Mijn levensverhaal Proloog ..................................................................................................................... 2 Dierenbuurt...................................................................................................... 7 St. Jozefzangertje ............................................................................................. 9 Misdienaar..................................................................................................... 11 Ambachtsschool............................................................................................. 13 ‘t Landhuis..................................................................................................... 17 Meerding. ...................................................................................................... 25 De bevrijding komt. ....................................................................................... 28 Na de bevrijding............................................................................................. 32 Tidder Fransen ............................................................................................... 35 Mijn huwelijk ................................................................................................ 37 Technische dienst PTT ................................................................................... 42 Toneel ........................................................................................................... 45 PTT voetbal Helmond .................................................................................... 46 Militaire dienst............................................................................................... 47 Fotograaf ....................................................................................................... 52 De Jongeren partij .......................................................................................... 66 Algemeen Dagblad......................................................................................... 69 Zes Marokkanen ............................................................................................ 72 Molukkers vrij ............................................................................................... 74 ’t Silveren Seepaerd ....................................................................................... 75 Van Thiel United bezet................................................................................... 77 Heistraat rellen............................................................................................... 79 De Kruidendokter........................................................................................... 81 Te veel woonwagens op het kamp .................................................................. 85 Belasting inval woonwagenkamp.................................................................... 87 Har Sanders Kunstschilder ............................................................................. 89 Koko Bello .................................................................................................... 90 Schijndelse gifmengster.................................................................................. 95 Usfa bezetting................................................................................................ 96 De overval ..................................................................................................... 98 De Paus in Nederland................................................................................... 105 Paus in Kevelaer 1984.................................................................................. 107 Europa Cup PSV 25 mei 1988...................................................................... 109 Arrestatie op Vliegveld de Peel .................................................................... 111 Naar de Noordkaap ...................................................................................... 114 Staffa. .......................................................................................................... 122 Mijn vrienden. ............................................................................................. 129
1
Proloog Mijn ouders trouwden in 1927 op het moment dat de crisis in Nederland opgang maakte. Tien maanden later werd ik geboren. Ik denk dat mijn moeder liever een meisje gehad had want op een foto, die een oom van mij maakte op vierjarige leeftijd, had ik polkahaar, dus een meisjeskapsel. Twee en een half jaar na mij werd mijn enigste broer geboren en tien dagen later stierf mijn vader. Ik heb hem nooit gekend en ik herinner me hem alleen van foto’s. Mijn moeder bewaarde een briefje, dat de dokter haar gegeven had na het overlijden van mijn vader en daarop stond met potlood geschreven: buik sarcoma. Toen ik wat ouder geworden was heb ik deze ziekte eens nagevraagd en onderzocht en kwam tot de ontdekking dat hij een soort jeugdkanker had. Toen ik nog wat Hier was ik 4 maanden oud. ouder werd en me nog eens druk De foto is gemaakt in februari 1928 maakte over mijn vader’s dood bleek dat hij teelbalkanker had. Dat moet erg agressief geweest zijn want negen maanden voor zijn dood had hij nog een kind verwekt. Ik kan me wel voorstellen dat na het overlijden van mijn vader voor mijn moeder een zeer slechte tijd aanbrak. Ik, als twee en een half jarige, niet bewust van het gebeurde, moet een lastpost geweest zijn voor mijn toen labiele moeder. Ik werd uitbesteed aan een tante. De jongste zuster van mijn vader, die op dat moment veertien jaar oud was en het prachtig vond om de hele dag, telkens weer, met mij op te trekken. Mijn moeder is gaan werken bij Van Vlissingen, op de fabriek waar mijn vader onderbaas was, maar ze heeft dit maar enkele maanden vol kunnen houden. Toen kwamen de financiële problemen. Mijn moeder kreeg wel weduwepensioen van Van Vlissingen de fabriek waar mijn vader gewerkt had. Daar kon ze nauwelijks de huur van ons huis van betalen. Ze moest zich toen wenden tot de Elisabethvereniging. Zin om dit verhaal te gaan schrijven kreeg ik nadat ik het boek “de Hemel van 2
Helmond” van Jef de Jager gelezen had en op bladzijde 45 en 46 het navolgende las: “Via de Vincentiusvereniging en de Elisabethvereniging probeerde de katholieke elite ook stichtend te werken. De bestuurders van deze vereniging deden aan huisbezoek, waarbij zij directe nood lenigden ter beloning van goed gedrag, met de vervulling van de kerkelijke plichten als hoogste prioriteit. Met een bonnetje van de vereniging konden de betrokken gezinnen dan bijvoorbeeld een paar klompen of een brood gaan halen. Hierin zat natuurlijk ook een vernedering en die werd wel degelijk gevoeld. In het bijzonder de vrouwen van St. Elisabeth maakten zich onpopulair, doordat zij de hebbelijkheid bezaten gezinnen rond etenstijd te overvallen en dan de deksels van de pannen te lichten, om te kijken of het appel op hen gerechtvaardigd was. (Typerende uitspraak van een van deze dames: ”Een arbeider hoeft geen soepvlees te hebben, je kunt ook een hele goeie bouillon trekken van beenderen.”) Ik heb van de St. Elisabethvereniging de volgende herinnering. Mijn moeder moest zich iedere vrijdagmorgen melden in het kantoor van de vereniging in de Kamstraat. Daar waren de dames dan aanwezig en vroegen mijn moeder dan het hemd van het lijf. Als ze samen iets over mijn moeder te bespreken hadden werd het in de Franse taal gedaan zodat mijn moeder er maar beslist niets van zou kunnen verstaan. Daarna werden haar briefjes uitgereikt voor de bakker, de slager of de kruidenier. Met dit briefje in de hand kon ze dan voor een bepaald bedrag gaan kopen, maar iedereen in de winkel kon zien dat mijn Pierre als kleuter met zijn polkahaar moeder met een briefje betaalde. Bovendien was er de volgende week een andere bakker etc. aan de beurt. Dan herinner ik me ook nog 3
