research: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Doelstellingen opleiding Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Doelstellingen opleiding. Voor de bacheloropleiding Econometrie en Operationele Research is het oordeel voldoende.
7.1.2. Programma Beschrijving van het programma Het eerste jaar van alle bacheloropleidingen is verdeeld in vier blokken, bestaande uit een onderwijsperiode van zeven weken en een tentamenperiode. Na blok 1 is er één tentamenweek. Na blok 2 en 3 zijn er twee tentamenweken. De eerste week bevat de hertentamens van het vorige blok, de tweede week de reguliere tentamens. Na blok 4 vinden meteen de tentamens van blok 4 plaats, vervolgens is er een week met hertentamens van blok 3 en na twee weken staan de hertentamens van blok 4 geprogrammeerd. Het tweede en derde jaar van de bacheloropleidingen is in semesters verdeeld. Na het eerste semester volgt een tentamenperiode van enkele weken waarin de tentamens worden afgenomen. Na het tweede semester volgt een periode waarin eerst de tentamens van dit semester staan geprogrammeerd, vervolgens de hertentamens van semester 1 en tenslotte de hertentamens van semester 2. Tabel 7.1 presenteert de cursussen uit het curriculum van de bacheloropleiding Econometrie & OR van het academisch jaar 2008-2009. Voor iedere cursus wordt het aantal studiepunten vermeld, de periode van het jaar waarin de cursus is geroosterd en het aantal contacturen. Ook wordt vermeld of de cursus verplicht is of een keuzecursus.
116
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
Het tweede jaar kent 30 EC aan methodevakken, 18 EC aan objectvakken (drie vakken die een oriëntatie bieden op elk van de kwantitatieve masteropleidingen die aansluiten op de bacheloropleiding Econometrie & Operationele Research), een filosofievak van 6 EC en het vak Zelfstandig Modelleren (6 EC). Bij dit laatste vak hebben studenten (in teams van drie personen) een eerste kennismaking met het doen van zelfstandig onderzoek. In het derde jaar dient de student tenminste 30 EC aan objectvakken te kiezen (uit een lijst van tien vakken), en daarbij zorg te dragen dat alle relevante disciplines gedekt zijn. Daarnaast is er ruimte voor 12 EC aan keuzevakken en een verplicht filosofievak van 6 EC. De afronding van het derde jaar bestaat uit het schrijven van de bachelorthesis (12 EC). Jaar 1 Cursus Analyse 1 ICT voor EOR Macro-economie voor EOR Analyse 2 Bedrijfseconomische Modellen Lineaire Algebra Analyse 3 Inleiding Kansrekening Micro-economie voor EOR Accounting voor EOR Kansrekening en Statistiek Oriëntatie Econometrie Jaar 2 Cursus Oriëntatie OR/MS Oriëntatie QF/AS Programmeren voor EOR Schatten en Toetsen Toegepaste Lineaire Algebra Differentiaal- en Integraaltheorie Filosofie van de Economie Oriëntatie ME/EM Regressieanalyse Zelfstandig Modelleren Jaar 3 Cursus Sociale Filosofie en Wetenschapsfilosofie Bachelorthesis Combinatorial Optimization (keuze) Econometric Methods (keuze) Game Theory (keuze) Inventory Management (keuze) Quantitative Finance (keuze) Risk Theory (keuze) Asset Liability Management (keuze) Auctions and Public Sector Economics (keuze)
EC 6 3 6 3 6 6 6 3 6 3 6 6
Periode Blok 1 Blok 1 Blok 1 Blok 2 Blok 2 Blok 2 Blok 3 Blok 3 Blok 3 Blok 4 Blok 4 Blok 4
Contacturen 42 21 28 28 42 49 35 28 42 21 46 40
EC 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6
Periode Semester 1 Semester 1 Semester 1 Semester 1 Semester 1 Semester 2 Semester 2 Semester 2 Semester 2 Semester 2
Contacturen 48 46 26 49 42 42 22 48 62 14
EC 6 12 6 6 6 6 6 6 6 6
Periode Semester 1 Semester 2 Semester 1 Semester 1 Semester 1 Semester 1 Semester 1 Semester 1 Semester 2 Semester 2
Contacturen 28 Variabel 56 42 42 51 36 42 36 36
Life Insurance (keuze) 6 Semester 2 Production Management (keuze) 6 Semester 2 Quantitative Supply Chain Management (keuze) 6 Semester 2 Tabel 7.1: programma van de bacheloropleiding Econometrie & Operationele Research
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
40 42 42
117
F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport wordt aangeven dat het onderwijs van de opleiding wordt verzorgd door docenten die betrokken zijn bij actueel en relevant wetenschappelijk onderzoek in het cursusgebied (zie Facet 12). In alle drie de studiejaren krijgen de studenten les van zowel aio’s, docenten, universitair docenten en hoogleraren, waarbij aio’s verhoudingsgewijs frequenter ingezet worden in het eerste jaar. De faculteit geeft in het zelfevaluatierapport aan dat als uitgangspunt alle medewerkers gepromoveerd zijn (of bezig zijn met een promotietraject) en zowel een onderzoek- als onderwijstaak hebben. De vaste medewerkers besteden gemiddeld 60% van de tijd aan onderwijs en 40% aan onderzoek. Uit het zelfevaluatierapport blijkt dat er bij objectvakken sprake is van docenten die specialist zijn in het vakgebied waartoe de cursus behoort. De opleiding geeft studenten hierdoor de mogelijkheid om kennis te ontwikkelen in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijke onderzoek binnen relevante disciplines. Tijdens methodevakken, gericht op wiskunde en statistiek, wordt studenten niet alleen wiskundige en statistische kennis bijgebracht, maar dienen zij de manier waarop wiskundige stellingen werken goed te begrijpen. Zo zijn studenten beter in staat om zelfstandig wiskundige en statistische methoden te ontwikkelen voor de oplossing van kwantitatieve economische problemen. Tijdens de visitatie gaven de studenten te kennen dat zij de opgedane wiskunde kennis tevens direct kunnen toepassen op praktische problemen. Daarnaast wordt in het zelfevaluatierapport beschreven op welke wijze actuele wetenschappelijke theorieën binnen het programma aan bod komen. In het zelfevaluatierapport wordt aangegeven dat studenten bij de objectvakken een diepgaand inzicht krijgen in de moderne kwantitatieve modellen in het vakgebied waartoe de cursus behoort en dat ze leren hoe deze modellen toegepast kunnen worden op wetenschappelijke problemen. Zo worden bijvoorbeeld bij het vak Quantitative Finance moderne financiële theorieën gepresenteerd, waarmee regelmatigheden in de op het oog onvoorspelbare en chaotische financiële markten opgespoord kunnen worden. De aansluiting bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) wordt gewaarborgd door het inzetten van recent verschenen boeken bij veel objectvakken en het hanteren van zelfgeschreven cursusmateriaal bij een aantal vakken. Naast aansluiting bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) waarborgt het programma de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. In het zelfevaluatierapport wordt aangegeven dat het doen van zelfstandig wetenschappelijk onderzoek voor het eerst aan bod komt bij de tweedejaarscursus Zelfstandig Modelleren. Studenten dienen een praktijkcase, die betrekking heeft op één van de eerder genoemde vakgebieden, om te zetten in een wiskundig model. Vervolgens dienen zij een oplossing te geven van dit wiskundige model en deze oplossing terug te vertalen in praktische bewoordingen. Van het gehele proces moet een schriftelijk verslag gemaakt worden en de studenten dienen hun bevindingen in een aantal presentaties weer te geven. Bovendien dienen zij de bevindingen van andere teams kritisch te beoordelen in een rollenspel. Elk team staat 118
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
onder begeleiding van één docent. Daarnaast dienen studenten bij een aantal vakken zelfstandig een opdracht te maken of een paper te schrijven. Bij de derdejaarsvakken gebeurt dat in ieder geval bij een vijftal objectvakken, die het hele scala aan behandelde vakgebieden dekken. Het sluitstuk van de training in wetenschappelijke vaardigheden vindt plaats bij de bachelorthesis. Oordeel De commissie komt tot het oordeel dat de opleiding voldoet aan de eisen die gesteld worden aan een wetenschappelijke opleiding. De commissie concludeert dat de interactie tussen onderwijs en onderzoek in voldoende mate vorm krijgt, waarbij tevens verbanden worden gelegd met de actuele praktijk van de relevante beroepen. Ervaren onderzoekers worden vanaf de eerste jaren van de bacheloropleiding ingezet om college te geven. De commissie constateert en waardeert dat door de verplichting van zowel onderwijs als onderzoek voor het wetenschappelijk personeel, ontwikkelingen in het onderzoek hun weg naar het onderwijs vinden. Er wordt daardoor dus ook lesgegeven aan de hand van recent gepubliceerde artikelen. Het valt de commissie wel op dat deze artikelen niet op een hoofdthema gericht zijn en onderling niet samenhangen. De commissie is van mening dat de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek in voldoende mate aan de orde komt. Met name de cursus Zelfstandig Modelleren, die in het tweede jaar van de bacheloropleiding aan bod komt, wordt door de commissie als nuttig beschouwd bij de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. De commissie zou wel graag zien dat studenten eerder starten met het zelf uitvoeren van onderzoek. Bacheloropleiding Econometrie en Operationele Research: het oordeel van de commissie is voldoende.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport wordt een overzicht gegeven van de cursussen die in het programma van de bacheloropleiding Econometrie & OR zijn opgenomen (zie tabel 1). Zoals uit de tabel blijkt, zijn alle cursussen in het eerste en tweede jaar verplicht en vindt in het derde jaar specialisatie plaats. In het zelfevaluatierapport wordt tevens, in een matrixtabel, aangegeven aan welke eindkwalificaties de verschillende cursussen bijdragen. Eindkwalificatie K1, basiskennis van de economie, in het bijzonder van die gebieden die zich lenen voor een modelmatige benadering, komt in het eerste en tweede jaar terug, met name bij oriëntatievakken en vakken gericht op macro-economie, micro-economie en accounting. Ook eindkwalificatie K2, gericht op de basiskennis van de wiskunde, komt in het eerste en het tweede jaar aan bod, maar dan voornamelijk binnen vakken gericht op statistiek, analyse en kansrekening. Eindkwalificatie K3 komt terug in het tweede en het derde jaar van de bacheloropleiding en heeft betrekking op het opdoen van basiskennis van de vakgebieden econometrie, wiskundige economie, kwantitatieve financiering, actuariaat en operations research. In het tweede jaar komt deze eindkwalificatie terug binnen de oriëntatievakken. In het derde jaar komt deze
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
119
eindkwalificatie, behalve binnen het vak Sociale Filosofie en Wetenschapsfilosofie, binnen elk vak terug. Eindkwalificatie V3, werkstukken of artikelen schrijven en presenteren, komt in het eerste en tweede jaar aan bod binnen de vakken Macro-economie voor EOR, Accounting voor EOR, Oriëntatie Economie en Zelfstandig Modelleren. Dit laatste vak is tevens het enige vak waarbinnen eindkwalificatie V5, wetenschappelijke literatuur lezen en onderzoek verrichten op een basisniveau, naar voren komt. Eindkwalificaties V1, V2, en V4, gericht op het volgen van een strikt modelmatige werkwijze, het gebruiken van computersoftware en het maken van een koppeling tussen praktische economische problemen en basiskennis, komen in alle jaren aan de orde. Met name in het derde jaar komen deze eindkwalificaties, behalve binnen het vak Sociale Filosofie en Wetenschapsfilosofie, binnen elk vak terug. Binnen het vak Sociale Filosofie en Wetenschapsfilosofie komt eindkwalificatie V6, gericht op het kritisch beoordelen van eigen en andermans werk, aan bod. Deze eindkwalificatie komt tevens in het tweede jaar aan bod, bij de vakken Filosofie van de Economie en Zelfstandig Modelleren. In dit laatste vak komen overigens bijna alle eindkwalificaties op het gebied van vaardigheden en attitudes aan bod. Daarnaast komt vooral attitude A4, ‘blijven leren’ in bijna alle vakken van het derde jaar aan bod. Oordeel De commissie is van oordeel dat het bachelorprogramma doordacht en duidelijk is geconcipieerd. Zoals zij al bij haar oordeel van F1 heeft opgemerkt, geeft de beschrijving van de eindkwalificaties op cursusniveau een overzichtelijke weergave van de eigenschappen en kennis waarover studenten bij het afronden van de bacheloropleiding dienen te beschikken. De commissie is van mening dat de cursusmatrix, zoals weergegeven in het zelfevaluatierapport, een overzichtelijk beeld geeft van de mate waarin de verschillende eindkwalificaties gedurende het programma aan de orde komen. De cursussen zijn daarbij evenwichtig verdeeld over het curriculum. De matrix laat een opbouw in het programma zien, waarbij vooral in het derde jaar veel aandacht is voor de eindkwalificaties gericht op vaardigheden, kennis en begrip van de meer specialistische disciplines. Ook de eindkwalificaties op het gebied van attitude komen vooral in het derde jaar aan de orde. De commissie is van mening dat deze structuur goed past bij een logische inrichting van het programma. De commissie is daarnaast positief over de plaatsing het vak Zelfstandig Modelleren in het curriculum. Echter de commissie is van mening dat de studenten zowel eerder als meer in aanraking zouden moeten komen met het zelf uitvoeren van onderzoek op basisniveau en het schriftelijk en mondeling rapporteren hierover. Verder zou in het programma meer aandacht besteed kunnen worden aan de vaardigheid in het programmeren in een programmeertaal en in het gebruik van wiskundige/statistische software. De commissie heeft met voldoening kennisgenomen van het voornemen van de opleiding om meer aandacht te besteden aan informatica aspecten in de op stapel staande herziening van het programma. Bacheloropleiding Econometrie en Operationele Research: het oordeel van de commissie is voldoende.
120
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport wordt vermeld dat de samenhang gewaarborgd wordt door het ontwerp van het programma, ten eerste door een verplicht programma in de eerste twee jaren en ten tweede door het keuzeprogramma in het derde jaar. De opleiding heeft nadrukkelijk gekozen voor een piramidemodel, waarbij studenten vanuit een brede en generalistische basis opgeleid worden tot specialisten. Bij het beschrijven van de samenhang binnen het programma wordt in het zelfevaluatierapport onderscheid gemaakt tussen methodevakken en objectvakken. Methodevakken dienen de objectvakken zo veel mogelijk vooraf te gaan en hebben tot doel om studenten op een voldoende wiskunde- en statistiekniveau te brengen om de kwantitatieve modellen in de objectvakken goed te doorgronden en om ze de nodige programmeervaardigheden bij te brengen. Binnen de methodevakken zijn er vier trajecten te onderscheiden: Analyse (Analyse 1, 2, 3 en Differentiaal- en Integraaltheorie), Algebra (Lineaire Algebra en Toegepaste Lineaire Algebra), Kansrekening en Statistiek (Inleiding Kansrekening, Kansrekening en Statistiek, Schatten en Toetsen en Regressie-Analyse) en IT (ICT voor EOR en Programmeren voor EOR). Elk van deze trajecten start in het eerste jaar met een inleidende, oriënterende cursus, waarna verdieping wordt gerealiseerd in het tweede jaar van de bacheloropleiding. De opbouw van de objectvakken is als volgt: in het eerste jaar geven de cursussen Bedrijfseconomische Modellen en Oriëntatie Econometrie een eerste oriëntatie in de vakgebieden operationele research, econometrie en financiering. Vanaf het tweede jaar zijn de objectvakken duidelijk onderverdeeld in vier trajecten: Econometrie (Oriëntatie MEEM (halve cursus) en Econometric Methods), Wiskundige Economie (Oriëntatie MEEM (halve cursus), Game Theory en Auctions and Public Sector Economics), Kwantitatieve Financiering en Actuariaat (Oriëntatie QFAS, Quantitative Finance, Risk Theory, Asset Liability Management en Life Insurance) en Operationele Research (Oriëntatie ORMS, Combinatorial Optimization, Inventory Management, Production Management en Quantitative Supply Chain Management). Elk van deze trajecten start met een inleidende, oriënterende cursus, waarna verdieping wordt gerealiseerd bij de derdejaars vervolgcursussen. De vakgebieden kwantitatieve financiering en actuariaat komen bij de genoemde vakken op een geïntegreerde manier aan bod. Naast deze methoden- en objectvakken worden er in het eerste jaar nog drie (algemeen en bedrijfs)economische basisvakken gedoceerd: Macro-economie voor EOR, Micro-economie voor EOR en Accounting voor EOR. Daarnaast zijn er twee filosofievakken. De (onderzoeks)vaardigheden krijgen gestalte via de vakoverstijgende cursus Zelfstandig Modelleren en de bachelorthesis. Binnen de bacheloropleiding Econometrie & OR is weinig ruimte voor echte keuzevakken. Eén vak kan volledig vrij ingevuld worden en één vak kan ingevuld worden met een algemeen of bedrijfseconomisch vak van een andere bacheloropleiding aan de FEB. Wel heeft de student vrijheid in het kiezen van zijn derdejaars objectvakken: de student dient er (minstens) vijf uit een lijst van tien vakken te kiezen en er bij deze keuze voor te zorgen dat alle vakgebieden gedekt zijn. Dit wordt gewaarborgd door ieder van de derdejaars objectvakken één van de labels MEEM (wiskundige economie en Econometrie), ORMS (operations
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
121
research) of QFAS (kwantitatieve financiering en actuariaat) toe te kennen en te eisen dat studenten ervoor zorgen dat alle labels minstens één keer gekozen worden. Tijdens de gesprekken gaven studenten aan dat zij duidelijk een ‘rode lijn’ zien in de bacheloropleiding. Zij ervaren het curriculum als samenhangend en stellen dat vakken op elkaar aansluiten. Zij constateren wel dat de lijn in het curriculum vooral achteraf is terug te zien. Hoe verder de student gevorderd is binnen de opleiding, hoe meer deze de verbanden tussen de verschillende vakken gaat zien. Docenten geven aan dat zij duidelijk de combinatie van methode en toepassing door het hele curriculum heen zien. Ook weten zij wanneer kennis die zij overbrengen binnen een vak nog meer aan bod zal komen binnen het curriculum. Oordeel De commissie heeft de interne samenhang van het programma van de bacheloropleiding Econometrie & OR bestudeerd. De commissie heeft geconstateerd dat het programma is onderverdeeld in acht clusters van samenhangende onderdelen en dat deze clusters op een doordachte wijze zijn samengesteld en over het programma zijn verdeeld. De commissie is van mening dat er nog mogelijkheden zijn van verdere versterking van de samenhang tussen de clusters. Het programma vertoont een goede balans van verplichte en keuzeonderdelen. De commissie kan zich bovendien vinden in de uitwerking die de opleiding geeft aan de opbouw van het programma. De commissie is van mening dat de opleiding het piramidemodel consequent heeft uitgewerkt in het programma. De cursussen van de verschillende fasen van de opleiding bouwen logisch op elkaar voort, van cursussen met een meer inleidend en oriënterend karakter in de eerste twee jaar naar verdiepende en meer specialistische cursussen in het derde jaar. De commissie spreekt haar waardering uit voor de cursus Zelfstandig Modelleren waarbij meerdere eindkwalificaties op het gebied van kennis, vaardigheden en attitude geïntegreerd worden. De commissie stelt vast dat de academische vaardigheden voldoende aan bod komen in het curriculum. Bij Facet 5 is reeds aangegeven dat de commissie positief is over het feit dat studenten het vak Zelfstandig Modelleren volgen. Wel zou de commissie graag zien dat een kennismaking van de student met het zelf uitvoeren van onderzoek op basisniveau en het rapporteren hierover vroeger in het curriculum ter sprake komt en niet pas in de laatste fase van het tweede jaar. De commissie is positief over het feit dat er elke periode een combinatie van methode en toepassing terug komt en dat deze in het derde jaar worden geïntegreerd in specialisaties. De constatering van de commissie is dat de samenhang van de opleiding zeker voldoende is. Wel merkt de commissie op dat de samenhang tussen de clusters in de opleiding niet altijd duidelijk is. Ook constateert de commissie dat er tussen docenten onderling weinig uitwisseling lijkt plaats te vinden over samenhang en aanverwante zaken. Echter het ziet er naar uit dat het geherstructureerde programma een verbetering impliceert. Dit geldt niet alleen voor de samenhang maar ook voor de balans tussen economische en wiskundige vakken. Bacheloropleiding Econometrie en Operationele Research: het oordeel van de commissie is voldoende.
122
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport meldt de opleiding dat de studielast evenwichtig verdeeld is over de drie jaren van de opleiding. Het eerste jaar van de bacheloropleiding Econometrie & OR bestaat uit vier blokken van 15 EC. In het tweede en derde jaar is er sprake van een semestersysteem. Elk jaar bestaat uit twee semesters van elk 30 EC. Het derde, vierde en vijfde semester bestaan ieder uit vijf vakken, het zesde en laatste semester bestaat uit een bachelorthesis en drie cursussen. Er zitten daarmee geen ’piekmomenten’ in de opleiding. In het zelfevaluatierapport wordt aangegeven dat de bacheloropleiding Econometrie & OR over het algemeen gezien wordt als een vrij pittige opleiding. Toch is het, volgens de opleiding, voor studenten met de juiste (wiskunde)achtergrond en met de juiste studiehouding (lees: studenten met de bereidheid om tijd in de studie te steken) een goed studeerbare opleiding. Via een voorlopig Bindend Studie Advies (BSA) na de eerste studieperiode in het eerste jaar, wordt de studenten door de FEB medegedeeld of zij het juiste studietempo hanteren. Om een positief BSA te krijgen wordt van studenten verwacht dat zij minstens 60% van de studiepunten uit het eerste jaar in één jaar behaald hebben. In het zelfevaluatierapport wordt weergegeven dat uit de cohort 2004, 28 (van de 44) studenten een positief BSA hebben ontvangen. Van deze studenten hebben er 24 na vier jaar hun bacheloropleiding afgerond of nagenoeg afgerond. Uit de gegevens omtrent de cohort 2005 blijkt dat in dit jaar 29 (van de 40) studenten een positief BSA hebben ontvangen. Van deze studenten zijn er 17 per september 2008 met een master-opleiding begonnen. Voor elk van de trajecten voor de objectvakken is het van belang dat de student voldoende voorkennis van methodevakken heeft. De intensieve onderwijsbenadering in het eerste jaar van het programma, waarbij veel vakken gedoceerd worden via hoor-, instructie- en werkcolleges, dient er voor te zorgen dat studenten vanaf het begin ‘bijblijven’. Ook het organiseren van tussentoetsen en het houden van gesprekken met eerstejaars studenten spelen hierbij een rol. Zodoende wordt zo veel mogelijk voorkomen dat een student een vak aan het begin van een dergelijk traject mist en aldus geconfronteerd wordt met het feit dat het erg lastig is om vervolgvakken binnen hetzelfde traject te volgen. In het zelfevaluatierapport geeft de opleiding aan dat er in het verleden een aantal belemmeringen was die mogelijk konden leiden tot studievertraging. Een deel van de problemen wordt veroorzaakt door de moeite die studenten hebben met het abstracte niveau van de wiskunde- en statistiekvakken in het eerste jaar van het programma. Dit is mede het gevolg van de voortdurende veranderingen in het wiskunde-onderwijs op het VWO met minder aandacht voor abstractie en algebraïsche vaardigheden waardoor er problemen ontstaan met de aansluiting in het eerste jaar. Inmiddels is dit probleem nu wel een zeer belangrijk aandachtspunt van de opleiding geworden. In het academische jaar 2007-2008 is in het eerste jaar het vak Methodische Vaardigheden als 0 EC-vak geïntroduceerd om de aansluitingsproblematiek wiskunde vwo-wo te ondervangen. Met ingang van het academische jaar 2009-2010 is dit een reguliere 3 EC-cursus geworden, hetgeen mogelijk is geworden door een herinrichting van het Analyse-traject. Het tweede probleem heeft betrekking op het vak Schatten en Toetsen. Dit vak vormt het sluitstuk van de drie vakken Inleiding Kansrekening, Kansrekening en Statistiek en Schatten en Toetsen, en wordt door de studenten als zeer lastig ervaren. In het verleden zijn diverse QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
123
pogingen ondernomen om de rendementen bij dit vak te verhogen (extra contacturen, meer instructie, meer docenten), zonder dat dit tot een significante verbetering heeft geleid. Met ingang van het academisch jaar 2008-2009 is het traject Inleiding Kansrekening, Kansrekening en Statistiek en Schatten en Toetsen opnieuw ingericht. De overlap tussen de vakken Inleiding Kansrekening en Kansrekening en Statistiek is verwijderd, zodat er bij Kansrekening en Statistiek ruimte is om reeds enkele onderwerpen uit Schatten en Toetsen te behandelen. Bij Schatten en Toetsen komt er zo meer tijd om de lastige concepten te behandelen. In de gesprekken met de studenten is naar voren gebracht dat studenten gemiddeld 35 tot 40 uur per week aan de opleiding besteden. Oordeel De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding voldoet aan het criterium dat in dit facet wordt gesteld over studeerbaarheid. De commissie heeft vastgesteld dat de studenten een positief oordeel geven over de studeerbaarheid van de bacheloropleiding en dat het programma geen echte struikelvakken kent. Uit zowel de gesprekken met studenten als de resultaten van cursus- en tentamenevaluaties blijkt dat de gemiddelde student geen te hoge studielast ervaart. Bacheloropleiding Econometrie en Operationele Research: het oordeel van de commissie is voldoende.
F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport wordt aangegeven dat de Universiteit van Tilburg voor de verschillende fasen in het studiekeuzeproces van aanstaande studenten (oriënteren, verkennen, verdiepen en knoop doorhakken) diverse voorlichtingsactiviteiten en –middelen ontwikkeld heeft. Dit betreft onder andere: oriëntatiedagen voor 4 vwo leerlingen op de universiteit, bachelormagazine, eerste pagina’s van de website voor bachelorkiezers, twee maal per jaar een bachelorvoorlichtingsdag, bachelorbrochure, speciale magazines voor enkele bacheloropleidingen (bijvoorbeeld Econometrie en Operationele Research en Fiscale Economie). Ook zijn er proefstudeerdagen en kunnen aanstaande studenten terecht bij de onderwijsbalie en de studieadviseurs van de faculteit om specifieke informatie op te vragen. Een aantal opleidingen geeft daarnaast ook gastlessen op vwo scholen. Daarnaast is de Universiteit van Tilburg gericht op het werven van buitenlandse studenten/internationale studenten. Internationalisering is een van de hoofdthema’s van het strategisch beleid dat de universiteit voor de komende drie jaar heeft geformuleerd. De internationalisering is gericht op het voortzetten en intensiveren van het in de afgelopen jaren ingezette internationaliseringsbeleid. Kernpunten van dit beleid zijn het versterken van de internationale oriëntatie van de opleidingsprogramma’s, de rekrutering van werknemers op de internationale arbeidsmarkt, de bevordering van internationale studentenuitwisseling, samenwerking met gerenommeerde buitenlandse instellingen en intensivering van de werving van buitenlandse studenten. Voor de werving van internationale studenten maakt de universiteit gebruik van diverse middelen: brochures, website, profiles in beursgidsen in het buitenland, advertenties in internationale bladen, internationale beurzen, mailings aan counselors van internationale scholen, etcetera. Over het algemeen voldoet de instroom van 124
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
buitenlandse studenten nog niet aan de wensen van de FEB. Mede daarom wordt voor het academisch jaar 2009-2010 voor de internationale opleidingen een numerus fixus met decentrale selectie ingevoerd. In het zelfevaluatierapport geeft de opleiding aan dat het aantal studenten in de opleiding Econometrie & OR in 2008-2009 meer dan verdubbeld is ten opzichte van de instroom in 2006-2007: van 48 naar 101 studenten. Studenten worden tot de bacheloropleiding Econometrie & OR toegelaten met een: •
•
• • •
vwo-diploma tot en met 2009 met het profiel: - Economie en Maatschappij, aangevuld met Wiskunde B1; - Cultuur en Maatschappij, aangevuld met Wiskunde B1; - Natuur en Techniek; - Natuur en Gezondheid; vwo-diploma na 2009 met het profiel: - Economie en Maatschappij, aangevuld met Wiskunde B; - Cultuur en Maatschappij, aangevuld met Wiskunde B; - Natuur en Techniek; - Natuur en Gezondheid; vwo-diploma uit 1999 of eerder met Wiskunde B; propedeusediploma van een hbo-instelling behaald in 1986 of later met dezelfde pakketeisen vwo; toelatingsexamen (colloquium doctum).
Buitenlandse studenten moeten beschikken over een diploma dat vergelijkbaar is met het vwo-diploma in Nederland. Hen kan voorts worden gevraagd een bewijs te leveren van een voldoende niveau van beheersing van de Engelse taal. De minimumscore voor een TOEFLtest dient 550 te zijn (papieren versie), 213 (computerversie) of 80 (internetversie). Voor een IELTS-test moet de score 6.0 zijn (minimaal 5.5 voor de onderdelen). Studenten die hun vooropleiding in het Engels hebben gedaan of studenten die in Nederland het vwo hebben gevolgd hoeven geen bewijs van Engelse taalvaardigheid voor te leggen. Er bestaat geen voorwaarde omtrent het eindcijfer dat voor Wiskunde B1 dient te worden gehaald. Studenten met een onvoldoende voor Wiskunde B1 hebben vrijwel onoverkomelijke aansluitingsproblemen (gemiddeld één student per jaar met een 5 voor Wiskunde B1 kiest toch voor Econometrie & OR in Tilburg). In het zelfevaluatierapport geeft de opleiding aan dat studenten met een 6 voor Wiskunde B1 een risicogroep vormen, maar niet kansloos zijn, zeker niet als zij dit weten te compenseren met een sterke motivatie. Voor studenten met een 7 of hoger voor Wiskunde B1 is de studie bij een passende inzet goed te doen. Oordeel De commissie heeft vastgesteld dat de faculteit zich voldoende inzet bij het werven van zowel locale als buitenlandse studenten. Dit is mede te zien aan de verdubbeling van het aantal studenten dat zich inschrijft voor de opleiding. Met betrekking tot de bacheloropleiding Econometrie & OR blijkt dat instromende studenten met een vwo-diploma toegang hebben tot de opleiding. De commissie is van mening dat het terecht is dat het diploma van vwoleerlingen met het profiel Cultuur en Maatschappij of uit 1999 of eerder aangevuld moeten worden met de cursus Wiskunde. Zij is van mening dat, ook aan andere universiteiten, onvoldoende basiskennis van wiskunde snel kan leiden tot uitval. QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
125
Bacheloropleiding Econometrie en Operationele Research: het oordeel van de commissie is voldoende.
F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Beschrijving Het programma van de bacheloropleiding Econometrie en Operationele Research omvat 180 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Oordeel De bacheloropleiding Econometrie en Operationele Research voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum.
F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Beschrijving De opleiding heeft geen expliciet didactisch concept geformuleerd. Wel zijn, blijkens het zelfevaluatierapport, voor alle vakgebieden doelstellingen ontwikkeld die in de opleiding vertaald zijn in een duidelijke ‘leerlijn’. Deze leerlijnen zijn herkenbaar in het bachelorprogramma met inleidende en oriënterende cursussen in het eerste en/of tweede jaar van de opleiding en vervolgcursussen in het derde jaar. De doelstellingen en eindtermen van de bacheloropleiding Econometrie & OR impliceren dat de studenten die opgeleid worden niet alleen in staat te zijn om wiskundige modellen te formuleren voor in hoofdzaak algemeen economische en bedrijfseconomische problemen, maar ook in staat zijn om deze modellen te analyseren via bestaande (of via nog te ontwikkelen) wiskundige en/of statistische methoden. Om goed getraind te worden in de beheersing van kwantitatieve vaardigheden is het van groot belang dat studenten veel zelfwerkzaamheid vertonen (“Wiskunde leren is voornamelijk een kwestie van veel doen.”) Dit heeft gevolgen voor de gekozen werkvormen in het programma. Er zijn drie types van colleges: hoorcolleges, instructiecolleges en werkcolleges/ computerpractica. Studenten hebben gemiddeld vijftien contacturen per week. Zij worden geacht om 25 uur per week aan zelfstudie te besteden. Het aantal contacturen van een 6 ECvak in het eerste jaar is zes uur per week (de helft voor een 3 EC-vak). Voor een 6 EC-vak in het tweede en derde jaar zijn er gemiddeld drie contacturen per week. In het eerste jaar van het programma kennen veel vakken de volgorde hoorcollegeinstructiecollege-werkcollege. Hoorcolleges vinden in één groep plaats. Tijdens het hoorcollege wordt de stof behandeld, tijdens het instructiecollege ‘instrueert’ de docent hoe studenten concrete sommen/problemen kunnen aanpakken en oplossen. Na deze instructie dienen studenten in staat te zijn om zelfstandig vergelijkbare vraagstukken op te lossen. Hierover kunnen, op individuele basis, vragen gesteld worden bij het werkcollege. Gedurende het eerste jaar wordt de discipline om aan het werk te gaan min of meer afgedwongen via georganiseerde toetsen en inleverwerkstukken. Deze toetsen worden evenwichtig gespreid 126
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
over de onderwijsperiode afgenomen. Voor nagenoeg alle vakken tellen deze opdrachten voor maximaal 20% mee bij het vaststellen van het eindcijfer voor het vak. In het tweede en derde jaar van het programma komen alleen nog maar hoor- en werkcolleges voor. Bij de werkcolleges/practica staat de zelfwerkzaamheid van de student centraal. Vooral door het stellen van vragen krijgt de student contact met de docent of student-assistent. De groepsgrootte bij een college waar zelfwerkzaamheid van de student voorop staat is beperkt tot maximaal 25-30 studenten. Uit de gesprekken van de commissie met de studenten is naar voren gekomen dat studenten tevreden zijn over de kleine groepen, vooral in het tweede en derde jaar. Zij geven dan ook aan dat werkcolleges onmisbaar zijn, omdat juist daar in kleinere groepen gewerkt wordt. Wel geven zij aan dat zij graag meer ervaring op zouden willen doen met presenteren. Zij geven aan dit belangrijk te achten voor het ontwikkelen van hun vaardigheden. Docenten geven aan dat het opdoen van vaardigheden vooral in het tweedejaarsvak Zelfstandig Modelleren aan bod komt. Verder komt het geven van presentaties in verschillende vakken terug, waarbij het voor een klein gedeelte (bijvoorbeeld 15%) van het eindcijfer meetelt. Docenten geven aan dat het geven van presentaties tijdens het eerste jaar van de bacheloropleiding inderdaad weinig aan bod komt. Oordeel De commissie constateert dat de opleiding een traditioneel en niet nader geëxpliciteerd didactisch concept hanteert. De commissie is wel positief over de ‘leerlijn’ die voor alle doelstellingen van vakgebieden in de opleiding zijn vertaald. Door de inleidende en oriënterende cursussen in het eerste en/of tweede jaar van de opleidingen aan te laten sluiten op vervolgcursussen in het derde jaar wordt gewaarborgd dat de didactiek in lijn is met de doelstellingen. De commissie stelt tevens vast dat de opleiding een bewuste keuze heeft gemaakt voor extensief onderwijs, waarbij vooral met hoorcolleges, instructiecolleges en werkcolleges wordt gewerkt. Uit de gesprekken met studenten is gebleken dat zij positief zijn over de opvang van de groepen tijdens de werkcolleges. Ook zijn de studenten positief over het contact en de interactie met de docenten. De commissie is positief over het feit dat docenten, ondanks de grote groepen, de stof tot leven weten te brengen, mede door aan te sluiten bij de actualiteit (zie Facet 4). Zij zou graag zien dat het toepassen van vaardigheden door de studenten zelf vroeger in het curriculum aan bod zou komen, bijvoorbeeld in de vorm van werkstukken of mondelinge presentaties. In algemene zin valt te overwegen om een expliciet didactisch concept, mogelijk voor de hele faculteit, uit te werken. Gezien de huidige onderzoekkracht van de FEB, ligt een vorm van “research-based learning” voor de hand. Bacheloropleiding Econometrie en Operationele Research: het oordeel van de commissie is voldoende.
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
127
F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport geeft de faculteit aan dat er een faculteitsbrede Examencommissie is. Deze bestaat uit wetenschappelijk medewerkers en houdt zich specifiek bezig met de regelgeving rond toetsing en examinering. De commissie wordt ondersteund door een ambtelijk secretaris die werkzaam is bij het Onderwijsbureau. De Examencommissie heeft elke twee weken een zitting voor lopende zaken en organiseert per jaar een aantal beleidsbijeenkomsten. De Examencommissie heeft een aantal van haar taken gemandateerd: • De samenstelling en beoordeling van tentamens en de ondertekening van getuigschriften zijn gemandateerd aan examinatoren, in de regel zijn dat personeelsleden van de FEB en daarnaast ook enkele medewerkers van andere faculteiten; • De studieadviseurs van de FEB hebben een mandaat gekregen voor de volgende aspecten: besluiten over vrijstellingen op advies van de examinator, besluiten over toestemming met betrekking tot toegang tot vakken en/of toetsen die onderdeel uitmaken van het examen, beslissen of een tentamen moet worden afgelegd en verzoeken tot vervanging van een verplicht vak, besluiten over een alternatieve toetskans, accorderen van de samenstelling van keuzeruimte binnen een opleiding; de studieadviseurs moeten hierbij handelen conform de richtlijnen die de Examencommissie heeft opgesteld; • De behandeling en beoordeling van verzoeken voor toelating tot de premasterprogramma’s en de masteropleidingen zijn gemandateerd aan de Opleidingsdirecteuren; • De zorg voor voldoende en deskundige surveillanten tijdens een toets is gemandateerd aan de Centrale Studenten Administratie. In het Onderwijs- en Examenreglement (OER) is de regelgeving rondom toetsing en beoordeling opgenomen. Uit het gesprek van de commissie met leden van de Examencommissie is gebleken dat de commissie zich in de dagelijkse praktijk vooral bezighoudt met het behandelen van individuele cases. De overige taken worden uitgevoerd door de studieadviseurs of door de opleidingsdirecteuren. Voor iedere cursus zijn er per jaar twee tentamenmogelijkheden, het tentamen en de herkansing. Het jaar erop zijn er voor de betreffende cursus weer twee kansen. De uitslag van een schriftelijk tentamen moet binnen vijftien werkdagen zijn vastgesteld. De FEB hanteert een jaarindeling waarbij na elk blok of semester een tentamenperiode plaatsvindt. Voor het eerste jaar van alle bacheloropleidingen vindt er na blok 1 een tentamenweek plaats. Na blok 2 en 3 zijn er twee tentamenweken, de eerste omvat de hertentamens van het vorige blok, de tweede de reguliere tentamens. Na blok 4 vinden direct de tentamens van het betreffende blok plaats. Daarna staan de overige herkansingen en de herkansingen van blok 4 geprogrammeerd. Voor het tweede en derde jaar van de bacheloropleidingen geldt dat de tentamens na het semester worden afgenomen. Na het tweede semester volgen eerst de reguliere tentamens, vervolgens de herkansingen van semester 1 en daarna de herkansingen van semester 2. Tijdens de gesprekken van de commissie met betrokken docenten, is gebleken dat de tentamens worden opgesteld door de bij de cursus betrokken docenten. Dat betekent dat bij cursussen waarbij meerdere docenten betrokken zijn, het tentamen door meer dan één docent wordt opgesteld. Bij cursussen die door één docent worden gegeven, wordt ook het tentamen door één docent opgesteld. De docenten maken voorafgaand aan het tentamen eveneens het 128
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
antwoordmodel. Op basis van de bestudeerde tentamens stelt de commissie vast dat bij de tentamens per onderdeel het aantal te behalen punten vermeld wordt. In het zelfevaluatierapport geeft de faculteit per opleiding de verschillende toetsvormen aan. De toetsvormen sluiten aan bij het meer traditionele onderwijsconcept dat de faculteit hanteert en omvatten schriftelijk tentamen, toets, (groeps)opdracht, Matlab-opdracht, (groeps)presentatie en mondeling tentamen. Bij sommige cursussen wordt gebruik gemaakt van tussentoetsen of weegt participatie tijdens de colleges mee bij het eindcijfer. Veel cursussen worden via een schriftelijk tentamen getentamineerd, vaak in combinatie met een tussentoets, opdracht of het schrijven van een werkstuk. De schriftelijke tentamens en tussentoetsen geven examinatoren veelal de mogelijkheid om te controleren of studenten de kennisleerdoelen van de cursus bereikt hebben. De opdrachten en werkstukken dienen meer voor het controleren van de vaardigheids- en attitudeleerdoelen. Twee vakken in het derde jaar worden getentamineerd via een mondeling tentamen. Hiermee heeft de opleiding een extra mogelijkheid om te controleren of studenten de (kennis)leerdoelen van de cursus hebben bereikt en tevens vormt dit een goede oefening in mondelinge vaardigheden. Uniformiteit van toetsing via mondelinge tentamens wordt bereikt door een tweede docent bij een mondeling tentamen aanwezig te laten zijn. In de digitale studiegids van de Universiteit staat per cursus aangegeven op welke wijze de toetsing plaatsvindt. Ook wordt er informatie gegeven over de data van de toetsen en de hertentamens. In het zelfevaluatierapport geeft de faculteit aan dat in het kader van het beoordelen van werkstukken en presentaties gebruik gemaakt wordt van expliciete beoordelingscriteria die staan weergegeven op een beoordelingsformulier. De docent vult dit formulier bij de beoordeling in en geeft met behulp hiervan feedback aan de studenten. Dit bevordert volgens de faculteit niet alleen transparantie naar studenten, maar zorgt er ook voor dat verschillende docenten die bij een cursus betrokken zijn, dezelfde criteria hanteren. De uitslag van een schriftelijk tentamen moet binnen 15 werkdagen zijn vastgesteld. Publicatie moet vijf werkdagen na de vaststelling plaatsvinden. Elk tentamen wordt na afloop geëvalueerd door de studenten. In 2007 heeft de UvT een nulmeting laten uitvoeren naar de kwaliteit van de tentamens. Naar aanleiding hiervan is een toetsexpert aangesteld die gedurende een periode van drie jaar alle toetsen van alle cursussen gaat analyseren (naar opzet, toetsconstructieproces, beoordelingsproces, cijferbepaling en transparantie). Uit de gesprekken van de commissie met de studenten is gebleken dat de voorbereiding op het schrijven van een bachelorscriptie verbeterd kan worden. Studenten hebben aangegeven dat het schrijven van papers in beperkte mate aan de orde komt tijdens de opleiding. In het eerste jaar volgen de studenten een cursus schriftelijke vaardigheden, daarna komt pas aan het eind van het tweede jaar bij het vak Zelfstandig Modelleren en in het derde jaar bij de bachelorscriptie het schriftelijk rapporteren aan de orde. Studenten zouden graag eerder in de opleiding willen beginnen met het schrijven van werkstukken. Oordeel De commissie heeft de informatie met betrekking tot de beoordeling en toetsing bestudeerd en heeft vastgesteld dat de opleiding gekozen heeft voor adequate toetsvormen. Zij is van mening dat de toetsvormen die de opleiding gebruikt aansluiten bij het meer traditionele onderwijsconcept en bij de bijbehorende werkvormen die de opleiding hanteert en aansluiten bij de eindkwalificaties van de vakken. De commissie is positief over de toepassing van de QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
129
mondelinge tentamens en het rollenspel bij het vak Zelfstandig Modelleren. Ook studenten leken hier erg positief over te zijn. De commissie zou graag wel iets meer werkstukken en presentaties als toetsvorm ingezet willen zien. De commissie wil de Examencommissie erop wijzen dat haar rol in de toekomst (wettelijk) verandert, waarbij de Examencommissie onder andere ook formeel verantwoordelijk wordt voor de inhoudelijke kwaliteit van de tentamens. Zij adviseert de Examencommissie dan ook om al op korte termijn de gevolgen voor haar rol uit te denken. Er is door de universiteit (dit jaar voor het eerst) een 0-meting met betrekking tot de toetsing uitgevoerd. De commissie is positief over de uitvoering van deze meting. Eén van de belangrijkste verbeteringen die uit deze meting naar voren kwam was het werken aan de garantie dat twee docenten vooraf naar een toets kijken. Dat is op dit moment nog niet altijd het geval, zeker niet wanneer een vak door één docent gegeven wordt. Ook de commissie heeft op basis van de gevoerde gesprekken vastgesteld dat een ex ante beoordeling van de tentamenvragen niet altijd door twee personen plaatsvindt. Om inhoudelijk de kwaliteit van de tentamens te waarborgen adviseert de commissie dit ‘vier ogen principe’ te formaliseren. In het kader van de nieuwe wetgeving zal formalisering noodzakelijk worden. De commissie adviseert de opleiding daarom op korte termijn activiteiten te ondernemen om de inhoudelijke kwaliteit van de examens te formaliseren en deze daarmee te garanderen. Bacheloropleiding Econometrie en Operationele Research: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Programma Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Programma. Voor de bacheloropleiding Econometrie en Operationele Research is het oordeel voldoende.
7.1.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Beschrijving De faculteit geeft in het zelfevaluatierapport als uitgangspunt dat alle medewerkers gepromoveerd zijn (of bezig zijn met een promotietraject). Alle medewerkers hebben zowel een onderzoeks- als onderwijstaak. Ook aio’s hebben een onderwijstaak, 20% gedurende drie jaar. De FEB hanteert sinds 1996 het tenure track beleid voor jonge, recent gepromoveerde wetenschappers. Zij worden gerekruteerd op de jaarlijkse internationale job markets, onder meer in de Verenigde Staten, krijgen vervolgens een uitnodiging om in Tilburg een lezing te komen geven en krijgen daarna eventueel het aanbod voor een tenure track-aanstelling. De tenure track-aanstelling is een tijdelijke aanstelling voor een periode van zes jaar. In deze periode moeten de medewerkers hoogwaardige onderzoeks- en onderwijsprestaties laten zien; indien zij daaraan voldoen krijgen zij een vaste aanstelling (tenure). In tegenstelling tot andere FEB medewerkers, hebben zij een onderwijstaak van 40% en een gegarandeerde onderzoekstaak van 60% van hun tijd. Vaste medewerkers krijgen onderzoekstijd op basis van de kwaliteit en kwantiteit van hun onderzoeksoutput in het verleden. Vaste medewerkers besteden gemiddeld 60% van de tijd aan onderwijs en 40% aan onderzoek.
130
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
Voor een vaste aanstelling moeten de betreffende medewerkers zelfstandig artikelen hebben gepubliceerd in tijdschriften die door de FEB als ‘top, zeer goed of goed’ zijn gekwalificeerd. Daarbij moeten ze onderwijsevaluaties hebben die van een hoger niveau zijn dan die van het gemiddelde van collega’s die soortgelijke cursussen geven. Deze beoordeling vindt plaats door het Facultair Management Team (FMT) dat zich hiervoor laat adviseren door de Faculty Evaluation Committee (FEC). De FEC bestaat uit zes hoogleraren die deels door het personeel zijn gekozen en deels door het FMT zijn benoemd. De FEC houdt zich ook bezig met advisering van promotievoorstellen (van universitair docent tot universitair hoofddocent, van universitair hoofddocent tot hoogleraar 1 en van hoogleraar 1 tot hoogleraar 2). Uit de gesprekken van de commissie met docenten blijkt dat er ook een adjunct professortraject is. Dit voor medewerkers die door de sterke focus op hun onderwijstaak niet binnen de gestelde tijd aan de onderzoekseisen van een tenure track kunnen voldoen. Op het ogenblik van de visitatie was één adjunct-professor aangesteld binnen de faculteit. In het zelfevaluatierapport wordt verwezen naar de website ‘Experts en expertise’ van de Universiteit. Hierin is van alle docenten informatie opgenomen over de onderwijs- en onderzoeksactiviteiten, publicaties, nevenwerkzaamheden en eventuele bijzonderheden. Het onderzoek van de faculteit wordt uitgevoerd binnen CentER (Center for Research in Economics in Business). Het onderzoek van de faculteit neemt een hoge plaats in op verschillende internationale ranglijsten. Zo staat de FEB op de vierde plaats in Europa (en wereldwijd op plaats 27) in een ranglijst op de Research Papers Economics website en op de derde plaats (in Europa, wereldwijd op plaats 52) op de ranglijst van de University of Dallas (2003). De kwaliteit van het wetenschappelijk personeel blijkt ook uit de beoordeling van de onderzoeksprogramma’s van de faculteit door verschillende instanties (VSNU in 2002, Scientific Council van CentER in 2005, onderdeel van de interne Mid-Term Review en VSNU in 2009). De onderzoeksprogramma’s worden veelal beoordeeld met ‘goed (4)’ of ‘excellent (5)’. Uit het zelfevaluatierapport blijkt dat het onderwijs van de bacheloropleiding Econometrie & OR (studiejaar 2008-2009) vooral verzorgd wordt door universitair docenten, hoofddocenten en hoogleraren. Ook worden regelmatig student-assistenten ingezet. In het eerste jaar worden bij zeven van de twaalf cursussen hoogleraren ingezet. In het tweede en derde jaar worden respectievelijk zes en acht hoogleraren ingezet. In het eerste jaar wordt ook vrij veel gebruik gemaakt van student-assistenten. Dit vindt bij tien van de twaalf cursussen plaats. Oordeel De commissie heeft vastgesteld dat het merendeel van de leden van de wetenschappelijke staf is gepromoveerd. De commissie concludeert tevens dat het onderwijs wordt verzorgd door actieve toponderzoekers die een relevante bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het cursusgebied. Vanaf het eerste jaar worden toponderzoekers ingezet in de bacheloropleiding. Het onderzoek van de faculteit wordt nationaal en internationaal hoog gewaardeerd. De relatie tussen onderzoek en onderwijs, en die tussen praktijk en onderwijs, is aanwezig, vooral via de cursus Zelfstandig Modelleren in het tweede jaar van de bacheloropleiding. De commissie stelt vast dat ontwikkelingen op het gebied van wetenschappelijk onderzoek en ontwikkelingen in de praktijk terugkomen in het gegeven onderwijs. QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
131
De FEB streeft naar toponderzoek, wat de commissie verstandig vindt. Deze keuze heeft ook consequenties voor stafleden die niet aan de hoge eisen van de FEB kunnen voldoen. Hiervoor heeft de faculteit onder andere de functie van adjunct-professor ingericht. Binnen de FEB is op dit moment één adjunct-professor. De commissie is van mening dat dit een goed initiatief is, maar dat de faculteit hier de nodige aandacht aan dient te besteden, om ervoor te zorgen dat het onderwijs in de toekomst ook voldoende aandacht blijft krijgen. De staf van de FEB beschikt in de ogen van de commissie over goede wetenschappelijke expertise. De commissie komt op grond van bovenstaande vaststellingen tot de conclusie dat de opleiding in meer dan ruime mate voldoet aan de eisen die aan een wetenschappelijke opleiding mogen worden gesteld. Bacheloropleiding Econometrie en Operationele Research: het oordeel van de commissie is goed.
F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport wordt op facultair niveau een overzicht gegeven van het aantal ingeschreven studenten, het aantal diploma’s, het aantal fte wetenschappelijk personeel, de student-stafratio en de diploma-stafratio. Uit dit overzicht blijkt dat het aantal ingeschreven studenten aan de FEB in de afgelopen jaren rond de 5000 schommelt. Het aantal fte wetenschappelijk personeel varieert van 249,4 fte 2005-2006 tot 259,3 fte in 2007-2008. De student-stafratio was de afgelopen drie collegejaren respectievelijk 19,99, 21,23 en 19,42 (2005-2006, 2006-2007, 2007-2008). Tijdens de gesprekken van de commissie met de opleidingsdirecteuren en het faculteitsbestuur is het allocatiemodel naar voren gebracht. De departementen ontvangen jaarlijks hun financiering op basis van de Onderwijstaken van twee jaar geleden. Het beschikbare budget wordt verdeeld in een vast deel (voor colleges) van 40% en een variabel deel van 60% (voor tentamens en scriptiebegeleiding). De toewijzing per departement is gebaseerd op hun aandeel in de totale taken. In het zelfevaluatierapport geeft de faculteit per opleiding een overzicht van de docenten die worden ingezet in de verschillende fasen van de opleiding. Voor de bacheloropleiding Econometrie & OR worden in het eerste jaar vooral docenten, hoogleraren en aio’s ingezet. Uit de gesprekken blijkt dat er voldoende personeel voor deze bacheloropleiding beschikbaar is gesteld. Hoorcolleges worden in principe aan één groep aangeboden. Met ingang van het academische jaar 2008-2009 bestaat ook de mogelijkheid om het bachelorprogramma in het Engels te volgen, hetgeen impliceert dat in het eerste jaar de hoorcolleges twee keer gegeven worden: één keer in het Nederlands en één keer in het Engels. De werkcolleges en computerpractica worden in groepen van maximaal 25-30 studenten gegeven. Tot en met academisch jaar 20062007 kende de bacheloropleiding een jaarlijkse instroom van veertig tot vijftig studenten. Voor de werkcolleges volstonden daarom twee parallelle groepen in het eerste jaar en één groep in de latere jaren (ten minste voor cursussen met werkcolleges), mede omdat het aantal studenten door het BSA gereduceerd is. In de academische jaren 2007-2008, 2008-2009 (en zoals het er nu uitziet ook 2009-2010) is de jaarlijkse instroom opgelopen tot tachtig à 132
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
negentig studenten. De werkcolleges in het eerste jaar worden voor deze cohorten in drie parallelle groepen aangeboden. Voor de werkcolleges in latere jaren volstaan twee groepen. Uit de gesprekken van de commissie met de studenten is naar voren gekomen dat studenten niet geheel tevreden zijn met de groepsgrootten. Zij moeten tijdens vakken waar hulp van een docent of promovendus vereist is soms lang wachten tot een opdracht afgetekend wordt en zouden graag zien dat er bij dergelijke vakken een extra promovendus wordt ingezet. Oordeel De commissie realiseert zich dat bij deze grote faculteit kleinschaligheid bij grote opleidingen vaak minder makkelijk te realiseren valt dan bij kleine opleidingen met een instroom van enkele tientallen studenten per jaar. Toch benadrukt de commissie dat de faculteit als geheel een zeer gunstige student/staf-ratio heeft en dat op basis daarvan met kleine groepen studenten gewerkt zou kunnen worden. Zodoende wordt ook voorkomen dat de groepsgrootte te veel van opleiding tot opleiding varieert. De gunstige ratio komt in de praktijk echter niet terug in het onderwijs, waarbij per opleiding grote verschillen optreden. Bij de grootschalige bacheloropleidingen worden hoorcolleges en werkcolleges voor grote groepen studenten verzorgd. Bij een aantal meer specialistische master-opleidingen vindt het onderwijs plaats in kleinere groepen. Bij de bacheloropleiding Econometrie & OR wordt met groepen gewerkt van 25-30 studenten als het gaat om werkcolleges. Hoorcolleges worden aan de hele groep aangeboden, of aan twee groepen wanneer een splitsing wordt gemaakt tussen Engelstalig en Nederlandstalig onderwijs. De commissie is van mening dat in de bacheloropleiding Econometrie & OR voldoende balans aanwezig is tussen de grote omvang van de hoorcolleges en de relatieve kleinschaligheid van de werkcolleges. Zij adviseert om, indien mogelijk, studenten al op een eerder moment van de opleiding kennis te laten maken met werkcolleges. Bacheloropleiding Econometrie en Operationele Research: het oordeel van de commissie is voldoende.
