WORKING PAPER SERIES ON POPULATION & METHODOLOGY& METHODOLOGYPAPER SERIES ON POPULATION & SOCIAL METHODOLOGY
Publieksonderzoek in Vlaams-Brabant: Culturele Centra en Bibliotheken.
Maya Caen, Henk Roose & Hans Waege
Working Paper B.2001-01
Ghent- Social Science Research and Methodology Universiteit Gent Korte Meer 3 B-9000 Gent Belgium
Tel.: ++32 (0)9 264 84 38 Fax.: ++32 (0)9 264 91 96 http://srcvserv.UGent.be/gsrm/
In samenwerking met Prof. Dr. Jan Colpaert (Ehsal) Katrien Lauwerysen (Ehsal) Prof. Dr. Rudi Laermans (K.U. Leuven) Alexander Vander Stichele (K.U. Leuven) Met speciale dank aan Katrien Lauwerysen, voor het aanmaken van de kaartjes (fig 15 t/m 24)
Inhoud
Inleiding
1
1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6
Socio-demografische achtergrondskenmerken Geslacht Leeftijdsstructuur Opleidingsniveau Beroepscategorie Inkomen Geografische herkomst
2 2 6 11 14 16 18
2 2.1 2.2 2.3
Belemmeringen en stimulansen Intenties Belemmeringen Interesse en stimulansen op jongere leeftijd
27 27 30 37
3 3.1 3.1.1 3.1.2 3.2 3.3 3.4
Activiteiten en attitudes Algemene vrijetijdsbesteding Resultaten APS-survey Resultaten Vlaams-Brabant Muziekvoorkeur Cultuurparticipatie en kunstbeoefening Waarden en attitudes
39 39 39 41 47 48 53
4 4.1 4.1.1 4.1.2 4.1.3 4.2 4.2.1 4.2.2 4.2.3
Aspecten van deelname en publiciteitskanalen Bezoeken aan culturele centra Bezoeksmotieven Context Publiciteitskanalen Focus op bibliotheek Aspecten van deelname Tevredenheid Wensen
57 57 57 60 61 63 63 65 68
5
Besluit
69
Referenties
71
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
1
Inleiding.
Dit rapport bevat de basisanalyses van het publieksonderzoek dat in 2002 gehouden werd bij de bezoekers van bibliotheken en culturele centra in Vlaams Brabant. Het bevat vooral een reeks beschrijvende gegevens die in sommige gevallen verrassen of vragen oproepen. In dit rapport zal u geen beleidsaanbevelingen terugvinden, de beschrijving die we geven wil in de eerste plaats beleidsvragen genereren. Het is een bewuste keuze binnen het onderzoeksproject. Beleidsaanbevelingen hangen in ruime mate samen met beleidsprioriteiten. Het rapport vormt een gespreksbasis voor beleidsaanbevelingen die op basis van brede overlegmomenten tot stand kunnen komen. Bij aanvang van dit onderzoek werd beslist om de aandacht te richten op twee types culturele instellingen in Vlaams-Brabant, namelijk bibliotheken en culturele centra. In wat volgt zullen we proberen de resultaten verzameld in deze instellingen telkens met elkaar te vergelijken. Verder werd gekozen voor een steekproef in meerdere stappen1, waarbij bibliotheken en dans-, theater- of muziekoptredens in culturele centra bij toeval werden geselecteerd uit telkens een toevalssteekproef van gemeenten per culturele cluster. Colpaert, Lauwerysen en Colpaert (2003) bakenen op basis van drie criteria (hoeveelheid culturele infrastructuur in een gemeente, hoeveelheid tentoonstellingen en podiumactiviteiten en mate van culturele uitstraling) zes culturele clusters af in Vlaanderen. Enkel Gent, Brussel en Antwerpen bevinden zich in de eerste cluster, of de groep met het grootste aanbod, het meeste uitstraling en de meeste infrastructuur. Leuven is dan weer de enige vertegenwoordiger van Vlaams-Brabant in de tweede cluster. Meteen kunnen we op twee niveaus vergelijken: enerzijds tussen (een steekproef uit) de VlaamsBrabantse bibliotheekgebruikers en (een steekproef uit) Vlaams-Brabantse bezoekers van culturele centra, anderzijds tussen het bibliotheek- en CC-publiek in de verschillende culturele clusters. Bij de vergelijking tussen clusters moeten we wel waarschuwen voor de interpretatie van cluster 4. Omwille van het kleine aantal eenheden en de afhankelijkheid van de waarnemingen binnen voorstellingen zijn de cijfers van deze cluster niet voldoende op toeval gebaseerd om concrete conclusies te formuleren. Waar mogelijk vergelijken we met de resultaten uit de meest recente APS-bevraging bij een representatieve steekproef uit de Vlaamse bevolking. Om dit mogelijk te maken, beperkten we de steekproeven in dit publieksonderzoek tot 18 tot 90-jarige bezoekers.
1
Voor details verwijzen we naar het methodologisch rapport in het basisdocument.
2
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
1 Socio-demografische achtergrondskenmerken. In dit onderdeel maken we een foto van de bezoekers op basis van klassieke kenmerken zoals geslacht, leeftijd en opleidingsniveau. Achtereenvolgens schetsen we de man-vrouwverhouding, de leeftijdsverdeling en het opleidingsniveau van dit cultuurpubliek, en het profiel wordt vervolledigd door een bespreking van de voornaamste beroepsbezigheden en de netto-gezinsinkomens. Telkens wordt ruime aandacht besteed aan de vergelijking met de gegevens van het Gentse publieksonderzoek (Roose & Waege, 2002) en de gegevens op Vlaams niveau.
1.1 Geslacht. Op basis van de resultaten van tal van internationale empirische studies (o.a. Bihagen & Katz-Gerro, 1999) verwachten we een oververtegenwoordiging van vrouwen onder cultuurparticipanten. Deze vaststelling blijkt op te gaan voor uiteenlopende cultuurvormen en wordt onder andere ook teruggevonden bij het theaterpubliek in het Gentse onderzoek (Roose & Waege, 2002).
Vlaanderen (APS 2002)
48,6
51,4
Vlaams-Brabant (NIS 2001)
48,5
51,5
Mannen Vrouwen Bibliotheken
39,8
Culturele Centra
60,2
36,3
0%
20%
63,7
40%
60%
80%
100%
Fig 1: Geslachtsverdeling, Vlaanderen, Vlaams-Brabant, bibliotheken en culturele centra.
3
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
100% 80% 67,7
60,9
65,6
39,1
34,4
Cluster 3
Cluster 4 & 5
60% 40%
20%
32,3
0% Cluster 2 Mannen
Vrouwen
Fig 2: Geslachtsverdeling per cluster, culturele centra.
100% 80%
49,8
58,0
57,2
57,9
42,0
42,8
42,1
Cluster 3
Cluster 4
Cluster 5
64,5
60% 40%
20%
50,2
35,5
0% Cluster 2
Mannen
Cluster 6
Vrouwen
Fig 3: Geslachtsverdeling per cluster, bibliotheken.
Daar waar de Gentse data echter slechts een lichte afwijking laten zien ten opzichte van de geslachtsverdeling in de bevolking (56,6 % vrouwen en 43,4 % mannen in de theaters, 50,5 % mannen en 49,5 % vrouwen in de musea), laten de cijfers voor de Vlaams-Brabantse culturele instellingen een meer uitgesproken oververtegenwoordiging van vrouwen zien (Fig 1). In de verschillende geselecteerde culturele centra maken vrouwen er om en bij de twee derden van het publiek uit. In cluster 2, of Leuven, de gemeente met het grootste aanbod, de meeste infrastructuur en sterkste culturele uitstraling binnen Vlaams-Brabant, zien we dat 67,7 % van het geselecteerde publiek van podiumkunsten uit vrouwen bestaat. In de steekproef in cluster 3 nemen vrouwen 60,9 % in, in
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
4
cluster 4 63,0 % % en in cluster 5 66,9 %2. Vanwege het te kleine aantal respondenten in cluster 4 (n=87), zullen we van nu af aan in de analyses clusters 4 en 5 (binnen de steekproef in de culturele centra) steeds samennemen. Het percentage vrouwen bedraagt dan 65,6 % (Fig 2). Roose en Waege halen een aantal mogelijke verklaringen aan voor dit overwicht aan vrouwen. In de eerste plaats is er de grotere emotionele gerichtheid bij meisjes als gevolg van differentiële socialisatie die meteen zou zorgen voor een grotere gerichtheid op legitieme cultuurvormen (Chodorow, 1978). Daarnaast wijzen ze op de symbolische statusverwerving als motor voor cultuurparticipatie (Collins, 1992) gecombineerd met een kleiner aantal alternatieve vrijetijdsbestedingen bij vrouwen. De Waal (1989) en Katz en Monk (1993) vermelden verschillen in socialisatie die zorgen voor een kleinere bewegingsruimte bij opgroeiende meisjes, met als gevolg daarvan een grotere voorkeur voor sociaal aanvaarde vrijetijdsbesteding in een veilige omgeving. Legitieme cultuuruitingen horen daarbij. Ook in de meeste geselecteerde bibliotheken zien we meer vrouwen dan mannen onder het publiek; de cijfers lopen van een bijna gelijke verdeling in Leuven (49,8 % vrouwen) over 58,0 % in cluster 3, 57,2 % in cluster 4, 57,9 % in cluster 5 tot maar liefst 64,5 % vrouwen in cluster 6 (Fig 3). Deze oververtegenwoording van vrouwen manifesteert zich in grote lijnen ook binnen iedere leeftijdscategorie en dit valt nog meer op in de culturele centra. Enkel onder de 55-plussers in bibliotheken vinden we relatief meer mannen terug dan in de andere leeftijdscategorieën. Er is zelfs sprake van een overwicht aan mannen in deze leeftijdsgroep wanneer we vergelijken met de cijfers voor de Vlaamse en Vlaams-Brabantse bevolking (Fig 4, Fig 5 & Fig 7).
2
Wanneer we de steekproeven nog eens opsplitsen volgens het genre podiumkunsten dat bezocht werd (dansvoorstellingen, muziekvoorstellingen of theatervoorstellingen), dan blijkt deze 40/60-geslachtsverhouding zich telkens even sterk te manifesteren. Er is dus met andere woorden geen sprake van een oververtegenwoordiging van vrouwelijk publiek bij één van de drie types podiumkunsten.
5
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
100%
72,6
62,3
69,2
61,0
53,1
63,6
27,4
37,7
30,8
39,0
46,9
36,4
18-24
25-34
35-44
45-54
55-64
65-90
80%
60% 40%
20% 0%
Mannen
Vrouwen
Fig 4: Geslachtsverdeling per leeftijdscategorie, culturele centra.
100%
53,9
60,5
64,4
60,5
39,1
31,9
46,1
39,5
35,6
39,5
60,9
68,1
18-24
25-34
35-44
45-54
55-64
65-90
80%
60% 40%
20% 0%
Mannen
Vrouwen
Fig 5: Geslachtsverdeling per leeftijdscategorie, bibliotheken.
100%
49,7
47,6
52,6
51,2
49,2
55,3
50,3
52,4
47,4
48,8
50,8
44,7
18-24
25-34
35-44
45-54
55-64
65-90
80%
60% 40%
20% 0%
Man
Vrouw
Fig 6: Geslachtsverdeling per leeftijdscategorie, Vlaanderen (APS 2002).
6
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
100%
49,0
49,9
50,0
49,8
50,8
57,5
51,0
50,1
50,0
50,2
49,2
42,5
18-24
25-34
35-44
45-54
55-64
65+
80%
60% 40%
20% 0%
Mannen
Vrouwen
Fig 7 : Geslachtsverdeling per leeftijdscategorie, Vlaams-Brabant (NIS 2001).
Deze laatste vaststelling vraagt om een verklaring maar deze blijkt niet voor de hand te liggen. Vanuit de internationale literatuur kunnen we alvast afleiden dat binnen de oudere generaties mannen over het algemeen hoger zijn opgeleid dan vrouwen (bijvoorbeeld Duru-Bellat & Merle, 2000). Zij zouden bijgevolg ook meer aan cultuur deelnemen (zie onder andere Bourdieu, 1979 [1984]). Niettemin verklaart dit niet waarom oudere mannen niét sterker vertegenwoordigd zijn in de culturele centra. Verder zijn er de vergrote mobiliteitsproblemen van ouderen, waar bijvoorbeeld De Brabander en Gentil (1989) op wijzen. Dit gaat misschien minder op voor oudere mannen – die over het algemeen wel over een rijbewijs beschikken – dan voor oudere vrouwen (Gardiner & Hill, 1996). Dit argument kan daarentegen ontkracht worden door de vaststelling dat bibliotheken over het algemeen goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer.
1.2 Leeftijdsstructuur. In het Gentse onderzoek viel meteen een overwicht van jongvolwassenen en een ondervertegenwoordiging van 55-plussers op. Bijna de helft van het theaterpubliek (46,1 %) was er jonger dan 34 jaar terwijl deze groep slechts 30,2 % uitmaakte van de Vlaamse bevolking op dat moment (APS 2000). Het algemene beeld voor de Gentse musea laat eveneens een oververtegenwoordiging, zij het in mindere mate (37,8 %), zien. Het overwicht aan jongeren in de Gentse zalen zou alvast iets te maken kunnen hebben met de aanwezigheid van studenten (Roose & Waege, 2002). Leuven beantwoordt aan hetzelfde profiel. Het loont dus zeker de moeite de cijfers van deze twee studentensteden eens naast elkaar te leggen en ook de vergelijking te maken met de andere Vlaams-Brabantse culturele clusters. Wanneer we eerst en vooral kijken naar het aantal jongvolwassenen onder het publiek van de verschillende podiumkunsten (Fig 10) valt meteen op hoe enkel in Leuven van een manifeste aanwezigheid van 18 tot 34-jarigen kan gesproken worden: 46,3 % ten opzichte van 25,3 % in de Vlaamse bevolking (APS 2002) en 27,1 % in Vlaams-Brabant (NIS 2001). In cluster 3 neemt deze jongste groep 19,2 % van het publiek in, waaronder voornamelijk 25 tot 34-jarigen, terwijl in cluster 4 & 5 het aandeel in de bevolking dicht benaderd wordt (25,6 % ten opzichte van 25,3 % in de Vlaamse en 27,1 % in de Vlaams-Brabantse bevolking). Ook de gemiddelde leeftijd ondervindt hiervan invloed (Tabel 1). De verschillen zijn betekenisvol: zowel wanneer we de vergelijking maken tussen Vlaams-
7
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
Brabantse cultuurconsumenten en de Vlaamse bevolking (APS 2002)3, als wanneer we vergelijken tussen bibliotheken en culturele centra of tussen instellingen in de verschillende culturele clusters4. Tabel 1: Gemiddelde leeftijd en spreiding van de leeftijd, Vlaanderen, culturele centra en bibliotheken. Culturele Centra
Gemiddelde leeftijd Standaardafwijking
APS 2002 47,9
Cluster 2
Cluster 3
37,4
17,5
13,3
Bibliotheken Totaal CC 43,0
Cluster 2
Cluster 3
Cluster 4
Cluster 5
Cluster 6
45,9
Cluster 4&5 47,1
34,9
41,2
39,9
39,5
39,6
Totaal BIB 39,3
12,6
16,3
13,9
13,5
13,5
13,6
14,2
12,4
13,2
Net zoals het overwicht aan jongeren valt de geringe participatie door ouderen in de culturele centra meer op in het Leuvense: slechts 10,2 % van de bezoekers in de culturele centra is er ouder dan 54. Dit terwijl deze groep in de totale Vlaams-Brabantse bevolking goed is voor 34,6 % en in de Vlaamse bevolking, volgens de APS-data uit 2002, voor 34,7 %. In cluster 3 neemt deze leeftijdsgroep 23,8 % van de bezoekers in, in de culturele centra in clusters 4 en 5 wordt het percentage in de bevolking dicht benaderd: 35,4 % is er 55 of ouder (Fig 8 & Fig 10). Wat betreft de sterke afwezigheid van de oudere leeftijdscategorieën haalden Roose en Waege (2002) zoals reeds vermeld het mobiliteitsprobleem als mogelijke verklaring aan (bijvoorbeeld ook in Phillipson, Bernard & Philips, 2001). Verder worden de grotere gezondheidsproblemen en de angst om zich ’s avonds op straat te begeven als factoren aangeduid (De Haan & Knulst, 2000). Ook andere pistes dienen zich aan: is cultuurparticipatie misschien te duur voor gepensioneerden, los van de gunstige tarieven die hun meestal worden aangeboden? 34 tot 54-jarigen tot slot zijn in de verschillende culturele centra goed tot zeer goed vertegenwoordigd in vergelijking met de bevolkingscijfers: respectievelijk gaat het om 43,5 % (cluster 2), 57,0 % (cluster 3) en 38,8 % (clusters 4 & 5) ten opzichte van 40,0 % in de Vlaamse bevolking en 38,3 % in de Vlaams-Brabantse bevolking. Een derde bevinding van de onderzoekers in Gent betrof echter de geringe aanwezigheid van 35 tot 44-jarigen onder het theaterpubliek (17,9 % tegenover een aandeel van 20,5 % in de Vlaamse bevolking op dat moment). Dit vinden we enkel terug in de culturele centra van cluster 4 & 5, of de gemeenten met het meest geringe aanbod. Slechts 16,7 % van de bezoekers bevindt zich in deze leeftijdscategorie, terwijl deze groep in de bevolking goed is voor 20,6 % (APS 2002) of 20,5 % in Vlaams-Brabant (NIS 2001). Roose en Waege (2002) wijzen op de aanwezigheid van kinderen als mogelijke rem en wanneer dit een factor is die inderdaad meespeelt, dan moeten we alvast besluiten dat hij duidelijk zijn stempel drukt op de cultuurparticipatie in de minder ‘bedeelde’ clusters… Speelt de geringere bereikbaarheid van culturele instellingen deze groep meer parten? Of vinden we meer kinderloze gezinnen terug in cluster 2 en 3?
3
Variantie-analyse is een techniek die toelaat om uitspraken te doen over verschillen tussen gemiddelde scores van groepen op bepaalde variabelen, zoals hier over het verschil in gemiddelde leeftijd. Voor het verschil in leeftijd tussen de Vlaamse steekproef (APS 2002) en beide steekproeven in Vlaams-Brabantse culturele instellingen bedraagt F 117,997 (p=0,000). 4 F= 48,068 (p=0,000) voor het verschil in leeftijd tussen bibliotheken en culturele centra; F= 59,247 (p=0,000) voor het verschil in leeftijd tussen de culturele centra van verschillende clusters en F= 5,534 (p= 0,000) voor het verschil in leeftijd tussen de bibliotheken van verschillende clusters.
8
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
100% 21,2
21,3
13,5
13,3
19,4
17,8
20,6
20,5
15,2
16,8
10,1
10,3
Vlaanderen (APS 2002)
Vlaams-Brabant (NIS 2001)
80%
60% 40%
20% 0%
18-24
25-34
35-44
45-54
55-64
65+
Fig 8: Leeftijdsverdeling, Vlaanderen (APS 2002) en Vlaams-Brabant (NIS 2001).
100%
4,6
7,5
7 ,0 1 2 ,6
80%
1 8 ,2 2 4 ,8
60% 3 5 ,0
40%
2 5 ,7
20%
2 0 ,3
1 9 ,5
1 5 ,8
9 ,1
0%
Culturele Centra 18-24
25-34
Bibliotheken 35-44
45-54
55-64
Fig 9: Leeftijdsverdeling, culturele centra en bibliotheken.
65-90
9
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
100%
3,6
8,5
6 ,6
80%
16,4
1 5 ,3
1 7 ,5
1 9 ,0
60%
3 0 ,0
2 6 ,0
2 2 ,1
40% 1 6 ,7
2 7 ,0
2 9 ,2
20%
1 5 ,3 1 5 ,5
1 7 ,1
0%
1 0 ,3
3 ,7
Cluster 2 18-24
Cluster 3 25-34
35-44
45-54
Cluster 4 & 5 55-64
65+
Fig 10: Leeftijdsverdeling, culturele centra (per cluster).
Het leeftijdsprofiel van de Vlaams-Brabantse bibliotheken (Fig 11) doet veel sterker denken aan dat wat de onderzoekers in Gent vonden voor theaters en musea. De ondervertegenwoordiging van 55plussers springt sterk in het oog, zeker wanneer we vergelijken met de situatie in de culturele centra (Fig 9). In de bibliotheken van cluster 2 en 6 neemt deze leeftijdsgroep nog geen 10 % van het publiek in, in de overige clusters stijgt dit amper boven de 15 % uit. Wanneer we specifiek (enkel voor clusters 3 en 4 & 5) het publiek in de culturele centra naast dat in de bibliotheken plaatsen zijn de verschillen opvallend: 23,2 % (culturele centra, cluster 3) tegenover 15,1 % (bibliotheken, cluster 3) en 35,4 % (culturele centra, cluster 4 & 5) tegenover 14,5 % (bibliotheken, cluster 4) en 15,3 % (bibliotheken, cluster 5). Ook kan niet naast het overwicht aan jongeren en jongvolwassenen gekeken worden. Zo is in Leuven 57,5 % van het bibliotheekpubliek jonger dan 35 jaar. Hoewel de Leuvense studentenpopulatie ongetwijfeld een belangrijke impact heeft op deze cijfers (26,9 % van de bibliotheekgebruikers bevindt zich in de jongste leeftijdsgroep – 18 tot 24-jarigen) kan dit niet als enige verklaring opgeworpen worden voor deze ruime vertegenwoordiging van jongvolwassenen. Immers, ook in de andere culturele regio’s vinden we aandelen van 30,3 % 18 tot 34-jarigen (cluster 3), 34 % (cluster 4), 35,7 % (cluster 5) en 32,1 % (cluster 6) terug, tegenover bevolkingscijfers van 25,3 % (APS 2002) en 27,1 % (NIS Vlaams-Brabant 2001) (Fig 8).
10
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
100% 80%
4,4 5,0
6,3
6,3
6,6
8,8
8,2
8,7
16,4
14,8
35,2
34,2
14,0 21,5
3,0 6,1 19,4
19,1
60% 39,4
33,1
40%
30,6
17,3
19,5
18,0
20%
18,2
26,9 12,3
14,5
18,4
Cluster 3
Cluster 4
Cluster 5
13,9
0% Cluster 2 18-24
25-34
35-44
45-54
55-64
Cluster 6
65+
Fig 11: Leeftijdsverdeling, bibliotheken (per cluster).
34 tot 54-jarigen, en meer specifiek 34 tot 44-jarigen tot slot zijn over het algemeen sterk vertegenwoordigd (telkens ruim 35 % van het bibliotheekpubliek) wanneer we vergelijken met de bevolkingsdata, behalve in Leuven, waar hun aandeel het percentage in de bevolking benadert (19,1 % ten opzichte van 20,5 % in de Vlaams-Brabantse bevolking). Samenvattend hebben we gezien dat het leeftijdsprofiel in de Vlaams-Brabantse culturele centra enigszins verschilt van dat in de bibliotheken. Ouderen zijn ondervertegenwoordigd in bibliotheken, hoewel hun participatiegraad al laag ligt in de culturele centra, en de zogenaamde middengroep (34 tot 54-jarigen) laat zich in bibliotheken vaker zien. De hoge participatiegraad van jongvolwassenen blijkt eveneens meer opvallend te zijn in bibliotheken, en manifesteert zich telkens het sterkst in studentenstad Leuven. In het bijzonder de geringe aanwezigheid van 55-plussers in bibliotheken (vooral dan van oudere vrouwen), strekt tot nadenken, niet in het minst omdat bibliotheekbezoek reeds lang door het beleid en andere actoren als één van de meest democratische vormen van cultuurparticipatie wordt beschouwd. Het bibliotheekwerk maakt niet voor niets deel uit van dezelfde afdeling als het verenigingsleven binnen de Vlaamse administratie. Ook door de Vlaamse en Federale regeringen wordt kennelijk nog steeds uitgegaan van een lage drempel, onder meer gezien het feit dat zij hun publieke toegangsbeleid precies op openbare bibliotheken richten (Cammaerts, 2002). Beperkte bereikbaarheid, ongunstige openingsuren en kostprijs kunnen niet ter verklaring gelden voor de afwezigheid van ouderen in deze instellingen. Waar we echter niet aan voorbij mogen gaan, is de lagere opleidingsgraad van de oudste generaties (De Haan & Knulst, 2000). In volgende paragraaf wordt verder op het opleidingsniveau van bezoekers ingegaan.