dat er elke woensdagmiddag, als ik van school thuiskwam, twee fietsen bij ons aan de deur stonden. Ze waren van twee dames van St. Elisabeth die bij ons op controle kwamen. Ook dit waren elke week weer twee andere dames. Ik was wel erg verbolgen dat mijn moeder met al haar armoede en verdriet diep door het slijk moest. Ik ben zo via de kleuterschool, waarvan ik later ontdekte dat mijn vrouw een bank achter mij zat, en de lagere school mijn vroegste jeugd doorgekomen. In de vijfde klas, ik was toen een jaar of elf, omstreeks 1938 liep ik een dubbele longontsteking op. Ik herinner me nog dat ik hoge koorts had en de huisarts, dr. Tiddens stond iedere dag aan mijn bed. Ik had zeven dagen lang een gele tablet gekregen die na zeven dagen de koorts zou overwinnen of anders zou ik er na zeven dagen niet meer zijn. Mijn vriendjes zeiden later dat ze in de klas voor mij gebeden hadden omdat ik zo zwaar ziek was. Zo zie je maar weer, onkruid vergaat niet, want na zeven dagen was de koorts weg en drie maanden later mocht ik weer naar school. Intussen was ik misdienaar geworden, werd lid van het St. Jozefkoor en deed in 1940 mijn plechtige communie. Omdat ik niet naar de middelbare school wilde moest ik aan het begin van de oorlog naar de Technische school, in onze kringen de Ambachtsschool genoemd. Mijn moeder wilde dat ik elektrotechniek zou gaan studeren maar ik wilde liever automonteur worden. Het werd dus elektricien want een automonteur lag steeds in de vuiligheid onder de auto en dat wilde zij niet. De oorlogsjaren heb ik dus op de Ambachtsschool doorgebracht en ik heb hier alleen maar prettige herinneringen aan. In 1943 was ik gediplomeerd en kreeg werk bij Meerding op de Kromme Steenweg. Ik verdiende er een dubbeltje per uur en dat was vier gulden tachtig in de week. Er ging af 50 cent ziekengeld en 50 cent ongevallenwet zodat ik drie gulden tachtig per week overhield. Ik heb daar gewerkt tot na de bevrijding. Tijdens de oorlogsdagen, september 1944, heb ik het gezin nog geëvacueerd naar Sico van der Woude in het Laagveld. Na de bevrijding bleek zijn hele kelder leeg gestolen en in de werkplaats waren vele lamparmaturen, door de luchtdruk tijdens het springen van de stadsbrug van het plafond gekomen en lagen kapot in de schappen van het magazijn en ook de vloer was bezaaid met glas. Ik heb daar bijna een jaar ongezellig gewerkt maar ik kon geen opslag krijgen. Dit was voor mij niet het 4
belangrijkste want mijn moeder was, toen ik ben gaan werken, van de St. Elisabethvereniging overgeheveld naar het Burgerlijk Armbestuur en alles wat ik verdiende werd van haar uitkering afgetrokken. Mijn naast ons wonende neef Jan Hendriks werkte bij Tidder Fransen in de Molenstraat. Daar hadden ze een elektricien nodig en hij praatte net zo lang op mij in dat ik er ging solliciteren en ik werd aangenomen voor een uurloon van 25 cent. Hier bleek mijn taak het onderhoud van het elektriciteitsnet in woningbouw De Hoop waarin hij ieder jaar drie maanden werk had. De rest van de tijd werd ik ingezet als koperslager en ik heb mijn leven lang hiervan plezier gehad. Vooral nadat ik zelfstandig geworden was heeft deze kennis me veel geld opgebracht. Na enkele maanden ging ik opslag vragen en ik kreeg een dubbeltje opslag tot 35 cent per uur. Maar ook hiermee werd mijn moeder niet geholpen want het werd steeds van haar uitkering afgetrokken. In 1946 solliciteerde ik voor de functie van telefoonmonteur bij het toenmalige staatsbedrijf de PTT. Wonder boven wonder, van de 75 kandidaten, werd ik uitgekozen en ik had een rijksbetrekking. Ik kreeg werkkleding in de vorm van een manchester pak en een laken zomerkostuum. Ik was boven Jan want na enkele maanden ontdekte ik dat er voor rijksambtenaren de mogelijkheid bestond, als hij kostwinner was, dat hij dan in aanmerking kwam voor kostwinnersvergoeding. Geweldig, mijn moeder hoefde niet meer haar hand open te houden in de Kerkstraat bij het Burgerlijk Armbestuur en ik kon het gezin, mijn moeder, broer en mijzelf onderhouden. Ik had bij ons thuis nog nooit zoveel geluk Pierre de PTT-er in juli 1949 op karwei in Gemert gezien dan de dag dat ik met een volwassen loon thuis kwam. 5
Ik heb het bij de PTT 16 jaar en 11 maanden volgehouden en in 1962 ben ik gestart met een fotopersbureau. Dit kwam langzaam van de grond maar na enkele jaren kreeg ik landelijke bekendheid en in 1970 ging het zo hard dat ik er een assistent bij moest nemen. Dit ging de eerste jaren met horten en stoten; assistent erin en eruit totdat ik een assistent kreeg die deed wat ik wilde en het is nu 2008 en hij werkt nog steeds bij mijn zoon. Langzamerhand werd het bedrijfje steeds groter en nadat mijn zoon de foto-MTS in Den Haag met succes had afgemaakt kwam hij ook in het bedrijf en toen liep het uit naar vijf fotografen en een secretaresse.
6
Dierenbuurt Elke week lees je er wel iets over in de krant. De dierenbuurt. Ik ben in deze dierenbuurt geboren. Mijn ouders hadden in 1927, in de Hermelijnstraat, een nieuwe woning betrokken. Als opgroeiend kind realiseer je dan nog niet dat de woningbouw de dieren, die er nu een straatnaam hebben, door Hermelijnstraat in de Dierenbuurt diezelfde woningbouw van die plek verdreven zijn. Alleen de mussen hebben het de langste tijd tussen de woningen volgehouden. In de Kerkhofsegraaf, een waterloopje dat naast een pad van de Molstraat naar de Molenstraat liep, zaten allerlei soorten visjes en vond men er de mooiste salamanders. Groengrijze met een gele buik, zwarte met een rode buik en het wemelde er van de stekelbaarsjes en in het voorjaar de dikkoppen of kikkervisjes. Hoe meer jongelui er in de buurt kwamen hoe zeldzamer de visjes. Rond de Tweede Wereldoorlog waren de meeste reeds verdwenen. Ook de mussen in de achtertuintjes kregen het zwaar te verduren. Bij Bronnenberg in de Molenstraat verkochten ze mussenklemmen en het duurde niet lang dat de meeste mussen waren weggevangen. De St. Jozefschool aan de Tolpoststraat was de lagere school waarop ik van 1934 tot 1940 gezeten heb. Je werd op deze school al direct gescreend, want meester Neutkens, het hoofd der school, had voor iedere klas een A- en een B-sectie. De A betekende na afloop doorleren en de B betekende na school naar de fabriek. Op de A-afdeling hadden wij als onderwijzers meester Mulder, Moors, Hermans, Houet en Driessen. Het was in die tijd dat de lijstraffen nog niet afgeschaft waren en herinner me dan ook dat meester Moors een 30 centimeter lange liniaal had die hij gebruikte om je op je vingers te slaan die je daarvoor op de rand van zijn lessenaar moest leggen. Een draai om je oren was niets ongewoons. 7
We hadden een gezellige buurt en ik kan de bewoners in de dertiger jaren nog voorstellen alsof het gisteren was. Tegenover ons op de hoek van de Dasstraat woonde Van Hoof, dan Van der Horst, Van de Vorst, Freriks, Berkers, Smits van Oijen, Verhees, Philippini, Hagebols en Smolders In onze rij naast de school Van Kraaij, Martens, Smits, Van Bree, Hendriks, wij, Van Leuken, Klaassen, Van Bokhoven, Van der Putten, Coolen en Arnoldussen. Op de meeste plaatsen had men kinderen maar die waren wel ouder of jonger dan ik. Alleen Lambert Hendriks en Albert van Bree waren van mijn leeftijd maar onze hobby’s strookte niet met elkaar. Met Antoon Klaassen heb ik ondanks dat hij enkele jaren jonger was het meeste omgang gehad en nadat hij jarenlang chef was in de garage waar ik met mijn auto kwam bleef deze vriendschap nog vele jaren bestaan. De jongens voetbalden altijd op straat en dan was de goal tussen de rioleringsputjes. De bal was meestal van derde garnituur maar de lol was daar niet minder om. In de winter, als het gesneeuwd had, maakten we slibberbanen op straat en zelfs de volwassenen kwamen mee slibberen. Het was een gezellige straat en ik heb daar een mooie jeugd beleefd. De bewoning van de buurt bleef tot het einde van de zeventigerjaren zoals het tientallen jaren daarvoor was samengesteld. Wel worden de huizen ouder en niet meer aangepast aan de vernieuwende tijd. Woningbouwvereniging De Hoop ging de huizen renoveren en zo bleef de wijk nog enkele jaren zoals ze vroeger was. Plotseling komen er in Helmond nieuwe wijken, de huur was weliswaar wel hoger maar het wooncomfort was er dan ook naar. De dierenbuurt verpauperde en werd voortaan bewoond door vluchtelingen en allochtonen, die blij waren met de in hun ogen mooie woning. De buurt bleef maar verpauperen en er werd een plan opgevat om alle woningen te slopen en er een geheel nieuwe wijk te bouwen. Het duurt nu echter al enkele jaren en thans is er een nieuw wijkcentrum en een lagere school verrezen, een sieraad voor de buurt.