F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Beschrijving Zoals bij Facet 12 is aangegeven, hanteert de FEB voor jonge veelbelovende wetenschappers het tenure track-systeem. Zij kunnen na een tijdelijke aanstelling van zes jaar een vaste aanstelling krijgen als ze gedurende die periode hoogwaardige onderzoeks- en onderwijsprestaties laten zien. De hoofden van de departementen voeren jaarlijks functioneringsgesprekken met de medewerkers. Voor het bespreken van de onderwijstaak wordt onder andere gebruik gemaakt van de resultaten van de cursusevaluaties. In de jaarlijkse bespreking van de opleidingsdirecteur met het hoofd van het departement over de personele invulling van het programma kan de opleidingsdirecteur aangeven welke medewerkers hij wel en niet (verder) wenst in te zetten. Ook bij het bevorderen van medewerkers wordt gekeken naar de onderwijsprestaties. Het Faculty Evaluation Committee (FEC) heeft criteria opgesteld voor het bevorderen van medewerkers. Hierbij wordt onder andere ingegaan op de bijdrage van de medewerker aan onderwijsinnovatie en aan de ontwikkeling van onderwijsprogramma’s. QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
133
Voor beginnende docenten en aio’s organiseert de faculteit een verplichte basiscursus didactiek. Hierbij ligt de nadruk op het verbeteren van de didactische vaardigheden. De training wordt afgesloten met een individueel traject, waarbij een les van de docent wordt gefilmd en nabesproken. Met ingang van 2010 wordt de Basiskwalificatie Onderwijs universiteitsbreed ingevoerd voor alle nieuwe medewerkers van de universiteit. Docenten kunnen op eigen verzoek, of op basis van uitkomsten van de cursusevaluaties, individuele begeleiding krijgen. Hiervan wordt elk ieder jaar enkele malen gebruik gemaakt. Daarnaast worden regelmatig themabijeenkomsten voor de medewerkers georganiseerd, bijvoorbeeld over ICT en onderwijs, het begeleiden van theses, toetsing en interculturele communicatie. Voor iedere medewerker is sinds 2008-2009 een taaltoets Engels verplicht. Naar aanleiding van de resultaten krijgen medewerkers advies voor de verbetering van hun Engelse taalvaardigheid. Bij het talencentrum van de universiteit kunnen de medewerkers diverse cursussen volgen. Het aantal medewerkers dat dit ook daadwerkelijk doet is nog beperkt. Binnen de faculteit wordt de oprichting van een facultair onderwijsexpertisecentrum voorbereid. Het doel is de binnen de faculteit aanwezige kennis op onderwijskundig en didactisch gebied te inventariseren, te bundelen en te verspreiden. Oordeel De commissie is van oordeel dat de opleidingen van de FEB voldoen aan het criterium dat geldt voor dit facet. De commissie merkt op dat aantal duidelijke ontwikkelingen in gang is gezet op het gebied van de didactische ontwikkeling van docenten. Zo heeft zij vernomen dat met ingang van 2010 universiteitsbreed de BKO ingevoerd zal worden, waarmee de universiteit een minimale basisgarantie voor de didactische kwaliteit van haar staf heeft. De commissie vindt het ook goed dat de facultaire vierdaagse basiscursus didactiek verplicht is gesteld voor beginnende docenten. Ook wordt tijdens de functioneringsgesprekken expliciet aandacht besteed aan de onderwijsprestaties, mede aan de hand van de cursusevaluaties. De commissie is van mening dat met de huidige didactische training en na 2010 de BKO, de minimale kwaliteitseisen kunnen worden gegarandeerd, maar dat nog weinig aanvullende onderwijskwaliteitseisen voor docenten zijn. Hoewel er regelmatig themabijeenkomsten plaats vinden, is deelname daaraan in de ogen van de commissie te vrijblijvend. Dit geldt tevens voor de Engelse taalcursussen, terwijl zowel de commissie als de studenten vaststellen dat het Engels niveau van docenten van de bacheloropleiding Econometrie & OR niet altijd voldoet. Ook vindt er tussen docenten weinig uitwisseling plaats over onderwijskundige en didactische zaken. Op basis van de gesprekken met de docenten is de commissie tot de conclusie gekomen dat te weinig gebruik wordt gemaakt van de good practices die binnen de faculteit aanwezig zijn. De commissie zou het actief stimuleren en delen van didactische kwaliteiten verder verbeterd willen zien. De bacheloropleiding Econometrie & OR zou hier veel baat bij kunnen hebben omdat de docenten op zich gemotiveerd zijn en duidelijk zijn gericht op onderwijs. De faculteit pakt dit al gedeeltelijk op door het opzetten van het onderwijsexpertisecentrum binnen de faculteit, waar expertise op onderwijskundig en didactisch gebied bij docenten geïnventariseerd en gebundeld zullen worden, zodat deze beschikbaar worden voor andere medewerkers. De commissie is hier dan ook positief over. Bacheloropleiding Econometrie en Operationele Research: het oordeel van de commissie is voldoende. 134
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
Oordeel over het onderwerp Inzet van personeel Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Inzet van personeel. Voor de bacheloropleiding Econometrie en Operationele Research is het oordeel voldoende.
7.1.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Beschrijving Alle opleidingen van de Universiteit van Tilburg worden aangeboden op de campus. Alle faciliteiten en materiële voorzieningen voor het verzorgen van onderwijs zijn op de campus aanwezig en toegankelijk voor alle studenten. De faculteiten maken gezamenlijk gebruik van alle (onderwijs)voorzieningen. De tevredenheid over de voorzieningen wordt jaarlijks geëvalueerd onder de studenten. Voor het verzorgen van onderwijs is een groot aantal collegezalen beschikbaar, met een variërend aantal plaatsen (van minder dan 25 tot meer dan 300 zitplaatsen). Nagenoeg alle zalen hebben internetaansluiting en onderwijsvoorzieningen. Hiernaast zijn er diverse ruimten voor computerpractica beschikbaar die, wanneer niet in gebruik voor colleges, door studenten gebruikt kunnen worden voor zelfstudie. Uit de evaluatieresultaten, zoals vermeld in het zelfevaluatierapport, blijkt dat de studenten over het algemeen positief zijn over de kwaliteit van de collegezalen en lesruimten. Op dit gebied scoort de faculteit een 3,74 (op een schaal van 1 tot 5, in studiejaar 2008-2009). Ook zijn er enkele zalen beschikbaar met in totaal circa 930 werkplekken voor studenten (waaronder 500 werkplekken in de bibliotheek). Studenten kunnen van maandag tot en met vrijdag tot 21.30 uur en op zaterdag en zondag van 10.00-17.00 uur gebruik maken van de studentwerkplekken in de bibliotheek. Het Montesquieu Learning Center en het Goossens Learning Center zijn iedere werkdag geopend tot 22.30 uur. Bij sommige studentwerkplekken zijn kluisjes aanwezig met stopcontact. Daar kunnen studenten de eigen laptop of mobiele telefoon opladen terwijl ze aan het werk zijn. Op diverse plekken is de setting van een ‘internet café’ gecreëerd. Sinds maart 2009 heeft de openbare bibliotheek van de gemeente Tilburg een stadsstudiecentrum geopend. Studenten hebben daar gratis toegang tot het netwerk van de universiteit. Over de beschikbaarheid van voldoende werkplekken zijn studenten minder positief, zo blijkt uit de evaluatieresultaten die vermeld worden in het zelfevaluatierapport. Op dit gebied scoort de faculteit een 3,13 (op een schaal van 1 tot 5, in studiejaar 2008-2009). De universiteit beschikt over een videoconferentie ruimte die ook door studenten gebruikt kan worden. Ook beschikt de universiteit over een draadloos netwerk, waar studenten met een eigen laptop op kunnen inloggen. Hiernaast is er een tweedehands boekwinkel aanwezig, waar studenten studieboeken kunnen kopen en verkopen (de opbrengst gaat naar een goed doel). Op de campus is een centrale bibliotheek aanwezig. Voor de economische en bedrijfseconomische cursusgebieden is er een groot aantal relevante databestanden beschikbaar. Bij de Library Service Desk kunnen de studenten onder andere terecht voor assistentie en advies bij het opzoeken van informatie. In de bibliotheek is ook het Scriptorium QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
135
gehuisvest. Hier kunnen studenten terecht voor individuele begeleiding en adviezen bij het schrijven van een thesis, werkstuk, of verslag in het Nederlands of in het Engels. Inzake roostering maakt de universiteit sinds studiejaar 2009-2010 gebruik van het elektronische programma Syllabus Plus. Doel is de beschikbare collegezalen beter te benutten. Dit heeft er voor de FEB toe geleid dat er relatief veel colleges laat op de dag of in de avond plaatsvinden. In de gesprekken die de commissie met studenten heeft gevoerd is naar voren gekomen dat studenten hier niet onverdeeld enthousiast over zijn. Ook worden er, eveneens tot mindere ontevredenheid van de studenten, soms tentamens in de avonduren geroosterd. De FEB maakt gebruik van verschillende systemen voor elektronische begeleiding bij het onderwijs. Het eerste voorbeeld is de Elektronische Studiegids (ESG), waarin alle opleidingen, programma’s en cursussen zijn opgenomen. Hier wordt ook informatie gegeven over college- en tentamenroosters. Verder wordt ook gebruik gemaakt van de elektronische omgeving ‘Blackboard’, waarin alle cursussen zijn ondergebracht en waar de docenten gedetailleerde informatie geven over de cursussen. Blackboard wordt vooral gebruikt voor het doen van mededelingen aan studenten over de betreffende cursus, het verstrekken van presentaties die tijdens de colleges worden gebruikt en het geven van opdrachten. Een derde, minder wijdverbreid systeem is BCSW, een programma dat samenwerking op afstand via het internet mogelijk maakt. Via dit programma hebben leden van een (project)groep de beschikking over een gemeenschappelijke werkruimte waar documenten geplaatst, gedeeld en gewijzigd kunnen worden. Ook kunnen met dit programma discussies gevoerd en afspraken gemaakt worden. Uit de gesprekken die de commissie met de studenten gevoerd heeft, is naar voren gekomen dat het programma BSCW nog niet bekend is bij iedere student. Mogelijk daardoor wordt het relatief weinig gebruikt door studenten. Via het studentenportaal op de website van de universiteit hebben studenten toegang tot deze verschillende toepassingen. Via dit portaal vinden zij ook informatie omtrent studiebegeleiding, studentenadministratie en dergelijke. Op dit moment wordt op de FEB een experiment uitgevoerd met het opnemen van colleges met behulp van videoapparatuur. Tijdens de site-visit is gebleken dat deze toepassing onder meer kan worden ingezet wanneer vakken uit het curriculum worden verwijderd en studenten het tentamen later nog moeten herkansen, of wanneer studenten de colleges nogmaals terug willen kijken of niet in de gelegenheid waren aanwezig te zijn bij het college. Oordeel De commissie is van oordeel dat de opleidingen beschikken over voldoende materiële voorzieningen, waardoor het mogelijk is om de programma’s uit te voeren. Op basis van de beschrijving in het zelfevaluatierapport en haar visuele inspectie concludeert zij dat op het moment van de visitatie voldoende onderwijsruimten, collegezalen en studieplekken aanwezig zijn. De commissie merkt hierbij wel op dat bij toenemende studentenaantallen de voorzieningen niet meer toereikend zullen zijn. De commissie stelt eveneens vast dat de collegezalen en lesruimten passen bij het huidige didactische concept, waarin met relatief grote groepen wordt gewerkt. Bij een ander didactisch concept waarbij meer met kleine groepen wordt gewerkt, zullen de huidige voorzieningen niet toereikend zijn. De commissie waardeert de ‘huiselijke’ uitstraling van de campus en de bijbehorende faciliteiten. Ook is de commissie positief over de aanwezigheid van de videoconferentieruimte 136
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
en de tweedehands boekwinkel voor studenten. De commissie ziet duidelijk de meerwaarde van het opnemen van colleges op video. De commissie heeft kunnen constateren dat de ICTfaciliteiten en elektronische werkomgeving verzorgd ogen. Bacheloropleiding Econometrie en Operationele Research: het oordeel van de commissie is voldoende.
F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport geeft de faculteit aan dat de studenten zelf verantwoordelijk zijn voor de eigen studie en studiegedrag. Het initiatief voor ondersteuning bij studieproblemen ligt primair bij de student zelf. In het zelfevaluatierapport wordt onderscheid gemaakt tussen de voorzieningen op het niveau van de faculteit en die op het niveau van de universiteit. Op facultair niveau is de Onderwijsbalie (1,9 fte, twee medewerkers) beschikbaar. Dit is een eerstelijns voorziening waar studenten in eerste instantie met hun studiegerelateerde vragen terecht kunnen (met uitzondering van vragen inzake inschrijving, die worden behandeld door de Centrale Studentenbalie). De medewerkers van de Onderwijsbalie verwijzen de studenten voor meer complexe vragen door naar de studieadviseurs. De Onderwijsbalie is iedere werkdag geopend. In 2012 wil de faculteit de Onderwijsbalie veranderd hebben in een ‘onestop-shop’, waar studenten met al hun vragen terecht kunnen. De faculteit heeft vijf studieadviseurs in dienst (4,0 fte). Iedere studieadviseur is verbonden aan een aantal bachelor- en of masteropleidingen. De coördinator van de afdeling treedt in drukkere perioden eveneens op als studieadviseur. De studieadviseurs bieden ondersteuning bij studiegerelateerde zaken zoals problemen bij de studievoortgang, keuzeprocessen, vragen over de inhoud van de studie en studievaardigheden. Ook zijn de studieadviseurs betrokken bij voorlichtingsactiviteiten voor aanstaande studenten en introductieactiviteiten voor nieuwe studenten. De studieadviseurs hebben regelmatig overleg met de opleidingsdirecteur(en) van de opleidingen waaraan ze verbonden zijn over voorlichtingsactiviteiten en ontwikkelingen in de studieprogramma’s. De studieadviseurs werken met spreekuren op afspraak en inloopspreekuren. Op dit moment worden alleen bepaalde groepen studenten middels een brief uitgenodigd contact op te nemen met de studieadviseur. Dit is nadat het voorlopige Bindende Studieadvies is gegeven, na de eerste studieperiode. In studiejaar 2003-2004 heeft de universiteit voor alle opleidingen het Bindend Studieadvies (BSA) ingevoerd. Om de opleiding te kunnen voortzetten moeten studenten in het eerste jaar 36 van de 60 studiepunten behaald hebben. Er zijn verder geen aanvullende eisen voor het BSA. Uit de evaluatieresultaten, zoals vermeld in het zelfevaluatierapport, blijkt dat studenten van de FEB over het algemeen minder tevreden zijn over de begeleiding dan de andere studenten van de universiteit. Wel is er een stijgende lijn te constateren (van 2,8 in 2006-2007 tot 3,3 in 2008-2009, op een schaal van 1 tot 5). Voor internationale studenten en uitwisselingstudenten is de afdeling International Student Services beschikbaar (zes medewerkers, 5,0 fte). Hier worden vooral specifieke, individuele vraagstukken rond het (gaan) studeren in het buitenland behandeld. QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
137
Het studentenmentoraat (MAK) bestaat uit vijf studentbestuursleden die als studentassistent bij het Onderwijsbureau van de FEB zijn aangesteld en zich bezighouden met de organisatie van diverse introductieactiviteiten voor nieuwe studenten. Tijdens de introductie worden de eerstejaars ingedeeld in mentorgroepen en maken ze kennis met elkaar en met allerlei zaken rondom de opleiding en de faculteit. Het MAK participeert ook in de activiteiten voor de internationale studenten. Ze begeleiden de studenten bij hun aankomst in Tilburg van treinstation naar hun accommodatie en helpen hen met het afwikkelen van formele zaken. Ook voorzien ze de studenten van informatie over het studeren aan de universiteit en in het bijzonder de FEB. Op universitair niveau zijn, bij de Dienst Studentenzaken, studentendecanen en –psychologen beschikbaar. Studenten kunnen met en zonder tussenkomst van de studieadviseur met hen contact opnemen. Bij het Talencentrum van de Dienst Studentenzaken kunnen studenten diverse taalcursussen volgen. Alle studenten van de universiteit ontvangen ‘Taalvouchers’ met een totale waarde van 12 EC, waarmee ze gedurende hun studie twee taalcursussen van 6 EC kunnen volgen bij het Talencentrum. Inzake de informatievoorziening naar studenten speelt de website van de universiteit een belangrijke rol (zie ook Facet 15 inzake voorzieningen). Hiernaast ontvangen de studenten periodiek een Engelstalige nieuwsbrief over ontwikkelingen van het onderwijs binnen de faculteit. In de Blackboard-cursus ‘FEB facts you need to know’ worden de regels en procedures van de faculteit en universiteit uitgelegd. Ook organiseert de faculteit voorlichtingsbijeenkomsten inzake studiekeuze. Oordeel De commissie heeft geconstateerd dat alle te verwachten vormen van begeleiding op facultair of centraal niveau aanwezig zijn. De faculteit hanteert hierbij als uitgangspunt dat het initiatief voor alle vormen van begeleiding nadrukkelijk bij de student wordt gelegd. De student wordt bij problemen geacht zelf contact op te nemen onderwijsbalie. De commissie vraagt zich af of dit, gezien de tegenvallende rendementen van de opleiding (zie ook F21), niet te vrijblijvend is. De commissie heeft bij de verschillende gesprekken met de studenten expliciet gevraagd naar hun oordeel op dit facet. Zij blijken in het algemeen redelijk tevreden te zijn over de studiebegeleiding en -advisering die zij in de praktijk ontvangen. Vooral aan internationale studenten wordt expliciet aandacht besteed. Voor de bacheloropleidingen geldt dat de tevredenheid over de mentorgroepen die in het eerste jaar van de opleiding worden ingericht, zeer verschillend is. Studenten van de opleiding Econometrie & OR zijn tevreden over het functioneren van deze groepen. Ook zijn studenten tevreden over het feit dat zij, dankzij de kleinschaligheid van de bacheloropleiding, een persoonlijke mentor hebben. Ook de commissie is hierover positief. Bij een andere opleiding zijn studenten niet tevreden over dit mentorsysteem. Omdat het mentoraat voor alle opleidingen gelijk is, kan het zijn dat hier sprake is van een incident. De commissie is al met al van oordeel dat de activiteiten van de opleidingen op het gebied van studiebegeleiding en informatievoorziening adequaat zijn met het oog op het bevorderen van de studievoortgang en dat ze aansluiten bij de behoefte van de studenten. De commissie merkt hierbij wel op dat de studiebegeleiding verbeterd kan worden door het vrijblijvende karakter van een aantal onderdelen te veranderen. Deze verandering is al enigszins terug te 138
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
zien binnen de opleidingen. Ook stelt de commissie vast, op basis van de gesprekken, dat de studieadviseurs een meer actieve rol willen spelen. Bacheloropleiding Econometrie en Operationele Research: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Voorzieningen Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Voorzieningen. Voor de bacheloropleiding Econometrie en Operationele Research is het oordeel voldoende.
7.1.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Beschrijving interne kwaliteitszorg wordt in het zelfevaluatierapport voor de FEB als geheel beschreven. Het kwaliteitszorgsysteem valt uiteen in drie lagen. Ten eerste is er sprake van een cyclus van externe kwaliteitszorg, bijvoorbeeld de zesjarige accreditatiecyclus. Ten tweede is er sprake van een cyclus van interne kwaliteitszorg op universitair niveau. Er is een permanente Stuurgroep Kwaliteitszorg Onderwijs die activiteiten rondom de onderwijskwaliteit van de universiteit als geheel coördineert. Voorstellen van deze stuurgroep worden besproken in de universiteitsraad en door de faculteiten. Sommige voorstellen van de Stuurgroep worden in de hele universiteit geïmplementeerd. In 2007-2008 heeft halverwege de cyclus van kwaliteitszorg een Mid-Term Review of Education plaats gevonden binnen de gehele universiteit. De derde laag van het kwaliteitszorgsysteem is de interne cyclus van kwaliteitszorg die plaats vindt op faculteitsniveau. Binnen de faculteit zijn de opleidingsdirecteuren verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs. Opleidingscommissies (OLC) houden toezicht op de werkzaamheden van de opleidingsdirecteuren en geven hun advies over de activiteiten. Ook adviseren de OLC’s de Faculteitsraad over het Onderwijs- en Examenreglement. Uit efficiencyoverwegingen zijn er in totaal drie clusters van opleidingscommissies, met elk evenveel wetenschappelijk medewerkers als studenten. In de opleidingscommissies hebben nagenoeg geen hoogleraren zitting. De opleidingscommissies vergaderen minimaal drie maal per jaar waarbij de halfjaarlijkse rapportages van de opleidingsdirecteuren over de stand van zaken en het Onderwijs- en Examenreglement worden besproken. Uit de gevoerde gesprekken blijkt tevens dat er in de praktijk meer dan drie vergaderingen per jaar worden belegd. Ook is naar voren gebracht dat de opleidingscommissies duidelijk een adviserende, en geen regelgevende rol hebben. De invloed en betrokkenheid van de opleidingscommissies blijkt in de afgelopen jaren te zijn gegroeid. Ook zijn er plannen om de opleidingcommissies meer systematischer te laten functioneren en ze een zwaardere rol te laten spelen in het proces van kwaliteitszorg. Naast het contact met de opleidingscommissies worden de opleidingsdirecteuren van management-informatie voorzien door het Onderwijsbureau van de FEB. Het Onderwijsbureau voert tentamen- en curriculumevaluaties uit. Alle cursussen en bijbehorende tentamens worden ieder jaar aan het einde van de cursus door het Onderwijsbureau geëvalueerd met behulp van een standaard evaluatieformulier, waarbij studenten op een schaal QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
139
van 1 tot 5 aangeven in hoeverre zij het met een aantal stellingen eens zijn. Docenten en de hoofden van de departementen krijgen inzage in de evaluatieresultaten. Omdat de resultaten van de evaluaties niet openbaar worden gemaakt voor studenten, zoals blijkt uit de gevoerde gesprekken met studenten en docenten, worden door studenten zelf schaduwevaluaties uitgevoerd. Op deze wijze hebben studenten inzicht in de beoordeling van hun medestudenten van de cursussen en kunnen zij hierop keuzen baseren. Ook door middel van klankbordgroepen kunnen problemen die studenten hebben met een bepaalde cursus naar voren komen. Voor alle opleidingen is een klankbordgroep opgericht, bestaande uit studenten van een of meerdere studiejaren. Gedurende iedere onderwijsperiode komt deze klankbordgroep enkele malen bij elkaar om te praten over het onderwijs dat in die periode wordt gegeven. Daarnaast worden er door het Onderwijsbureau curriculumevaluaties onder studenten georganiseerd waarin een curriculum geheel of gedeeltelijk (een bepaald studiejaar), meestal met behulp van een schriftelijke vragenlijst, wordt onderzocht. Wanneer de oorzaken voor problemen bij een cursus moeilijk te achterhalen zijn, worden op verzoek van de docent van een cursus, van de opleidingsdirecteur of van de voorzitter van het betrokken departement panelgesprekken georganiseerd. Voor deze gesprekken worden enkele studenten en indien mogelijk de docent uitgenodigd. Met medewerkers van het Onderwijsbureau wordt aan de hand van een gespreksleidraad van gedachten gewisseld over het onderwijs in die cursus en worden suggesties aangedragen voor verbetering. Een andere vorm van panelgesprekken betreft gesprekken met groepen studenten over studiegerelateerde zaken en over dienstverlening aan studenten. Met ingang van 2009-2010 zal deze vorm van panelgesprekken worden geïmplementeerd. Naast bovenstaande evaluatiemiddelen is er tevens sprake van onderzoek bij alumni en van contacten met het afnemend veld (zie Facet 19). Studentleden van de OLC waar de commissie meegesproken heeft, geven aan dat zij duidelijk kunnen merken dat hun rol belangrijker en meer gestructureerd is geworden. De OLC wordt periodiek geïnformeerd over wat er met de feedback en input gedaan is. Uit de gesprekken van de commissie met docenten en studenten is gebleken dat de resultaten van de cursusevaluaties niet openbaar zijn. Alleen leden van de opleidingscommissie krijgen inzicht in de resultaten. Voor sommige opleidingen maakt de betreffende studievereniging schaduwevaluaties, die wel openbaar zijn. Oordeel De commissie is van mening dat de opleiding voldoet aan de in dit facet gestelde eisen. De kwaliteit van onderwijs wordt periodiek getoetst, waarbij het opleidingsmanagement de uitkomsten actief volgt. De commissie heeft geconstateerd dat het onderwijs dat wordt verzorgd in het kader van de bacheloropleiding periodiek wordt geëvalueerd aan de hand van vastgestelde streefdoelen (zie beschrijving van F18). Zij heeft voorts geconstateerd dat de evaluaties geformaliseerd en gestructureerd worden uitgevoerd en dat het opleidingsmanagement de resultaten daarvan structureel inziet en, indien nodig geacht, actie onderneemt. Op basis van de gesprekken van de commissie met de leden van de verschillende opleidingscommissies, constateert zij dat de opleidingscommissies zich betrokken voelen bij de kwaliteitszorg van de opleidingen. De opleidingscommissies zijn naar de mening van de commissie erg groot van omvang. De betrokkenheid van hoogleraren is bij alle opleidingscommissies gering. De commissie is tevens van mening dat de opleidingscommissies vooral reactief te werk gaan en het contact met de achterban uit het 140
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
oog verliezen. Tijdens de gesprekken is gebleken dat deze problematiek al eerder is gesignaleerd door de opleidingscommissies zelf en, naar aanleiding van een extern onderzoek door de universiteit. De rol van de opleidingscommissies wordt echter wel steeds belangrijker gevonden en is in de afgelopen jaren daadwerkelijk gegroeid. De commissie is positief over deze ontwikkeling en ziet veel potentie in de opleidingscommissies wanneer deze groei wordt doorgezet. Door zowel de opleidingscommissies zelf als door het opleidingsmanagement wordt aangegeven dat opmerkingen en suggesties vanuit de opleidingscommissies worden gehoord. Opleidingscommissies hebben bijvoorbeeld meegedacht over zaken omtrent het onderwijs- en examenreglement. Ook houden zij zich bezig met resultaten van evaluaties van cursussen. Uit verschillende gesprekken blijkt dat evaluaties geformaliseerd en gestructureerd worden uitgevoerd aan de hand van cursus- en tentamenevaluaties en klankborden. Ook ziet het opleidingsmanagement de resultaten structureel in en wordt, indien nodig, actie ondernomen. De commissie is positief over de panelgesprekken die worden ingezet wanneer onduidelijkheden met betrekking tot een cursus bestaan. De informatie die uit de evaluaties naar voren komt, zou volgens de commissie meer systematisch en gecoördineerd verwerkt kunnen worden. Het verstevigen van het contact tussen verschillende partijen die betrokken zijn, bijvoorbeeld de opleidingcommissies en de klankbordgroepen, zou hieraan kunnen bijdragen. Ook zou het contact met de achterban (de studenten) verstevigd moeten worden. Enerzijds moeten studenten meer inzicht krijgen in het systeem van evaluatie, zodat zij weten waar zij terecht kunnen met een probleem. Anderzijds moeten studenten meer inzicht krijgen in uitkomsten van evaluaties. In de gesprekken van de commissie met de studenten en docenten is naar voren gekomen dat de evaluatieresultaten niet openbaar zijn. Op dit moment moeten studenten deze informatie verkrijgen via schaduwevaluaties. De commissie vindt het wenselijk dat studenten inzage krijgen in (ten minste gedeelten van) de resultaten van evaluaties. De commissie is positief over de inzet van de Mid-Term Review of Education en de nulmeting die is uitgevoerd door universiteit met betrekking tot toetsing. Bacheloropleiding Econometrie en Operationele Research: het oordeel van de commissie is voldoende.
F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport wordt, op facultair niveau, beschreven op welke wijze wordt omgegaan met de resultaten van evaluaties. Alle resultaten worden, voor zover mogelijk, opgenomen in het elektronische opleidingsdossier van de opleiding. De opleidingsdirecteuren en OLC´s hebben hierdoor op een overzichtelijke wijze de beschikking over alle verzamelde gegevens met betrekking tot een opleiding. Deze kunnen vervolgens in onderlinge samenhang worden geanalyseerd, waarna conclusies kunnen worden getrokken over de sterke en zwakke punten van (delen van) de opleiding. Dit biedt de basis om verbeteracties op touw te zetten. Na invoering van deze verbeteringen kan met behulp van de nieuw verzamelde informatie ten slotte worden bestudeerd in hoeverre de maatregelen het gewenste effect hebben gehad. Het opleidingsdossier is in de loop van het academisch jaar 2003-2004 ontwikkeld en wordt doorlopend aangevuld. QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
141
De resultaten die uit het opleidingsdossier naar voren komen, worden tijdens functioneringsen beoordelingsgesprekken besproken en vormen aanleiding om medewerkers didactische trainingen te laten volgen wanneer een cursus voor de tweede maal als onvoldoende is beoordeeld. Uit de gesprekken komt naar voren dat zowel de opleidingsdirecteuren als OLC´s het gevoel hebben dat er wel degelijk iets gedaan wordt met de resultaten van evaluaties. In de OLC´s komt een cursus die als onvoldoende is beoordeeld bijvoorbeeld ook werkelijk aan de orde tijdens de bijeenkomst. In het zelfevaluatierapport geeft de opleiding aan dat het opleidingsbestuur op verschillende manieren informatie krijgt ten behoeve van de (interne) kwaliteitszorg van de opleiding, namelijk via: •
•
•
•
FEB-evaluaties; elke cursus wordt elk jaar door de FEB geëvalueerd via een docent-, cursus- en tentamenevaluatie. Deze evaluaties hebben een vaste opzet en zijn kwantitatief van aard; ASSET-evaluaties; elke cursus wordt elk jaar door studievereniging ASSET|Econometrics (voorheen TEV) geëvalueerd via een schriftelijke evaluatie. Een aantal studenten wordt hierbij gevraagd een vragenlijst met open vragen te beantwoorden. Bovendien vindt er bij elke cursus ook een (mondelinge) tussentijdse evaluatie plaats; niet-terugkerende evaluaties, geïnitieerd door opleidingsbestuur, zoals een evaluatie van het curriculum in het derde bachelorjaar (en ook een evaluatie van de curricula van de drie aansluitende masteropleidingen); ‘wandelgang’-evaluaties, via gesprekken met studenten (in het bijzonder met het studentlid van het opleidingsbestuur), docenten en studieadviseur.
Uit het zelfevaluatierapport blijkt dat op facultair niveau verschillende verbeteringen zijn doorgevoerd, vooral naar aanleiding van de vorige visitatie. Voorbeelden hiervan zijn het aantrekken van een onderwijskundige die het vaardighedenonderwijs van de bachelorprogramma’s in kaart heeft gebracht, het ontwikkelen van een beoordelingsformulier voor bachelor- en mastertheses, verbetering van de communicatie naar studenten toe en een uitbreiding van het aantal studentwerkplekken. Ook is de faculteit bezig met het implementeren van adviezen die de commissie voor de Mid-Term Review in 2008 heeft gegeven. Mede naar aanleiding de Mid-Term Review heeft de faculteit bijvoorbeeld een nieuw beleid ingezet op het gebied van onderwijs en van internationalisering van het onderwijs en zullen enkele curricula in de komende jaren wijzigingen ondergaan. Als voorbeeld van verbetermaatregel wordt in het zelfevaluatierapport onder andere het volgende voorbeeld gegeven. Bij het vak Programmeren heeft de docent in één jaar een veel lagere evaluatie gekregen dan in andere jaren. Uit de ASSET-evaluatie bleek dat studenten niet zozeer ontevreden waren over de docent, maar meer over het feit dat het lang duurde voordat hun vragen beantwoord werden. Het jaar daarop is de groep in tweeën gesplitst en was de docentevaluatie weer goed. De docent bleek dus eenmalig ‘afgerekend’ te worden op basis van de minder goede organisatie van de cursus. Het voormalige opleidingsbestuur heeft een paar jaar geleden besloten om (naar aanleiding van de uitgevoerde curriculumevaluaties en de veranderingen in het wiskunde onderwijs op het vwo) een traject op te starten dat nu heeft geleid tot een grondige herziening van het bachelorprogramma Econometrie & OR (per september 2009). Dit traject is begonnen met een onderwijsdag, waar met alle betrokken docenten gebrainstormd is over een mogelijk 142
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
nieuw curriculum. Vervolgens heeft het opleidingsbestuur een commissie ingesteld om het hele OR-traject (van het eerste bachelorjaar tot en met de master) door te lichten. De aanbevelingen van deze commissie heeft het opleidingsbestuur meegenomen in het ontwerpen van het herziene curriculum. Een eerste voorstel hiertoe is onder alle betrokken docenten, faculteitsbestuur en opleidingscommissie verspreid met het verzoek om gefundeerd commentaar te leveren. Dit heeft geleid tot een tweede, definitief voorstel. Voor de bacheloropleiding betekenen de wijzigingen concreet dat de aansluiting vwo-wo verbeterd wordt door het onderwijs in de methodevakken (met name de analysevakken) opnieuw in te richten. Daarnaast zal er een duidelijker herkenbaar traject aan econometrievakken moeten komen en zal het traject aan operations research-vakken een gewijzigde invulling met andere accenten moeten krijgen. Als laatste zal er meer aandacht voor programmeervaardigheden moeten komen. Oordeel De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding Econometrie & OR voldoet aan het criterium dat geldt voor dit facet. De commissie is positief over het gebruik van de opleidingsdossiers. In deze dossiers is terug te zien dat cursussen voor en na elk tentamen geëvalueerd worden. Deze informatie is beschikbaar voor alle jaren, vanaf 2004. Ook is in de dossiers terug te vinden dat cursussen die laag scoren in de evaluatie ook werkelijk verbeterd of verwijderd worden. Dit wekt bij de commissie de indruk dat goed gebruik wordt gemaakt van de opleidingsdossiers. De commissie heeft daarnaast vastgesteld dat de resultaten van de cursusevaluaties leiden tot concrete verbetermaatregelen wanneer daartoe aanleiding is. Zij heeft kennis genomen van de verschillende voorbeelden van maatregelen die zijn genomen om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. De commissie is opgevallen dat naast de ‘formele’ maatregelen vanuit het opleidingsmanagement ook individueel verbeteringen worden doorgevoerd door docenten op basis van cursusevaluaties en van andere signalen die zij hebben gekregen. De commissie is tevens positief over de (aanpak van) veranderingen met betrekking tot het curriculum, die naar aanleiding van de vorige visitatie en de Mid-Term Review zijn doorgevoerd. Tot slot waardeert de commissie de inzet van de studievereniging ASSET op dit gebied. Bacheloropleiding Econometrie en Operationele Research: het oordeel van de commissie is voldoende.
F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Beschrijving Zoals in Facet 17 al is aangegeven zijn docenten en studenten op de volgende manieren bij de kwaliteitszorg betrokken: • • • •
de opleidingsdirecteuren zijn tevens docent en worden bijgestaan door een studieadviseur en een studentadviseur; in de OLC´s zijn docenten en studenten vertegenwoordigd; er zijn evenveel docenten als studenten; studenten maken deel uit van klankbordgroepen en zijn betrokken bij panelgesprekken over een bepaalde cursus; studenten kunnen hun mening geven over de cursussen en de tentamens via de schriftelijke cursus- en tentamenevaluaties die na afloop van een cursus en tentamen plaatsvinden.
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
143
Alumni en vertegenwoordigers uit het beroepenveld spelen tot nog toe een relatief bescheiden rol in de kwaliteitszorg. Er vinden wel jaarlijks alumnionderzoeken plaats via de wo-monitor. Deze alumnionderzoeken worden uitgevoerd door het Research centrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA). Onderzoek onder vertegenwoordigers uit het beroepenveld vindt minder structureel plaats. De opleiding geeft in het zelfevaluatierapport verder aan dat VAET (Vereniging van Afgestudeerde Econometristen Tilburg) jaarlijks een alumnibijeenkomst organiseert. Op deze dagen krijgen docenten op een informele manier feedback over de afgestudeerden die de opleiding heeft voortgebracht en hun kwalificaties. Alumni spelen ook een belangrijke rol bij de jaarlijkse voorlichtingsactiviteiten. In het zelfevaluatierapport wordt daarnaast beschreven dat de FEB beschikt over een Maatschappelijke Adviesraad met vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven en andere instellingen. De leden van de Maatschappelijke Adviesraad geven vanuit hun specifieke deelterreinen hun visie op de koers die de faculteit zou kunnen en/of moeten varen. De Maatschappelijke Adviesraad komt enkele malen per jaar bijeen. Deze adviesraad wordt geraadpleegd bij strategische discussies binnen de FEB. Op universitair niveau is men momenteel bezig het alumnibestand grondig te actualiseren en is een pilot uitgevoerd met een grootschalig onderzoek onder alumni. De bedoeling is een alumnipanel samen te stellen dat periodiek ondervraagd zal worden over relevante kwesties. Ook wil de universiteit meer zicht krijgen op internationale alumni. Tot nog toe verdwijnen zij meestal uit beeld als zij eenmaal zijn afgestudeerd en terugkeren naar het buitenland. De FEB is voornemens een Career Center voor alumni op te zetten, waardoor via het organiseren van diverse activiteiten meer binding met alumni kan worden opgebouwd en ook meer systematisch feedback kan worden verkregen op de opleidingen van de FEB. De FEB is op dit moment bezig met de werving van een alumni-officer die zich bezig zal houden met het alumnibeleid in de faculteit. In het zelfevaluatierapport wordt vermeld dat de meeste studenten na het behalen van het diploma van de bacheloropleiding Econometrie & OR instromen in een master programma. Uit enquêtes is gebleken dat vertegenwoordigers uit het beroepenveld zeer tevreden zijn over de technische kwaliteiten van de afstudeerders, maar minder over hun programmeervaardigheden. Deze constatering heeft er toe geleid dat vanaf het academisch jaar 2010-2011 in het derde jaar van het bachelorprogramma een extra, meer beroepsgerichte, programmeercursus wordt aangeboden. Oordeel De commissie is van mening dat de opleiding voldoet aan het criterium dat geldt voor dit facet. Op basis van de gesprekken die zijn gevoerd met studenten en docenten heeft de commissie vastgesteld dat voor alle opleidingen geldt dat medewerkers en studenten betrokken zijn bij hun opleiding. De contacten tussen de evaluatieorganen, zoals de OLC´s, en overige studenten kunnen worden versterkt en gestructureerd. Op deze manier wordt de werking van deze gremia geoptimaliseerd. Het is de commissie opgevallen dat de contacten tussen studenten uit de OLC´s en hun achterban voornamelijk via het wandelgangennetwerk verlopen. Studenten lijken niet te weten wie hen in de OLC´s vertegenwoordigt. De commissie adviseert de OLC´s om de contacten en informatievoorziening aan studenten beter te structureren. Op deze manier wordt voor de 144
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
achterban inzichtelijk gemaakt wat de maatregelen zijn die worden genomen op basis van onder andere de ingevulde cursusevaluaties. Ook kan hierdoor meer informatie bij de OLC´s terecht komen, omdat studenten weten bij wie zij terecht kunnen. De commissie is van mening dat de huidige OLC´s vooral reactief opereren. De OLC´s bespreken op verzoek van het management verschillende belangrijke thema’s. Zij adviseert de OLC´s zich in de toekomst wat meer proactief op te stellen en zelf ook thema’s te agenderen. Ook merkt de commissie op dat de huidige OLC´s behoorlijk groot zijn en dat er nagenoeg geen hoogleraren lid zijn. Dit kan effect hebben op de daadkracht en de invloed van de OLC´s. De commissie waardeert dat er universiteitsbreed een extern onderzoek naar het functioneren van de OLC´s heeft plaatsgevonden. De commissie ziet dat de rol van de OLC´s door de opleidingen steeds serieuzer genomen wordt. Van belang is wel dat deze ontwikkeling wordt doorgezet. De studievereniging van deze bacheloropleiding is zeer betrokken en neemt evaluatie van het onderwijs serieus. Dit wordt dan ook gewaardeerd door de commissie. De resultaten die door onderzoek van deze studievereniging naar voren komen, zouden beter verspreid moeten worden binnen de opleiding. Bacheloropleiding Econometrie en Operationele Research: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Interne kwaliteitszorg Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Interne kwaliteitszorg. Voor de bacheloropleiding Econometrie en Operationele Research is het oordeel voldoende.
7.1.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport staat beschreven dat het doel van de thesis is dat studenten voorbereid worden op het doen van zelfstandig wetenschappelijk onderzoek door een eigen onderzoek uit te voeren met betrekking tot een onderwerp uit één van de gebieden econometrie, wiskundige economie, kwantitatieve financiering, actuariaat en operations research. De bachelorthesis kan alleen in het voorjaar geschreven worden en is strak georganiseerd: er zijn drie bijeenkomsten op vaste tijdstippen, één inleidende bijeenkomst, één verplichte bijeenkomst ongeveer anderhalve maand later waar iedereen een presentatie over zijn resultaten dient te geven, en één eindbijeenkomst weer twee maanden later. Bovendien wordt van studenten verlangd dat zij bij twee medestudenten ‘meelezen’ en kritische vragen stellen naar aanleiding van het op dat moment beschikbare document en de presentatie. Om mee te mogen doen met de bachelorthesis dient de student minstens 138 EC van zijn programma te hebben voltooid. Studenten kunnen hun voorkeur uitspreken voor een mogelijk onderwerp voor hun thesis door een keuze te maken uit een vooraf gepubliceerde lijst met thesisonderwerpen. Zij mogen echter ook zelf met een onderwerp komen. De QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
145
bachelorthesiscoördinator kent op basis van de ontvangen voorkeuren onderwerpen en begeleiders aan studenten toe. Tussen de verplichte bijeenkomsten door werkt de student aan zijn bachelorthesis en heeft regelmatig contact met zijn begeleider over de voortgang. Het eindcijfer voor de bachelorthesis wordt bepaald aan de hand van de assessment form for bachelor thesis. Hierbij spelen een aantal criteria een rol, die onder te verdelen zijn in drie categorieën: kwaliteit van inhoud, kwaliteit van het proces en kwaliteit van communicatie. Het eindcijfer wordt gezamenlijk bepaald door de begeleider en een tweede beoordelaar. Bij een onvoldoende eindresultaat kan de student twee maanden later een herziene versie inleveren en een nieuwe presentatie geven. Mocht deze herkansing ook tot een onvoldoende eindresultaat leiden dan dient de student een jaar later overnieuw te beginnen. Oordeel De commissie heeft geconstateerd dat de gerealiseerde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen in overeenstemming zijn met de nagestreefde eindkwalificaties. De commissie is van oordeel dat docenten duidelijke ideeën hebben over wat een thesis moet inhouden. De commissie is van mening dat deze eisen nog niet voldoende zijn geexpliciteerd en kenbaar gemaakt aan de studenten. Uit de gesprekken met studenten is gebleken dat zij nog geen concreet beeld hebben van waar een thesis aan moet voldoen. Ze adviseert de opleiding om de criteria voor de thesis te communiceren aan de studenten. De commissie is tevens van mening dat de criteria voor de thesis uitgebreid kunnen worden en heeft een omschrijving geformuleerd van de eisen waaraan bachelortheses in haar ogen dienen te voldoen. De commissie is van mening dat een bachelorthesis zich kan beperken tot een literatuurstudie, als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: (a) het literatuuroverzicht dient verder te gaan dan een beschrijving van inzichten uit leerboeken of collegediscussies, door ook artikelen uit (top)economische (en andere)- tijdschriften te verwerken; en (b) de thesis dient te worden afgesloten met een kritische reflectie op de stand van de kennis in het besproken deel van de literatuur. In het geval van een empirische thesis dient een (minimale) hoeveelheid data te worden verzameld, verwerkt en geïnterpreteerd. Kwantitatieve of kwalitatieve data-analyse kan daarbij horen, maar is niet noodzakelijk. Een theoretische thesis dient minimaal een poging tot nieuwe theorievorming te bevatten. In dit geval kan het formeel maken van een model daarbij behoren, maar ook hier is dat niet noodzakelijk. De commissie adviseert om deze of soortgelijke criteria op te nemen in de studiegids, zodat studenten weten wat er inhoudelijk van ze wordt verwacht bij het schrijven van de bachelorthesis. De commissie heeft uit de lijst van de 25 meest recent afgeronde theses een willekeurige selectie opgevraagd van twee theses en de daarbij behorende beoordelingsformulieren. Daarbij is rekening gehouden met de becijfering (zowel lage als hoge cijfers) en de begeleider (de opgevraagde theses hadden verschillende begeleiders). De commissieleden hebben de theses gelezen en beoordeeld op probleemstelling, verwerking van literatuur, methoden en verantwoording, conclusie en discussie, structuur en leesbaarheid, en controleerbaarheid. De commissie is op grond van dit onderzoek van mening dat de door de begeleiders gegeven cijfers van de bachelortheses Econometrie & OR verantwoord zijn. De eerste thesis die is beoordeeld, kende een voldoende verwoorde probleemstelling. Ook het gebruik van literatuur kwam voldoende tot uitdrukking. Het onderzoek was goed opgezet en uitgevoerd. De conclusies en discussie volgden uit de inhoud en waren goed verwoord. Voor wat betreft 146
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
leesbaarheid en structuur is deze thesis ook met goed beoordeeld. Tot slot is de thesis controleerbaar. De probleemstelling van de tweede thesis was beknopt en niet altijd even duidelijk geformuleerd. De auteur gaf met de gebruikte literatuur aan goed op de hoogte te zijn van relevante bibliografie. Het uitgevoerde onderzoek was goed opgezet, maar wellicht wat te beknopt gepresenteerd in de thesis. Ook de conclusies en discussie waren beknopt beschreven. Voor de leesbaarheid en structuur van de thesis geldt dat de beknoptheid de leesbaarheid soms in de weg stond. De commissie is echter ook van mening dat deze thesis een erg lastig onderwerp behandelde dat knap aangepakt is, maar niet altijd even goed is opgeschreven. De commissie heeft geconstateerd dat niet bij alle opgevraagde en bestudeerde afstudeertheses een ingevuld beoordelingsformulier aanwezig was. Hiernaast is op een aantal beoordelingsformulieren wel een ´score´ aangegeven, maar zijn op het formulier geen achterliggende argumenten voor deze score genoteerd. Bacheloropleiding Econometrie en Operationele Research: het oordeel van de commissie is voldoende.
F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
In het zelfevaluatierapport worden de universiteitsbrede streefcijfers gegeven. Het post-BSA rendement (dit betreft dus de studenten die de opleiding mochten voortzetten) moet na vier jaar studie 70% en na vijf jaar 90% zijn. Op dit moment rondt gemiddeld 59% van de studenten in de FEB de bacheloropleiding af na vier jaar en 74% na vijf jaar. Gemiddeld 31% van de studenten slaagt erin binnen de nominale studieduur van drie jaar het bachelordiploma te behalen. In tegenstelling tot de meeste andere opleidingen van de FEB, is de opleiding Econometrie & OR pas in het academisch jaar 2004-2005 met een Bindend Studieadvies (BSA) gaan werken. De reden daarvan was dat de andere opleidingen als pilot fungeerden in het BSA-traject van de UvT en dat na twee jaar experimenteren voor alle opleidingen van de UvT het BSA werd ingevoerd. Voor de bacheloropleiding Econometrie & OR geldt dat gemiddeld 33% van de studenten een negatief BSA krijgt. Het post-BSA rendement ziet er voor de opleiding als volgt uit (gemiddelde van vier cohorten): • •
32% haalt het diploma na drie jaar 60% haalt het diploma na vier jaar
Deze cijfers zijn vergelijkbaar met die van de totale faculteit. Op facultair niveau wordt in het zelfevaluatierapport een aantal redenen genoemd voor de studievertraging: •
voor het behalen van het BSA is 36 EC (60% van het totaal aantal te behalen studiepunten) genoeg, hetgeen bij diverse studenten ‘strategisch studeergedrag’ in de hand werkt. De FEB is van mening dat dit criterium van 60% een onvoldoende krachtig signaal aan de studenten geeft en is een voorstander van verhoging van de BSA-grens. Het BSA
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
147
• •
• • •
is echter universiteitsbreed ingesteld en verhoging van de eisen betekent nieuwe discussies met de andere faculteiten. Enkele faculteiten vonden dat bij de invoering van het BSA de huidige grens al te hoog lag. een eenmaal opgelopen studieachterstand is moeilijk in te halen, want het betekent dat studenten in een bepaalde periode extra studie-inspanning moet leveren. geregeld blijkt dat studenten andere activiteiten naast hun studie hebben (bijbaan, hobby’s) die ervoor zorgen dat de studie niet alle aandacht krijgt die zij zou moeten krijgen. bestuursactiviteiten voor studieverenigingen. bewuste keuzen van studenten om langer dan drie jaar te studeren. persoonlijke, onvoorziene omstandigheden.
De faculteit en de opleiding benoemen geen initiatieven voor het verbeteren van het rendement. Uit de gesprekken die de commissie met studenten heeft gevoerd is naar voren gekomen dat studenten eerst al hun cursussen afgerond willen hebben voordat zij aan de thesis beginnen. Op het moment dat zij geacht worden te starten met het schrijven van de thesis moeten zij nog twee vakken afronden. Ook hebben studenten andere activiteiten naast de studie. Oordeel De commissie oordeelt dat de rendementen laag zijn, maar geen uitzondering vormen op de rendementen van vergelijkbare opleidingen in Nederland. De commissie is van mening dat het al vroeg in het eerste jaar geven van een voorlopig studieadvies en het meer proactief begeleiden van studenten de uitval kan verlagen. De commissie merkt op dat de studiebegeleiding vooral op initiatief van de student plaatsvindt en dat een proactieve houding van de faculteit en opleiding ertoe kan leiden dat problemen vroegtijdig gesignaleerd worden en studievertraging wellicht voorkomen. Bacheloropleiding Econometrie en Operationele Research: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Resultaten Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Resultaten. Voor de bacheloropleiding Econometrie en Operationele Research is het oordeel voldoende.
148
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
Samenvatting van de oordelen van de commissie Bacheloropleiding Econometrie en Operationele Research: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen Voldoende 5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoet Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Eindoordeel van de commissie over de bacheloropleiding Econometrie en Operationele Research De commissie komt, op grond van haar oordelen over de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader, tot het volgende eindoordeel: De bacheloropleiding Econometrie en Operationele Research voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie.
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
149
150
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
8.
Rapport over de bacheloropleiding Fiscale Economie
Administratieve gegevens Bacheloropleiding Fiscale Economie Naam opleiding: Fiscale Economie CROHO-nummer: 56402 Niveau: bachelor Oriëntatie: wo Studielast: 180 EC Graad: Bachelor of Science Variant(en): voltijd Locatie(s): Tilburg Einddatum accreditatie: 13 februari 2011 Het bezoek van de visitatiecommissie Economie aan de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen van de Universiteit van Tilburg vond plaats op 12-14 en 20-21 oktober 2009. 8.0. Structuur en organisatie van de faculteit De Universiteit van Tilburg (UvT) is een gespecialiseerde universiteit op het gebied van mens- en maatschappijwetenschappen, waarvan de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen (FEB) een van de zes faculteiten is. De FEB is de oudste en grootste faculteit van de universiteit en bestaat sinds 1927. Van de bijna 12.000 UvT-studenten studeert iets minder dan de helft aan de FEB. Een kwart van alle fte-personeel is werkzaam bij de FEB. De faculteit heeft een Facultair Management Team, bestaande uit de decaan, drie vicedecanen (Onderwijs, Onderzoek en Internationalisering), de directeur en een studentadviseur. De FEB biedt acht bacheloropleidingen en negentien masteropleidingen aan en bestaat uit acht departementen waarbinnen het wetenschappelijk personeel (en het ondersteunend personeel van het departement) werkzaam is: • • • • • • • •
Accountancy Economics Econometrics and Operations Research Finance Fiscal Economics Information Management Marketing Organization and Strategy
Ieder departement heeft een Head of Department. Daarnaast is er een Faculteitsbureau dat onder meer verantwoordelijk is voor de ondersteunende diensten en hun personeel. Hierin zijn afdelingen als Onderwijsbureau, MT Stafbureau, Afdeling ICT, Afdeling HRM, Afdeling International Programmes, Afdeling International Student Services en dergelijke ondergebracht. In 2008 beschikte de FEB over 291,1 fte aan wetenschappelijk personeel. QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
151
Iedere opleiding heeft een opleidingsdirecteur, verantwoordelijk voor de samenstelling van het curriculum, kwaliteitsbewaking en –verbetering, toelating, informatievoorziening aan (aanstaande) studenten en communicatie met andere betrokkenen binnen de faculteit. De opleidingsdirecteur wordt hierbij ondersteund door een studieadviseur en een studentadviseur. In 2007 heeft er een Mid-Term Review of Education plaatsgevonden, onder leiding van professor Abraham van de KU Leuven. Mede naar aanleiding hiervan heeft de faculteit besloten een nieuw beleid ten aanzien van onderwijs en internationalisering te formuleren en de vernieuwing van een aantal curricula in gang te zetten. Bij de invoering van de bachelor-masterstructuur in 2002-2003 heeft de FEB gekozen voor acht brede bachelor- en negentien gespecialiseerde master-opleidingen (gebaseerd op de oude doctoraal opleidingen). Nieuwe opleidingen zijn de bacheloropleiding Business Studies en de masteropleiding Economics and Finance of Aging. De bacheloropleiding Fiscale Economie heeft samen met de bacheloropleidingen Bedrijfseconomie en Algemene Economie een gemeenschappelijk eerste jaar. 8.1.