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
11
1.3 Opleidingsniveau. Hoewel nogal wat cultuurwetenschappers van oordeel zijn dat het denken in termen van een ‘hoge’ versus ‘lage’ cultuur niet meer van deze tijd is, speelt deze tweedeling in vele hoofden nog steeds onbewust mee. Bij de term ‘cultuur’ denkt men vaak aan literatuur en schone kunsten, zoals opera, andere vormen van klassieke muziek, dans en ballet, beeldende kunsten en theater door professionele gezelschappen en wordt het resterend deel van het ruimer cultuurgamma als ‘de populaire genres’ of ‘laagcultuur’ bestempeld (Stevens, 2003). Toch worden verschuivingen in dit cultuurbegrip geleidelijk aan zichtbaar (Vander Stichele, 2003). De hier opgesomde ‘hoge’ of legitiem geachte cultuurvormen zouden vooral hoger opgeleiden aantrekken. Tot deze vaststelling komen onder andere de Gentse onderzoekers en het blijkt ook bijna één van de ijzeren wetten binnen de cultuursociologie te zijn. Ter verklaring kunnen we onder andere verwijzen naar de informatieverwerkingstheorie, die culturele competentie definieert als het kunnen omgaan met complexe kunstuitingen, iets waar hoger opgeleiden beter in zouden slagen, en anderzijds naar de assimilatietheorie, die stelt dat mensen steeds streven naar nieuwe informatie, nieuwe ervaringen die kunnen geïntegreerd worden in de bestaande kennis en ervaring. Complexe cultuuruitingen, de legitieme cultuurvormen zoals hierboven beschreven, zouden beter passen bij de bestaande kennis en ervaring van hoger geschoolden (Stevens, 2003). Vooral het grootschalige onderzoek en de theoretische beschouwingen van de Franse socioloog Pierre Bourdieu worden ter verklaring voor dit overwicht aan hoger geschoolden in cultuurhuizen naar voor geschoven. Bourdieu stelt dat de ongelijkheid in de sociale structuur weerspiegeld wordt door smaaken gedragsverschillen, waaronder de voorkeur voor hoge, legitieme cultuur. Door ongelijke levensomstandigheden naargelang de hoeveelheid economisch en cultureel kapitaal, verwerft men, voornamelijk tijdens de opvoeding, klasseneigen gewoonten en disposities, door Bourdieu habitus genoemd. Deze zorgen voor een differentiële levensstijl of een differentieel smaakpatroon naargelang sociale klasse. Bourdieu percipieert in het Frankrijk van de jaren ’60-’70 een dominante klasse, een middenklasse en een arbeidersklasse. Voornamelijk door het gebrek aan cultureel kapitaal lopen de kinderen uit deze laatste groep vaak een achterstand op inzake opleiding, omdat een groot deel van het curriculum dat op school wordt aangeboden veel beter aanleunt bij de kennis en leefwereld van de hogere klassen (het zogenaamde mattheüs-effect). Op die manier kan men stellen dat het schoolsysteem, samen met andere onderdelen van het maatschappelijk leven, instaat voor de reproductie van het klassenonderscheid. Anderzijds vormt de zogenaamd ‘esthetische’ dispositie een belangrijk onderdeel van de habitus van de dominante klassen, voornamelijk van deze met iets minder economisch maar veel cultureel kapitaal. Deze voorkeur voor vorm boven functie en inhoud vormt één van de wegen waarlangs deze groep zich van anderen kan onderscheiden en uit zich onder andere in een liefde en interesse voor legitieme cultuur (hoofdzakelijk Schone kunsten), maar bijvoorbeeld ook in een voorkeur voor bepaalde opleidingen en beroepen, zoals dat van leerkracht, bediende of kaderlid in de sociale en culturele sector,... Samengevat: een zogenaamd ‘goede’ smaak, of een voorkeur voor legitieme cultuurvormen, gaat volgens Bourdieu samen met de hoeveelheid cultureel kapitaal die men thuis meekrijgt en verder opstapelt gedurende zijn schoolcarrière. Hoger opgeleiden zijn daardoor vaker cultuurconsumenten.
12
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
100%
6,9 20,9
80%
60%
30,8
40% 23,4 20% 18,0 0% T .L.S.
1
L.S.O.
H.S.O.
HOBU
UNIV
Fig 12: Verdeling naar opleidingsniveau, Vlaanderen (APS 2002)5.
100% 16,0
20,6
80%
30,5
35,1
60%
44,8
31,1
40% 33,1 26,9
24,6
20%
15,8
11,6
10,0
Cluster 2
Cluster 3
0%
T /m L.S.O.
H.S.O.
HOBU
Cluster 4 & 5 UNIV
Fig 13: Verdeling naar opleidingsniveau, culturele centra.
Wanneer we culturele centra beschouwen als huizen waar doorgaans deze legitieme cultuurvormen worden aangeboden, dan voldoen de cijfers nagenoeg volledig aan de verwachtingen. 12 % (cluster 2), 10 % (cluster 3), en 16 % (clusters 4 & 5) van de bezoekers heeft maximaal een diploma lager secundair onderwijs behaald terwijl deze groep in de APS-steekproef 41 % inneemt (Fig 12 & Fig 13). De helft tot bijna twee derden van de bezoekers van podiumkunsten behaalde een diploma aan een hogeschool of universiteit, terwijl deze groep in de Vlaamse bevolking slechts goed is voor 28 %. We noteren 63 % in Leuven, 66 % in cluster 3 en 51 % in clusters 4 & 5. Dat er meer hoger geschoolden 5
De gegevens uit de volkstelling van 1/03/2001 (N.I.S.) met betrekking tot dit opleidingsniveau waren nog niet beschikbaar bij de finalisatie van dit onderzoek. Niettemin zou het interessant zijn te vergelijken met de specifieke verdeling van het opleidingsniveau binnen de provincie Vlaams-Brabant, aangezien met name Leuven, maar ook andere regio’s, mogelijk een afwijkend patroon kunnen laten zien in vergelijking met de (Vlaamse) resultaten uit de APS-survey.
13
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
participeren omdat die beter vertegenwoordigd zijn in de Leuvense populatie door de aanwezigheid van hoger onderwijs kan dan al ten dele ter verklaring gelden, toch zien we dat cluster 3 en niet cluster 2 in vergelijking met de andere gebieden het meest hoog opgeleiden ontvangt. Tot slot zien we dat de zogenaamde middengroep (diploma hoger secundair) overal goed vertegenwoordigd is; hun aandeel komt overeen met het cijfer uit de APS-data voor 2002 (respectievelijk 27 %, 25 % en 33 % ten opzichte van 31 % in de Vlaamse bevolking).
100% 16,2
16,3
20,6
23,6
80%
33,6
37,4
42,2
60%
41,8 42,7 31,1
40% 36,8
29,9
20%
0%
27,8
25,6
7,4
8,1
Cluster 2
Cluster 3
T /m L.S.O.
28,5
11,7
9,5
9,1
Cluster 4
Cluster 5
Cluster 6
H.S.O.
HOBU
UNIV
Fig 14: Verdeling naar opleidingsniveau, bibliotheken.
Ook in de Vlaams-Brabantse bibliotheken (Fig 14) stellen we dezelfde duidelijke verschillen vast. Ook hier noteren we het allerlaagste cijfer in Leuven: ongeveer 8 % van de bibliotheekbezoekers heeft er ten hoogste een diploma lager secundair onderwijs behaald. De oververtegenwoordiging van hoger geschoolden zet zich verder even sterk door in de VlaamsBrabantse bibliotheken als in de culturele centra. Ze maken respectievelijk 65 % (cluster 2), 66 % (cluster 3), 58 % (cluster 4), 54 % (cluster 5) en 62 % (cluster 6) uit van het publiek terwijl ze in de APS-steekproef maar goed zijn voor 28 %. Respondenten met maximaal een diploma van het hoger secundair onderwijs nemen ook hier ongeveer hetzelfde aandeel (één derde van de bezoekers) in als in de Vlaamse steekproef (Fig 12). We zouden ons de vraag kunnen stellen of het overwicht aan hoger geschoolden en de opvallende aanwezigheid van jongvolwassenen in cultuurhuizen iets met elkaar te maken hebben. De democratisering van het onderwijs sinds de jaren vijftig en zestig heeft er immers voor gezorgd dat vandaag de dag veel meer mensen doorstromen naar het hoger onderwijs. De data uit de APSsteekproef voor Vlaanderen spreken alvast voor zich: een veel kleinere groep binnen de oudste leeftijdscategorieën heeft een hogere opleiding genoten (Tabel 2). Het is met andere woorden niet ondenkbaar dat ook binnen dit Vlaams-Brabantse cultuurpubliek relatief gezien de oudere bezoekers precies ook de laagst geschoolden zijn. Tabel 2 geeft de leeftijdsverdeling per opleidingscategorie weer, en dit zowel voor de geselecteerde bibliotheken en culturele centra als voor de steekproef uit de Vlaamse bevolking. Omdat sommige
14
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
cellen berekend werden op zeer kleine aantallen respondenten, geven we naast de percentages ook de absolute frequenties (n) weer. Wat we hieruit kunnen afleiden is dat binnen de groep die maximaal een diploma van de lagere school behaalde, het grootste gedeelte inderdaad ouder blijkt te zijn dan 55 jaar (56 %, zowel in de culturele centra als in de bibliotheken). Toch zijn de verschillen kleiner dan de verschillen in de APSsteekproef, waar deze oudste groep maar liefst 74 % van de laagst geschoolden uitmaakt. Omgekeerd bekeken: ongeveer 20 % (45 op 229 in de culturele centra, 45 op 220 in de bibliotheken) van de bezoekers boven 55 jaar bezit hoogstens een diploma van het lager of lager secundair onderwijs, terwijl in de APS-steekproef maar liefst 60 % (311 op 469) van alle 55-plussers maximaal het lager secundair onderwijs afwerkte. Tabel 2: Leeftijdsverdeling per opleidingscategorie. T/m L.S.
L.S.O.
H.S.O.
CULTURELE CENTRA 18-34
%
n
%
n
%
20,0
5
17,9
17
35-54
24,0
6
49,5
47
55+
56,0
14
32,6
Totaal
100,0
33
100,0
BIBLIOTHEKEN
HOBU-UNIV n
%
n
28,1
85
31,8
233
53,0
160
50,8
372
31
10,9
57
17,3
127
90
100,0
405
100,0
845
%
n
%
n
%
n
%
n
18-34
22,2
6
31,6
30
40,8
127
36,4
273
35-54
22,2
6
36,8
35
42,8
133
47,0
352
55+
55,6
15
31,6
30
16,4
51
16,6
124
Totaal
100,0
27
100,0
95
100,0
311
100,0
749
%
n
%
n
%
n
%
n
APS 2002 18-34
3,0
7
12,9
39
27,3
109
31,7
114
35-54
22,6
53
41,9
127
49,3
197
50,6
182
55+
74,4
174
45,2
137
23,5
94
17,8
64
Totaal
100,0
234
100,0
303
100,0
400
100,0
360
We kunnen, ter samenvatting, stellen dat zowel in de Vlaams-Brabantse culturele centra als in de bibliotheken, die toch bij de meest democratische cultuurinstellingen worden gerekend, hoger geschoolden duidelijk oververtegenwoordigd zijn en lager geschoolden (gedefinieerd als maximaal houder van een diploma van het lager secundair onderwijs) opvallend afwezig blijven. De middengroep (diegenen met een diploma van het hoger secundair onderwijs) is even sterk vertegenwoordigd als in de Vlaamse bevolking.
1.4 Beroepscategorie. Naast het opleidingsniveau wordt traditioneel de beroepscategorie van een respondent als indicator van de sociaal-economische klasse beschouwd. Ook hier kunnen we er Bourdieu’s theorieën over maatschappelijke distinctie (1979 [1984]) op nalezen. In lijn met het overwicht aan hooggeschoolden zien we hoe bedienden, hogere bedienden en kaderpersoneel overheersen in de culturele centra (Tabel 3). Bedienden en kaderleden zijn in de Vlaamse bevolking volgens de APS-data samen goed voor 28,7 %, hier zien we cijfers van om en bij de 50-60 %. Werkgevers/vrije beroepen komen in vergelijking met de Gentse situatie (7,5 %) minder voor maar hun aandeel is wel representatief voor het aandeel in de totale Vlaamse bevolking volgens
15
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
de APS-steekproef (3,4 %). In Leuven neemt deze groep 2,6 % in, in de derde cluster 4,0 % en in de vierde en vijfde cluster samen 3,6 %. Werklozen en gepensioneerden blijven opvallend weg uit de centra in clusters 2 en 3, terwijl hun aandeel de bevolkingscijfers blijkt te benaderen in die regio’s die gekenmerkt worden door een minder gevarieerd en geringer aanbod (clusters 4 & 5): daar maken ze 26,8 % van het publiek uit. Verdere inspectie van de data laat zien dat het hier vooral om gepensioneerden gaat. We herinneren ons (Fig 10) dat de centra in deze gemeenten ook meer dan de andere clusters 55-plussers ontvingen. Landbouwers en arbeiders, maar ook kleine zelfstandigen (zij het in mindere mate), zijn zwak vertegenwoordigd in vergelijking met de bevolkingsdata. In Gent vonden de onderzoekers een groot aantal studenten onder het theater- en museumpubliek terug (19,5 % in de theaters en 12,8 % in de musea tegenover 5,0 % volgens APS 2000) en vanwege de vergelijkbare situatie kunnen we dit ook in Leuven verwachten. De APS-gegevens voor 2002 laten zien dat deze groep in de totale Vlaamse bevolking slechts 5,7 % inneemt terwijl maar liefst 13,8 % van de bezoekers van podiumkunsten in de Leuvense culturele centra voltijds student is. Dit percentage ligt beduidend lager in de andere regio’s: 3,3 % in cluster 3, 7,3 % in clusters 4 & 5. In de onderzochte bibliotheken duikt hetzelfde patroon op: in Leuven maken studenten bijna een kwart van de bezoekers uit (22,9 %), hoewel hun aandeel ook in de andere regio’s niet te onderschatten valt. We noteren een minimumpercentage van 6,8 % in cluster 6, 10,9 % in cluster 5, 9,0 % in cluster 4 en 9,5 % in cluster 3. Ook in de Vlaams-Brabantse bibliotheken vinden we – in lijn met wat we verwachtten op basis van de opleidingsniveaus - vooral bedienden, hogere bedienden en kaderleden onder de bezoekers terug. Naast hun hoger opleidingsniveau delen deze beroepsgroepen de gewoonte om te lezen en met geschreven teksten om te gaan. Deze groepen nemen 50 à 60 % van het bibliotheekpubliek in. Landbouwers, arbeiders en kleine zelfstandigen zijn zwak vertegenwoordigd in vergelijking met de bevolkingscijfers. In tegenstelling tot de situatie in de culturele centra van clusters 4 en 5 komt bovendien ook het aantal werklozen en gepensioneerden nergens in de buurt van hun aandeel in de totale Vlaamse bevolking. Het aandeel van huismannen/vrouwen benadert het cijfer voor de Vlaamse bevolking in cluster 6, de culturele cluster met het kleinste aanbod aan tentoonstellingen en podiumkunsten, de meest beperkte infrastructuur en de kleinste culturele uitstraling.
Tabel 3: Verdeling volgens beroepscategorie, Vlaanderen, culturele centra en bibliotheken. Culturele Centra APS 2002
Bibliotheken
Student
5,7
Cluster 2 13,8
Cluster 3 3,3
Cluster 4&5 7,3
Cluster 2
Cluster 3
Cluster 4
Cluster 5
Cluster 6
22,9
9,5
9,0
10,9
6,8
Werkloos/Gepensioneerd
27,9
8,9
18,3
26,8
15,4
14,8
18,7
13,0
7,5
Huisman/vrouw
8,3
5,9
4,1
6,3
2,2
3,9
3,2
3,6
8,1
Landbouwer/Arbeider
18,2
6,7
3,3
4,6
3,3
2,3
3,9
5,7
5,0
Bediende
22,8
42,2
41,7
35,2
34,5
39,3
42,6
42,2
39,8
Kleine Zelfstandige
3,6
1,3
1,6
3,1
2,0
1,0
0,0
2,1
0,6
Hoger bediende/Kader
5,9
16,5
20,4
11,3
13,2
22,3
17,4
17,2
22,4
Werkgever/Vrij beroep
3,4
2,6
4,0
3,6
2,6
3,0
3,9
2,1
5,0
Andere
4,3
2,0
3,4
1,8
3,8
3,9
1,3
3,1
5,0
16
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
Tot besluit: we stellen vast dat net zoals in het Gentse onderzoek studenten, bedienden en kaderleden het gros van het publiek in de Vlaams-Brabantse culturele instellingen vormen. Dit sluit aan bij Bourdieus verwachtingen (geformuleerd in ‘La Distinction’, 1979 [1984]); hij stelt dat het voornamelijk deze beroepsgroepen zijn die dankzij een grote hoeveelheid cultureel kapitaal de neiging vertonen tot deelname aan (legitieme) cultuur. Studenten zijn meer nadrukkelijk aanwezig in de bibliotheken, en dit in lijn met de bevinding dat jongvolwassenen vooral in dit type instelling een groot deel van het publiek uitmaken.
1.5 Inkomen. Als laatste en bijkomende indicator van sociale klasse wordt het inkomen gebruikt. Het moet gezegd dat deze dikwijls minder informatie geeft over de werkelijke sociaal-economische toestand van een bevraagde steekproef, al was het maar omdat in heel wat sociaal-wetenschappelijk onderzoek een gedeelte van de respondenten deze vraag als bedreigend ervaart (Billiet & Waege, 2001: 241) en er bijgevolg niet op antwoordt. Mogelijk zit er ook een bepaalde systematiek achter wie wel en wie niet op deze vraag wil antwoorden. 13,7 % van de respondenten in de culturele centra en 16,8 % van de respondenten in de bibliotheken vult de inkomensvraag niet in. Dit blijkt het minst het geval bij de hoogst geschoolden, zoals tabel 5 laat zien. Tabel 4: Percentage dat de inkomensvraag niet beantwoordt, per opleidingscategorie. % Missings Culturele Centra Bibliotheken
Totale steekproef 13,7 16,8
T/m L.S. 29,2 28,1
L.S.O. 21,3 29,8
H.S.O. 17,4 22,7
HOBU-UNIV 9,5 12,1
Verder blijkt uit onderzoek dat financiële middelen een veel geringere impact hebben op differentiële participatie aan kunst en cultuur dan pakweg beroepsstatus en opleidingsniveau (Kraaykamp & De Graaf, 1995; Kraaykamp, 1993). We vroegen naar een schatting van het totale maandelijks netto gezinsinkomen (in categorieën). In de (APS 2002) komt men op die manier tot een mediaaninkomen dat ligt tussen 2400 en 2499 EURO, met als minimum een bedrag dat ligt tussen de 500 en 599 EURO en een maximum tussen 5450 en 7949 EURO. Met een vraag naar het absolute bedrag komt men tot een gemiddeld inkomen van om en bij de 1300 EURO (Tabel 7). Het mediaaninkomen in de culturele centra benadert goed het mediaaninkomen in de Vlaamse steekproef; dit schommelt tussen 2000 en 3000 EURO (Tabel 5 & Tabel 7). Uitgezonderd het mediaaninkomen in regio 2 benaderen ook de resultaten in de bibliotheken (Tabel 6) goed deze uit de APS-bevraging. Dat het mediaaninkomen in Leuven (zij het enkel in de bibliotheken) lager ligt, hoeft ons ook niet te verwonderen: we zagen al hoe studenten er bijna een kwart van het publiek uitmaken. Het feit dat de mediaaninkomens van deze cultuurconsumenten de cijfers voor Vlaanderen benaderen, spreekt de vaststelling dat culturele instellingen met name uit de hogere sociaal-economische kringen rekruteren ietwat tegen. We zouden op basis van deze theoretische en empirische bevinding namelijk hogere cijfers verwachten. Bij dit alles geldt één belangrijke opmerking: er werd geen rekening gehouden met de gezinssamenstelling, met het aantal gezinsleden. Het is goed mogelijk dat culturele instellingen relatief meer alleenstaanden of personen uit kleine gezinnen aantrekken, waarbij we
17
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
mogen veronderstellen dat deze huishoudens – gemiddeld genomen – een kleiner maandelijks bedrag ter beschikking hebben dan grote gezinnen. Door het ontbreken van data over de gezinsstructuur en als gevolg van het feit dat sommige respondenten geen informatie wensen te verstrekken over hun maandelijkse inkomen is het met andere woorden moeilijk om sluitende conclusies te trekken. Toch wijzen de resultaten in de richting van wat reeds door andere onderzoekers werd gevonden: cultuurparticipanten zouden zich op basis van hun inkomen veel minder van niet-bezoekers onderscheiden dan op basis van hun opleidingsniveau of beroepscategorie (Kraaykamp & De Graaf, 1995). Leuven springt ook hier in het oog door de aanwezigheid van studenten. Tabel 5: Netto maandelijks gezinsinkomen, culturele centra. Cluster 2
Cluster 3
Cluster 4 & 5
Mediaan inkomen
90 000-99 000 BF (+/- 2250 t/m 2500 EURO)
100 000-119 000 BF (+/- 2500 t/m 3000 EURO)
80 000- 89 000 BF (+/- 2000 t/m 2250 EURO)
Minimum inkomen
< 40 000 BF (+/- < 1000 EURO)
< 40 000 BF (+/- < 1000 EURO)
< 40 000 BF (+/- < 1000 EURO)
Maximum inkomen
200 000 of meer (+/- 5000 EURO of meer)
200 000 of meer (+/- 5000 EURO of meer)
200 000 of meer (+/- 5000 EURO of meer)
Tabel 6: Netto maandelijks gezinsinkomen, bibliotheken. Cluster 2 70 000-79 000 BF (+/- 1750 t/m 2000 EURO)
Cluster 3 100 000-119 000 BF (+/- 2500 t/m 3000 EURO)
Cluster 4 90 000-99 000 BF (+/- 2250 t/m 2500 EURO)
Cluster 5 90 000-99 000 BF (+/- 2250 t/m 2500 EURO)
Cluster 6 100 000-119 000 BF (+/- 2500 t/m 3000 EURO)
Minimum inkomen
< 40 000 BF (+/- < 1000 EURO)
< 40 000 BF (+/- < 1000 EURO)
< 40 000 BF (+/- < 1000 EURO)
< 40 000 BF (+/- < 1000 EURO)
< 40 000 BF (+/- < 1000 EURO)
Maximum inkomen
200 000 of meer (+/- 5000 EURO of meer)
200 000 of meer (+/- 5000 EURO of meer)
200 000 of meer (+/- 5000 EURO of meer)
200 000 of meer (+/- 5000 EURO of meer)
200 000 of meer (+/- 5000 EURO of meer)
Mediaan inkomen
Tabel 7: Netto maandelijks gezinsinkomen, Vlaanderen (APS 2002). APS 2002 Gemiddeld inkomen (open vraag)
1302 EURO
Standaardafwijking inkomen (open vraag) Mediaan inkomen (in categorieën)
1053 EURO 2400-2499 EURO
Minimum inkomen (in categorieën)
500-599 EURO
Maximum inkomen (in categorieën)
5450-7949 EURO
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
18
1.6 Geografische herkomst. Net zoals in het Gentse onderzoek gaan we na uit welke regio’s de bezoekers afkomstig zijn, of anders gezegd, wat de geografische uitstraling is van de diverse instellingen. In Gent stelden de onderzoekers vast dat het publiek in de musea, met hun unieke collectie, uit een meer uitgestrekt gebied afkomstig was dan het publiek in de theaters. De Gentse theaters haalden hun publiek vooral uit de stedelijke agglomeratie en haar onmiddellijke omgeving, terwijl musea bleken te rekruteren uit bijna heel Vlaanderen (Roose & Waege, 2002). Wanneer we als hypothese vooropstellen dat de culturele uitstraling van een instelling gelijke tred houdt met de mate waarin het aanbod uniek is (zie ook bijvoorbeeld De Haan & Knulst, 2000), kunnen we verwachten dat culturele centra een groter cultureel hinterland hebben dan bibliotheken. De kans dat openbare bibliotheken in een bepaalde regio grotendeels hetzelfde materiaal aanbieden is iets groter dan de kans dat de programmatie van twee naburige culturele centra identiek is. Naar analogie met het Gentse onderzoek voorzien we zowel een meer cijfermatige aanpak, een overzicht van het aantal bezoekers per specifieke herkomstregio in frequentieverdelingen, als een visueel aantrekkelijke voorstelling van de resultaten in kaartjes. Bij het opstellen van deze figuren werd geen rekening gehouden met de (geringe) rekrutering uit Waalse gemeenten. Ter verduidelijking werd in figuren 15 en 16 ook nog eens de aanbodzijde weergegeven, zijnde de geselecteerde gemeenten per cluster. In de culturele centra komt gemiddeld 22 % van de bezoekers uit dezelfde gemeente en 83 % uit de provincie Vlaams-Brabant (Tabel 8). Zowel de tabel als de kaartjes (Fig 17, Fig 18 & Fig 19) laten zien dat het herkomstgebied van de bezoekers uitgestrekter is voor culturele centra in clusters met een groter aanbod. Waarschijnlijk heeft dit veel te maken met wat Roose en Waege ook al aanhalen, namelijk het feit dat de cultuurconsument bereid om grotere afstanden af te leggen voor unieke, plaatsgebonden voorstellingen of voor optredens van bekende artiesten. Bovendien werd bij de clustering (Colpaert, Lauwerysen en Colpaert, 2003) precies rekening gehouden met de mate van culturele uitstraling van een gemeente, of de invloed die ze uitoefent op andere gemeenten. Leuvense centra halen 20 % van hun bezoekers uit andere Belgische provincies, terwijl het in cluster 3 om 16 % en in cluster 4 en 5 slechts om 13 % gaat. Toch moeten we hier voorzichtig zijn: er werd gevraagd naar de verblijfplaats van respondenten (en niet naar de wettelijke woonplaats), maar toch is het mogelijk dat in het bijzonder Leuvense studenten niet ‘Leuven’ maar de ouderlijke woonplaats invulden. Daarom bekijken we de voor elk van de clusters ook de culturele uitstraling voor een steekproef zonder studenten.