8
St. Jozefzangertje Op de lagere school had men geconstateerd dat ik muzikaal was en goed de wijs kon houden. Daarom kreeg ik na schooltijd zangles van Theo Driessen, de leider van het St. Jozefkoor dat landelijke bekendheid had. We zongen daar de Ward-methode en ik herinner me nog dat mevrouw Ward ons kwam beluisteren tijdens het zingen van een H. Mis in de St. Jozefkerk. Ik behoorde bij de sopranen en had dus een vrij hoge stem. Op een gegeven moment mochten we in de St. Bavokerk in Haarlem de hoogmis gaan zingen. Dat werd zo’n belevenis dat ik het grootste deel van de nacht niet geslapen heb. ‘s Avonds toen het donker was gingen we in Helmond op de trein naar Amsterdam. Een hele belevenis voor een jongen die nog nooit in de trein gezeten had. In Amsterdam moesten we eruit en ik heb minuten lang sprakeloos staan kijken naar verschillende stoomlocomotieven, die onder de ronde koepel van het station stonden te stomen. Deze aanblik ben ik nooit meer vergeten. Toen gingen we met de bus naar Bloemendaal, waar we in een meisjespensionaat, waarvan de meisjes op vakantie waren, moesten slapen. We kregen nog wat te drinken en moesten naar bed. De volgende morgen moesten we vroeg op om op tijd in Haarlem in de kerk te zijn. Ik heb de hele nacht in bed liggen te woelen en toen ik om zes uur wakker gemaakt werd kon ik niet wakker worden. Na een goed ontbijt weer de bus in en naar Haarlem. We waren ruim op tijd voor de hoogmis en toen de hoogmis begon moesten we in rijen naast de bank, in het middenpad gaan staan zoals we dat op hoogtijdagen in de St. Jozefkerk in Helmond ook deden. Ik had mijn graduale in mijn handen en daarin stond de tekst en de muziek die we moesten zingen. Omdat we al zoveel gerepeteerd hadden kende ik de tekst van buiten en kon zo nieuwsgierig als ik was het interieur van de kerk tijdens het zingen bekijken. Het gebeurde dan ook dat ik vergat een bladzijde om te slaan tot grote ergernis van de man die in de bank zat waarnaast ik stond, zodat hij me er steeds op attendeerde dat ik het blad om moest slaan. Alles bij elkaar had ik een onvergetelijk reis gemaakt die ik mijn leven lang niet vergeten zal. Later moest ik het koor verlaten 9
want meester Driessen wilde geen misdienaars meer bij zijn zangkoor en daarom moest ik het koor verlaten. Omdat meester Driessen ook hopman van de verkenners was waren vele St. Jozefzangertjes ook verkenner. Ik dus geen verkenner. Ik ben toen eens gaan kijken in het patronaat, op de hoek van de Heistraat en de Verlengde Wolfstraat. Daar was mijn latere buurman Henk van Dijk de hopman maar ik voelde me er niet thuis en dus geen verkenner. Na de Tweede Wereldoorlog kwam de Katholieke Arbeidersjeugd (KAJ) , zich met die jeugd bemoeien en bleek ook de vakbond hier een ijzer in het vuur te hebben. Ik heb hier ook enkele weken doorgebracht, maar het beviel me niet en dat bleek het einde te zijn van mijn verkenningen in de katholieke jeugdverenigingen.
10
Misdienaar Tijdens mijn lagere schooltijd werd ik ook nog misdienaar. Dat betekende dus als er een huwelijk of begrafenis was, dat ik dan pas rond 10 uur weer op school kwam. Kapelaan Van Kuijk was de leider van het misdienaarskorps en omdat hij ook de leiding had in de speeltuin, die in een bos langs de waterleiding lag, heb ik daar onvergetelijke uren beleefd. Ook de fietstocht die we met de misdienaars maakten naar Schaijk was onvergetelijk. Een van de misdienaars, Piet Kemps, had een oom en die was pastoor in Schaijk. We werden daar erg hartelijk ontvangen en op de thuisreis hebben we een speeltuin aangedaan in Reek, waarna we ‘s avonds doodmoe thuiskwamen. Ik werd een koppeltje met mijn broer, maar omdat hij ‘s morgens vroeg slecht zijn bed uit kon zat ik in de eerste mis, om zes uur, meestal de halve mis alleen op de trap van het priesterkoor. Het was ieder jaar feest als de parochiële processie werd gehouden. Er was dan een rustaltaar opgericht bij de meisjesschool St. Jozefgaarde in de Prins Karelstraat en achter de kleuterschool in de Bunzingstraat stond ook een altaar. De processie vertrok in de St. Jozefkerk vanuit de uitgang in de Prins Karelstraat en liep dan door de tuin van de zusters, die parallel aan de Prins Karelstraat liep, naar het rustaltaar op de speelplaats van de meisjesschool. Vooraf gegaan door de negen koren der engelen en bruidjes en jongens uit de St. Jozefschool, het zangkoor en alle R.K. Verenigingen, kwam de pastoor onder het baldakijn, de monstrans dragend, omgeven door misdienaars die met wierookvaten zwaaiden. Het slot van de stoet waren de kerkmeesters, in die tijd zeer achtenswaardige mensen. Bij het rustaltaar werd de monstrans uitgestald en werd er gebeden en preekte de pastoor. Van daar door de tuin van de St. Jozefgaarde, die parallel liep aan de Bunzingstraat naar de kleuterschool waar de monstrans weer werd uitgestald en hier moest het koor met passende liederen de devotie verzorgen. Tot slot liep men door de wei van boer Van den Hurk naar de Bakelsedijk waar men door de voortuintjes van de aanliggende woningen en de pastorie weer terugkeerde naar de St. Jozefkerk, nu door de ingang aan de Bakelsedijk. Dit verhaal gebeurde in de dertiger jaren, want in die tijd 11
was het wettelijk verboden om met een processie op de openbare weg te komen. Alleen de St. Jozefparochie had de gelegenheid om met de processie over particuliere gronden te trekken terwijl de gelovigen langs te straten staande de gebeurtenis goed konden volgen. Zoals ik al in het begin van dit verhaaltje vertelde was kapelaan Van Kuijk de leider van de misdienaars. Hij had ook de leiding in de St. Jozefspeeltuin die op de Bakelsedijk, naast de Waterleiding, in het bos gelegen was. Hier stonden speeltoestellen en een zwembad voor jongens en meisjes, er was trouwens ook een jongens- en meisjesafdeling in de speeltuin. Dat betekende dat de meeste speelwerktuigen er dubbel stonden. Wij als misdienaar hadden elke avond na schooltijd recht om in de speeltuin te gaan spelen en omdat er dan geen andere kinderen waren was er voor ons geen jongens- of meisjeskant maar de hele speeltuin was voor ons. Ik heb in die tijd uren staan te kijken naar het aanleggen van de Nieuwe Aa, die in de dertiger jaren gegraven werd. Aan de jongenskant, boven op een heuvel op een openplek in het bos, stond een grote hal. Hierin was, zo deed hij ten minste, de veel oudere Toon van Emeren de baas. Misdienaar ben ik gebleven tot dat ik naar de technische school ging want oudere misdienaars waren in die tijd taboe.
12
Ambachtsschool Het begin van de oorlog, ik was nauwelijks 12 jaar, ging niet ongemerkt voorbij. Alles wat ik waarnam gebeurde in de nabijheid van ons huis aan de Hermelijnstraat, want mijn moeder waakte er wel voor dat ik niet te ver van huis liep. Dit vond zij te gevaarlijk. Het meeste wat er zoal gebeurde hoorde ik van enkele oudere neven die naast ons woonden. Ik herinner me dan ook nog levendig dat Jan den Belleman, nabij een boog op de hoek van de Hermelijnstraat en de Marterstraat, bekendmakingen deed die de bezetter uitvaardigde. Hij was dan met een damesfiets en hanteerde een grote schoolbel. In september ging ik naar de Ambachtsschool waar ik met glans het eerste jaar elektrotechniek doorliep. Lopen deed ik trouwens dagelijks. Op de klompen van huis naar de school op den Heuvel, want schoenen waren erg schaars geworden. Tijdens een partijtje voetbal na schooltijd op het veldje van de Rijks HBS aan de Tolpoststraat liep ik een kou op. Dit was in de tweede helft van 1942 en de kou Op de ambachtsschool in 1942 die ik opgelopen had was zo ernstig dat ik met hoge koorts het bed moest houden. Ik had geluk. De koorts sloeg om. Ik beterde maar dat ging maar langzaam. Na enkele maanden mocht ik weer naar school, maar op het einde van het schooljaar bleef ik zitten omdat ik te weinig lessen gevolgd had. Het laatste jaar was trouwens studeren met hindernissen. Het oorlogsgeweld deed zich nu ook overdag voelen. Trokken eerst alleen ‘s nachts Engelse 13