Het beoordelingskader
8.1.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Beschrijving In het zelfevaluatierapport geeft de opleiding aan dat de studenten opgeleid worden voor functies binnen advieskantoren, de overheid (belastingdienst en ministeries) en ondernemingen (bedrijfsfiscalisten). De opleiding karakteriseert zichzelf als een generalistische opleiding. Er vindt geen specialisatie binnen het fiscale vakgebied plaats. Over het algemeen specialiseert de afgestudeerde zich pas als hij in de praktijk werkzaam is. Hierbij wordt opgemerkt dat de afgestudeerden van de bacheloropleiding zich over het algemeen niet direct op de arbeidsmarkt begeven, maar doorstromen naar de masteropleiding Fiscale Economie. De opleiding maakt ten aanzien van de eindkwalificaties onderscheid in kennis, vaardigheden en attitude. Kennis De student die de bacheloropleiding Fiscale Economie succesvol heeft doorlopen: • •
• •
152
heeft een grondige kennis van en inzicht in de hoofdlijnen van de Economie, met name de vakgebieden Accounting, Ondernemingsfinanciering en Openbare Financiën (K1); heeft een grondige kennis van en inzicht in de hoofdlijnen van het privaatrecht, met name het huwelijksgoederenrecht, erfrecht, vermogensrecht en het staats- en bestuursrecht (K2); heeft kennis van de samenhang van de economische, juridische en andere relevante vakgebieden (K3); heeft een gedegen kennis van het systeem van de fiscale heffingswetten, vooral in de grondslagen van de directe belastingen en (K4);
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
•
heeft een grondige kennis van de normatieve invloeden op de fiscale rechtsvorming en rechtshandhaving (K5).
Vaardigheden De afgestudeerde van de bacheloropleiding Fiscale Economie: • • • •
moet beschikken over de nodige knowhow om diverse fiscaaljuridische functies in uiteenlopende beroepsgroepen adequaat te vervullen (V1); kan zelfstandig een fiscaal vraagstuk oplossen en (wetenschappelijke) fiscale informatie kritisch beoordelen (V2); beschikt over goede mondelinge en schriftelijke uitdrukkingsvaardigheden en (V3); is in staat zelfstandig nieuwe kennis en vaardigheden op fiscaal gebied te verwerven (V4).
Attitude De student die de opleiding Fiscale Economie succesvol heeft doorlopen, zal: • •
in een feitencomplex dat wordt voorgelegd (door cliënten of belastingplichtigen) de (wetenschappelijke) kern van het probleem onderkennen en (A1); daarvoor een verantwoorde en optimale oplossing trachten te vinden. Hij zal gedurende zijn carrière zijn academische kennis en vaardigheden op het vereiste niveau behoren te houden (A2).
In het zelfevaluatierapport wordt aangegeven dat Fiscale Economie een typisch Nederlandse opleiding is. De opleiding maakt een vergelijking van de eigen opleiding met de opleidingen Fiscale Economie en Fiscaal Recht van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hieruit blijkt dat deze opleidingen veel overeenkomsten vertonen. Beide opleidingen hanteren een fiscaaljuridische invalshoek. De opleiding Fiscale Economie van de UvT legt de nadruk op de nationale fiscale werkelijkheid. Hieronder vallen ook het Europese belastingrecht en het internationale belastingrecht. De opleiding geeft aan dat het gebied van fundamenteel onderzoek op internationaal geldende theoretische fiscale vraagstukken beperkt is. Zoals hierboven aangegeven is Nederland – voor zover bekend – het enige land in de wereld dat universitaire fiscale bacheloropleidingen kent. In andere landen wordt het fiscaaleconomische en fiscaalrechtelijke terrein onderwezen op bijvakniveau of als vervolgstudie van juridische opleidingen. In het zelfevaluatierapport wordt, in een matrixtabel, aangegeven aan welke eindkwalificaties de verschillende cursussen bijdragen. Hiermee wordt de opbouw in het programma zichtbaar gemaakt (zie ook F5). Oordeel Omdat het eindniveau van de opleiding gericht is op de toepassing en de ontwikkeling van de Nederlandse belastingwetgeving, zijn de eindkwalificaties van de opleiding voornamelijk gericht op Nederland. De commissie heeft dit ook gezien bij de andere opleidingen Fiscale Economie in Nederland. De commissie heeft de eindkwalificaties bestudeerd en deze getoetst aan de hand van het domeinspecifiek referentiekader. Door te kijken naar vergelijkbare opleidingen in Nederland, worden de eindkwalificaties door de opleiding gerelateerd aan een nationaal kader.
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
153
De commissie is van mening dat de cursusmatrix, zoals weergegeven in het zelfevaluatierapport, een overzichtelijk beeld geeft van de mate waarin de verschillende eindkwalificaties in het programma (en in de verschillende cursussen) aan de orde komen. In de eindkwalificaties komen kennis van en inzicht in de hoofdgebieden van de economie aan de orde, bijvoorbeeld accounting, ondernemersfinanciering en openbare financiën. Daarnaast komen ook kennis van en inzicht in hoofdgebieden van het privaatrecht aan bod, te weten huwelijksgoederenrecht, erfrecht, vermogensrecht en staats- en bestuursrecht. Ook krijgen de studenten kennis van fiscale heffingswetten en van de normatieve invloeden op de fiscale rechtsvorming en rechtshandhaving. Daarnaast leren studenten vaardigheden om diverse fiscaaljuridische en fiscaal-economische functies te vervullen en om zelfstandig een fiscaal vraagstuk te kunnen oplossen en (op wetenschappelijke wijze) fiscale informatie kritisch te beoordelen. Ook leren studenten in een feitencomplex dat door cliënten of belastingplichtigen wordt voorgelegd, de kern van het probleem te onderkennen en hiervoor een verantwoorde en optimale oplossing te vinden. De commissie constateert dat de aandacht voor academische vaardigheden beperkt, maar voldoende aanwezig is in de eindkwalificaties. De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding voldoet aan het criterium dat geldt voor dit facet. Bacheloropleiding Fiscale Economie: het oordeel van de commissie is voldoende. F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport wordt voor het niveau van de eindkwalificaties aangesloten bij de in de Dublin-descriptoren beschreven kwalificaties van een bachelorprogramma. De zelfstudie legt daarbij de volgende verbanden tussen de Dublin-descriptoren en de eindkwalificaties: Dublin-descriptor
Eindkwalificaties
Kennis en inzicht Toepassen kennis en inzicht Oordeelsvorming Communicatie Leervaardigheden
K1, K2, K3, K4, K5 V1, V2 V1, V2, A1, A2 V3 V4, A2
Oordeel De commissie heeft vastgesteld dat de beschrijving van de eindkwalificaties van het programma, wat betreft het beoogde niveau, een duidelijk verband heeft met de Dublindescriptoren, die worden beschouwd als algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelorprogramma. In het zelfevaluatierapport wordt aangetoond op welke wijze de eindkwalificaties verwijzen naar alle Dublin-descriptoren. De commissie heeft deze relaties geverifieerd. De Dublindescriptor met betrekking tot kennis en inzicht is bijvoorbeeld terug te zien in eindkwalificatie K5, waar van een afgestudeerde verwacht wordt dat deze grondige kennis heeft van de normatieve invloeden op de fiscale rechtsvorming en rechtshandhaving. De Dublindescriptor inzake het toepassen van kennis en inzicht komt bijvoorbeeld terug in 154
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
eindkwalificatie V2, het zelfstandig oplossen van een fiscaal vraagstuk en (op wetenschappelijke wijze) fiscale informatie kritisch kunnen beoordelen. De Dublin-descriptor betreffende oordeelsvorming is onder andere terug te zien in eindkwalificatie A1, waar van een afgestudeerde wordt verwacht dat deze in een feitencomplex dat wordt voorgelegd (door cliënten of belastingplichtigen) de (wetenschappelijke) kern van het probleem kan onderkennen. De Dublin-descriptor met betrekking tot communicatie komt tot uiting in eindkwalificatie V3, het beschikken over goede mondelinge en schriftelijke uitdrukkingsvaardigheden. De Dublin-descriptor inzake leervaardigheden is bijvoorbeeld terug te zien in eindkwalificatie V4, waar van een afgestudeerde verwacht wordt dat deze zelfstandig in staat is nieuwe kennis en vaardigheden op fiscaal gebied te verwerven. In eindkwalificatie A2 wordt van de student verwacht dat deze gedurende zijn carrière zijn academische kennis en vaardigheden op het vereiste niveau houdt.. Daarnaast heeft de commissie bestudeerd in welke mate de bacheloropleiding en masteropleiding op elkaar aansluiten. De commissie heeft vastgesteld dat het verschil in niveau tussen de bacheloropleiding enerzijds en de masteropleiding anderzijds in voldoende mate tot uitdrukking wordt gebracht. Dit verschil komt voornamelijk tot uiting bij het bruikbaar maken van de eindkwalificaties op cursusniveau. Daarnaast is een verschuiving te zien in de eindkwalificaties op het gebied van kennis. In het programma van de bacheloropleiding zijn eindkwalificaties opgenomen als het opdoen van kennis en inzicht van de hoofdlijnen van de Economie (K1). In het programma van de masteropleiding zijn daarnaast eindkwalificaties aanwezig als het vellen van een oordeel over nationale en internationale fiscale vraagstukken op wetenschappelijke en systematische wijze (K4). Ook wordt van een afgestudeerde masterstudent verwacht dat deze nieuwe kennis op fiscaal gebied kan reproduceren en formuleren (V5). Van een afgestudeerde bachelorstudent wordt verwacht dat deze zelfstandig nieuwe kennis kan verwerven (V4). De commissie stelt vast dat de eindkwalificaties van de opleiding aansluiten bij algemene en internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties die gelden voor afgestudeerden van een bacheloropleiding. Bacheloropleiding Fiscale Economie: het oordeel van de commissie is voldoende. F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport wordt aangegeven dat aan de bacheloropleiding Fiscale Economie zowel vanuit de wetenschappelijke discipline als vanuit de beroepspraktijk eisen worden gesteld. De afgestudeerde moet beschikken over gedegen kennis van fiscale economie en moet echte, eenvoudige en gecompliceerde casussen kunnen oplossen. De student kan uit een (door cliënten of belastingplichtigen) voorgelegde casus de (positiefrechtelijke) kern van het probleem onderkennen en daarvoor een (ethisch) verantwoorde en optimale oplossing vinden. Dit komt onder andere terug in eindkwalificatie K4 en K5, waarbij van afgestudeerden verwacht wordt dat zij kennis hebben van het systeem van de fiscale QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
155
heffingswetten, vooral ten aanzien van de grondslagen van de directe belastingen en kennis hebben van de normatieve invloeden op de fiscale rechtsvorming en rechtshandhaving (K5). Het beroepsgerichte karakter van de opleiding komt naar voren bij eindkwalificaties V1, A1 en A2. Bij eindkwalificatie V1 wordt van een afgestudeerde verwacht dat hij / zij beschikt over de nodige kennis om diverse fiscaaljuridische functies, in uiteenlopende beroepsgroepen, te vervullen. De andere twee eindkwalificaties (A1 en A2) stellen dat een afgestudeerde in een feitencomplex dat door een cliënt of een belastingplichtige wordt voorgelegd, het probleem kan onderkennen en een verantwoorde en optimale oplossing voor dit probleem kan vinden. In het zelfevaluatierapport geeft de opleiding aan dat de wetenschappelijke attitude en vaardigheid van studenten mede wordt ondersteund door de wetenschappelijke functies van het docentencorps. De leden van de fiscale wetenschappelijke staf - inclusief de leden die behoren tot de Faculteit der Rechtsgeleerdheid - vervullen bijna allemaal een (neven)functie in de fiscale wereld of hebben die functies vervuld. Deze functies omvatten die van belastingambtenaar, belastingadviseur, rechter/raadsheer-plaatsvervanger bij een fiscale kamer van een rechterlijke instantie, medewerker van het bureau van de Hoge Raad, medewerker van het wetenschappelijk bureau van een grote belastingadviessmaatschap en het Kamerlidmaatschap. De afgestudeerde van de bacheloropleiding Fiscale Economie heeft de bagage om in te stromen in elke Nederlandse masteropleiding Fiscale Economie of Belastingrecht en kan zonder deficiënties die opleidingen volgen. Voor wat betreft de masteropleiding Fiscale Economie aan de UvT geldt dat afgestudeerde studenten van de bachelor in elk semester kunnen instromen. Eventuele vertraging opgelopen in de bacheloropleiding hoeft, blijkens het zelfevaluatierapport, niet te leiden tot extra vertraging met betrekking tot de toegang tot de masteropleiding. Oordeel Aangezien de afgestudeerden van de bacheloropleiding nog niet voldoen aan de eisen die worden gesteld door de beroepsorde, wordt door de studenten over het algemeen geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om na afronding van de bacheloropleiding de arbeidsmarkt te betreden. De commissie stelt vast dat de eindkwalificaties van de opleiding voldoende aansluiten bij de eisen van de internationale wetenschapsbeoefening. De eindkwalificaties van de bacheloropleiding verwijzen bijvoorbeeld naar het zelfstandig kunnen oplossen van een fiscaal vraagstuk en het kritisch beoordelen van (wetenschappelijke) fiscale informatie. Hiernaast komt het doen van wetenschappelijk onderzoek terug in de bachelorthesis. Afronding van de bacheloropleiding Fiscale Economie geeft onvoorwaardelijke toelating tot de masteropleiding Fiscale Economie. Strikt genomen worden volgens de commissie in de bacheloropleiding nog geen volwaardige fiscaal economen opgeleid, maar in het kader van de op de bacheloropleiding volgende masteropleiding voldoet de opleiding aan de in dit facet gestelde criteria. Na het afronden van de bacheloropleiding bezit de afgestudeerde in voldoende mate de kennis en vaardigheden om op bachelorniveau een functie in de praktijk uit te oefenen. Een belangrijk onderdeel in het bachelorcurriculum dat tot dit niveau leidt, is de thesis.
156
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
Bacheloropleiding Fiscale Economie: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Doelstellingen opleiding Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Doelstellingen opleiding. Voor de bacheloropleiding Fiscale Economie is het oordeel voldoende. 8.1.2. Programma Beschrijving van het programma Het eerste jaar van alle bacheloropleidingen is verdeeld in vier blokken, bestaande uit een onderwijsperiode van zeven weken en een tentamenperiode. Na blok 1 is er één tentamenweek. Na blok 2 en 3 zijn er twee tentamenweken. De eerste week bevat de hertentamens van het vorige blok, de tweede week de reguliere tentamens. Na blok 4 vinden meteen de tentamens van blok 4 plaats, vervolgens is er een week met herkansingen van blok 3 en na twee weken staan de herkansingen van blok 4 geprogrammeerd. Het tweede en derde jaar van de bacheloropleidingen is in twee semesters verdeeld. Na het eerste semester volgt een tentamenperiode van enkele weken waarin de tentamens worden afgenomen. Na het tweede semester volgt een periode waarin eerst de tentamens van dit semester staan geprogrammeerd, vervolgens de hertentamens van semester 1 en ten slotte de herkansingen van semester 2. Tabel 8.1 presenteert de cursussen uit het curriculum van de bacheloropleiding Fiscale Economie van het academisch jaar 2008-2009. Voor iedere cursus wordt het aantal studiepunten vermeld, de periode van het jaar waarin de cursus is geroosterd en het aantal contacturen. Ook wordt vermeld of de cursus verplicht is of een keuzevak. Het eerste jaar van de bacheloropleiding Fiscale Economie is gelijk aan dat van de bacheloropleiding Bedrijfseconomie en Algemene Economie en bestaat in de eerste plaats uit een verkenning van de economische wetenschap. Daarnaast wordt aandacht besteed aan methodevakken die noodzakelijk zijn voor het verwerven en transformeren van de kennis van de economie. Ten slotte worden algemene vaardigheden aangeleerd, in het bijzonder computervaardigheden. In het eerste jaar volgen de studenten ook het vak Fiscale Economie. Het tweede jaar wordt aangeboden aan studenten die specifiek voor de bacheloropleiding Fiscale Economie hebben gekozen en omvat cursussen die gericht zijn op economische kennis en vaardigheden geflankeerd door cursussen uit andere disciplines: wetenschapsfilosofie, burgerlijk recht en ondernemingsrecht. Als derde component kent dit jaar twee diepgaande fiscale cursussen. In het derde jaar ligt de nadruk op het fiscale gebied en op de bachelorthesis. In het derde jaar is er een keuzevak van 6 EC. Studenten kunnen in dit kader kiezen voor een vrij keuzevak (binnen of buiten de UvT) of deelname aan de Stichting Fiscale Rechtshulp de ‘Smeetskring’ (SFR Smeetskring). Hierbij werken de studenten in de praktijk en verzorgen zij aangiften inkomstenbelasting voor particulieren. Om hieraan mee te kunnen doen volgen de studenten eerst vier colleges op dit gebied.
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
157
Jaar 1 Cursus EC Periode Inleiding in de Organisatietheorie 6 Blok 1 Micro-economie 6 Blok 1 Wiskunde 1 6 Blok 1 en 2 Accounting 1: Financial Accounting 6 Blok 2 Macro-economie 6 Blok 2 Fiscale Economie 6 Blok 3 Marketing 1 6 Blok 3 Statistiek 1 6 Blok 3 en 4 Financiering 1 6 Blok 4 Toegepaste Economie 6 Blok 4 Jaar 2 Cursus EC Periode Accounting 2: Management Accounting 6 Semester 1 Belastingheffing Particulieren A 9 Semester 1 Openbare Financiën 1 voor Fiscale Economie 3 Semester 1 Privaatrecht 1 6 Semester 1 Sociale Filosofie en Wetenschapsfilosofie 6 Semester 1 Belastingheffing Ondernemingen A 9 Semester 2 Boekhouden 6 Semester 2 Financiering 2 6 Semester 2 Privaatrecht 2 9 Semester 2 Jaar 3 EC Periode Cursus Bedrijfsethiek 6 Semester 1 Formeel Belastingrecht 5 Semester 1 Inleiding Staats- en Bestuursrecht 7 Semester 1 Openbare Financiën 2 voor Fiscale Economie 6 Semester 1 Europees en Internationaal Belastingrecht A 6 Semester 1 Omzetbelasting 6 Semester 2 Successiewet en Wet Belastingen van 6 Semester 2 Rechtsverkeer Bachelor Thesis 12 Semester 2 Vrij keuzevak 6 Semester 2 SFR "De Smeetskring" (keuze) 6 Semester 2 Tabel 8.1: programma van de bacheloropleiding Fiscale Economie
Contacturen 20 42 50 40 30 28 28 56 26 21 Contacturen 34 52 26 48 28 52 56 54 40 Contacturen 28 24 24 28 46 42 26 4 + begeleidingsuren
F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport wordt aangegeven dat het beheersen van het fiscale terrein vanuit een wetenschappelijke attitude voorop staat in de opleiding. Dit betekent dat studenten de kennis die nodig is om als professional werkzaam te kunnen zijn, niet alleen krijgen aangeboden via de vakinhoud, maar tevens vanuit een wetenschappelijk-kritische en 158
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
systematische invalshoek. Concreet betekent dit dat de positiefrechtelijke kennis wordt aangeboden samen met de wetenschappelijke kritiek daarop. Als voorbeeld wordt in het zelfevaluatierapport ingegaan op de problematiek van de eigen woning en de hypotheekrenteaftrek. Dit thema wordt ook inkomenstheoretisch belicht. Deze methode wordt ook toegepast in de kernvakken, zoals Belastingheffing Ondernemingen A, Europees en Internationaal Belastingrecht A en Belastingheffing van Particulieren A. De onderwerpen die worden behandeld in de verschillende (kern)vakken zijn veelal ontleend aan lopend onderzoek en de actuele problematiek uit de praktijk. Docenten illustreren de stof met voorbeelden uit hun eigen onderzoek en praktijk. In het zelfevaluatierapport wordt opgemerkt dat het vakgebied gekenmerkt wordt door verandering in de onderwijs- en onderzoeksstof. Bij het onderzoeksgebied van de fiscaliteit wisselen de variabelen snel. Dit betekent enerzijds dat de opleiding deze veranderingen in haar programma meeneemt en studenten confronteert met de wetenschappelijke analyse van en kritiek op deze veranderingen (in de colleges, via voorgeschreven recente publicaties, door nieuwe en vernieuwde literatuur, door de keuze van hun thesisonderwerp). Anderzijds wil de opleiding studenten ook een constante bieden, in de vorm van theoretische concepten (bijvoorbeeld inkomenstheorieën en beginselen) teneinde studenten de mogelijkheid te geven de veranderingen te overzien en in een bepaalde (opgaande of neergaande) ontwikkelingsgang te kunnen plaatsen. Dit komt bijvoorbeeld naar voren bij de cursus Formeel Belastingrecht. De Belastingdienst worstelt al vele jaren met “navordering”. Navordering komt aan bod als iemand zijn belasting niet (tijdig) betaalt en de belastinginspecteur alsnog de belasting betaald wil zien. Tegenover elkaar staan het rechtszekerheidsbeginsel voor de burger en het gelijkheidsbeginsel (want andere burgers financieren in wezen het tekort). Men moet hier denken aan frauduleuze kapitaalvlucht, buitenlandse nummerrekeningen, het bankgeheim, verdragen tot uitwisseling van inlichtingen, sanctiebeleid en dergelijke. De faculteit geeft in het zelfevaluatierapport als uitgangspunt dat alle medewerkers gepromoveerd zijn (of bezig zijn met een promotietraject) en zowel een onderzoeks- als onderwijstaak hebben. De vaste medewerkers besteden gemiddeld 60% van de tijd aan onderwijs en 40% aan onderzoek. Uit het zelfevaluatierapport blijkt dat het onderwijs van de bacheloropleiding Fiscale Economie (studiejaar 2008-2009) vooral verzorgd wordt door docenten en universitair hoofddocenten. In het eerste jaar worden hiernaast acht hoogleraren ingezet, waarvan vijf bij de cursus Toegepaste Economie. In het tweede en derde jaar worden respectievelijk twee en drie hoogleraren ingezet. Voor het tweede jaar geldt verder dat vijf van de negen cursussen verzorgd worden door (nog) niet gepromoveerde medewerkers. In het derde jaar is dit bij twee van de cursussen het geval. De ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek komt in het eerste jaar naar voren in de cursus Toegepaste Economie en in het derde jaar in de bachelorthesis. Bij Toegepaste Economie worden theorieën, in de vorm van experimenten, toegepast uit de hele wetenschappelijke discipline. De bachelorthesis dient te worden opgezet langs de lijnen van relevante probleemstelling, onderzoek, theorievorming, falsificatie, conclusie en aanbevelingen. In de gesprekken met studenten is gebleken dat de aandacht voor onderzoeks- en communicatievaardigheden meer in het programma naar voren mag komen. Studenten vinden dat er na het eerste jaar weinig aandacht wordt besteed aan mondelinge (presentatie)vaardigheden. Ook schrijven de studenten weinig papers of rapporten. Het QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
159
schrijven van papers of rapporten komt volgens de studenten vooral in het eerste jaar aan de orde en in het derde jaar bij het schrijven van de bachelorthesis. Uit de gesprekken van de commissie met de docenten blijkt dat de opleiding eerder praktijkgericht is. Ook is naar voren gekomen dat de relatie met juridisch onderzoek aanwezig is. De relatie met meer economisch gericht onderzoek is maar beperkt in het programma aanwezig. Oordeel De commissie heeft geconcludeerd dat de interactie tussen onderwijs, de praktijk en onderzoek in voldoende mate vorm krijgt. Zij merkt daarbij op dat de band met de praktijk heel sterk is, terwijl de band met de wetenschap voldoende, maar beperkt is. Oorzaak hiervoor lijkt te zijn dat een deel van het onderwijs verzorgd wordt door docenten die (nog) niet gepromoveerd zijn. De commissie heeft geconstateerd dat in het studieprogramma beperkte aandacht is voor het verwerven van onderzoeksvaardigheden en voor andere algemene academische vaardigheden. Dit komt vooral aan de orde bij de cursus Toegepaste Economie in het eerste jaar en de bachelorthesis in het derde jaar. De commissie is van mening dat dit, gezien de aard van de opleiding, voldoende is. De opleiding wordt ten eerste gekenmerkt door een sterke relatie met de praktijk. Ten tweede stromen nagenoeg alle studenten door naar de masteropleiding Fiscale Economie, waar onderzoeksvaardigheden ook aan bod komen. Op basis van de gevoerde gesprekken is de commissie tot het oordeel gekomen dat in opleiding een goede interactie bestaat tussen het gegeven onderwijs en de praktijk, met daarbij een duidelijk verband met het nationaal juridisch gericht onderzoek. Docenten werken veelal ook in de beroepspraktijk en betrekken in hoge mate nieuwe ontwikkelingen en actuele vraagstukken bij het gegeven onderwijs. Gezien de positie van de belastingwetenschap op het snijvlak van recht en economie waardeert de commissie de keuze van de opleiding voor een ook juridische benadering van het vakgebied. Dit komt onder andere naar voren in het flinke aantal juridisch georiënteerde vakken in het derde jaar. Bacheloropleiding Fiscale Economie: het oordeel van de commissie is voldoende. F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport wordt een overzicht gegeven van de vakken die in het programma van de bacheloropleiding Fiscale Economie zijn opgenomen (zie tabel 1). Zoals eerder is vermeld, zijn de vakken in het eerste jaar dezelfde voor studenten Algemene Economie, Bedrijfseconomie en Fiscale Economie. Deze vakken zijn gericht op een verkenning van de economische wetenschap. In het tweede en derde jaar ligt de nadruk op meer specialistische kennis op het gebied van de Fiscale Economie. In dit deel van het programma zijn er geen keuzevakken. In het zelfevaluatierapport wordt tevens in een matrixtabel aangegeven aan welke eindkwalificaties de verschillende cursussen bijdragen. In het eerste jaar komt bij alle cursussen eindkwalificatie K1, kennis van en inzicht in de hoofdlijnen van de economie, met 160
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
name de vakgebieden accounting, ondernemingsfinanciering en openbare financiën aan de orde. Deze eindkwalificatie komt ook in het tweede jaar naar voren, bij de cursussen Accounting 2, Openbare Financiën 1, Sociale Filosofie en Wetenschapsfilosofie en Ondernemingsfinanciering 2. In het tweede jaar wordt bij de cursussen Privaatrecht 1 en 2 ook aandacht besteedt aan eindkwalificatie K2 (kennis van en inzicht in de hoofdlijnen van het privaatrecht, met name het huwelijksgoederenrecht, erfrecht, vermogensrecht en het staats- en bestuursrecht). In het derde jaar komt deze eindkwalificatie naar voren bij de cursus Inleiding Staats- en Bestuursrecht. Eindkwalificaties K3 en K4 komen vooral aan de orde in het derde jaar. Deze eindkwalificaties zijn gericht op kennis van de samenhang van de economische, juridische en andere relevante vakgebieden (K3) en kennis van het systeem van de fiscale heffingswetten, vooral ten aanzien van de grondslagen van de directe belastingen (K4). Beide eindkwalificaties komen onder andere aan bod bij de cursussen Formeel Belastingrecht, Successiewet en WBR, Omzetbelasting en Europees/Internationaal Belastingrecht A. Eindkwalificatie K5, gericht op kennis van de normatieve invloeden op de fiscale rechtsvorming en rechtshandhaving, komt alleen bij de cursus Formeel Belastingrecht in het derde jaar naar voren. De eindkwalificaties op het gebied van vaardigheden komen in het eerste jaar in beperkte mate aan de orde. Eindkwalificatie V1 bijvoorbeeld, gericht op de kennis om diverse fiscaaljuridische functies te kunnen vervullen, komt aan de orde bij de cursussen Wiskunde 1, Statistiek 1 en Toegepaste Economie in het eerste jaar. Deze eindkwalificatie komt meer naar voren in het tweede jaar, bij onder andere de cursussen Openbare Financiën 1, Sociale Filosofie en Wetenschapsfilosofie, Privaatrecht 1 en Boekhouden. Eindkwalificaties V2 en V4, gericht op het zelfstandig oplossen van een fiscaal vraagstuk en het zelfstandig verwerven van nieuwe kennis en vaardigheden op fiscaal gebied, komen aan bod bij het onderdeel SFR ‘De Smeetskring’ in het derde jaar. Eindkwalificatie V3, betreffende mondelinge en schriftelijke uitdrukkingsvaardigheden komt zowel in het eerste jaar als in het laatste jaar aan de orde (bij de het onderdeel SFR ‘De Smeetskring’ en de bachelorthesis). Bij het opstellen van de bachelorthesis vindt integratie plaats en komen alle eindkwalificaties aan bod. In de digitale studiegids van de universiteit wordt per cursus een globaal overzicht gegeven van de inhoud en de doelstellingen. Hiernaast wordt op Blackboard (zie ook F15) meer gedetailleerde informatie over de cursussen gegeven. In het zelfevaluatierapport wordt opgemerkt dat eindkwalificatie V3 (inzake mondelinge en schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid) in het tweede jaar van het programma niet aan de orde komt. De opleiding is voornemens dit in het programma aan te passen. In de gesprekken met studenten is eveneens naar voren gebracht dat de aandacht voor vaardigheden (V3) meer in het programma naar voren mag komen. Studenten vinden dat er na het eerste jaar weinig aandacht wordt besteed aan mondelinge (presentatie)-vaardigheden. Ook schrijven de studenten weinig papers of rapporten. Dit komt vooral in het eerste jaar aan de orde en in het derde jaar bij het schrijven van de bachelorthesis. Tijdens het gesprek met de studenten is eveneens naar voren gebracht dat het mogelijk is om in het buitenland te gaan studeren, maar dat dit door de docenten niet wordt aangemoedigd. Oordeel De commissie is van oordeel dat het bachelorprogramma doordacht en duidelijk is. Zoals de commissie al bij haar oordeel van F1 heeft opgemerkt, geeft de beschrijving van de eindkwalificaties op cursusniveau een overzichtelijke weergave van de eigenschappen en QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
161
kennis waarover studenten bij het afronden van de bacheloropleiding dienen te beschikken. De commissie is van mening dat de matrixtabel, zoals weergegeven in het zelfevaluatierapport, een overzichtelijk beeld geeft van de mate waarin de verschillende eindkwalificaties gedurende het programma aan de orde komen. De matrix laat een opbouw in het programma zien, waarbij vooral in het tweede en derde jaar meer aandacht is voor de eindkwalificaties gericht op vaardigheden en attitude. Ook wordt in deze jaren meer aandacht besteed aan specialistische kennis, waarbij in het derde jaar de nadruk wordt gelegd op de samenhang van de economische, juridische en andere relevante vakgebieden (K3) en kennis van het systeem van de fiscale heffingswetten, vooral ten aanzien van de grondslagen van de directe belastingen (K4). De commissie is van mening dat dit een logische opbouw van het programma vormt. De commissie is het eens met de constatering van de opleiding in het zelfevaluatierapport dat de aandacht voor eindkwalificatie V3 (mondelinge en schriftelijke uitdrukkingsvaardigheden) in het tweede jaar versterkt dient te worden. Dit wordt bevestigd door de behoefte van de studenten aan meer aandacht voor het geven van presentaties en het schrijven van “papers” en rapporten. Bacheloropleiding Fiscale Economie: het oordeel van de commissie is voldoende. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Beschrijving De samenhang in het programma wordt gewaarborgd in ten eerste de brede economische oriëntatie in het eerste jaar en vervolgens de uitbouw van de economische vakken en de nadruk op juridische en fiscale vakken in het tweede en derde jaar. De opleiding heeft nadrukkelijk gekozen voor een model, waarin studenten vanuit een brede en generalistische basis opgeleid worden tot specialisten. Het eerste jaar biedt de brede economische basis waarop de civielrechtelijke laag wordt gebouwd. In het eerste jaar krijgen de studenten, naast de cursus Fiscale Economie, ook cursussen als Macro-economie, Accounting 1, Marketing 1, Wiskunde 1, Statistiek 1 en dergelijke. Het vak Fiscale Economie is bedoeld als oriëntatie voor alle eerstejaarsstudenten en als basisvak voor latere fiscalisten. In het tweede en derde jaar vindt een verdere uitbouw van economische vakken plaats. Dit komt onder andere naar voren bij de vakken Accounting 2, Openbare Financiën 1, Openbare Financiën 2. Ook wordt in het tweede en derde jaar de nadruk gelegd op juridische en fiscale vakken. Hierbij komen onder andere vakken aan de orde als Belastingheffing Particulieren A, Privaatrecht 1 en 2, Belastingheffing Ondernemingen A, Formeel Belastingrecht en Inleiding Staats- en Bestuursrecht. De academische vaardigheden komen zowel in het eerste en derde jaar aan de orde bij respectievelijk het vak Toegepaste Economie en de bachelorthesis. Studenten Fiscale Economie volgen allen hetzelfde programma. In het derde jaar is er een keuzevak van 6 EC waarbij studenten kunnen kiezen voor een vrij keuzevak (binnen of buiten de UvT) of deelname aan de SFR ‘De Smeetskring’. Hierbij werken de studenten, zoals eerder aangegeven, in de praktijk en ondersteunen cliënten bij het verzorgen van de jaarlijkse aangifte van de inkomstenbelasting. De studenten hebben tevens aangegeven dat zij de fiscale 162
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
cursussen samen met de studenten Fiscaal Recht volgen. De juridische cursussen worden niet door studenten van beide opleidingen gezamenlijk gevolgd. In de gesprekken met de studenten is naar voren gebracht dat studenten vinden dat de juridische en fiscale onderdelen van het vakgebied in samenhang worden behandeld. De cursus Belastingheffing Particulieren A besteedt bijvoorbeeld eerst aandacht aan juridische aspecten en vervolgens aan fiscale. Bij de cursus Belastingheffing Ondernemingen A geldt hetzelfde. Hier komt bijvoorbeeld het opstellen van een balans aan de orde, met vervolgens de consequenties van het samenstellen van een commerciële en een fiscale balans. Uit de gesprekken van de commissie met de docenten blijkt dat er tussen docenten onderling weinig overleg is over de samenhang in het programma. Docenten zijn vooral gericht op de eigen cursus. Oordeel De commissie heeft de interne samenhang van het programma van de bacheloropleiding Fiscale Economie bestudeerd. Zij is van mening dat het programma logisch samenhangend is opgebouwd. De commissie stelt vast dat deze samenhang van het programma geen onderwerp van systematisch gesprek is onder de betrokken docenten. Desondanks kan de commissie zich vinden in de uitwerking die de opleiding geeft aan de opbouw van het programma. De commissie is van mening dat de opleiding een consequent model hanteert, waarbij na het leggen van een brede economische basis wordt toegewerkt naar een specialisatie op juridisch en fiscaal gebied. De cursussen van de verschillende fasen van de opleiding bouwen op elkaar voort, van cursussen met een meer inleidend en oriënterend karakter in de eerste twee jaar naar verdiepende en meer specialistische cursussen in het derde jaar (en de daaropvolgende masteropleiding). De commissie stelt vast dat de opleiding een goede balans en samenhang kent tussen de juridische en fiscale aspecten van het vakgebied. De commissie stelt vast dat de academische vaardigheden minimaal maar voldoende aan de orde komen, vooral bij het vak Toegepaste Economie in het eerste jaar en de bachelorthesis in het derde jaar (zie ook F4). De commissie is het eens met het opleidingsmanagement dat een brede economische basis nuttig en nodig is. Zij vindt het positief dat in het eerste jaar van het bachelorcurriculum het vak Fiscale Economie reeds is opgenomen. De constatering van de commissie is dat de samenhang van de opleiding voldoende is. Bacheloropleiding Fiscale Economie: het oordeel van de commissie is voldoende. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport meldt de opleiding dat de studielast evenwichtig verdeeld is over de drie jaren van de opleiding. Het eerste jaar van de bacheloropleiding Fiscale Economie bestaat uit vier blokken van 15 EC. In het tweede en derde jaar is er sprake van een QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
163
semestersysteem. Elk jaar bestaat uit twee semesters van elk 30 EC. Het derde, vierde en vijfde semester bestaan ieder uit vijf vakken, het zesde en laatste semester bestaat uit een bachelorthesis en drie cursussen. Er zitten daarmee geen ´piekmomenten´ in de opleiding. Via een voorlopig Bindend Studie Advies (BSA) na de eerste studieperiode in het eerste jaar, wordt de studenten door de FEB medegedeeld of zij het juiste studietempo hanteren. In het zelfevaluatierapport geeft de opleiding aan dat zich in het verleden geen problemen voorgedaan hebben met betrekking tot de studielast, hoewel de klankbordgroep heeft aangegeven dat het tweede semester van het derde jaar feitelijk te zwaar is; in deze fase van de opleiding volgen de studenten cursussen en werken ze aan de bachelorthesis. Vooralsnog is voor dit laatste geen oplossing gevonden. Een oplossing wordt met name in de weg gestaan door de afstemming van de opleiding op die van de bacheloropleiding Recht & Management aan de Faculteit Rechtsgeleerdheid. Om de studievoortgang te optimaliseren, organiseert de opleiding voor de bachelorthesis in elk semester een thesisronde. Uit de gesprekken die de commissie met studenten heeft gevoerd blijkt dat studenten gemiddeld dertig uur per week aan de studie besteden. De studenten ervaren blijkbaar geen belemmeringen bij het volgen van de opleiding. Wel geven zij aan dat de cursussen Boekhouden (in het tweede jaar), Successiewet en Wet Belastingen van Rechtsverkeer (in het derde jaar) en Europees en Internationaal Belastingrecht A (in het derde jaar) lastige cursussen zijn. Vooral de cursus Boekhouden wordt door de studenten gezien als een ‘struikelvak’. Studenten bevestigen de opmerking in het zelfevaluatierapport over de zwaarte van het tweede semester van het derde jaar. In dat semester volgen de studenten drie cursussen, waarvan één als zwaar ervaren wordt, en werken studenten aan de bachelorthesis. De studielast is formeel zo goed mogelijk gespreid. In het zelfevaluatierapport wordt geen overzicht van de werkelijke studielast gegeven. Wel wordt beschreven dat uit resultaten van cursus- en tentamenevaluaties blijkt dat studenten zelden een te hoge studielast ervaren. Daarbij beseft de opleiding dat de studenten er geen belang bij hebben om een lage studielast te rapporteren. De opleiding geeft dan ook aan dat serieuze kwaliteitszorg impliceert dat er ruimte is voor een verzwaring van het programma. Overige problemen worden gesignaleerd en besproken door de klankbordgroep en besproken door de opleidingsdirecteur en de opleidingscommissies (zie facet 17). Oordeel De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding voldoet aan het criterium dat in dit facet wordt gesteld over studeerbaarheid. De commissie heeft vastgesteld dat de studenten een positief oordeel geven over de studeerbaarheid van de bacheloropleiding en dat het programma een paar lastige vakken maar geen echte ‘struikelvakken’ kent. Uit zowel de gesprekken met studenten als de resultaten van cursus- en tentamenevaluaties blijkt dat de gemiddelde student geen hoge studielast ervaart. Wel merkt de commissie op dat het tweede semester van het derde jaar door studenten als zwaar wordt ervaren. Bacheloropleiding Fiscale Economie: het oordeel van de commissie is voldoende.
164
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport wordt aangegeven dat de Universiteit van Tilburg voor de verschillende fasen in het studiekeuzeproces van aanstaande studenten (oriënteren, verkennen, verdiepen en knoop doorhakken) diverse voorlichtingsactiviteiten en –middelen ontwikkeld heeft. Dit betreft onder andere: oriëntatiedagen voor 4 vwo leerlingen op de universiteit, bachelormagazine, eerste pagina’s van de website voor bachelorkiezers, twee maal per jaar een bachelorvoorlichtingsdag, bachelorbrochure, speciale magazines voor enkele bacheloropleidingen (bijvoorbeeld Econometrie en Operationele Research en Fiscale Economie). Ook zijn er proefstudeerdagen en kunnen aanstaande studenten terecht bij de onderwijsbalie en de studieadviseurs van de faculteit om specifieke informatie op te vragen. Een aantal opleidingen geeft daarnaast ook gastlessen op vwo scholen. Daarnaast is de Universiteit van Tilburg gericht op het werven van buitenlandse studenten/internationale studenten. Internationalisering is een van de hoofdthema’s van het strategisch beleid dat de universiteit voor de komende drie jaar heeft geformuleerd. De internationalisering is gericht op het voortzetten en intensiveren van het in de afgelopen jaren ingezette internationaliseringsbeleid. Kernpunten van dit beleid zijn het versterken van de internationale oriëntatie van de opleidingsprogramma’s, de rekrutering van werknemers op de internationale arbeidsmarkt, de bevordering van internationale studentenuitwisseling, samenwerking met gerenommeerde buitenlandse instellingen en intensivering van de werving van buitenlandse studenten. Voor de werving van internationale studenten maakt de universiteit gebruik van diverse middelen: brochures, website, profiles in beursgidsen in het buitenland, advertenties in internationale bladen, internationale beurzen, mailings aan counselors van internationale scholen, etcetera. Over het algemeen voldoet de instroom van buitenlandse studenten nog niet aan de wensen van de FEB. Mede daarom wordt voor het academisch jaar 2009-2010 voor de internationale opleidingen een numerus fixus met decentrale selectie ingevoerd. Het aantal instromende studenten in het eerste jaar van de bacheloropleiding Fiscale Economie is de afgelopen jaren gegroeid, van 43 in 2004-2005 tot 61 in 2008-2009. Het merendeel van deze studenten is afkomstig uit het vwo, met het profiel Economie en Maatschappij. De bacheloropleiding Fiscale Economie kent naast de instroom in het eerste jaar nog een andere vorm van instroom, namelijk in het tweede jaar van de opleiding. De bacheloropleidingen Algemene Economie, Bedrijfseconomie en Fiscale Economie hebben een gemeenschappelijk eerste jaar. Aangezien dit jaar identiek is voor de opleidingen, lopen studenten geen studievertraging op als zij op basis van hun ervaring in het eerste jaar besluiten zich in te schrijven bij de andere opleiding. Van deze mogelijkheid wordt ieder jaar door meerdere studenten gebruik gemaakt. De student wordt tot de bachelor Fiscale Economie toegelaten met een: •
vwo-diploma tot 2009 met het profiel: - Economie en Maatschappij; - Cultuur en Maatschappij, met Economie 1 en Wiskunde A 1,2 of Wiskunde B1;
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
165
•
• • •
- Natuur en Techniek, aangevuld met Economie 1; - Natuur en Gezondheid, aangevuld met Economie 1; vwo-diploma na 2009 met het profiel: - Economie en Maatschappij; - Cultuur en Maatschappij, met Wiskunde A of Wiskunde B; - Natuur en Techniek; - Natuur en Gezondheid; vwo-diploma uit 1999 of eerder met Wiskunde A of B; propedeusediploma van een hbo-instelling behaald in 1986 of later met dezelfde pakketeisen als het vwo; toelatingsexamen (colloquium doctum).
De aanvullende ingangseis voor studenten met het profiel Cultuur en Maatschappij, Natuur en Techniek en Natuur en Gezondheid (vwo diploma tot 2009) van Economie 1, is in VSNU verband ontwikkeld. Inmiddels is deze eis in VSNU verband afgeschaft en ook de UvT heeft deze eis enkele jaren geleden al losgelaten. Uit de gesprekken met de studenten blijkt dat deze positief zijn over het programmeren van de cursus Fiscale Economie in het eerste gemeenschappelijke jaar. Op basis van deze cursus hebben de meeste studenten na het eerste gemeenschappelijke jaar besloten te kiezen voor de opleiding Fiscale Economie. Oordeel De commissie heeft vastgesteld dat de faculteit zich voldoende inzet bij het werven van zowel nationale als internationale studenten. Met betrekking tot de bacheloropleiding Fiscale Economie blijkt dat instromende studenten met een vwo-diploma toegang hebben tot de opleiding. De commissie is van mening dat het terecht is dat het diploma van vwo-leerlingen met het profiel Cultuur en Maatschappij uit 1999 of eerder, aangevuld moeten worden met de cursus Wiskunde. De commissie is van mening dat, ook aan andere universiteiten, onvoldoende basiskennis van wiskunde snel kan leiden tot uitval. De commissie onderschrijft het standpunt van de UvT dat Economie 1 niet als aanvullende eis gesteld hoeft te worden bij de profielen Cultuur en Maatschappij, Natuur en Techniek en Natuur en Gezondheid. De commissie is van mening dat in academische economieprogramma’s alle nodige economische theorie aan bod komt, waarbij niet wordt voortgebouwd op de economische programma’s op vwo niveau. Daarnaast is de commissie positief over het feit dat studenten uit andere stromingen ook in het tweede jaar kunnen instromen omdat Fiscale Economie, Bedrijfseconomie en Algemene Economie een gemeenschappelijk eerste jaar hebben. Het blijkt dat studenten hier veel gebruik van maken. De commissie vermoedt dat de mogelijkheid van een soepele overstap van het ene naar het andere programma bijdraagt aan het verminderen van studievertraging. Opmerkelijk is wel dat veel meer studenten na het eerste jaar van de bacheloropleiding Bedrijfseconomie overstappen naar de opleiding Algemene Economie of Fiscale Economie dan andersom. De commissie vermoedt dat de cursus Fiscale Economie en de wijze waar op deze door de desbetreffende docent verzorgd wordt, de studenten motiveert om na het gemeenschappelijke eerste jaar te kiezen voor de bacheloropleiding Fiscale Economie.
166
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
Bacheloropleiding Fiscale Economie: het oordeel van de commissie is voldoende. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Beschrijving Het programma van de bacheloropleiding Fiscale Economie omvat 180 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Oordeel De bacheloropleiding Fiscale Economie voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Beschrijving De opleiding heeft geen expliciet didactisch concept geformuleerd. In het zelfevaluatierapport geeft de opleiding aan dat de opleiding gangbare onderwijstypen hanteert. Er zijn per cursus als regel twee colleges per week, een hoor- en een werkcollege. Daarin komt de stof aan bod voor die week. Het hoorcollege geeft het kader en de kernpunten van het desbetreffende onderwerp. In de werkcolleges wordt deze stof doorgaans in een casus verwerkt. In de werkcolleges staat de interactie tussen studenten en docent en tussen studenten onderling voorop. De studenten worden daarom geacht de stof voor de werkcolleges voor te bereiden aan de hand van het daaraan voorafgaande hoorcollege. De leermiddelen die gebruikt worden zijn wetenschappelijke artikelen, boeken, arresten, onderzoeksrapporten et cetera. In het zelfevaluatierapport wordt per jaar beschreven welke onderwijsvormen gehanteerd worden met het bijbehorende aantal contacturen per cursus. Micro-economie en Macroeconomie in het eerste jaar hebben bijna evenveel contacturen voor hoor- (n=200 studenten) en werkcollege (n= 80 studenten). Bij Micro-economie worden ook instructiecolleges verzorgd. Het vak Toegepaste Economie, eveneens in het eerste jaar, heeft minder contacturen. Daartegenover staat meer zelfstudie in de vorm van opdrachten, naar aanleiding van de experimenten die in de werkcolleges zijn gedaan. Sturing van het zelfevaluatierapport vindt plaats via tussentoetsen (na vier tot vijf weken), bij Wiskunde 1, Statistiek 1, Marketing 1 en Financiering 1. Het meest intensieve vak is Statistiek 1 (in blok 3 en 4), dat een omvang heeft van 56 uur en bestaat uit hoorcolleges, werkcolleges, instructiecolleges en computerpractica. Bij Marketing 1, Statistiek 1 en Financiering 1 beïnvloeden tussentoetsen het zelfevaluatierapport positief, bij Fiscale Economie, Micro Economie en Macro Economie en Toegepaste Economie vervullen (schrijf)opdrachten deze rol. In het tweede jaar worden vooral hoorcolleges gegeven. Voor een aantal vakken, zoals Accounting 2 en Boekhouden wordt dit aangevuld met instructiecolleges. Voor andere vakken worden de hoorcolleges aangevuld met werkcolleges, bijvoorbeeld bij Belastingheffing Particulieren A, Privaatrecht 1 en 2. Het vak Boekhouden, in het tweede semester, is met 56 contacturen het meest intensieve vak van het tweede jaar. In het derde jaar volgen de studenten in het eerste semester vijf cursussen, waarvan vier met hoorcolleges en een cursus (Europees en Internationaal Belastingrecht A) met hoor- en QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
167
werkcolleges. In het tweede semester staan naast de bachelorthesis twee cursussen gepland, waarvan een met hoorcollege en een met hoor- en werkcollege. Hiernaast kunnen de studenten in dit semester meedoen aan SFR ‘De Smeetskring’, waarbij studenten fiscale begeleiding aan particulieren geven. Uit de gesprekken van de commissie met de studenten is naar voren gekomen dat in het eerste jaar werkcolleges worden gegeven met groepen van zestig tot honderd studenten. Deze werkcolleges zijn volgens de studenten echt interactief; zonder voorbereiding kan de student beter niet aanwezig zijn bij deze werkcolleges. De interactiviteit uit zich in het stellen van vragen door de docent. Soms vindt er ook discussie plaats. Oordeel De commissie constateert dat de opleiding een traditioneel en niet nader geëxpliciteerd didactisch concept hanteert. De commissie stelt tevens vast dat de opleiding een bewuste keuze heeft gemaakt voor extensief onderwijs, waarbij vooral met hoorcolleges en werkcolleges wordt gewerkt. In beperkte mate wordt ook gebruik gemaakt van instructiecolleges. De groepsgrootte bij de hoorcolleges is aanzienlijk. Dit geldt zeker voor het eerste jaar van de bacheloropleiding, waarbij studenten Fiscale Economie, Algemene Economie en Bedrijfseconomie hetzelfde programma volgen. Ook is de commissie van oordeel dat de groepsomvang van zowel de instructiecolleges als de werkcolleges in het eerste jaar, waar interactie met de docent centraal staat, erg groot is. Uit de informatie blijkt dat werkcolleges aan groepen van circa tachtig studenten worden gegeven. De commissie is van mening dat de werkvormen passen bij het traditionele didactische concept, dat de opleiding impliciet gekozen heeft. Zij is van oordeel dat de bacheloropleiding voldoet aan de criteria van dit facet. De commissie adviseert om, indien mogelijk, de werkcolleges kleinschaliger te maken. In algemene zin valt te overwegen om een expliciet didactisch concept, mogelijk voor de hele faculteit, uit te werken. Gezien de huidige onderzoekkracht van de FEB, ligt een vorm van “research-based learning” voor de hand. Bacheloropleiding Fiscale Economie: het oordeel van de commissie is voldoende. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport geeft de faculteit aan dat er een faculteitsbrede examencommissie is. Deze commissie houdt zich specifiek bezig met de regelgeving rondom toetsing en examinering en bestaat uit wetenschappelijk medewerkers. De examencommissie wordt ondersteund door een ambtelijk secretaris die werkzaam is bij het Onderwijsbureau. De examencommissie heeft elke twee weken een zitting voor lopende zaken en organiseert per jaar een aantal beleidsbijeenkomsten. De examencommissie heeft een aantal van haar taken gemandateerd: •
•
168
De samenstelling en beoordeling van tentamens en de ondertekening van getuigschriften zijn gemandateerd aan examinatoren, in de regel zijn dat personeelsleden van de FEB en daarnaast ook enkele medewerkers van andere faculteiten; De studieadviseurs van de FEB hebben een mandaat gekregen voor de volgende aspecten: besluiten over vrijstellingen op advies van de examinator, besluiten over QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
•
•
toestemming met betrekking tot toegang tot cursussen en/of toetsen die onderdeel uitmaken van het examen, beslissen of een tentamen moet worden afgelegd (hieronder vallen verzoeken tot vervanging van een verplichte cursus), besluiten over een alternatieve toetskans, accorderen van de samenstelling van keuzeruimte binnen een opleiding. De studieadviseurs moeten hierbij handelen conform de richtlijnen die de examencommissie heeft opgesteld; De behandeling en beoordeling van verzoeken voor toelating tot de premasterprogramma’s en de masteropleidingen zijn gemandateerd aan de opleidingsdirecteuren; De zorg voor voldoende en deskundige surveillanten tijdens een toets is gemandateerd aan de Centrale Studenten Administratie.