19
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
Tabel 9 toont echter kleine verschillen; Leuven kan nog steeds rekenen op een grotere culturele uitstraling dan de andere clusters. De cijfers voor Leuven doen verder vermoeden dat het afstandsprincipe (Ganzeboom, 1989; Verhoeff, 1991) meespeelt wanneer we de specifieke rekrutering per provincie bekijken. Zo woont 13 % van de bezoekers in de Leuvense culturele centra in Limburg of Antwerpen en rekruteren deze minder uit West-Vlaanderen en Oost-Vlaanderen. Aangezien de gemeenten in iedere cluster per toeval werden geselecteerd (zie ook Fig 15 & Fig 16) en met andere woorden per cluster sprake is van een willekeurige spreiding van culturele centra of bibliotheken over de provincie Vlaams-Brabant, kunnen we verder geen uitspraken doen over het belang van dit afstandsprincipe. Waalse bezoekers zijn overal nagenoeg afwezig, maar hierbij mogen we niet vergeten dat enkel Nederlandstalige vragenlijsten werden verspreid.
Tabel 8: Recruteringsgebied per cluster, culturele centra. Cluster 2
Cluster 3
% Zelfde gemeente
14,7
24,5
Cluster 4 en 5 35,9
Gemiddelde CC 22,1
% Totaal Vlaams-Brabant
80,5
84,5
87,1
83,3
% Antwerpen
7,6
5,0
2,3
5,7
% Oost-Vlaanderen
1,9
1,1
5,8
1,8
% West-Vlaanderen
1,9
0,8
0,7
1,2
% Limburg
5,6
0,6
0,0
2,3
% Waals-Brabant
0,1
0,0
0,0
0,0
% Luik
0,5
0,0
0,0
0,2
% Henegouwen
0,2
0,1
0,0
0,1
% Namen
0,2
0,0
0,0
0,1
% Luxemburg
0,0
0,0
0,0
0,0
% Brussels Hoofdstedelijk Gewest
1,5
7,9
4,0
5,3
% Vlaams Gewest
97,5
92,0
96,0
94,3
% Waals Gewest
1,0
0,1
0,0
0,4
20
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
Tabel 9: Recruteringsgebied culturele centra (steekproef zonder studenten). Cluster 2
Cluster 3
Cluster 4 en 5
Gemiddelde CC
% Zelfde gemeente
15,0
25,0
36,3
22,3
% Totaal Vlaams-Brabant
81,8
83,9
87,7
83,5
% Antwerpen
7,8
5,4
2,3
6,0
% Oost-Vlaanderen
1,2
1,2
5,4
1,6
% West-Vlaanderen
0,9
0,7
0,8
0,8
% Limburg
5,1
0,6
0,0
2,3
% Waals-Brabant
0,0
0,0
0,0
0,3
% Luik
0,6
0,1
0,0
0,2
% Henegouwen
0,4
0,0
0,0
0,1
% Namen
0,1
0,0
0,0
0,0
% Luxemburg
0,0
0,0
0,0
0,0
% Brussels Hoofdstedelijk Gewest
2,0
8,0
3,9
5,4
% Vlaams Gewest
96,7
91,9
96,2
94,0
% Waals Gewest
1,2
0,1
0,0
0,6
Wat betreft de bibliotheken vinden we dat de overgrote meerderheid van de bezoekers afkomstig is uit Vlaams-Brabant. Een groot gedeelte komt zelfs uit dezelfde gemeente en dit aandeel stijgt naargelang het cultuuraanbod in de regio minder groot en gevarieerd is. In clusters 4 en 5 loopt het uit tot twee derden van het publiek. Opnieuw geldt het principe dat het recruteringsgebied meer uitgestrekt is naarmate de regio een rijker cultuuraanbod omvat8 Tabel 10 laat de relatieve verdeling van de bezoekers over de verschillende andere Belgische provincies zien. Wallonië komt er bijna niet aan te pas.
21
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
Tabel 10: Recruteringsgebied per cluster, bibliotheken. Cluster 2
Cluster 3
Cluster 4
Cluster 5
Cluster 6
Gemiddelde bibliotheken
% Zelfde gemeente
29,4
38,8
63,9
61,7
45,7
46,7
% Totaal Vlaams-Brabant
87,6
94,0
96,8
96,4
97,5
95,6
% Antwerpen
5,9
2,2
0,0
0,0
0,0
1,0
% Oost-Vlaanderen
1,1
0,9
0,6
1,0
0,0
0,5
% West-Vlaanderen
1,4
0,0
0,6
0,0
0,0
0,2
% Limburg
2,3
0,0
0,0
0,0
1,2
1,3
% Waals-Brabant
0,5
0,0
0,0
2,6
0,0
0,5
% Luik
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
% Henegouwen
0,2
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
% Namen
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
% Luxemburg
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
% Brussels Hoofdstedelijk Gewest
0,9
2,8
1,9
0,0
1,2
0,9
% Vlaams Gewest
98,4
97,1
98,1
97,4
98,8
98,7
% Waals Gewest
0,7
0,0
0,0
2,6
0,0
0,4
Tabel 11: Recruteringsgebied bibliotheken (steekproef zonder studenten). Cluster 2
Cluster 3
Cluster 4
Cluster 5
Cluster 6
Gemiddelde bibliotheken
% Zelfde gemeente
28,6
40,5
66,2
62,9
45,2
47,3
% Totaal Vlaams-Brabant
93,9
93,8
96,5
97,0
97,3
96,3
% Antwerpen
3,2
2,2
0,7
0,0
0,0
0,7
% Oost-Vlaanderen
0,2
1,1
0,7
0,6
0,0
0,4
% West-Vlaanderen
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,1
% Limburg
1,5
0,0
0,0
0,0
1,4
1,4
% Waals-Brabant
0,5
0,0
0,0
2,4
0,0
0,4
% Luik
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
% Henegouwen
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
% Namen
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
% Luxemburg
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
% Brussels Hoofdstedelijk Gewest
0,7
2,9
2,1
0,0
1,4
0,8
% Vlaams Gewest
98,8
97,1
97,9
97,6
98,7
98,8
% Waals Gewest
0,5
0,0
0,0
2,4
0,0
0,4
De kaarten tonen niet alleen dat bibliotheken uit een geografisch beperkter hinterland rekruteren dan culturele centra maar laten verder zien dat bezoekers van Vlaams-Brabantse culturele centra en bibliotheken uit een veel minder uitgestrekt gebied afkomstig zijn dan het publiek in de Gentse theaters (Roose & Waege, 2002). Gent heeft niet alleen een grotere culturele uitstraling (bevindt zich in cluster 1 volgens de indeling van Colpaert, Lauwerysen en Colpaert) en een uitgebreider aanbod en infrastructuur, maar vermoedelijk speelt ook het type instelling dat onderzocht wordt een grote rol.
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
Fig 15: Geselecteerde culturele instellingen (situering op de kaart van Vlaanderen).
Fig 16: Geselecteerde bibliotheken (situering op de kaart van Vlaanderen).
22
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
Fig 17: Procentueel publieksaandeel per Vlaamse gemeente, culturele centra in cluster 2.
Fig 18: Procentueel publieksaandeel per Vlaamse gemeente, culturele centra in cluster 3.
23
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
Fig 19: Procentueel publieksaandeel per Vlaamse gemeente, culturele centra in clusters 4 & 5.
Fig 20: Procentueel publieksaandeel per Vlaamse gemeente, bibliotheken in cluster 2.
24
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
Fig 21: Procentueel publieksaandeel per Vlaamse gemeente, bibliotheken in cluster 3.
Fig 22: Procentueel publieksaandeel per Vlaamse gemeente, bibliotheken in cluster 4.
25
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
26
Fig 23: Procentueel publieksaandeel per Vlaamse gemeente, bibliotheken in cluster 5.
Fig 24: Procentueel publieksaandeel per Vlaamse gemeente, bibliotheken in cluster 6.
Ter samenvatting, het gebied waaruit de Vlaams-Brabantse bibliotheken hun bezoekers rekruteren, is minder uitgestrekt dan het hinterland van de culturele centra. Daardoor wordt de these bevestigd, die zegt dat de culturele uitstraling van een instelling stijgt naargelang haar aanbod uniek is in vergelijking met concurrerende cultuurhuizen in de regio. Volledig in lijn met de verwachtingen wordt dit rekruteringsgebied groter naargelang het om een cluster gaat met een groter aanbod (op gebied van tentoonstellingen en podiumkunsten), meer culturele infrastructuur en een sterkere culturele uitstraling.
27
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
2 Belemmeringen en stimulansen. In het Gentse onderzoek stelde men vast dat niet minder dan 80 % van het theater- en museumpubliek vaker een toneelvoorstelling zou willen bijwonen, maar daar naar eigen zeggen door een gebrek aan tijd en in mindere mate door de afstand tot de culturele instellingen zelden toe komt. Dit werpt vragen op, in eerste instantie voor de cultuurhuizen zelf maar daarnaast ook voor beleidsvoerders. Kennis over stimulansen en hinderpalen kan immers leiden tot een bijsturing van de huidige politiek, tot strategieën die het potentiële publiek beter moeten aantrekken. In volgende paragrafen komen verschillende factoren aan bod die de algemene cultuurparticipatie stimuleren of beknotten.
2.1 Intenties. In de culturele centra wil 65 % tot ruim 70 % van de bezoekers in de toekomst vaker culturele evenementen bijwonen (Tabel 12). Dit leunt dicht aan bij de Gentse cijfers (77,1 % van het theaterpubliek, 80,3 % van het museumpubliek). In de geselecteerde bibliotheken (Tabel 13) zien we evenveel bereidwilligen, wat erop wijst dat op dit vlak alvast geen verschil bestaat tussen beide publieken. Gevraagd naar welk type evenementen men vaker zou willen bijwonen, blijken in de culturele centra van alle regio’s concerten het meest populair, op de voet gevolgd door theatervoorstellingen. Het bibliotheekpubliek deelt dit voorkeurpatroon, hoewel het aantal bezoekers dat interesse vertoont voor theatervoorstellingen, concerten of dansvoorstellingen over het algemeen iets lager ligt dan in de culturele centra (Fig 25 & 26). Tabel 12: Percentage dat in de toekomst vaker culturele evenementen wil bijwonen, culturele centra. In toekomst culturele evenementen? % Ja
Cluster 2
Cluster 3
Cluster 4 & 5
Gemiddelde CC
72,9
67,1
68,9
69,3
28
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
%
100,0 80,0 60,0 40,0 20,0 0,0 Cluster 2
Cluster 3
vaker theater vaker dans vaker andere
Cluster 4 & 5
vaker concert vaker kunsttentoonstellingen
Fig 25: Percentage dat vaker naar theater, concerten, dans, kunsttentoonstellingen of andere culturele evenementen wil, culturele centra (per cluster).
Tabel 13: Percentage dat in de toekomst vaker culturele evenementen wil bijwonen, bibliotheken. In toekomst culturele evenementen? % Ja
Cluster 2
Cluster 3
Cluster 4
Cluster 5
Cluster 6
72,3
63,1
70,6
67,4
66,4
Gemiddelde bibliotheken 67,0
%
100,0 80,0 60,0 40,0 20,0 0,0 Cluster 2
vaker theater vaker dans vaker andere
Cluster 3
Cluster 4
Cluster 5
Cluster 6
vaker concert vaker kunsttentoonstellingen
Fig 26: Percentage dat vaker naar theater, concerten, dans, kunsttentoonstellingen of andere culturele evenementen wil, bibliotheken (per cluster).
!".
!"#$%&'()*+&,-)&'.%*./$001(2.3,0#0*45.6"$4",&$&.6&*4,0.&*.3%#$%)47&'&*8.
$%# &'()%# *%&+%,%-.//&0(,(-,# *1-# 23# +/+# 45671&(,%-# %-# 0%# ,%&(-,%# 81&+(9(81+(%# 0// ::68;'<<%&<=# (-# >%(0%# +?8%<# (-<+%;;(-,%-# %%-# >%;1-,&(7@%# *1<+<+%;;(-,# )11 )%% /8*1;;%-0# (-# 0%# A;11)<6B&1>1-+<%# >(>;(/+C%@%-=#0/%+#*%&)/%0%-#01+#%<8&1@%#(<#*1-#%%-#,%0(DD%&%-+(%%&0#<)11@81+&//-#E/8#,%>(%0#*1-# 9';+''&0%%;-1)%F# -11&,%;1-,# 0%# ;%%D+(70# *1-# 9';+''&9/-<')%-+%-G# $11&/)# >%@(7@%-# .%# //@# 0%# 8/8';1&(+%(+#*1-#*%&<9C(;;%-0%#(7#0(+# A;11)<6B&1>1-+<%#9';+''&8'>;(%@G# # # #################H#
81,0 81,0
7,1
8,1
12,9
29,5 30,0
38,1
47,6
69,4 68,8
70,3 70,7 4,3
5,8
11,7
!N=N
36,0 34,1
5N=N
31,8
34,8
46,4
49,3
PN=N
41,5 38,0
3N=N
74,1 78,3
79,7 74,3
75,5 82,7
2NN=N
N=N 236!5 A1@%+C%1+%&
!:645
4:655
A1@% /-9%&+
5:6:5
A1@%-<
::6P5
A1@%@'-<++%-+//-<+%;;(-,
P:6"N A1@%-0%&%
############## Fig 27: Percentage dat vaker naar theater, concerten, dans, kunsttentoonstellingen of andere culturele ######### ################ evenementen wil, per leeftijdscategorie, culturele centra.
############## # ################## ####################H#
76,1
41,1
55,8 50,4
59,1
4,0
5,3
13,1
17,6
11,4
43,0 38,7 11,5
5,3
7,7
!N=N
47,6
58,5 34,1 30,6
31,8
29,5 32,7
42,3
44,4
PN=N
5N=N
73,8
77,0 52,7
3N=N
71,7 71,4
77,0
2NN=N
N=N 236!5 A1@%+C%1+%&
!:645 A1@% /-9%&+
4:655 A1@%-<
5:6:5
::6P5
A1@%@'-<++%-+//-<+%;;(-,
P:6"N A1@%-0%&%
# Fig 28: Percentage dat vaker naar theater, concerten, dans, kunsttentoonstellingen of andere culturele evenementen wil, per leeftijdscategorie, bibliotheken. # # I-#0%#9';+'&%;%#9%-+&1#;(,,%-#0%#.%-<%-#*1-#*%&<9C(;;%-0%#;%%D+(70<,&/%8%-#-(%+#*%'(+#%;@11&J#+%;@%-<# 0%# ,&//+<+%# ,&/%8# EK/L-# MN# O# 3N# HF# .(;# (-# 0%# +/%@/)<+# *1@% +C%1+%&*//&<+%;;(-,%-# /D# 9/-9%&+%-# >(7./-%-G# $1-<# (<# (%+<# )%% 8/8';1( >(7# 0%# 7/-,%&%# >%K/%@%&<=# +%&.(7;# )%% P:# +/+# "N671&(,%-# (-#
# #
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
30
vergelijking met andere leeftijdscategorieën in de toekomst vaker kunsttentoonstellingen willen bijwonen. Bezoekers van bibliotheken onderscheiden zich meer van elkaar. Als eerste belangrijke vaststelling geldt dat 65-plussers minder vaak culturele evenementen wensen bij te wonen wanneer we vergelijken met deze zelfde leeftijdsgroep in de culturele centra en met andere leeftijdsgroepen in de bibliotheken. Niettemin antwoordt deze groep iets vaker positief op de vraag of men ‘andere’ evenementen dan theatervoorstellingen, dans, concerten of kunsttentoonstellingen wil bijwonen. Verder variëren de wensen sterker naargelang het type evenement. Zo blijken veel 18 tot 24-jarigen en 35 tot 44-jarigen interesse te vertonen voor concerten, dit in vergelijking met de interesse voor andere cultuurvormen en in vergelijking met de wensen van andere leeftijdsgroepen, en zien we hoe vooral bij de groep 55 tot 65-jarigen kunsttentoonstellingen populair zijn.
2.2 Belemmeringen. Vooral afstand, tijd en kostprijs komen in de internationale empirische bevindingen naar voor als cruciale hinderpalen voor cultuurdeelname maar de invloed van deze factoren blijkt niet zo eenduidig als men in eerste instantie zou denken. Hoewel respondenten in de meeste publieksonderzoeken tijdsgebrek als een cruciale hinderpaal naar voor schuiven, is het in Vlaanderen net de erg actieve groep van jonge hoogopgeleiden die doorgaans het grootste van het cultuurpubliek uitmaakt. De aanwezigheid van (jonge) kinderen zou echter de participatie van nogal wat 25 tot 44-jarigen, en vooral van vrouwen in deze leeftijdsgroep, verhinderen (Ganzeboom, 1989; Jacobs & Stoffelen, 1998). Afstand wordt in de literatuur vooral in combinatie met tijd(sverlies) als belemmering gepercipieerd (Verhoeff, 1991). Een te grote afstand tot de culturele infrastructuur kan de voordelen van cultuurdeelname overstijgen, hoewel dit minder zwaar blijkt door te wegen wanneer het gaat om eenmalige, unieke voorstellingen/tentoonstellingen. Mensen zijn vaak bereid om hiervoor grotere afstanden af te leggen (De Haan & Knulst, 2000). Een te grote afstand betekent verder niet alleen tijdsverlies, maar zorgt meestal ook voor een hoger prijskaartje (Verhoeff, 1991). Totale kostprijs en toegangsprijs (relatief aan het beschikbare gezinsbudget) oefenen volgens een aantal onderzoeken echter een niet zo eenduidige invloed uit op cultuurparticipatie. Zo geldt ook hier het principe dat eenmalige, unieke evenementen een hoger prijskaartje mogen hebben (bijvoorbeeld Johnson, 2000) en blijkt de publiekssamenstelling minder prijs- en inkomensgevoelig dan vaak wordt gedacht (Goudriaan, 1991; Ganzeboom & Haanstra, 1989; O’Hagan, 1998). Prijsstijgingen doen de participatiegraad bijvoorbeeld gevoelig dalen maar een lagere toegangsprijs trekt niet noodzakelijk een nieuw publiek aan. Onderstaande figuren (29, 30, 31 & 32) geven telkens het percentage bezoekers weer dat een bepaalde hinderpaal aanstipte. Respondenten konden meerdere belemmerende factoren aankruisen. Vooral tijdsgebrek (in de culturele centra gemiddeld aangeduid door 64 % van de bezoekers), daarnaast ook de toegangsprijs (29 %) en de afstand tot de culturele infrastructuur (22 %) blijken net zoals in de Gentse theaters en musea voor bezoekers van de Vlaams-Brabantse culturele centra de voornaamste belemmeringen om vaker deel te nemen aan cultuur. Gebrek aan openbaar vervoer (13 %) en problemen met kinderopvang (18 %) spelen ook een rol voor een gedeelte van het publiek. Het kleiner en minder gevarieerd aanbod in clusters 4 & 5 wordt blijkbaar weerspiegeld in het feit dat de afstand (aangeduid door 26 % van het publiek), het gebrek aan openbaar vervoer (aangeduid door 23 %) en het lage aanbod (aangeduid door 21 %) deze mensen vaker parten speelt dan het publiek in de andere clusters.
31
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
%
100,0 80,0 60,0 40,0 20,0 0,0 tijd kinderopvang aanbod
toegangsprijs openbaar vervoer openingsuren
afstand gezelschap
kost avondje uit ticket
Fig 29: Percentage dat een bepaalde hinderpaal aanduidt, culturele centra.
100,0
%
80,0
60,0
40,0
20,0
0,0 Cluster 2 tijd kinderopvang aanbod
Cluster 3 toegangsprijs openbaar vervoer openingsuren
afstand gezelschap
Cluster 4 & 5 kost avondje uit ticket
Fig 30: Percentage dat een bepaalde hinderpaal aanduidt per cluster, culturele centra.
32
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
%
100,0 80,0 60,0 40,0 20,0 0,0
tijd kinderopvang aanbod
toegangsprijs openbaar vervoer openingsuren
afstand gezelschap
kost avondje uit ticket
Fig 31: Percentage dat een bepaalde hinderpaal aanduidt, bibliotheken.
% 100,0
80,0
60,0
40,0
20,0
0,0 Cluster 2
tijd kinderopvang aanbod
Cluster 3
toegangsprijs openbaar vervoer openingsuren
Cluster 4
afstand gezelschap
Cluster 5
Cluster 6
kost avondje uit ticket
Fig 32: Percentage dat een bepaalde hinderpaal aanduidt per cluster, bibliotheken.