en Amerikaanse bommenwerpers over de stad, in 1943 gebeurde dit steeds vaker overdag. Het wilde dan ook wel eens dat er luchtalarm gegeven werd en als we dan in een theorielokaal waren moesten we in de gangen naast de wanden gaan zitten. Als dit gebeurde tijdens de praktijklessen dan moesten we van de leraar, de heer De Bruijn, onder de werkbank plaatsnemen. We zaten in een lokaal in een hoek met Frans de Natris en Jan van Rooij, de voormalige wethouder van de PVDA. De Natris had altijd een spel kaarten bij zich en zodra we onder de banken zaten werd er gekaart bij het leven. We vonden het dan ook vaak jammer als het luchtalarm te snel voorbij was. We merkten trouwens ook op de Ambachtsschool dat er oorlog was. De godsdienstleraar, kapelaan Lam, werd als gijzelaar opgepakt en door de Duitsers naar een kamp gebracht. Dat probeerden de bezetters trouwens ook met het gehele Nederlandse Leger, op 30 april zouden ze weer in krijgsgevangenschap moeten. Het resultaat van dit besluit was, dat er een grote staking uitbrak. Ook wij van de Ambachtsschool zouden gaan staken. Voor de sigarettenwinkel van Kusters, naast de school, werd beraad gehouden. We zweepten elkaar zo op, dat we naar huis gingen en solidair waren met de volwassen stakers. Het duurde overigens maar twee dagen, want we kregen daags daarna een kaart thuis in de brievenbus waarin werd medegedeeld dat we de volgende morgen op school dienden te verschijnen met als stok achter de deur dat wie deze mededeling niet opvolgde van de school verwijderd zou worden. Buiten de school merkten we ook dat het oorlog was. In mei 1942 werd de jodenster ingevoerd. Dat ging bij ons in de buurt niet ongemerkt. Mijnheer De Vries uit de Marterstraat liep plotseling met een ster. Ik had voordien nog nooit geweten dat hij een jood was. Dit gebeurde ook met de heer De Jong die naast bakkerij De Toekomst een winkeltje had in de Tolpoststraat. We moesten plotseling allemaal een persoonsbewijs aanschaffen. Je moest er een hebben als je 14 jaar was. Toen de maatregel werd uitgevaardigd was ik nog geen veertien, maar op 2 november had ik er ook al een. Eind november staan er plotseling enkele vrachtauto's voor de St. Jozefkerk. Op last van de Duitsers worden de twee grote klokken uit de 14
kerktoren gehaald. Langs dikke touwen worden ze naar beneden gehaald. De grootste was 980 kilo zwaar. Begin juni 1943 moeten we onze radio in gaan leveren. Mijn moeder durfde geen enkel risico te nemen en daarom ging ik met onze radio en luidspreker achter op de drager van onze enigste fiets naar het postkantoor waar ik met weemoed afscheid nam van de enigste verbinding die we nog hadden met de Engelse zender. De neven, naast ons, hadden een zeer oude radio ingeleverd, maar de radio die de Engelse zender nog ontvangen kon, werd in een kastje ingebouwd en als 's avond Radio Oranje in de ether kwam gingen de kastdeurtjes open en konden we allen meeluisteren. Als op zondagmiddag 5 december 1942 Eindhoven wordt gebombardeerd loop ik nabij de St. Jozefkerk. Er kwam luchtalarm en ik wist niets beters te doen dan in de schuilkelder, die op het Tolpostplein was aangelegd, te vluchten. Dit is de enigste keer dat ik in de oorlog in een schuilkelder gezeten heb. Thuis hebben we tegen het einde van de oorlog wel een diepe kuil gegraven met daarover enkele planken, waarover weer zand, maar nadat we er een nacht enige tijd ingezeten hadden bleek dat we het geluk aan onze zijde hadden. Onze provisorische schuilkelder was ingezakt en onbruikbaar geworden. De bombardementen die Duitsland in het begin van 1943 te verwerken krijgt worden steeds heftiger. Iedere nacht, het lijkt vaak of er wel 1000 vliegtuigen tegelijk vliegen, wordt het ronkend gebrom steeds erger en luider. Op een nacht, mijn moeder was alweer lang wakker, worden we door haar het bed uitgehaald want er was een vliegtuig en dat deed volgens haar erg vreemd. Nadat we enkele treden van de trap omlaag genomen hebben staan we alle drie in de gang op de grond, zonder dat we ook maar een tree hadden aangeraakt. Het vliegtuig dat mijn moeder hoorde was in moeilijkheden geraakt en heeft zijn bommen op het Topveldje laten vallen. Alleen bij Van Schijndel, van "den butterwagen”, had men nogal wat schade en ook het huis van Van den Broek, aan de Prins Karelstraat een stuk verder, had schade opgelopen. Slachtoffers waren er verder niet gevallen, al waren er wel een paar koeien gesneuveld die in de buurt van de bomkraters in de wei stonden. Tijdens de oorlog werkte mijn tante als huishoudster bij de familie Van Vlissingen-Ankersmit die op het Landhuis op de Aarle-Rixtelseweg op 15
de grens van Helmond en Aarle-Rixtel woonde. Ze vroeg mijn moeder of zij haar kon helpen. Dat betekende dat ik de meeste vrije tijd op het Landhuis doorbracht.
16
‘t Landhuis Het Landhuis van de familie Hein Fentener van Vlissingen sr. Ankersmit zal in mijn leven tijdens de bezetting een steeds grotere rol gaan spelen. Ik ben er zelfs van overtuigd dat het mede bepalend geweest is voor een deel van mijn karaktervorming. U moet zich namelijk realiseren dat er voor de oudste zoon van een weduwe, die van een pensioentje van f. 2,50 per week en voor de rest met de hulp van de St.Elisabethvereniging in het leven gehouden wordt, niet veel toekomstmogelijkheden zijn. Het was bij ons thuis armoede troef en daar behoefde niemand zich voor te schamen. Niemand kon er ook maar iets aan doen en er was geen alternatief. Ná de winter van 1942 kwam het Landhuis bij ons in beeld en toen kwam er in mijn leven meer perspectief. Een tante van mij, een schoonzus van mijn moeder, woonde met haar gehele gezin op het Landhuis. Zij was er hoofd van de huishouding en als ze hulp ‘t Landhuis van de familie Van Vlissingen nodig had mocht ze die zelf aan de Aarle-Rixtelseweg aanstellen, als ze maar betrouwbaar waren. Op het Landhuis gebeurde in die tijd namelijk nogal wat dingen die voor de ogen van de bezetters verborgen moesten blijven. Zodoende kon mijn moeder enkele middagen per week naar het Landhuis om poetswerk te verrichten. Mijn broer en ik moesten dan mee. We kregen daar dan te eten en konden ook nog levensmiddelen mee naar huis nemen. Mijn moeder werd zodoende in natura betaald. Ik voelde me wel thuis op de Aarle-Rixtelseweg. Als de Ambachtsschool uit was liep ik vanaf den Heuvel naar het Landhuis en daar werd ik vaak aangesteld om allerlei kleine karweitjes op te knappen. Vaak moest ik warm eten brengen naar mevr. Ankersmit, de moeder van mevrouw Van Vlissingen die vooraan op de AarleRixtelseweg woonde. 17