In het Onderwijs- en Examenregelingen (OER) is de regelgeving rondom toetsing en beoordeling opgenomen. Uit het gesprek van de commissie met leden van de examencommissie is gebleken dat de examencommissie zich in de dagelijkse praktijk vooral bezig houdt met het behandelen van individuele situaties. De overige taken worden uitgevoerd door de studieadviseurs of door de opleidingsdirecteuren. Voor iedere cursus zijn er per jaar twee tentamenmogelijkheden: het tentamen en het hertentamen. De FEB hanteert een jaarindeling waarbij na elk blok of semester een tentamenperiode is opgenomen. In het eerste jaar van alle bacheloropleidingen is er na blok één een tentamenweek. Na blok twee en drie zijn er twee tentamenweken, de eerste omvat de hertentamens van het vorige blok, de tweede de reguliere tentamens. Na blok vier vinden direct de tentamens van het betreffende blok plaats. Daarna staan de overige hertentamens en de hertentamens van blok vier geprogrammeerd. Voor het tweede en derde jaar van de bacheloropleidingen geldt dat de tentamens na het semester worden afgenomen. Na het tweede semester volgen eerste de reguliere tentamens, vervolgens de hertentamens van semester één en daarna de hertentamens van semester twee. Tijdens de gesprekken van de commissie met betrokken docenten, is gebleken dat de tentamens worden opgesteld door de bij de cursus betrokken docenten. Dat betekent dat bij cursussen waar meerdere docenten betrokken zijn, het tentamen door meer dan één docent wordt opgesteld. Bij cursussen die door één docent worden gegeven, wordt ook het tentamen door één docent opgesteld. De docenten maken voorafgaande aan het tentamen eveneens het antwoordmodel. Op basis van de bestudeerde tentamens stelt de commissie vast dat bij de tentamens per onderdeel het aantal te behalen punten vermeld wordt. In het zelfevaluatierapport geeft de opleiding per cursus de gehanteerde toetsvormen aan. De toetsvormen sluiten aan bij het meer traditionele onderwijsconcept dat de opleiding hanteert en omvatten met name schriftelijke tentamens. Bij sommige cursussen wordt gebruik gemaakt van tussentoetsen of wordt naast het schriftelijk tentamen ook een opdracht gegeven. In het zelfevaluatierapport vermeldt de opleiding dat uniformiteit van de correctie van tentamens gewaarborgd wordt door het gebruik van gespecificeerde antwoordmodellen. De opleiding ziet er, blijkens het zelfevaluatierapport, op toe dat studenten vooraf geïnformeerd worden over de mogelijke inhoud van het tentamen, bijvoorbeeld door de casus in de werkcolleges te behandelen en de publicatie –via studentenverenigingen – van oude tentamens (al dan niet met standaarduitwerkingen). Na het tentamen kunnen studenten op een aantal vooraf meegedeelde data het gemaakte tentamen met de standaarduitwerkingen inzien. QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
169
In de digitale studiegids van de Universiteit staat per cursus aangegeven op welke wijze de toetsing plaatsvindt. Ook wordt er informatie gegeven over de data van de toetsen en de hertentamens. In het zelfevaluatierapport geeft de faculteit aan dat in het kader van het beoordelen van werkstukken en presentaties gebruik gemaakt wordt van expliciete beoordelingscriteria die staan weergegeven op een beoordelingsformulier. De docent vult dit formulier bij de beoordeling in en geeft met behulp hiervan feedback aan de studenten. Dit bevordert volgens de faculteit niet alleen transparantie naar studenten, maar zorgt er ook voor dat verschillende docenten die bij een cursus betrokken zijn, dezelfde criteria hanteren. De uitslag van een schriftelijk tentamen moet binnen 15 werkdagen zijn vastgesteld. Publicatie moet vijf werkdagen na de vaststelling plaatsvinden. Elk tentamen wordt na afloop geëvalueerd door de studenten. In 2007 heeft de UvT een nulmeting laten uitvoeren naar de kwaliteit van de tentamens. Naar aanleiding hiervan is een toetsexpert aangesteld die gedurende een periode van drie jaar alle toetsen van alle cursussen gaat analyseren (naar opzet, toetsconstructieproces, beoordelingsproces, cijferbepaling en transparantie). Uit de gesprekken van de commissie met de studenten is gebleken dat de voorbereiding op het schrijven van een bachelorthesis verbeterd kan worden. Studenten hebben aangegeven dat het schrijven van papers in beperkte mate aan de orde komt tijdens de opleiding. In het eerste jaar volgen de studenten een cursus ‘schriftelijke vaardigheden’, daarna wordt pas bij de bachelorthesis een rapport geschreven. Studenten zouden graag eerder in de opleiding willen beginnen met het schrijven van rapporten of papers. Oordeel De commissie heeft de informatie met betrekking tot de beoordeling en toetsing bestudeerd, en heeft vastgesteld dat de opleiding gekozen heeft voor adequate toetsvormen. Op basis van de bestudeerde tentamens stelt de commissie vast dat bij de tentamens per onderdeel het aantal te behalen punten vermeld wordt. De commissie stelt vast dat de toetsvormen aansluiten bij de eindkwalificaties van de cursussen. Zij is van mening dat de toetsvormen die de opleiding gebruikt, aansluiten bij het meer traditionele onderwijsconcept en de bijbehorende werkvormen die de opleiding hanteert. De commissie wil de Examencommissie erop wijzen dat haar rol in de toekomst (wettelijk) verandert, waarbij de Examencommissie onder andere ook formeel verantwoordelijk wordt voor de inhoudelijke kwaliteit van de tentamens. Zij adviseert de Examencommissie dan ook om al op korte termijn de gevolgen voor haar rol uit te denken. De commissie heeft op basis van de gevoerde gesprekken vastgesteld dat een ex ante beoordeling van de tentamenvragen niet altijd door twee personen plaatsvindt. Om inhoudelijk de kwaliteit van de tentamens te waarborgen adviseert de commissie dit ‘vier ogen principe’ te formaliseren. In het kader van de nieuwe wetgeving zal formalisering noodzakelijk worden. De commissie adviseert de opleiding daarom op korte termijn activiteiten te ondernemen om de inhoudelijke kwaliteit van de examens te formaliseren en deze daarmee te garanderen. Bacheloropleiding Fiscale Economie: het oordeel van de commissie is voldoende.
170
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
Oordeel over het onderwerp Programma Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Programma. Voor de bacheloropleiding Fiscale Economie is het oordeel voldoende. 8.1.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Beschrijving De faculteit geeft in het zelfevaluatierapport als uitgangspunt dat alle medewerkers gepromoveerd zijn (of bezig zijn met een promotietraject). Alle medewerkers hebben zowel een onderzoeks- als onderwijstaak. Ook aio’s hebben een onderwijstaak, 20% gedurende drie jaar. De FEB hanteert sinds 1996 het tenure track beleid voor jonge, recent gepromoveerde wetenschappers. Zij worden gerekruteerd op de jaarlijkse internationale job markets, onder meer in de Verenigde Staten, krijgen vervolgens een uitnodiging om in Tilburg een lezing te komen geven en krijgen daarna eventueel het aanbod voor een tenure track-aanstelling. De tenure track-aanstelling is een tijdelijke aanstelling voor een periode van zes jaar. In deze periode moeten de medewerkers hoogwaardige onderzoeks- en onderwijsprestaties laten zien; indien zij daaraan voldoen krijgen zij een vaste aanstelling (tenure). In tegenstelling tot andere FEB medewerkers, hebben zij een onderwijstaak van 40% en een gegarandeerde onderzoekstaak van 60% van hun tijd. Vaste medewerkers krijgen onderzoekstijd op basis van de kwaliteit en kwantiteit van hun onderzoeksoutput in het verleden. Vaste medewerkers besteden gemiddeld 60% van de tijd aan onderwijs en 40% aan onderzoek. Voor een vaste aanstelling moeten de betreffende medewerkers zelfstandig artikelen hebben gepubliceerd in tijdschriften die door de FEB als ‘top, zeer goed of goed’ zijn gekwalificeerd. Daarbij moeten ze onderwijsevaluaties hebben die van een hoger niveau zijn dan die van het gemiddelde van collega’s die soortgelijke cursussen geven. Deze beoordeling vindt plaats door het Facultair Management Team (FMT) dat zich hiervoor laat adviseren door de Faculty Evaluation Committee (FEC). De FEC bestaat uit zes hoogleraren die deels door het personeel zijn gekozen en deels door het FMT zijn benoemd. De FEC houdt zich ook bezig met advisering van promotievoorstellen (van universitair docent tot universitair hoofddocent, van universitair hoofddocent tot hoogleraar 1 en van hoogleraar 1 tot hoogleraar 2). Uit de gesprekken van de commissie met docenten blijkt dat er ook een adjunct professortraject is. Dit voor medewerkers die door de sterke focus op hun onderwijstaak niet binnen de gestelde tijd aan de onderzoekseisen van een tenure track kunnen voldoen. Op het ogenblik van de visitatie was één adjunct-professor aangesteld binnen de faculteit. In het zelfevaluatierapport wordt verwezen naar de website ‘Experts en expertise’ van de Universiteit. Hierin is van alle docenten informatie opgenomen over de onderwijs- en onderzoeksactiviteiten, publicaties, nevenwerkzaamheden en eventuele bijzonderheden. Het onderzoek van de faculteit wordt uitgevoerd binnen CentER (Center for Research in Economics in Business). Het onderzoek van de faculteit neemt een hoge plaats in op verschillende internationale ranglijsten. Zo staat de FEB op de vierde plaats in Europa (en QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
171
wereldwijd op plaats 27) in een ranglijst op de Research Papers Economics website en op de derde plaats (in Europa, wereldwijd op plaats 52) op de ranglijst van de University of Dallas (2003). De kwaliteit van het wetenschappelijk personeel blijkt ook uit de beoordeling van de onderzoeksprogramma’s van de faculteit door verschillende instanties (VSNU in 2002, Scientific Council van CentER in 2005, onderdeel van de interne Mid-Term Review en VSNU in 2009). De onderzoeksprogramma’s worden veelal beoordeeld met ‘goed (4)’ of ‘excellent (5)’. Voor de bacheloropleiding Fiscale Economie geldt dat het departement Fiscale Economie van de FEB samen met het departement Fiscaal Recht van de Faculteit Rechtsgeleerdheid vertegenwoordigd is in het Fiscaal Instituut Tilburg. Binnen dit instituut wordt ook het onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is vooral juridisch georiënteerd. Uit het zelfevaluatierapport blijkt dat het onderwijs van de bacheloropleiding Fiscale Economie (studiejaar 2008-2009) vooral verzorgd wordt door docenten en universitair hoofddocenten. In het eerste jaar worden hiernaast acht hoogleraren ingezet, waarvan vijf bij de cursus Toegepaste Economie. In het tweede en derde jaar worden respectievelijk twee en drie hoogleraren ingezet. Voor het tweede jaar geldt verder dat vijf van de negen cursussen verzorgd worden door (nog) niet gepromoveerde medewerkers. In het derde jaar is dit bij twee van de cursussen het geval. Zoals eerder aangegeven hebben de leden van de wetenschappelijke staf bijna allemaal een (neven)functie in de fiscale wereld of hebben die functies vervuld. Dit varieert van belastingambtenaar, belastingadviseur, rechter/raadsheerplaatsvervanger bij een fiscale kamer van een rechterlijke instantie, medewerker van het bureau van de Hoge Raad tot medewerker van het wetenschappelijk bureau van een grote belastingadviesmaatschap en het Kamerlidmaatschap. Uit de gesprekken van de commissie met de studenten is gebleken dat studenten het onderzoek van de docenten slechts in beperkte mate terugzien tijdens de colleges. Docenten besteden minder aandacht aan het onderzoek dat ze op dat moment uitvoeren en studenten hoeven ook weinig papers te lezen. Net gepromoveerde docenten worden anderzijds wel ingezet, die bij colleges ingaan op het eigen promotieonderzoek. Oordeel De commissie heeft vastgesteld dat het merendeel van de leden van de wetenschappelijke staf is gepromoveerd. De commissie concludeert tevens dat het onderwijs wordt verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. De commissie heeft de indruk dat hierbij de nadruk ligt op de relatie met de juridische faculteit en het juridisch onderzoek. De relatie tussen onderzoek en onderwijs is aanwezig in het eerste jaar in de vorm van de cursus Toegepaste Economie en in het derde jaar via de bachelorthesis. De relatie met de praktijk is ook aanwezig. Dit komt bijvoorbeeld terug bij het keuzeonderdeel SFR ‘De Smeetskring’ in het derde jaar. Hiernaast is een groot deel van de docenten en de wetenschappelijke staf betrokken bij de beroepspraktijk. De commissie stelt vast dat ontwikkelingen op het gebied van wetenschappelijk onderzoek en ontwikkelingen in de praktijk terugkomen in het gegeven onderwijs. De commissie stelt vast dat het streven van de FEB naar toponderzoek bij de opleiding Fiscale Economie minder goed uit de verf komt. De staf van de opleiding beschikt in de ogen van de commissie over voldoende wetenschappelijke expertise. Het onderwijs van de opleiding Fiscale Economie wordt echter grotendeels verzorgd door docenten en universitair 172
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
hoofddocenten. De commissie is van mening dat de staf goede en directe banden met de beroepspraktijk heeft. De commissie komt op grond van bovenstaande vaststellingen tot de conclusie dat de opleiding voldoet aan de eisen die aan een wetenschappelijke opleiding mogen worden gesteld. Bacheloropleiding Fiscale Economie: het oordeel van de commissie is voldoende. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport wordt op facultair niveau een overzicht gegeven van het aantal ingeschreven studenten, het aantal diploma’s, het aantal fte wetenschappelijk personeel, de student-stafratio en de diploma-stafratio. Uit dit overzicht blijkt dat het aantal ingeschreven studenten aan de FEB in de afgelopen jaren rond de 5000 schommelt. Het aantal fte wetenschappelijk personeel varieert van 249,4 fte 2005-2006 tot 259,3 fte in 2007-2008. De student-staf ratio was de afgelopen drie collegejaren respectievelijk 19,99, 21,23 en 19,42 (2005-2006, 2006-2007, 2007-2008). Tijdens de gesprekken van de commissie met de opleidingsdirecteuren en het faculteitsbestuur is het allocatiemodel naar voren gebracht. De departementen ontvangen jaarlijks hun financiering op basis van de Onderwijstaken van twee jaar geleden. Het beschikbare budget wordt verdeeld in een vast deel (voor colleges) van 40% en een variabel deel van 60% (voor tentamens en scriptiebegeleiding). De toewijzing per departement is gebaseerd op hun aandeel in de totale taken. In het zelfevaluatierapport geeft de opleiding een overzicht van de docenten die worden ingezet in de verschillende fasen van de opleiding. Het onderwijs van de bacheloropleiding Fiscale Economie (studiejaar 2008-2009) wordt vooral verzorgd door docenten en universitair hoofddocenten. In het eerste jaar worden hiernaast acht hoogleraren ingezet, waarvan vijf bij de cursus Toegepaste Economie. In het tweede en derde jaar worden respectievelijk twee en drie hoogleraren ingezet. Voor het tweede jaar geldt verder dat de vijf van de negen cursussen verzorgd worden door (nog) niet gepromoveerde medewerkers. In het derde jaar is dit bij één cursus het geval. Het zelfevaluatierapport geeft aan dat in het eerste gemeenschappelijke jaar, ondanks de grote studentenaantallen (circa 400), het onderwijs in de werkgroepen in principe wordt gegeven aan veertig studenten (of een veelvoud daarvan). Voor het tweede en derde jaar geldt dat de studenten Fiscale Economie niet meer gezamenlijk met studenten van de opleidingen Algemene Economie en Bedrijfseconomie onderwijs volgen, maar met studenten van de opleiding Fiscaal Recht. De totale groepsgrootte is dan circa 120 studenten (waarvan circa 75 uit de opleiding Fiscale Economie). De zelfstudie merkt op dat de groepsgrootte van de werkcolleges niet zozeer wordt bepaald door de aard van de stof als wel door de personele capaciteit. Oordeel De commissie realiseert zich dat bij deze grote faculteit kleinschaligheid bij grote opleidingen vaak minder makkelijk te realiseren valt dan bij kleine opleidingen met een instroom van QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
173
enkele tientallen studenten per jaar. Toch benadrukt de commissie dat de faculteit als geheel een zeer gunstige student-stafratio heeft en dat op basis daarvan met kleine groepen studenten gewerkt zou kunnen worden. Zodoende wordt ook voorkomen dat de groepsgrootte te veel van opleiding tot opleiding varieert. De gunstige ratio komt in de praktijk echter niet terug in het onderwijs, waarbij per opleiding grote verschillen optreden. Bij de grootschalige bacheloropleidingen worden hoorcolleges en werkcolleges voor grote groepen studenten verzorgd. Bij een aantal meer specialistische master-opleidingen vindt het onderwijs plaats in kleinere groepen. Bij de bacheloropleiding Fiscale Economie wordt vooral in het eerste jaar vaak met grotere groepen gewerkt. Dit heeft vooral betrekking op de hoorcolleges. De werkcolleges vinden, waar mogelijk, plaats in kleinere groepen. In het tweede en derde jaar wordt met wat kleinere groepen gewerkt. In het tweede en derde jaar volgen de studenten veel cursussen gezamenlijk met de studenten Fiscaal Recht. De commissie is van mening dat in de bacheloropleiding Fiscale Economie voldoende balans aanwezig is tussen de grote omvang van de hoorcolleges en de relatieve kleinschaligheid van de werkcolleges. Zij adviseert om in elk geval de werkcolleges kleinschaliger te maken. Ook adviseert de commissie om bij het bepalen van de groepsgrootte van de (werk)colleges niet de personele capaciteit, maar de doelstellingen van de cursus en een didactisch model als leidraad te hanteren. Bacheloropleiding Fiscale Economie: het oordeel van de commissie is voldoende. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Beschrijving Zoals bij Facet 12 is aangegeven, hanteert de FEB voor jonge veelbelovende wetenschappers het tenure track-systeem. Zij kunnen na een tijdelijke aanstelling van zes jaar een vaste aanstelling krijgen als ze gedurende die periode hoogwaardige onderzoeks- en onderwijsprestaties laten zien. De hoofden van de departementen voeren jaarlijks functioneringsgesprekken met de medewerkers. Voor het bespreken van de onderwijstaak wordt onder andere gebruik gemaakt van de resultaten van de cursusevaluaties. In de jaarlijkse bespreking van de opleidingsdirecteur met het hoofd van het departement over de personele invulling van het programma kan de opleidingsdirecteur aangeven welke medewerkers hij wel en niet (verder) wenst in te zetten. Ook bij het bevorderen van medewerkers wordt gekeken naar de onderwijsprestaties. Het Faculty Evaluation Committee (FEC) heeft criteria opgesteld voor het bevorderen van medewerkers. Hierbij wordt onder andere ingegaan op de bijdrage van de medewerker aan onderwijsinnovatie en aan de ontwikkeling van onderwijsprogramma’s. Voor beginnende docenten en aio’s organiseert de faculteit een verplichte basiscursus didactiek. Hierbij ligt de nadruk op het verbeteren van de didactische vaardigheden. De training wordt afgesloten met een individueel traject, waarbij een les van de docent wordt gefilmd en nabesproken. Met ingang van 2010 wordt de Basiskwalificatie Onderwijs universiteitsbreed ingevoerd voor alle nieuwe medewerkers van de universiteit. Docenten kunnen op eigen verzoek, of op basis van uitkomsten van de cursusevaluaties, individuele begeleiding krijgen. Hiervan wordt elk ieder jaar enkele malen gebruik gemaakt. Daarnaast worden regelmatig themabijeenkomsten voor de medewerkers georganiseerd, bijvoorbeeld over ICT en onderwijs, het begeleiden van theses, toetsing en interculturele communicatie. 174
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
Voor iedere medewerker is sinds 2008-2009 een taaltoets Engels verplicht. Naar aanleiding van de resultaten krijgen medewerkers advies voor de verbetering van hun Engelse taalvaardigheid. Bij het talencentrum van de universiteit kunnen de medewerkers diverse cursussen volgen. Het aantal medewerkers dat dit ook daadwerkelijk doet is nog beperkt. Binnen de faculteit wordt de oprichting van een facultair onderwijsexpertisecentrum voorbereid. Het doel is de binnen de faculteit aanwezige kennis op onderwijskundig en didactisch gebied te inventariseren, te bundelen en te verspreiden. Oordeel De commissie is van oordeel dat de opleidingen van de FEB voldoen aan het criterium dat geldt voor dit facet. De commissie merkt op dat aantal duidelijke ontwikkelingen in gang is gezet op het gebied van de didactische ontwikkeling van docenten. Zo heeft zij vernomen dat met ingang van 2010 universiteitsbreed de BKO ingevoerd zal worden, waarmee de universiteit een minimale basisgarantie voor de didactische kwaliteit van haar staf heeft. De commissie vindt het ook goed dat de facultaire vierdaagse basiscursus didactiek verplicht is gesteld voor beginnende docenten. Ook wordt tijdens de functioneringsgesprekken expliciet aandacht besteed aan de onderwijsprestaties, mede aan de hand van de cursusevaluaties. De commissie is van mening dat met de huidige didactische training en na 2010 de BKO, de minimale kwaliteitseisen kunnen worden gegarandeerd, maar dat nog weinig aanvullende onderwijskwaliteitseisen voor docenten zijn. Hoewel er regelmatig themabijeenkomsten plaatsvinden, is deelname daaraan in de ogen van de commissie te vrijblijvend. Dit geldt ook voor de Engelse taalcursussen. Ook vindt er onder docenten weinig uitwisseling plaats over onderwijskundige en didactische zaken. Op basis van de gesprekken met de docenten is de commissie tot de conclusie gekomen dat te weinig gebruik wordt gemaakt van de good practices die binnen de faculteit aanwezig zijn. De commissie zou het actief stimuleren en delen van didactische kwaliteiten verder verbeterd willen zien. De faculteit pakt dit al gedeeltelijk op door het opzetten van het onderwijsexpertisecentrum binnen de faculteit, waar expertise op onderwijskundig en didactisch gebied bij docenten geïnventariseerd en gebundeld zal worden, zodat deze beschikbaar komt voor andere medewerkers. De commissie is hier dan ook positief over. Bacheloropleiding Fiscale Economie: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Inzet van personeel Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Inzet van personeel. Voor de bacheloropleiding Fiscale Economie is het oordeel voldoende.
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
175
8.1.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Beschrijving Alle opleidingen van de Universiteit van Tilburg worden aangeboden op de campus. Alle faciliteiten en materiële voorzieningen voor het verzorgen van onderwijs zijn op de campus aanwezig en toegankelijk voor alle studenten. De faculteiten maken gezamenlijk gebruik van alle (onderwijs)voorzieningen. De tevredenheid over de voorzieningen wordt jaarlijks geëvalueerd onder de studenten. Voor het verzorgen van onderwijs is een groot aantal collegezalen beschikbaar, met een variërend aantal plaatsen (van minder dan 25 tot meer dan 300 zitplaatsen). Nagenoeg alle zalen hebben internetaansluiting en onderwijsvoorzieningen. Hiernaast zijn er diverse ruimten voor computerpractica beschikbaar die, wanneer niet in gebruik voor colleges, door studenten gebruikt kunnen worden voor zelfstudie. Uit de evaluatieresultaten, zoals vermeld in het zelfevaluatierapport, blijkt dat de studenten over het algemeen positief zijn over de kwaliteit van de collegezalen en lesruimten. Op dit gebied scoort de faculteit een 3,74 (op een schaal van 1 tot 5, in studiejaar 2008-2009). Ook zijn er enkele zalen beschikbaar met in totaal circa 930 werkplekken voor studenten (waaronder 500 werkplekken in de bibliotheek). Studenten kunnen van maandag tot en met vrijdag tot 21.30 uur en op zaterdag en zondag van 10.00-17.00 uur gebruik maken van de studentwerkplekken in de bibliotheek. Het Montesquieu Learning Center en het Goossens Learning Center zijn iedere werkdag geopend tot 22.30 uur. Bij sommige studentwerkplekken zijn kluisjes aanwezig met stopcontact. Daar kunnen studenten de eigen laptop of mobiele telefoon opladen terwijl ze aan het werk zijn. Op diverse plekken is de setting van een ‘internet café’ gecreëerd. Sinds maart 2009 heeft de openbare bibliotheek van de gemeente Tilburg een stadsstudiecentrum geopend. Studenten hebben daar gratis toegang tot het netwerk van de universiteit. Over de beschikbaarheid van voldoende werkplekken zijn studenten minder positief, zo blijkt uit de evaluatieresultaten die vermeld worden in het zelfevaluatierapport. Op dit gebied scoort de faculteit een 3,13 (op een schaal van 1 tot 5, in studiejaar 2008-2009). De universiteit beschikt over een videoconferentie ruimte die ook door studenten gebruikt kan worden. Ook beschikt de universiteit over een draadloos netwerk, waar studenten met een eigen laptop op kunnen inloggen. Hiernaast is er een tweedehands boekwinkel aanwezig, waar studenten studieboeken kunnen kopen en verkopen (de opbrengst gaat naar een goed doel). Op de campus is een centrale bibliotheek aanwezig. Voor de economische en bedrijfseconomische cursusgebieden is er een groot aantal relevante databestanden beschikbaar. Bij de Library Service Desk kunnen de studenten onder andere terecht voor assistentie en advies bij het opzoeken van informatie. In de bibliotheek is ook het Scriptorium gehuisvest. Hier kunnen studenten terecht voor individuele begeleiding en adviezen bij het schrijven van een thesis, werkstuk, of verslag in het Nederlands of in het Engels. Inzake roostering maakt de universiteit sinds studiejaar 2009-2010 gebruik van het elektronische programma Syllabus Plus. Doel is de beschikbare collegezalen beter te benutten. Dit heeft er voor de FEB toe geleid dat er relatief veel colleges laat op de dag of in de avond 176
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
plaatsvinden. In de gesprekken die de commissie met studenten heeft gevoerd is naar voren gekomen dat studenten hier niet onverdeeld enthousiast over zijn. Ook worden er, eveneens tot mindere ontevredenheid van de studenten, soms tentamens in de avonduren geroosterd. De FEB maakt gebruik van verschillende systemen voor elektronische begeleiding bij het onderwijs. Het eerste voorbeeld is de Elektronische Studiegids (ESG), waarin alle opleidingen, programma’s en cursussen zijn opgenomen. Hier wordt ook informatie gegeven over college- en tentamenroosters. Verder wordt ook gebruik gemaakt van de elektronische omgeving ‘Blackboard’, waarin alle cursussen zijn ondergebracht en waar de docenten gedetailleerde informatie geven over de cursussen. Blackboard wordt vooral gebruikt voor het doen van mededelingen aan studenten over de betreffende cursus, het verstrekken van presentaties die tijdens de colleges worden gebruikt en het geven van opdrachten. Een derde, minder wijdverbreid systeem is BCSW, een programma dat samenwerking op afstand via het internet mogelijk maakt. Via dit programma hebben leden van een (project)groep de beschikking over een gemeenschappelijke werkruimte waar documenten geplaatst, gedeeld en gewijzigd kunnen worden. Ook kunnen met dit programma discussies gevoerd en afspraken gemaakt worden. Uit de gesprekken die de commissie met de studenten gevoerd heeft, is naar voren gekomen dat het programma BSCW nog niet bekend is bij iedere student. Mogelijk daardoor wordt het relatief weinig gebruikt door studenten. Via het studentenportaal op de website van de universiteit hebben studenten toegang tot deze verschillende toepassingen. Via dit portaal vinden zij ook informatie omtrent studiebegeleiding, studentenadministratie en dergelijke. Op dit moment wordt op de FEB een experiment uitgevoerd met het opnemen van colleges met behulp van videoapparatuur. Tijdens de site-visit is gebleken dat deze toepassing onder meer kan worden ingezet wanneer vakken uit het curriculum worden verwijderd en studenten het tentamen later nog moeten herkansen, of wanneer studenten de colleges nogmaals terug willen kijken of niet in de gelegenheid waren aanwezig te zijn bij het college. Oordeel De commissie is van oordeel dat de opleidingen beschikken over voldoende materiële voorzieningen, waardoor het mogelijk is om de programma’s uit te voeren. Op basis van de beschrijving in het zelfevaluatierapport en haar visuele inspectie concludeert zij dat op het moment van de visitatie voldoende onderwijsruimten, collegezalen en studieplekken aanwezig zijn. De commissie merkt hierbij wel op dat bij toenemende studentenaantallen de voorzieningen niet meer toereikend zullen zijn. De commissie stelt eveneens vast dat de collegezalen en lesruimten passen bij het huidige didactische concept, waarin met relatief grote groepen wordt gewerkt. Bij een ander didactisch concept waarbij meer met kleine groepen wordt gewerkt, zullen de huidige voorzieningen niet toereikend zijn. De commissie waardeert de ‘huiselijke’ uitstraling van de campus en de bijbehorende faciliteiten. Ook is de commissie positief over de aanwezigheid van de videoconferentieruimte en de tweedehands boekwinkel voor studenten. De commissie ziet duidelijk de meerwaarde van het opnemen van colleges op video. De commissie heeft kunnen constateren dat de ICTfaciliteiten en elektronische werkomgeving verzorgd ogen.
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
177
Bacheloropleiding Fiscale Economie: het oordeel van de commissie is voldoende. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport geeft de faculteit aan dat de studenten zelf verantwoordelijk zijn voor de eigen studie en studiegedrag. Het initiatief voor ondersteuning bij studieproblemen ligt primair bij de student zelf. In het zelfevaluatierapport wordt onderscheid gemaakt tussen de voorzieningen op het niveau van de faculteit en die op het niveau van de universiteit. Op facultair niveau is de Onderwijsbalie (1,9 fte, twee medewerkers) beschikbaar. Dit is een eerstelijns voorziening waar studenten in eerste instantie met hun studiegerelateerde vragen terecht kunnen (met uitzondering van vragen inzake inschrijving, die worden behandeld door de Centrale Studentenbalie). De medewerkers van de Onderwijsbalie verwijzen de studenten voor meer complexe vragen door naar de studieadviseurs. De Onderwijsbalie is iedere werkdag geopend. In 2012 wil de faculteit de Onderwijsbalie veranderd hebben in een ‘onestop-shop’, waar studenten met al hun vragen terecht kunnen. De faculteit heeft vijf studieadviseurs in dienst (4,0 fte). Iedere studieadviseur is verbonden aan een aantal bachelor- en of masteropleidingen. De coördinator van de afdeling treedt in drukkere perioden eveneens op als studieadviseur. De studieadviseurs bieden ondersteuning bij studiegerelateerde zaken zoals problemen bij de studievoortgang, keuzeprocessen, vragen over de inhoud van de studie en studievaardigheden. Ook zijn de studieadviseurs betrokken bij voorlichtingsactiviteiten voor aanstaande studenten en introductieactiviteiten voor nieuwe studenten. De studieadviseurs hebben regelmatig overleg met de opleidingsdirecteur(en) van de opleidingen waaraan ze verbonden zijn over voorlichtingsactiviteiten en ontwikkelingen in de studieprogramma’s. De studieadviseurs werken met spreekuren op afspraak en inloopspreekuren. Op dit moment worden alleen bepaalde groepen studenten middels een brief uitgenodigd contact op te nemen met de studieadviseur. Dit is nadat het voorlopige Bindende Studieadvies is gegeven, na de eerste studieperiode. In studiejaar 2003-2004 heeft de universiteit voor alle opleidingen het Bindend Studieadvies (BSA) ingevoerd. Om de opleiding te kunnen voortzetten moeten studenten in het eerste jaar 36 van de 60 studiepunten behaald hebben. Er zijn verder geen aanvullende eisen voor het BSA. Uit de evaluatieresultaten, zoals vermeld in het zelfevaluatierapport, blijkt dat studenten van de FEB over het algemeen minder tevreden zijn over de begeleiding dan de andere studenten van de universiteit. Wel is er een stijgende lijn te constateren (van 2,8 in 2006-2007 tot 3,3 in 2008-2009, op een schaal van 1 tot 5). Voor internationale studenten en uitwisselingstudenten is de afdeling International Student Services beschikbaar (zes medewerkers, 5,0 fte). Hier worden vooral specifieke, individuele vraagstukken rond het (gaan) studeren in het buitenland behandeld. Het studentenmentoraat (MAK) bestaat uit vijf studentbestuursleden die als studentassistent bij het Onderwijsbureau van de FEB zijn aangesteld en zich bezighouden met de organisatie van diverse introductieactiviteiten voor nieuwe studenten. Tijdens de introductie worden de 178
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
eerstejaars ingedeeld in mentorgroepen en maken ze kennis met elkaar en met allerlei zaken rondom de opleiding en de faculteit. Het MAK participeert ook in de activiteiten voor de internationale studenten. Ze begeleiden de studenten bij hun aankomst in Tilburg van treinstation naar hun accommodatie en helpen hen met het afwikkelen van formele zaken. Ook voorzien ze de studenten van informatie over het studeren aan de universiteit en in het bijzonder de FEB. Op universitair niveau zijn, bij de Dienst Studentenzaken, studentendecanen en –psychologen beschikbaar. Studenten kunnen met en zonder tussenkomst van de studieadviseur met hen contact opnemen. Bij het Talencentrum van de Dienst Studentenzaken kunnen studenten diverse taalcursussen volgen. Alle studenten van de universiteit ontvangen ‘Taalvouchers’ met een totale waarde van 12 EC, waarmee ze gedurende hun studie twee taalcursussen van 6 EC kunnen volgen bij het Talencentrum. Inzake de informatievoorziening naar studenten speelt de website van de universiteit een belangrijke rol (zie ook Facet 15 inzake voorzieningen). Hiernaast ontvangen de studenten periodiek een Engelstalige nieuwsbrief over ontwikkelingen van het onderwijs binnen de faculteit. In de Blackboard-cursus ‘FEB facts you need to know’ worden de regels en procedures van de faculteit en universiteit uitgelegd. Ook organiseert de faculteit voorlichtingsbijeenkomsten inzake studiekeuze (na het eerste algemene jaar van de bacheloropleidingen Algemene Economie, Bedrijfseconomie en Fiscale Economie) en de keuzemogelijkheden na de bacheloropleiding. Oordeel De commissie heeft geconstateerd dat alle te verwachten vormen van begeleiding op facultair of centraal niveau aanwezig zijn. De faculteit hanteert hierbij als uitgangspunt dat het initiatief voor alle vormen van begeleiding nadrukkelijk bij de student wordt gelegd. De student wordt bij problemen geacht zelf contact op te nemen met de onderwijsbalie. De commissie vraagt zich af of dit, gezien de tegenvallende rendementen van de opleiding (zie ook F21), niet te vrijblijvend is. De commissie heeft bij de verschillende gesprekken met de studenten expliciet gevraagd naar hun mening over de studiebegeleiding. Zij blijken in het algemeen redelijk tevreden te zijn over de studiebegeleiding en -advisering die zij in de praktijk ontvangen. Vooral aan internationale studenten wordt door de faculteit expliciet aandacht besteed. Voor de bacheloropleidingen geldt dat de mate van tevredenheid over de mentorgroepen die in het eerste jaar van de opleiding worden ingericht, zeer verschillend is. Studenten van de bacheloropleiding Fiscale Economie zijn over het algemeen, zo bleek uit de gesprekken die de commissie gevoerd heeft, tevreden over het functioneren van deze groepen. Bij een andere opleiding zijn studenten niet tevreden over dit mentorsysteem. Omdat het mentoraat voor alle opleidingen gelijk is, kan het zijn dat hier sprake is van een incident. De commissie is van mening dat het mentorsysteem nog te vrijblijvend is, waardoor het succes te sterk afhankelijk is van de inzet van de begeleiders (de ouderejaars studenten) en van de eerstejaars studenten zelf. De commissie zou graag zien dat er een formeel mentorsysteem komt. De commissie is al met al van oordeel dat de activiteiten van de opleidingen op het gebied van studiebegeleiding en informatievoorziening adequaat zijn met het oog op het bevorderen van de studievoortgang en dat ze aansluiten bij de behoeften van de studenten. De commissie merkt hierbij wel op dat de studiebegeleiding verbeterd kan worden door het vrijblijvende karakter van een aantal onderdelen te veranderen. Deze verandering is al enigszins terug te QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
179
zien binnen de opleidingen. Ook stelt de commissie, op basis van de gesprekken, vast dat de studieadviseurs een meer actieve rol willen spelen. Dat zou verstandig zijn. Bacheloropleiding Fiscale Economie: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Voorzieningen Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Voorzieningen. Voor de bacheloropleiding Fiscale Economie is het oordeel voldoende. 8.1.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Beschrijving De interne kwaliteitszorg wordt in het zelfevaluatierapport voor de FEB als geheel beschreven. Het kwaliteitszorgsysteem valt uiteen in drie lagen. Ten eerste is er sprake van een cyclus van externe kwaliteitszorg, bijvoorbeeld de zesjarige accreditatiecyclus. Ten tweede is er sprake van een cyclus van interne kwaliteitszorg op universitair niveau. Er is een permanente Stuurgroep Kwaliteitszorg Onderwijs die activiteiten rondom de onderwijskwaliteit van de universiteit als geheel coördineert. Voorstellen van deze stuurgroep worden besproken in de universiteitsraad en door de faculteiten. Sommige voorstellen van de Stuurgroep worden in de hele universiteit geïmplementeerd. In 2007-2008 heeft halverwege de cyclus van kwaliteitszorg een Mid-Term Review of Education plaats gevonden binnen de gehele universiteit. De derde laag van het kwaliteitszorgsysteem is de interne cyclus van kwaliteitszorg die plaats vindt op faculteitsniveau. Binnen de faculteit zijn de opleidingsdirecteuren verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs. Opleidingscommissies (OLC) houden toezicht op de werkzaamheden van de opleidingsdirecteuren en geven hun advies over de activiteiten. Ook adviseren de OLC’s de Faculteitsraad over het Onderwijs- en Examenreglement. Uit efficiencyoverwegingen zijn er in totaal drie clusters van opleidingscommissies, met elk evenveel wetenschappelijk medewerkers als studenten. In de opleidingscommissies hebben nagenoeg geen hoogleraren zitting. De opleidingscommissies vergaderen minimaal drie maal per jaar waarbij de halfjaarlijkse rapportages van de opleidingsdirecteuren over de stand van zaken en het Onderwijs- en Examenreglement worden besproken. Uit de gevoerde gesprekken blijkt tevens dat er in de praktijk meer dan drie vergaderingen per jaar worden belegd. Ook is naar voren gebracht dat de opleidingscommissies duidelijk een adviserende, en geen regelgevende rol hebben. De invloed en betrokkenheid van de opleidingscommissies blijkt in de afgelopen jaren te zijn gegroeid. Ook zijn er plannen om de opleidingcommissies meer systematischer te laten functioneren en ze een zwaardere rol te laten spelen in het proces van kwaliteitszorg. Naast het contact met de opleidingscommissies worden de opleidingsdirecteuren van management-informatie voorzien door het Onderwijsbureau van de FEB. Het Onderwijsbureau voert tentamen- en curriculumevaluaties uit. Alle cursussen en bijbehorende tentamens worden ieder jaar aan het einde van de cursus door het Onderwijsbureau geëvalueerd met behulp van een standaard evaluatieformulier, waarbij studenten op een schaal 180
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
van 1 tot 5 aangeven in hoeverre zij het met een aantal stellingen eens zijn. Docenten en de hoofden van de departementen krijgen inzage in de evaluatieresultaten. Omdat de resultaten van de evaluaties niet openbaar worden gemaakt voor studenten, zoals blijkt uit de gevoerde gesprekken met studenten en docenten, worden door studenten zelf schaduwevaluaties uitgevoerd. Op deze wijze hebben studenten inzicht in de beoordeling van hun medestudenten van de cursussen en kunnen zij hierop keuzen baseren. Ook door middel van klankbordgroepen kunnen problemen die studenten hebben met een bepaalde cursus naar voren komen. Voor alle opleidingen is een klankbordgroep opgericht, bestaande uit studenten van een of meerdere studiejaren. Gedurende iedere onderwijsperiode komt deze klankbordgroep enkele malen bij elkaar om te praten over het onderwijs dat in die periode wordt gegeven. Daarnaast worden er door het Onderwijsbureau curriculumevaluaties onder studenten georganiseerd waarin een curriculum geheel of gedeeltelijk (een bepaald studiejaar), meestal met behulp van een schriftelijke vragenlijst, wordt onderzocht. Wanneer de oorzaken voor problemen bij een cursus moeilijk te achterhalen zijn, worden op verzoek van de docent van een cursus, van de opleidingsdirecteur of van de voorzitter van het betrokken departement panelgesprekken georganiseerd. Voor deze gesprekken worden enkele studenten en indien mogelijk de docent uitgenodigd. Met medewerkers van het Onderwijsbureau wordt aan de hand van een gespreksleidraad van gedachten gewisseld over het onderwijs in die cursus en worden suggesties aangedragen voor verbetering. Een andere vorm van panelgesprekken betreft gesprekken met groepen studenten over studiegerelateerde zaken en over dienstverlening aan studenten. Met ingang van 2009-2010 zal deze vorm van panelgesprekken worden geïmplementeerd. Naast bovenstaande evaluatiemiddelen is er tevens sprake van onderzoek bij alumni en van contacten met het afnemend veld (zie Facet 19). Uit de gesprekken van de commissie met docenten en studenten is gebleken dat de resultaten van de cursusevaluaties niet openbaar zijn. Alleen leden van de opleidingscommissie krijgen inzicht in de resultaten. Voor sommige opleidingen maakt de desbetreffende studievereniging schaduwevaluaties, die wel openbaar zijn. Oordeel De commissie is van mening dat de opleiding voldoet aan de in dit facet gestelde eisen. De kwaliteit van onderwijs wordt periodiek getoetst, waarbij het opleidingsmanagement de uitkomsten actief volgt. De commissie heeft geconstateerd dat het onderwijs dat wordt verzorgd in het kader van de bacheloropleiding periodiek wordt geëvalueerd aan de hand van vastgestelde streefdoelen (zie beschrijving van F18). Zij heeft voorts geconstateerd dat de evaluaties geformaliseerd en gestructureerd worden uitgevoerd en dat het opleidingsmanagement de resultaten daarvan structureel inziet en, indien nodig geacht, actie onderneemt. Op basis van de gesprekken van de commissie met de leden van de verschillende opleidingscommissies, constateert zij dat de opleidingscommissies zich betrokken voelen bij de kwaliteitszorg van de opleidingen. De opleidingscommissies zijn naar de mening van de commissie erg groot van omvang. De betrokkenheid van hoogleraren is bij alle opleidingscommissies gering. De commissie is tevens van mening dat de opleidingscommissies vooral reactief te werk gaan en het contact met de achterban uit het oog verliezen. Tijdens de gesprekken is gebleken dat deze problematiek al eerder is gesignaleerd door de opleidingscommissies zelf en, naar aanleiding van een extern onderzoek door de universiteit. De rol van de opleidingscommissies wordt echter wel steeds belangrijker QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
181
gevonden en is in de afgelopen jaren daadwerkelijk gegroeid. De commissie is positief over deze ontwikkeling en ziet veel potentie in de opleidingscommissies wanneer deze groei wordt doorgezet. Door zowel de opleidingscommissies zelf als door het opleidingsmanagement wordt aangegeven dat opmerkingen en suggesties vanuit de opleidingscommissies worden gehoord. Opleidingscommissies hebben bijvoorbeeld meegedacht over zaken omtrent het onderwijs- en examenreglement. Ook houden zij zich bezig met resultaten van evaluaties van cursussen. Uit verschillende gesprekken blijkt dat evaluaties geformaliseerd en gestructureerd worden uitgevoerd aan de hand van cursus- en tentamenevaluaties en klankborden. Ook ziet het opleidingsmanagement de resultaten structureel in en wordt, indien nodig, actie ondernomen. De commissie is positief over de panelgesprekken die worden ingezet wanneer onduidelijkheden met betrekking tot een cursus bestaan. De informatie die uit de evaluaties naar voren komt, zou volgens de commissie meer systematisch en gecoördineerd verwerkt kunnen worden. Het verstevigen van het contact tussen verschillende partijen die betrokken zijn, bijvoorbeeld de opleidingcommissies en de klankbordgroepen, zou hieraan kunnen bijdragen. Ook zou het contact met de achterban (de studenten) verstevigd moeten worden. Enerzijds moeten studenten meer inzicht krijgen in het systeem van evaluatie, zodat zij weten waar zij terecht kunnen met een probleem. Anderzijds moeten studenten meer inzicht krijgen in uitkomsten van evaluaties. In de gesprekken van de commissie met de studenten en docenten is naar voren gekomen dat de evaluatieresultaten niet openbaar zijn. Op dit moment moeten studenten deze informatie verkrijgen via schaduwevaluaties. De commissie vindt het wenselijk dat studenten inzage krijgen in (ten minste gedeelten van) de resultaten van evaluaties. De commissie is positief over de inzet van de Mid-Term Review of Education en de nulmeting die is uitgevoerd door universiteit met betrekking tot toetsing. Bacheloropleiding Fiscale Economie: het oordeel van de commissie is voldoende. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport wordt, op facultair niveau, beschreven op welke wijze wordt omgegaan met de resultaten van evaluaties. Alle resultaten worden, voor zover mogelijk, opgenomen in het elektronische opleidingsdossier van de opleiding. De opleidingsdirecteuren en opleidingscommissies hebben hierdoor op een overzichtelijke wijze de beschikking over alle verzamelde gegevens met betrekking tot een opleiding. Deze kunnen vervolgens in onderlinge samenhang worden geanalyseerd, waarna conclusies kunnen worden getrokken over de sterke en zwakke punten van (delen van) de opleiding. Dit biedt de basis om verbeteracties op touw te zetten. Na invoering van deze verbeteringen kan met behulp van de nieuw verzamelde informatie ten slotte worden bestudeerd in hoeverre de maatregelen het gewenste effect hebben gehad. Het opleidingsdossier is in de loop van het academisch jaar 2003-2004 ontwikkeld en wordt doorlopend aangevuld. De resultaten die uit het opleidingsdossier naar voren komen, worden tijdens functioneringsen beoordelingsgesprekken besproken en vormen aanleiding om medewerkers didactische 182
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
trainingen te laten volgen wanneer een cursus voor de tweede maal als onvoldoende is beoordeeld. Uit de gesprekken komt naar voren dat zowel de opleidingsdirecteuren als opleidingscommissies het gevoel hebben dat er wel degelijk iets gedaan wordt met de resultaten van evaluaties. In de opleidingscommissies komt een cursus die als onvoldoende is beoordeeld bijvoorbeeld ook werkelijk aan de orde tijdens de bijeenkomst. Uit het zelfevaluatierapport blijkt dat op facultair niveau verschillende verbeteringen zijn doorgevoerd, vooral naar aanleiding van de vorige visitatie. Voorbeelden hiervan zijn het aantrekken van een onderwijskundige die het vaardighedenonderwijs van de bachelorprogramma’s in kaart heeft gebracht, het ontwikkelen van een beoordelingsformulier voor bachelor- en masterstheses, verbetering van de communicatie naar studenten toe en een uitbreiding van het aantal studentwerkplekken. Ook is de faculteit bezig met het implementeren van adviezen die de commissie voor de Mid-Term Review in 2008 heeft gegeven. Mede naar aanleiding de Mid-Term Review heeft de faculteit bijvoorbeeld een nieuw beleid ingezet op het gebied van onderwijs en van internationalisering van het onderwijs en zullen enkele curricula in de komende jaren wijzigingen ondergaan. In het zelfevaluatierapport geeft de opleiding Fiscale Economie aan dat er ten aanzien van het ondernemen van actie bij lage waarderingen bij cursusevaluaties geen ‘fixed line’ gehanteerd wordt. Het kan zijn dat een laag slagingspercentage gebruikelijk is voor een vak, omdat het voor de studenten een relatief moeilijk vak is zonder dat de kwaliteit van het onderwijs of de omvang van de stof onacceptabel is, gelet op de eindkwalificaties van de bacheloropleiding. In het algemeen zullen structurele scores van 2.5 of lager (schaal 1-5) en slagingspercentages van minder dan 40% bijzondere aandacht genieten. Wanneer er moet worden ingegrepen, dan gebeurt dat doorgaans in eerste instantie persoonlijk en informeel, en pas later bij brief of email met een kopie naar eventuele coördinatoren. Ook geeft het zelfevaluatierapport enkele voorbeelden van verbetermaatregelen. In het tweede semester van het collegejaar 2007-2008 scoorden twee docenten van de vakken Europees en Internationaal Belastingrecht A en B minder goed. De opleidingsdirecteur heeft dit na kennisneming van de opmerkingen hierover in de notulen van de klankbordgroep Fiscale Economie informeel met hen gesproken. Zij hebben de aanwijzingen opgevolgd, waarna de waarderingen van de studenten op een aanvaardbaar peil zijn gekomen. Het tweede voorbeeld heeft betrekking op Belastingheffing Particulieren A, het eerste fiscale vak na het oriënterend vak Fiscale Economie in het gemeenschappelijk eerste jaar. De studenten vonden de overgang, blijkens de evaluaties, te groot, mede omdat juridische vaardigheden zijn vereist bij het tweedejaarsvak. Naar aanleiding daarvan is een overgangsvak opgezet, waarin studenten juridische vaardigheden worden aangeleerd. Tevens is met de docenten en de coördinator van de cursus Fiscale Economie in het eerste jaar afgesproken dat deze cursus meer in lijn wordt gebracht met de zwaarte van het tweedejaarsvak. In het zelfevaluatierapport wordt aangegeven dat de opleidingsdirecteur ook optreedt wanneer docenten een uitzonderlijke of opvallende positieve prestatie hebben geleverd, zeker als deze prestatie ondersteund wordt door de klankbordgroep. Zij ontvangen dan een brief waarin de opleidingsdirecteur de waardering voor de inzet voor het onderwijs uitspreekt. Oordeel De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding Fiscale Economie voldoet aan het criterium dat geldt voor dit facet. De commissie is positief over het gebruik van opleidingsdossiers. In deze dossiers is terug te zien dat cursussen voor en na elk tentamen geëvalueerd worden. Deze informatie is vanaf 2004 beschikbaar voor alle jaren. Ook is in de QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
183
dossiers terug te vinden dat cursussen die laag scoren in de evaluatie ook werkelijk verbeterd of verwijderd worden. Dit wekt bij de commissie de indruk dat goed gebruik wordt gemaakt van de opleidingsdossiers. De commissie heeft daarnaast vastgesteld dat de resultaten van de cursusevaluaties leiden tot concrete verbetermaatregelen wanneer daartoe aanleiding is. Ze heeft kennisgenomen van de verschillende voorbeelden van maatregelen die zijn genomen om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren, zoals de invoering van een overgangsvak om zo de juridische kennislacune tussen de cursus Fiscale Economie in het eerste jaar en de cursus Belastingheffing Particulieren A in het tweede jaar te overbruggen. Het is de commissie opgevallen dat naast de ‘formele’ maatregelen vanuit het opleidingsmanagement, ook individueel verbeteringen worden doorgevoerd door docenten op basis van cursusevaluaties en van andere signalen die zij hebben gekregen. Bacheloropleiding Fiscale Economie: het oordeel van de commissie is voldoende. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Beschrijving Zoals in Facet 17 al is aangegeven zijn docenten en studenten op de volgende manieren bij de kwaliteitszorg betrokken: • • • •
de opleidingsdirecteuren zijn tevens docent en worden bijgestaan door een studieadviseur en een studentadviseur; in de opleidingscommissies zijn docenten en studenten vertegenwoordigd; er zijn evenveel docenten als studenten; studenten maken deel uit van klankbordgroepen en zijn betrokken bij panelgesprekken over een bepaalde cursus; studenten kunnen hun mening geven over de cursussen en de tentamens via de schriftelijke cursus- en tentamenevaluaties die na afloop van een cursus en tentamen plaatsvinden.