In de geselecteerde bibliotheken (Fig 31 & Fig 32) geven respondenten eveneens aan dat vooral een tijdsgebrek hen verhindert om meer aan cultuur deel te nemen. Deze factor werd gemiddeld door 67 % van de respondenten aangestipt. Afstand (21 %), toegangsprijs (32 %), problemen met kinderopvang
33
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
(27 %) en gebrek aan openbaar vervoer (17 %) worden eveneens door een niet onbelangrijk deel van de bezoekers vermeld. In het bijzonder het gebrek aan kinderopvang wordt vaker als belemmering aanzien door het bibliotheekpubliek dan door het publiek in de culturele centra (27 % ten opzichte van 18 % duidt dit aan). Onderstaande tabellen overlopen telkens de vier belangrijkste belemmerende factoren, zoals gepercipieerd door zes verschillende leeftijdsgroepen. De belangrijkste zijn deze die door het grootste gedeelte van de respondenten werden aangekruist. Tabel 14: Belangrijkste belemmerende factoren per leeftijdscategorie. 18-24
25-34
35-44
45-54
55-64
65-90
1. (%)
Tijd (66,2)
Tijd (68,0)
Tijd (74,2)
Tijd (73,7)
Tijd (49,1)
Afstand (39,8)
2. (%)
Toegangsprijs (62,2)
Opvang kinderen (24,0)
Opvang kinderen (39,5)
Toegangsprijs (29,4)
Toegangsprijs (27,8)
Aanbod (30,3)
3. (%)
Afstand (38,7)
Toegangsprijs (22,3)
Toegangsprijs (23,0)
Problemen ticket (22,9)
Afstand (16,5)
Toegangsprijs (23,3)
4. (%)
Totale Kost (30,4)
Afstand (18,0)
Afstand (20,3)
Totale kost (19,3)
Aanbod (18,6)
Tijd (21,6)
1. (%)
Tijd (67,4)
Tijd (5,6)
Tijd (64,5)
Tijd (64,5)
Tijd (73,3)
Tijd (33,7)
2. (%)
Toegangsprijs (40,6)
Gezelschap (33,4)
Opvang kinderen (53,4)
Toegangsprijs (41,2)
Gezelschap (29,5)
Ticket (28,3)
3. (%)
Afstand (38,1)
Toegangsprijs (29,5)
Toegangsprijs (29,3)
Afstand (26,8)
Toegangsprijs (23,3)
Totale kostprijs (25,9)
4. (%)
Totale Kost (34,8)
Afstand (20,4)
Totale kost (22,8)
Gezelschap (24,4)
Ticket (18,4)
Aanbod (24,1)
Culturele centra
Bibliotheken
34
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
Tijdsgebrek is nagenoeg voor iedereen, behalve voor de 65-plussers in de culturele centra, een probleem. Ook de afstand tot culturele instellingen en het financiële aspect (toegangsprijs, kost van het avondje uit) spelen iedereen parten. Meteen valt ook op hoe voor 25 tot 44-jarigen het gebrek aan opvang voor de kinderen een grote belemmering betekent, dit in lijn met wat in internationaal onderzoek naar voor komt (Ganzeboom, 1989; Jacobs & Stoffelen, 1998). 55-plussers vermelden dan weer vaker een gebrek aan geïnteresseerd gezelschap en een gebrek aan interesse voor het cultuuraanbod. Vooral dit laatste element is een belangrijke vaststelling. Hoe ouder men wordt, hoe vaker men ook ‘Problemen om aan een ticket te geraken’ aanduidt als hinderpaal, hoewel dit enkel geldt voor het bibliotheekpubliek. Ook dit laatste is frappant en werpt een heleboel vragen op over, bijvoorbeeld, reservatiemethoden. Bijkomend werd in dit onderzoek gevraagd naar de afstand die mensen bereid zijn om af te leggen voor het bijwonen van een theaterstuk, een dansvoorstelling of een concert en voor het bezoek aan een museum. Dit werd op twee manieren gemeten. Aan een deel van de respondenten werd gevraagd zelf een afstand in te vullen, een ander deel van de vragenlijsten bevatte een item met vijf categorieën: minder dan 3 km, 4 tot 10 km, 11 tot 30 km, 31 tot 50 km en 51 km of meer. Beide methoden leveren vergelijkbare resultaten op, zoals tabellen 15 en 16 laten zien. Nagenoeg overal zijn mensen bereid om een grotere afstand af te leggen voor een concert, en in tweede instantie geldt dit ook voor het bezoek aan een museum. Wanneer we enkel de absolute afstand die mensen invulden bekijken (Tabel 16), blijkt dat respondenten gemiddeld tussen 30 en 50 km willen afleggen voor het bezoek aan een theater- of dansoptreden, laten we zeggen in Vlaanderen ongeveer de maximumafstand tussen een kleine gemeente en de dichtstbijzijnde grote stad. Zoals gezegd is de afstand die men wil afleggen voor het bezoek aan een concert of museum gemiddeld groter. Het bibliotheekpubliek wil zich gemiddeld minder ver verplaatsen, hoewel het enkel om een significant verschil gaat met betrekking tot de afstand die men wil afleggen voor het bijwonen van een concert6. Tabel 15: Afstand bereid om af te leggen (in categorieën). Culturele Centra Theater
Concert
Dans
Bibliotheken Museum/ Tentoonst.
Theater
Concert
Dans
Museum/ Tentoonst.
% t/m 3 km
5,2
2,1
14,8
6,2
6,1
2,9
8,9
3,3
% 4 tot 10 km
26,4
12,6
20,1
13,1
23,0
12,7
24,0
11,0
% 11 tot 30 km
34,9
26,8
32,1
23,8
40,2
32,4
30,9
26,5
% 31 tot 50 km
14,5
20,3
13,7
14,9
14,6
20,0
17,5
21,6
% 51 km of meer
18,9
38,2
19,3
41,9
16,0
32,1
18,7
37,5
Tabel 16: Afstand bereid om af te leggen (absolute afstand). Culturele Centra
Gemiddelde afstand bereid af te leggen Standaardafwijking
6
Bibliotheken
Theater
Concert
Dans
Museum/ Tentoonst.
Theater
Concert
Dans
Museum/ Tentoonst.
44,7
77,3
44,7
101,6
34,3
51,0
33,0
78,4
92,2
150,5
97,2
160,7
32,1
37,1
35,7
147,6
Dit werd nagegaan aan de hand van variantie-analyse. F= 4,593 (p=0,033) voor het verschil in gemiddelde afstand die bezoekers aan culturele centra enerzijds en bibliotheekbezoekers anderzijds willen afleggen voor het bijwonen van een concert.
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
35
Een volgend item peilde specifiek naar de tevredenheid over het totale cultuuraanbod in de gemeente. Er werd gevraagd naar (de tevredenheid over) de hoeveelheid theater, dans, muziekconcerten en musea/tentoonstellingen. De helft tot twee derden van de bezoekers van podiumkunsten in regio’s 2, 3 en 4 & 5 zijn tevreden over de hoeveelheid theatervoorstellingen, en net iets minder mensen vinden dat er in hun gemeente ook eerder voldoende tot voldoende dansvoorstellingen, concerten en tentoonstellingen/musea kunnen bezocht worden. De tevredenheid met het aanbod daalt enigszins naargelang het cultuuraanbod effectief kleiner wordt, zoals tabel 17 laat zien. In de bibliotheken zien we een veel duidelijker verschil tussen bezoekers in de goed voorziene clusters (Leuven en cluster 3) en de drie minst voorziene clusters: de helft tot twee derden is daar van oordeel dat het aanbod tekortschiet. Heeft dit iets te maken met de kennis van het aanbod? Zijn bibliotheekbezoekers minder goed op de hoogte van wat er lokaal te beleven valt? Er werd aan de respondenten gevraagd hoe ze dit laatste zelf percipiëren en uit de cijfers blijkt alvast dat een iets kleiner gedeelte van het publiek in de bibliotheken de hoeveelheid informatie toereikend vindt (60 à 70 % tegenover 70 à 80 % in de culturele centra). Het is echter niet zo dat respondenten in clusters met een minder uitgebreid aanbod de indruk hebben dat ze minder goed geïnformeerd worden over het cultuuraanbod in de gemeente dan respondenten in de beter voorziene regio’s. Waarschijnlijk zou het meer relevant zijn voor elke specifieke instelling of per gemeente na te gaan in welke mate bezoekers de indruk hebben voldoende geïnformeerd te zijn.
36
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
Tabel 17: Percentage dat het aanbod voldoende groot vindt en percentage dat vindt dat men voldoende geïnformeerd is, culturele centra.
% voldoende theateraanbod % voldoende dansaanbod % voldoende muziekaanbod
Cluster 2
Cluster 3
Cluster 4 en 5
64,2
61,4
55,3
59,4
53,7
46,2
55,2
56,5
55,4
46,4
44,9
50,5
72,4
80,5
80,4
% voldoende aanbod museum/tentoonstelling % voldoende geïnformeerd
Tabel 18: Percentage dat het aanbod voldoende groot vindt en percentage dat vindt dat men voldoende geïnformeerd is, bibliotheken. % voldoende theateraanbod % voldoende dansaanbod % voldoende muziekaanbod
Cluster 2
Cluster 3
Cluster 4
Cluster 5
Cluster 6
75,4
77,4
47,5
36,1
47,1
71,0
66,0
43,2
39,4
35,0
62,5
68,1
30,8
37,5
45,1
56,8
57,1
35,9
38,8
33,7
63,9
78,7
61,9
74,7
64,2
% voldoende aanbod museum/tentoonstelling % voldoende geïnformeerd
We stelden al vast dat een behoorlijk aantal oudere bezoekers aangeeft dat er te weinig aanbod is dat hen interesseert (Tabel 14). Het laatst besproken item kan helpen om de wensen en noden van deze groep beter in kaart te brengen. We vergelijken daartoe de tevredenheid over de hoeveelheid aanbod van 15 tot 34-jarigen met de tevredenheid van 35 tot 54-jarigen en deze van 55-plussers (tabellen 19 & 20). Hieruit blijkt dat er nauwelijks verschillen bestaan tussen oudere en jongere bezoekers: in beide groepen vindt ongeveer één op twee respondenten dat het lokale aanbod volstaat. Binnen het bibliotheekpubliek lijken 55-plussers zelfs meer tevreden, althans over de hoeveelheid theater-, dansen muziekvoorstellingen. Dit zegt uiteraard nog niets over hun interesse voor deze vier cultuurvormen of over eventuele wensen/noden op andere gebieden. Het is goed mogelijk dat men andere genres meer apprecieert en dat deze tot nu toe te weinig aan bod komen in de gemeente. Enkel het aanbod aan tentoonstellingen/musea wil een iets grotere groep ouderen in de culturele centra graag wat uitgebreid zien.
37
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
Tabel 19: Percentage dat het aanbod en de informatie toereikend vindt, per leeftijdscategorie (culturele centra). 18-34
35-54
55-90
% voldoende theateraanbod
67,1
60,0
65,3
% voldoende dansaanbod
57,5
54,0
58,2
% voldoende muziekaanbod
55,1
54,3
61,6
museum/tentoonstelling
48,7
47,3
48,0
% voldoende geïnformeerd
69,2
79,3
85,2
% voldoende aanbod
Tabel 20: Percentage dat het aanbod en de informatie toereikend vindt, per leeftijdscategorie (bibliotheken). 18-34
35-54
55-90
% voldoende theateraanbod
49,6
53,9
67,0
% voldoende dansaanbod
41,7
44,1
65,6
% voldoende muziekaanbod
41,4
51,2
60,1
museum/tentoonstelling
36,5
41,6
46,6
% voldoende geïnformeerd
67,7
55,6
70,7
% voldoende aanbod
De reden waarom vooral oudere bezoekers zeggen dat het huidige aanbod hun niet echt aanspreekt, zou verder ook in verband kunnen staan met het feit dat deze mensen minder op de hoogte zijn van wat de markt te bieden heeft. Daarom gaan we, zij het op onrechtstreekse wijze, ook na of de (subjectieve indruk van) de mate van geïnformeerd zijn iets te maken heeft met de leeftijdsgroep waartoe men behoort. Analyse van deze data laat echter zien dat meer 55-plussers, in vergelijking met de andere leeftijdsgroepen, de indruk hebben goed geïnformeerd te zijn over het lokale aanbod.
2.3 Interesse en stimulansen op jongere leeftijd. Zowel in de bibliotheken als in de culturele centra geeft ongeveer de helft van de ondervraagden aan dat de interesse in kunst aan 16 jaar “matig” was. Minder dan 10 % was toen naar eigen zeggen sterk geïnteresseerd. De verschillen tussen het publiek van podiumkunsten en bibliotheekbezoekers zijn klein, hoewel deze laatste groep iets vaker aangeeft niet geïnteresseerd te zijn geweest in kunst op jonge leeftijd.
Tabel 21: Interesse in cultuur op 16 jaar. Culturele Centra
% Zeer sterk geïnteresseerd % Sterk geïnteresseerd % Matig geïnteresseerd % Niet geïnteresseerd
Bibliotheken
Cluster 2
Cluster 3
Cluster 4 en 5
Gemiddelde CC
Cluster 2
Cluster 3
Cluster 4
Cluster 5
Cluster 6
Gemiddelde bibliotheken
9,4
9,8
7,7
9,4
10,5
7,4
6,4
6,3
6,4
7,0
18,5
21,8
18,7
20,3
24,6
15,3
11,8
11,3
16,4
16,1
44,4
48,4
58,4
48,2
45,6
46,0
59,6
52,5
47,3
28,6
27,7
20,0
15,2
22,1
19,3
31,3
21,3
30,0
30,0
28,3
38
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
% 100,0
20,1
23,9
34,5
35,4
46,4 26,7
22,2
24,5
40,0
38,2
42,4
60,0
2,0
20,0
42,8
80,0
0,0 Cluster 2
Cluster 3
Vader
Moeder
Cluster 4 & 5
Leerkracht
Niemand
Fig 33: Percentage dat een stimulerende persoon aankruist (per cluster), culturele centra.
% % 100,0
80,0
52,1 31,9 22,7
16,8
17,9
35,8
35,8
44,6 35,7 21,4
32,8
21,4
14,7
20,0
18,6
15,7
32,8
26,1
40,0
32,2
44,6
46,6
60,0
0,0 Cluster 2
Cluster 3 Vader
Cluster 4 Moeder
Leerkracht
Cluster 5
Cluster 6
Niemand
Fig 34: Percentage dat een stimulerende persoon aankruist (per cluster), bibliotheken.
Bovenstaande grafieken (Fig 33 & Fig 34) tonen dat, in overeenstemming met de resultaten uit het Gentse onderzoek, ouders (met de nadruk op moeders) maar vooral leerkrachten de belangrijkste stimulerende personen zijn geweest. Ouders worden vermeld door een vijfde tot een kwart van de bezoekers, leerkrachten net zoals in Gent door ongeveer de helft. Opvallend is het hoge percentage bezoekers dat beweert door niemand op weg te zijn gezet en dit zowel in de bibliotheken als in de culturele centra; in Gent was dit het geval voor een vijfde van de deelnemers, in de geselecteerde Vlaams-Brabantse culturele instellingen gaat het over een derde tot de helft van het publiek.
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
39
3 Activiteiten en attitudes. In wat volgt gaan we na hoe Vlaams-Brabantse bibliotheek- en CC-bezoekers hun vrije tijd doorgaans doorbrengen. We bekijken daarbij een hele resem populaire en meer legitieme (re)creatieve genres. In een volgend deel besteden we aandacht aan instellingen die de klassieke schone kunsten aanbieden. Daarbij gaan we ook na in welke mate cultuurbezoekers zelf als amateur met deze ‘schonere’ kunstvormen bezig zijn. Tot slot bespreken we – binnen wat sommigen ‘de meest ruime invulling van het begrip cultuur’ noemen - een aantal waardenoriëntaties van het geselecteerde publiek.
3.1 Algemene vrijetijdsbesteding. 3.1.1
Resultaten APS-survey.
Onderstaande tabel geeft de mate van deelname aan verschillende vormen van vrijetijdsbesteding weer voor een steekproef uit de Vlaamse bevolking (APS 2002) (Tabel 22). We laten het percentage mensen zien dat nooit, één tot meerdere keren per jaar of één tot meerdere keren per maand aan een activiteit deelneemt. In het lijstje worden zowel legitieme cultuurvormen, zoals opera en ballet, als meer populaire vormen van vrijetijdsbesteding, zoals rock- en popconcerten of bioscoopbezoek, opgenomen. Iets minder dan 60 % bezoekt minstens één keer per jaar een bioscoop, iets minder dan de helft (47,4 %) gaat minstens één keer per jaar naar een sportwedstrijd en 43,4 % laat zich minstens één keer per jaar in een bibliotheek zien. Het minst populair zijn opera en ballet/dansvoorstellingen van professionele en amateur-gezelschappen. Aangezien het publiek in de Vlaams-Brabantse culturele instellingen jonger en hoger opgeleid bleek dan de doorsnee Vlaming, en cultuurparticipatie slechts één van de vele opties is binnen het gamma aan vrijetijdsbestedingen in Vlaanderen, kunnen we ook nagaan of de ‘algemene’ activiteitsgraad (weliswaar beperkt tot dit korte lijstje) hoger ligt bij jongere en hoger opgeleide personen. Dit blijkt alvast in de Vlaamse steekproef het geval, zoals tabellen 23 en 24 laten zien. Mediaan “nooit” betekent bijvoorbeeld dat minstens de helft van de Vlaamse respondenten nooit deelneemt. Vooral de lage participatiegraad van 55-plussers springt in het oog.
Tabel 22: Deelname aan activiteiten, Vlaanderen (APS 2002). % Nooit
% Eén tot meerdere keren per jaar
% Eén tot meerdere keren per maand
Ballet of dans amateur Ballet of dans professioneel
83,6
16,2
0,1
83,2
16,4
0,3
Bibliotheek
56,6
21,2
22,2
Bioscoop
40,5
45,0
14,5
Klassiek concert
62,0
34,8
3,1
Opera
88,9
10,5
0,6
Rock/pop
69,2
29,5
1,3
Sportwedstrijd
52,6
28,7
18,7
Theater amateur
61,3
37,7
1,0
Theater professioneel
63,7
34,6
1,6
40
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
Tabel 23: Deelname aan activiteiten, Vlaanderen: mediaan per opleidingscategorie. T/m L.S.
L.S.O.
H.S.O.
HOBU-UNIV
Mediaan
n
Mediaan
n
Mediaan
n
Mediaan
n
Ballet of dans amateur Ballet of dans professioneel Bibliotheek
nooit
234
nooit
303
nooit
399
nooit
359
nooit
233
nooit
302
nooit
399
nooit
360
nooit
234
nooit
303
nooit
400
360
Bioscoop
nooit
234
nooit
302
1 keer/jaar
399
Klassiek concert
nooit
233
nooit
303
nooit
400
Meerdere keren/jaar Meerdere keren/jaar 1 keer/jaar
Opera
nooit
233
nooit
303
nooit
400
nooit
358
Rock/pop
nooit
233
nooit
303
nooit
400
nooit
360
Sportwedstrijd
nooit
234
nooit
303
1 keer/jaar
400
1 keer/jaar
360
Theater amateur
nooit
233
nooit
303
nooit
398
nooit
360
Theater professioneel
nooit
233
nooit
303
nooit
400
1 keer/jaar
360
Tabel 24: Deelname aan activiteiten, Vlaanderen: mediaan per leeftijdscategorie. 18-34
35-54
55-90
Mediaan nooit
n 374
Mediaan nooit
n 589
Mediaan nooit
n 511
nooit
374
nooit
590
nooit
509
Meerdere keren/jaar Meerdere keren/jaar nooit
374
1 keer/jaar
590
nooit
512
374
590
nooit
510
374
Meerdere keren/jaar nooit
590
nooit
511
nooit
373
nooit
589
nooit
511
Rock/pop
1 keer/jaar
374
nooit
590
nooit
511
Sportwedstrijd
Ballet of dans amateur Ballet of dans professioneel Bibliotheek Bioscoop Klassiek concert Opera
1 keer/jaar
374
1 keer/jaar
590
nooit
512
Theater amateur
nooit
374
nooit
589
nooit
510
Theater professioneel
nooit
374
nooit
590
nooit
511
360 360
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
3.1.2
41
Resultaten Vlaams-Brabant.
Vooral de percentages in de kolom “nooit deelgenomen” laten zien dat de Vlaams-Brabantse cultuurparticipant ook op andere gebieden actiever is dan de doorsnee-Vlaming. Deze percentages liggen steevast lager, zoals tabellen 25 en 26 laten zien. Tot deze conclusie kwamen ook de onderzoekers in Gent (Roose & Waege, 2002). Net zoals binnen de APS-steekproef zijn bibliotheek- en bioscoopbezoek ook bij het publiek van de Vlaams-Brabantse culturele centra heel populair (Tabel 25). Opvallend is echter dat niet sportwedstrijden maar wel klassieke concerten en rock- of popconcerten (vooral in Leuven), naast toneelvoorstellingen het rijtje aanvullen. De helft van het CC-publiek in cluster 4 en 5, vier vijfden van het publiek in cluster 3 en twee derden van het publiek in cluster 2 gaat minstens één keer per jaar naar een voorstelling van een professionele toneelgroep kijken. Ook voorstellingen van amateurgezelschappen worden vrij druk bezocht, in cluster 4 en 5 genieten deze zelfs meer de voorkeur dan deze van professionele gezelschappen. Opera, optredens van Vlaamse zangers, musicals en sportwedstrijden worden minder druk bezocht, wat soms samenvalt met de aard van het medium of het aanbod zoals opera of musicals. Wanneer we met andere woorden zeggen dat de activiteitsgraad van Vlaams-Brabantse cultuurparticipanten over het algemeen hoger ligt, dan moet daarbij in acht genomen worden dat deze mensen toch enigszins selectief zijn wat betreft hun vrijetijdsbesteding. In de bibliotheken zijn de respondenten iets minder actief dan het publiek van de culturele centra maar actiever dan de doorsnee-Vlaming, zo blijkt uit de kolommen “nooit deelgenomen”. Ook hier zijn bibliotheek- en bioscoopbezoeken erg in trek. Voorts valt op hoe de frequentie van bibliotheekbezoeken hoger ligt dan in de culturele centra. Hoewel we hier een open deur intrappen melden we voor de volledigheid dat dit publiek ook vaker literatuur leest, zo blijkt uit de cijfers in tabel 26. Wat betreft het bezoek aan toneelvoorstellingen zien we eveneens verschillen: het bibliotheekpubliek heeft hier iets minder interesse voor. Ook dansvoorstellingen, rock-, pop- en klassieke concerten vallen minder in de smaak bij dit publiek. Tot slot behoren net zoals in de culturele centra operavoorstellingen, musicals en optredens van Vlaamse zangers tot de minst bezochte vormen van vrijetijdsbesteding en worden café’s en restaurants eveneens druk bezocht. Het profiel van de culturele omnivoor die zogenaamde legitieme cultuuruitingen combineert met minder legitieme vormen (onder andere Peterson & Simkus, 1992) gaat met andere woorden net iets beter op voor de gemiddelde bezoeker aan een cultureel centrum, hoewel bibliotheekbezoekers nog steeds op heel wat terreinen erg actief zijn, zeker wanneer we hen vergelijken met de gemiddelde Vlaming.