Toen het voorjaar aanbrak werd ik ingepalmd door Hein jr. die in mij een goede hulp zag bij het onderhoud van de tennisbaan. Hij leerde me gravel harken, vegen, sproeien, kortweg de gehele tennisbaan wedstrijdklaar maken. Tijdens de wedstrijden fungeerde ik dan als ballenjongen en ik had het er op mijn manier maar druk mee. Dit hield echter wel in dat ik nu niet meer met mijn moeder naar het Landhuis ging, maar ik had voortaan mijn eigen werk en moest dan ook op andere tijden en dagen aanwezig zijn. Intussen werd het in de stad steeds moeilijker om aan levensmiddelen te komen. Op bonkaarten werd wel wat aangewezen. Ik herinner me nog de taptemelk, die om de haverklap aanbrandde en dan een vieze smaak had. Maar dikwijls was er niets anders dus opdrinken dan maar met een vies gezicht. Op het Landhuis was er echter overvloed en ik ging dan ook vaak naar huis met een liter melk en in de tijd van de oogst, fruit. Intussen kreeg ik steeds meer omgang met de vrienden en vriendinnen van broer Erry en zus Anneke van Heintje. Dit waren kinderen van fabrikanten en middenstanders waarmee ik normaal nooit omgang gekregen had. In het begin had ik moeilijkheden om met hen om te gaan, maar dit werd later veel minder en ik werd door hen ook geaccepteerd. Vooral deze omgang heeft me later veel voordeel bezorgd. Merkwaardig is dat Heintje geen vrienden had. Hij rekende zich reeds tot de volwassenen en tenniste met oudere heren, waaronder b.v. de heer Van Schuppen, toen directeur bij Raymakers textielfabrieken. Ook interesseerde hij zich voor paarden, dit had hij vermoedelijk van zijn vader meegekregen. Zij hadden in die tijd prachtige Shetlander pony's en prachtige rijpaarden. In de zomer liepen die in de wei, naast het huis, en dan gebeurde het vaak als ik uit school kwam dat ergens half verscholen achter een boom, in een droge sloot, 18
Gerard Princee tekeningen van deze paarden maakte. Hij stond er vaak uren lang. Hein j.r. wilde een jonge hengst onder het zadel krijgen en hij was hiermee dagelijks bezig. De ellende was echter dat het paard niet deed wat hij wilde. Hij liet toen in de wei tegenover het koetshuis een buitenmanege aanleggen en hier liet hij het paard dan uren aan een leidsel rondlopen met enkele zakken zand op het zadel, in de plaats van hemzelf, want hij lag telkens op de grond. Als Florian, want zo heette dat paard, dan moe geworden was probeerde Hein de plaats van de zandzakken in te nemen maar ook dan gebeurde het wel dat hij weer voor zandruiter kon spelen. Op een dag kwam Circus Van Bever in Helmond en Hein s.r. liet de man van het paardendressuur uitnodigen om eens naar zijn paard te komen kijken. Mogelijk kon die van advies dienen. De man kwam liep naar de stal, deed het paard het bit in en wat nog nooit iemand gelukt was, haalde de hengst uit de box, deed hem het zadel op en reed er mee weg. Iedereen bij Van Vlissingen stond met open mond van verbazing toe te kijken. Hoe was dit nu mogelijk vroeg men zich af. Florian die bijna nooit handelbaar was liep als een mak schaap met de circusman op zijn rug rondjes om de stal en het huis en luisterde naar zijn berijder alsof het dagelijks werk was. Toen de man na afloop naar het hoe en waarom gevraagd werd zei hij: “Schoenmaker blijf bij je leest” en stapte lachend van het paard. Hier kon Hein j.r. het voorlopig mee doen. Intussen werd het in de stad steeds moeilijker om aan levensmiddelen te komen. Behalve dat wat op de bonkaarten werd aangewezen was er niets te krijgen. Als ik dan 's avonds met de fiets vanaf het landhuis naar huis ging had ik meestal wel twee liter melk bij me. De twee flessen had ik achter mijn broekriem onder mijn jasje. Het gebeurde dan ook wel dat ik aangehouden werd door mensen van de CCD. Zij controleerden dan wat ik op mijn fiets had, maar achter mijn jasje hebben ze nooit gekeken. Tijdens deze aanhoudingen kneep ik hem wel, maar als ik dan ongehinderd door kon fietsen luchtte het weer op in fietste ik fluitend naar huis. Toen het daarna winter werd kon je ook op het Landhuis zien dat kolen schaars geworden waren. Er kwamen enkele keren per week karren vanaf de fabriek met niet meer bruikbare handdrukstempels als lading. Die werden gebruikt om de verwarmingsketel van de kassen brandend 19
te houden. Ik heb dit altijd jammer gevonden. De stempels waren mooi van vorm met koper ingelegd en dikwijls prachtig van kleur. Later heb ik hier nog dikwijls aan gedacht als ik dezelfde stempels voor honderd guldens en meer te koop aangeboden zag. Na de oorlog verdwijnt Hein van Vlissingen uit mijn beeld. Hij emigreerde naar Amerika en werd er taxichauffeur. Als Amerikaans staatsburger moest hij toen in militaire dienst en moest dienst gaan doen in het door Amerikanen bezette gedeelte van Duitsland. Toen zag ik hem zo nu en dan. Het was een knappe Amerikaanse militair en hij genoot hiervan dacht ik. Na zijn diensttijd trouwde hij met een Française en kreeg enkele kinderen. Zijn liefde voor Helmond was echter gebleven want na de dood van de Douairière mevrouw Wesselman van Helmond kocht hij haar huisje aan de Aarle-Rixtelseweg waar hij met zijn Française zijn intrek nam. Hij wilde een baan bij de fabriek van Van Vlissingen, waarvan zijn vader de meeste preferente aandelen bezat. Die hadden op de aandeelhoudersvergadering echter niet meer stemrecht dan de normale aandelen. Reden waarom de neven van zijn vader de directie konden voeren. Hij wilde echter een baan aan de fabriek. Zijn oom Jan weigerde dit en na veel ruzie en heen en weer gepraat werd Heintje directeur op de fabriek van Van Vlissingen in het Belgische Baelen. Hier was het binnen de kortste keren hommeles en Hein werd officieel ontslagen. Toen hij weigerde om de fabriek te verlaten werd hij door de Rijkswacht buiten gezet. Direct daarna op een zaterdagmorgen kreeg ik telefoon. “Pierre ik ben van plan om naar de receptie van mijnheer Tersteeg te gaan op de fabriek”, zei Hein, “maar vermoedelijk zullen ze me wel tegenhouden.” Ik ben een uur voor de aangekondigde tijd naar de poort van de fabriek van Van Vlissingen gegaan. Er stonden overal bewakingsmensen opgesteld. Ik had me daarom verschanst tussen enkele spoorwagons, op het rangeerterrein, dat voor de ingang van de fabriek lag. Van hieruit had ik een prachtig zicht op wat er aan de poort kon gaan gebeuren. Omstreek 11 uur verscheen Hein aan de poort. De bewakingsman probeerde hem tegen te houden maar Hein gaf geen krimp. Ik vanaf het rangeerterrein maar knippen. Toen er tenslotte een tweede man verscheen werd het hem te veel en verdween hij richting stad. 20
Het huwelijk liep na enkele jaren op de klippen en zowel de Française met haar kinderen als Hein verdwenen uit Helmond. Hein ging toen in het Zwitserse Saint Sulpice wonen. Ook zijn ouders woonden daar. Op een avond stond hij plotseling op de redactie van de krant. Zijn vader bleek overleden te zijn en er moest een rouwadvertentie in de krant. Het eerste wat hij overigens zei was: “Pierre je hebt nog tien gulden van me tegoed.” Hij had dit geld enkele jaren daarvoor van met geleend, toen hij in een kroeg rondjes gegeven had en geen geld genoeg bleek te hebben. Na enkele jaren belandde Hein weer in Helmond. Hij had in Zwitserland van de gemeente een brief gekregen waarin werd medegedeeld dat het huisje van Mevrouw Wesselman op Aarle-Rixtelseweg zou worden gevorderd voor de Helmondse cardioloog dr. Vroom. Het was weliswaar sterk verwaarloosd, maar een handige klusser kon er een mooi huis van maken. In een advertentie in de krant kondigde hij aan dat hulpbehoevende gezinnen of slecht behuisden zich bij hem konden melden en dan zou hij met behulp van een jury, notaris van Alphen en dr. De Jager, directeur van de Amsterdamse Bank, zijn huis aan dat gezin voor enkele jaren gratis afstaan. Op een zondagmiddag werd in een zaaltje achter café Van Hout in de Beelsstraat het huis toegewezen. Er waren nog maar enkele genomineerden en die moesten op hun eigen wijze een verklaring afleggen waarom zij dachten voor het huis in aanmerking te komen. De winnaar werd tenslotte de familie Bruijnzeels, die tegenover de melkfabriek in de Beelsstraat in een onbewoonbaar verklaarde woning woonden. Zoals altijd, zon hij op wraak. Plotseling kwam hij op de krant met een idee om alle weidepercelen langs de Aarle-Rixtelseweg, tussen het Landhuis en de villa tegenover de ingang van de Warande, rechts van de weg vanuit Helmond komende, te verkavelen en hier huizen op te laten bouwen. Hij diende zijn plannen in bij de gemeente maar kreeg hier nul op het rekest. Intussen raakte hij verliefd op een Szofika uit Aerdenhout die weldra van hem zwanger raakte. Het toeval was dat ook zijn wettige vrouw, op de Kleine Overbrug, een maand eerder zwanger geraakt was. Toen zijn wettig kind geboren was toog hij naar het gemeentehuis om het kind aan te geven. Nauwelijks vier weken later stond hij er wederom en trachtte 21