Alumni en vertegenwoordigers uit het beroepenveld spelen tot nog toe een relatief bescheiden rol in de kwaliteitszorg. Er vinden wel jaarlijks alumnionderzoeken plaats via de wo-monitor. Deze alumnionderzoeken worden uitgevoerd door het Research centrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA). Onderzoek onder vertegenwoordigers uit het beroepenveld vindt minder structureel plaats. Er is wel contact met het beroepenveld via afstudeeropdrachten van studenten bij bedrijven. Opleidingen krijgen via de bedrijfsbegeleider bij deze opdrachten feedback over het functioneren van de student en daarnaast soms indirecte feedback op de opleiding. In het zelfevaluatierapport wordt daarnaast beschreven dat de FEB beschikt over een Maatschappelijke Adviesraad met vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven en andere instellingen. De leden van de Maatschappelijke Adviesraad geven vanuit hun specifieke deelterreinen hun visie op de koers die de faculteit zou kunnen en/of moeten varen. De Maatschappelijke Adviesraad komt enkele malen per jaar bijeen. Deze adviesraad wordt geraadpleegd bij strategische discussies binnen de FEB. Op universitair niveau is men momenteel bezig het alumnibestand grondig te actualiseren en er is een pilot uitgevoerd met een grootschalig onderzoek onder alumni. De bedoeling is een alumnipanel samen te stellen dat periodiek ondervraagd gaat worden over relevante kwesties. 184
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
Ook wil de universiteit meer zicht krijgen op internationale alumni. Tot nog toe verdwijnen zij meestal buiten beeld als zij eenmaal zijn afgestudeerd en terugkeren naar het buitenland. De FEB is voornemens een Career Center voor alumni op te zetten waardoor via het organiseren van diverse activiteiten meer binding met alumni kan worden opgebouwd en ook meer systematisch feedback kan worden verkregen op de opleidingen van de FEB. De FEB is op dit moment bezig met de werving van een alumni officer die zich bezig zal houden met het alumnibeleid in de faculteit. In het zelfevaluatierapport geeft de opleiding Fiscale Economie aan dat de noodzaak van en behoefte aan geïnstitutionaliseerde inbreng van alumni niet aanwezig is. De docenten van het departement – tezamen met de docenten van het departement Fiscaal Recht – zijn werkzaam (geweest) in het beroepenveld van fiscalisten. Dit betreft beroepen als belastingadviseur (met specialisaties in de vennootschapsbelasting, omzetbelasting, estate planning en dergelijke), belastingrechter, lid van het wetenschappelijke bureau van de Hoge Raad en belastinginspecteur. Alle beroepsgroepen worden door het docentencorps vertegenwoordigd. De indirecte invloed door alumni van deze en andere universiteiten vindt volgens de opleiding continu plaats op de werkvloer van de nevenfuncties van de docenten. Er bestaan hiernaast op het niveau van de opleiding ook gestructureerde contacten met alumni. Deze zijn echter in hoofdzaak gericht op het behouden van hun band met de universiteit. Voorbeelden hiervan zijn het aanschuifonderwijs en een jaarlijks actualiteitencollege met gratis toegang. De informele banden lopen via de alumnivereniging ‘De Tiende Penning’. Hiervan zijn veel van de afgestudeerden Fiscale Economie en Fiscaal Recht lid. De departementen Fiscale Economie en Fiscaal Recht organiseren samen met ‘De Tiende Penning’ en met de studentenvereniging ‘De Smeetskring’ op reguliere basis bijeenkomsten met een actueel thema. Oordeel De commissie is van mening dat de opleiding voldoet aan het criterium dat geldt voor dit facet. Op basis van de gesprekken die zijn gevoerd met studenten en docenten heeft de commissie vastgesteld dat voor alle opleidingen geldt dat medewerkers en studenten betrokken zijn bij hun opleiding. De contacten tussen de evaluatieorganen, zoals de opleidingscommissies, en overige studenten kunnen worden versterkt en gestructureerd. Op deze manier wordt de werking van deze gremia geoptimaliseerd. Het is de commissie opgevallen dat de contacten tussen studenten uit de opleidingscommissies en hun achterban voornamelijk via het wandelgangennetwerk verlopen. Studenten lijken niet te weten wie hen in de opleidingscommissies vertegenwoordigt. De commissie adviseert de opleidingscommissies om de contacten en informatievoorziening aan studenten beter te structureren. Op deze manier wordt voor de achterban inzichtelijk gemaakt wat de maatregelen zijn die worden genomen op basis van onder andere de ingevulde cursusevaluaties. Ook kan hierdoor meer informatie bij de opleidingscommissies terecht komen, omdat studenten weten bij wie zij terecht kunnen. De commissie is van mening dat de huidige opleidingscommissies vooral reactief opereren. De opleidingscommissies bespreken op verzoek van het management verschillende belangrijke thema’s. Zij adviseert de opleidingscommissies zich in de toekomst wat meer proactief op te stellen en zelf ook thema’s te agenderen. Ook merkt de commissie op dat de huidige opleidingscommissies behoorlijk groot zijn en dat er nagenoeg geen hoogleraren lid zijn. Dit kan effect hebben op de daadkracht en de invloed van de opleidingscommissies. De commissie waardeert dat er universiteitsbreed een extern onderzoek naar het functioneren QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
185
van de opleidingscommissies heeft plaatsgevonden. De commissie ziet dat de rol van de opleidingscommissies door de opleidingen steeds serieuzer genomen wordt. Van belang is wel dat deze ontwikkeling wordt doorgezet. Bacheloropleiding Fiscale Economie: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Interne kwaliteitszorg Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Interne kwaliteitszorg. Voor de bacheloropleiding Fiscale Economie is het oordeel voldoende. 8.1.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport wordt aangegeven dat met de bachelorthesis de student zijn onderzoekskwaliteiten moet aantonen door zelfstandig een wetenschappelijke probleemstelling uit te werken. In het algemeen wordt van de student gevraagd een fiscale regeling kritisch op doelstellingen en werking te beoordelen en gemotiveerde suggesties tot verbetering aan te dragen. Daarbij is een internationale rechtsvergelijkende component – in tegenstelling tot de masterthesis – niet per se vereist. Studenten Fiscale Economie kunnen op twee momenten per jaar, namelijk aan het begin van het eerste en van het tweede semester, aan de bachelorthesis beginnen. Studenten die voor aanvang van het semester (1 september of 1 februari) 120 EC hebben behaald, kunnen starten met de bachelorthesis. Het semester begint met een introductiecollege en loopt door tot en met de presentatie en verdediging van de thesis het einde van het semester. Het traject is aan strikte termijnen gebonden, die worden bewaakt door het secretariaat van het departement. Het secretariaat verzorgt ook de informatie van en aan docenten en studenten. Onderzoeksonderwerpen worden door het departement idem aangedragen en drie weken voor aanvang van het semester op Blackboard geplaatst onder het vak 'Bachelor Thesis Fiscale Economie'. De student kan daaruit een onderwerp kiezen. De begeleiding bestaat ten minste uit vier contactmomenten met de docent. De praktijk leert dat er meestal meer contactmomenten zijn, waardoor de begeleiding een min of meer intensief karakter draagt. Op facultair niveau zijn er regels geformuleerd ten aanzien van de begeleiding van studenten bij het schrijven van hun bachelor- en masterthesis en criteria ontwikkeld voor de beoordeling van deze theses. Bij de begeleiding van studenten vindt de FEB het van belang dat dit onder verantwoordelijkheid van een gepromoveerde medewerker gebeurt. De beoordeling moet bovendien altijd door twee medewerkers gebeuren die ieder voor zich met behulp van de criteria die zijn geformuleerd een beoordelingsformulier invullen. Op deze manier wordt voor studenten duidelijk hoe het eindcijfer tot stand komt en kan een zekere willekeur van beoordelingscriteria bij afzonderlijke beoordelaars worden voorkomen. Afgezien van de omvang, met een ondergrens van 6.000 woorden en een bovengrens van 8.000 woorden, wordt de bachelorthesis beoordeeld op de volgende punten: 186
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
onderzoeksvraagstelling, theoretisch gehalte, onderzoeksmethode en resultaten, conclusies en aanbevelingen, vorm en stijl en mate van onafhankelijkheid. De begeleider en tweede lezer kennen een cijfer toe op basis van bovenstaande criteria en de kwaliteit van de verdediging. Er is een standaard beoordelingsformulier. Deze aanpak sluit aan op de regelgeving waarvan op facultair niveau sprake is. In de gesprekken met de studenten is naar voren gebracht dat studenten vinden dat er relatief weinig aandacht aan onderzoeksvaardigheden wordt besteed (zie ook F4) en dat er in feite weinig voorbereiding wordt gegeven op de bachelorthesis. Bijna elke afgestudeerde bachelor Fiscale Economie zet zijn studie voort met de masteropleiding Fiscale Economie. Oordeel De commissie heeft geconstateerd dat de gerealiseerde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen in overeenstemming zijn met de nagestreefde eindkwalificaties. De commissie is van oordeel dat zowel de faculteit als de docenten duidelijke ideeën hebben over wat een thesis moet inhouden, maar tevens dat deze eisen nog niet voldoende zijn geformuleerd en kenbaar gemaakt aan de studenten. Uit de gesprekken met studenten is gebleken dat zij geen concreet beeld hebben van de criteria waaraan een bachelorthesis moet voldoen. De commissie heeft een omschrijving geformuleerd van de eisen waaraan bachelorthesis in haar ogen dient te voldoen. Ze adviseert de opleiding om de criteria voor de theses uit te breiden en te communiceren aan de studenten. De commissie is van mening dat een bachelorthesis zich kan beperken tot een literatuurstudie als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: (a) het literatuuroverzicht dient verder te gaan dan een beschrijving van inzichten uit leerboeken of collegediscussies door ook artikelen uit (top)economische tijdschriften te verwerken; en (b) de thesis dient te worden afgesloten met een kritische reflectie op de stand van kennis in het besproken deel van de literatuur. In het geval van een empirische thesis dient een (minimale) hoeveelheid data te worden verzameld, verwerkt en geïnterpreteerd. Kwantitatieve of kwalitatieve data-analyse kan daarbij horen, maar is niet noodzakelijk. Een theoretische thesis dient minimaal een poging tot nieuwe theorievorming te bevatten. In dit geval kan het formeel maken van een model daarbij behoren, maar ook hier is dat niet noodzakelijk. De commissie adviseert om deze of soortgelijke criteria op te nemen in de studiegids, zodat studenten weten wat er inhoudelijk van hen wordt verwacht bij het schrijven van de bachelorthesis. De commissie heeft uit de lijst van de 25 meest recent afgeronde theses een willekeurige selectie opgevraagd van drie theses met de daarbij behorende beoordelingsformulieren. Daarbij is rekening gehouden met de becijfering (zowel lage als hoge cijfers) en de begeleider (de opgevraagde theses hadden verschillende begeleiders). De commissieleden hebben de theses gelezen en beoordeeld op probleemstelling, verwerking van literatuur, methoden en verantwoording, conclusie en discussie, structuur en leesbaarheid, en controleerbaarheid. De commissie is van mening dat de door de begeleiders gegeven cijfers van de bachelorthesis Fiscale Economie over het algemeen verantwoord zijn. De eerste thesis die is beoordeeld, kende een goed verwoorde probleemstelling. Ook de gebruikte literatuur is goed verwerkt en het onderzoek is goed uitgevoerd. De discussie en conclusies zijn vrij algemeen maar goed weergegeven. De thesis heeft een logische en consistente structuur en was goed leesbaar. Ook op controleerbaarheid was de thesis ruim voldoende. Ook voor de andere twee beoordeelde QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
187
theses geldt dat de probleemstelling duidelijk geformuleerd is en uitgewerkt wordt in het vervolg van de thesis. De uitwerking van de literatuur was bij beide theses goed, evenals de uitvoering van het onderzoek. De discussie en de conclusie van beide theses zijn duidelijk en goed verwoord. Beide theses hebben een logische structuur en zijn goed leesbaar. Ook was de controleerbaarheid van beide theses goed. De commissie constateert dat niet bij alle opgevraagde en bestudeerde afstudeertheses een ingevuld beoordelingsformulier aanwezig was. Hiernaast is op een aantal beoordelingsformulieren wel een ‘score’ aangegeven maar geen achterliggende argumentatie voor deze score genoteerd. Bacheloropleiding Fiscale Economie: het oordeel van de commissie is voldoende. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport worden de universiteitsbrede streefcijfers gegeven. Het post-BSA rendement (dit betreft dus de studenten die de opleiding mochten voortzetten) moet na vier jaar studie 70% en na vijf jaar 90% zijn. Op dit moment rondt gemiddeld 59% van de studenten in de FEB de bacheloropleiding af na vier jaar en 74% na vijf jaar. Gemiddeld 31% van de studenten slaagt erin binnen de nominale studieduur van drie jaar het bachelordiploma te behalen. Voor de bacheloropleiding Fiscale Economie geldt dat gemiddeld 28% van de studenten een negatief BSA krijgt. Het post-BSA rendement ziet er voor de opleiding als volgt uit (gemiddelde van vier cohorten): • • • •
21% haalt het diploma na drie jaar 52% haalt het diploma na vier jaar 68% haalt het diploma na vijf jaar 84% haalt het diploma na zes jaar.
Deze cijfers zijn (met uitzondering van het post-BSA rendement na 6 jaar) lager dan die van de totale faculteit. Op facultair niveau wordt in het zelfevaluatierapport een aantal redenen genoemd voor de studievertraging: •
•
188
voor het behalen van het BSA is 36 EC (60% van het totaal aantal te behalen studiepunten) genoeg, hetgeen bij diverse studenten ‘strategisch studeergedrag’ in de hand werkt. De FEB is van mening dat dit criterium van 60% een onvoldoende krachtig signaal aan de studenten geeft en is een voorstander van verhoging van de BSA-grens. Het BSA is echter universiteitsbreed ingesteld en verhoging van de eisen betekent nieuwe discussies met de andere faculteiten. Enkele faculteiten vonden dat bij de invoering van het BSA de huidige grens al te hoog lag. een eenmaal opgelopen studieachterstand is moeilijk in te halen, want het betekent dat studenten in een bepaalde periode extra studie-inspanning moet leveren.
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
•
• • •
geregeld blijkt dat studenten andere activiteiten naast hun studie hebben (bijbaan, hobby’s) die ervoor zorgen dat de studie niet alle aandacht krijgt die zij zou moeten krijgen. bestuursactiviteiten voor studieverenigingen. bewuste keuzen van studenten om langer dan drie jaar te studeren. persoonlijke, onvoorziene omstandigheden.
De faculteit en de opleiding benoemen geen initiatieven voor het verbeteren van het rendement. Oordeel De commissie oordeelt dat de rendementen laag zijn, maar geen uitzondering vormen op de rendementen van vergelijkbare opleidingen in Nederland. De commissie is van mening dat het al vroeg in het eerste jaar geven van een voorlopig studieadvies en het meer proactief begeleiden van studenten de uitval kan verlagen. De commissie merkt op dat de studiebegeleiding vooral op initiatief van de student plaatsvindt en dat een proactieve houding van de faculteit en opleiding ertoe kan leiden dat problemen vroegtijdig gesignaleerd kunnen worden zodat studievertraging wellicht voorkomen kan worden. Bacheloropleiding Fiscale Economie: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Resultaten Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Resultaten. Voor de bacheloropleiding Fiscale Economie is het oordeel voldoende.
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
189
Samenvatting van de oordelen van de commissie Bacheloropleiding Fiscale Economie Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen Voldoende 5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoet Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Eindoordeel van de commissie over de bacheloropleiding Fiscale Economie De commissie komt, op grond van haar oordelen over de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader, tot het volgende eindoordeel: De bacheloropleiding Fiscale Economie voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie.
190
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
9.
Rapport over de masteropleidingen Accountancy, Marketing Management en Fiscale Economie
Administratieve gegevens Masteropleiding Accountancy Naam opleiding: Accountancy CROHO-nummer: 60060 Niveau: master Oriëntatie: wo Studielast: 60 EC Graad: Master of Science Variant(en): voltijd, deeltijd Locatie(s): Tilburg Einddatum accreditatie: 13 februari 2011 Masteropleiding Marketing Management Naam opleiding: Marketing Management CROHO-nummer: 60063 Niveau: master Oriëntatie: wo Studielast: 60 EC Graad: Master of Science Variant(en): voltijd Locatie(s): Tilburg Einddatum accreditatie: 13 februari 2011 Masteropleiding Fiscale Economie Naam opleiding: Fiscale Economie CROHO-nummer: 66402 Niveau: master Oriëntatie: wo Studielast: 60 EC Graad: Master of Science Variant(en): voltijd Locatie(s): Tilburg Einddatum accreditatie: 13 februari 2011 Het bezoek van de visitatiecommissie Economie aan de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen van de Universiteit van Tilburg vond plaats op 12-14 en 21-22 oktober 2009. 9.0. Structuur en organisatie van de faculteit De Universiteit van Tilburg (UvT) is een gespecialiseerde universiteit op het gebied van mens- en maatschappijwetenschappen, waarvan de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen (FEB) één van de zes faculteiten is. De FEB is de oudste en grootste faculteit van de universiteit en bestaat sinds 1927. Van de bijna 12.000 UvT-studenten studeert iets minder dan de helft aan de FEB. Een kwart van alle fte personeel is werkzaam bij de FEB. De faculteit heeft een Facultair Management Team, bestaande uit de decaan, drie QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
191
vicedecanen (Onderwijs, Onderzoek en Internationalisering), de directeur, een studieadviseur en een studentadviseur. De FEB biedt 8 bacheloropleidingen en 19 masteropleidingen aan en bestaat uit 8 departementen waarbinnen het wetenschappelijk personeel (en het ondersteunend personeel van het departement) werkzaam is: • • • • • • • •
Accountancy Economics Econometrics and Operations Research Finance Fiscale Economics Information Management Marketing Organization and Strategy
Ieder departement heeft een Head of Department. Daarnaast is er een Faculteitsbureau voor het ondersteunend personeel. Hierin zijn afdelingen als Onderwijsbureau, MT Stafbureau, Afdeling ICT, Afdeling HRM, Afdeling International Programmes, Afdeling International Student Services en dergelijke ondergebracht. In 2008 beschikte de FEB over 291,1 fte aan wetenschappelijk personeel. Iedere opleiding heeft een opleidingsdirecteur. De opleidingsdirecteur is verantwoordelijk voor de samenstelling van het curriculum, kwaliteitsbewaking en -verbetering, toelating, informatievoorziening aan (aanstaande) studenten en communicatie met andere betrokkenen binnen de faculteit. De opleidingsdirecteur wordt hierbij ondersteund door een studieadviseur en een studentadviseur. In 2007 heeft er een Mid-Term Review of Education plaatsgevonden, onder leiding van professor Abraham van de KU Leuven. Mede naar aanleiding hiervan heeft de faculteit besloten een nieuw beleid ten aanzien van onderwijs en internationalisering te formuleren, en de vernieuwing van een aantal curricula in gang te zetten. Bij de invoering van de bachelor-masterstructuur in 2002-2003 heeft de FEB gekozen voor 8 brede bachelor- en 19 gespecialiseerde masteropleidingen (gebaseerd op de oude doctoraal opleidingen). Nieuwe opleidingen zijn de bacheloropleiding Business Studies en de masteropleiding Economics and Finance of Aging. Ten aanzien van voorliggende masteropleidingen geldt met ingang van studiejaar 2010-2011 de volgende wijziging: de masteropleiding Accountancy wordt samengevoegd met de masteropleiding Accounting.
192
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
9.1.
Het beoordelingskader
9.1.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Beschrijving De eindkwalificaties zijn over het algemeen afgeleid van de doelstellingen van de betreffende opleidingen. Bij de eindkwalificaties wordt onderscheid gemaakt tussen kennis, vaardigheden en attitude. Masteropleiding Accountancy De masteropleiding Accountancy heeft als doelstelling, blijkens de zelfstudie: “het verschaffen van diepgaand inzicht in de interne en externe verslaggeving van bedrijfseconomische organisaties en de controle op deze verslaggeving”. De opleiding is zodanig ingericht dat bij afronding van de opleiding voldaan is aan de toelatingseisen van de postmasteropleidingen tot Registeraccountant (RA) en Registercontroller (RC). De opleiding heeft de doelstelling vertaald in de volgende eindkwalificaties: Kennis Een afgestudeerde van de masteropleiding Accountancy heeft kennis van en inzicht in: •
• • • • • •
de richtlijnen voor externe verslaggeving, met name van deze ontwikkeld en opgesteld door de International Accounting Standards Board (IASB), alsmede kennis van de principes die aan deze richtlijnen ten grondslag liggen (K1); financiële jaarrekeningen, in het bijzonder met betrekking tot het vaststellen van de waarde en de prestaties van de onderneming (K2); diverse management controle systemen en de diverse aspecten van verslaglegging die bij het ontwerp van management controle systemen een belangrijke rol spelen (K3); interne beheersingssystemen (K4); het proces van de accountantscontrole (auditing) (K5); de recente ontwikkelingen op het gebied van de management accounting (controller) (K6); ondernemingsfiscaliteit (K7).
Vaardigheden Een afgestudeerde van de master Accountancy beschikt over de vaardigheid om: • • • •
beleid, ideeën en werkwijzen in woord en geschrift over te brengen op anderen (V1); praktische bedrijfsproblemen te benaderen met een wetenschappelijke methodiek (V2); kritisch op eigen en andermans werk te reflecteren (V3); in case groepen aan opdrachten te werken (V4).
Attitude Een afgestudeerde van de master Accountancy heeft de attitude om: • •
nieuwe uitdagingen aan te gaan en anderen daarbij te betrekken (A1); open maar tevens kritisch te staan voor veranderingen en meningen van anderen (A2);
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
193
• •
ontwikkelingen in de wetenschap en in de maatschappij kritisch te blijven volgen (A3); te blijven leren (A4).
In de zelfstudie geeft de opleiding een vergelijking met het programma van een aantal Amerikaanse masterprogramma’s Accountancy. De opleiding komt tot de conclusie dat het eigen programma veel overeenkomsten vertoont met de Amerikaanse programma’s. Cursussen als Advanced Financial Accounting, Advanced Management Accounting, Management Control, Financial Statement Analysis en Auditing komen overal voor. Meestal wordt in internationale programma’s Voortgezette Accountantscontrole aangeboden als Auditing. In de masteropleiding Accountancy worden deze vakken, zoals ook elders in Nederland, gescheiden aangeboden. In de zelfstudie wordt eveneens, in een matrixtabel, aangegeven aan welke eindkwalificaties de verschillende cursussen bijdragen. Hiermee wordt de opbouw in het programma zichtbaar gemaakt (zie ook F5). Masteropleiding Marketing Management De masteropleiding Marketing Management is, volgens de zelfstudie, een wetenschappelijke en gespecialiseerde opleiding geënt op de praktijk van de marketing manager. De opleiding heeft als doel de student voor te bereiden op functies als marketingmanager, productmanager en accountmanager, of op een academische onderzoeksfunctie. Vanuit verschillende invalshoeken (economisch, psychologisch, statistisch) worden technieken, tools en procedures die bruikbaar zijn bij commerciële beleidsvoering besproken en geoefend. Het programma is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met experts in het afnemend veld. De opleiding heeft de doelstelling vertaald in de volgende eindkwalificaties: Kennis De afgestudeerde van de master Marketing Management heeft: •
•
•
diepgaand inzicht in en het vermogen om een bijdrage leveren aan de theorievorming omtrent het ontwikkelen en uitbouwen van commerciële relaties tussen organisatie en doelgroepen (K1); kennis van de diverse modellen, procedures, technieken en methoden die het marketingbeleid kunnen vormgeven en uitvoeren en deze op een juiste wijze en op het juiste moment weten te hanteren (K2); notie van de positie en afhankelijkheid van de marketingfunctie binnen de beleidsvoering van een organisatie als geheel (K3).
Vaardigheden De afgestudeerde van de master Marketing Management: • • •
is in staat zijn om op een wetenschappelijk verantwoorde wijze praktische problemen te kunnen doorgronden en oplossen (V1); heeft de vaardigheid om beleid, ideeën en werkwijzen in woord en geschrift over te brengen op anderen en deze weten te enthousiasmeren (V2); kan op eigen en andermans werk reflecteren (V3).
Attitude De afgestudeerde van de master Marketing Management heeft de attitude: • 194
om nieuwe uitdagingen aan te gaan en anderen daarbij te betrekken (A1); QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
• • •
om open maar tevens kritisch te zijn ten opzichte van veranderingen en meningen van anderen (A2); om ontwikkelingen in de wetenschap en in de maatschappij kritisch te blijven volgen (A3); om te blijven leren (A4).
In de zelfstudie geeft de opleiding een vergelijking van de eigen opleiding met soortgelijke opleidingen van internationale universiteiten (waaronder Wharton, Duke en Harvard). De opleiding stelt hierbij vast dat de programma´s veel overeenkomsten vertonen. Een belangrijk verschil is dat de opleiding van de UvT meer nadruk legt op marktonderzoek dan bovengenoemde instellingen in de VS. In de zelfstudie wordt eveneens, in de vorm van een matrixtabel, aangegeven aan welke eindkwalificaties de verschillende cursussen bijdragen. Hiermee wordt de opbouw in het programma zichtbaar gemaakt (zie ook F5). Masteropleiding Fiscale Economie In de zelfstudie geeft de opleiding aan dat studenten opgeleid worden voor (top)functies binnen belastingadvieskantoren, de overheid (in het bijzonder de Belastingdienst en het Ministerie van Financiën) en ondernemingen (bedrijfsfiscalisten). De opleiding wordt gekarakteriseerd als de wetenschappelijke uitbouw van de brede bacheloropleiding Fiscale Economie. De opleiding heeft de doelstelling vertaald in de volgende eindkwalificaties: Kennis De student die de masteropleiding Fiscale Economie als vervolgstudie op de bacheloropleiding Fiscale Economie succesvol heeft doorlopen: • •
• •
heeft kennis van de samenhang van de economische, juridische en andere relevante vakgebieden (K1); heeft een grondige kennis van het systeem van de fiscale heffingswetten, in het bijzonder van de grondslagen van de directe belastingen en de daarmee verband houdende consequenties (K2); heeft een grondige kennis van de normatieve invloeden op de fiscale rechtsvorming en rechtshandhaving (K3) en kan op wetenschappelijk systematische wijze een gemotiveerd oordeel vellen over nationale en internationale fiscale vraagstukken (K4).
Vaardigheden De student die de opleiding Fiscale Economie succesvol heeft doorlopen: • • • • •
kan zelfstandig een relevant fiscaal probleem formuleren en oplossen (V1); kan een fiscaal vraagstuk analyseren en (wetenschappelijke) informatie kritisch beoordelen (V2); beschikt over goede schriftelijke en mondelinge uitdrukkingsvaardigheden (V3); is in staat zelfstandig nieuwe kennis en vaardigheden op het fiscaal gebied te verwerven (V4) en kan nieuwe kennis t.a.v. bestaande systemen op fiscaal terrein produceren en formuleren (V5).
Attitude De student die de opleiding Fiscale Economie succesvol heeft doorlopen, QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
195
• •
zal in een feitencomplex dat wordt voorgelegd (door cliënten of belastingplichtigen) de (wetenschappelijke) kern van het probleem onderkennen (A1) en daarvoor een verantwoorde en optimale oplossing trachten te vinden. Hij zal gedurende zijn carrière zijn academische kennis en vaardigheden op het vereiste niveau houden (A2).
In de zelfstudie wordt aangegeven dat Fiscale Economie een typisch Nederlandse opleiding is. In andere landen wordt het fiscaal-economische en fiscaalrechtelijke terrein onderwezen op bijvakniveau of als vervolgstudie van juridische opleidingen. De opleiding maakt een vergelijking van de eigen opleiding met de opleidingen Fiscale Economie en Fiscaal Recht van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hieruit blijkt dat deze programma´s veel overeenkomsten vertonen. Voor beide opleidingen geldt dat zij de nadruk leggen op de nationale thematiek van het belastingrecht. De Erasmus Universiteit Rotterdam legt daarnaast meer nadruk op de economische dimensies van de fiscaliteit. De UvT besteedt aandacht aan zowel de economische als juridische dimensies van de fiscaliteit. In de zelfstudie wordt, in een matrixtabel, aangegeven aan welke eindkwalificaties de verschillende cursussen bijdragen. Hiermee wordt de opbouw in het programma zichtbaar gemaakt (zie ook F5). Oordeel De commissie is van oordeel dat de drie masteropleidingen alle voldoen aan het criterium dat geldt voor dit facet. De commissie heeft de eindkwalificaties bestudeerd en deze getoetst aan de hand van het domeinspecifiek referentiekader. De commissie constateert dat de eindkwalificaties van de drie masteropleidingen aansluiten bij de eisen die door vakgenoten, nationaal en (indien relevant) internationaal, worden gesteld. Masteropleiding Accountancy De commissie is van mening dat de eindkwalificaties vooral beroepsgericht zijn. Zij vindt dit, gezien de relatie van de opleiding met de beroepspraktijk, ook logisch. In de eindkwalificaties komen de belangrijke inhoudelijke aspecten voor het vakgebied aan de orde: richtlijnen voor externe verslaglegging, financiële jaarrekeningen (vooral in relatie tot het vaststellen van de waarde en de prestaties van een onderneming), managementcontrolesystemen, de accountantscontrole, ondernemingsfiscaliteit en recente ontwikkelingen op het gebied van management accounting. Hiernaast leren de studenten mondeling en schriftelijk communiceren, praktische problemen te benaderen met een wetenschappelijke methodiek, en kritisch op het eigen werk en het werk van anderen te reflecteren. Voor wat betreft attitude wil de opleiding haar studenten een open en kritische houding meegeven, waarbij studenten nieuwe uitdagingen aangaan, anderen betrekken, openstaan voor veranderingen, en ontwikkelingen in wetenschap en maatschappij kritisch blijven volgen. De commissie is verder van mening dat de cursusmatrix, zoals weergegeven in de zelfstudie, een overzichtelijk beeld geeft van de mate waarin de verschillende eindkwalificaties gedurende het programma (en in de verschillende cursussen) aan de orde komen. Masteropleiding Marketing Management De commissie waardeert de internationale vergelijking die de opleiding heeft gemaakt. De commissie is daarnaast van mening dat de cursusmatrix, zoals weergegeven in de zelfstudie, een overzichtelijk beeld geeft van de mate waarin de verschillende eindkwalificaties gedurende het programma (en in de verschillende cursussen) aan de orde komen. De commissie constateert echter ook dat de cursusmatrix erg vol is. Hierdoor wordt de suggestie gewekt dat bij de meeste cursussen veel eindkwalificaties aan bod komen. De commissie adviseert het opleidingsmanagement de cursusmatrix opnieuw tegen het licht te houden. Daarbij dient te 196
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
worden afgewogen welke eindkwalificaties in een bepaalde cursus aan bod moeten komen en dienen de specifieke eindkwalificaties voor een cursus aan de betrokken docenten te worden gecommuniceerd, zodat hij/zij ze in de cursus kan opnemen. Masteropleiding Fiscale Economie De commissie is van mening dat de cursusmatrix, zoals weergegeven in de zelfstudie, een overzichtelijk beeld geeft van de mate waarin de verschillende eindkwalificaties gedurende het programma (en in de verschillende cursussen) aan de orde komen. De commissie merkt op dat de eindkwalificaties erg op Nederland gericht zijn. Ze vindt dit begrijpelijk, aangezien het eindniveau wordt voorgeschreven door de beroepsorde, en ziet dit terug bij alle opleidingen Fiscale Economie in Nederland. Uit de omschrijving van eindkwalificaties concludeert de commissie dat de studenten voortbouwen op de eindkwalificaties van een eerder afgeronde bacheloropleiding Fiscale Economie. De studenten doen grondige kennis op van de samenhang tussen economische, juridische en andere relevante vakgebieden, van het systeem van de fiscale heffingswetten, en van de normatieve invloeden op de fiscale rechtsvorming en rechtshandhaving. De commissie constateert dat de aandacht voor academische vaardigheden voldoende aanwezig is in de eindkwalificaties. Studenten leren onder andere op wetenschappelijke wijze een gemotiveerd oordeel vellen over nationale en internationale fiscale vraagstukken. Hiernaast kan de afgestudeerde student Fiscale Economie zelfstandig een relevant fiscaal probleem formuleren en oplossen, een fiscaal vraagstuk analyseren, en wetenschappelijke informatie kritisch beoordelen. Ook leren studenten in een feitencomplex dat door cliënten of belastingplichtigen wordt voorgelegd, de (wetenschappelijke) kern van het probleem te onderkennen en hiervoor een verantwoorde en optimale oplossing te vinden. Masteropleiding Accountancy: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Marketing Management: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Fiscale Economie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Beschrijving In de zelfstudie wordt voor het niveau van de eindkwalificaties aangesloten bij de in de Dublin-descriptoren beschreven kwalificaties van een masterprogramma. De zelfstudie legt daarbij een verband tussen de vijf Dublin-descriptoren en de eindkwalificaties, en geeft per opleiding een omschrijving daarvan. Masteropleiding Accountancy De zelfstudie legt de volgende verbanden tussen de Dublin-descriptoren en de eindkwalificaties: Dublin-descriptor
Bedoelde leeruitkomsten
Kennis en inzicht
K1, K2, K3, K4, K5, K6, K7
Toepassen kennis en inzicht Oordeelsvorming Communicatie Leervaardigheden
V1, V2, V3, V4 V1, V2, V3, V4, A2, A3 V1, V2 A1, A2, A3, A4, V1, V2, V3, V4
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
197
Masteropleiding Marketing Management De zelfstudie legt de volgende verbanden tussen de Dublin-descriptoren en de eindkwalificaties: Dublin-descriptor
Bedoelde leeruitkomsten
Kennis en inzicht Toepassen kennis en inzicht Oordeelsvorming Communicatie Leervaardigheden
K1, K2, K3, V1, V2, V3 V1, V2, V3 V1, V2, V3, A1, A2, A3, A4 V2 K1, K2, K3, V1, A1, A2, A3, A4
Masteropleiding Fiscale Economie De zelfstudie legt de volgende verbanden tussen de Dublin-descriptoren en de eindkwalificaties: Dublin- descriptor
Bedoelde leeruitkomsten
Kennis en inzicht Toepassen kennis en inzicht Oordeelsvorming Communicatie Leervaardigheden
K1, K2, K3, K4 V1, V2, V3 V5, A1, A2 V3 A1, A2
Oordeel De commissie heeft voor alle drie de opleidingen vastgesteld dat de beschrijving van de eindkwalificaties van het programma wat betreft het beoogde niveau een duidelijk verband heeft met de Dublin-descriptoren, die worden beschouwd als algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een masterprogramma. De commissie stelt vast dat de eindkwalificaties van de drie masteropleidingen aansluiten bij algemene en internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties die gelden voor afgestudeerden van een masteropleiding. Masteropleiding Accountancy De Dublin-descriptor betreffende kennis en inzicht is bijvoorbeeld terug te zien in eindkwalificatie K5, waar van een afgestudeerde wordt verwacht dat deze kennis van en inzicht in het proces van accountantscontrole (auditing) heeft. De Dublin-descriptor met betrekking tot het toepassen van kennis en inzicht komt bijvoorbeeld terug in eindkwalificatie V2, gericht op het benaderen van praktische bedrijfsproblemen met een wetenschappelijke methodiek. De Dublin-descriptor inzake oordeelsvorming is onder andere terug te zien in eindkwalificatie V3, waarbij van een student wordt verwacht dat deze in staat is om kritisch te reflecteren op eigen en andermans werk. De Dublin-descriptor met betrekking tot communicatie komt tot uiting in eindkwalificatie V1, die betrekking heeft op het overbrengen van beleid, ideeën en werkwijzen aan anderen in woord en geschrift. De Dublin-descriptor betreffende leervaardigheden is bijvoorbeeld terug te zien in eindkwalificatie A1, waar van een afgestudeerde verwacht wordt dat deze nieuwe uitdagingen aangaat en anderen daarbij betrekt. Masteropleiding Marketing Management De Dublin-descriptor betreffende kennis en inzicht is bijvoorbeeld terug te zien in eindkwalificatie K3, waar van een afgestudeerde verwacht wordt dat deze notie heeft van de positie en afhankelijkheid van de marketingfunctie binnen de beleidsvoering van een 198
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
organisatie als geheel. De Dublin-descriptor met betrekking tot het toepassen van kennis en inzicht komt bijvoorbeeld terug in eindkwalificatie V1, die betrekking heeft op het in staat zijn om op een wetenschappelijk verantwoorde wijze praktische problemen te kunnen doorgronden en oplossen. De Dublin-descriptor betreffende oordeelsvorming is onder andere terug te zien in eindkwalificatie V3, gericht op het reflecteren op eigen en andermans werk. De Dublin-descriptor met betrekking tot communicatie komt tot uiting in eindkwalificatie V2. Het gaat er daarbij om dat een afgestudeerde de vaardigheid heeft om beleid, ideeën en werkwijzen in woord en geschrift over te brengen op anderen en deze hierbij weet te enthousiasmeren. De Dublin-descriptor inzake leervaardigheden is bijvoorbeeld terug te zien in eindkwalificatie A1, waar van een afgestudeerde verwacht wordt dat deze uitdagingen aangaat en anderen daarbij betrekt. Masteropleiding Fiscale Economie De Dublin-descriptor met betrekking tot kennis en inzicht is bijvoorbeeld terug te zien in eindkwalificatie K4, waar van een afgestudeerde verwacht wordt dat deze op wetenschappelijk systematische wijze een gemotiveerd oordeel kan vellen over nationale en internationale fiscale vraagstukken. De Dublin-descriptor betreffende het toepassen van kennis en inzicht komt bijvoorbeeld terug in eindkwalificatie V2, die betrekking heeft op het analyseren van een fiscaal vraagstuk en het kritisch beoordelen van (wetenschappelijke) informatie. De Dublin-descriptor met betrekking tot oordeelsvorming is onder andere terug te zien in eindkwalificatie A1, waar van een afgestudeerde wordt verwacht dat deze in een feitencomplex dat wordt voorgelegd (door cliënten of belastingplichtigen) de (wetenschappelijke) kern van het probleem kan onderkennen. De Dublin-descriptor inzake communicatie komt tot uiting in eindkwalificatie V3, gericht op het beschikken over goede mondelinge en schriftelijke uitdrukkingsvaardigheden. De Dublin-descriptor betreffende leervaardigheden is bijvoorbeeld terug te zien in eindkwalificatie V4, waar van een afgestudeerde verwacht wordt dat deze voor een voorgelegd feitencomplex (A1) een verantwoorde en optimale oplossing kan vinden. De student zal hiertoe gedurende zijn carrière zijn academische kennis en vaardigheden op het vereiste niveau behoren te houden. Daarnaast heeft de commissie bestudeerd in welke mate de bacheloropleiding Fiscale Economie en masteropleiding Fiscale Economie op elkaar aansluiten. De commissie heeft vastgesteld dat het verschil in niveau tussen de bacheloropleiding enerzijds en de masteropleiding anderzijds in voldoende mate tot uitdrukking wordt gebracht. Hierbij is een verschuiving te zien in de eindkwalificaties op het gebied van kennis. In het programma van de bacheloropleiding zijn eindkwalificaties opgenomen als het opdoen van kennis en inzicht van de hoofdlijnen van de economie (K1). In het programma van de masteropleiding zijn daarnaast eindkwalificaties aanwezig als: het vellen van een oordeel over nationale en internationale fiscale vraagstukken op wetenschappelijke en systematische wijze (K4). Ook is een verdieping te zien bij de eindkwalificaties gericht op vaardigheden. In de bacheloropleiding wordt aandacht besteed aan het zelfstandig kunnen verwerven van nieuwe kennis en vaardigheden op fiscaal gebied (V4). In de masteropleiding gaat het om het produceren en formuleren van nieuwe kennis ten aanzien van bestaande systemen op fiscaal terrein (V5). Masteropleiding Accountancy: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Marketing Management: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Fiscale Economie: het oordeel van de commissie is voldoende.
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
199
F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Beschrijving Masteropleiding Accountancy In de zelfstudie wordt aangegeven dat de masteropleiding Accountancy een hoog wetenschappelijk gehalte kent. Eén van de centrale doelstellingen in de opleiding is studenten te leren bedrijfsproblemen te benaderen op een wetenschappelijk verantwoorde manier. Dit wil zeggen dat de vaak ongestructureerde problemen worden benaderd in een aantal stappen: definiëren van het probleem, opstellen van alternatieve verklaringen en oplossingen, toetsen van de alternatieven aan de hand van verifieerbare wetenschappelijke methoden, en tot slot het formuleren van een conclusie en implicaties voor de toekomst. Dit komt vooral naar voren bij eindkwalificatie V2, waarbij de student leert praktische bedrijfsproblemen te benaderen met een wetenschappelijke methodiek. Hiernaast beschrijven de eindkwalificaties van de masteropleiding de generieke academische competenties die in de opleiding worden ontwikkeld. Voorbeelden zijn de communicatievaardigheden: het in woord en geschrift kunnen overbrengen van ideeën, beleid en werkwijzen op anderen (V1). Andere voorbeelden zijn het ontwikkelen van reflectieve vaardigheden (V3), en een open en kritische houding ten opzichte van anderen (A2) en veranderingen (in de wetenschap en in de maatschappij, A2, A3). De opleiding dient ter voorbereiding op de postmasteropleidingen tot registeraccountant (RA) of registercontroller (RC). De inrichting van het opleidingsprogramma (bacheloropleiding Bedrijfseconomie en masteropleiding Accountancy) is zodanig dat aangesloten wordt bij de toelatingseisen van deze opleidingen. De RA-opleiding wordt ook door het departement Accountancy verzorgd. De meeste afgestudeerden zijn na de masteropleiding werkzaam in een accountantskantoor en volgen de RA-opleiding. Masteropleiding Marketing Management De opleiding geeft in de zelfstudie aan dat de eindkwalificaties ontleend zijn aan de eisen vanuit de wetenschappelijke marketingdiscipline. Dit komt onder andere naar voren in de eindkwalificaties gericht op kennis. Eindkwalificatie K1 is bijvoorbeeld gericht op inzicht in het vermogen om een bijdrage te leveren aan de theorievorming omtrent het ontwikkelen en uitbouwen van commerciële relaties tussen organisaties en doelgroepen. Eindkwalificatie K2 betreft kennis van diverse modellen, procedures, technieken en methoden die het marketingbeleid kunnen vormgeven, alsmede het op de juiste wijze en manier kunnen toepassen hiervan. De kwalificaties gericht op het zelfstandig kunnen uitvoeren van onderzoek komen terug in eindkwalificatie V1. Hierbij wordt verwacht dat afgestudeerden in staat zijn om op een wetenschappelijk verantwoorde wijze praktische problemen te doorgronden en op te lossen. Eindkwalificatie A3 stelt dat afgestudeerden gericht zijn op het kritisch blijven volgen van ontwikkelingen in de wetenschap en in de maatschappij. De relatie met de beroepspraktijk komt eveneens terug in eindkwalificatie V1.
200
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
Studenten met een masteropleiding in Marketing Management kunnen, mits de cijfers goed zijn en een aantal extra cursussen gevolgd wordt, instromen in het tweede jaar van het M.Philprogramma. Masteropleiding Fiscale Economie In de zelfstudie wordt aangegeven dat het vakgebied gekenmerkt wordt door veranderingen, bijvoorbeeld in de vorm van wetswijzigingen en de voortdurende stroom van rechterlijke beslissingen, zowel op nationaal als Europees terrein. De veranderende wetenschappelijke context komt aan de orde in de eerste vier eindkwalificaties, op het gebied van kennis, in het bijzonder bij eindkwalificatie K4. Hierbij wordt van de afgestudeerde verwacht dat hij/zij op wetenschappelijke en systematische wijze een gemotiveerd oordeel kan vellen over nationale en internationale fiscale vraagstukken. Uit de zelfstudie blijkt dat een afgestudeerde student van de masteropleiding Fiscale Economie zelfstandig wetenschappelijk onderzoek kan verrichten en vraagstukken kan oplossen in de fiscale beroepspraktijk. Dit komt naar voren in eindkwalificaties V1, V2, V3 en A1 en A2. De eindkwalificaties op het gebied van vaardigheden (V) gaan onder andere in op het zelfstandig kunnen formuleren en oplossen van een fiscaal vraagstuk, het zelfstandig analyseren van een fiscaal vraagstuk, het kritisch beoordelen van wetenschappelijke informatie, en het kunnen produceren en formuleren van nieuwe kennis ten aanzien van bestaande systemen op fiscaal gebied. De twee eindkwalificaties inzake attitude (A) zijn gericht op het kunnen onderkennen en oplossen van de (wetenschappelijke) kern van een probleem, alsmede het op peil houden van de eigen academische kennis en vaardigheden. Het beroepsgerichte karakter komt aan de orde in eindkwalificaties V1, A1 en A2. Hierbij gaat het om het zelfstandig kunnen oplossen van fiscale problemen die door cliënten of belastingplichtigen worden voorgelegd. Afgestudeerde studenten Fiscale Economie gaan na de masteropleiding veelal aan de slag bij een belastingadvieskantoor of bij de Belastingdienst. Afgestudeerden van de masteropleiding Fiscale Economie hebben toegang tot de academische rangen van het Ministerie van Financiën in al haar geledingen en van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB), waarbij de meeste academisch gevormde belastingadviseurs in Nederland zijn aangesloten. Oordeel De commissie heeft de eindkwalificaties van de opleidingen bestudeerd vanuit het perspectief van oriëntatie. Al bij F1 heeft de commissie vastgesteld dat de eindkwalificaties in voldoende mate aansluiten bij de eisen van de wetenschappelijke discipline en de relevante beroepspraktijk. De commissie stelt vast dat de eindkwalificaties van de masteropleidingen de afgestudeerden ook voldoende voorbereiden op een functie in de beroepspraktijk. Masteropleiding Accountancy De commissie heeft de eindkwalificaties van de opleiding bestudeerd vanuit het perspectief van oriëntatie en heeft vastgesteld dat de eindkwalificaties in voldoende mate aansluiten bij de eisen van de wetenschappelijke discipline en de relevante beroepspraktijk. De commissie waardeert de waarde die wordt gehecht aan wetenschappelijk onderzoek en de inzet van gerenommeerde onderzoekers binnen het onderwijs, met kennis van een breed gebied. Hierdoor weet de opleiding een goede relatie met wetenschappelijk onderzoek in de eindkwalificaties en het programma aan te brengen, zonder dat dit ten kost gaat van de (strikte) eisen die door de beroepspraktijk worden gesteld.
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
201
Masteropleiding Marketing Management De commissie heeft de eindkwalificaties van de opleiding bestudeerd vanuit het perspectief van oriëntatie en heeft vastgesteld dat de eindkwalificaties in voldoende mate aansluiten bij de eisen van de wetenschappelijke discipline en de relevante beroepspraktijk. De eindkwalificaties van de opleiding verwijzen bijvoorbeeld naar het op een wetenschappelijke wijze kunnen doorgronden en oplossen van praktische problemen, en het kritisch blijven volgen van ontwikkelingen in de wetenschap en de maatschappij. De commissie is van mening dat de opleiding een mooi evenwicht gevonden heeft tussen het wetenschappelijke en het beroepsgerichte karakter van de opleiding. Masteropleiding Fiscale Economie De commissie heeft de eindkwalificaties van de opleiding bestudeerd vanuit het perspectief van oriëntatie en heeft vastgesteld dat de eindkwalificaties in voldoende mate aansluiten bij de eisen van de wetenschappelijke discipline en de relevante beroepspraktijk. De eindkwalificaties verwijzen bijvoorbeeld naar het op wetenschappelijke wijze vellen van een gemotiveerd oordeel over nationale en internationale fiscale vraagstukken, en het kunnen produceren en formuleren van nieuwe kennis ten aanzien van bestaande systemen op fiscaal gebied. De commissie stelt tevens vast dat de eindkwalificaties van de masteropleiding Fiscale Economie voortbouwen op die van de bacheloropleiding Fiscale Economie. Dit komt onder andere tot uitdrukking in de eindkwalificaties op het gebied van kennis, waarbij van een bachelor verwacht wordt dat hij onder andere kennis heeft van de hoofdlijnen van de economie (met name de vakgebieden Accounting, Ondernemingsfinanciering en Openbare Financiën). De masteropleiding is gericht op kennis van de samenhang tussen economische, juridische en andere relevante vakgebieden. Masteropleiding Accountancy: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Marketing Management: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Fiscale Economie: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Doelstellingen opleiding Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Doelstellingen opleiding. Voor de masteropleiding Accountancy is het oordeel voldoende. Voor de masteropleiding Marketing Management is het oordeel voldoende. Voor de masteropleiding Fiscale Economie is het oordeel voldoende.
9.1.2. Programma Beschrijving van de programma’s De masteropleidingen duren één jaar. Het jaar is verdeeld in twee semesters, waarbij het tweede semester in alle opleidingen (met uitzondering van Fiscale Economie) uit twee blokken bestaat. Voor de masteropleiding Fiscale Economie opleiding geldt dat de cursussen uit het tweede semester gedurende het hele semester worden geroosterd. Er is geen verdeling in blokken. Na het eerste semester is er een tentamenperiode met de tentamens van het eerste semester. Het tweede semester bestaat uit twee delen. Het eerste deel is een onderwijsperiode van zeven weken waarin studenten cursussen volgen. Meteen daarna volgt een tentamenweek met de hertentamens van semester 1. Vervolgens is er een week met de reguliere tentamens van
202
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
semester 2. Daarna zijn er geen cursussen meer geroosterd en kunnen de studenten aan hun masterscriptie beginnen. Tijdens de hertentamens van het tweede en derde jaar van de bacheloropleidingen vinden tevens de hertentamens plaats van de vakken uit het onderwijsblok van de masteropleidingen. Studenten zonder herkansingen kunnen zich ongestoord bezighouden met hun masterscriptie; voor studenten die wel hertentamens moeten doen, is dat lastiger. Tabellen 9.1, 9.2 en 9.3 presenteren de cursussen uit het curriculum van de drie voorliggende masteropleidingen van het academisch jaar 2008-2009. Voor iedere cursus wordt het aantal studiepunten vermeld, de periode van het jaar waarin de cursus is geroosterd en het aantal contacturen. Ook wordt vermeld of de cursus verplicht is of een keuzevak. Cursus Advanced Accounting Information Systems Advanced Financial Accounting Fiscale aspecten van het ondernemen Management Control Accounting Theory Financial Statement Analysis Master Thesis Advanced Management Accounting (keuze) Voortgezette Accountantscontrole (keuze) Tabel 9.1: Programma van de masteropleiding Accountancy
EC 6 6 6 6 6 6 18 6 6
Periode Semester 1 Semester 1 Semester 1 Semester 1 Semester 2 Semester 2 Semester 2 Semester 1 Semester 1
Contacturen 42 28 52 36 28 28 Variabel 42 44
De masteropleiding Accountancy kent zes verplichte en twee keuzecursussen. De keuzecursussen zijn bepalend voor de richting die studenten kiezen: Register Accountant of Register Controller. De cursus Voortgezette Accountantscontrole is verplicht voor studenten die een postmasteropleiding tot registeraccountant willen gaan volgen. De cursus Advanced Management Accounting is verplicht voor studenten die een postmasteropleiding tot registercontroller ambiëren. De opleiding Accountancy zal met ingang van studiejaar 20102011 worden samengevoegd met de opleiding Accounting. Cursus EC Periode Brand Management 6 Semester 1 Marketing Channel Management 6 Semester 1 Marketing Communication 6 Semester 1 Strategic Marketing Management 6 Semester 1 Master Thesis 18 Semester 2 Advanced Marketing Research (keuze) 6 Semester 1 International Marketing (keuze) 6 Semester 1 Strategic Management (keuze) 6 Semester 1 Experimental Research (keuze) 6 Semester 2 Marketing Information Management (keuze) 6 Semester 2 Purchasing Management (keuze) 6 Semester 2 Survey Methodology (keuze) 6 Semester 2 Tabel 9.2: Programma van de masteropleiding Marketing Management
Contacturen 40 23 39+ individuele begeleiding 28 Variabel 30 40 28+ individuele begeleiding 22 30 30 30
De opleiding Marketing Management kent vier verplichte en zeven keuzecursussen. De keuzecursussen hebben volgens de zelfstudie een relatie met het vakgebied marketing en/of het doen van marktonderzoek. Studenten kiezen minimaal één onderzoekscursus. De
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
203
verplichte cursussen worden in het Nederlands of in het Engels aangeboden, en de keuzecursussen alleen in het Engels. Cursus EC Europees en Internationaal belastingrecht B 9 Master Thesis 15 Methodologie van het Belastingrecht 6 Belastingheffing Ondernemingen B 12 Belastingheffing Particulieren B 6 Capita selecta Europees en Internationaal Belastingrecht 6 (keuze) Capita selecta Loonbelasting en Sociale Verzekeringen 6 (keuze) Fiscale en Civielrechtelijke aspecten van 6 Toekomstvoorzieningen (keuze) Geschiedenis van het Belastingrecht (keuze) 6 Capita selecta Omzetbelasting (keuze) 6 Fiscaal Strafrecht (keuze) 6 Fiscale aspecten van bedrijfsopvolging en -concentraties 6 (keuze) Oefenrechtbank (keuze) 6 Persoonlijke financiële planning voor Fiscale Economie 6 (keuze) Tabel 9.3: Programma van de masteropleiding Fiscale Economie
Periode Semester 1 Semester 1 en 2 Semester 1 Semester 2 Semester 2 Semester 1
Contacturen 56 Variabel 24 52 52 14
Semester 1
15
Semester 1
16
Semester 1 Semester 2 Semester 2 Semester 2
12 42 18 21
Semester 2 Semester 2
16
De masteropleiding Fiscale Economie kent vier verplichte en negen keuzevakken. De programmering van de reguliere tentamens en hertentamens is hetzelfde als in het tweede en derde jaar van de bacheloropleiding Fiscale Economie. Bij de masteropleiding Fiscale Economie beginnen de studenten niet pas in het tweede deel van het tweede semester met hun masterscriptie, maar meteen bij aanvang van het studiejaar. Ditzelfde is het geval bij de masteropleiding Fiscaal Recht van de Faculteit Rechtsgeleerdheid. De opleiding Fiscale Economie heeft ervoor gekozen het onderwijsmodel van Fiscaal Recht te volgen. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Beschrijving In de zelfstudie wordt aangeven dat het onderwijs van de opleidingen wordt verzorgd door docenten die betrokken zijn bij actueel en relevant wetenschappelijk onderzoek in het cursusgebied (zie Facet 12). De faculteit geeft in de zelfstudie aan dat als uitgangspunt alle medewerkers gepromoveerd zijn (of bezig zijn met een promotietraject) en zowel een onderzoek- als onderwijstaak hebben. De vaste medewerkers besteden gemiddeld 60% van de tijd aan onderwijs en 40% aan onderzoek. De opleiding geeft studenten hierdoor de mogelijkheid om kennis te ontwikkelen in de interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijke onderzoek binnen relevante disciplines.