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
42
Tabel 25: Deelname aan activiteiten per cluster, culturele centra. Cluster 2
Cluster 3
Cluster 4 en 5
% Nooit
% 1 tot M/jaar
% 1 tot M/maand
Bibliotheek
25,1
38,8
36,1
26,7
33,1
40,2
23,3
35,8
40,9
Bioscoop
8,2
59,9
31,9
9,9
70,0
20,1
16,0
68,6
15,4
Dansvoorstelling
52,8
43,1
4,1
65,9
33,5
0,6
71,5
27,2
1,3
Klassiek concert
34,4
58,7
6,9
31,5
60,5
8,0
39,0
55,8
5,2
Opera
75,2
23,7
1,1
80,1
18,2
1,7
76,5
21,6
1,9
Rock/Pop
34,7
60,6
4,7
52,4
46,0
1,6
53,3
45,0
1,7
Sportwedstrijden
59,1
28,9
12,0
61,4
29,7
8,9
62,3
29,3
8,4 1,9
% Nooit
% 1 tot M/jaar
% 1 tot M/maand
% Nooit
% 1 tot M/jaar
% 1 tot M/maand
Toneel Amateur
37,0
57,9
5,1
27,7
66,8
5,5
35,4
62,7
Toneel Professioneel
31,9
50,4
17,7
17,5
66,5
16,0
48,8
48,9
2,3
Café
5,6
27,9
66,5
9,7
45,0
45,3
9,2
44,7
46,1
Literatuur lezen
19,9
36,2
43,9
14,7
42,5
42,8
19,3
39,4
41,3
Musical
50,6
48,6
0,8
58,2
41,3
0,5
60,0
37,9
2,1
Restaurant
0,8
46,9
52,3
0,4
54,8
44,8
2,6
62,3
35,1
Vlaamse zanger
59,6
38,3
2,1
54,8
42,9
2,3
56,2
42,7
1,1
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
43
Tabel 26: Deelname aan activiteiten per cluster, bibliotheken. Cluster 2 % Nooit
Cluster 3 % 1 tot M/jaar
% 1 tot M/maand
% Nooit
Cluster 4 % 1 tot M/jaar
% 1 tot M/maand
% Nooit
Cluster 5 % 1 tot M/jaar
% 1 tot M/maand
Cluster 6 % 1 tot M/jaar
% Nooit
% 1 tot M/jaar
% 1 tot M/maand
Bibliotheek
0,8
12,7
86,5
1,0
25,7
73,3
0,0
13,7
86,3
1,1
18,2
80,7
0,0
13,9
86,1
Bioscoop
7,3
57,2
35,5
12,2
67,7
20,1
3,9
76,5
19,6
12,5
68,2
19,3
13,8
67,2
19,0
Dansvoorstelling
66,3
32,0
1,7
76,7
22,2
1,1
70,8
27,1
2,1
77,1
21,8
1,1
75,0
25,0
0,0
Klassiek concert
40,4
52,5
7,1
45,8
50,5
3,7
41,3
56,5
2,2
60,2
36,4
3,4
48,2
50,9
0,9
Opera
81,8
16,5
1,7
84,4
14,6
1,0
79,2
20,8
0,0
90,8
9,2
0,0
81,7
18,3
0,0
% Nooit
% 1 tot M/maand
Rock/Pop
44,5
53,5
2,0
56,8
40,6
2,6
47,9
52,1
0,0
63,2
34,5
2,3
57,5
41,6
0,9
Sportwedstrijden
61,4
31,0
7,7
57,0
33,2
9,8
52,1
33,3
14,6
46,0
41,4
12,6
53,9
31,3
14,8
Toneel Amateur Toneel Professioneel
52,0
46,0
2,0
47,7
51,8
0,5
52,0
48,0
0,0
44,7
55,3
0,0
45,3
54,7
0,0
50,8
45,0
4,2
52,4
46,0
1,6
50,0
48,0
2,0
68,2
30,7
1,1
61,9
38,1
0,0
Café
4,0
25,2
70,8
15,7
39,3
45,0
12,4
43,8
43,8
12,6
36,8
50,6
10,6
47,8
41,6
Literatuur lezen
12,2
21,0
66,9
20,2
36,7
43,1
10,0
46,0
44,0
17,0
37,5
45,5
18,1
27,6
54,3
Musical
74,1
25,4
0,6
63,9
35,6
0,5
66,7
33,3
0,0
73,2
25,6
1,2
66,4
33,6
0,0
Restaurant
2,0
48,6
49,4
5,7
46,6
47,7
2,0
52,9
45,1
6,7
61,1
32,2
0,0
58,1
41,9
Vlaamse zanger
87,0
13,0
0,0
77,0
22,5
0,5
81,3
18,7
0,0
83,0
17,0
0,0
78,4
21,6
0,0
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
44
Vervolgens werd aan de respondenten in de Vlaams-Brabantse culturele instellingen gevraagd naar (actief) lidmaatschap van een vereniging. Actief lidmaatschap houdt volgens onze definitie in dat iemand tijdens het voorafgaande jaar aan activiteiten van een vereniging, organisatie of club deelnam. In de culturele centra en bibliotheken beschouwt ongeveer de helft van het publiek zichzelf als actief lid bij één of andere vereniging (Tabel 27 & Tabel 28). In de culturele centra (55,3 %) ligt dit percentage gemiddeld net iets hoger dan in de bibliotheken (48,7 %). Verder vinden we in de culturele centra van cluster 3 het meest (59,0 %) en in de bibliotheken van cluster 4 het minst (34,0 %) actieve bezoekers terug. Ter verduidelijking vergelijken we de gevonden percentages in de Vlaams-Brabantse instellingen met het percentage personen in de APS-steekproef dat aangeeft actief lid te zijn (Tabel 29). Ook in deze Vlaamse steekproef gaat het om ongeveer de helft van de respondenten. Tabel 27: Percentage dat actief lid is van een vereniging, per cluster, culturele centra en bibliotheken. Culturele Centra % Actief lid
Bibliotheken
Cluster 2
Cluster 3
Cluster 4 & 5
Cluster 2
Cluster 3
Cluster 4
Cluster 5
Cluster 6
49,5
59,0
55,2
48,7
58,4
34,0
44,7
49,1
van een vereniging
Tabel 28: Percentage dat actief lid is van een vereniging, totaal en per opleidingsniveau, culturele centra en bibliotheken. TOTALE STEEKPROEF
% T/m L.S.
% L.S.O.
% H.S.O.
% HOBU-UNIV
Culturele Centra
55,3
55,1
54,0
49,6
57,9
Bibliotheken
48,7
38,4
58,6
40,9
51,8
Tabel 29: Percentage dat actief lid is van een vereniging, totaal en per opleidingsniveau, Vlaanderen (APS 2002). TOTALE STEEKPROEF
% T/m L.S.
% L.S.O.
% H.S.O.
% HOBU-UNIV
52,7
42,3
49,8
55,5
56,1
% Actief lid minimum 1 vereniging
Volgens Putnam (in Stolle, 1999) kan deelname aan het verenigingsleven in de eerste plaats een socialisatie-effect genereren: het zorgt voor een groter algemeen vertrouwen in de maatschappij en in anderen, voor een wil tot coöperatie en sociale contacten en voor een grotere gehechtheid aan sociale normen. Daarnaast zou echter ook sprake kunnen zijn van een selectie-effect, van selectieve rekrutering uit de hogere statusgroepen. Een hoger inkomen en een hogere opleiding zorgen voor een groter gevoel van vertrouwen, waardoor de deelname aan het verenigingsleven stijgt naargelang men zich hoger op de maatschappelijke ladder bevindt. Deze hypothese kunnen we toetsen: we bekijken in tabellen 28 en 29 per opleidingscategorie het percentage dat actief lid is en doen dit zowel voor de Vlaamse steekproef, voor het CC-publiek als voor het bibliotheekpubliek. Dit leidt tot volgende bevindingen. Lager geschoolden in onze steekproeven zijn relatief vaker actief lid dan de lager geschoolden in Vlaanderen (behalve mensen met maximaal een diploma van de lagere
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
45
school in bibliotheken), terwijl diegenen met een diploma hoger secundair onderwijs in de VlaamsBrabantse culturele instellingen net minder vaak deelnemen (49,6 % en 40,9 % actieve leden) dan deze zelfde groep uit de APS-steekproef (55,5 % actieve leden). Bekijken we naast dit actief lidmaatschap ook de frequentie van deelname, dan zien we dat in de culturele centra in cluster 2 91 % van diegenen die beweren actief lid te zijn, verklaart minstens één keer per maand te participeren, 73 % in cluster 3 en 75 % in cluster 4 en 5 samen (Tabel 30). In de bibliotheken in cluster 2 neemt niet minder dan 77 % van het publiek dat voordien verklaarde actief lid te zijn minstens één keer per maand aan een activiteit deel, 72 % van het (actieve) bibliotheekpubliek in cluster 3 doet dit, 72 % van het publiek in cluster 4, 53 % van het publiek in cluster 5 en 75 % in cluster 6 (Tabel 31). De opvallend lage frequentie in cluster 5 kunnen we niet meteen verklaren. Met andere woorden, zowel in de bibliotheken als in de culturele centra vinden we de hoogste frequentie van deelname in het Leuvense terug, hoewel het aantal personen dat actief lid beweert te zijn er niet opvallend hoger ligt dan in de andere regio’s. Aangezien de studentenpopulatie deze cijfers vermoedelijk beïnvloedt, lieten we studenten ook eens weg uit de steekproef. De topscores in Leuven blijven echter nagenoeg onaangetast: van het publiek in de culturele centra (uitgezonderd studenten) is 51,6 % actief lid en neemt maar liefst 91 % daarvan minstens één keer per maand aan een activiteit deel, terwijl nog steeds 44 % van het bibliotheekpubliek actief lid is en 74 % daarvan minstens één keer per maand deelneemt. Tabel 30: Frequentie van deelname door actieve leden, culturele centra. Hoe vaak neemt u deel aan act van deze verenigingen? % Eén keer of enkele keren/jaar % Eén keer/maand % Meerdere keren/maand % Eén keer/week % Meerdere keren/week
Cluster 2
Cluster 3
Cluster 4 & 5
Gemiddelde CC
8,6
26,8
25,4
21,1
30,3
28,0
15,9
27,4
22,5
21,3
23,5
21,9
32,0
15,3
17,9
20,6
6,6
8,6
17,3
8,9
Tabel 31: Frequentie van deelname door actieve leden, bibliotheken. Hoe vaak neemt u deel aan act van deze verenigingen? % Eén keer of enkele keren/jaar
Cluster 2
Cluster 3
Cluster 4
Cluster 5
Cluster 6
21,6
28,3
18,8
47,
24,5
Gemiddelde bibliotheken 27,6
% Eén keer/maand
16,7
30,3
18,8
20,6
37,7
30,7
% Meerdere keren/maand
21,0
19,2
9,3
2,9
9,4
11,5
% Eén keer/week
21,6
13,1
31,3
17,6
15,1
16,6
% Meerdere keren/week
19,1
9,1
25,0
11,8
13,2
13,5
Een ander item betreffende de algemene vrijetijdsbesteding ging na welke kranten het meest in de smaak vallen bij het Vlaams-Brabantse CC- en bibliotheekpubliek. Onderstaande tabellen (Tabel 32 & Tabel 33) tonen het percentage respondenten dat een bepaalde krant nooit, minder dan één keer per week of minstens één keer per week leest.
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
46
Tabel 32: Frequentie waarmee kranten en tijdschriften gelezen worden (per cluster), culturele centra. Gemiddelde CC
Cluster 4 & 5
Minstens 1/week
25,3
43,3
28,7
28,0
45,1
16,9
38,0
28,1
17,1
27,1
52,9
26,1
21,0
67,2
13,4
19,4
23,0
88,8
6,0
5,2
86,9
8,2
4,9
90,6
4,7
4,7
4,9
Nooit
Nooit
24,1
55,8
Minstens 1/week
50,6
De Morgen De Gazet van Antwerpen/Mechelen
Minstens 1/week
De Standaard
Nooit
Minstens 1/week
Minder dan 1/week
Cluster 3
Minder dan 1/week
Minder dan 1/week
Cluster 2
Het Nieuwsblad/De Gentenaar
61,4
17,5
21,1
36,5
16,7
46,8
49,3
20,5
30,2
36,3
De FET Het Laatste Nieuws/De Nieuwe Gazet
82,5
11,0
6,5
70,1
18,9
11,0
74,2
18,2
7,6
9,1
59,7
15,5
24,8
63,8
19,9
16,3
56,9
18,1
25,0
20,2
Het Volk
93,5
4,5
2,0
90,4
7,7
1,9
90,9
7,6
1,5
1,8
Het Belang van Limburg
85,1
8,0
6,9
96,5
2,7
0,8
96,9
3,1
0,0
2,8
De Vlaamse Brabander
97,2
2,8
0,0
94,0
6,0
0,0
100,0
0,0
0,0
0,0
Knack
47,5
28,0
24,5
44,0
44,0
12,0
36,1
37,5
26,4
28,9
Humo
42,8
35,0
22,2
26,8
35,3
37,9
45,7
30,0
24,3
31,0
De Zondag/De Streekkrant
32,3
26,8
40,9
35,3
25,0
39,7
29,2
26,4
44,4
40,5
Metro
61,5
19,8
18,7
64,3
19,3
16,4
52,2
24,6
23,2
17,9
Buitenlandse krant
76,7
18,7
4,6
78,6
18,0
3,4
80,0
15,4
4,6
3,9
Tabel 33: Frequentie waarmee kranten en tijdschriften gelezen worden (per cluster), bibliotheken. Gemiddelde bibliotheken
Cluster 6
Minstens 1/week
19,6
32,2
57,1
22,3
20,6
48,4
24,4
27,2
28,1
62,3
22,6
15,1
64,3
19,6
16,1
61,5
20,2
18,3
20,1
84,4
10,4
5,2
90,7
4,7
4,6
90,7
9,3
0,0
89,6
7,5
2,9
88,0
8,1
3,9
4,0
Nooit
48,2
19,6
Minstens 1/week
29,8
14,3
Nooit
23,4
66,1
Minstens 1/week
46,8
36,5
Nooit
33,4
25,9
Minstens 1/week
34,5
37,6
Nooit
32,1
De Morgen De Gazet van Antwerpen/ Mechelen Het Nieuwsblad/De Gentenaar
Minstens 1/week
De Standaard
Nooit
Minstens 1/week
Minder dan 1/week
Cluster 5
Minder dan 1/week
Cluster 4
Minder dan 1/week
Cluster 3
Minder dan 1/week
Minder dan 1/week
Cluster 2
53,7
23,2
23,1
50,4
18,8
30,8
58,6
17,2
24,2
24,6
28,1
47,3
47,2
18,0
34,8
34,0
De FET Het Laatste Nieuws/De Nieuwe Gazet
72,2
20,3
7,5
65,2
17,9
16,9
66,7
19,6
13,7
72,0
13,1
14,9
60,1
17,6
22,3
18,2
65,4
17,3
17,3
53,5
20,2
26,3
50,9
18,2
30,9
43,9
14,9
41,2
48,1
22,5
29,4
29,6
Het Volk Het Belang van Limburg De Vlaamse Brabander
89,7
9,0
1,3
90,7
6,5
2,8
96,3
0,0
3,7
89,5
2,9
7,6
95,2
3,0
1,8
3,4
82,3
11,4
6,3
94,5
2,7
2,8
98,1
1,9
0,0
96,1
2,9
1,0
90,1
7,0
2,9
2,9
96,2
3,8
0,0
97,2
1,9
0,9
100,0
0,0
0,0
94,2
5,8
0,0
93,8
6,2
0,0
0,1
Knack
32,9
38,8
28,3
46,6
25,9
27,5
43,9
29,8
26,3
46,8
33,9
19,3
49,0
34,4
16,6
21,2
Humo De Zondag/De Streekkrant
30,1
33,7
36,2
45,8
24,6
29,6
30,9
41,8
27,3
39,8
29,6
30,6
39,2
35,4
25,4
28,1
35,8
30,9
33,3
39,7
19,0
41,3
42,4
3,4
54,2
38,0
10,2
51,8
32,8
22,4
44,8
44,9
Metro
46,3
23,2
30,5
63,1
13,5
23,4
56,1
21,1
22,8
52,7
12,5
34,8
61,7
21,2
17,1
23,1
Buitenlandse krant
67,9
21,0
11,1
74,8
17,1
8,1
75,9
20,4
3,7
83,8
13,3
2,9
75,4
17,7
6,9
6,7
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
47
Wanneer we naar de gemiddelde leesfrequenties kijken in de culturele centra (tabel 32), zien we hoe De Standaard, Het Nieuwsblad, Het Laatste Nieuws, Knack, Humo en Metro door minstens 40 % van het publiek ooit gelezen worden (= niet nooit). 20 tot 40 % van de bezoekers leest deze kranten en weekbladen minstens één keer per week. Het meest populair zijn Het Nieuwsblad, Humo en De Standaard (deze worden gemiddeld door 30 tot 40 % van het publiek in de culturele centra ten minste één keer per week gelezen). Lokale bladen als De Zondag/De Streekkrant vullen dit rijtje aan. Tussen de clusters onderling vinden we geen grote verschillen terug. Bij het publiek in cluster 2 (Leuven) vallen De Morgen, De Standaard, Knack en De Zondag/De Streekkrant het meest in de smaak, terwijl in cluster 3 De Standaard, De Zondag/De Streekkrant, Humo en Het Nieuwsblad door 30 à 40 % van de bezoekers minstens één keer per week worden gelezen en in clusters 4 & 5 in totaal zes bladen (Humo, Het Laatste Nieuws/De Nieuwe Gazet, Knack, Het Nieuwsblad, De Standaard en De Zondag/Streekkrant) door 25 tot 45 % van het publiek minstens één keer per week ter hand worden genomen. Ook in de geselecteerde bibliotheken worden de hierboven genoemde niet-lokale dag- en weekbladen (Knack, Humo, De Morgen, De Standaard en Het Nieuwsblad) frequent gelezen. Twee derden tot de helft van het publiek leest ze ooit. De FET wordt door een iets groter gedeelte (18 % van het bibliotheekpubliek ten opzichte van 9 % in de culturele centra) minstens één keer per week gelezen en dit geldt eveneens voor het Laatste Nieuws/De Nieuwe Gazet (door 30 % minstens één keer per week gelezen ten opzichte van 21 % in de culturele centra). De tabellen laten zien dat de leespatronen van bibliotheekgebruikers meer verschillen van cluster tot cluster dan het geval was bij het publiek in de culturele centra. In cluster 2 worden De Standaard, De Morgen, Knack, Humo, De Zondag/De Streekkrant en Metro door 30 tot 40 % van het publiek minstens één keer per week gelezen. In clusters 3 en 4 vallen naast De Standaard, Knack, Humo en De Zondag/De Streekkrant ook Het Nieuwsblad en Het Laatste Nieuws goed in de smaak. In clusters 5 en 6 wordt het weekblad Knack door een minder grote groep (15 tot 20 % tegenover 25 tot 30 % in de overige clusters) minstens één keer per week gelezen, terwijl streekgebonden bladen als De Zondag/De Streekkrant meer populair blijken in clusters met een kleiner cultureel aanbod. Daarnaast worden Het Nieuwsblad, Het Laatste Nieuws/De Nieuwe Gazet en Humo door 30 tot 50 % van de bibliotheekgebruikers in clusters 5 en 6 minstens één keer per week gelezen. Het gaat hier voornamelijk om gemeenten met een landelijk karakter (Colpaert, Lauwerysen & Colpaert, 2003: 112). We zouden, in het verlengde van wat Roose en Waege (2002) in Gent vonden voor de Gentse theaters en musea, kunnen spreken van een eerder verscheiden (zowel highbrow als lowbrow) voorkeur bij zowel het CC- als het bibliotheekpubliek.
3.2 Muziekvoorkeur. Verder werd naar de muziekvoorkeuren van het CC- en bibliotheekpubliek gepeild. Onderstaande lijstjes (Tabel 34 & Tabel 35) tonen telkens de drie meest populaire genres, gemeten aan de hand van het aantal respondenten dat deze vernoemt als lievelingsgenre. Klassieke muziek en popmuziek vallen over de verschillende clusters en types culturele instellingen heen goed in de smaak, zoals onderstaande lijstjes laten zien. Tussen het publiek van culturele centra en bibliotheken vinden we weinig opvallende verschillen terug
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
48
Tabel 34: Meest populaire muziekgenres, gemeten aan de hand van het aantal respondenten dat deze als lievelingsgenre aanduidt (per cluster), culturele centra. Cluster 2
%
Cluster 3
%
Cluster 4 en 5
%
pop
24,2
kleinkunst,…
21,9
pop
16,2
2.
rock
12,5
pop
18,3
klassiek
14,2
3.
klassiek
10,4
klassiek
16,1
kleinkunst,…
11,5
1.
Tabel 35: Meest populaire muziekgenres, gemeten aan de hand van het aantal respondenten dat deze als lievelingsgenre aanduidt (per cluster), bibliotheken. Cluster 2
%
Cluster 3
%
Cluster 4
%
1.
pop
2.
rock
3.
klassiek
Cluster 5
%
19,4
pop
26,0
klassiek
17,3
klassiek
18,8
pop
14,5
rock
9,4
jazz
Cluster 6
%
22,4
pop
18,4
klassiek
26,7
pop
24,8
10,5
rock
12,2
soul, r&b
13,8
9,3
kleinkunst,…
12,8
3.3 Cultuurparticipatie en kunstbeoefening. In dit deel gaan we specifiek in op de cultuurparticipatie, in de enge zin van het woord, en (al dan niet amateuristische) kunstbeoefening van de Vlaams-Brabantse respondenten in bibliotheken en culturele centra. In de eerste plaats werd gevraagd naar het bezit van abonnement(en) bij culturele instellingen. Het bibliotheekpubliek en de bezoekers van de culturele centra verschillen sterk op dit vlak. In de culturele centra variëren de cijfers sterk naargelang de culturele regio waarin men zich bevindt. In Leuven heeft 34,3 % van de bezoekers van de culturele centra een abonnement, in cluster 3 59,3 % en in cluster 4 en 5 samen 16,8 %. Dit terwijl ongeveer één op tien van de bibliotheekbezoekers in elke cluster zegt over zo’n abonnement te beschikken (Tabel 36). Tabel 36: Percentage dat een abonnement heeft bij een culturele instelling. Culturele Centra
% Abonnement bij culturele instelling
Bibliotheken
Cluster 2
Cluster 3
Cluster 4 & 5
Cluster 2
Cluster 3
Cluster 4
Cluster 5
Cluster 6
34,3
59,3
16,8
18,1
13,1
11,5
8,7
7,8
In een volgend item gingen we na in welke mate het CC- en bibliotheekpubliek tijdens de voorafgaande maand dans-, theater- of muziekoptredens had bezocht (Tabel 37 & Tabel 38). In de culturele centra ging men gemiddeld 1,9 (cluster 2), 1,9 (cluster 3) en 1,4 keer (cluster 4 en 5) tijdens de voorafgaande maand naar een muziekconcert, dans- of theatervoorstelling. 75 à 85 % van de bezoekers deed dit minstens één keer. Gemiddeld zijn bibliotheekbezoekers, behalve in het Leuvense, minder dan één keer tijdens de maand voorafgaand aan de afname van de enquête naar een dansvoorstelling, theaterstuk of muziekconcert geweest. Slechts 40 à 50 % van de bezoekers bezocht minstens één keer tijdens de voorafgaande maand een voorstelling.
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
49
De participatiegraad ligt met andere woorden hoger in de culturele centra7. Zowel binnen de bibliotheken als binnen de culturele centra zijn de verschillen tussen bezoekers onderling echter ook heel groot8. Sommige respondenten participeren nauwelijks, anderen heel veel.
Tabel 37: Aantal bezoeken aan een theatervoorstelling, dansvoorstelling of muziekconcert tijdens de voorafgaande maand (per cluster), culturele centra.
Cluster 2
Cluster 3
Cluster 4 en 5
Gemiddeld aantal bezoeken tijdens voorafgaande maand
1,9
1,9
1,4
Standaardafwijking
1,8
1,7
1;3
% " 1 keer voorstelling bezocht tijdens voorafgaande maand
84,3
87,0
75,3
Tabel 38: Aantal bezoeken aan een theatervoorstelling, dansvoorstelling of muziekconcert tijdens de voorafgaande maand (per cluster), bibliotheken.
Gemiddeld aantal bezoeken tijdens voorafgaande maand Standaardafwijking % " 1 keer voorstelling bezocht tijdens voorafgaande maand
Cluster 2
Cluster 3
Cluster 4
Cluster 5
Cluster 6
1,1
0,6
0,9
0,5
0,7
1,5
0,9
1,6
0,8
1,3
53,8
38,6
56,2
35,6
40,4
We zouden ons kunnen afvragen of de participatiegraad verschilt naargelang geslacht, leeftijd en opleidingsniveau van de bezoekers. Immers, we vonden dat vrouwen, hoger opgeleiden en jongeren beter vertegenwoordigd zijn in de steekproef van Vlaams-Brabantse cultuurbezoekers dan in Vlaanderen (APS 2002). In de culturele centra hebben niet vrouwen, maar mannen tijdens de maand voorafgaand aan de afname van de enquête vaker deelgenomen aan één of ander cultureel evenement9. Dit in tegenstelling tot het feit dat vrouwen wel sterker vertegenwoordigd zijn in onze Vlaams-Brabantse steekproeven. Deze discrepantie geeft aan dat we voor het inschatten van cultuurparticipatie moeilijk uitsluitend kunnen vertrouwen op dergelijke zelf-rapportering door respondenten. Niet alleen faalt het menselijk geheugen, zeker wanneer we naar een exacte bezoekfrequentie vragen, maar daarnaast blijkt ook uit andere onderzoeken dat cultuurparticipatie sociaal wenselijk is en er bijgevolg makkelijk sprake kan zijn van overrapportering.
7
Uit variantie-analyse blijkt dat deze gemiddelde bezoekfrequenties significant verschillen van elkaar, tussen bibliotheken en culturele centra (F= 219,992; p=0,000) maar ook tussen bibliotheken (in de verschillende clusters) onderling (F= 5,828; p=0,000) en culturele centra onderling (F= 4,124; p=0,016). 8 De standaardafwijkingen wijzen op een grote variatie in de individuele scores. 9 ! = -0,082; t= -2,810; p= 0,005. Dit effect van geslacht blijft significant groot wanneer we controleren voor leeftijd en eveneens in de derde opleidingscategorie (H.S.O.).