toen het kind van Szofika op zijn naam te krijgen. Hoe hij ook met de gemeenteambtenaar discuteerde, deze bleek niet te vermurwen en het kind werd op zijn moeders naam in de burgerlijke stand ingeschreven. Zijn poging om in enkele weken twee kinderen op zijn naam te krijgen waren mislukt. Deze Szofika was een kind van adelijke ouders en wilde wel een huis om met haar kind te gaan wonen. In de Van Diemenstraat stond een huis van Ton van Thiel dat door Heintje werd gekocht, zodat Szofika kon wonen. Het werd met de duurste meubels ingericht want ze was het thuis nooit anders gewend geweest. Ruim een jaar later werd zij weer zwanger. Toen dit na enkele maanden op de Kleine Overbrug bekend werd moest Hein het huis uit. Hij nam zijn intrek in een dorpscafé in St. Anthonis. Hij wilde er niet meer weg, zei hij. Enkele vrienden van hem hebben toen bijna een dag op hem ingepraat en uiteindelijk kregen ze hem weer mee naar huis. Nog voordat het kind van Szofika geboren werd kreeg het tweetal ruzie en vertrok Szofika weer naar Aerdenhout, alwaar Hein alweer een huis voor haar trachtte te kopen. Het zou abnormaal geweest zijn als dit zonder problemen gegaan was, maar ook deze transactie zou hem kapitalen kosten. Szofika is er ten slotte mede verantwoordelijk voor dat Hein financieel aan de grond raakt. Zij wist het voor de rechtbank voor elkaar te krijgen dat Hein werd veroordeeld tot betaling van alimentatie voor zijn twee buitenechtelijke kinderen. Het was een nogal omvangrijk bedrag, dat voor ieder jaar, tot aan hun eenentwintigste, op een bank moest worden vastgezet. Tussen de bedrijven door gebeurde er van alles met hem. Het huis in de Van Diemenstraat werd gebruikt om spandoeken op te hangen waarin hij zijn minachting ten opzichte van de gemeente liet blijken. Deze spandoeken werden op de stamtafel van het café tegenover het gemeentehuis van Aarle-Rixtel ontworpen en de cafébezoekers jutten hem dan nog eens aardig op waardoor zijn teksten steeds feller werden. Tijdens de openingsfeesten van de Traverse had hij ’s avonds het grootste woord. Op een gegeven moment werd hem een witte muis op het hoofd gezet en het beestje bleek onder zijn hoedje goed te aarden. Plotseling verdween zijn hoedje en zat de muis angstig op zijn kale hoofd. De staart hing hem onder de neus. Dit was voor mij het sein om de camera in stelling te brengen en de volgende dag stond zijn foto weer 22
op de voorpagina van de krant. Tijdens deze opening had ik onder de luchtbrug een foto-expositie van foto’s van de bouw van de brug. Toen ik ze ’s avond wilde opruimen was het grootste deel reeds opgeruimd en door bezoekers mee naar huis genomen. Over een kroeg gesproken. Hein belande ‘s avonds vaak in Puck’s a Gogo op de Steenweg. Op een gegeven moment kwam er een debat tussen hem en een barbezoeker. Het ging natuurlijk over de politiek en hij sloot een weddenschap af dat hij de volgende avond voor tien uur weer in de café aanwezig zou zijn, maar dan zou hij rooier zijn dan zijn tegenstrever ooit zou kunnen worden. Die middag ging bij mij de telefoon en Hein vroeg of ik ’s avonds om 8 uur aanwezig wilde zijn in de autospuiterij van Mosmans dat was gevestigd naast het slachthuis. Hij vroeg de spuiter of hij hem van kop te teen rood wilde spuiten. De spuiter had geen bezwaar en Hein, met enkele gevouwen kranten in zijn nek, werden zijn hoedje, kleding, tot aan zijn schoenen toe fel rood gespoten. Nu naar de bar en elke stoel waarop hij plaats nam werd rood, zelfs enige tijd later werd zelfs alles rood wat hij aanraakte. Hij had zijn weddenschap gewonnen, maar de nasleep was niet zo vrolijk. Toen hij in de nacht in zijn villa op De Kleine Overbrug aankwam bleek dat de verf alle poriën van zijn huid had afgesloten. Hij raakte bijna bewusteloos en zijn toenmalige vrouw heeft hem die nacht helemaal met wasbenzine afgewassen. Tussen al deze bedrijven door verkaste Hein zo nu en dan weer naar Zwitserland waar hij ook al met de staat in conflict raakte. Dit was voor de Helmondse carnavalsvierders het sein om in de optocht een wagen te maken met Hein als onderwerp. Vanuit Zwitserland ging bij mij dan de telefoon, -want hij had nog voldoende grip op Helmond-, met het verzoek om wat foto’s van deze wagens te maken terwijl de optocht door Helmond trok. Ik stuurde de foto’s naar Zwitserland. Vermoedelijk had hij toen al problemen met zijn geld, want de rekening betalen heeft hij nooit gedaan. Later zei hij dat hij daar geen geld meer voor had. Zijn vrouw zei: ”Als ik jouw de foto’s betaal hebben mijn kinderen deze week niets meer te eten.” Het ging steeds slechter met Heintje. De Finatabank, in Tilburg, 23
waarvan hij hypotheek genoot, ging failliet hij kon geen financier meer vinden voor een nieuwe hypotheek voor zijn huis op De Kleine Overbrug. Er werd een notaris aangewezen die in hotel West Ende, aan het kanaal in Helmond, het huis publiekelijk veilde. Ik werd door de redactie van de krant gestuurd om verslag te doen van deze veiling. Enkele ogenblikken voordat de veiling geopend werd zei Hein dat hij een dekking voor zijn hypotheek gevonden had en verzocht de notaris om mee naar de overkant van de straat te gaan, alwaar hij op de Amsterdamse Bank hiervan het bewijs kon leveren. De notaris ging hier niet op in en zette de veiling door. De gehele kavel werd door een Eindhovenaar gekocht en Heintje moest met zijn gezin zijn huis verlaten. Enkele maanden later kreeg ik een deurwaarder aan de deur, die een exploot voor me had om als getuige op te treden voor de rechtercommissaris van het Gerecht in Breda, alwaar Hein een proces had aangespannen tegen de curatoren van de Finatabank. Hij vroeg alsnog restitutie van zijn hypotheek. De deurwaarder zei erbij dat Hein procedeerde op onvermogen en dat ik de reiskosten zelf moest betalen en bij niet verschijnen zou ik door de rechtbank worden opgehaald. In Breda moest ik de rechter-commissaris uitgebreid verklaren wat ik op de openbare verkoop van de villa had gehoord en gezien. Uiteindelijk is er nooit een rechtszaak van gekomen want Hein was intussen weer gescheiden en had binnen de kortste keren weer een nieuwe liefde. Ook moesten zijn beide benen worden geamputeerd vanwege zijn suikerziekte. Toch trouwde hij met haar en heeft de laatste jaren van zijn leven, hij was intussen blind geworden, met haar hier doorgebracht. In 1990 heb ik hem in de Einthovenstraat in Helmond op zijn ziekbed nog bezocht. Hij herkende mij aan mijn stem en we hebben het nog enkele uurtjes over alles wat hiervoor passeerde uitgebreid gehad. Enkele maanden later is hij overleden.