204
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
Masteropleiding Accountancy In de zelfstudie geeft de opleiding aan dat ondanks de eisen die door het NIVRA en de Vereniging van Register Controllers gesteld worden aan het aanbod van cursussen, de nadruk ligt op cursussen met een wetenschappelijke basis. In de cursussen Management Control, Advanced Management Accounting en Accounting Theory wordt uitsluitend wetenschappelijke literatuur gebruikt. Studenten worden vertrouwd gemaakt met deze literatuur, en worden uitgenodigd tijdens de colleges kritische discussies aan te gaan. Bij Accounting Theory bijvoorbeeld presenteren studenten in groepjes een wetenschappelijk artikel en tonen daarbij ook de praktijkrelevantie aan. Vervolgens worden de toehorende studenten geacht kritische vragen te stellen. Ten aanzien van de relatie tussen onderwijs en onderzoek merkt de opleiding op dat goed onderzoek essentieel is voor de reputatie en de kwaliteit van de faculteit, met alle weerslag van dien op de kwaliteit van het onderwijs. De meeste vaste medewerkers van de masteropleiding zijn lid van de Research Group Accounting binnen het Tilburgse instituut CentER. Deze onderzoeksgroep staat op de tweede plaats in Europa (na London Business School) op het gebied van publicaties in de top-drie academische tijdschriften: Journal of Accounting & Economics, Journal of Accounting Research en Accounting Review. Uit de zelfstudie blijkt dat bij vijf van de acht cursussen hoogleraren uit de onderzoeksgroep Accounting betrokken zijn. Eén cursus wordt verzorgd door een docent, en de overige twee door universitair docenten. De ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek komt aan de orde in de cursussen Advanced Management Accounting en Accounting Theory. Bij deze cursussen wordt studenten gevraagd academische artikelen grondig te lezen en te bediscussiëren. Kennis van statistiek is hierbij noodzakelijk. Aan de studenten wordt ook gevraagd om recente illustraties te zoeken in persartikelen voor de academische artikelen die tijdens het college worden behandeld. Hiernaast komen onderzoeksvaardigheden aan bod bij de masterscriptie. Hierbij moeten de studenten zelfstandig een onderzoek uitvoeren en daarover schriftelijk en mondeling rapporteren. Zoals eerder aangegeven, dient de opleiding ter voorbereiding op de postmasteropleidingen tot registeraccountant (RA) of registercontroller (RC). De inrichting van het opleidingsprogramma is zodanig dat voldaan wordt aan de toelatingseisen van deze postmasteropleidingen. Uit de gesprekken van de commissie met de studenten is gebleken dat studenten het onderzoek van de docenten terug zien tijdens de colleges en de tentamens. Van studenten wordt verwacht dat zij de artikelen van de docenten bestuderen voor de tentamens. Masteropleiding Marketing Management In de zelfstudie wordt opgemerkt dat goed onderzoek essentieel is voor de reputatie en de kwaliteit van de faculteit en zijn weerslag heeft op de kwaliteit van het onderwijs. De medewerkers van de master Marketing Management zijn lid van onderzoeksprogramma’s. Bij vier van de elf cursussen zijn hoogleraren betrokken. Eén cursus wordt verzorgd door een docent, en de overige cursussen door universitair (hoofd)docenten. Ook wordt aangegeven dat in een groot deel van de cursussen gebruik wordt gemaakt van recente academische onderzoekspublicaties. Bij de cursus Brand Management bijvoorbeeld dienen studenten wekelijks een aantal onderzoekspublicaties in interactief verband te bediscussiëren. Maar ook de andere cursussen zoals Strategic Marketing Management, Marketing Channel Management, en Marketing Communication zijn opgebouwd rond recente academische publicaties. Bij de cursus Marketing Channel Management, bijvoorbeeld, wordt ingegaan op recente QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
205
ontwikkelingen binnen assortimentsindelingen, waarbij niet alleen zeer recente academische publicaties binnen dit domein worden besproken, maar ook wordt stilgestaan bij recente onderzoeksbevindingen van de docenten en hun coauteurs. Ook bij Marketing Communication en Strategic Marketing Management worden actuele onderzoeksbevindingen van de docenten (de invloed van emoties op de consument) geïntegreerd in de leerstof. De ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek komt aan de orde bij de keuzecursussen Advanced Marketing Research, Experimental Research, Marketing Information Management, en Survey Methodology. Het keuzepakket is zo opgesteld dat studenten minimaal één facultatieve onderzoekscursus dienen te kiezen. Ook komen deze vaardigheden bij de masterscriptie naar voren. De studenten moeten daarin met een grote mate van zelfstandigheid een onderzoek uitvoeren en daarover rapporteren. Om de kwaliteit van het onderzoek van de masterscripties te garanderen wil de opleiding op korte termijn onderzoekseminars organiseren voor alle begeleiders die betrokken zijn bij de masterscriptie, waarin state of the art onderzoekstechnieken besproken worden (conjoint analyse, probit en logit modellen, enzovoort) door experts op het gebied van marktonderzoek. Hiernaast komen onderzoeksvaardigheden volgens de zelfstudie aan bod bij de bespreking en discussie van de academische publicaties binnen elk van de afzonderlijke vakken. De relatie met de beroepspraktijk komt, blijkens de zelfstudie, enerzijds naar voren door middel van de contacten van de docenten met het bedrijfsleven. Deze kunnen bijvoorbeeld ontstaan via wetenschappelijk en toegepast onderzoek en postdoctoraal onderwijs (TIAS) aan deelnemers die werkzaam zijn in het bedrijfsleven. Anderzijds wordt ook in verschillende cursussen de relatie met het beroepenveld gelegd door middel van (groeps)opdrachten waarbij deze relatie centraal staat. Voor de cursus Strategic Marketing Management bijvoorbeeld schrijven studenten een strategisch marketingplan voor een bestaand bedrijf. Uit de gesprekken van de commissie met studenten blijkt dat de studenten Marketing Management positief zijn over vertaalslag van onderzoek naar onderwijs. Er wordt volgens de studenten veel gebruik gemaakt van actuele publicaties. Masteropleiding Fiscale Economie De fiscaal-economische opleiding kenmerkt zich, volgens de zelfstudie, voor wat betreft de invloed van het onderzoek op het onderwijs door de snelle wisseling van de variabelen in de fiscale wereld. Dat betekent voor studenten dat zij bij voortduring geconfronteerd worden met de wetenschappelijke analyse van en kritiek op deze veranderingen (in de colleges, via voorgeschreven recente publicaties, door nieuwe en vernieuwde literatuur, door de keuze van hun afstudeeronderwerp, et cetera). De opleiding streeft ernaar om colleges over buitenlandse ontwikkelingen te laten verzorgen door een gastdocent uit het desbetreffende land. Bij de twaalf cursussen van de masteropleiding Fiscale Economie zijn, blijkens de zelfstudie, acht hoogleraren betrokken. De snelle wisselingen in het onderzoeks- en onderwijsterrein, zoals hierboven aangegeven, vragen volgens de opleiding om een constante waaraan de wetenschappelijke en wettelijke ontwikkelingen moeten kunnen worden getoetst. In de Fiscale Economie vormt de positiefrechtelijke kennis van het veranderlijke en veranderende belastingrecht het startpunt van het onderwijs. Dat betekent dat het positieve recht, de actuele fiscale werkelijkheid, het uitgangspunt vormt voor het antwoord op de vragen waarom dat recht zich zo manifesteert, wat de oorzaken daarvan zijn en hoe dat zich verhoudt tot wenselijk recht in het licht van wetenschappelijke theorieën. Zo worden capita selecta van de inkomstenbelasting behandeld 206
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
tegen het licht van (inter)nationaal aanvaarde verdelings- en uitvoeringsbeginselen die op hun beurt weer uitmonden in inkomenstheorieën. Die inkomenstheorieën en de ontwikkelingen daarin vormen de tweede dimensie waarlangs de fiscale werkelijkheid wordt beschreven en gewogen. De fiscale opleidingen van de UvT zijn hiermee niet casusgericht, maar systeemgericht. Dit komt bijvoorbeeld naar voren bij de cursus Belastingheffing Particulieren B. In het huidige belastingstelsel kennen we voor belasting op vermogen een vermogensrendementsheffing (box 3). Inkomenstheoretisch is dat op vele gronden een aanvechtbare vorm van belastingheffing. Zowel nationaal als internationaal stond en staat een comprehensive income tax op basis van de vermogensvergelijkingstheorie model voor een inkomstenbelasting als middel tot verdeling van de belastingdruk. Studenten worden geconfronteerd met dit spanningsveld en met de gevolgen – in positieve en in negatieve zin – die dit spanningsveld oproept. De studenten worden in de voorgeschreven literatuur en in de colleges geconfronteerd met deze theorie als zodanig, terwijl het actuele systeem en actuele wettelijke ontwikkelingen bij voortduring worden gespiegeld aan deze theorie. Het ontwikkelen van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek komt volgens de zelfstudie tot uitdrukking in de opzet van de fiscale keuzevakken en in de masterscriptie. Voor de fiscale keuzevakken dienen de studenten een werkstuk te schrijven. Daarbij worden zij aangemoedigd om kritisch vanuit beginselen en theorieën bestaande regelingen te beschrijven en te analyseren en voor die regelingen op theoretische concepten steunende verbeteringen te concipiëren. Deze publicaties worden door de student gepresenteerd voor een groep van docenten en medestudenten, en worden verdedigd tegenover oppositie vanuit dezelfde groep. De masterscriptie dient te worden opgezet langs de lijnen van relevante probleemstelling, onderzoek, theorievorming, falsificatie, en conclusie en aanbevelingen. Tenzij het onderwerp zich daarvoor niet leent, dient het afstudeerwerkstuk ook een internationale rechtsvergelijkende component te bevatten. Daarnaast komen wetenschappelijke en praktische vaardigheden naar voren bij de Wintercourse, de Mootcourt en de Oefenrechtbank. Hierbij wordt wel opgemerkt dat deze projecten om logistieke en personele redenen slechts voor kleinere groepen van studenten kunnen worden verzorgd. In de zelfstudie wordt aangegeven dat de stof die in de cursussen wordt behandeld, naar zijn aard en inhoud rechtstreeks verband houdt met de beroepspraktijk. De student dient immers zowel op het terrein van het materiële belastingrecht alsmede op het terrein van het formele belastingrecht – te denken valt aan procederen in fiscale zaken – inzetbaar te zijn in de praktijk. Onder praktijk worden de belastingadviespraktijk en de Belastingdienst verstaan. Daarnaast zijn de docenten van de opleiding allen werkzaam of werkzaam geweest in de praktijk als belastingadviseur, rechter, Belastingdienstmedewerker, et cetera. Uit de gesprekken van de commissie met de docenten blijkt dat de opleiding zeer praktijkgericht is. Ook is naar voren gekomen dat de relatie met juridisch onderzoek aanwezig is. De relatie met meer economisch gericht onderzoek is beperkt in het programma terug te vinden. Oordeel Masteropleiding Accountancy De commissie komt tot het oordeel dat de opleiding voldoet aan de eisen die gesteld worden aan een wetenschappelijke opleiding. De commissie concludeert dat de interactie tussen onderwijs en onderzoek in voldoende mate vorm krijgt, waarbij tevens verbanden worden gelegd met de actuele praktijk van de relevante beroepen. Ervaren onderzoekers worden ingezet om college te geven. De commissie constateert en waardeert dat door de verplichting QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
207
van zowel onderwijs als onderzoek voor het wetenschappelijk personeel de ontwikkelingen in het onderzoek hun weg naar het onderwijs vinden. Ook is de commissie van mening dat de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek in voldoende mate aan de orde komt, zowel in de cursussen Accounting Theory en Advanced Management Accounting als in de masterscriptie. De commissie stelt eveneens vast dat binnen de opleiding contacten met het beroepenveld aanwezig zijn. Docenten zijn betrokken bij onderzoek en hebben goede contacten met het bedrijfsleven. De commissie is van mening dat de opleiding erin slaagt de relatie met wetenschappelijk onderzoek in het programma aan te brengen, zonder dat dit ten koste gaat van de (strikte) eisen die door de beroepspraktijk worden gesteld. Masteropleiding Marketing Management De commissie komt tot het oordeel dat de opleiding voldoet aan de eisen die gesteld worden aan een wetenschappelijke opleiding. De commissie concludeert dat de interactie tussen onderwijs en onderzoek in voldoende mate vorm krijgt, waarbij tevens verbanden worden gelegd met de actuele praktijk van de relevante beroepen. Ervaren onderzoekers worden ingezet om college te geven. De commissie constateert en waardeert dat door de verplichting van zowel onderwijs als onderzoek voor het wetenschappelijk personeel de ontwikkelingen in het onderzoek hun weg naar het onderwijs vinden. Ook is de commissie van mening dat de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek in voldoende mate aan de orde komen, zowel in de keuzecursussen Advanced Marketing Research, Experimental Research, Marketing Information Management en Survey Methodology, als in de masterscriptie. Masteropleiding Fiscale Economie De commissie heeft geconcludeerd dat de interactie tussen onderwijs, de praktijk en onderzoek in voldoende mate vorm krijgt. Ze merkt daar bij op dat de band met de praktijk en de band met de wetenschap beide voldoende aanwezig zijn. Het onderwijs in de masteropleiding Fiscale Economie wordt verzorgd door ervaren onderzoekers. Docenten werken veelal ook in de beroepspraktijk en betrekken in hoge mate nieuwe ontwikkelingen en actuele vraagstukken bij het gegeven onderwijs. De commissie heeft geconstateerd dat in het studieprogramma voldoende aandacht is voor het verwerven van onderzoeksvaardigheden en andere algemene academische vaardigheden. Dit komt vooral aan de orde bij de fiscale keuzecursussen, waarbij studenten een paper moeten schrijven en presenteren, en bij de masterscriptie. Op basis van de gevoerde gesprekken is de commissie tot het oordeel gekomen dat er in de opleiding een goede interactie bestaat tussen het gegeven onderwijs en de praktijk, met daarbij een duidelijk verband naar het nationaal juridisch gericht onderzoek. Docenten werken veelal ook in de beroepspraktijk en betrekken in hoge mate nieuwe ontwikkelingen en actuele vraagstukken bij het gegeven onderwijs. Masteropleiding Accountancy: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Marketing Management: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Fiscale Economie: het oordeel van de commissie is voldoende.
208
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Beschrijving Masteropleiding Accountancy In de zelfstudie wordt een overzicht gegeven van de cursussen die in het programma van de masteropleiding Accountancy zijn opgenomen (zie tabel 1). Zoals uit de tabel blijkt, kent de opleiding, naast de masterscriptie, zes verplichte vakken en twee keuzevakken. Hierbij geldt dat de cursus Voortgezette Accountantscontrole verplicht is voor studenten die een postmasteropleiding tot registeraccountant ambiëren. De cursus Advanced Management Accounting is verplicht voor studenten die een post-masteropleiding tot registercontroller willen gaan volgen. In de zelfstudie wordt tevens, in een matrixtabel, aangegeven aan welke eindkwalificaties de verschillende cursussen bijdragen. Eindkwalificatie K1, kennis en inzicht in de richtlijnen voor externe verslaglegging, komt aan de orde bij de cursussen Advanced Financial Accounting, Accounting Theory en Financial Statement Analysis. In de laatste twee cursussen wordt ook aandacht besteed aan eindkwalificatie K2: kennis en inzicht in financiële jaarrekeningen (in relatie tot het vaststellen van de waarde en de prestaties van een onderneming). Kennis en inzicht op het gebied van managementcontrolesystemen (K3) komt naar voren bij de cursussen Management Control en Advanced Accounting Information Systems. Bij deze laatste cursus komt ook eindkwalificatie K4, gericht op interne beheerssystemen, aan bod. Eindkwalificaties K5 en K7 komen aan de orde, bij respectievelijk de cursus Voortgezette Accountantscontrole en de cursus Fiscale Aspecten van het Ondernemen. Eindkwalificatie V2, waarbij de student leert praktische bedrijfsproblemen te benaderen met een wetenschappelijke methodiek, komt bij nagenoeg alle cursussen aan de orde. Hetzelfde geldt voor eindkwalificaties A2 en A4, waarbij de student een open en kritische houding wordt aangeleerd, alsmede het vermogen om te blijven leren. In de masterscriptie tenslotte vindt de integratie plaats, daar komen alle eindkwalificaties in terug. In de digitale studiegids van de universiteit wordt per cursus een globaal overzicht gegeven van de inhoud en de doelstellingen. Hiernaast wordt op Blackboard (zie ook F15) meer gedetailleerde informatie over de cursussen verstrekt. Masteropleiding Marketing Management In de zelfstudie wordt een overzicht gegeven van de cursussen die in het programma van de masteropleiding Marketing Management zijn opgenomen (zie tabel 1). Zoals uit de tabel blijkt kent de opleiding, naast de masterscriptie, vier verplichte vakken en zeven keuzevakken. In de zelfstudie wordt tevens, in een matrixtabel, aangegeven aan welke eindkwalificaties de verschillende cursussen bijdragen. Bij de cursussen Marketing Communication, Brand Management, Strategic Marketing Management, Marketing Channel Management, International Marketing en de masterscriptie komen alle eindkwalificaties aan de orde. Volgens de zelfstudie zijn deze cursussen niet alleen “kennis”cursussen, maar zijn zij er tevens op gericht om door middel van opdrachten en werkcolleges relevante vaardigheden en wetenschappelijke attituden van de studenten te ontwikkelen. Voor de overige cursussen geldt dat hier minimaal zeven van de tien eindkwalificaties aan de orde komen.
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
209
Eindkwalificaties V1 en V3, gericht op het op een wetenschappelijke wijze kunnen doorgronden en oplossen van praktische problemen en het kunnen reflecteren op eigen en andermans werk, komen in alle cursussen aan bod. Dit geldt ook voor de eindkwalificaties gericht op attitude (A1-A4). Hierbij gaat het onder andere om het aangaan van nieuwe uitdagingen, een open en kritische houding ten aanzien van veranderingen en meningen van anderen, en de houding om te blijven leren. In de digitale studiegids van de universiteit wordt per cursus een globaal overzicht verstrekt van de inhoud en de doelstellingen. Hiernaast wordt op Blackboard (zie ook F15) meer gedetailleerde informatie over de cursussen gegeven. Masteropleiding Fiscale Economie In de zelfstudie wordt een overzicht gegeven van de cursussen die in het programma van de masteropleiding Fiscale Economie zijn opgenomen (zie tabel 1). Zoals uit de tabel blijkt, kent de opleiding, naast de masterscriptie, vier verplichte vakken en negen keuzevakken. In de zelfstudie wordt tevens, in een matrixtabel, aangegeven aan welke eindkwalificaties de verschillende cursussen bijdragen. Eindkwalificatie K1 komt bij alle cursussen aan de orde. Dit betreft kennis van de samenhang van de economische, juridische en andere relevante vakgebieden. Eindkwalificaties K2 en K4 komen beide naar voren bij de cursussen Belastingheffing Particulieren A, Belastingheffing Ondernemingen B en Europees en Internationaal Belastingrecht B. Bij eindkwalificatie K2 wordt verwacht dat de student grondige kennis heeft van het systeem van de fiscale heffingswetten, in het bijzonder van de grondslagen van de directe belastingen en de consequenties daarvan. Eindkwalificatie K4 betreft het op een wetenschappelijk systematische wijze kunnen vellen van een gemotiveerd oordeel over nationale en internationale vraagstukken. De eindkwalificaties inzake de vaardigheden (V1 – V5) komen met name terug in de keuzevakken. Dit betreft onder andere het zelfstandig kunnen formuleren en oplossen van een fiscaal probleem, mondelinge en schriftelijke uitdrukkingsvaardigheden, en het kunnen produceren en formuleren van nieuwe kennis ten aanzien van bestaande systemen op fiscaal terrein. De eindkwalificaties betreffende attitude, A1 en A2, komen vooral aan de orde bij de verplichte vakken. A1, het kunnen onderkennen van een probleem in een feitencomplex, komt bij drie van de vier verplichte cursussen aan bod, met uitzondering van de cursus Methodologie van het Belastingrecht. A2, het vinden van een verantwoorde en optimale oplossing voor het probleem komt bij alle vier de verplichte cursussen aan de orde. Bij de masterscriptie ligt de nadruk op de vaardigheden (V1 – V5). Hiernaast komen in de masterscriptie ook eindkwalificaties K1 en K4 naar voren. Deze zijn meer gericht op kennis van de samenhang van economische, juridische en andere vakgebieden en het wetenschappelijk en systematisch kunnen vellen van een oordeel over fiscale vraagstukken. In de digitale studiegids van de universiteit wordt per cursus een globaal overzicht gegeven van de inhoud en de doelstellingen. Hiernaast wordt op Blackboard (zie ook F15) meer gedetailleerde informatie over de cursussen gegeven. Oordeel Masteropleiding Accountancy De commissie is van oordeel dat het programma doordacht en duidelijk is. Zoals de commissie al bij haar oordeel van F1 heeft opgemerkt, geeft de beschrijving van de eindkwalificaties op cursusniveau een overzichtelijke weergave van de eigenschappen en kennis waarover studenten bij het afronden van de opleiding dienen te beschikken. De commissie realiseert zich dat de eindkwalificaties voor een groot deel bepaald worden door de beroepspraktijk. De commissie is van mening dat de cursusmatrix, zoals weergegeven in de zelfstudie, een overzichtelijk beeld geeft van de mate waarin de verschillende eindkwalificaties 210
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
gedurende het programma aan de orde komen. De commissie vindt ook dat de opleiding een mooie balans weet te vinden tussen het wetenschappelijke karakter van een masteropleiding en de strikte eisen die door de beroepspraktijk aan deze opleiding worden gesteld. Masteropleiding Marketing Management De commissie is van oordeel dat het programma doordacht en duidelijk is. Zoals de commissie al bij haar oordeel van F1 heeft opgemerkt, is de vakkenmatrix van de masteropleiding Marketing Management echter vrij vol. De commissie adviseert het opleidingsmanagement de cursusmatrix opnieuw tegen het licht te houden. Daarbij dient te worden afgewogen welke eindkwalificaties in een bepaalde cursus aan bod moeten komen en dienen de specifieke eindkwalificaties voor een cursus aan de betrokken docenten te worden gecommuniceerd, zodat hij/zij ze in de cursus kan opnemen Masteropleiding Fiscale Economie De commissie is van oordeel dat het programma doordacht en duidelijk is. Zoals de commissie al bij haar oordeel van F1 heeft opgemerkt, geeft de beschrijving van de eindkwalificaties op cursusniveau een overzichtelijke weergave van de eigenschappen en kennis waarover studenten bij het afronden van de opleiding dienen te beschikken. De commissie is van mening dat de cursusmatrix, zoals weergegeven in de zelfstudie, een overzichtelijk beeld geeft van de mate waarin de verschillende eindkwalificaties gedurende het programma aan de orde komen. Masteropleiding Accountancy: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Marketing Management: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Fiscale Economie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Beschrijving Masteropleiding Accountancy De opleiding geeft in de zelfstudie geeft aan dat de masteropleiding Accountancy in feite een belangrijk deel van de opleiding tot registeraccountant (RA) of registercontroller (RC) vormt. De eindtermen van deze twee specialisaties bepalen voor een groot deel de coherentie binnen de masteropleiding Accountancy. De toelatingseisen voor deze postmasteropleidingen zijn dermate strikt dat er geen ruimte in het programma is voor vrije keuze. De cursus Voortgezette Accountantscontrole is verplicht voor de student die een post-masteropleiding tot registeraccountant wil gaan volgen. De cursus Advanced Management Accounting is verplicht voor de student die een postmasteropleiding tot registercontroller ambieert. Uit de gesprekken van de commissie met de docenten is gebleken dat er tussen docenten onderling geen overleg is over de samenhang in het programma. Docenten zijn vooral gericht op de eigen cursus. Masteropleiding Marketing Management De opleiding Marketing Management is, volgens de zelfstudie, een gespecialiseerde opleiding die is opgesteld volgens internationaal gebruikelijke standaarden (cursussen, boeken, academische publicaties, en dergelijke). De verplichte cursussen zijn volgens de opleiding cursussen die ook bij vergelijkbare opleidingen gegeven worden. De studenten hebben QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
211
daarnaast voor 18 EC keuzevrijheid. De reikwijdte van deze vrijheid is echter beperkt. De keuzevakken hebben een relatie met het vakgebied Marketing en/of het doen van marktonderzoek. Het keuzevakkenpakket is zodanig samengesteld dat studenten minimaal één onderzoeksvak kiezen. Het eerste semester is opgebouwd rond de vier basiscursussen die met name gericht zijn op kennisoverdracht met betrekking tot relevante marketingconcepten en -theorieën (ook inzicht, toepassing, en wetenschappelijke attitude komen aan bod). Dit betreft de cursussen Brand Management, Marketing Channel Management, Marketing Communication en Strategic Marketing Management. In het eerste blok van semester 2 worden onderzoeksvaardigheden getraind. Studenten kiezen een van de volgende vier vakken waarin onderzoeksvaardigheden aan de orde komen: Advanced Marketing Research, Experimental Research, Marketing Information Management of Survey Methodology. Daarnaast komen onderzoeksvaardigheden naar voren bij het sluitstuk van de opleiding: de masterscriptie. Uit de gesprekken van de commissie met de docenten blijkt dat er tussen docenten onderling geen overleg is over de samenhang in het programma. Docenten zijn vooral gericht op de eigen cursus. Masteropleiding Fiscale Economie De opbouw van de masteropleiding Fiscale Economie is volgens de zelfstudie als volgt. Er vindt een verdieping plaats van de belastingheffing bij particulieren en ondernemingen, gebaseerd op het overzicht van het totaal dat de studenten in de bacheloropleiding hebben meegekregen. Deze verdieping vindt deels plaats aan de hand van capita selecta. De uitwerking reikt tot daar waar zich open einden aandienen, dat wil zeggen tot dat stadium in de theorie waar geen pasklare oplossingen meer voorhanden zijn. Daarnaast vindt er in verband met de toenemende internationalisering een verdieping plaats van het Europese en internationale belastingrecht, ook hier voortbouwend op de kennis die studenten in de bacheloropleiding hebben opgedaan. De cursus Methodologie van het Belastingrecht vormt volgens de opleiding het sluitstuk. De student heeft zich gedurende de opleiding kennis en vaardigheden van de verschillende onderdelen van het fiscale recht eigen gemaakt. Aan het eind van deze cursus heeft de student daarenboven zicht op het belastingrecht als een geheel van wettelijke regels en rechtsbeginselen. De student heeft kennis van de voor het belastingrecht belangrijke interpretatiemethoden en van leerstukken als fraus legis (wetsontduiking), en weet deze ook toe te passen. Uit de gesprekken van de commissie met de docenten blijkt dat er tussen docenten onderling geen overleg is over de samenhang in het programma. Docenten zijn vooral gericht op de eigen cursus. Oordeel De commissie heeft de interne samenhang van de drie opleidingen bestudeerd. De commissie is van mening dat de inhoudelijke samenhang in de programma’s logisch is. De commissie constateert dat de samenhang wordt gerealiseerd door het specialistische karakter van de drie masteropleidingen. Op basis van de gesprekken met docenten stelt de commissie vast dat de samenhang van het programma geen regelmatig terugkerend onderwerp van gesprek is bij de docenten. Ondanks dat het management aangeeft dat er jaarlijks overleg plaatsvindt over de samenhang van de programma’s, lijkt dit niet bekend te zijn bij de docenten. Desondanks kan 212
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
de commissie zich vinden in de uitwerking die de drie opleidingen geven aan de opbouw van het programma. Masteropleiding Accountancy De commissie realiseert zich dat het programma en de samenhang in het programma voor een zeer groot deel bepaald worden door de (toelatingseisen tot de) postmasteropleidingen tot registeraccountant en tot registercontroller. Masteropleiding Marketing Management De commissie constateert dat het programma in het eerste semester gericht is op kennis rondom marketingconcepten en –theorieën, in het tweede semester staan de onderzoeksvaardigheden meer centraal. Masteropleiding Fiscale Economie De commissie is van mening dat de opleiding voortbouwt op de bredere basis die tijdens de bacheloropleiding is gelegd en toewerkt naar verdieping op het gebied van belastingheffing bij particulieren en ondernemingen. De constatering van de commissie is dat de samenhang van de drie voorliggende opleidingen voldoende is. Masteropleiding Accountancy: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Marketing Management: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Fiscale Economie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Beschrijving De masteropleidingen duren, zoals aangegeven, één jaar. Dit jaar is verdeeld in twee semesters, waarbij het tweede semester in alle opleidingen met uitzondering van Fiscale Economie uit twee blokken bestaat. Na het eerste semester is er een tentamenperiode met de tentamens van het eerste semester. Het tweede semester bestaat uit twee delen. Het eerste deel is een onderwijsperiode van zeven weken waarin studenten cursussen volgen. Meteen daarna volgt een tentamenweek met de hertentamens van semester 1. Vervolgens is er een week met de reguliere tentamens van semester 2. Daarna zijn er geen cursussen meer geroosterd en kunnen de studenten aan hun masterscriptie beginnen. Masteropleiding Accountancy De opleiding heeft, blijkens de zelfstudie, het totaal aantal te behalen studiepunten (60) gelijkmatig over de semesters verdeeld; in ieder semester staan 30 EC geprogrammeerd. Het tweede semester is opgedeeld in twee perioden van zeven weken. De eerste periode worden de lesmomenten van de vakken Financial Statement Analysis en Accounting Theory verdubbeld. Dit geeft ruimte binnen de tweede periode voor het voltijds werken aan de masterscriptie en het volgen van een stage. Een groot deel van de studenten volgt een stage bij een van de accountantskantoren, waar ze in de gelegenheid worden gesteld om aan de masterscriptie te werken. De masterscriptie omvat 18 EC. De opleiding dringt er bij studenten op aan om de scriptie af te werken binnen zes maanden na aanvang, en nog liefst voor het einde van het academisch jaar. QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
213
In de gesprekken met de studenten is naar voren gebracht dat studenten gemiddeld dertig uur per week aan de masteropleiding Accountancy besteden. Tijdens het bezoek hebben de studenten ook aangegeven dat de tentamens van de opleiding erg dicht op elkaar zijn ingepland. Masteropleiding Marketing Management Het totaal aantal te behalen studiepunten (60) is gelijkmatig over de semesters gespreid. Uit de tentamenevaluaties, waarin studenten onder meer bevraagd worden over de tijd die zij besteed hebben aan het studeren van een vak, komen geen noemenswaardige problemen naar voren. Uit deze evaluatie blijkt dat de studielast inderdaad evenredig verdeeld is over de verschillende semesters. In het verleden gaven studenten tijdens de klankbordgroepgesprekken aan dat de studielast in verband met het maken van de groepsopdrachten tijdens semester 1 hoog was omwille van het samenvallen van deadlines voor verschillende vakken. Dit probleem is intussen opgelost door deadlines te verschuiven, en overlappende opdrachten te vervangen. In de toekomst wordt tevens overwogen om de blokvakken in semester 1 (Brand Management en Marketing Channel Management) te vervangen door semestervakken, zodat studenten meer tijd hebben voor de intensieve opdrachten van het vak Brand Management. In de gesprekken met de studenten is naar voren gebracht dat studenten gemiddeld veertig uur per week aan de masteropleiding Marketing Management besteden. Ook hebben studenten aangegeven dat de hertentamens van het eerste semester erg dicht op de tentamens van het tweede semester zijn gepland. De studenten merken ook op dat ze zelf een stageplek dienen te vinden, wat in sommige gevallen tot vertraging kan leiden. Docenten hebben in het gesprek met de commissie aangegeven dat er een website beschikbaar is waarop studenten stageplekken kunnen vinden. Daarnaast vormt de stage geen officieel deel van het curriculum en is het volgens de docenten logisch dat studenten zelf op zoek dienen te gaan naar een stageplek. Masteropleiding Fiscale Economie De studielast bedraagt 60 EC, verdeeld over twee semesters van 30 EC. Studenten kunnen elk semester starten met de masterscriptie. In de zelfstudie geeft de opleiding aan dat zich in de afgelopen jaren geen problemen hebben voorgedaan met betrekking tot deze studielast. Ook uit de besprekingen van de klankbordgroep en cursusevaluaties komen geen problemen op dit gebied naar voren. Uit de gesprekken die de commissie met studenten heeft gevoerd bleek dat studenten gemiddeld dertig uur per week aan de studie besteden. De studenten ervaren geen belemmeringen bij het volgen van de opleiding. De studenten geven aan dat de studielast in de masteropleiding geleidelijk toeneemt ten opzichte van de bacheloropleiding, waarbij tijdens de tentamens een piek ontstaat. Dan zijn de studenten voltijd bezig met de opleiding. Oordeel De commissie is van oordeel dat de drie voorliggende opleidingen elk voldoen aan het criterium dat in dit facet wordt gesteld over studeerbaarheid. De commissie heeft vastgesteld dat de studenten een positief oordeel geven over de studeerbaarheid van deze masteropleidingen en dat de programma’s geen echte struikelvakken kennen. Uit zowel de gesprekken met studenten als de resultaten van cursus- en tentamenevaluaties blijkt dat de gemiddelde student geen hoge studielast ervaart. 214
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
De commissie constateert dat voor nagenoeg alle masteropleidingen geldt dat studenten er langer dan één jaar over doen (zie ook F21). Volgens de studenten waar de commissie mee gesproken heeft, komt dit onder andere doordat studenten eerst de cursussen willen afronden alvorens aan de masterscriptie te beginnen of doordat ze een masterscriptie schrijven bij een externe opdrachtgever en bij een bedrijf stage lopen of werkzaam zijn. De commissie stelt vast dat de opleidingen op het niveau van een studieweek in principe allemaal studeerbaar zijn. Over het gehele jaar bekeken, met planning van de tentamens, de herkansingen en de masterscriptie, is de commissie van mening dat de planning van de verschillende programma’s verbeterd kan worden. Masteropleiding Accountancy: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Marketing Management: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Fiscale Economie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Beschrijving In de zelfstudie wordt aangegeven dat de UvT voor de verschillende fasen in het studiekeuzeproces van aanstaande studenten (oriënteren, verkennen, verdiepen en knoop doorhakken) diverse voorlichtingsactiviteiten en –middelen ontwikkeld heeft. Dit betreft onder andere: een mastermagazine en -brochure, de eerste pagina’s van de website voor masterkiezers, deelname aan de jaarlijkse masterbeurs in Utrecht, een master voorlichtingsdag, de elektronische studiegids, de website van de FEB en een proefstudeerdag voor studenten geïnteresseerd in een researchmaster. Ook kunnen aanstaande studenten terecht bij de Onderwijsbalie en de studieadviseurs van de faculteit om specifieke informatie op te vragen. Voor HBO studenten die een opleiding aan de universiteit willen volgen, zijn een gids met de premasterprogramma´s, een website voor masterkiezers na het HBO, speciale bijeenkomsten tijdens de mastersvoorlichtingsmidag en een premasterdag bij aanvang van de studie. Daarnaast is de UvT gericht op het werven van internationale studenten. Internationalisering is één van de hoofdthema’s van het strategisch beleid dat de universiteit voor de komende drie jaar heeft geformuleerd. De internationalisering is gericht op het voortzetten en intensiveren van het in de afgelopen jaren ingezette internationaliseringsbeleid. Kernpunten van dit beleid zijn het versterken van de internationale oriëntatie van de opleidingsprogramma’s, rekrutering van werknemers op de internationale arbeidsmarkt, bevordering van internationale studentenuitwisseling, samenwerking met gerenommeerde buitenlandse instellingen en de intensivering van de werving van buitenlandse studenten. Voor de werving van internationale studenten maakt de universiteit gebruik van diverse middelen: brochures, website, profielen in beursgidsen in het buitenland, advertenties in internationale bladen, internationale beurzen, mailings aan counselors van internationale scholen, et cetera. Over het algemeen voldoet de instroom van buitenlandse studenten nog niet aan de wensen van de FEB. Mede daarom wordt voor het academisch jaar 2009-2010 voor de internationale opleidingen een numerus fixus met decentrale selectie ingevoerd. Bij studenten van de eigen bacheloropleidingen, waarvoor rechtstreekse toegang tot een masteropleiding bestaat, controleert de Centrale Studenten Administratie of aan de QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
215
toelatingseisen wordt voldaan. Studenten van buiten de FEB (uit Nederland en het buitenland, afkomstig van een universiteit of HBO) dienen een verzoek tot toelating tot een masteropleiding bij de FEB. De toelatingscommissie voor de specifieke masteropleiding beoordeelt vervolgens of de student toelaatbaar is. In overleg met de opleidingsdirecteuren zijn hiervoor procedures ontwikkeld. Als studenten niet aan de toelatingseisen voldoen, kunnen ze worden doorverwezen naar een premasterprogramma en na afronding daarvan alsnog toegelaten worden tot de masteropleiding. Internationale studenten kan, blijkens de zelfstudie, worden gevraagd een bewijs te tonen van een voldoende niveau van Engelse taalvaardigheid. De minimum score voor een TOEFLtoets is 575 (papieren versie), 233 (computerversie) of 90 (internetversie); voor de IELTStoets moet de score 6,5 zijn (minimaal 6,0 voor de onderdelen). Native speakers en studenten die een volledig programma in het Engels hebben afgerond, zijn vrijgesteld van het tonen van de toetscores. Studenten die niet afkomstig zijn van de partnerinstituten van de UvT moeten ook een GMAT-score overleggen. Uiteindelijk bepaalt de toelatingscommissie of de student wordt toegelaten. Masteropleiding Accountancy Het aantal studenten in de opleiding varieert: van 45 in 2005-2006 naar 138, 72 en 59 in de daaropvolgende jaren. De piek in 2006-2007 wordt in de zelfstudie verklaard doordat de opleiding in dat jaar te maken had met twee groepen studenten: een groep afkomstig uit voormalige doctoraalopleidingen en een groep uit de nieuwe bacheloropleidingen. Een student wordt toegelaten als voldaan wordt aan de volgende eisen: •
• •
Bacheloropleiding Bedrijfseconomie van de UvT waarbij de vrije keuzeruimte is ingevuld met de cursussen Intermediate Financial Accounting, Intermediate Management Accounting, Auditing and Accounting Information Systems en Voortgezet Boekhouden. Maximaal 12 EC hoeft nog niet te zijn voltooid. Premasterprogramma Accountancy van de UvT; maximaal 12 EC hoeft nog niet te zijn voltooid. Afgeronde universitaire bacheloropleiding waarin een solide basis is gelegd op de volgende terreinen: - Methoden en technieken (18 EC); - Academische vorming (24 EC); - Algemene Economie (12 EC; - Organisatie of Marketing (12 EC); - Financiering (12 EC); - Boekhouden (6 EC); - Accounting (12 EC).
Tevens is 30 EC vereist aan verdiepende Accountingkennis, overeenkomend met de vakken Intermediate Financial Accounting, Intermediate Management Accounting, Auditing and Accounting Information Systems, Voortgezet Boekhouden en Ondernemingsrecht. De toelatingscommissie beoordeelt de aanvraag voor toelating op basis van bovenstaande criteria. Vanaf 2010 zal de opleiding volledig Engelstalig zijn, conform de andere masteropleidingen in Business aan de faculteit. Dan zullen de toelatingseisen ook veranderen. Het merendeel van de studenten (bijna 70%) is afkomstig van de bacheloropleiding Bedrijfseconomie van de eigen universiteit. Hiernaast heeft circa 28% eerst het premasterprogramma gevolgd (en daarvoor een hbo-opleiding). 216
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
De studenten waar de commissie mee gesproken heeft, zijn tevreden over de aansluiting tussen de vooropleiding en de masteropleiding Accountancy. Studenten merken op dat in de masteropleiding meer participatie vanuit de student zelf wordt verwacht. Masteropleiding Marketing Management Het aantal studenten in de opleiding varieert: van 169 in 2005-2006 naar 234 in 2007-2008. De helft (54%) van de studenten is afkomstig van het premasterprogramma (hbo-instroom). Hiernaast is 44% afkomstig van een bacheloropleiding van de UvT. Een student wordt toegelaten tot de masteropleiding Marketing Management als voldaan wordt aan de volgende eisen: •
• •
Bacheloropleiding Bedrijfseconomie, Business Studies of International Business van de UvT waarbij de vrije keuzeruimte is ingevuld met de vakken Marketing Research en Services Marketing; maximaal 12 EC hoeft nog niet te zijn voltooid. Premasterprogramma Marketing Management van de UvT; maximaal 12 EC hoeft nog niet te zijn voltooid. Afgeronde universitaire bacheloropleiding met een solide basis op de volgende terreinen: Methoden en Technieken, Academische vorming, Algemene Economie, Accounting of Financiering, Organisatie en Marketing.
Masteropleiding Fiscale Economie Het aantal studenten in de opleiding varieert: van 33 in 2005-2006 tot 128, 67 en 57 (20072008) in de daaropvolgende jaren. Het merendeel van de studenten (bijna 86%) is afkomstig van de bacheloropleiding Fiscale Economie van de eigen universiteit. Hiernaast heeft circa 11% eerst het premasterprogramma gevolgd (en daarvoor een hbo-opleiding). Een student wordt toegelaten tot de master Fiscale Economie als voldaan wordt aan de volgende eisen: • • •
Bacheloropleiding Fiscale Economie van de UvT; maximaal 12 EC hoeft nog niet te zijn voltooid. Premasterprogramma Fiscale Economie van de UvT; maximaal 12 EC hoeft nog niet te zijn voltooid. Een afgeronde universitaire bacheloropleiding Fiscale Economie van een andere universiteit. De examencommissie beslist aan de hand van het curriculum dat de student heeft gevolgd of er nog aanvullende vakken door de student moeten worden gedaan.
Oordeel Masteropleiding Accountancy De commissie heeft vastgesteld dat studenten van de bacheloropleiding Bedrijfseconomie, mits ze de juiste cursussen gekozen hebben, kunnen instromen in de masteropleiding Accountancy. Voor studenten met een andere vooropleiding, zowel nationaal als internationaal, wordt bepaald of een premasterprogramma nodig is. Masteropleiding Marketing Management De commissie heeft vastgesteld dat studenten van de bacheloropleiding Bedrijfseconomie, International Business en Business Studies, mits ze de juiste cursussen gekozen hebben, kunnen instromen in de masteropleiding Marketing Management. Voor studenten met een andere vooropleiding, zowel nationaal als internationaal, wordt bepaald of een premasterprogramma nodig is. De commissie stelt vast dat de opleiding Marketing QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
217
Mangement relatief veel instroom uit de premasteropleidingen krijgt. Uit de gesprekken met docenten en studenten is gebleken dat deze instroom goed verloopt en geen (aansluitings)problemen geeft. Masteropleiding Fiscale Economie De commissie heeft vastgesteld dat de masteropleiding Fiscale Economie naadloos aansluit op de bacheloropleiding Fiscale Economie. Voor studenten met een andere vooropleiding wordt op individuele basis bepaald of een premasterprogramma nodig is. Masteropleiding Accountancy: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Marketing Management: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Fiscale Economie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Beschrijving Het programma van de masteropleiding Accountancy omvat 60 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het programma van de masteropleiding Marketing Management omvat 60 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het programma van de masteropleiding Fiscale Economie omvat 60 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Oordeel De masteropleiding Accountancy voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. De masteropleiding Marketing Management voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. De masteropleiding Fiscale Economie voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum.
F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Beschrijving Masteropleiding Accountancy De opleiding heeft geen expliciet didactisch concept geformuleerd. In de zelfstudie beschrijft de opleiding de verschillende werkvormen die toegepast worden: hoorcolleges, interactiecolleges en werkcolleges. Door middel van de hoorcolleges wil de opleiding de student enerzijds handvaten bieden waarmee de student kennis en begrip krijgt van de betrokken vakgebieden en anderzijds richtlijnen waarlangs verdieping binnen de discipline kan worden gerealiseerd, onder meer via zelfstudie. De interactiecolleges worden toegepast wanneer verbreding (tussen de disciplines) aan de orde is, dan wel verdieping (binnen de discipline) van kennis op een niveau dat uitstijgt boven de gangbare studieboeken en 218
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
theorieën. Tijdens de werkcolleges krijgen studenten gelegenheid te oefenen en vragen te stellen. Bij drie van de acht cursussen vinden zowel hoor- als werkcolleges plaats, onder andere bij de cursus Voortgezette Accountantscontrole. Bij de cursus Accounting Theory vindt naast het hoorcollege een interactiecollege plaats. De overige vier cursussen bestaan uitsluitend uit hoorcolleges. Het aantal contacturen verschilt per cursus en per werkvorm. Werkcolleges omvatten gemiddeld 28 contacturen per cursus (en semester). Het aantal uren voor hoorcolleges varieert, van 42 uur voor de cursus Advanced Management Accounting in het eerste semester tot 28 uur voor de cursus Advanced Financial Accounting, eveneens in het eerste semester. Masteropleiding Marketing Management In de zelfstudie beschrijft de opleiding de verschillende werkvormen die toegepast worden: hoorcolleges, interactieve colleges en werkcolleges. De opleiding heeft geen expliciet didactisch concept geformuleerd. In de zelfstudie geeft de opleiding aan dat naast de contacturen grote waarde wordt gehecht aan zelfstudie. De diverse cursussen maken gebruik van een reader met academische publicaties, eventueel aangevuld met een gespecialiseerd handboek. Tijdens de hoorcolleges wordt een globaal overzicht aangeboden van de relevante theorieën en inzichten. Studenten dienen zich door middel van zelfstudie (bijvoorbeeld via het doornemen van publicaties en/of boeken) verder te verdiepen in de materie. Tijdens de werkcolleges wordt in interactief verband dieper ingegaan op state of the art inzichten uit het domein. Bij het vak Brand Management bijvoorbeeld dienen studenten – in kleine groepen – academische publicaties te presenteren en kritisch te becommentariëren, die dan in groepsverband verder worden bediscussieerd en kritisch besproken. Naast de werkcolleges is bij een aantal cursussen zoals Marketing Communication en Strategic Marketing Management voorzien in individuele begeleidingsmomenten, waarbij studenten tussentijdse feedback verwerken over hun opdrachten en waarbij kritisch gereflecteerd wordt op de manier waarop theoretische inzichten vertaald worden naar de praktijk. Hoorcolleges vinden plaats voor de gehele groep studenten. Werkcolleges vinden plaats in kleine groepen, om interactie tussen studenten onderling enerzijds en tussen student en docent anderzijds te bevorderen. Het aantal contacturen verschilt per cursus en per werkvorm. De cursussen Brand Management, Marketing Communication en International Marketing zijn het meest intensief. Deze cursussen omvatten respectievelijk 40, 39 en 40 contacturen. De cursus Marketing Communication kent daarnaast, zoals gezegd, ook nog individuele begeleidingsuren. Uit de gesprekken van de commissie met de studenten blijkt dat de mate van interactie tijdens de colleges en de omvang van de groepen verschillen. Als voorbeeld wordt de cursus Brand Management genoemd, waarbij met een groep van 200 studenten (verdeeld in vijf werkcolleges) interactie plaatsvindt. Van studenten wordt bij deze cursus verwacht dat ze per week vier artikelen bestuderen en daar discussiepunten voor inleveren. Hierbij is ook opgemerkt dat dit een erg intensief vak is, waarbij hoge eisen aan de studenten worden gesteld. Er zijn ook colleges met groepen van twintig studenten waarbij interactief onderwijs verzorgd wordt. Daarnaast zijn er volgens de studenten ook colleges met groepen van 200 studenten die niet interactief zijn. Masteropleiding Fiscale Economie De opleiding heeft geen expliciet didactisch concept geformuleerd. In de zelfstudie geeft de opleiding aan dat de opleiding gangbare onderwijstypen hanteert. Er zijn per cursus als regel QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
219
twee colleges per week: een hoor- en een werkcollege. Daarin komt de stof aan bod voor die week. Het hoorcollege geeft het kader en de kernpunten van het desbetreffende onderwerp. In de werkcolleges wordt deze stof doorgaans in een casus verwerkt. In de werkcolleges staat de interactie tussen studenten en docent en tussen studenten onderling voorop. De studenten worden daarom geacht de stof voor de werkcolleges voor te bereiden aan de hand van het daaraan voorafgaande hoorcollege. De leermiddelen die gebruikt worden zijn boeken, onderzoeksrapporten, et cetera. In de zelfstudie wordt beschreven welke onderwijsvormen gehanteerd worden met het bijbehorende aantal contacturen per cursus. De keuzecursus Capita Selecta Omzetbelasting heeft 42 contacturen en kent naast de werkcolleges ook een casusdag, zittingsdag en een referaatcollege. De meest intensieve cursussen van de masteropleiding zijn de verplichte cursussen Europees en Internationaal Belastingrecht A, Belastingheffing Ondernemingen B en Belastingheffing Particulieren A. Deze cursussen hebben respectievelijk 65, 52 en 52 contacturen. De studenten waar de commissie mee gesproken heeft, hebben aangegeven dat in de masteropleiding bij de keuzevakken met kleine groepen wordt gewerkt. Tijdens de werkcolleges worden aan de studenten vragen gesteld. Oordeel De commissie constateert dat de voorliggende opleidingen een traditioneel en niet nader geëxpliciteerd didactisch concept hanteren. De commissie stelt tevens vast dat de opleidingen een bewuste keuze hebben gemaakt voor extensief onderwijs, waarbij vooral met hoorcolleges en werkcolleges wordt gewerkt. De groepsomvang bij de hoorcolleges is vaak groot. De commissie is van mening dat zowel de groepsomvang van de instructiecolleges als van de werkcolleges, waar interactie met de docent centraal staat, ook regelmatig groot is. Uit de informatie blijkt dat omvang van de colleges per opleiding en cursus verschillend is. Er worden hoorcolleges verzorgd voor groepen van 200 studenten (onder andere Brand Management van de opleiding Marketing Management) en werkcolleges voor groepen van twintig studenten (bijvoorbeeld bij de fiscale keuzevakken). Voor de opleidingen Accountancy en Marketing Management geldt dat de groepen bij bepaalde vakken zeer groot wordt. Bij de opleiding Fiscale Economie blijven de groepen, mede door het geringe aantal studenten dat de opleiding volgt, zeer overzichtelijk. De commissie is van mening dat de werkvormen passen bij het traditionele didactische concept, dat de drie opleidingen impliciet gekozen hebben. Zij is van oordeel dat de drie masteropleidingen voldoen aan de criteria van dit facet. De commissie adviseert om, indien mogelijk, de werkcolleges zo kleinschalig mogelijk te maken. In algemene zin valt te overwegen om een expliciet didactisch concept, mogelijk voor de hele faculteit, uit te werken. Gezien de huidige onderzoekkracht van de FEB, ligt een vorm van ‘research-based learning’ voor de hand. Masteropleiding Accountancy: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Marketing Management: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Fiscale Economie: het oordeel van de commissie is voldoende.
220
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Beschrijving In de zelfstudie geeft de faculteit aan dat er een faculteitsbrede examencommissie is. Deze commissie houdt zich specifiek bezig met de regelgeving rondom toetsing en examinering, en bestaat uit wetenschappelijk medewerkers. De examencommissie wordt ondersteund door een ambtelijk secretaris die werkzaam is bij het Onderwijsbureau. De examencommissie heeft elke twee weken een zitting voor lopende zaken en organiseert per jaar een aantal beleidsbijeenkomsten. De examencommissie heeft een aantal van haar taken gemandateerd: •
•
•
•
De samenstelling en beoordeling van tentamens en de ondertekening van getuigschriften zijn gemandateerd aan examinatoren; in de regel zijn dat personeelsleden van de FEB, met daarnaast ook enkele medewerkers van andere faculteiten. De studieadviseurs van de FEB hebben een mandaat gekregen voor de volgende aspecten: besluiten over vrijstellingen op advies van de examinator, besluiten over toestemming met betrekking tot toegang tot cursussen en/of toetsen die onderdeel uitmaken van het examen, beslissen of een tentamen moet worden afgelegd (hieronder vallen verzoeken tot vervanging van een verplicht cursus), besluiten over een alternatieve toetskans, en accorderen van de samenstelling van keuzeruimte binnen een opleiding. De studieadviseurs moeten hierbij handelen conform de richtlijnen die de examencommissie heeft opgesteld. De behandeling en beoordeling van verzoeken voor toelating tot de premasterprogramma’s en de masteropleidingen zijn gemandateerd aan de opleidingsdirecteuren. De zorg voor voldoende en deskundige surveillanten tijdens een toets is gemandateerd aan de Centrale Studenten Administratie.
In het Onderwijs- en Examenregelingen (OER) is de regelgeving rondom toetsing en beoordeling opgenomen. Uit het gesprek van de commissie met leden van de examencommissie is gebleken dat de examencommissie zich in de dagelijkse praktijk vooral bezig houdt met het behandelen van individuele kwesties. De overige taken worden uitgevoerd door de studieadviseurs of door de opleidingsdirecteuren. Voor iedere cursus zijn er per jaar twee tentamenmogelijkheden: het tentamen en het hertentamen. De masteropleidingen duren één jaar. Dit jaar is verdeeld in twee semesters, waarbij het tweede semester in alle opleidingen met uitzondering van Fiscale Economie uit twee blokken bestaat. Na het eerste semester volgt een tentamenperiode met de tentamens van het eerste semester. Het tweede semester bestaat uit twee delen. Het eerste deel is een onderwijsperiode van 7 weken waarin studenten cursussen volgen. Meteen daarna is er een tentamenweek met de hertentamens van semester 1. Vervolgens is er een week met de reguliere tentamens van semester 2. Daarna zijn er geen cursussen meer geroosterd en kunnen de studenten aan hun masterscriptie beginnen. Bij Fiscale Economie staan de cursussen uit het tweede semester gedurende het hele semester geroosterd. De programmering van de reguliere tentamens en hertentamens is daar hetzelfde als in het tweede en derde jaar van de bacheloropleidingen. In deze opleiding beginnen de studenten niet pas in het tweede deel van het tweede semester met hun masterscriptie, maar meteen bij aanvang van het studiejaar.