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
50
Verder oefent het opleidingsniveau een gekend effect uit. Hoger geschoolden (categorie “Hobu of Univ”) onder de geselecteerde cultuurparticipanten nemen opvallend vaker deel10 dan alle categorieën lager geschoolden. Als bijkomende indicator van de mate waarin men aan cultuur deelneemt, werd gevraagd naar de kennis van en het bezoek aan enkele lokale en andere Vlaamse musea. Meteen valt op hoe het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika in Tervuren en het Stedelijk Museum voor Actuele Kunst (SMAK) in Gent het best gekend en ook door het grootste gedeelte van de respondenten ‘ooit bezocht’ zijn. Het Museum voor Hedendaagse Kunst in Antwerpen (MUKHA) en het Stedelijk Museum Vander Kelen-Mertens in Leuven vullen het rijtje aan. Niet de kleine, regionale musea maar wel de instellingen in grote(re) steden blijken dus de grootse publiekstrekkers. Verder voegden we aan het lijstje twee fictieve musea, J.K. Orb in Brussel en het Stedelijk Museum voor Archeologie in Diest, toe. Deze onbestaande items werden ingeschakeld als betrouwbaarheidsindicatoren, met name om het effect van sociale wenselijkheid op de antwoorden te meten. Nogal wat respondenten houden er niet van om op een vragenlijst te moeten bekennen dat ze van iets niet op de hoogte zijn, of, zoals hier, een bepaalde instelling nog nooit bezocht hebben. Aan de hand van het aantal personen dat tóch positief op deze vragen antwoordt, kunnen we te weten komen hoe betrouwbaar de resultaten betreffende de andere musea zijn. 9 % van het publiek in de culturele centra en 10 % van het publiek in de bibliotheken meent al iets te hebben opgevangen over museum J.K. Orb in Brussel en respectievelijk 6 % en 5 % herinneren zich een bezoek. 17 % (culturele centra) en 15 % (bibliotheken) van de bezoekers kent naar eigen zeggen het Stedelijk Museum voor Archeologie in Diest, terwijl 11 % (culturele centra) en 9 % (bibliotheken) dit reeds bezocht zou hebben. Van de bezoekers die het Stedelijk Museum voor Archeologie te Diest menen te kennen, kent en bezoekt een opvallend groot deel het (werkelijk bestaande) andere opgenomen museum in Diest, het Stedelijk Museum ’t Toreke. Of het daarbij vooral om respondenten uit Diest en omgeving gaat, valt moeilijk na te gaan gezien de beperkte steekproeven. Ook het Stedelijk Museum Vander KelenMertens in Leuven is bij deze groep opvallend goed bekend. Een opvallend grote groep van diegenen die reeds van J.K. Orb in Brussel gehoord zouden hebben, kruist dan weer het Museum voor Oudere Technieken in Grimbergen aan. Toch kunnen we over het algemeen niet stellen dat een vermeende kennis en/of bezoek van deze fictieve musea samengaat met een grotere kans om ook andere musea als ‘bekend’ of ‘reeds bezocht’ aan te kruisen. Op basis van onze analyses vinden we geen aanwijzingen dat kennis/bezoek van het ene fictieve museum verband houdt met kennis/bezoek van het andere fictieve museum. Het feit dat bijna 10 % van het publiek aangeeft een niet bestaand museum reeds bezocht te hebben, geeft niettemin aan dat er een reële kans bestaat op overrapportering van het aantal bibliotheekbezoeken in dit onderzoek. In het algemeen moeten we rekening houden met de sociale wenselijkheid van deelname aan cultuur en de kans op overschatting van het aantal cultuurparticipanten wanneer men zich uitsluitend zou baseren op zelf-rapportering.
10
! =0,101; t= 3,407; p=0,001. Dit effect blijft significant wanneer we controleren voor geslacht.
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
51
Tabel 39: Percentage dat een museum kent of ooit bezocht heeft (per cluster), culturele centra. Cluster 2
Cluster 3
Cluster 4 & 5
Gemiddelde CC
% Kennen
% Bezocht
% Kennen
% Bezocht
% Kennen
% Bezocht
% Kennen
% Bezocht
’t Toreke
21,1
13,3
10,3
7,5
6,8
5,2
13,7
9,3
MUHKA
48,2
32,5
55,0
34,0
38,0
26,7
50,8
32,7
Vander Kelen-Mertens
63,4
48,4
29,9
25,1
23,7
19,4
41,0
32,8
K.M. Midden Afrika
90,8
75,5
93,5
82,8
90,0
81,0
92,2
80,0
J.K. Orb
5,4
3,9
10,1
6,6
12,3
9,6
8,7
5,9
Oudere Technieken
9,3
3,2
33,4
28,5
24,9
22,1
24,7
18,8
S.M. Archeologie
14,0
6,9
20,9
14,6
7,0
5,8
17,1
10,9
SMAK
74,8
32,4
84,8
45,1
70,1
30,1
79,7
39,0
Het percentage personen dat een bepaald museum ooit heeft bezocht bedraagt verder telkens de helft tot drie vierden van het percentage dat dit museum beweert te kennen. Iets meer respondenten in de culturele centra kennen en bezoeken musea. Dit verschil is minder duidelijk wanneer we enkel bezoekers in cluster 2 beschouwen. Tabel 40: Percentage dat een museum kent of ooit bezocht heeft (per cluster), bibliotheken. Cluster 2
Cluster 3
Cluster 4
% Kennen
% Bezocht
% Kennen
% Bezocht
% Kennen
’t Toreke
15,8
8,9
6,8
3,7
4,5
2,3
MUHKA Vander KelenMertens K.M. Midden Afrika
54,6
33,3
34,8
24,1
30,4
19,0
77,4
56,8
21,3
18,1
14,3
7,0
91,3
80,0
85,8
77,4
84,8
76,1
J.K. Orb
4,9
3,7
10,8
7,6
4,5
0,0
Oudere Technieken
5,5
2,5
37,6
31,5
51,1
32,6
S.M. Archeologie
13,1
8,8
16,0
12,3
4,7
0,0
SMAK
83,1
37,3
69,9
28,8
65,2
Cluster 5
Cluster 6
% Bezocht
17,4
Gemiddelde CC
% Kennen
% Bezocht
% Kennen
% Bezocht
% Kennen
% Bezocht
’t Toreke
4,1
2,7
22,9
17,6
15,7
11,3
MUHKA Vander KelenMertens K.M. Midden Afrika
41,7
18,9
33,3
17,8
36,9
20,9
21,6
15,3
47,3
36,1
40,8
30,9
80,3
69,7
96,4
83,9
91,1
80,2
J.K. Orb
7,0
4,1
7,5
4,7
10,1
4,6
Oudere Technieken
11,0
6,6
14,0
10,3
19,2
13,8
S.M. Archeologie
11,1
5,4
16,8
11,1
14,5
9,4
SMAK
68,5
32,4
71,8
24,3
71,8
27,1
Tabel 41: Percentage dat de website van Vlabra’ccent kent en gebruikt. Culturele Centra Website Vlabra’ccent
Bibliotheken
% Kennen
n
% Bezocht
n
% Kennen
n
% Bezocht
n
5,7
46
3,5
28
2,8
21
1,5
11
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
52
Tot slot werd nagegaan in welke mate bezoekers van culturele centra en bibliotheken de website van Vlabra’ccent (www.applaus.be), de portaalsite van de dertig erkende cultuur- en gemeenschapscentra in Vlaams-Brabant, kennen en gebruiken (Tabel 41). De site was op het moment van afname van deze enquête blijkbaar nog weinig bekend, namelijk bij 5,7 % van de bezoekers in de culturele centra en bij 2,8 % van de bezoekers in de bibliotheken. Er dient hierbij opgemerkt te worden dat in de loop van 2002 de naam van het netwerk (en de bijhorende webstek) veranderde en in de vragenlijst niet de nieuwe naam “Applaus” maar wel “Vlabra’ccent” werd vermeld. Omwille van de kleine aantallen (n) worden enkel de samenvattende cijfers voor bezoekers in culturele centra en bezoekers in bibliotheken vermeld in de tabel. Aansluitend bij deze vragen naar kunsten en cultuurparticipatie, peilden we ook naar de eigen kunstbeoefening.
Tabel 42: Percentage dat een bepaald kunsttype beoefent (per cluster).
% speelt zelf toneel % speelt muziekinstrument 9aarvan;< instrument in groe> of vereniging % kunstopleiding in vrije tijd 9aarvan ;< 'unsto>leiding biK >rivL2leraar 9aarvan;< 'unsto>leiding in academie 9aarvan;< 'unsto>leiding biK vereniging
Cluster 2
Cluster 3
Cluster 4 en 5
Gemiddelde CC
Cluster 2
Cluster 3
Cluster 4
Cluster 5
Cluster 6
Gemiddelde bibliotheken
8,5
8,7
8,2
8,8
6,4
5,1
3,8
1,1
2,6
3,3
19,1
18,1
20,8
19,2
27,1
21,9
26,0
18,7
16,4
19,6
3ABA
3CBD
32B2
3FBF
2GB1
3ABG
2IBG
3CBD
1JBA
2FBG
17,3
15,9
17,8
16,9
18,5
12,3
21,2
8,7
9,5
11,8
1FB3
IB3
IBI
DBF
11BD
DB3
ABA
12BF
2AB3
1IB3
CJB1
FFBG
IGBC
CGBJ
FDBD
3ABI
IGB2
JBJ
3IBC
F3B1
2DBF
CCBC
3FBC
3FBA
3JBG
C1BA
3JBD
12BF
GB1
22BC
In de eerste plaats blijken beide publieken ongeveer even actief op het gebied van amateuristische kunstbeoefening. Het meest opvallend feit daarbij is dat het CC-publiek vaker zelf toneel speelt. Dit laatste houdt vermoedelijk logisch verband met de grotere interesse voor theater (door professionele en amateur-gezelschappen) en podiumkunsten bij deze groep (Tabel 42). In de bibliotheken daalt de activiteitsgraad naargelang het om een cluster met een minder rijk cultuuraanbod gaat. Ook het aantal bezoekers dat een kunstopleiding volgt in de vrije tijd daalt in de bibliotheken gevoelig naargelang het cultuuraanbod in de streek kleiner wordt. Het percentage personen dat een opleiding volgt valt terug op de helft in cluster 5 en 6 (8 à 9 %) in vergelijking met de andere clusters, waar het om 12 à 20 % van het publiek gaat. Misschien heeft dit iets te maken met een beperkt aanbod, niet alleen op vlak van culturele evenementen maar ook op vlak van kunstopleidingen. Net iets meer CC-bezoekers volgen een kunstopleiding, hoewel de verschillen tussen beide publieken klein zijn. Wel is er sprake van een voorliefde voor andere kunstvormen. Tabel 43 geeft een overzicht van de verschillende disciplines waarin een kunstopleiding gevolgd wordt11. Hieruit blijkt opnieuw dat
11
De weergegeven percentages werden telkens berekend op het totaal aantal mensen dat een kunstopleiding volgt, en niet op de totale steekproef. N is telkens heel klein wanneer we de cijfers per cluster berekenen,
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
53
bezoekers aan podiumkunsten meer affiniteit hebben met toneel en voordracht. Andere opleidingen, zoals fotografie, beeldhouwen, schilderen, keramiek en grafiek, zijn dan weer meer populair bij bibliotheekgebruikers.
Tabel 43: Percentage dat een bepaald type kunstopleiding volgt (per cluster). NO>e 'unsto>leiding % toneel
Cluster 2
Cluster 3
Cluster 4 en 5
Gemiddelde CC
Cluster 2
Cluster 3
Cluster 4
Cluster 5
Cluster 6
Gemiddelde bibliotheken
8,7
15,5
4,9
11,4
12,5
0,0
0,0
0,0
0,0
2,0
% voordracht
3,8
13,4
6,3
8,9
8,3
0,0
7,7
0,0
0,0
3,0
% muziek
38,1
33,8
36,1
33,8
36,1
40,9
46,2
25,0
16,7
29,7
% dans
24,1
8,2
19,5
14,1
19,4
13,6
30,8
12,5
8,3
14,9
% fotografie enz
7,6
6,5
3,9
6,3
11,1
0,0
15,4
37,5
8,3
11,9
% schilderen
12,3
16,0
25,8
15,1
11,1
27,3
30,8
50,0
33,3
29,7
% beeldhouwen
6,1
4,0
4,6
4,5
4,2
9,1
7,7
12,5
8,3
7,9
% keramiek
3,5
10,9
10,9
8,0
4,2
18,2
15,4
25,0
25,0
18,8
% grafiek
5,5
1,3
4,4
2,9
6,9
0,0
0,0
25,0
25,0
13,9
% andere
27,0
20,0
21,8
21,5
19,2
22,7
15,4
12,5
33,3
22,8
Samengevat, het publiek van podiumkunsten vertoont een iets grotere activiteitsgraad dan het bibliotheekpubliek, niet alleen wat betreft het ruime gamma aan vrijetijdsbestedingen maar ook wanneer we specifiek kunstenparticipatie beschouwen. Dit patroon zet zich echter niet verder wanneer we de eigen kunstbeoefening van beide groepen vergelijken. Verschillen in (culturele) smaak komen hier wel aan de oppervlakte.
3.4 Waarden en attitudes. Dertig uitspraken rond solidariteit, klassenverschillen, het naleven van tradities en normen,… werden voorgelegd aan het cultuurpubliek. Met behulp van exploratieve factoranalyse12, een techniek die toelaat om een hele reeks items of variabelen te reduceren tot enkele factoren, konden we deze dertig items herleiden tot een aantal onderliggende waardenoriëntaties. Dit leidt tot volgende oplossing. Een eerste groep items meet de onderliggende factor ‘Utilitair Individualisme’, waarmee het centraal stellen van het eigenbelang (eventueel ten koste van anderen) wordt aangeduid (Waege & Agneessens, 2001). Een tweede groep kunnen we onder de noemer ‘Traditionalisme/Communitarisme’ plaatsen (naar Waege, 1997). Met dit laatste begrip duidt men een houding aan die respect voor de collectieve, traditionele normen en waarden voorop plaatst. ‘Communitarisme’ benadrukt hierbij het collectieve, gedeelde aspect van die normen, terwijl ‘traditionalisme’ wijst op het belang dat men hecht aan traditionele waarden en gebruiken. Een derde groep vatten we samen onder de noemer ‘Autoritarisme/Etnocentrisme’. Een vierde en laatste factor vandaar dat het beter is de overkoepelende cijfers voor culturele centra en bibliotheken in de interpretatie te betrekken. 12 Het gaat om een exploratieve factoranalyse met principal axis factoring als extractiemethode en promaxrotatie als rotatiemethode.
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
54
omvat een aantal items die voornamelijk de houding ten opzichte van inkomens- en klassenongelijkheid meten. Op het eerste gezicht staat een dergelijke solidaire/politiek linkse houding lijnrecht tegenover een utilitaristische/individualistische houding (de items vertonen sterk negatieve ladingen op deze factor) en kunnen we deze houdingen aan de uiteinden van één en dezelfde as plaatsen maar de factoranalyse laat zien dat hier toch niet exact hetzelfde gemeten wordt13. Vandaar dat een extra factor wordt weerhouden, die we de ‘Solidarisme’-as noemen (naar Waege, 1997). Tabel 44 toont welke items bij welke as horen14. We zullen de gemiddelde scores op twee van deze schalen verder vergelijken met de resultaten uit de APS-steekproef, dus met de gemiddelde scores van ‘doorsnee-Vlamingen’.
Tabel 44: Overzicht factoren, waardenoriëntaties. Culturele Centra
Bibliotheken
APS-Steekproef
Utilitarisme/ Individualisme:
Ptems 1 t/m G
Ptems 1 t/m G
Ptems 1 t/m G
Tradionalisme/Communitarisme:
Ptems 1C t/m 1A
Ptems 1C t/m 1A
Ptems 1C t/m 1A
Autoritarisme/Etnocentrisme:
Ptems 2J t/m 2F
Ptems 2J t/m 2F
/
Solidarisme:
Ptems 2I t/m 3J
Ptems 2I t/m 3J
/
Respondenten konden op de dertig items antwoorden met een score van 1 tot 5, waarbij 1 inhoudt dat men het “volledig oneens” is met de uitspraak en 5 betekent dat men het “volledig eens” is. We berekenen voor elk van de vier factoren telkens de gemiddelde score op de verschillende items in die schaal. Enkel voor de “Solidarisme”-schaal liggen de gemiddelden, zowel bij het bibliotheek- als bij het CCpubliek, hoger dan 3 (“noch eens, noch oneens”). De scores bedragen gemiddeld 3,45 (culturele centra) en 3,40 (bibliotheken) (Tabel 45 & Tabel 46). Zowel het bibliotheekpubliek als de bezoekers in culturele centra scoren gemiddeld het laagst op items die peilen naar een utilitair-individualistische houding, maar ook op de andere twee schalen (traditionalisme/communitarisme en autoritarisme/etnocentrisme) wordt gemiddeld een antwoord gegeven tussen 2 (“oneens”) en 3 (“noch eens, noch oneens”). Het publiek in de culturele centra scoort iets lager op ‘utilitair individualisme’. De verschillen zijn niet significant groot15 op de schalen die traditionalisme/communitarisme, autoritarisme/etnocentrisme en solidarisme nagaan.
13
Ter bepaling van het aantal te weerhouden factoren gebruikten we het eigenwaarde > 1-criterium. Voor de steekproef verzameld in de bibliotheken vertoonden een aantal items (item 10,11, 12, 18 en 19) geen enkele hoge lading op één van de factoren. De scores van de bezoekers in de culturele centra op deze items vertoonden dan weer te weinig variatie. We lieten deze items daarom weg bij berekening van de somscores. De interne consistentie van de verschillende schalen is heel hoog: Cronbach’s # voor “Utilitair dividualisme” (binnen de culturele centra) bedraagt 0,91, in de bibliotheken 0,83, voor “Traditionalisme/Communitarisme” bedraagt Cronbach’s # 0,92 in de culturele centra en 0,82 in de bibliotheken, voor “Autoritarisme/Etnocentrisme” 0,90 in de culturele centra en 0,80 in de bibliotheken en voor de “Solidarisme”schaal 0,81 in de culturele centra en 0,82 in de bibliotheken. 14 Zie het basisdocument voor een volledig overzicht van de gebruikte items. 15 We gingen dit na via variantie-analyse. F=18,522 en p=0,000 voor het verschil op ‘utilitair individualisme’.
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
55
Tabel 45: Gemiddelde scores op de verschillende factoren, culturele centra. Utilitair Individualisme
Traditionalisme/ Communitarisme
Autoritarisme/ Etnocentrisme
Solidarisme
Gemiddelde score
2,14
2,66
2,59
3,45
Standaardafwijking
0,56
0,77
0,80
0,68
Tabel 46: Gemiddelde scores op de verschillende factoren, bibliotheken. Utilitair Individualisme
Traditionalisme/ Communitarisme
Autoritarisme/ Etnocentrisme
Solidarisme
Gemiddelde score
2,27
2,64
2,64
3,40
Standaardafwijking
0,62
0,74
0,82
0,75
Uit analyses blijkt echter dat, binnen de APS-steekproef, we een hogere score op utilitair individualisme en traditionalisme/communitarisme kunnen verwachten voor oudere respondenten en vrouwen gemiddeld lager scoren dan mannen op utilitair individualisme16 (tabellen 48 & 49). Gezien het feit dat onze cultuurconsumenten vaker tot het vrouwelijke geslacht behoren én gemiddeld jonger zijn dan de doorsnee-Vlaming, kunnen we bij deze vergelijking het beste controleren voor geslacht en leeftijd. De verschillen tussen bibliotheek- en CC-bezoekers enerzijds en respondenten in de APS-steekproef blijven echter opvallend groot17. Als voornaamste vaststelling geldt dus dat beide groepen bezoekers er eerder een solidaire houding op nahouden (waarbij men bijvoorbeeld vindt dat de inkomensverschillen kleiner mogen zijn) en in het verlengde daarvan absoluut geen voorstander zijn van een utilitair-individualistische kijk op de samenleving. Ook zijn weinig respondenten ervan overtuigd dat normen en tradities zonder meer moeten nageleefd worden en geniet een autoritaire-etnocentrische houding weinig voorkeur. Enkel op vlak van utilitarisme/individualisme en communitarisme/traditionalisme konden we een vergelijking met een steekproef voor Vlaanderen (APS 2002) maken.
16
!= -0,141 en t=-5,342 (p=0,000) voor het effect van leeftijd op utilitair individualisme binnen de APSsteekproef, ! = -0,344 en t= -13,828 (p=0,000) voor het effect van leeftijd op traditionalisme/communitarisme en F=10,356 (p=0,001) voor het verschil in gemiddelde score op utilitair individualisme tussen mannen en vrouwen. 17 Wanneer we enkel vergelijken met de leeftijdsgroep die het laagst scoort, is F=556,801 en p=0,000 voor de verschillen in gemiddelde scores tussen de APS-steekproef en Vlaams-Brabantse CC-bezoekers op ‘utilitair individualisme’ en F=340,191 (p=0,000) voor het verschil met Vlaams-Brabantse bibliotheekbezoekers. F=26,822 (p=0,000) (CC-bezoekers) en F=36,065 (p=0,000) (bibliotheekbezoekers) voor de verschillen op ‘traditionalisme/communitarisme’. Voor het verschil met vrouwen in de Vlaamse bevolking (APS) op utilitair individualisme is F respectievelijk gelijk aan 407,664 (p=0,000) (verschil met het CC-publiek) en F=232,131 (p=0,000) (verschil met het bibliotheekpubliek).
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
56
Tabel 47: Gemiddelde score op utilitair individualisme en traditionalisme/communitarisme per leeftijdsgroep, Vlaanderen (APS 2002).
18-34 35-54 55-90
Utilitair Individualisme
Traditionalisme/ Communitarisme
Gemiddelde score
2,75
2,96
Standaardafwijking
0,44
0,73 3,13
Gemiddelde score
2,69
Standaardafwijking
0,50
0,71
Gemiddelde score
2,89
3,55
Standaardafwijking
0,58
0,68
Tabel 48: Gemiddelde score op utilitair individualisme en traditionalisme/communitarisme van mannen en vrouwen, Vlaanderen (APS 2002).
Mannen Vrouwen
Utilitair Individualisme
Traditionalisme/ Communitarisme
Gemiddelde score
2,82
3,23
Standaardafwijking
0,52
0,77
Gemiddelde score
2,73
3,23
Standaardafwijking
0,51
0,72
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
57
4 Aspecten van deelname en publiciteitskanalen. In wat voorafging werden tal van achtergrondskenmerken, gaande van het socio-demografisch profiel over de vrijetijdsbesteding, de kunstenparticipatie en waardenoriëntaties, van het bibliotheek- en CCpubliek in Vlaams-Brabant uiteengezet. In dit laatste deel keren we terug naar de plaats waar we deze respondenten aantroffen, te weten een openbare bibliotheek of een dans-, muziek- of theateroptreden in een cultureel centrum. Een hele reeks (rand)aspecten bij beide vormen van cultuurparticipatie werden in de enquête nagegaan.
4.1 Bezoeken aan culturele centra.
4.1.1
Bezoeksmotieven.
We vroegen aan de respondenten in de culturele centra om welke redenen ze voor de voorstelling in kwestie kozen. De lijst omvat dertien potentiële bezoeksmotieven. Tabel 49 toont welke percentage bezoekers het motief telkens zeer onbelangrijk tot eerder onbelangrijk, of anderzijds eerder belangrijk tot zeer belangrijk acht. Via factoranalyse18 proberen we in een volgende fase deze dertien motieven tot enkele factoren te herleiden. Hieruit blijkt dat items 1, 2 en 3 indicatoren zijn van een latent motief dat onmiddellijk gerelateerd is aan de specifieke voorstelling. Items 4, 5 en 7 wijzen op een algemene liefde/interesse voor podiumkunsten en op een vertrouwdheid met de instelling: men volgt de programmatie, ontmoet er bekenden,… Een derde groep indicatoren (items 6, 9 en 12) wijst op de sociale component die verbonden is aan cultuurparticipatie. Een bezoek aan het cultureel centrum staat gelijk aan een gezellig avondje uit en het feit dat vrienden/familie een voorstelling gaan bekijken betekent een belangrijke stimulans. Mediabelangstelling en publiciteit (item 11 en item 13) vormen een vierde latente reden waarom mensen een voorstelling in een cultureel centrum bijwonen. Item 10 (“Omdat het in mijn abonnement zit”) hoort hier bij. “Vanwege mijn beroepsbezigheden” (item 8) kan niet bij één van de genoemde factoren ingedeeld worden. Roose en Waege (2002) vonden vergelijkbare latente motieven terug bij het Gentse theaterpubliek.