24
Meerding Op 21 juli 1943 krijg ik het getuigschrift uitgereikt. Na enkele weken vakantie kan ik op 19 augustus bij het elektronisch bedrijf Karel Meerding, Kromme Steenweg 8a en 10, aan de slag. Het was allemaal vreemd voor me. Mijn baas vond ik een nogal merkwaardige man. Hij was nooit erg vriendelijk en in het begin was ik werkelijk bang voor hem. Ik kreeg de indruk dat er niet veel werk was en het verwonderde me dan ook wel eens dat ik aangenomen was. Vaak werd ik verbannen tot het opruimen van het magazijn en de werkplaats, waaraan ik een grote hekel had. De dagen dat ik op karwei ging waren erg schaars en van het vak van elektricien, waarvan ik me zoveel had voorgesteld, kwam niet veel terecht. Het was wel een erg onzekere en rare tijd. Je hoorde iedere dag dat de geallieerden steeds dichterbij kwamen en iedereen leefde in onzekerheid. Het is dan ook wel verklaarbaar dat de klanten van Meerding slechts het hoognodige aan onderhoud van hun elektrische apparaten lieten doen. Vooral ook omdat het steeds vaker gebeurde dat om onbekende redenen het gas en de elektriciteit werden afgesloten. Alles bij elkaar geen prettige tijd om als leerling elektricien aan de slag te moeten. Meerding op de Kromme Steenweg lag op de plaats waar nu de Luchtbrug ligt. Hij grensde aan de gebouwen van Begemann waar nu Boscotondo gelegen is. Als leerling elektricien kreeg ik een uurloon van 10 cent. Daarvan moest dan ook nog premie voor ziekte- en ongevallenwet betaald worden. Bovendien ging er nog 10 cent per dag af als we aten in de gaarkeuken. Bij ons thuis zette die drie gulden geen zoden aan de dijk. Mijn moeder 25
moest opgeven wat ik verdiende en dat werd voor het grootste deel van haar ondersteuning afgehouden. De voedselvoorziening werd met de dag beroerder. Meerding wist het voor elkaar te krijgen dat we met z'n allen bij Begemann in de gaarkeuken mochten gaan eten. We liepen dan ook iedere middag naar de voorkant van de fabriek van Begemann waar we met de arbeiders daar, de gaarkeukenprak nuttigden. Ik vond het niet erg smakelijk, dat kwam natuurlijk ook nog omdat ik gestoomd eten niet gewend was. Maar ja, je hebt honger en dan is smaak niet meer het belangrijkste. Op 4 september staan we in de wikkelafdeling bij Harrie de Koning te praten over de ophanden zijnde gevechtshandelingen. Hij woonde op Mierlo-Hout en wist dus nogal wat te vertellen over het bombardement op Mierlo-Hout toen er plotseling bommen vielen. We hoorden ze fluiten dus het moest erg dichtbij zijn. We doken onder de werkbank waar ook Riek Stephani, de werkster, zich weldra bijvoegde. We hebben daar gezeten tot het luchtalarm het vrij alarm gaf en waren allen bang dat er nog meer bommen zouden vallen. Het bleek een bombardement te zijn op een militair konvooi en de bommen waren op de Zuid Parallelweg gevallen, er waren drie doden bij te betreuren. Begin september vraagt Mina Spierings van een bekend café aan de brug aan de Veestraat of we haar platenspeler op willen komen halen. Ze is bang dat het apparaat schade zal krijgen als onverhoopt de brug zal springen. Zij had dit in 1940 al eens meegemaakt en wist wat voor ravage dat toen aangericht had. Dat de platenspeler ook in de werkplaats van Meerding beschadigd zou worden had niemand toen voorzien. Het lijkt toeval maar iedereen bleek moeilijkheden te hebben met zijn radio. De ontvangst was niet best en we moesten hier en daar een nieuwe antenne aanleggen. Zo stiekem hoorden we wel dat zij problemen hadden met het ontvangen van Radio Nederland in Engeland die natuurlijk voor de meeste mensen steeds belangrijker werd toen de geallieerden oprukten. Op 17 september krijgt Meerding te horen dat hij moet evacueren. Hij krijgt onderdak bij zijn vriend Sico v.d. Woude, die naast de journalist, toenmalige hoofdredacteur van de Zuid Willemsvaart, Tjeu Visser, aan het Laagveld woonde. We hebben die dag met nogal wat spullen op en neer gereden, maar tussen de middag ben ik toch naar huis gaan eten. Als ik terugloop, rond half 2 in de 26
middag, blijkt dat de Duitsers iedereen die de brug overgaat oppakken en afvoeren om schuttersputjes te gaan graven. Ik kreeg in de gaten dat mensen die met handkarren de brug passeerden ongemoeid gelaten werden. Ik dus aan een voorbij komende kar gevraagd of ik mee duwen mocht en zonder problemen kwam ik weer bij Meerding aan waar we tot de avond met de evacuatie bezig geweest zijn. Deze dag is trouwens de laatste dag geweest voor de bevrijding dat ik bij Meerding geweest ben. Vanwege het gevaar gaat niemand meer naar zijn werk en blijft thuis.
27
De bevrijding komt Die laatste week voor de bevrijding is bij ons in de buurt de spanning te snijden. Er wordt frequent naar Radio Oranje geluisterd en op straat wordt driftig gediscuteerd met de buren hoelang het nog zal duren voordat voor ons de bevrijding komt. De oorlog kwam de laatste dagen erg kort bij ons bed en dat doet je toch wel wat. In de nacht van 18 september worden we wakker geschud door een flinke knal. De spoorbrug schijnt gesprongen te zijn zegt men. Op 1 september wordt Eindhoven bevrijd. Ik dacht 's avonds dat daar geweldig feest gevierd werd want aan den hemel verschenen oranje bollen. Maar al vrij spoedig werd duidelijk dat dit met feestelijkheden niets te maken had en dat de Duitsers bombardementen uitvoerden op de Eindhovense binnenstad. In Helmond is behalve het zenuwachtig gedoe van de Duitsers niet veel te merken van een ophanden zijnde oorlog. De volgende dagen als ik naar mijn grootmoeder in de Wolfstraat geweest ben zie ik op de hoek van de Heistraat en de Wolfstraat Duitsers achter een mitrailleur liggen. Ze kijken angstig de Heistraat door en het lijkt of ze ieder ogenblik de Tommy's verwachten. ‘s Nachts is het steeds onrustig. Het knalt zo erg dat er van slapen niet veel komt. Mijn moeder durft zelfs niet meer in bed te slapen en er wordt een matras op de grond gelegd, onder de tafel, die tegen het raam geschoven was. Elke morgen zijn we benieuwd wat al de knallen wel geweest zouden zijn. Eerst was het op de vliegveld in Eindhoven te doen. Dit werd in zijn geheel met alle bijgebouwen opgeblazen. Dan weer waren het de bruggen en sluizen tussen Asten en Beek en Donk. Op 20 september hoor ik van enkele vrienden dat er in de Rakt een boomgaard is die vol hangt met rijpe appelen. Verschillende mensen hebben er al appelen gehaald en er was niemand die het plukken verbood. Ik natuurlijk ook op onderzoek uit. Toen ik boven in de boom zat zag ik dat er Duitse tanks over de Deurneseweg reden. Korte tijd later kwamen er enkele Engelse vliegtuigen uit het niets en schoten met raketten op de voorbijrijdende tanks. Het bleken de tanks te zijn, die 28
enkele dagen later de brug in Son onder vuur zouden houden, reden waarom de slag om Arnhem verloren werd. Ik heb me boven uit de boom laten vallen en dat ik niets gebroken had mag nog een wonder heten. Met de schrik in de benen en met weinig appelen in de tas zijn we, toen het weer rustig was, naar huis gelopen. In de Burgemeester van Houtlaan, toen nog een smalle zandweg, lagen weer Duitsers die ons naar huis joegen. Langs de bakkerij van de Voorzorg, aan het einde van de Dasstraat, ben ik naar huis geslopen. Dit avontuur had ik ook weer overleefd. Als op 22 september de geallieerden dichterbij komen, en de andere kant van de stad reeds veroverd hebben, volgt er een beschieting op onze kant van de stad. Mortieren en granaten fluiten door de lucht en toen ik tegen de zin in van mijn moeder buiten liep zag ik nog net een granaat fluitend overkomen en bij Jan de Koster, (Jan van Stiphout) in de Prins Karelstraat inslaan. Ik hoor een doffe knal en de dakpannen vliegen meters in het rond. De Engelsen hebben blijkbaar gedacht dat er in de kerktoren van de St. Jozefkerk Duitsers zaten, want het huis van Jan de Koster lag tegenover de kerk. Gelukkig was er bij deze granaatinslag alleen maar materiële schade. Ik wist niet hoe vlug ik weer naar binnen wilde en daar ben ik de verdere dag niet meer uit geweest. We vroegen ons wel af waar de Tommy's nu bleven, want het schieten werd minder en zelfs de volgende dagen lijkt het steeds verder weg te gaan. Wat een vreugde als we op maandag 25 september horen dat ook wij bevrijd zijn. In onze straat was er niets van de merken. Daarom ging de slungel, van bijna 18 jaar, zelf maar op pad want ik wilde de bevrijders zien en ervaren. Er was verteld dat de bevrijders vanuit Deurne de stad binnentrokken. Ik liep dus vanuit de Hermelijnstraat via de Dasstraat naar het Tovveldje, waar ik ter hoogte van waar nu het TOV-gebouw staat de eerste bevrijder tegenkwam. Hij was zwaar bewapend en liep in een langzame tred alle kuilen af, die aan de rand van de Molenstraat door kinderen uit die buurt gemaakt waren. Toen hij mij ontwaarde lachte hij zijn tanden bloot. Hij had iets vaderlijks over zich. Iets dat vreemd voor me was en nooit gekend had. Hij sprak me aan, maar ik kon er geen woord van verstaan. Hij moet dat aan mijn gezicht gezien hebben want hij sloeg zijn arm om me heen en uit zijn zak kwam een 29