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
221
Tijdens de hertentamens van het tweede en derde jaar van de bacheloropleidingen vinden tevens de hertentamens plaats van de vakken uit het onderwijsblok van de masteropleidingen. Studenten zonder herkansingen kunnen zich ongestoord bezighouden met hun masterscriptie; voor studenten die wel hertentamens moeten doen, is dat lastiger. Tijdens de gesprekken van de commissie met betrokken docenten is gebleken dat de tentamens worden opgesteld door de bij de cursus betrokken docenten. Dat betekent dat bij cursussen waarbij meerdere docenten betrokken zijn, het tentamen door meer dan één docent wordt opgesteld. Bij cursussen die door één docent worden gegeven, wordt ook het tentamen door één docent opgesteld. De docenten maken voorafgaande aan het tentamen eveneens het antwoordmodel. In de digitale studiegids van de universiteit staat per cursus aangegeven op welke wijze de toetsing plaatsvindt. Ook wordt er informatie gegeven over de data van de toetsen en de hertentamens. In de zelfstudie geeft de faculteit aan dat in het kader van het beoordelen van werkstukken en presentaties gebruik gemaakt wordt van expliciete beoordelingscriteria die staan weergegeven op een beoordelingsformulier. De docent vult dit formulier bij de beoordeling in en geeft met behulp hiervan feedback aan de studenten. Dit bevordert volgens de faculteit niet alleen transparantie naar studenten, maar zorgt er ook voor dat verschillende docenten die bij een cursus betrokken zijn, dezelfde criteria hanteren. De uitslag van een schriftelijk tentamen moet binnen 15 werkdagen zijn vastgesteld. Publicatie moet vijf werkdagen na de vaststelling plaatsvinden. Elk tentamen wordt na afloop geëvalueerd door de studenten. In 2007 heeft de UvT een nulmeting laten uitvoeren naar de kwaliteit van de tentamens. Naar aanleiding hiervan is een toetsexpert aangesteld die gedurende een periode van drie jaar alle toetsen van alle cursussen gaat analyseren (naar opzet, toetsconstructieproces, beoordelingsproces, cijferbepaling en transparantie). Masteropleiding Accountancy In de zelfstudie geeft de opleiding aan dat de beoordeling en toetsing in de meeste cursussen plaatsvindt met behulp van een schriftelijk tentamen. In een aantal cursussen waar volgens de opleiding interactiviteit belangrijk is, wordt een deel van de beoordeling gedaan op basis van opdrachten tijdens het semester. Hierbij wordt niet alleen kennis getoetst, maar wordt ook getoetst op de beheersing van vaardigheden. Dit vindt bijvoorbeeld plaats bij de cursussen Advanced Management Accounting, Financial Statement Analysis, en Accounting Theory. Studenten leveren dan de opdracht in en/of maken een presentatie tijdens het college. Tot slot worden studenten bij één cursus, Accounting Theory, beoordeeld voor hun inzet tijdens het college. Studenten kunnen tijdens het college tot 15% van het totaal aan te behalen punten verdienen door actief vragen te stellen en deel te nemen aan de groepsdiscussie. De opleiding merkt op dat het hierbij wel van belang is dat de groep niet te groot is en dat de docent in staat is de actieve studenten te identificeren en de juiste punten toe te kennen. Masteropleiding Marketing Management Uit de zelfstudie blijkt dat schriftelijke tentamens en (groeps)opdrachten de toetsvormen zijn die de opleiding hanteert. De schriftelijke tentamens van de opleiding Marketing Management zijn, blijkens de zelfstudie, gericht op het toetsen van kennis, vaardigheden en wetenschappelijke attitude van de studenten. De nadruk ligt hierbij op de toetsing van kennis en vaardigheden. De opdrachten toetsen vooral de vaardigheid om de kennis opgedaan tijdens de hoorcolleges toe te passen in de praktijk, alsmede de wetenschappelijke attitude. Bij de cursussen Brand Management en International Marketing zijn er ook toetsingsmomenten 222
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
tijdens de werkcolleges. Hier worden vaardigheden en wetenschappelijke attitude getoetst (bijvoorbeeld de kwaliteit van de aangebrachte discussiepunten). Masteropleiding Fiscale Economie De opleiding maakt in de zelfstudie onderscheid in verschillende toetsvormen: schriftelijk tentamen, paper, referaat, debat, oefenrechtbank, groepspaper en pleitnota. De nietkeuzevakken van de opleiding Fiscale Economie worden getoetst met behulp van schriftelijk tentamens met open vragen die zijn gespreid over de voorgeschreven en behandelde stof. Bij de vaststelling van het cijfer wegen, volgens de opleiding, de kenniseindtermen K1-K4 het zwaarst. De fiscale keuzevakken worden getoetst met een schriftelijk tentamen en de verdediging van de paper. Beide onderdelen tellen hierbij even zwaar. Studenten worden vooraf geïnformeerd over de mogelijke inhoud van het tentamen, bijvoorbeeld door de casus in de werkcolleges te behandelen en de publicatie – al dan niet via studentenverenigingen – van oude tentamens. Na het tentamen kunnen studenten op een aantal vooraf meegedeelde data het gemaakte tentamen met de standaarduitwerkingen inzien Oordeel De commissie heeft de informatie met betrekking tot de beoordeling en toetsing bestudeerd en heeft vastgesteld dat de drie opleidingen gekozen hebben voor adequate toetsvormen. Op basis van de bestudeerde tentamens van de drie opleidingen stelt de commissie vast dat bij de tentamens per onderdeel het aantal te behalen punten vermeld wordt. Ze is van mening dat de toetsvormen die de opleidingen gebruiken aansluiten bij het onderwijsconcept en de bijbehorende werkvormen die de opleidingen hanteren en aansluiten bij de eindkwalificaties van de cursussen. De commissie wil de Examencommissie erop wijzen dat haar rol in de toekomst (wettelijk) verandert, waarbij de Examencommissie onder andere ook formeel verantwoordelijk zal zijn voor de inhoudelijke kwaliteit van de tentamens. Ze adviseert de Examencommissie dan ook om al op korte termijn de gevolgen daarvan voor haar rol te onderzoeken. De commissie heeft op basis van de gevoerde gesprekken vastgesteld dat een ex ante beoordeling van de tentamenvragen niet altijd door twee personen plaatsvindt. Om inhoudelijk de kwaliteit van de tentamens te waarborgen adviseert de commissie dit ‘vier ogen principe’ te formaliseren. In het kader van de nieuwe wetgeving zal formalisering noodzakelijk worden. De commissie adviseert de opleiding daarom op korte termijn activiteiten te ondernemen om de inhoudelijke kwaliteit van de examens te formaliseren en deze daarmee te garanderen. Masteropleidingen Accountancy en Marketing Management Voor deze opleidingen is de commissie van mening dat de toetsvormen vrij traditioneel zijn en passen bij het meer traditionele onderwijsconcept van de opleidingen. Masteropleiding Fiscale Economie De commissie spreekt haar waardering uit voor de toetsing van de keuzevakken bij de opleiding Fiscale Economie. Deze vakken worden getoetst met behulp van een schriftelijke tentamen en een werkstuk dat verdedigd moet worden. Ook waardeert de commissie de inzet van een oefenrechtbank bij de keuzecursus Capita Selecta Omzetbelasting. Masteropleiding Accountancy: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Marketing Management: het oordeel van de commissie is voldoende. QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
223
Masteropleiding Fiscale Economie: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Programma Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Programma. Voor de masteropleiding Accountancy is het oordeel voldoende. Voor de masteropleiding Marketing Management is het oordeel voldoende. Voor de masteropleiding Fiscale Economie is het oordeel voldoende.
9.1.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Beschrijving De faculteit geeft in het zelfevaluatierapport als uitgangspunt dat alle medewerkers gepromoveerd zijn (of bezig zijn met een promotietraject). Alle medewerkers hebben zowel een onderzoeks- als onderwijstaak. Ook aio’s hebben een onderwijstaak, 20% gedurende drie jaar. De FEB hanteert sinds 1996 het tenure track beleid voor jonge, recent gepromoveerde wetenschappers. Zij worden gerekruteerd op de jaarlijkse internationale job markets, onder meer in de Verenigde Staten, krijgen vervolgens een uitnodiging om in Tilburg een lezing te komen geven en krijgen daarna eventueel het aanbod voor een tenure track-aanstelling. De tenure track-aanstelling is een tijdelijke aanstelling voor een periode van zes jaar. In deze periode moeten de medewerkers hoogwaardige onderzoeks- en onderwijsprestaties laten zien; indien zij daaraan voldoen krijgen zij een vaste aanstelling (tenure). In tegenstelling tot andere FEB medewerkers, hebben zij een onderwijstaak van 40% en een gegarandeerde onderzoekstaak van 60% van hun tijd. Vaste medewerkers krijgen onderzoekstijd op basis van de kwaliteit en kwantiteit van hun onderzoeksoutput in het verleden. Vaste medewerkers besteden gemiddeld 60% van de tijd aan onderwijs en 40% aan onderzoek. Voor een vaste aanstelling moeten de betreffende medewerkers zelfstandig artikelen hebben gepubliceerd in tijdschriften die door de FEB als ‘top, zeer goed of goed’ zijn gekwalificeerd. Daarbij moeten ze onderwijsevaluaties hebben die van een hoger niveau zijn dan die van het gemiddelde van collega’s die soortgelijke cursussen geven. Deze beoordeling vindt plaats door het Facultair Management Team (FMT) dat zich hiervoor laat adviseren door de Faculty Evaluation Committee (FEC). De FEC bestaat uit zes hoogleraren die deels door het personeel zijn gekozen en deels door het FMT zijn benoemd. De FEC houdt zich ook bezig met advisering van promotievoorstellen (van universitair docent tot universitair hoofddocent, van universitair hoofddocent tot hoogleraar 1 en van hoogleraar 1 tot hoogleraar 2). Uit de gesprekken van de commissie met docenten blijkt dat er ook een adjunct professortraject is. Dit voor medewerkers die door de sterke focus op hun onderwijstaak niet binnen de gestelde tijd aan de onderzoekseisen van een tenure track kunnen voldoen. Op het ogenblik van de visitatie was één adjunct-professor aangesteld binnen de faculteit. In het zelfevaluatierapport wordt verwezen naar de website ‘Experts en expertise’ van de Universiteit. Hierin is van alle docenten informatie opgenomen over de onderwijs- en 224
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
onderzoeksactiviteiten, publicaties, nevenwerkzaamheden en eventuele bijzonderheden. Het onderzoek van de faculteit wordt uitgevoerd binnen CentER (Center for Research in Economics in Business). Het onderzoek van de faculteit neemt een hoge plaats in op verschillende internationale ranglijsten. Zo staat de FEB op de vierde plaats in Europa (en wereldwijd op plaats 27) in een ranglijst op de Research Papers Economics website en op de derde plaats (in Europa, wereldwijd op plaats 52) op de ranglijst van de University of Dallas (2003). Kwaliteit van het wetenschappelijk personeel blijkt ook uit de beoordeling van de onderzoeksprogramma’s van de faculteit door verschillende instanties (VSNU in 2002, Scientific Council van CentER in 2005, onderdeel van de interne Mid-Term Review en VSNU in 2009). De onderzoeksprogramma’s worden veelal beoordeeld met ‘goed (4)’ of ‘excellent (5)’. Masteropleiding Accountancy In de masteropleiding Accountancy worden, blijkens de zelfstudie, vooral (universitair) docenten en hoogleraren ingezet. Drie van de acht cursussen worden verzorgd door hoogleraren. Bij de cursus Voortgezette Accountantscontrole worden de studenten ingedeeld in drie kleinere groepen voor de werkcolleges, telkens gedoceerd door verschillende gastdocenten, afkomstig uit accountantskantoren. Hiermee wil de opleiding de praktijkrelevantie van de cursus verhogen. De docenten en hoogleraren zijn zelf ook betrokken bij de werkcolleges. De meeste cursussen worden gedoceerd door één (hoofd)docent of hoogleraar. Uit de gesprekken van de commissie met de docenten is gebleken dat in de masteropleiding Accountancy weinig docenten uit de beroepspraktijk ingezet worden. Dit vindt veel meer in de postmasteropleidingen plaats. Uit de gesprekken van de commissie met de studenten is gebleken dat studenten het onderzoek van de docenten terugzien tijdens de colleges en de tentamens. Van studenten wordt verwacht dat zij de artikelen van onder andere de hoogleraren bestuderen voor de tentamens. Masteropleiding Marketing Management In de zelfstudie wordt een overzicht gegeven van de docenten die worden ingezet in de opleiding. Voor de masteropleiding Marketing Management worden vooral (universitair) docenten en hoogleraren ingezet. Bij vier van de elf cursussen zijn hoogleraren betrokken, een cursus wordt verzorgd door docenten en de overige cursussen door universitair (hoofd)docenten. Uit de gesprekken van de commissie met studenten blijkt dat de studenten Marketing Management positief zijn over vertaalslag van onderzoek naar onderwijs. Er wordt volgens de studenten veel gebruikgemaakt van actuele publicaties van de betrokken docenten. Masteropleiding Fiscale Economie Voor de masteropleiding Fiscale Economie geldt dat het departement Fiscale Economie van de FEB samen met het departement Fiscaal Recht van de Faculteit Rechtsgeleerdheid vertegenwoordigd is in het Fiscaal Instituut Tilburg. Binnen dit instituut wordt ook het onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is vooral juridisch georiënteerd. In de masteropleiding Fiscale Economie worden, blijkens de zelfstudie, vooral (universitair) docenten en hoogleraren ingezet. Bij zeven van de twaalf cursussen zijn hoogleraren betrokken. Twee cursussen worden verzorgd door een universitair docent. De overige cursussen worden verzorgd door (hoofd)docenten. QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
225
Oordeel De FEB streeft naar toponderzoek, wat de commissie verstandig vindt. Deze keuze heeft ook consequenties voor stafleden die niet aan de hoge eisen van de FEB kunnen voldoen. Hiervoor heeft de faculteit onder andere de functie van adjunct-professor ingericht. Binnen de FEB is op dit moment één adjunct-professor. De commissie is van mening dat dit een goed initiatief is, maar dat de faculteit hier de nodige aandacht aan dient te besteden, om ervoor te zorgen dat het onderwijs in de toekomst ook voldoende aandacht blijft krijgen. Masteropleidingen Accountancy en Marketing Management De commissie heeft vastgesteld dat het merendeel van de leden van de wetenschappelijke staf is gepromoveerd. De commissie concludeert tevens dat het onderwijs wordt verzorgd door actieve toponderzoekers die een relevante bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het cursusgebied. Deze onderzoekers worden ook ingezet in beide masteropleidingen. Het onderzoek van de faculteit wordt nationaal en internationaal zeer hoog gewaardeerd. De commissie stelt vast dat ontwikkelingen op het gebied van wetenschappelijk onderzoek en ontwikkelingen in de praktijk terugkomen in het gegeven onderwijs. De commissie komt op grond van bovenstaande vaststellingen tot de conclusie dat de opleidingen Accountancy en Marketing Management in meer dan ruime mate voldoen aan de eisen die aan een wetenschappelijke opleiding mogen worden gesteld. Masteropleiding Fiscale Economie De commissie heeft vastgesteld dat het merendeel van de leden van de wetenschappelijke staf is gepromoveerd. De commissie concludeert tevens dat het onderwijs wordt verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. De commissie heeft de indruk dat hierbij de nadruk ligt op de relatie met de juridische faculteit en het juridische onderzoek. De commissie stelt vast dat het streven van de FEB naar toponderzoek bij de opleiding Fiscale Economie minder goed uit de verf komt. De staf van de opleiding beschikt in de ogen van de commissie over voldoende wetenschappelijke expertise. Het onderwijs van de opleiding Fiscale Economie wordt, in vergelijking met andere opleidingen van de faculteit, voor een groot deel verzorgd door universitair docenten en hoofddocenten. De commissie is van mening dat de staf goede en directe banden met de beroepspraktijk heeft. De commissie komt op grond van bovenstaande vaststellingen tot de conclusie dat de opleiding Fiscale Economie voldoet aan de eisen die aan een wetenschappelijke opleiding mogen worden gesteld. Masteropleiding Accountancy: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Marketing Management: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Fiscale Economie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport wordt op facultair niveau een overzicht gegeven van het aantal ingeschreven studenten, het aantal diploma’s, het aantal fte wetenschappelijk personeel, de student-stafratio en de diploma-stafratio. Uit dit overzicht blijkt dat het aantal ingeschreven studenten aan de FEB in de afgelopen jaren rond de 5000 schommelt. Het aantal fte 226
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
wetenschappelijk personeel varieert van 249,4 2005-2006 tot 259,3 in 2007-2008. De studentstafratio was de afgelopen drie collegejaren respectievelijk 19,99, 21,23 en 19,42 (2005-2006, 2006-2007, 2007-2008). Tijdens de gesprekken van de commissie met de opleidingsdirecteuren en het faculteitsbestuur is het allocatiemodel naar voren gebracht. De departementen ontvangen jaarlijks hun financiering op basis van de Onderwijstaken van twee jaar geleden. Het beschikbare budget wordt verdeeld in een vast deel (voor colleges) van 40% en een variabel deel van 60% (voor tentamens en scriptiebegeleiding). De toewijzing per departement is gebaseerd op hun aandeel in de totale taken. Masteropleiding Accountancy De zelfstudie geeft een overzicht van de docenten die worden ingezet in de masteropleiding. Voor de masteropleiding Accountancy worden vooral (universitair) docenten en hoogleraren ingezet. Docenten zijn over het algemeen (nog) niet gepromoveerd. Universitair (hoofd)docenten zijn wel gepromoveerd. Drie van de acht cursussen worden verzorgd door hoogleraren. Bij de cursus Voortgezette Accountantscontrole worden de studenten ingedeeld in drie kleinere groepen voor de werkcolleges, telkens gedoceerd door verschillende gastdocenten, afkomstig uit accountantskantoren. Hiermee wil de opleiding de praktijkrelevantie van de cursus verhogen. De (hoofd)docenten en hoogleraren zijn zelf ook betrokken bij de werkcolleges. De meeste cursussen worden gedoceerd door één (hoofd)docent of hoogleraar. De groepsgrootte varieert. Er zijn enkele cursussen die door studenten van meerdere opleidingen worden bezocht (Advanced Financial Accounting, Financial Statement Analysis, en Fiscale Aspecten van het Ondernemen) die in grote groepen worden gegeven. Bij de cursus Management Control, die ook door studenten van andere opleidingen wordt gevolgd, wordt de groep van 120 studenten in tweeen gesplitst. Bij de cursussen Accounting Theory en Advanced Accounting Information Systems bestaan de groepen uit 60 tot 70 studenten en bij de cursus Voortgezette Accountantscontrole wordt bij de werkcolleges gewerkt met groepen van circa 20 studenten. De cursus Advanced Management Accounting wordt door gemiddeld 25 studenten gevolgd. De opleiding heeft in 2008 een intern onderzoek uitgevoerd naar de groepsgrootte. Hieruit is gebleken dat er wel degelijk een negatieve relatie is tussen groepsomvang en docentevaluaties. Groepen van 25 worden het hoogst geëvalueerd en die van 75 het laagst. De opleiding geeft in de zelfstudie aan dat interactie met studenten moeilijker is bij grote groepen. Concrete maatregelen om de groepsomvang te verkleinen worden momenteel besproken. Uit de gesprekken van de commissie met de docenten is naar voren gekomen dat de groepsomvang vaak rond de 100 studenten ligt, al geldt dat niet voor alle vakken. Ook is aangegeven dat de nadruk vooral ligt op toponderzoek en toponderzoekers, en minder op kleinere groepen in het onderwijs. Docenten besteden naar eigen zeggen veel tijd aan onderzoek en geven daardoor ook beter onderwijs. Docenten verzorgen per week gemiddeld vijf uur onderwijs. De docenten hebben tevens aangegeven voorstander te zijn van het verkleinen van de groepen. Masteropleiding Marketing Management In de zelfstudie geeft de faculteit per opleiding een overzicht van de docenten die worden ingezet in de opleiding. Voor de masteropleiding Marketing Management worden vooral (universitair) docenten en hoogleraren ingezet. Docenten zijn over het algemeen (nog) niet QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
227
gepromoveerd. Universitair (hoofd)docenten zijn wel gepromoveerd. Bij vier van de elf cursussen zijn hoogleraren betrokken, één cursus wordt verzorgd door docenten en de overige cursussen door universitair (hoofd)docenten. In de zelfstudie geeft de opleiding aan dat het aantal docenten per cursus afhangt van de grootte en structuur van de cursus. Bij het merendeel van de grotere cursussen (met meer dan 150 studenten) zijn twee docenten betrokken. Afhankelijk van de opzet van de cursus en de expertise van de betrokken docent(en), is ofwel één docent verantwoordelijk voor de hoorcolleges en de andere voor de opdrachten en / of de werkcolleges (zoals bijvoorbeeld het geval is bij het vak Marketing Communication), ofwel zijn beide docenten betrokken bij hooren werkcolleges (zoals het geval is bij Brand Management). Ook bij de kleinere maar intensievere onderzoekscursussen, zoals de keuzevakken Survey Methodology en Experimental Research, zijn twee docenten betrokken. Uit de gesprekken van de commissie met de studenten blijkt dat de mate van interactie tijdens de colleges en de omvang van de groepen verschillen. Er zijn cursussen met een omvang van 200 studenten (Brand Management, verdeeld in vijf werkcolleges) waarbij interactie gerealiseerd wordt. Maar zijn ook colleges met groepen van 200 studenten, die niet interactief zijn. Er zijn ook colleges met groepen van twintig studenten waarbij interactief onderwijs van de grond komt. Masteropleiding Fiscale Economie In de zelfstudie geeft de faculteit per opleiding een overzicht van de docenten die worden ingezet in de opleiding. Voor de masteropleiding Fiscale Economie worden vooral (universitair) (hoofd)docenten en hoogleraren ingezet. Docenten zijn over het algemeen (nog) niet gepromoveerd. Universitair (hoofd)docenten zijn wel gepromoveerd. Bij zeven van de twaalf cursussen zijn hoogleraren betrokken. Twee cursussen worden verzorgd door een universitair docent. De overige cursussen worden verzorgd door docenten. In de zelfstudie wordt opgemerkt dat de vier verplichte cursussen van de masteropleiding worden gevolgd door studenten Fiscale Economie en Fiscaal Recht met ongeveer 120 studenten per hoor- en werkcollege tot gevolg. Voor de verplichte keuzevakken geldt dat de spreiding van studenten zodanig is dat gemiddeld twintig studenten per cursus deelnemen. Kleinschaligheid is volgens de opleiding voor deze keuzevakken wenselijk, omdat daar de student zijn optimum moet kunnen bereiken met het schrijven van een paper. De studenten Fiscale Economie waar de commissie mee gesproken heeft, hebben aangegeven dat in de masteropleiding bij de keuzevakken met kleine groepen wordt gewerkt. Oordeel De commissie realiseert zich dat bij deze grote faculteit kleinschaligheid bij grote opleidingen vaak minder makkelijk te realiseren valt dan bij kleine opleidingen met een instroom van enkele tientallen studenten per jaar. Toch benadrukt de commissie dat de faculteit als geheel een zeer gunstige student-stafratio heeft en dat op basis daarvan met kleine groepen studenten gewerkt zou kunnen worden. Zodoende wordt ook voorkomen dat de groepsgrootte te veel van opleiding tot opleiding varieert. De gunstige ratio komt in de praktijk echter niet terug in het onderwijs, waarbij per opleiding grote verschillen optreden. Bij de grootschalige bacheloropleidingen worden hoorcolleges en werkcolleges voor grote groepen studenten verzorgd. Bij een aantal meer specialistische master-opleidingen vindt het onderwijs plaats in kleinere groepen. 228
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
Masteropleiding Accountancy De commissie constateert dat de opleiding vaak werkt met groepen van circa 70 tot 120 studenten. Er zijn enkele uitzonderingen, waarbij werkcolleges gevolgd worden door ongeveer 25 studenten of een cursus die door 25 studenten wordt gevolgd (de cursus Advanced Management Accounting). De commissie stelt vast dat ondanks eigen onderzoek van de opleiding naar het effect van groepsgrootte op de interactie met en tevredenheid van studenten, de opleiding niet bewust naar het verkleinen van groepen streeft. Tijdens de gesprekken met de commissie is door docenten expliciet aangegeven dat de opleiding voorrang geeft aan de inzet van toponderzoekers boven het verkleinen van de groepen. De commissie is van mening dat de opleiding Accountancy er op deze wijze niet in slaagt te voldoen aan de eisen die gelden voor dit facet en onvoldoende streeft naar het verkleinen van de groepen. Masteropleiding Marketing Management Bij de masteropleiding Marketing Management vindt afwisseling plaats in de omvang van de groepen waarmee gewerkt wordt. Aan de ene kant worden er werkcolleges met groepen van twintig studenten verzorgd, maar aan de andere kant ook hoorcolleges met groepen van 200 studenten. De commissie is van mening dat de opleiding voldoende balans heeft gevonden tussen de omvangrijke hoorcolleges en de kleinschaligere werkcolleges. Masteropleiding Fiscale Economie Bij de masteropleiding Fiscale Economie wordt vooral bij de verplichte vakken met tamelijk grote groepen gewerkt (circa 120 studenten). Bij de keuzevakken is sprake van beduidend kleinere groepen, van twintig studenten. De commissie is van mening dat in de masteropleiding Fiscale Economie voldoende balans aanwezig is tussen de grote omvang van de verplichte cursussen en de kleinschaligheid van de keuzecursussen. Masteropleiding Accountancy: het oordeel van de commissie is onvoldoende. Masteropleiding Marketing Management: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Fiscale Economie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Beschrijving Zoals bij facet 12 is aangegeven, hanteert de FEB voor jonge veelbelovende wetenschappers het tenure track-systeem. Zij kunnen na een tijdelijke aanstelling van zes jaar een vaste aanstelling krijgen als ze gedurende die periode hoogwaardige onderzoeks- en onderwijsprestaties laten zien. De hoofden van de departementen voeren jaarlijks functioneringsgesprekken met de medewerkers. Voor het bespreken van de onderwijstaak wordt onder andere gebruik gemaakt van de resultaten van de cursusevaluaties. In de jaarlijkse bespreking van de opleidingsdirecteur met het hoofd van het departement over de personele invulling van het programma kan de opleidingsdirecteur aangeven welke medewerkers hij wel en niet (verder) wenst in te zetten. Ook bij het bevorderen van medewerkers wordt gekeken naar de onderwijsprestaties. Het Faculty Evaluation Committee (FEC) heeft criteria opgesteld voor het bevorderen van medewerkers. Hierbij wordt onder andere ingegaan op de bijdrage van de medewerker aan onderwijsinnovatie en aan de ontwikkeling van onderwijsprogramma’s.
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
229
Voor beginnende docenten en aio’s organiseert de faculteit een verplichte basiscursus didactiek. Hierbij ligt de nadruk op het verbeteren van de didactische vaardigheden. De training wordt afgesloten met een individueel traject, waarbij een les van de docent wordt gefilmd en nabesproken. Met ingang van 2010 wordt de Basiskwalificatie Onderwijs universiteitsbreed ingevoerd voor alle nieuwe medewerkers van de universiteit. Docenten kunnen op eigen verzoek, of op basis van uitkomsten van de cursusevaluaties, individuele begeleiding krijgen. Hiervan wordt elk ieder jaar enkele malen gebruik gemaakt. Daarnaast worden regelmatig themabijeenkomsten voor de medewerkers georganiseerd, bijvoorbeeld over ICT en onderwijs, het begeleiden van theses, toetsing en interculturele communicatie. Voor iedere medewerker is sinds 2008-2009 een taaltoets Engels verplicht. Naar aanleiding van de resultaten krijgen medewerkers advies voor de verbetering van hun Engelse taalvaardigheid. Bij het talencentrum van de universiteit kunnen de medewerkers diverse cursussen volgen. Het aantal medewerkers dat dit ook daadwerkelijk doet is nog beperkt. Binnen de faculteit wordt de oprichting van een facultair onderwijsexpertisecentrum voorbereid. Het doel is de binnen de faculteit aanwezige kennis op onderwijskundig en didactisch gebied te inventariseren, te bundelen en te verspreiden. Oordeel De commissie is van oordeel dat de drie voorliggende opleidingen voldoen aan het criterium dat geldt voor dit facet. De commissie merkt op dat aantal duidelijke ontwikkelingen in gang is gezet op het gebied van de didactische ontwikkeling van docenten. Zo heeft zij vernomen dat met ingang van 2010 universiteitsbreed de BKO ingevoerd zal worden, waarmee de universiteit een minimale basisgarantie voor de didactische kwaliteit van haar staf heeft. De commissie vindt het ook goed dat de facultaire vierdaagse basiscursus didactiek verplicht is gesteld voor beginnende docenten. Ook wordt tijdens de functioneringsgesprekken expliciet aandacht besteed aan de onderwijsprestaties, mede aan de hand van de cursusevaluaties. De commissie is van mening dat met de huidige didactische training en na 2010 de BKO, de minimale kwaliteitseisen kunnen worden gegarandeerd, maar dat nog weinig aanvullende onderwijskwaliteitseisen voor docenten zijn. Hoewel er regelmatig themabijeenkomsten plaatsvinden, is deelname daaraan in de ogen van de commissie te vrijblijvend. Dit geldt ook voor de Engelse taalcursussen. Ook vindt er onder docenten weinig uitwisseling plaats over onderwijskundige en didactische zaken. Op basis van de gesprekken met de docenten is de commissie tot de conclusie gekomen dat te weinig gebruik wordt gemaakt van de good practices die binnen de faculteit aanwezig zijn. De commissie zou het actief stimuleren en delen van didactische kwaliteiten verder verbeterd willen zien. De faculteit pakt dit al gedeeltelijk op door het opzetten van het onderwijsexpertisecentrum binnen de faculteit, waar expertise op onderwijskundig en didactisch gebied bij docenten geïnventariseerd en gebundeld zal worden, zodat deze beschikbaar komt voor andere medewerkers. De commissie is hier dan ook positief over. Masteropleiding Accountancy: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Marketing Management: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Fiscale Economie: het oordeel van de commissie is voldoende.
230
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
Oordeel over het onderwerp Inzet van personeel Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Inzet van personeel. Voor de masteropleiding Accountancy is het oordeel voldoende. De commissie is van mening dat de onvoldoende op F13 (kwantiteit van personeel) gecompenseerd wordt door de goed voor F12 (eisen wo). Voor de masteropleiding Marketing Management is het oordeel voldoende. Voor de masteropleiding Fiscale Economie is het oordeel voldoende.
9.1.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Beschrijving Alle opleidingen van de Universiteit van Tilburg worden aangeboden op de campus. Alle faciliteiten en materiële voorzieningen voor het verzorgen van onderwijs zijn op de campus aanwezig en toegankelijk voor alle studenten. De faculteiten maken gezamenlijk gebruik van alle (onderwijs)voorzieningen. De tevredenheid over de voorzieningen wordt jaarlijks geëvalueerd onder de studenten. Voor het verzorgen van onderwijs is een groot aantal collegezalen beschikbaar, met een variërend aantal plaatsen (van minder dan 25 tot meer dan 300 zitplaatsen). Nagenoeg alle zalen hebben internetaansluiting en onderwijsvoorzieningen. Hiernaast zijn er diverse ruimten voor computerpractica beschikbaar die, wanneer niet in gebruik voor colleges, door studenten gebruikt kunnen worden voor zelfstudie. Uit de evaluatieresultaten, zoals vermeld in het zelfevaluatierapport, blijkt dat de studenten over het algemeen positief zijn over de kwaliteit van de collegezalen en lesruimten. Op dit gebied scoort de faculteit een 3,74 (op een schaal van 1 tot 5, in studiejaar 2008-2009). Ook zijn enkele zalen beschikbaar met in totaal circa 930 werkplekken voor studenten (waaronder 500 werkplekken in de bibliotheek). Studenten kunnen van maandag tot en met vrijdag tot 21.30 uur en op zaterdag en zondag van 10.00-17.00 uur gebruik maken van de studentwerkplekken in de bibliotheek. Het Montesquieu Learning Center en het Goossens Learning Center zijn iedere werkdag geopend tot 22.30 uur. Bij sommige studentwerkplekken zijn kluisjes aanwezig met stopcontact. Daar kunnen studenten de eigen laptop of mobiele telefoon opladen terwijl ze aan het werk zijn. Op diverse plekken is de setting van een ‘internet café’ gecreëerd. Sinds maart 2009 heeft de openbare bibliotheek van de gemeente Tilburg een stadsstudiecentrum geopend. Studenten hebben daar gratis toegang tot het netwerk van de universiteit. Over de beschikbaarheid van voldoende werkplekken zijn studenten minder positief, zo blijkt uit de evaluatieresultaten die vermeld worden in het zelfevaluatierapport. Op dit gebied scoort de faculteit een 3,13 (op een schaal van 1 tot 5, in studiejaar 2008-2009). De universiteit beschikt over een videoconferentie ruimte die ook door studenten gebruikt kan worden. Ook beschikt de universiteit over een draadloos netwerk, waar studenten met een eigen laptop op kunnen inloggen. Hiernaast is een tweedehands boekwinkel aanwezig, waar studenten studieboeken kunnen kopen en verkopen (de opbrengst gaat naar een goed doel).
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
231
Op de campus is een centrale bibliotheek aanwezig. Voor de economische en bedrijfseconomische cursusgebieden is er een groot aantal relevante databestanden beschikbaar. Bij de Library Service Desk kunnen de studenten onder andere terecht voor assistentie en advies bij het opzoeken van informatie. In de bibliotheek is ook het Scriptorium gehuisvest. Hier kunnen studenten terecht voor individuele begeleiding en adviezen bij het schrijven van een thesis, werkstuk, of verslag in het Nederlands of in het Engels. Inzake roostering maakt de universiteit sinds studiejaar 2009-2010 gebruik van het elektronische programma Syllabus Plus. Doel is de beschikbare collegezalen beter te benutten. Dit heeft er voor de FEB toe geleid dat er relatief veel colleges laat op de dag of in de avond plaatsvinden. In de gesprekken die de commissie met studenten heeft gevoerd is naar voren gekomen dat studenten hier niet onverdeeld enthousiast over zijn. Ook worden er, eveneens tot mindere ontevredenheid van de studenten, soms tentamens in de avonduren geroosterd. De FEB maakt gebruik van verschillende systemen voor elektronische begeleiding bij het onderwijs. Het eerste voorbeeld is de Elektronische Studiegids (ESG), waarin alle opleidingen, programma’s en cursussen zijn opgenomen. Hier wordt ook informatie gegeven over college- en tentamenroosters. Verder wordt ook gebruik gemaakt van de elektronische omgeving ‘Blackboard’, waarin alle cursussen zijn ondergebracht en waar de docenten gedetailleerde informatie geven over de cursussen. Blackboard wordt vooral gebruikt voor het doen van mededelingen aan studenten over de betreffende cursus, het verstrekken van presentaties die tijdens de colleges worden gebruikt en het geven van opdrachten. Een derde, minder wijdverbreid systeem is BCSW, een programma dat samenwerking op afstand via het internet mogelijk maakt. Via dit programma hebben leden van een (project)groep de beschikking over een gemeenschappelijke werkruimte waar documenten geplaatst, gedeeld en gewijzigd kunnen worden. Ook kunnen met dit programma discussies gevoerd en afspraken gemaakt worden. Uit de gesprekken die de commissie met de studenten gevoerd heeft, is naar voren gekomen dat het programma BSCW nog niet bekend is bij iedere student. Via het studentenportaal op de website van de universiteit hebben studenten toegang tot deze verschillende toepassingen. Via dit portaal vinden zij ook informatie omtrent studiebegeleiding, studentenadministratie en dergelijke. Op dit moment wordt op de FEB een experiment uitgevoerd met het opnemen van colleges met behulp van videoapparatuur. Tijdens de site-visit is gebleken dat deze toepassing onder meer kan worden ingezet wanneer vakken uit het curriculum worden verwijderd en studenten het tentamen later nog moeten herkansen, of wanneer studenten de colleges nogmaals terug willen kijken of niet in de gelegenheid waren aanwezig te zijn bij het college. Oordeel De commissie is van oordeel dat de opleidingen beschikken over voldoende materiële voorzieningen, waardoor het mogelijk is om de programma’s uit te voeren. Op basis van de beschrijving in het zelfevaluatierapport en haar visuele inspectie concludeert zij dat op het moment van de visitatie voldoende onderwijsruimten, collegezalen en studieplekken aanwezig zijn. De commissie merkt hierbij wel op dat bij toenemende studentenaantallen de voorzieningen niet meer toereikend zullen zijn. De commissie stelt eveneens vast dat de collegezalen en lesruimten passen bij het huidige didactische concept, waarin met relatief grote groepen wordt gewerkt. Bij een ander didactisch concept waarbij meer met kleine groepen wordt gewerkt, zullen de huidige voorzieningen niet toereikend zijn. 232
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
De commissie waardeert de ‘huiselijke’ uitstraling van de campus en de bijbehorende faciliteiten. Ook is de commissie positief over de aanwezigheid van de videoconferentieruimte en de tweedehands boekwinkel voor studenten. De commissie ziet duidelijk de meerwaarde van het opnemen van colleges op video. De commissie heeft kunnen constateren dat de ICTfaciliteiten en elektronische werkomgeving verzorgd ogen. Masteropleiding Accountancy: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Marketing Management: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Fiscale Economie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Beschrijving In de zelfstudie geeft de faculteit aan dat studenten zelf verantwoordelijk zijn voor de eigen studie en het eigen studiegedrag. Het initiatief voor ondersteuning bij studieproblemen ligt primair bij de student zelf. In de zelfstudie wordt onderscheid gemaakt tussen voorzieningen op het niveau van de faculteit en op het niveau van de universiteit. Op facultair niveau is de onderwijsbalie beschikbaar (1,9 fte, twee medewerkers). Dit is een eerstelijns voorziening waar studenten in eerste instantie met hun studiegerelateerde vragen terecht kunnen (met uitzondering van vragen inzake inschrijving, die worden behandeld door de Centrale Studentenbalie). De medewerkers van de onderwijsbalie verwijzen voor meer complexe vragen naar de studieadviseurs. De onderwijsbalie is iedere werkdag geopend. In 2012 wil de faculteit de onderwijsbalie veranderd hebben in een ‘one-stop-shop’, waar studenten met al hun vragen terecht kunnen. Op universitair niveau zijn, bij de Dienst Studentenzaken, studentendecanen en –psychologen beschikbaar. Studenten kunnen met en zonder tussenkomst van de studieadviseur met hen contact opnemen. Bij het Talencentrum van de Dienst Studentenzaken kunnen studenten diverse taalcursussen volgen. Alle studenten van de universiteit ontvangen ‘Taalvouchers’ met een totale waarde van 12 EC waarmee ze gedurende hun studie twee taalcursussen van 6 EC kunnen volgen bij het Talencentrum. De faculteit heeft vijf studieadviseurs in dienst (4,0 fte). Iedere studieadviseur is verbonden aan een aantal bachelor- en of masteropleidingen. De coördinator van de afdeling treedt in drukkere perioden eveneens op als studieadviseur. De studieadviseurs bieden ondersteuning bij studiegerelateerde zaken zoals problemen bij de studievoortgang, keuzeprocessen, vragen over de inhoud van de studie en studievaardigheden. Ook zijn de studieadviseurs betrokken bij voorlichtingsactiviteiten voor aanstaande studenten en introductieactiviteiten voor nieuwe studenten. De studieadviseurs hebben regelmatig overleg met de opleidingsdirecteur(en) van de opleidingen waaraan ze verbonden zijn over voorlichtingsactiviteiten en ontwikkelingen in de studieprogramma’s. De studieadviseurs werken met spreekuren op afspraak en inloopspreekuren. Op dit moment worden alleen bepaalde groepen studenten met een brief uitgenodigd contact op te nemen met de studieadviseur nadat het voorlopige Bindende Studieadvies is gegeven, na de eerste studieperiode.
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
233
Voor internationale studenten en uitwisselingstudenten is de afdeling International Student Services beschikbaar (zes medewerkers, 5,0 fte). Hier worden vooral specifieke, individuele vraagstukken rondom het (gaan) studeren in het buitenland behandeld. Inzake de informatievoorziening naar studenten speelt de website van de universiteit een belangrijke rol (zie ook Facet 15 inzake voorzieningen). Hiernaast ontvangen de studenten periodiek een Engelstalige nieuwsbrief over ontwikkelingen van het onderwijs binnen de faculteit. In de Blackboard cursus ‘FEB facts you need to know’ worden de regels en procedures van de faculteit en universiteit uitgelegd. Ook organiseert de faculteit voorlichtingsbijeenkomsten inzake studiekeuze (na het eerste algemene jaar van de bachelor Algemene Economie, Bedrijfseconomie en Fiscale Economie) en de keuzemogelijkheden na de bacheloropleiding. Uit de evaluatieresultaten, zoals is vermeld in de zelfstudie, blijkt dat studenten van de FEB over het algemeen minder tevreden zijn over de begeleiding dan de andere studenten van de universiteit. Wel valt een stijgende lijn te constateren (van 2,8 in 2006-2007 tot 3,3 in 20082009, op een schaal van 1 tot 5). Oordeel De commissie heeft geconstateerd dat alle te verwachten vormen van begeleiding op facultair of centraal niveau aanwezig zijn. Het initiatief voor alle vormen van begeleiding wordt nadrukkelijk bij de student gelegd. De commissie heeft bij de verschillende gesprekken met de studenten expliciet gevraagd naar hun oordeel op dit facet. Zij blijken in het algemeen redelijk tevreden te zijn over de studiebegeleiding en -advisering die zij in de praktijk ontvangen. Vooral aan internationale studenten wordt expliciet aandacht besteed. De commissie is al met al van oordeel dat de activiteiten van de opleidingen op het gebied van studiebegeleiding en informatievoorziening adequaat zijn met het oog op het bevorderen van de studievoortgang en dat ze aansluiten bij de behoefte van de studenten. De commissie merkt hierbij wel op dat de studiebegeleiding verbeterd kan worden door het vrijblijvende karakter van een aantal onderdelen te veranderen. Deze verandering is al enigszins terug te zien binnen de opleidingen. Ook stelt de commissie vast, op basis van de gesprekken, dat de studieadviseurs een meer actieve rol willen spelen. Masteropleiding Accountancy: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Marketing Management: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Fiscale Economie: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Voorzieningen Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Voorzieningen. Voor de masteropleiding Accountancy is het oordeel voldoende. Voor de masteropleiding Marketing Management is het oordeel voldoende. Voor de masteropleiding Fiscale Economie is het oordeel voldoende.
234
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
9.1.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Beschrijving De interne kwaliteitszorg wordt in het zelfevaluatierapport voor de FEB als geheel beschreven. Het kwaliteitszorgsysteem valt uiteen in drie lagen. Ten eerste is er sprake van een cyclus van externe kwaliteitszorg, bijvoorbeeld de zesjarige accreditatiecyclus. Ten tweede is er sprake van een cyclus van interne kwaliteitszorg op universitair niveau. Er is een permanente Stuurgroep Kwaliteitszorg Onderwijs die activiteiten rondom de onderwijskwaliteit van de universiteit als geheel coördineert. Voorstellen van deze stuurgroep worden besproken in de universiteitsraad en door de faculteiten. Sommige voorstellen van de Stuurgroep worden in de hele universiteit geïmplementeerd. In 2007-2008 heeft halverwege de cyclus van kwaliteitszorg een Mid-Term Review of Education plaats gevonden binnen de gehele universiteit. De derde laag van het kwaliteitszorgsysteem is de interne cyclus van kwaliteitszorg die plaats vindt op faculteitsniveau. Binnen de faculteit zijn de opleidingsdirecteuren verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs. Opleidingscommissies (OLC) houden toezicht op de werkzaamheden van de opleidingsdirecteuren en geven hun advies over de activiteiten. Ook adviseren de OLC’s de Faculteitsraad over het Onderwijs- en Examenreglement. Uit efficiencyoverwegingen zijn er in totaal drie clusters van OLC´s, met elk evenveel wetenschappelijk medewerkers als studenten. In de OLC´s hebben nagenoeg geen hoogleraren zitting. De OLC´s vergaderen minimaal drie maal per jaar waarbij de halfjaarlijkse rapportages van de opleidingsdirecteuren over de stand van zaken en het Onderwijs- en Examenreglement worden besproken. Uit de gevoerde gesprekken blijkt tevens dat er in de praktijk meer dan drie vergaderingen per jaar worden belegd. Ook is naar voren gebracht dat de OLC´s duidelijk een adviserende, en geen regelgevende rol hebben. De invloed en betrokkenheid van de OLC´s blijkt in de afgelopen jaren te zijn gegroeid. Ook zijn er plannen om de OLC´s meer systematischer te laten functioneren en ze een zwaardere rol te laten spelen in het proces van kwaliteitszorg. Naast het contact met de OLC´s worden de opleidingsdirecteuren van managementinformatie voorzien door het Onderwijsbureau van de FEB. Het Onderwijsbureau voert tentamen- en curriculumevaluaties uit. Alle cursussen en bijbehorende tentamens worden ieder jaar aan het einde van de cursus door het Onderwijsbureau geëvalueerd met behulp van een standaard evaluatieformulier, waarbij studenten op een schaal van 1 tot 5 aangeven in hoeverre zij het met een aantal stellingen eens zijn. Docenten en de hoofden van de departementen krijgen inzage in de evaluatieresultaten. Omdat de resultaten van de evaluaties niet openbaar worden gemaakt voor studenten, zoals blijkt uit de gevoerde gesprekken met studenten en docenten, worden door studenten zelf schaduwevaluaties uitgevoerd. Op deze wijze hebben studenten inzicht in de beoordeling van hun medestudenten van de cursussen en kunnen zij hierop keuzen baseren. Daarnaast worden er door het Onderwijsbureau curriculumevaluaties onder studenten georganiseerd waarin een curriculum geheel of gedeeltelijk (een bepaald studiejaar), meestal met behulp van een schriftelijke vragenlijst, wordt onderzocht. Wanneer de oorzaken voor problemen bij een cursus moeilijk te achterhalen zijn, worden op verzoek van de docent van een cursus, van de opleidingsdirecteur of van de voorzitter van het QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
235
betrokken departement panelgesprekken georganiseerd. Voor deze gesprekken worden enkele studenten en indien mogelijk de docent uitgenodigd. Met medewerkers van het Onderwijsbureau wordt aan de hand van een gespreksleidraad van gedachten gewisseld over het onderwijs in die cursus en worden suggesties aangedragen voor verbetering. Een andere vorm van panelgesprekken betreft gesprekken met groepen studenten over studiegerelateerde zaken en over dienstverlening aan studenten. Met ingang van 2009-2010 zal deze vorm van panelgesprekken worden geïmplementeerd. Naast bovenstaande evaluatiemiddelen is er tevens sprake van onderzoek bij alumni en van contacten met het afnemend veld (zie Facet 19). De commissie heeft eveneens gesproken met studenten die lid zijn van een klankbordgroep van de bacheloropleiding Bedrijfseconomie. Hieruit is naar voren gekomen dat deze studenten het gevoel hebben bij te kunnen dragen aan de kwaliteit van het onderwijs. De studenten merken wel op dat de evaluaties van de klankbordgroep achteraf plaatsvinden, waardoor zij zelf geen voordeel van de verbeteringen konden ondervinden. Daarom is volgende verandering doorgevoerd; vanaf het derde jaar komt de klankbordgroep halverwege het blok bijeen, zodat docenten nog de mogelijkheid hebben voor de lopende cursus verbeteringen door te voeren. Student-leden van de opleidingscommissie waarmee de commissie gesproken heeft, geven aan dat zij duidelijk kunnen merken dat hun rol belangrijker en meer gestructureerd is geworden. De opleidingscommissie wordt periodiek geïnformeerd over wat er met de feedback en input van de commissie gedaan is. Uit de gesprekken van de commissie met docenten en studenten is gebleken dat de resultaten van de cursusevaluaties niet openbaar zijn. Alleen leden van de opleidingscommissie krijgen inzage in deze resultaten. Voor sommige opleidingen maakt de betreffende studievereniging ‘schaduwevaluaties’, die wel openbaar zijn. Oordeel De commissie is van mening dat de drie voorliggende opleidingen voldoen aan de in dit facet gestelde eisen. De kwaliteit van onderwijs wordt periodiek getoetst, waarbij het opleidingsmanagement de uitkomsten actief volgt. De commissie heeft geconstateerd dat het onderwijs dat wordt verzorgd in het kader van de bacheloropleiding periodiek wordt geëvalueerd aan de hand van vastgestelde streefdoelen (zie beschrijving van facet 18). Zij heeft voorts geconstateerd dat de evaluaties geformaliseerd en gestructureerd worden uitgevoerd en dat het opleidingsmanagement de resultaten daarvan structureel inziet en, indien nodig geacht, actie onderneemt. Op basis van de gesprekken van de commissie met de leden van de verschillende OLC’s, constateert zij dat de OLC’s zich betrokken voelen bij de kwaliteitszorg van de opleidingen. De OLC’s zijn naar de mening van de commissie erg groot van omvang. De betrokkenheid van hoogleraren is bij alle OLC’s gering. De commissie is tevens van mening dat de OLC’s vooral reactief te werk gaan en het contact met de achterban uit het oog verliezen. Tijdens de gesprekken is gebleken dat deze problematiek al eerder is gesignaleerd door de OLC’s zelf en, naar aanleiding van een extern onderzoek door de universiteit. De rol van de OLC’s wordt echter wel steeds belangrijker gevonden en is in de afgelopen jaren daadwerkelijk gegroeid. De commissie is positief over deze ontwikkeling en ziet veel potentie in de OLC’s wanneer deze groei wordt doorgezet. Door zowel de OLC’s zelf als door het opleidingsmanagement wordt aangegeven dat opmerkingen en suggesties vanuit de OLC’s worden gehoord. OLC’s hebben bijvoorbeeld meegedacht over zaken omtrent het onderwijs- en examenreglement. Ook houden zij zich bezig met resultaten van evaluaties van cursussen. 236
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
Uit verschillende gesprekken blijkt dat evaluaties geformaliseerd en gestructureerd worden uitgevoerd aan de hand van cursus- en tentamenevaluaties en klankborden. Ook ziet het opleidingsmanagement de resultaten structureel in en wordt, indien nodig, actie ondernomen. De commissie is positief over de panelgesprekken die worden ingezet wanneer onduidelijkheden met betrekking tot een cursus bestaan. De informatie die uit de evaluaties naar voren komt, zou volgens de commissie meer systematisch en gecoördineerd verwerkt kunnen worden. Het verstevigen van het contact tussen verschillende partijen die betrokken zijn, bijvoorbeeld de opleidingcommissies en de klankbordgroepen, zou hieraan kunnen bijdragen. Ook zou het contact met de achterban (de studenten) verstevigd moeten worden. Enerzijds moeten studenten meer inzicht krijgen in het systeem van evaluatie, zodat zij weten waar zij terecht kunnen met een probleem. Anderzijds moeten studenten meer inzicht krijgen in uitkomsten van evaluaties. In de gesprekken van de commissie met de studenten en docenten is naar voren gekomen dat de evaluatieresultaten niet openbaar zijn. Op dit moment moeten studenten deze informatie verkrijgen via schaduwevaluaties. De commissie vindt het wenselijk dat studenten inzage krijgen in (ten minste gedeelten van) de resultaten van evaluaties. De commissie is positief over de inzet van de Mid-Term Review of Education en de nulmeting die is uitgevoerd door universiteit met betrekking tot toetsing. Masteropleiding Accountancy: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Marketing Management: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Fiscale Economie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport wordt, op facultair niveau, beschreven op welke wijze wordt omgegaan met de resultaten van evaluaties. Alle resultaten worden, voor zover mogelijk, opgenomen in het elektronische opleidingsdossier van de opleiding. De opleidingsdirecteuren en OLC´s hebben hierdoor op een overzichtelijke wijze de beschikking over alle verzamelde gegevens met betrekking tot een opleiding. Deze kunnen vervolgens in onderlinge samenhang worden geanalyseerd, waarna conclusies kunnen worden getrokken over de sterke en zwakke punten van (delen van) de opleiding. Dit biedt de basis om verbeteracties in gang te zetten. Na invoering van deze verbeteringen kan met behulp van de nieuw verzamelde informatie ten slotte worden bestudeerd in hoeverre de maatregelen het gewenste effect hebben gehad. Het opleidingsdossier is in de loop van het academisch jaar 2003-2004 ontwikkeld en wordt doorlopend aangevuld. De resultaten die uit het opleidingsdossier naar voren komen, worden tijdens functioneringsen beoordelingsgesprekken besproken en vormen aanleiding om medewerkers didactische trainingen te laten volgen wanneer een cursus voor de tweede maal als onvoldoende is beoordeeld. Uit de gesprekken komt naar voren dat zowel de opleidingsdirecteuren als OLC´s het gevoel hebben dat er wel degelijk iets gedaan wordt met de resultaten van evaluaties. In de OLC´s komt een cursus die als onvoldoende is beoordeeld bijvoorbeeld ook werkelijk aan de orde tijdens de bijeenkomst. QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
237
Uit het zelfevaluatierapport blijkt dat op facultair niveau verschillende verbeteringen zijn doorgevoerd, vooral naar aanleiding van de vorige visitatie. Voorbeelden hiervan zijn het aantrekken van een onderwijskundige die het vaardighedenonderwijs van de bachelorprogramma’s in kaart heeft gebracht, het ontwikkelen van een beoordelingsformulier voor bachelor- en mastertheses, verbetering van de communicatie naar studenten toe en een uitbreiding van het aantal studentwerkplekken. Ook is de faculteit bezig met het implementeren van adviezen die de commissie voor de Mid-Term Review in 2008 heeft gegeven. Mede naar aanleiding de Mid-Term Review heeft de faculteit bijvoorbeeld een nieuw beleid ingezet op het gebied van internationalisering van het onderwijs en zullen enkele curricula in de komende jaren wijzigingen ondergaan. Masteropleiding Accountancy In de zelfstudie geeft de opleiding aan dat gedurende de afgelopen vier jaren de evaluaties van de individuele docenten vrij constant zijn gebleven: een gemiddelde score van 3.89 naar 3.82 tussen 2005 en 2009 voor ‘uitleg’, van 3.75 naar 3.67 voor ‘stimuleren’, en constant op 4.00 voor Engels voor de vakken die in het Engels gedoceerd worden. Eventuele maatregelen tot verbetering worden besproken tijdens de jaarlijkse departementsbijeenkomst van de afdeling Accountancy. Ook is minstens tweemaal per jaar overleg met de hoogleraren van de postmasteropleiding RA om het curriculum te bespreken, wat ook een weerslag heeft op de masteropleiding Accountancy. In de zelfstudie worden de volgende voorbeelden van verbetermaatregelen gegeven: •
•
Uit de ontmoeting met de klankbordgroep (2008-2009) had de opleidingsdirecteur opgevangen dat zich problemen voordeden met de organisatie en de kwaliteit van lesgeven van de cursus Advanced Accounting Information Systems. De evaluaties hebben dit naderhand bevestigd. Eén van de twee docenten zal niet meer optreden in de masteropleiding Accountancy. Ook is ingegrepen in de cursus Management Control door de groepen in tweeën te splitsen om daarmee interactiviteit te verhogen.
Masteropleiding Marketing Management In de zelfstudie geeft de opleiding aan dat naar aanleiding van de bijeenkomsten van de klankbordgroepen de afgelopen jaren een aantal verbetermaatregelen is genomen: •
•
Meer aandacht voor Business to Business marketing in de vakken Marketing Channel Management en Strategic Marketing Management, omdat studenten aangaven het business to business-gedeelte binnen de opleiding te missen. Verbeterde afstemming van de verschillende deadlines tussen de verschillende vakken, omdat studenten aangaven problemen te ervaren met de studeerbaarheid binnen het eerste semester.