18
Het gaat om een exploratieve factoranalyse met principal axis factoring als extractiemethode en promaxrotatie als rotatiemethode. Vier factoren worden weerhouden, met eigenwaarde > 1 als criterium ter bepaling van dit aantal factoren.
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
58
Tabel 49: Bezoeksmotieven bij een bezoek aan een voorstelling in een cultureel centrum, per cluster. Cluster 2
Cluster 3
Cluster 4 en 5
% ZO tot EO
% EB tot ZB
% ZO tot EO
% EB tot ZB
% ZO tot EO
% EB tot ZB
1. Uit belangstelling voor de tekst, compositie, choreografie
25,8
74,2
31,8
68,2
29,3
70,7
2. Omdat bepaalde acteurs, muzikanten, dansers meespelen
44,0
56,0
21,3
78,7
42,8
57,2
3. Uit belangstelling voor het theater- muziek- of dansgezelschap
35,5
64,5
28,8
71,2
25,5
74,5
4. Omdat ik de programmatie van deze instelling volg
68,7
31,3
59,1
40,9
71,1
28,9
5. Omdat ik een kunstliefhebber ben
48,9
51,1
38,2
61,8
40,4
59,6
6. Om er eens gezellig uit te zijn
22,4
77,6
30,4
69,6
28,9
71,1
7. Omdat ik voor en na de voorstelling bekenden ontmoet
74,5
25,5
69,6
30,4
63,6
36,4
8. Vanwege mijn beroepsbezigheden
88,8
11,2
91,8
8,2
83,5
16,5
9. Omdat iemand me de voorstelling heeft aangeraden
70,5
29,5
73,6
26,4
59,0
41,0
10. Omdat het in mijn abonnement zit
86,0
14,0
74,4
25,6
97,7
2,3
11. Vanwege de aandacht in de media
86,4
13,6
80,4
19,6
82,2
17,8
12. Omdat iemand me mee vroeg
57,7
42,3
76,3
23,7
58,6
41,4
13. Omdat er vaak over gepraat wordt
82,7
17,3
84,6
15,4
81,6
18,4
De voorstellingsspecifieke component legt, naast de sociale component (cultuurparticipatie als sociale activiteit) en de algemene liefde/interesse voor podiumkunsten, over alle clusters heen het grootste gewicht in de schaal (Tabel 50) Wanneer we de gemiddelde scores op de vier genoemde schalen vergelijken, zien we hoe deze telkens significant verschillen tussen cluster 2 en cluster 319. Bezoekers uit cluster 4 scoren opvallend hoger dan bezoekers uit cluster 3 op motieven die te maken hebben met sociale aspecten van deelname en
19
F= 11,990 (p=0,001) voor het verschil tussen cluster 2 en 3 op factor 1 (voorstellingsgerelateerde motieven), F=9,999 (p=0,002) voor het verschil tussen deze twee clusters op motieven die te maken hebben met algemene liefde/interesse voor podiumkunsten, F= 19,084 (p=0,000) voor het verschil op motieven die te maken hebben met de sociale aspecten van deelname en F= 9,095 (p=0,003) voor het verschil in gemiddelde op motieven die te maken hebben met mediabelangstelling en publiciteit.
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
59
opvallend lager op motieven die te maken hebben met mediabelangstelling en publiciteit20. Tussen de bezoekers van clusters 2 en 4 & 5 vinden we geen significante verschillen terug. Tabel 50: Gemiddelde score op vier latente bezoeksmotieven, per cluster. Gemiddelde score en Standaardafwijking ()
Cluster 2
Cluster 3
Cluster 4 en 5
Gemiddelde CC
3,9 (1,2)
4,2 (1,0)
4,1 (1,2)
4,1 (1,1)
3,0 (1,0)
3,2 (1,0)
3,1 (1,0)
3,1 (1,0)
3,3 (1,1)
3,0 (1,0)
3,3 (1,2)
3,2 (1,1)
2,0 (0,9)
2,2 (1,0)
1,9 (0,9)
2,1 (0,9)
Voorstellingsspecifieke kenmerken Algemene liefde/interesse voor podiumkunsten Sociale aspecten cultuurdeelname Mediabelangstelling/ Publiciteit
Het groter belang dat mensen in cluster 3 hechten aan de factor ‘mediabelangstelling en publiciteit’ kan niet meteen verklaard worden. Nu blijkt “Omdat het in mijn abonnement zit” hoog te laden op dezelfde factor waar ook “Omdat er vaak over gepraat wordt” en “Vanwege de aandacht in de media” toe behoren. We herinneren ons hierbij dat vooral in de culturele centra in cluster 3 mensen een abonnement hadden bij een culturele instelling (59,3 % van de bezoekers). Daar waar het statistische verband vrij sterk is21, ligt het inhoudelijke verband tussen dit item en items 11 en 13 minder voor de hand. Het enige wat we hieruit, mits enige voorzichtigheid, zouden kunnen afleiden is dat abonnees precies via mediabelangstelling herinnerd kunnen worden aan het feit dat er een voorstelling geprogrammeerd staat waarvoor ze reeds lang op voorhand betaald hebben. In die zin is mediabelangstelling en publieke aandacht voor hen bijgevolg van belang. We moeten deze veronderstelling uiteraard eerst toetsen, en wel door de gemiddelde scores van geabonneerden in de totale steekproef te vergelijken met de scores van niet-geabonneerden. Volgende tabel (Tabel 51) toont de verschillen. Deze zijn telkens significant groot. In de eerste plaats blijkt inderdaad dat geabonneerden hoger scoren op de factor “mediabelangstelling en publiciteit”22. Hoewel ze niet hoger scoren dan niet-geabonneerden op de voorstellingsgerelateerde motieven, hechten geabonneerden verder wél meer belang aan motieven die te maken hebben met een meer algemene interesse voor podiumkunsten, iets wat kan getuigen van meer ervaring in en kennis van het cultureel circuit. Toch moeten we voorzichtig zijn: “Omdat ik de programmatie van de instelling volg” staat (significant) in verband met het al dan niet abonnee zijn23. Dit kan er op wijzen dat men niet zomaar bij “één of andere” culturele instelling abonnee is, maar wel bij het specifieke culturele centrum, en in die zin is het ook niet meer dan logisch dat men voorstellingen bezoekt waar 20
F= 7,662 (p=0=0,006) voor het verschil in gemiddelde tussen cluster 2 en clusters 4 & 5 op motieven die te maken hebben met sociale aspecten van deelname en F= 6,630 (p=0,010) voor het verschil in gemiddelde op motieven die te maken hebben met mediabelangstelling en publiciteit. 21 Gamma ($) voor het verband tussen motief 10 en motief 11 bedraagt 0,484 (p=0,000); voor het verband tussen motief 10 en motief 13 is gamma gelijk aan 0,304 (p=0,000). 22 Resultaten variantie-analyse: F= 58,755 (p=0,000) voor het verschil op motieven die gerelateerd zijn aan mediabelangstelling en publiciteit, F= 75,579 (p=0,000) voor het verschil in gemiddelde op motieven die te maken hebben met sociale aspecten van deelname, F=8,857 (p=0,003) voor het verschil in gemiddelde op voorstellingsgerelateerde motieven en F= 36,493 (p=0,000) voor het verschil in gemiddelde op motieven die te maken hebben met een algemene liefde/interesse voor podiumkunsten. 23 Cramer’s V bedraagt 0,229 (p=0,000) voor verband tussen geabonneerd zijn en motief 4. Voor het verband tussen abonnee zijn en kiezen voor een voorstelling omdat men kunstliefhebber is (motief 5) noteren we een waarde op Cramer’s V van 0,210 (p=0,000). Voor het verband met “Omdat het in mijn abonnement zit”, bedraagt deze coëfficiënt 0,478 (p=0,000).
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
60
men op voorhand voor betaald heeft. Toch zijn het ook abonnees die opvallend vaker aankruisen dat ze een voorstelling bezochten “Omdat ze kunstliefhebber zijn”, wat dan wel weer op een grotere culturele bagage bij deze groep kan wijzen.
Tabel 51: Gemiddelde score op vier latente bezoeksmotieven, geabonneerden versus niet-geabonneerden. Voorstellingsspecifieke
Sociale aspecten
Mediabelangstelling/
Kenmerken
Algemene liefde/interesse voor podiumkunsten
cultuurdeelname
Publiciteit
Gemiddelde score
4,0
3,4
2,8
2,4
Standaardafwijking
1,1
0,9
1,0
1,0
Gemiddelde score
4,2
3,0
3,4
1,9
Standaardafwijking
1,2
1,0
1,1
0,9
Reabonneerden
Niet2geabonneerden
4.1.2
Context.
Net zoals in Gent bezoeken weinig mensen een voorstelling alleen. Meestal gebeurt dit in het gezelschap van de partner (minder vaak in cluster 2), in het gezelschap van het gezin of andere familieleden (eveneens het minst vaak in cluster 2), of in het gezelschap van vrienden of kennissen (vooral in cluster 2). Vermoedelijk mede dankzij de studentenpopulatie zijn uitstappen in school- of studieverband het meest populair in Leuven. Het gezelschap waarin men in deze cluster een voorstelling bezoekt is gemiddeld ook groter (Tabel 53). Roose en Waege (2002) wijzen op het verband tussen cultuurparticipatie en sociale contacten; meestal is er sprake van tweerichtingsverkeer: deelname in groep verstevigt de bestaande sociale relaties of zorgt voor nieuwe contacten, terwijl vrienden, familie en kennissen de individuele deelname kunnen stimuleren. Tabel 52: Gezelschap waarin men de voorstelling bezocht heeft, per cluster. Cluster 2
Cluster 3
Cluster 4 en 5
% Alleen
7,0
6,9
11,5
% Met anderen
93,0
93,1
88,5
< Tndere is >artner
29,0
40,4
32,2
< Uuimer ge-in/familie
18,7
23,7
33,0
< Vrienden/'ennissen
49,2
34,7
32,1
< Vc7ool2 of studieverband
2,8
0,4
2,2
< 3edriKfsuitsta>
0,3
0,0
0,0
< Verenigingsverband
0,1
0,7
0,5
Tabel 53: Aantal personen waarmee men de voorstelling bezocht heeft, per cluster24.
24
Cluster 2
Cluster 3
Cluster 4 en 5
Gemiddeld aantal andere personen
2,7
2,2
2,3
Standaardafwijking
3,6
2,1
2,1
Dit gemiddeld aantal personen verschilt significant van cluster tot cluster, zo blijkt uit variantie-analyse: F=3,208 (p=0,041).
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
61
Een grote groep bezoekers gaat voor of na de voorstelling nog een glas drinken (80 à 90 % van de bezoekers brengt de tijd voor of na de voorstelling door op café), en 40 tot 60 % combineert het bezoek aan een cultureel centrum met een etentje in een restaurant (Fig 35). Ook in Gent bleken deze randactiviteiten populair, zeker bij het theaterpubliek (Roose Waege, 2002). De combinatie met een toeristische uitstap is opvallend populair in cluster 4 en 5, wat erop zou kunnen wijzen dat deze groep omwille van het geringe aanbod in de onmiddellijke omgeving via een toeristische uitstap verschillende aspecten van kunsten en cultuurbeleving in één verplaatsing combineert.
82,9
90,8
100,0
94,7
%
45,9
40,1
16,9 8,3
11,2 2,9
11,7
20,0
14,7
40,0
21,4
38,6
48,3
60,0
57,1
80,0
0,0 Cluster 2 restaurantbezoek
Cluster 3 winkelen
café
Cluster 4 & 5 toeristische uitstap
andere
Fig 35: Activiteiten voor of na de voorstelling, per cluster.
4.1.3
Publiciteitskanalen.
Weten via welke kanalen bezoekers op de hoogte gebracht worden van een op til zijnde voorstelling, of via welke kanalen men bijkomende informatie verzamelt, is niet onbelangrijk. Elk cultureel huis investeert doorgaans een grote hap uit het jaarlijks budget aan publiciteit, al dan niet via meerdere media, en dan lijkt het niet meer dan logisch dat men ook enig idee heeft over welke kanalen voor de grootste publieksreturn zorgen en welke daarbij op basis van een prijs/kwaliteit-afweging de beste resultaten opleveren. Bovendien schept een degelijke kennis over publiciteitskanalen en hun publiek ook mogelijkheden om potentiële bezoekers(groepen) nog beter aan te spreken. Er is sprake van tweerichtingsverkeer: enerzijds moeten bezoekers voor een stuk zelf actief op zoek gaan naar de gewenste informatie maar de informatie moet in de eerste plaats ook via de juiste kanalen bij hen worden gebracht. Vandaar ook dat we in de vragenlijst een onderscheid maakten tussen eerste kennisname en de zoektocht naar bijkomende informatie. Vrienden of familie en brochures of folders blijken veruit de meest gehanteerde informatiekanalen te zijn (Tabel 54). Dit bleek ook in de Gentse theaters en musea het geval (Roose & Waege, 2002). Het aandeel van de andere media is klein maar er zijn wel kleine verschillen te merken tussen de clusters. Zo vervullen in Leuven niet de website van de culturele centra (www.applaus.be) maar wel enkele
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
62
andere sites de rol van eerstelijns informatiebron (bij 5,7 % van het publiek) en is publiciteit op de televisie van groter belang voor het publiek in clusters 4 en 5 (3,4 % ten opzichte van 1,6 % in cluster 3 en 0,7 % in cluster 2). Affiches ‘elders’ zijn eveneens populairder in dit cultureel gebied (5,5 % ten opzichte van 0,5 % in cluster 3 en 1,4 % in cluster 2). Tabel 54: Percentage dat via een bepaald kanaal voor het eerst kennis heeft genomen van het bestaan van de voorstelling, per cluster. Cluster 2
Cluster 3
flyers
2,0
0,5
Cluster 4 en 5 2,1
brochures/folders
38,6
48,9
40,0
krant/tijdschrift
8,9
12,2
11,1
vrienden/familie
37,1
25,2
27,3
uithangborden/affiches
4,7
7,2
5,0
affiches elders
1,4
0,5
5,5
www.applaus.be
0,0
0,9
3,7
andere website
5,7
0,5
1,4
televisie
0,7
1,6
3,4
radio
1,0
2,4
0,5
Tabel 55: Percentage dat via een bepaald kanaal bijkomende informatie heeft gezocht, per cluster. Cluster 2
Cluster 3
Cluster 4 en 5
% verder geïnformeerd
22,7
27,1
26,5
% brochures/folders
26,1
22,8
31,3
% krant/tijdschrift
19,7
20,5
18,6
% programmaboek
21,5
36,1
15,2
% vrienden/familie
29,0
22,8
27,5
% boeken
0,9
2,8
0,0
% www.applaus.be
2,6
12,1
8,6
% andere website
20,7
7,5
6,0
% televisie
2,3
9,9
7,0
% radio
7,6
6,9
2,0
Ongeveer een kwart van de bezoekers in elke cluster zoekt naar bijkomende informatie over de nakende voorstelling en dit gebeurt voornamelijk via vrienden en familie, brochures en folders, kranten en tijdschriften en een programmaboek (Tabel 55). Websites, zoals www.applaus.be, vervullen hier een opvallend grotere rol, wat ook logisch is aangezien consumenten nu meer gericht kunnen zoeken tussen de massa informatie die het Internet te bieden heeft. Deze elektronische weg is het meer populair in de jongste culturele cluster, te weten Leuven (in totaal aangeduid door 23,3 % van de bezoekers die via één van deze kanalen naar bijkomende informatie zocht), in vergelijking met de andere clusters. Vrienden en familie staan in Leuven bovenaan het lijstje (aangeduid door 29,0 %), terwijl cultuurconsumenten in cluster 3 een programmaboek (36,1 %) verkiezen boven vrienden en familie (22,8 %). We herinneren ons het hoge percentage abonnees in deze clusters; dit gegeven zou hiermee verband kunnen houden. Bezoekers in clusters 4 en 5 opteren voor brochures en folders (31,3 %), naast informele persoonlijke kanalen (aangeduid door 27,5 % van de bezoekers die één of meer van deze informatiebronnen aankruisten).
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
63
4.2 Focus op bibliotheek. 4.2.1
Aspecten van deelname.
Tabel 56: Aspecten van bezoek aan bibliotheken, per cluster. Cluster 2
Cluster 3
Cluster 4
Cluster 5
Cluster6
Woe vaa' be-oe' aan de-e bibliot7ee' >er twee maandenY Gemiddeld aantal25
5,3
4,7
4,5
4,7
3,0
Standaardafwijking
6,7
8,9
5,4
8,8
2,0
43,3
32,2
30,4
32,6
26,3
49,4
52,4
59,6
72,9
66,9
45,3
42,9
37,2
24,6
30,8
5,0
4,4
3,2
2,4
2,4
0,4
0,3
0,0
0,0
0,0
47 min
44 min
40 min
34 min
36 min
37 min
31 min
25 min
25 min
22 min
71,6
52,8
60,9
61,1
52,4
28,4
47,2
39,1
38,9
47,6
1. (%)
Fictie (64,4)
Non-fictie (54,0)
Non-fictie (50,3)
Non-fictie (53,8)
Non-fictie (59,5)
2.(%)
Non-fictie- (62,3)
Muziek (53,4)
Fictie (49,7)
Fictie (50,3)
Fictie (57,1)
3. (%)
Muziek (52,5)
Fictie (51,1)
Muziek (44,0)
Muziek (41,1 )
Jeugd (43,6)
3,9 (3,3)
3,6 (2,2)
3,4 (1,8)
3,7 (2,5)
4,3 (3,0)
2,2 (2,2)
2,0 (1,7)
2,7 (4,4)
1,0 (1,6)
1,0 (1,2)
0,5 (1,3)
0,4 (1,7)
0,4 (1,2)
0,2 (0,5)
0,9 (1,0)
32,6
82,0
75,0
62,4
82,2
20,4
5,0
9,6
4,3
1,7
50,6
28,5
32,7
23,7
39,0
44,8
21,5
38,5
39,8
20,3
Tndere bibliot7e'en? Percentage “Ja” Zuur be-oe' % Maximum 0,5 uur % 0,5 tot 1,5 uur % 1,5 tot 3 uur % Meer dan 3 uur Gemiddelde duur26 Standaardafwijking
Voor wie ontlenenY % Meestal voor mezelf % Meestal voor mezelf en anderen
Zoorgaans geraad>leegd aanbod
Tantal e[em>laren ontleend >er be-oe'21 Gemiddeld aantal boeken (stdafw) Gemiddeld aantal CD’s (stdafw) Gemiddeld aantal DVD/VHS (stdafw) Vervoermiddelen % Auto/moto % Tram/bus % Fiets/bromfiets % Te voet
25
Deze gemiddelden verschillen significant van elkaar (zo blijkt uit variantie-analyse): F=8,700 (p=0,000). De gemiddelde duur van een bezoek verschilt significant tussen de bibliotheken in verschillende clusters (F=10,187; p=0,000); dit geldt ook voor het gemiddeld aantal boeken (F= 3,187; p= 0,013), het gemiddeld aantal CD’s (F= 10,333; p=0,000) en het gemiddeld aantal DVD/VHS-materiaal (F= 7,737; p=0,000) dat ontleend wordt.
26
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
64
Tabel 56 laat zien hoe vaak mensen de openbare bibliotheek in kwestie bezoeken, hoe lang zo’n bezoek meestal duurt, welke materialen doorgaans ontleend worden,… Het gemiddeld aantal bezoeken per twee maanden in Leuven (5,3) ligt hoger dan in de andere gebieden, maar we moeten hierbij opmerken dat de bezoekfrequentie er sterk verschilt van persoon tot persoon (de standaardafwijking bedraagt 6,7). Sommige mensen gaan heel vaak naar de bibliotheek, tot zeven à acht keer per twee maanden, anderen slechts af en toe. In de andere clusters schommelt deze gemiddelde bezoekfrequentie tussen 3,0 en 4,7 keer per twee maanden. Ook daar zijn de verschillen tussen bezoekers telkens groot. Misschien kunnen we deze hogere gemiddelde frequentie in Leuven gedeeltelijk toeschrijven aan de studenten in deze steekproef. Over de hele steekproef bekeken bezoeken studenten echter niet opvallend vaker een bibliotheek27 (Tabel 57). Wanneer we de groep studenten weglaten uit de steekproef, merken we dat het bibliotheekpubliek in Leuven nog steeds een hoge gemiddelde bezoekfrequentie vertoont. Tabel 57: Gemiddeld aantal bibliotheekbezoeken per twee maanden, steekproeven zonder studenten28. Cluster 2
Cluster 3
Cluster 4
Cluster 5
Cluster 6
5,4
4,8
4,3
4,8
3,1
7,4
9,4
5,4
9,5
2,0
Gemiddeld aantal bezoeken per twee maanden Standaardafwijking
Verder merken we hoe vooral het Leuvense bibliotheekpubliek af en toe een andere openbare bibliotheek raadpleegt. 43 % vermeldt dit, tegenover slechts één op vier in cluster 6 en één op drie in de andere clusters. Bibliotheekbezoekers in Leuven bezoeken niet alleen vaker een openbare bibliotheek, maar hun bezoeken duren gemiddeld ook langer. Dit gaat ook op voor cluster 3. Iets meer mensen (51,6 % in Leuven, 47,6 % in cluster 3) noteren een bezoekduur van meer dan 0,5 uur in vergelijking met de andere clusters (daar gaat het om 40 % tot een derde van de bezoekers). De gemiddelde duur ligt bijgevolg ook hoger in deze best voorziene regio’s. In alle clusters ontleent 50 à 70 % van het publiek doorgaans materialen voor zichzelf en meestal gaat het hierbij om fictie, non-fictie of muziek. Leuvense bezoekers ontlenen het meest exemplaren. Net zoals in de andere gebieden gaat het vooral om boeken. CD’s worden overal minder ontleend, VHS of DVD-materiaal nog minder. Waarschijnlijk heeft het feit dat deze ontleningen niet gratis zijn, in tegenstelling tot boeken, hier iets mee te maken, alsook het kleiner aanbod van deze materialen in sommige openbare bibliotheken. Tussen de verschillende leeftijdscategorieën merken we geen verschillen in het aantal CD’s dat ontleend wordt, maar wel in het aantal boeken of VHS/DVD-materiaal29 (Tabel 58). Dit aantal daalt of stijgt echter niet systematisch naargelang bezoekers ouder of jonger zijn. 35 tot 44-jarigen ontlenen gemiddeld het meeste boeken, terwijl 55 tot 64-jarigen gemiddeld meer DVD/VHS-materiaal ontlenen dan andere leeftijdsgroepen. 27
Gemiddeld bezoeken studenten 4,0 keer (standaardafwijking= 3,3 per twee maanden een bibliotheek, andere bezoekers doen dit eveneens gemiddeld 4,0 keer (standaardafwijking = 6,2). Dit verschil is niet significant, zo blijkt uit variantie-analyse (p= 0,926).
29
F=3,340 (p=0,005) voor het verschil tussen het gemiddeld aantal boeken dat ontleend wordt per leeftijdscategorie en F= 2,370 (p=0,039) voor het verschil in aantal DVD/VHS-materiaal.
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
65
Tabel 58: Aantal en type exemplaren ontleend, per leeftijdscategorie. 18-24 Gemiddeld aantal boeken (standaardafwijking) Gemiddeld aantal CD’s (standaardafwijking) Gemiddeld aantal DVD/VHS (standaardafwijking
25-34
45-54
(2,1)
3,8
(2,8)
4,4
(2,8)
3,9
(3,6)
1,3
(1,6)
1,8
(1,7)
1,4
(2,6)
1,7
(1,8)
0,4
(1,2)
0,6
(1,0)
0,6
(0,8)
0,9
(1,4)
55-64 Gemiddeld aantal boeken (standaardafwijking) Gemiddeld aantal CD’s (standaardafwijking) Gemiddeld aantal DVD/VHS (standaardafwijking
35-44
3,6
65-90
3,6
(1,3)
4,0
(2,8)
1,5
(1,8)
1,5
(2,1)
1,2
(2,0)
0,6
(1,1)
In Leuven gaan de meeste mensen met de fiets/bromfiets (50,6 %) of te voet (44,8 %) naar de openbare bibliotheek. In de andere clusters overheerst de wagen, hoewel het percentage dat te voet naar de bibliotheek was gekomen in cluster 6 niet verwaarloosbaar is (39,0 %). Bus en tram zijn, behalve in cluster 2, niet zo populair.