Masteropleiding Fiscale Economie In de zelfstudie geeft de opleiding Fiscale Economie aan dat ten aanzien van het ondernemen van actie bij lage waarderingen bij cursusevaluaties geen fixed line gehanteerd wordt. Het kan zijn dat een laag slagingspercentage gebruikelijk is voor een vak, omdat het voor de studenten een relatief moeilijk vak is zonder dat de kwaliteit van het onderwijs of de omvang van de stof onacceptabel is gelet op de eindkwalificaties van de bacheloropleiding. In het algemeen zullen scores van 2.5 of lager (schaal 1-5) en slagingspercentages van minder dan 40% bijzondere
238
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
aandacht genieten, indien die scores structureel zijn. In de zelfstudie wordt het volgende voorbeeld van een verbetermaatregel gegeven: •
De cursus Europees- en Internationaal Belastingrecht B bleek sterk wisselende slagingspercentages te hebben, soms onder de 40%. Ook door de klankbordgroep werd bij herhaling aangegeven dat de cursus als te zwaar werd beoordeeld. Twee jaar geleden heeft de opleidingsdirecteur dit met de coördinator besproken. Dit heeft tot een herijking van de cursus geleid, waardoor met name de verplichte stof enigszins is gereduceerd. Inmiddels liggen, blijkens de zelfstudie, de slagingspercentages op een verantwoord peil. Ook zijn de evaluaties goed.
In de zelfstudie geeft de opleiding aan dat de opleidingsdirecteur ook oog heeft voor docenten die een opvallend goede of uitzonderlijk positieve prestatie geleverd hebben waardeert. Deze docenten ontvangen een brief waarin waardering wordt uitgesproken over het goed verzorgde onderwijs. Oordeel De commissie is van oordeel dat de drie opleidingen voldoen aan het criterium dat geldt voor dit facet. De commissie is positief over het gebruik van de opleidingsdossiers. In deze dossiers is terug te zien dat cursussen voor en na elk tentamen geëvalueerd worden. Deze informatie is vanaf 2004 beschikbaar voor alle jaren. Ook is in de dossiers terug te vinden dat cursussen die laag scoren in de evaluatie, ook daadwerkelijk verbeterd of verwijderd worden. Dit wekt bij de commissie de indruk dat goed gebruik wordt gemaakt van de opleidingsdossiers. De commissie heeft daarnaast vastgesteld dat de resultaten van de cursusevaluaties of de bijeenkomsten van de klankbordgroepen leiden tot concrete verbetermaatregelen wanneer daartoe aanleiding is. Ze heeft kennisgenomen van de verschillende voorbeelden van maatregelen die zijn genomen om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. De commissie is van oordeel dat naast de ‘formele’ maatregelen vanuit het opleidingsmanagement, ook individueel verbeteringen worden doorgevoerd door docenten op basis van cursusevaluaties en van andere signalen die zij hebben gekregen. De commissie is tevens positief over de veranderingen met betrekking tot het curriculum, die naar aanleiding van de vorige visitatie en de Mid-Term Review zijn doorgevoerd. Inhoudelijke overlap tussen verschillende programma’s zal zo voorkomen kunnen worden. Masteropleiding Accountancy: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Marketing Management: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Fiscale Economie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Beschrijving Zoals in facet 17 al is aangegeven, zijn docenten en studenten op de volgende manieren bij de kwaliteitszorg betrokken: • •
De opleidingsdirecteuren zijn tevens docent en worden bijgestaan door een studieadviseur en een studentadviseur; In de opleidingscommissies zijn evenveel docenten als studenten vertegenwoordigd.
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
239
• •
Studenten maken deel uit van klankbordgroepen en zijn betrokken bij panelgesprekken over een bepaalde cursus. Studenten kunnen hun mening geven over de cursussen en de tentamens via de schriftelijke cursus- en tentamenevaluaties die na afloop van een cursus en tentamen plaatsvinden.
Alumni en vertegenwoordigers uit het beroepenveld spelen tot op heden een relatief bescheiden rol in de kwaliteitszorg. Er vinden wel jaarlijks alumni-onderzoeken plaats via de WO-monitor die wordt uitgevoerd door het Research centrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA), maar onderzoek onder vertegenwoordigers uit het beroepenveld vindt weinig structureel plaats. Er is wel contact met het beroepenveld via afstudeeropdrachten van studenten bij bedrijven. Opleidingen krijgen via de bedrijfsbegeleider bij deze opdrachten directe feedback over het functioneren van de student en daarnaast soms indirecte feedback op de opleiding. In de zelfstudie wordt daarnaast beschreven dat de FEB beschikt over een Maatschappelijke Adviesraad met vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven en andere instellingen. De leden van de Maatschappelijke Adviesraad geven vanuit hun specifieke deelterreinen hun visie op de koers die de faculteit zou kunnen en/of moeten varen. De Maatschappelijke Adviesraad komt enkele malen per jaar bijeen. Deze adviesraad wordt geraadpleegd bij strategische discussies binnen de FEB. Op universitair niveau wordt momenteel het alumnibestand grondig geactualiseerd. Daarnaast is een pilot uitgevoerd met een grootschalig onderzoek onder alumni. De bedoeling is een alumnipanel samen te stellen dat periodiek ondervraagd gaat worden over relevante kwesties. Ook wil de universiteit meer zicht krijgen op internationale alumni. Tot nu toe verdwijnen zij meestal uit beeld als zij eenmaal zijn afgestudeerd en terugkeren naar het buitenland. De FEB is voornemens een Career Center voor alumni op te zetten, waardoor via het organiseren van diverse activiteiten meer binding met alumni kan worden opgebouwd en ook meer systematisch feedback kan worden verkregen op de opleidingen van de FEB. De FEB is op dit moment bezig met de werving van een alumni officer die zich bezig gaat houden met het alumnibeleid in de faculteit. Masteropleiding Accountancy In de zelfstudie geeft de opleiding aan dat in 2007 een curatorium is opgericht, bestaande uit leden van het bedrijfsleven, accountantskantoren, en de Nederlandse kapitaalmarkttoezichthouder AFM. Het curatorium heeft als doel ervoor te zorgen dat het complete curriculum van accountancy vakken op het bachelor-, master- en postmasterniveau voldoet aan de eisen van het beroep. Hiernaast is een aantal docenten van de masteropleiding Accountancy in deeltijd verbonden aan een accountantskantoor, vooral in het vak Voortgezette Accountantscontrole. Drie andere hoogleraren treden daarnaast regelmatig op in executive vakken aangeboden bij TiasNimbas Business School. De studentenorganisatie Asset Accounting & Finance onderhoudt ook contacten met de beroepspraktijk en de alumni. De contacten met de beroepspraktijk verlopen via de student-werkgeverontmoetingen die Asset organiseert. Voor de alumni organiseert Asset jaarlijks een Accounting Symposium waarbij prominente sprekers een actueel accountingthema bespreken. Masteropleiding Marketing Management In de zelfstudie geeft de opleiding aan dat op minder formeel niveau regelmatig gesprekken plaats vinden met studenten tijdens de pauzes van de colleges. De resultaten van gesprekken met studenten worden besproken met de betrokken medewerkers, en zonodig wordt actie ondernomen. Ook wordt in de zelfstudie vermeld dat nadat studenten hun master thesis 240
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
hebben verdedigd, zowel de studenten zelf, als hun externe bedrijfsbegeleider een evaluatieformulier toegestuurd krijgen waarin niet alleen wordt gevraagd het scriptie-proces te beoordelen, maar eveneens aan te geven in welke mate de opleiding voorbereide op het meer praktisch georiënteerde scriptie-onderzoek (bijvoorbeeld “de opleiding bood de benodigde basis voor de uitvoering van dit onderzoek”, “ik heb de wisselwerking tussen theorie en praktijk goed kunnen plaatsen”, enz). Het evaluatie-formulier bevat ook een aantal open vragen, waarin studenten en externe begeleiders suggesties ter verbetering kunnen doen. Naast dit formulier zijn er per master thesis student minimaal 2 gesprekken waarbij ook de externe bedrijfsbegeleider aanwezig is (bij aanvang en bij de verdediging, maar vaak ook tussendoor). Hierbij wordt volgens de opleiding nuttige informatie verkregen van hoe de opleiding aansluit bij de eisen uit het beroepenveld, zowel met betrekking tot kennis, als vaardigheden en attitudes. Een aantal docenten van de opleiding is betrokken bij de TiasNimbas Business School, waar zij executive courses verzorgen voor mensen uit het bedrijfsleven. Masteropleiding Fiscale Economie In de zelfstudie merkt de opleiding op dat de docenten van het departement – tezamen met de docenten van het departement Fiscaal Recht – zelf in het beroepenveld van fiscalisten werkzaam zijn (geweest). Hierbij gaat het om beroepen als belastingadviseur (met specialisaties in de vennootschapsbelasting, omzetbelasting, estate planning en dergelijke), belastingrechter, lid van het wetenschappelijke bureau van de Hoge Raad en belastinginspecteur. Om die reden is er geen noodzaak voor en behoefte aan een geïnstitutionaliseerde inbreng van alumni. De indirecte invloed door alumni van deze en andere universiteiten vindt volgens de opleiding continu plaats op de werkvloer van de nevenfuncties der docenten. Desondanks bestaat wel een aantal gestructureerde contacten met alumni, gericht op het behouden van hun band met de universiteit. Dit vindt plaats in de vorm van het aanschuifonderwijs en een jaarlijks actualiteitencollege met gratis toegang. De informele banden lopen via de alumnivereniging ‘De Tiende Penning’. Hiervan zijn afgestudeerden Fiscale Economie en Fiscaal Recht lid. De departementen Fiscale Economie en Fiscaal Recht organiseren samen met ‘De Tiende Penning’ en met de studentenvereniging ‘De Smeetskring’ op reguliere basis bijeenkomsten over een actueel thema. Oordeel De commissie is van mening dat de drie opleidingen voldoen aan het criterium dat geldt voor dit facet. Op basis van de gesprekken die zijn gevoerd met studenten en docenten heeft de commissie vastgesteld dat voor alle opleidingen geldt dat medewerkers en studenten betrokken zijn bij hun opleiding. De contacten tussen de evaluatieorganen, zoals de OLC´s, en overige studenten kunnen worden versterkt en gestructureerd. Op deze manier wordt de werking van deze gremia geoptimaliseerd. Het is de commissie opgevallen dat de contacten tussen studenten uit de OLC´s en hun achterban voornamelijk via het wandelgangennetwerk verlopen. Studenten lijken niet te weten wie hen in de OLC´s vertegenwoordigt. De commissie adviseert de OLC´s om de contacten en informatievoorziening aan studenten beter te structureren. Op deze manier wordt voor de achterban inzichtelijk gemaakt wat de maatregelen zijn die worden genomen op basis van onder andere de ingevulde cursusevaluaties. Ook kan hierdoor meer informatie bij de OLC´s terecht komen, omdat studenten weten bij wie zij terecht kunnen. De commissie is van mening dat de huidige OLC´s vooral reactief opereren. De OLC´s bespreken op verzoek van het management verschillende belangrijke thema’s. Zij adviseert de OLC´s zich in de toekomst wat meer proactief op te stellen en zelf ook thema’s te agenderen. QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
241
Ook merkt de commissie op dat de huidige OLC´s behoorlijk groot zijn en dat er nagenoeg geen hoogleraren lid zijn. Dit kan effect hebben op de daadkracht en de invloed van de OLC´s. De commissie waardeert dat er universiteitsbreed een extern onderzoek naar het functioneren van de OLC´s heeft plaatsgevonden. De commissie ziet dat de rol van de OLC´s door de opleidingen steeds serieuzer genomen wordt. Van belang is wel dat deze ontwikkeling wordt doorgezet. De commissie stelt voor alle drie opleidingen vast dat er voldoende contacten zijn met het beroepenveld. Dit komt onder meer tot stand via de contacten van de docenten bij de beroepspraktijk. Zowel bij Accountancy als bij Fiscale Economie zijn docenten betrokken die actief zijn in de praktijk of dat zijn geweest. Daarnaast komt dit naar voren door middel van de contacten die bij externe scripties worden gelegd. Studenten Marketing Management voeren veelal een externe scriptie uit, waarbij gedurende het traject minimaal twee maal overleg is tussen de begeleider van de universiteit en de begeleider van het betreffende bedrijf. Tijdens deze gesprekken wordt ook vaak informatie verkregen over de mate van aansluiting van de opleiding op het beroepenveld. Masteropleiding Accountancy: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Marketing Management: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Fiscale Economie: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Interne kwaliteitszorg Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Interne kwaliteitszorg. Voor de masteropleiding Accountancy is het oordeel voldoende. Voor de masteropleiding Marketing Management is het oordeel voldoende. Voor de masteropleiding Fiscale Economie is het oordeel voldoende.
9.1.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Beschrijving Op facultair niveau zijn regels geformuleerd ten aanzien van de begeleiding van studenten bij het schrijven van hun bachelor- en masterscriptie en zijn criteria ontwikkeld voor de beoordeling van deze scripties. Bij de begeleiding van studenten vindt de FEB het van belang dat dit onder verantwoordelijkheid van een gepromoveerde medewerker gebeurt. De beoordeling moet bovendien altijd door twee medewerkers gebeuren die onafhankelijk van elkaar met behulp van de criteria die zijn geformuleerd een beoordelingsformulier invullen. Op deze manier wordt voor studenten duidelijk hoe het eindcijfer tot stand komt zodat een zekere willekeur van beoordelingscriteria bij afzonderlijke beoordelaars wordt voorkomen. De masterscriptie wordt beoordeeld op: onderzoeksvraagstelling, methoden en theorie, resultaten, conclusies, aanbevelingen en stijl. De begeleider en tweede lezer kennen een cijfer toe op basis van bovenstaande criteria en de kwaliteit van de verdediging. Er is een standaard beoordelingsformulier. Masteropleiding Accountancy In de zelfstudie geeft de opleiding dat er bij studenten actief op aangedrongen wordt om het scriptieonderzoek niet langer dan zes maanden te laten duren. Om te kunnen starten met de 242
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
masterscriptie dienen de studenten in januari/februari (of eerder) een voorstel in bij de thesiscoördinator, die de kwaliteit van het voorstel beoordeelt en een begeleider toewijst. Vanaf het eerste contact met de begeleider start de periode van zes maanden. De student verricht een onderzoek met reële gegevens en past statistische technieken toe. De motivatie, methoden en resultaten worden op een wetenschappelijk verantwoorde manier neergeschreven en voorgelegd aan de begeleider. Indien het niveau voldoende hoog is, wordt een tweede lezer gezocht en een datum van verdediging bepaald. De verdediging duurt één uur, en bestaat uit tien minuten presentatie, veertig minuten bespreking, vijf minuten deliberatie, en vijf minuten diploma-uitreiking en uitspreken van de laudatio. Het geheel is voor publiek toegankelijk. De student wordt beoordeeld door de begeleider en tweede lezer op basis van zes criteria die vastgesteld zijn in de FEB. Het eindcijfer wordt uitgedrukt op een schaal van 10. De opleiding gaf aan dat sinds er wordt aangedrongen op het afronden van de werkzaamheden in zes maanden, de duurtijd van de masterscriptie gereduceerd is. Ook wordt aangegeven dat een groot aantal studenten een stage volgt bij een accountantskantoor vanaf april (na de tentamens van het tweede semester). Tijdens deze stage worden de studenten in de gelegenheid gesteld te werken aan de scriptie. Een stage biedt volgens de opleiding een ideale gelegenheid voor studenten om zich beter kenbaar te maken bij een mogelijke werkgever. Veel stagiairs krijgen een aanbieding bij het bedrijf waar zij stage liepen. Masteropleiding Marketing Management In de zelfstudie geeft de opleiding aan dat bij de masterscriptie Marketing Management de kennis en vaardigheden uit de individuele cursussen worden vertaald naar een praktisch probleem. Het vertalen van theorie naar praktijk (en omgekeerd) is hierbij één van de belangrijkste leerdoelen. Studenten hebben de keuze hun scriptie intern of extern te schrijven. Bij een interne scriptie spitst het onderzoek zich toe op een onderwerp van één van de onderzoeksmedewerkers van het departement Marketing. Bij een externe scriptie is het doel een praktisch onderzoeksprobleem van een extern bedrijf te beantwoorden op een academisch verantwoorde manier. Het merendeel van de studenten Marketing Management kiest voor een externe scriptie. Het onderwerp van de scriptie moet aansluiten bij de opleiding. Voorbeelden van onderwerpen zijn merkenanalysen, besluitvormingsprocessen van de consument, campagneeffectiviteitsanalysen, productontwikkeling, en netwerkanalysen. De scriptiecoördinator bewaakt dat het onderwerp van de masterscriptie voldoende aansluit bij de opleiding, voldoende concreet en afgebakend is, en van voldoende maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie is. Nadat het onderwerp is goedgekeurd door de scriptiecoördinator, krijgt de student een begeleider toegewezen, die lid is van het departement Marketing, en die voldoende expertise heeft om het onderwerp te begeleiden en te waken over de academische kwaliteit. Studenten krijgen maximaal zes maanden de tijd om hun scriptie af te ronden. Het instapmoment is door de student vrij te kiezen. Idealiter start de student in december zijn zoektocht naar een geschikt bedrijf en onderwerp (de Matchpoint database waarop bedrijven afstudeerprojecten kunnen plaatsen biedt hierbij ondersteuning aan de student), waarna de student in januari, na goedkeuring van het onderwerp, van start gaat met de scriptie. Studenten kunnen er echter ook voor kiezen om op een later tijdstip met de scriptie van start te gaan, bijvoorbeeld na een aantal weken stage bij een bedrijf of na het afronden van alle vakken. QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
243
Aan het einde van het traject wordt de scriptie verdedigd voor een commissie, die bestaat uit twee leden van het departement Marketing: de begeleider van de scriptie en een onafhankelijke beoordelaar – een expert binnen het deelgebied – die niet bij het proces zelf betrokken is geweest. Afgestudeerden van de masteropleiding Marketing Management komen veelal terecht op marketingafdelingen van zowel kleine en middelgrote, als grote internationale ondernemingen. Uit de gesprekken met de docenten is naar voren gekomen dat de docenten van de masteropleidingen Marketing Management en Marketing Research actief samenwerken en gezamenlijk nadenken over de invulling van de bachelor- en masterscripties. De bachelorscriptie is meer theoretisch georiënteerd, terwijl de masterscriptie meer empirisch ingevuld wordt. Masteropleiding Fiscale Economie De student moet, blijkens de zelfstudie, in de masterscriptie een rechtsvergelijking maken met minimaal één ander land, tenzij het onderwerp van de scriptie zich daarvoor niet leent. In de bachelorscriptie is dit niet het geval. Met de masterscriptie moet de student zijn onderzoekskwaliteiten aantonen door zelfstandig een wetenschappelijke probleemstelling uit te werken. De beoordeling van dit wetenschappelijke werk hangt sterk samen met de wijze waarop is onderzocht, geanalyseerd en de uitkomsten onder woorden zijn gebracht. De kwaliteit van de beoordeling wordt bewaakt via informatie op de beoordelingsformulieren en een (eventueel anonieme) evaluatie door de student over zijn begeleider. De studielast van de masterscriptie (15 EC totaal) is verdeeld over beide semesters. Dit houdt in dat al in het eerste semester van de opleiding aan de masterscriptie gewerkt wordt (te weten: selectie van het onderzoeksthema, opzet, bestudering van het materiaal, en schrijven van het eerste hoofdstuk). Hiermee wil de opleiding de doorstroming van studenten bevorderen. Studenten kunnen zich in september of januari inschrijven voor de start van hun individuele scriptietraject. In ieder collegejaar wordt tenminste eenmaal een scriptiecollege georganiseerd, waarbij wordt ingegaan op praktische en inhoudelijke aspecten van het schrijven van een masterscriptie. De begeleiding bestaat ten minste uit vier contactmomenten met de docent, maar in de praktijk zijn dat er vrijwel altijd meer. Een student wordt, blijkens de zelfstudie, toegelaten tot de openbare verdediging van de masterscriptie als de begeleider de inhoud en de afwerking van de scriptie ten minste als voldoende waardeert. Bij de vaststelling van het cijfer wegen de vaardigheideindtermen V1V5 (zie tabel FE2) zwaar. Het cijfer wordt definitief vastgesteld na de verdediging. De verdediging kan het cijfer waarmee het werkstuk wordt beoordeeld met een 0,5 tot 1 punt in positieve of negatieve richting beïnvloeden. Hierbij geldt dat na de verdediging geen cijfer lager dan 6 wordt gegeven. De meeste afgestudeerden worden belastingadviseur. De Belastingdienst neemt de laatste jaren minder afgestudeerden aan. Afgestudeerde studenten Fiscale Economie vinden vrijwel allemaal onmiddellijk een baan in de belastingadvieswereld of bij de Belastingdienst. De laatste jaren blijkt er volgens de zelfstudie zelfs sprake van een inhaalslag in de werving door het beroepenveld. De belastingadvieswereld is gelaagd in die zin dat het bedrijfsleven door verschillende kwaliteitslagen van die advieswereld bediend wordt. De variatie loopt van het midden- en kleinbedrijf via het grootbedrijf naar multinationale ondernemingen. Tot slot zijn er de multinationals met eigen bedrijfsfiscalisten. Dit brengt met zich mee dat voor nagenoeg 244
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
elke fiscalist een entree op de arbeidsmarkt in overeenstemming met zijn/haar eigen kwaliteiten beschikbaar is. Dit gaat zelfs zo ver dat studenten door met name grote belastingadvieskantoren in hun derde jaar (als bachelorstudent) of vierde jaar (als bachelor- of masterstudent) worden uitgenodigd een stage te komen lopen tegen een vaak aantrekkelijke vergoeding. Deze kennismakingsstages worden ook gestimuleerd door de studievereniging “De Smeetskring”. Studenten leren op deze manier wat het dagelijkse werk als belastingadviseur kan inhouden. Oordeel De commissie is van oordeel dat docenten duidelijke ideeën hebben over wat een scriptie op masterniveau moet inhouden. De commissie is van mening dat deze eisen nog niet altijd voldoende zijn geformuleerd en gecommuniceerd aan de studenten. De commissie heeft voor voorliggende opleidingen uit de lijst van de 25 meest recent afgeronde scripties een willekeurige selectie opgevraagd van twee scripties en de daarbij behorende beoordelingsformulieren. Daarbij is rekening gehouden met de becijfering (zowel lage als hoge cijfers) en de begeleider (de opgevraagde scripties hadden verschillende begeleiders). De commissieleden hebben de scripties gelezen en beoordeeld op probleemstelling, verwerking van literatuur, methoden en verantwoording, conclusie en discussie, structuur en leesbaarheid, en controleerbaarheid. De commissie heeft geconstateerd dat bij de opgevraagde en bestudeerde afstudeerscripties niet van alle scripties een ingevuld beoordelingsformulier aanwezig was. Hiernaast is op een aantal beoordelingsformulieren wel een ´score´ aangegeven, maar geen achterliggende argumentatie voor deze score genoteerd. Masteropleiding Accountancy De commissie is van mening dat de door de begeleiders gegeven cijfers van de gelezen masterscripties Accountancy over het algemeen reëel zijn. De eerste beoordeelde scriptie werd gekenmerkt door een duidelijke probleemstelling. In de scriptie wordt ook daadwerkelijk geprobeerd deze vragen te beantwoorden. De gebruikte literatuur is voldoende verwerkt in de tekst en omvat een ruime bibliografie. De toegepaste methodologie is vrij standaard en de definitie van variabelen wordt niet altijd gegeven. De scriptie kent een goede opbouw al wordt niet altijd de juiste Nederlandse terminologie gebruikt. De conclusies zijn vrij eenvoudig en is er geen directe relatie met de literatuur. De tweede scriptie kende eveneens een duidelijke probleemstelling. Ook is in dit onderzoek voldoende moderne literatuur gebruikt. De variabelen zijn goed gedefinieerd en de conclusies volgen uit het onderzoek. Masteropleiding Marketing Management De commissie is van mening dat de docenten een duidelijk beeld hebben van wat een bachelor- en masterscriptie zouden moeten omvatten. Ook is de commissie van mening dat de door de begeleiders gegeven cijfers van de gelezen masterscripties Marketing Management over het algemeen reëel zijn. De probleemstelling van de eerst beoordeelde scriptie was goed geformuleerd. Ook is voldoende relevante literatuur gebruikt. Het uitgevoerde onderzoek is naar de mening van de commissie zeer goed verantwoord. Ook op de andere onderdelen – conclusie en discussie, structuur en leesbaarheid, en controleerbaarheid – scoort deze scriptie naar de mening van de commissie goed. Ten aanzien van de tweede beoordeelde scriptie constateert de commissie dat de probleemstelling aanvaardbaar maar beperkt in omvang en diepgang is. Ook voor de andere onderdelen geldt dat deze vrij beperkt aan bod komen in de scriptie. De QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
245
literatuurverkenning is vrij beknopt, en de gegevensanalyse en methodologie wordt geregeld niet verantwoord. Masteropleiding Fiscale Economie De commissie is van mening dat de door de begeleiders gegeven cijfers van de gelezen masterscripties Fiscale Economie over het algemeen reëel zijn. De eerste scriptie kent een duidelijke probleemstelling, die gedurende de gehele scriptie consequent is gehanteerd. De student heeft relevante literatuur gebruikt. Verantwoording en uitvoering van het onderzoek zijn goed. Naar de mening van de commissie is de discussie goed weergegeven in de scriptie, hoewel de conclusies scherper geformuleerd hadden kunnen worden. De structuur en de leesbaarheid zijn door de commissie als zeer goed beoordeeld. Ook de controleerbaarheid was goed. Ten aanzien van de tweede beoordeelde scriptie constateert de commissie dat ook hier de probleemstelling duidelijk geformuleerd is. De literatuur is adequaat verwerkt en de verantwoording van het uitgevoerde onderzoek is goed. De commissie is van mening dat de conclusies niet spectaculair zijn, maar wel voortvloeien uit het uitgevoerde onderzoek. De structuur, leesbaarheid en controleerbaarheid zijn ruim voldoende. Voor de derde beoordeelde scriptie gelden dezelfde opmerkingen. Masteropleiding Accountancy: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Marketing Management: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Fiscale Economie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Beschrijving In de zelfstudie staat aangegeven dat de universiteit als doel heeft dat voor 2013 75% van de studenten de masteropleiding in één jaar afrondt. Dit is op dit moment echter bij geen van de faculteiten het geval. Universiteitsbreed geldt dat in de afgelopen drie jaar gemiddeld 27% van de masterstudenten het diploma binnen een jaar gehaald heeft. Gemiddeld 63% haalt het diploma binnen twee jaar en 79% binnen drie jaar. Er zijn nog geen definitieve cijfers bekend voor cohorten studenten die al vier jaar of langer in een masteropleidingen studeren, omdat de Masteropleidingen in 2005-2006 zijn gestart. In de zelfstudie wordt (op facultair niveau) een aantal mogelijke oorzaken voor de studievertraging genoemd. Ten eerste spelen de keuzes van studenten voor andere dan studieactiviteiten en bijzondere persoonlijke omstandigheden een rol bij het oplopen van studievertraging. Hiernaast wordt opgemerkt dat studenten zelf aangeven dat ze zich te jong vinden om de arbeidsmarkt te betreden en daarom wat langer over hun studie doen of er nog een extra studie bij nemen. Ook de ‘zachte knip’ bij de overgang van de bachelor- naar de masteropleidingen speelt volgens de faculteit een (vertragende) rol. FEB studenten mogen maximaal 12 EC (twee cursussen) nog niet hebben behaald om toch aan de masteropleiding te beginnen. Studenten beginnen met een studieachterstand aan hun masteropleiding die lastig is in te lopen. De opleiding verwacht dat de invoering van de ‘harde knip’ in de nabije toekomst het hierboven genoemde streefcijfer realistischer maakt.
246
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
Een andere oorzaak van studievertraging ligt in het schrijven van de masterscriptie. Deze staat in alle masteropleidingen geprogrammeerd in het tweede deel van het tweede semester. In de eerste zeven weken van dit semester volgen studenten twee cursussen en wordt van studenten verwacht dat ze zich voorbereiden op het schrijven van de masterscriptie. Met uitzondering van de masteropleiding Fiscale Economie (deze opleiding volgt de masteropleiding Fiscaal Recht van de Faculteit Rechtswetenschappen) is het tweede deel van het semester vrij geroosterd, zodat de studenten zich volledig kunnen richten op de masterscriptie. In de praktijk blijkt dat studenten soms toch nog vakken van de bacheloropleiding moeten volgen in dit semester (vanwege de zachte knip), nog hertentamens moeten doen of niet genoeg voorbereidingen voor de masterscriptie hebben getroffen om echt te kunnen starten. Ook zijn er veel studenten die in deze periode een stage doen bij een bedrijf of andere organisatie en deze combineren met een onderzoeksopdracht voor hun masterscriptie. Dit leidt veelal tot studievertraging. Bij het departement Marketing, waarbinnen de medewerkers de scripties begeleiden voor de masteropleidingen Marketing Management en Marketing Research, wordt de laatste jaren met strakke deadlines voor de masterscriptie gewerkt. Dat werkt volgens de betrokkenen begeleiders doorgaans goed. Andere opleidingen overwegen om de begeleiding ook aan te passen in die richting. Masteropleiding Accountancy Voor de masteropleiding Accountancy gelden de volgende cijfers (gemiddelde van drie cohorten): • • •
38% haalt het diploma na een jaar; 68% haalt het diploma na twee jaar; 77% haalt het diploma na drie jaar.
Het percentage studenten dat na een jaar het diploma haalt, is hoger dan het gemiddelde van de gehele faculteit (38% versus 27%). Ook de overige percentages liggen iets hoger. De gemiddelde studieduur is korter geworden; van gemiddeld zestien maanden voor cohort 2005-2006, naar gemiddeld twaalf maanden voor de cohorten 2006-2007 en 2007-2008. Masteropleiding Marketing Management Voor de masteropleiding Marketing Management gelden de volgende cijfers (gemiddelde van drie cohorten): • • •
24% haalt het diploma na een jaar; 74% haalt het diploma na twee jaar; 87% haalt het diploma na drie jaar.
Het percentage studenten dat na een jaar het diploma haalt, is lager dan het gemiddelde van de gehele faculteit (24% versus 27%). De overige percentages liggen hoger. De gemiddelde studieduur is korter geworden; van gemiddeld zestien maanden voor cohort 2005-2006, naar gemiddeld veertien maanden voor de cohorten 2006-2007 en 2007-2008. Masteropleiding Fiscale Economie Voor de masteropleiding Fiscale Economie gelden de volgende cijfers (gemiddelde van drie cohorten): • •
21% haalt het diploma na een jaar; 49% haalt het diploma na twee jaar;
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
247
•
78% haalt het diploma na drie jaar.
Het percentage studenten dat na een jaar het diploma haalt, is lager dan het gemiddelde van de gehele faculteit (21% versus 27%). Ook de overige percentages liggen lager. De gemiddelde studieduur is korter geworden; van gemiddeld twintig maanden voor cohort 2005-2006, naar gemiddeld veertien en respectievelijk dertien maanden voor de cohorten 2006-2007 en 2007-2008. Oordeel De commissie heeft vernomen dat de doorstroomeisen van de bacheloropleiding naar de masteropleiding strenger zijn geworden. Ze zou de faculteit willen stimuleren om hier nog verder in te gaan en op korte termijn een harde knip in te voeren tussen de bachelor- en masterfase. De commissie is van mening dat ten gevolge hiervan studenten in de bacheloropleiding sterker gemotiveerd zullen zijn om hun opleiding af te ronden en dat studenten in de masteropleiding zonder de ballast van openstaande vakken uit de bacheloropleiding eerder zullen afstuderen. De commissie vindt de lage rendementen en de lange studieduur van de masteropleidingen opvallend, en adviseert de FEB hier nog meer aandacht aan te geven dan momenteel gebeurt. Uit de gesprekken met studenten bleek dat het lopen van een stage of het schrijven van een externe scriptie vaak een rol speelt bij met name de lange studieduur. De stage wordt vaak gekoppeld aan het schrijven van een scriptie, maar zorgt in bijna alle gevallen voor uitloop van de studie. De commissie is van mening dat het (optioneel) inpassen van een stage in het curriculum meer binding tussen student en opleiding geeft. Hierdoor heeft de opleiding meer zicht op de vorderingen van de student, met als mogelijk gevolg minder vertraging en uitval. Masteropleiding Accountancy: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Marketing Management: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Fiscale Economie: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Resultaten Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Resultaten. Voor de masteropleiding Accountancy is het oordeel voldoende. Voor de masteropleiding Marketing Management is het oordeel voldoende. Voor de masteropleiding Fiscale Economie is het oordeel voldoende.
248
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
Samenvatting van de oordelen van de commissie Masteropleiding Accountancy Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen Voldoende 5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie tussen doelstellingen en inhoud 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoet Voldoende Voldoende Goed Onvoldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
249
Masteropleiding Marketing Management Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen Voldoende 5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
250
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie tussen doelstellingen en inhoud 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoet Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
Masteropleiding Fiscale Economie: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen Voldoende 5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie tussen doelstellingen en inhoud 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoet Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Eindoordeel van de commissie over de masteropleidingen Accountancy, Marketing Management en Fiscale Economie. De commissie komt, op grond van haar oordelen voor de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader, tot het volgende eindoordeel: De masteropleiding Accountancy voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie. De masteropleiding Marketing Management voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie. De masteropleiding Fiscale Economie voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie.
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
251
252
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
BIJLAGEN
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
253
254
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
Bijlage A: Curricula Vitae van de leden van de visitatiecommissie Prof. dr. A. (Arjen) van Witteloostuijn (voorzitter) is onderzoekshoogleraar Economie aan de Faculteit Toegepaste Economische Wetenschappen van de Universiteit Antwerpen. Tevens is hij hoogleraar Institutionele Economie aan de Utrecht School of Economics van de Universiteit Utrecht. Voorafgaand aan zijn huidige posities was hij hoogleraar bij en decaan van de Faculteit Economie en Bedrijfskunde aan de Universiteit Maastricht. Hij verliet Maastricht en werd hoogleraar aan de RU Groningen waar hij betrokken was bij de ontwikkeling van het eerste Engelstalige (master)programma aan deze universiteit. Na drie jaar verliet hij Groningen en accepteerde hij de positie van professor of Strategy aan de University of Durham (VK). Zijn onderzoek is veelal multidisciplinair van karakter, en beweegt zich op veel deelterreinen binnen de economie. Hij publiceerde in 1999 het boek De Anorexiastrategie - over de gevolgen van saneren in het bedrijfsleven – waarvoor hij twee prijzen ontving. Prof. dr. P.A. (Piet) Verheyen (vicevoorzitter) is emeritus hoogleraar Bedrijfseconometrie en oud voorzitter van het College van Bestuur (1988-1991) van de Universiteit van Tilburg. Hij publiceerde onder andere over dynamische ondernemingsmodellen en financieringsmodellen. Vanaf 1991 deed hij onderzoek op het gebied van de economie van non-profitinstellingen. Hij was bestuurder van non-profitinstellingen (onderwijs, gezondheidszorg, natuur en milieu) en commissaris van bedrijven met name in de energiesector. Hij was voorzitter van verschillende VSNU-, NVAO- en QANUonderwijsvisitaties/beoordelingscommissies, waaronder economie in 2003. Prof. dr. J. (Jan) Annaert is hoogleraar Financiering aan de Universiteit Antwerpen (België). Hij behaalde zijn PhD aan deze universiteit, waar hij momenteel ook onderwijsverplichtingen heeft. Hij heeft onderzoek gedaan aan het Vlaamse Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek, was assistent-professor aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam en associate professor aan de Universiteit Gent en de Vlerick Management School. Zijn onderzoeksinteresses zijn onder andere portefeuilletheorie, financiële geschiedenis en financieel risicobeheer. Hij is hoofdredacteur van het Kwartaalschrift Economie en lid van het redactiecomité van Bank- en Financiewezen/Revue Bancaire et Financière. Prof. dr. J.W. (Jaap) Zwemmer is emeritus hoogleraar Belastingrecht aan de Universiteit van Amsterdam. Zwemmer studeerde Notarieel recht en Fiscaal recht aan de Universiteit van Amsterdam. In 1975 promoveerde hij. Hij was diverse malen decaan van de juridische faculteit en ook eenmaal van de economische faculteit van de UvA en was lid van de Raad van Toezicht van het AMC/UvA. In 2007 was Zwemmer interim-rector magnificus van de UvA en in 2008-2009 interim-decaan van het Academisch Centrum Tandheelkunde Amsterdam (ACTA). Hij is lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen en redacteur van diverse fiscale tijdschriften. Naast zijn universitaire werkzaamheden is hij raadsheer-plaatsvervanger in de gerechtshoven van Arnhem, ’sHertogenbosch en Amsterdam. Prof. dr. P. (Piet) Vandenabeele is hoogleraar Marketing aan de Faculteit voor Toegepaste Economische Wetenschappen aan de KU Leuven. Hij is tevens vicerector van KU Leuven en campusrector van de KU Leuven te Kortrijk. Tussen 1997 en 2001 was hij decaan van de Faculteit Economie en Bedrijfskunde en daaraan voorafgaand voorzitter van het departement bedrijfskunde aan de KU Leuven. Vandenabeele studeerde Toegepaste Economie en Psychologie in Leuven. Daarnaast behaalde hij een MSc in Statistics en een PhD in Business QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
255
Administration aan de Stanford University. Momenteel is hij ook bestuurder in diverse organisaties en bedrijven met en zonder winstoogmerk. Vandenabeele is lid geweest van een onderwijsvisitatiecommissie van de NQA. Prof. dr. J. (Joop) Hartog is hoogleraar Economie aan de Universiteit van Amsterdam. Hartog deed promotieonderzoek aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Het onderwerp van zijn dissertatie was Income Distribution. Hartog was universitair hoofddocent aan de EUR (1972-1981) en werkt sinds 1982 aan de Universiteit van Amsterdam. Hij was verschillende malen visiting scholar en visiting fellow, onder meer in Portugal, Japan, Nieuw Zeeland en de Verenigde Staten, en was gasthoogleraar in China (Peking University). Prof. dr. J.G. (Hans) Kuijl RA is hoogleraar Bedrijfseconomie, incl. fiscale compatibiliteit aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Leiden. Hij is emeritus hoogleraar van de Faculteit Economie en Bedrijfskunde van de Universiteit van Maastricht. In het verleden was hij onder meer werkzaam bij de accountantsdienst van het Ministerie van Economische Zaken en lid van de visitatiecommissie HBO Accountancy en Fiscale Economie en was lid van de Commissie Rekenschap, de commissie belast met het onderzoek naar de hbo-fraude. Hij is initiatiefnemer van de kopopleiding ten behoeve van de Nederlandse Federatie van Belastingadviseurs en de opleiding Forensische Accountancy, die de faculteit der Rechtsgeleerdheid samen verzorgt met Business Universiteit Nyenrode. Voorts is hij voorzitter van het Bureau Krediet Registratie (BKR). De onderzoeksbelangstelling van Hans Kuijl ligt op het overgangsgebied tussen bedrijfseconomie, recht en accountancy. Prof. dr.ir. Berend Wierenga is hoogleraar Marketing aan de Rotterdam School of Management, Erasmus University. Voorafgaand aan deze positie was hij hoogleraar Marketing aan de Graduate School of Management in Delft (Interuniversitair Instituut Bedrijfskunde) en faculty member aan de Wageningen Universiteit. Wierenga heeft in het verleden verschillende gastposities aan business schools in het buitenland gehad, waaronder Stanford University, de Wharton School of the University of Pennsylvania, en INSEAD. Hij was twee keer decaan van de Rotterdam School of Management en was de eerste Wetenschappelijk Directeur van de Erasmus Research Institute of Management (ERIM). Hij is bestuurslid geweest van de Social Science Research Council van NWO (2003-2009). Zijn voornaamste onderzoeksinteresses zijn Marketing decision making, Marketing models, en Marketing management support systems. Wierenga heeft negentien boeken gepubliceerd en heeft meer dan honderd wetenschappelijke artikelen in wetenschappelijke tijdschriften en boeken op zijn naam staan. Prof. dr. F. A.G. (Frank) den Butter is hoogleraar Economie aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Hij is oprichter van het onderzoeksteam ALERT (Applied Labour Economics Research Team). Hij studeerde Econometrie aan de Universiteit van Amsterdam en behaalde zijn doctorsgraad aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij heeft gewerkt voor de Nederlandsche Bank. Hij was directeur van het Tinbergen Instituut, was voorzitter van de Koninklijke Vereniging voor de Staathuishoudkunde en was onder meer lid van de Centrale Commissie voor de Statistiek van het CBS. Daarnaast was hij lid van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). Buiten Nederland was hij onder meer lid van het bestuur van de European Association of Labour Economists. Em. Prof. dr. J.F.M.J. (Hans) van Hout is emeritus professor Onderwijskunde aan de Universiteit van Amsterdam en is professor aan het Ruud de Moor Centrum van de Open Universiteit. Hij studeerde Sociologie aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Hij is vanaf 256
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
1968 werkzaam geweest als onderwijskundige aan de Universiteit Twente en aan de Katholieke Universiteit Nijmegen als directeur van het IOWO (adviesbureau voor onderwijsbeleid en -organisatie). Van 1993 tot 2007 was hij naast hoogleraar ook bestuursadviseur van het College van Bestuur van de Universiteit van Amsterdam. Zijn thema’s zijn: onderwijskwaliteit, studieloopbanen, samenwerking hbo-wo en bachelor-master. Hij was eindredacteur van Vernieuwing in het Hoger Onderwijs; Onderwijskundig handboek (Assen: Van Gorcum, 2006). Hij is voorzitter van de redactie van de Hoger Onderwijs Reeks (CRWO; Noordhoff Uitgevers). Hans van Hout was onderwijskundig lid van verschillende VSNU- en QANU-visitatiecommissies en heeft diverse malen deel uitgemaakt van interne auditcommissies in het hoger onderwijs. Mw. ir. H. (Hetty) Grunefeld werkt sinds 2001 bij het IVLOS als onderwijskundig adviseur en docententrainer. Per december 2008 is zij teamleider van het team Doceren en Leren. De expertisegebieden van Grunefeld zijn didactische trainingen voor docenten in het hoger onderwijs, kwaliteitszorg voor hoger onderwijs, curriculumontwikkeling en de relatie onderwijs en onderzoek, en onderwijskundig leiderschap. Ze heeft tot 2001 gewerkt voor het Onderwijskundig Centrum van de Universiteit Twente en als faculteitsonderwijskundige voor de Faculteit Informatica van de Universiteit Twente. Mw. drs. L. (Linda) van der Grijspaarde is onderwijskundig adviseur en zelfstandig ondernemer op het gebied van onderwijskundig advies. Ze studeerde Toegepaste Onderwijskunde aan de Universiteit Twente. Ze heeft onder andere gewerkt als onderwijs- en beleidsadviseur en als docent. Ze is in dienst geweest bij het Rotterdamse Instituut voor Sociaalwetenschappelijk BeleidsOnderzoek (RISBO) van de Erasmus Universiteit en bij het Universitair Onderwijscentrum Groningen. Op dit moment werkt ze als zelfstandig onderwijskundig adviseur, onder andere op het gebied van kwaliteitszorg in het hoger onderwijs. Mw. P.L.M. (Pauline) Geertman studeert Econometrie en Operationele Research aan de Universiteit van Tilburg. Ze is lid geweest van een aantal commissies bij verschillende verenigingen in Tilburg. Ze was tevens bestuurslid van de Economic Business Week Tilburg in 2008. Voorts is ze student lid van de programmacommissie Econometrie en Operationele Research aan de Universiteit van Tilburg geweest en voorzitter van de studentenfractie ECCO, die de studenten in de Faculteitsraad (Faculteit Economie en Bedrijfskunde) vertegenwoordigt. Dhr. A. (Amco) Wiering studeert Economie aan de VU Amsterdam. Zijn masterspecialisatie is Monetary & Banking Economics en hij is voornemens in september 2009 af te studeren. Hij is lid geweest van de opleidingscommissie van de masteropleiding Economie aan de VU Amsterdam. Verder heeft hij stage gelopen bij De Nederlandse Bank (DNB) en bij het Centraal Plan Bureau (CPB). Hij is editor van het wekelijkse tijdschrift Beleggers Belangen. Dhr. E.A. (Ewoud) de Kok studeert Econometrie aan de Universiteit van Amsterdam (UvA) en is voornemens om in juli 2011 af te studeren. Sinds 2006 is hij student-lid van de opleidingscommissie van de faculteit Economie en Bedrijfskunde van de UvA. Hij is ook lid van de studentenvereniging voor Actuariaat en Econometrie (VSAE) en lid van de facultaire studentenraad. De Kok heeft in het bijzonder interesse in CO2-reductie en als gevolg daarvan interesse in groene energie. Hij combineert deze interesses met zijn studie in verschillende projecten, zoals de Task force Sustainable Faculty of Economics and Business. Dit project richt zich op het CO2 neutraal maken van de grootste computerzaal van de UvA. QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
257
Adviserend lid: Prof. dr. H. (Henk) Tijms is emeritus hoogleraar Operationele Research aan de VU Amsterdam. Hij ontving zijn doctorstitel in de Operationele Research aan de UvA. Voordat hij hoogleraar aan de VU Amsterdam werd, was hij senior onderzoeker bij het Centrum voor Wiskunde en Informatica (CWI) in Amsterdam. Tijms was adviseur voor het CWI en is momenteel adviseur voor het Shell Research Laboratorium in Amsterdam. Hij is tevens het Nederlandse lid van de internationale adviesraad van de Teletraffic Congresses. Hij is redacteur van het Journal of Probability in the Engineering and Informational Sciences en is honorary fellow van het Tinbergen Instituut. Zijn onderzoeksinteresses zijn Computational Probability, Stochasticc Optimization, Inventory and Queing Systems, en Develoment of Scientific Software.
258
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
Bijlage B: Samenstelling van de subcommissies Voor ieder bezoek aan een van de zeven deelnemende universiteiten is een subcommissie samengesteld. In deze bijlage worden de samenstellingen van deze subcommissies gegeven, evenals de geplande bezoekdata. Wageningen Universiteit Bezoekdata: 12 en 13 mei 2009 Subcommissie: prof. dr. A. van Witteloostuijn (voorzitter) prof. dr. P.A. Verheyen prof. dr. J. Annaert prof. dr. F.A.G. den Butter mw. P.L.M. Geertman Rijksuniversiteit Groningen Bezoekdata: 16 t/m 19 juni 2009 Subcommissie: prof. dr. P.A. Verheyen (voorzitter) prof. dr. J. Annaert prof. dr. J.W. Zwemmer prof. dr. P. Vandenabeele prof. dr. J. Hartog mw. ir. H. Grunefeld mw. P.L.M. Geertman Erasmus Universiteit Rotterdam Bezoekdata: 30 juni t/m 2 juli 2009 Subcommissie: prof. dr. A. van Witteloostuijn (voorzitter) prof. dr. P.A. Verheyen prof. dr. J. Annaert prof. dr. J.G. Kuijl RA prof. dr. J.F.M.J. van Hout mw. P.L.M. Geertman Universiteit Maastricht Bezoekdata: 28 t/m 30 september 2009 Subcommissie: prof. dr. A. van Witteloostuijn (voorzitter) prof. dr. P.A. Verheyen prof. dr. J. Annaert prof. dr. P. Vandenabeele prof. dr. J.W. Zwemmer mw. drs. L. van der Grijspaarde dhr. E.A. de Kok
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
259
Universiteit van Tilburg Bezoekdata: 12 t/m 14 en 20 t/m21 oktober 2009 Subcommissie: prof. dr. A. van Witteloostuijn (voorzitter) prof. dr. P.A. Verheyen prof. dr. J. Annaert prof. dr. P. Vandenabeele prof. dr. J.W. Zwemmer prof. dr. J.F.M.J. van Hout dhr. E.A. de Kok prof. dr. H.C. Tijms (adviserend lid) Universiteit van Amsterdam Bezoekdata: 23 t/m 26 november 2009 Subcommissie: prof. dr. A. van Witteloostuijn (voorzitter) prof. dr. P.A. Verheyen prof. dr. J. Annaert prof. dr. P. Vandenabeele prof. dr. J.G. Kuijl RA mw. drs. L. van der Grijspaarde mw. P.L.M. Geertman VU Amsterdam Bezoekdata: Subcommissie:
260
30 november t/m 2 december 2009 prof. dr. A. van Witteloostuijn (voorzitter) prof. dr. P.A. Verheyen prof. dr. J. Annaert prof. dr. ir. B. Wierenga prof. dr. J.F.M.J. van Hout dhr. E.A. de Kok
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
Bijlage C:
Programma van het bezoek aan de Universiteit van Tilburg
Dag 1
ma
12-okt-09
Start
Eind
Gesprek
16:30 17.00 19:30
17:00 19:30 21:30
Aankomst Commissieleden Voorbereidende bijeenkomst in hotel Diner Commissieleden
Dag 2
di
13-okt-09
Start
Eind
Gesprek
8:45
9:45
9:45
10:45
10:45 11:00 11:30 12:00 12:15 12:45 13:00 13:45 14:15 14:45 15:15 15:45 16:00 16:30
11:00 11:30 12:00 12:15 12:45 13:00 13:45 14:15 14:45 15:15 15:45 16:00 16:30 17:00
17:00
17:30
17.30
18:15
Openingsgesprek met inhoudelijk verantwoordelijken (vice-decaan onderwijs, deel opleidingsdirecteuren, makers/lezers zelfevaluatie). Openingsgesprek met inhoudelijk verantwoordelijken (vice-decaan onderwijs, deel opleidingsdirecteuren, makers/lezers zelfevaluatie). Pauze Studenten BSc Bedrijfseconomie Docenten BSc Bedrijfseconomie Opleidingscommissie BSc Business - Studenten Opleidingscommissie BSc Business - Docenten en studenten Nabespreken voorlopige bevindingen BSc Bedrijfseconomie Lunch Studenten MSc Accounting, MSc Accountancy Docenten departement Accountancy Studenten MSc Financial Management, MSc Investment Analysis Docenten departement Financiering Pauze Studenten MSc Marketing Management, MSc Marketing Research Docenten departement Marketing Nabespreken voorlopige bevindingen MSc Acounting, Accountancy, Financial Management, Investment Analysis, Marketing Management, Marketing Research Inloopspreekuur
19:30
22:00
Diner met vertegenwoordigers van de faculteit
Dag 3
wo
14-okt-09
Start
Eind
Gesprek
9:00
9:30
9:30 10:00 10:30
10:00 10:30 11:00
Studenten MSc Logistics & Operations Management, Strategic Management Docenten departement Organisatie & Strategie Studenten MSc International Business Docenten MSc International Business
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
261
11:00
11:15
Pauze
11:15
11:45
Studenten opleidingscommissie MSc programma's in Business
11:45
12:15
Docenten opleidingscommissie MSc programma's in Business
12:15
13:00
Lunch
13:00
13:45
Nabespreken MSc programma's in Business
13:45 14:15 14:45 15:15 15:45
14:15 14:45 15:15 15:45 16:00
16:00
16:30
16:30
17:00
17:00 18:00
18:00
Studenten BSc Economie en Bedrijfseconomie Docenten BSc Economie en Bedrijfseconomie Studenten BSc Economics Docenten BSc Economics Pauze Nabespreken voorlopige bevindingen BSc Economic; BSc Economie & Bedrijfseconomie Ondersteunend personeel (internationalisering, onderwijskundigen, roostermakers) Alumni Vertrek Commissieleden naar huis
Di
20-okt-09
Start
Eind
Gesprek
19.00
22.00
Aanreizen Commissie, eventueel gezamenlijk diner
Dag 4
wo
21-okt-09
Start
Eind
Gesprek
9:00
9:15
9:15
10:00
10:00 10:30 10:45 11:15
10:30 10:45 11:15 11:45
11:45
12:15
12:15 13:00 13:30
13:00 13:30 14:00
14:00
14:30
14:30
15:00
15:00
15:45
Voorbereiding commissie Studenten MSc Economics en studenten MSc International Economics and Finance Docenten departement Economie Pauze Studenten MSc Economics & Finance of Aging Docenten MSc Economics & Finance of Aging Nabespreken voorlopige bevindingen MSc Economics, International Economics and Finance, Economics and Finance of Aging Lunch Studenten Bachelor Econometrie & Operationele Research Docenten Bachelor Econometrie & Operationele Research Studenten Masters Mathematical Economics & Econometric Methods; Operations research and Management Sciences; Quantitative Finance and Actuarial Sciences Docenten departement Econometrie & Operations Research Nabespreken voorlopige bevindingen Econometrie& Operationele Research
262
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
15:45 16:00 16:45 17:30
16:00 16:45 17:30 17:45
Pauze Studenten BSc en MSc Fiscale Economie Docenten BSc en MSc Fiscale Economie Nabespreken voorlopige bevindingen Fiscale Economie Diner commissie
19:00 Dag 5
do
22-okt-09
Start
Eind
Gesprek
9:00
9:30
Studenten opleidingscommissie Economie Bachelor + Master
9:30
10:00
Docenten opleidingscommissie Economie Bachelor + Master
10:00
10:15
Pauze
10:15
11:00
Nabespreken bevindingen Economie opleidingen
11:00
11:45
Examencommissie
11:45 12:15 13:00 14:00 16:30 17:00
12:15 13:00 14:00 16:30 17:00
Nabespreking, opstellen vragen voor eindgesprek Lunch Eindgesprek met faculteitsbestuur/formeel verantwoordelijken Nabespreking, opstellen voorlopige bevindingen Mondelinge rapportage voorlopig oordeel Afsluiting, evt met borrel
QANU / Economie 2009 / Universiteit van Tilburg
263