4.2.2
Tevredenheid.
Eerst en vooral is er de tevredenheid met de toestand waarin het bestaande aanbod zich bevindt. Voor alle duidelijkheid: dit heeft niets te maken met de tevredenheid over de 7oeveel7eid aanbod. Op een andere plaats in de vragenlijst werd nagegaan welk aanbod respondenten in de toekomst wensen uitgebreid te zien. Dit laatste aspect bespreken we pas in de volgende paragraaf (bij ‘Wensen’). Bijna iedereen over alle clusters heen is eerder tevreden tot zeer tevreden over de staat waarin de aangeboden boeken zich bevinden (Tabel 59). Vooral in cluster 5 en 6 ligt het aantal personen dat ‘niet van toepassing’ aankruist bij de vraag naar tevredenheid over de toestand waarin het CD-aanbod zich bevindt echter hoog. We gaan ervan uit dat dit betekent dat dit type aanbod niet voorhanden is in de bibliotheek. Over toestand waarin de documentatie in de leeszaal, de naslagwerken en het VHS-aanbod zich bevinden zijn de meningen in de verschillende clusters eerder verdeeld. Het percentage bibliotheekgebruikers dat ‘Niet van toepassing’ aanduidt bij de vraag naar dit laatste aanbod (VHS) ligt verder overal hoog. Naast de tevredenheid over de toestand waarin het bibliotheekaanbod zich bevindt, gingen we ook de tevredenheid over de bereikbaarheid, ontleningstermijnen en tal van andere randaspecten na. Een belangrijke, algemene opmerking daarbij is het feit dat bij sommige items grote percentages bezoekers ‘Weet ik niet/Ken ik niet/Niet van toepassing’ aanduiden (zie Tabel 59). Dit roept vragen op bij de interpretatie, aangezien het aantal bezoekers dat daadwerkelijk zijn tevredenheid/ontevredenheid te kennen geeft in sommige gevallen heel klein is. In de bijhorende tabel werden deze percentages precies om die reden weergegeven. Ze kunnen een aanwijzing zijn voor de afwezigheid van tal van voorzieningen (zoals computers die moeten dienen om catalogi of het internet te raadplegen, vestiaires, bewegwijzering, parkeervoorzieningen, openbaar
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
66
vervoer,… ), of tenminste, van het feit dat deze niet gebruikt worden door een groot gedeelte van de bezoekers. In het ideale geval zouden we dit op het niveau van de instellingen moeten nagaan. Doorgaans is het bibliotheekpubliek eerder tot zeer tevreden over de bereikbaarheid per auto. Alleen in clusters 2 en 5 zijn de meningen verdeeld. Ongeveer één op twee over de verschillende clusters heen is eveneens tevreden over de bereikbaarheid met het openbaar vervoer, hoewel dit enigszins varieert per cluster: we noteren het laagste percentage tevreden bezoekers in cluster 3 en het hoogste percentage in Leuven. Over de openingsuren en prijs van de parkeervoorzieningen zijn de meningen verdeeld: vooral de respondenten in cluster 2, 4 en 5 ervaren deze als pijnpunt. Heel wat bezoekers, binnen alle clusters, zijn verder tevreden over de ontleningstermijnen. Enkel de ontleningstermijn van CD’s en DVD/VHS is volgens nogal wat bezoekers in clusters 2 en 4 te kort. Over de openingsuren en de service aan de balie is het grootste gedeelte van het publiek (75 tot 90 %) in alle clusters eerder tot zeer tevreden. Vestiaires zijn er blijkbaar doorgaans niet, af te leiden uit het hoge percentage bezoekers dat telkens ‘Weet niet/ Ken ik niet/Niet van toepassing’ aanduidt, maar als er één beschikbaar is, zijn de meeste bezoekers er wel tevreden over. Hetzelfde geldt voor de beschikbaarheid van computers voor internettoepassingen: als ze er zijn, of als men ze kent, is het grootste gedeelte bezoekers er eerder tot zeer tevreden over. Toch noteren we in Leuven (24,1 %), cluster 4 (20,0 %) en cluster 5 (18,7 %) ook een vrij grote ontevreden groep. Ook over de bewegwijzering is een derde van de Leuvense bibliotheekbezoekers iets minder te spreken. In de andere clusters wordt dit nauwelijks als probleem ervaren, althans door bezoekers die hun mening te kennen geven over deze (al dan niet aanwezige) voorziening. Ook met betrekking tot de beschikbare computers om catalogi te raadplegen geldt: indien deze beschikbaar zijn, of als men ze gebruikt, is men er doorgaans eerder tot zeer tevreden over. Enkel in cluster 5 en 6, die gemeenten omvatten met een beperkter cultuuraanbod, noteren we grote aantallen bezoekers (22,8 % en 30,6 %) die bij dit item de categorie “Weet niet/ Ken ik niet/Niet van toepassing” aanduiden. Tot slot moeten we nog vermelden dat een hele grote groep bibliotheekgebruikers in Vlaams-Brabant volgens deze data niet veel afweet van het bestaan van wisselcollecties of interbibliothecair verkeer of er toch alleszins zelden gebruik van maakt. Dit leiden we opnieuw af uit de grote groep die ‘Weet niet/ Ken ik niet/Niet van toepassing’ aanduidt en het hoge percentage dat geen antwoord geeft. Er kan niet gesproken worden van enige duidelijke tendens naargelang het cultuuraanbod in de gemeente geringer/uitgebreider is.
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
67
Tabel 59: Tevredenheid met aanbod en randaspecten, per cluster.
EO tot ZO
Cluster 2 ken niet/NVT
ET tot ZT
EO tot ZO
Cluster 3 ken niet/NVT
ET tot ZT
EO tot ZO
Cluster 4 ken niet/NVT
ET tot ZT
EO tot ZO
Cluster 5 ken niet/NVT
ET tot ZT
EO tot ZO
Cluster 6 ken niet/NVT
bereikbaarheid per auto bereikbaarheid met openbaar vervoer openingsuren parkeervoorzieningen
24,6
46,5
28,9
3,1
5,2
91,7
10,2
2,0
87,8
21,3
16,9
61,8
0,9
6,1
93,0
4,9
39,8
55,3
18,0
50,6
31,4
6,7
53,3
40,0
7,2
38,6
54,2
6,3
53,2
40,5
9,5
70,6
19,9
3,2
52,7
44,1
2,1
41,7
56,2
24,4
53,5
22,1
1,8
54,9
43,3
prijs parkeervoorzieningen
28,0
66,5
5,5
1,1
76,4
22,5
40,4
29,8
29,8
10,7
69,0
20,3
0,0
74,3
25,7
ET tot ZT
staat boeken
3,7
2,0
94,3
5,2
1,0
93,8
2,0
2,0
96,0
4,4
0,0
95,6
0,9
0,0
99,1
staat CD's
14,7
24,8
60,5
3,1
19,8
77,1
17,8
28,9
53,3
8,5
42,7
48,8
5,4
46,7
47,9
staat VHS staat naslagwerken/documentatie
8,7
62,3
29,0
2,3
76,7
21,0
7,5
67,5
25,0
2,6
74,0
23,4
6,5
46,7
46,8
3,6
38,2
58,2
5,0
23,6
71,4
4,5
27,3
68,2
9,8
31,7
58,5
3,2
28,7
100,0
100,0
100,0
100,0
68,1 100,0
ontleningstermijn boeken
6,3
0,0
93,7
14,0
0,0
86,0
20,0
0,0
80,0
14,3
0,0
85,7
9,6
0,0
90,4
ontleningstermijn CD's
34,4
0,0
65,6
10,2
0,0
89,8
42,4
0,0
57,6
6,1
0,0
93,9
15,7
0,0
84,3
ontleningstermijn DVD/VHS
18,4
0,0
81,6
6,2
0,0
93,8
21,2
0,0
78,8
5,7
0,0
94,3
5,8
0,0
94,2
openingsuren
14,9
0,3
84,8
10,8
0,5
88,7
10,0
2,0
88,0
26,1
0,0
73,9
12,8
0,0
87,2
service aan balie
9,3
1,4
89,3
5,7
1,0
93,3
6,0
0,0
94,0
6,6
0,0
93,4
1,7
0,9
97,4
service bij vestiaire
8,8
41,6
49,6
1,1
80,2
18,7
4,5
81,8
13,7
4,7
80,0
15,3
0,9
89,5
9,6
bewegwijzering beschikbaarheid computers voor internet beschikbaarheid computers om catalogi te raadplegen
32,2
0,8
67,0
10,2
3,2
86,6
10,2
4,1
85,7
13,3
1,1
85,6
11,3
6,1
82,6
24,1
31,3
44,6
7,6
35,3
57,1
20,0
36,0
44,0
18,7
36,3
45,0
10,8
34,2
55,0
18,6
8,4
73,0
11,6
13,7
74,7
12,2
10,2
77,6
15,2
22,8
62,0
8,1
30,6
61,3
interbibliothecair verkeer
5,8
52,6
41,6
5,1
65,7
29,2
4,3
70,2
25,5
10,2
61,4
28,4
1,9
69,4
28,7
wisselcollecties
2,5
76,1
21,4
5,8
69,6
24,6
6,5
78,3
15,2
8,2
74,1
17,7
1,9
82,2
15,9
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
4.2.3
68
Wensen.
Tot slot gaan we na welke uitbreidingen, veranderingen of nieuwe initiatieven op het verlanglijstje van bibliotheekgebruikers staan.
Tabel 60: Percentage dat het aanbod wil uitgebreid zien, per cluster. Cluster 2
Cluster 3
Cluster 4
Cluster 5
Cluster 6
% CD's
41,5
36,8
39,8
40,0
35,8
% Fictie
29,5
24,7
26,0
24,8
22,8
% Non-fictie
27,6
30,7
31,7
26,2
35,0
% DVD's
15,4
13,0
11,4
10,3
14,6
% Internet/Multimedia
13,1
15,2
19,5
12,4
13,0
% VHS
14,7
7,8
7,3
9,0
13,8 17,1
% Jeugd
12,2
17,7
17,9
13,8
% Dagbladen/tijdschriften
13,6
11,3
10,6
15,9
8,1
% Naslagwerken/documentatie in leeszaal
13,1
14,7
21,1
15,9
10,6
Bibliotheekbezoekers willen vooral het CD-, fictie- en non-fictieaanbod uitgebreid zien. Dit zijn meteen ook de materialen die op dit moment het vaakst uitgeleend worden. Verder wil drie vierden van het bibliotheekpubliek graag de mogelijkheid krijgen om online of via de telefoon te verlengen, los van de mogelijkheden die op dit moment al bestaan. Tot slot vroegen we aan de respondenten nog hoeveel boeken men maximaal zou willen ontlenen. Het gemiddeld aantal ligt hoger in Leuven (7,2) dan in de andere clusters, waar dit rond vijf stuks schommelt. Overal zijn de verschillen tussen bezoekers onderling vrij groot, hoewel dit minder opvalt in clusters 3, 4 en 6. Tabel 61: Percentage dat wil verlengen via telefoon of Internet, per cluster. Cluster 2
Cluster 3
Cluster 4
Cluster 5
Cluster 6
% Verlengen via telefoon
72,5
77,9
78,8
10,8
71,8
% Verlengen via Internet
85,4
74,5
76,0
61,4
73,7
Tabel 62: Aantal boeken dat men maximaal wil ontlenen, per cluster30.
30
Cluster 2
Cluster 3
Cluster 4
Cluster 5
Cluster 6
Gemiddelde
7,2
5,4
5,9
5,3
5,1
Standaardafwijking
4,7
2,0
8,1
2,3
1,8
Deze gemiddelden verschillen significant van cluster tot cluster: F= 6,740 (p=0,000).
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
69
5 Besluit. Net zoals in de Gentse theaters en musea vinden we in de geselecteerde instellingen meer vrouwelijke dan mannelijke participanten terug. Dit overwicht tekent zich zelfs scherper af in de Vlaams-Brabantse bibliotheken en culturele centra. Verder laat dit publieksonderzoek een scheve leeftijdsverdeling zien: vooral 18- tot 24-jarigen zijn in de culturele instellingen ruim vertegenwoordigd in vergelijking met hun aandeel in de Vlaamse populatie. 34 tot 45-jarigen zijn beter vertegenwoordigd in de bibliotheken dan in de culturele centra. 55-plussers tot slot participeren nog nauwelijks. Het overwicht aan jongvolwassenen en de afwezigheid van 55-plussers manifesteert zich het sterkst in de geselecteerde bibliotheken. Dat bibliotheken noodzakelijk een lagere drempel vertonen dan podiumkunsten, blijkt met andere woorden alvast niet uit deze data. In beide types instellingen maken verder niet alleen de jongere leeftijdsgroepen, maar ook hoger geschoolden, het gros van het publiek uit. Doorheen dit rapport werd beklemtoond dat dit publiek in culturele centra en bibliotheken niet mag aanzien worden als een representatief staal uit de Vlaamse bevolking, waardoor bijgevolg uitspraken over de oudste cultuurgebruikers niet mogen worden veralgemeend naar alle 55-plussers in Vlaanderen. Het betreft hier vermoedelijk een zeer specifiek segment uit deze oudere bevolking. Bijgevolg mogen we uit het feit dat oudere cultuurparticipanten minder interesse vertonen voor het aanbod – een vaststelling die vooral in bibliotheken aan de orde was- niet zonder meer afleiden dat dit verklaart waarom zoveel ouderen niet participeren. Publieksonderzoek kan motieven van nietparticipatie nu eenmaal niet blootleggen. Niettemin is deze kleinere interesse van de oudste leeftijdsgroepen, zij het binnen de groep cultuurconsumenten, frappant. Oudere bezoekers vermelden bovendien vaker dat ze ‘Problemen hebben om aan een ticket te geraken’ en ook de afstand tot cultuurhuizen lijkt hen nog meer parten te spelen dan andere leeftijdsgroepen. Ondanks de sterke gelijkenissen tussen de socio-demografische profielen, tekenen zich tussen beide types instellingen ook verschillen af. Zo rekruteren bibliotheken uit een geografisch minder uitgestrekt gebied dan culturele centra. In vergelijking met de Gentse theaters en (voornamelijk) musea is het cultureel hinterland van de culturele centra dan weer beperkter in omvang. Daarbij moeten we opmerken dat openbare bibliotheken sterker verspreid zijn over het Vlaamse land dan theaters, musea en culturele centra. We vinden ze ook terug in kleine, landelijke gemeenten. Bijgevolg is hun aanbod doorgaans minder uniek.Tevens hangt dit samen met de culturele uitstraling. Gent heeft als middelgrote stad een beduidende grotere uitstraling (aanbod) wat uiteraard een grotere rekruteringsbasis tot gevolg heeft. Respondenten in de culturele centra bleken verder een hogere algemene activiteitsgraad aan de dag te leggen dan bibliotheekbezoekers; dit geldt zowel voor het ruime gamma aan vrijetijdsbestedingen als, meer specifiek, voor participatie aan (schone) kunsten. Beide publieken zijn actiever dan de doorsnee Vlaming, voor zover we dit konden vergelijken met de data uit de APS-bevraging (2002). Op het gebied van amateuristische kunstbeoefening komen een aantal smaakverschillen aan de oppervlakte. Bezoekers aan culturele centra beoefenen met name vaker zelf toneel en/of voordracht. De hoogste participatiegraad – wat betreft schone kunsten – vinden we terug bij het CC-publiek in cluster 3. Ook andere elementen geven aan dat het hier om een meer cultureel ervaren/competent publiek gaat. Zo is twee derden van dit publiek geabonneerd bij één of andere culturele instelling en wegen motieven die te maken hebben met een algemene interesse/liefde voor podiumkunsten zwaarder door bij de keuze van een voorstelling, in vergelijking met het publiek in andere clusters.
Publieksonderzoek in Vlaams- Brabant: Culturele Centra en Bibliotheken.
70
Over het algemeen bleken de sociale aspecten verbonden aan een bezoek aan een cultureel centrum voor de meeste bezoekers belangrijk. Dit uit zich niet alleen in de bezoeksmotieven die respondenten vermelden, maar ook in het feit dat vrienden en familie niet alleen als eerstelijns-publiciteitskanaal vaak bovenaan het lijstje staan, maar ook als bron voor bijkomende informatie. Tot slot vonden we in de bibliotheken vooral in de ‘minder voorziene’ regio’s (clusters 4, 5 en 6) dat bepaalde aspecten van het bibliotheekaanbod (wisselcollecties, internet en multimedia,…) niet gekend of afwezig zijn of niet gebruikt worden door een niet onbelangrijk deel van het publiek. Het bibliotheekpubliek is overal vrij tevreden tot zeer tevreden over (de staat van) het aanbod, over het aantal materialen dat men kan ontlenen en over tal van randaspecten zoals bereikbaarheid met de wagen en het openbaar vervoer.
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
71
Referenties. Bihagen, Erik; Katz-Gerro, Tally (2000), ‘Culture consumption in Sweden: the stability of gender differences’, !oetics, 2A: 327-349 Billiet, Jaak; Waege, Hans [red.] (2001), \en samenleving onder-oc7t8 ]et7oden van sociaal2 wetensc7a>>eliK' onder-oe', Antwerpen: Standaard uitgeverij. Bourdieu, Pierre (1984 [1979]), Zistinction8 T social criti^ue of t7e Kudgement of taste, Cambridge: Harvard University Press Cammaerts, Bart (2002), ‘Gelijke toegang, burgerschap en de informatiesamenleving: Internetgebruik en -gebruikers in de Vlaamse openbare bibliotheken’ Working Paper, Steunpunt Re-Creatief Vlaanderen (2002-07), online beschikbaar op www.re-creatiefvlaanderen.be/srv/ Chodorow, N.J. (1978), N7e re>roduction of mot7ering: >sOc7oanalOsis and t7e sociologO of gender, Berkeley: University of California Press Collins, Randall (1992), ‘Women and the reproduction of status cultures’, In: Lamont, M.; Fournier, M. [red.], 6ultivating differences: sOmbolic boundaries and t7e ma'ing of ine^ualitO: 213-311, Chicago: University of Chicago Press Colpaert, Jan; Lauwerysen, Katrien; Colpaert, Tom (2003), ‘Cultuuratlas van Vlaanderen’, In: Laermans, Rudi; Lievens, John; Waege, Hans [red.], 6ultuur'iK'er8 Tan-etten voor cultuuronder-oe' in Vlaanderen: 87-125, Antwerpen: de Boeck De Brabander, G.; Gentil, G. (1989), Ttlas van 7et Tntwer>s t7eaterbe-oe', Antwerpen: Studiecentrum voor economisch en sociaal onderzoek De Haan, Jos; Knulst, Wim (2000), Wet berei' van de 'unsten, Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. De Waal, M. (1989), ]eisKes: een wereld a>art8 \en etnografie van meisKes o> de middelbare sc7ool, Amsterdam: Boom. Duru-Bellat, Marie; Merle, Pierre (2002), ‘Politiques éducatives, évolution des scolarités et transformations de la sélection’, TnnLe Vociologi^ueB FJB 2 : 319-343 Ganzeboom, Harry (1989), 6ultuurdeelname in Nederland8 \en em>irisc72t7eoretisc7 onder-oe' naar determinanten van deelname aan culturele activiteiten, Maastricht: Van Gorcum. Ganzeboom, Harry; Haanstra, Folkert (1989), ]useum en >ublie'8 \en onder-oe' naar ontwi''elingen in >ublie' en >ublie'sbenadering in de Nederlandse musea door middel van 7eranalOse van bestaande >ublie'sgegevens en 7erondervraging van educatieve medewer'ers, Rijswijk: Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur. Gardiner, Chris: Hill, Rosalie (1996) ‘Analysis of access to cars from the 1991 UK Census Samples of Anonymised Records: A case study of the elderly population of Sheffield’, _rban2 VtudiesB 33B 2: 269-281
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
72
Goudriaan, René (1991), ‘Kunst en consumentengunst. Een economische analyse van prijsstelling op de publieke belangstelling voor kunst en cultuur’, In: Verhoeff, René; Ganzeboom, Harry [red.], 6ultuur en >ublie'8 ]ultidisci>linaire o>stellen over de >ublie'e belangstelling voor 'unst en cultuur in Nederland: 33-54, Amsterdam: SISWO Jacobs, Thérèse; Stoffelen, Dirk (1998), 6ultuurdeelname in Vlaanderen in 1GGC21GGF, Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Johnson, P. (2000), ‘The size-age-growth relationship in not-for-profit tourist attractions: evidence from UK museums’, Nourism \conomics: t7e business and finance of tourism and recreation, 6: 221-232. Katz, Cindi; Monk, Janice [red.] (1993), `ull circles : geogra>7ies of women over t7e life course, London: Routledge Kraaykamp, Gerbert (1993), aver le-en ges>ro'en8 \en studie naar sociale differentiatie in leesgedrag8 Amsterdam: Thesis Publishers. Kraaykamp, Gerbert; de Graaf, Nan D. (1995), ‘Sociale differentiatie in materiële en cultuurconsumptie: een kwestie van leefstijl’, In: Dronkers, J.; Ultee, W.C. [red.], Versc7uivende ongeliK'7eid in Nederland: sociale gelaagd7eid en mobiliteit: 223-246, Assen: Van Gorcum O’Hagan, John W. (1998), N7e state and t7e arts8 Tn analOsis of 'eO economic >olicO issues in \uro>e and t7e _nited Vtates, Cheltenham: Edward Elgar Publishing. Peterson, Richard A.; Simkus, Albert (1992), ‘How musical tastes mark occupational status groups’, in: Lamont, Michèle & Fournier, Marcel [red.], 6ultivating differences: sOmbolic boundaries and t7e ma'ing of ine^ualitO, Chicago: University Press, 152-186. Peterson, Richard A.; Kern, Roger M. (1996), ‘Changing highbrow taste: from snob to omnivore’, Tmerican Vociological Ueview, 61: 900-907. Phillipson, Chris; Bernard, Miriam; Philips, Judith e.a. (2001), N7e familO and communitO life of older >eo>le : social networ's and social su>>ort in t7ree urban areas, London: Routledge Roose, Henk; Waege, Hans (2002), 6ultuur>ublie': >ublie'e cultuurY !ublie'sonder-oe' biK t7eater2 en museumbe-oe'ers te Rent, Gent: Dienst Kunsten van Stad Gent. Stevens, Frank (2003), ‘Kan het middenveld bijdragen tot de vorming van culturele praktijken?’, In: Laermans, Rudi; Lievens, John; Waege, Hans [red.], 6ultuur'iK'er8 Tan-etten voor cultuuronder-oe' in Vlaanderen: 169-207, Antwerpen: de Boeck Vander Stichele, Alexander (2003), ‘Taxonomie van de cultuurparticipant: de Culturele Omnivoor’, In: Laermans, Rudi; Lievens, John; Waege, Hans [red.], 6ultuur'iK'er8 Tan-etten voor cultuuronder-oe' in Vlaanderen: 127-167, Antwerpen: de Boeck Verhoeff, René (1991), ‘Plaats en publiek. Geografische aspecten van podiumkunst’, in Verhoeff, René; Ganzeboom, Harry [red.], 6ultuur en >ublie'8 ]ultidisci>linaire o>stellen over de >ublie'e belangstelling voor 'unst en cultuur in Nederland: 309-328, Amsterdam: SISWO
!ublie'sonder-oe' in Vlaams2 3rabant: 6ulturele 6entra en 3ibliot7e'en8
73
Waege, Hans (1997), Vertogen over de relatie tussen individu en gemeensc7a>: ontwi''eling en validering van meetinstrumenten in 7et 'ader van surveO2onder-oe', Leuven: Acco Waege, Hans; Agneessens, Filip (2001) ‘Impressies over sociale relaties, waarden en tradities. Vijf vragen naar de verhouding tussen individu en gemeenschap’, In: Vlaanderen ge>eild. Ze Vlaamse over7eid en burgeronder-oe' 2JJ1: 133-156, Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.