pakte sigaretten. Ik zal het nooit meer vergeten, het waren Woodbine, Twenty for you and four for you friends, stond er op de verpakking. Hij bood me een klein dun sigaretje aan dat ik, om me groot te houden, aanstak en inhaleerde. Plotseling draaide de gehele wereld voor me. Ik zag de Engelsman doorlopen en ben daarna zo ziek geworden dat ik de rest van de eerste bevrijdingsdag zonder nog veel interesse thuis ben gebleven. Achteraf was het niet zo verwonderlijk dat ik van mijn eerste sigaret zo ziek geworden was. Enkele jaren eerder, in de mobilisatie had ik met Piet van Berlo, een collega misdienaar, ook een keer stiekem een sigaretje gerookt. Dit deden we nabij de Molenweg in de spoorsloot, achter de toenmalige molen. Ook toen was ik misselijk geworden en had me toen voorgenomen om dit nooit meer te doen. Tijdens de oorlogsjaren fabriceerde Heintje van Vlissingen tabak voor zijn eigen rookbehoefte. Ik heb er zo nu en dan wel eens een trekje aan gedaan, maar ik bleef het steeds erg vies vinden. Op dinsdagmorgen ben ik de perikelen van de vorige dag weer vergeten en trek de stad in. Zo nu en dan zie ik een grote groep mensen aankomen en dat waren de Ondergrondse, de Binnenlandse Strijdkrachten, die NSB-ers ophaalden en naar de openbare school naast het politiebureau brachten. De grote groep die er achter aan liep jouwden de landverraders uit en daar ben ik toen maar eens flink aan mee gaan doen. Het was ineens helemaal anders in de stad geworden. De mensen waren uitgelaten en lachten weer, dat was de laatste jaren niet meer veel voorgekomen. Natuurlijk moest ik ook de gesprongen bruggen zien en er zat nog zo weinig water in het kanaal, dat je er bijna door kon waden. Ook winkels en huizen in de Veestraat hadden van de oorlogshandelingen het een en ander meegekregen. Maar dat mocht deze mooie dagen niet bederven. Plotseling dook ook burgemeester Moons weer op. Hij was tijdens de oorlog afgezet door de Duitsers. Hij kwam op de kop van de Markt in de woning van notaris Dijkman op het balkon en sprak daar voor het eerst weer zijn bevrijde stadgenoten toe. Het was erg druk en iedereen was blij en uitgelaten. Enkele dagen later moet ik weer bij Meerding aan het werk. Dat was geen lolletje. De werkplaats en het magazijn hadden ook van deze oorlogshandelingen het een en ander meegekregen. Bijna de helft van alle glazen lampen en ballonnen, die in het magazijn hingen waren door 30
de luchtdruk naar beneden gekomen. Het glas lag verspreid op de grond en in de schappen tussen de elektrische onderdelen. Dagen hebben we gewerkt om dit op te ruimen en we waren maar nauwelijks klaar of we konden weer opnieuw beginnen. Tijdens een Duits bombardement, op 29 oktober, was er een bom gevallen achter de villa van Kam, waar voorheen Praasterink kantoor had. Nu waren de rest van de glazen ballen en lampen gesneuveld en dit kostte weer dagen werk. Het beviel me niet erg goed bij Meerding. Ondanks dat ik het met de chef monteur, Piet Verlijsdonk en mijn collega’s goed kon vinden. Na een half jaar houd ik het voor gezien en vertrek naar Tidder Franssen in de Molenstraat.
31
Na de bevrijding De eerste dagen na de bevrijding kijk ik mijn ogen uit naar al het militair materieel van de geallieerden dat door onze stad kwam. In de Molenstraat reden vaak dag en nacht grote colonnes achter elkaar aan. De militaire politie zorgde er voor dat de colonnes niet verbroken werden, want er was vaak veel spoed geblazen leek wel. Zo jong als ik was had ik wel in de gaten dat de oorlog niet ver bij ons in de buurt nog in alle hevigheid woedde. Wij in de stad hadden er geen weet van dat de Engelsen en Amerikanen wekenlang oorlog voerden om de Peel. We hoorden wel dat het front nabij Meijel niet erg vlotte en we wisten ook dat de Peel voor zwaar militair verkeer ontoegankelijk was, maar verder dan dat wisten we niet. Ook hebben we er geen weet van dat de Amerikanen, die plotseling de Engelse colonnes vervingen, nodig waren om de vermoeide Engelsen in de Peel af te lossen. Het was trouwens voor mij een hele gewaarwording om plotseling negers achter het stuur van grote vrachtwagens te zien. Negers hoorden volgens mijn begrippen in de missie thuis en dat ze ook in het Amerikaanse leger waren was mij wereldvreemd. Alle scholen, fabrieken en verder alle grote gebouwen waren door de bevrijders gevorderd want Helmond werd het rustcentrum achter het front. Ook de St. Jozefsgaarde in de Prins Karelstraat was als rustcentrum ingericht. Dit had tot gevolg dat in onze straat het militair gebeuren van nabij werd ervaren. Onze straat stond vol met auto’s en kleine rupsvoertuigen en dat was voor een jongen van mijn leeftijd het mooiste wat er in die tijd te beleven was. Omdat zelfs de beschikbare ruimte niet voldoende bleek om de tot rust komende militairen te herbergen kregen ook de burgersinkwartiering. Ook wij kregen een zestal militairen in huis. Het was erg prettig want de soldaten zaten 'savonds met ons in de huiskamer en aan sigaretten en chocolade was er dus geen gebrek meer. Zelfs kregen we zo nu en dan witte bloem waardoor we weer wit brood konden bakken, dat we al jaren lang niet meer konden. Het vers gebakken brood deed me denken aan het lekkerste gebak dat ik ooit gegeten had. Intussen was de winter ingetreden en er was veel sneeuw gevallen. 32
Enkele dagen later, mijn moeder is op weg naar bakkerij de Toekomst in de Molenstraat maar zover komt ze niet. In de Molstraat slipt een Engelse jeep, hij schuift het trottoir op en mijn moeder komt klem te zitten tussen de auto en het hek voor de woningen. Zij wordt naar het ziekenhuis gebracht en als ik van mijn werk thuis kom hoor ik dit. In het ziekenhuis blijkt dat ze haar knie geblesseerd heeft en wel enkele weken het bed moet houden. Daar zat ik met mijn soldaten. Overdag moest ik werken en 's avond kwam een nichtje slapen, zodat ik niet met de soldaten alleen gelaten werd. Ik werd namelijk niet oud genoeg geacht om dit karwij te klaren. Na een week werden de soldaten overgeplaatst en kregen we een nieuwe lichting. Deze groep was minder gezellig. Zij bleven 's avond nooit thuis en kwamen laat uit de stad terug, waar ze hun vertier zochten. Ze waren ‘s avond maar sporadisch thuis. Ondanks alles blijft het erg onrustig. Het front blijft op dezelfde plaats hangen en dat merkt men ook aan de militaire bewegingen in onze stad. We gaan wel weer naar het Landhuis, al moeten we het nu allemaal te voet doen. De fiets die we hadden, met volbanden, was intussen ook versleten geraakt en op het gebied van fietsen was niets te krijgen. In de omgeving van het Landhuis wemelt het van radiowagens. Men zegt dat dit de commandopost van Montgommery was. Ze staan tot in de Julianalaan en de Willemstraat. Op zaterdag 29 oktober, tegen het middaguur, we zijn dan onderweg naar het Landhuis, worden de auto's startklaar gemaakt en enkele uren later zijn ze allemaal verdwenen. Ik vermoed dat er spionage in het spel was, want 's avond wordt de Willemstraat en omgeving door de Duitsers gebombardeerd. Een week later gebeurde het weer. De Duitsers hadden in de Peel een offensief ingezet. 's Avonds werden Asten en Helmond met splinterbommen bestookt. We kwamen vanaf het Landhuis over de Aarle-Rixtelseweg gelopen. Aan de ingang van de Warande hoorden we ineens vliegtuigen over ons vliegen. Mijn moeder lag al in de sloot naast het Peapark en ik volgde even later. Wat ik zag was een prachtig vuurwerk dat met knallen en knetteren gepaard ging. Het bleken splinterbommen te zijn die in de buurt van de Mauritslaan en de Warandalaan werden neergegooid. Weer enkele doden. Helmonders die net als wij dachten dat de oorlog voorbij was. De volgende dag zien we dat er vanuit Deurne vele vluchtelingen met hun beperkte hebben en houwen vanuit Meijel, Neerkant en Liessel bij 33
ons om onderdak en veiligheid kwamen vragen. Ik heb hier nog veel aan teruggedacht als ik op de TV beelden van vluchtelingen in derdewereldlanden zag. Tegen het einde van het jaar, de slag om de Peel is in het voordeel van de geallieerden beslecht, vertrekken de vele militairen naar elders en er komt enige rust in de stad. Het ging wel flink vriezen en wat nog nooit gebeurd was, de Aa vroor dicht. Vanaf de Deurnesedijk tot nabij sluis 9 kon men prachtig van het mooie ijs gebruikmaken. Ik ging daarom dagelijks schaatsen en ik had er veel plezier. Ik werd zelfs verliefd op een aardig meisje, dat mij ook leuk vond en dus schaatsten we veel samen. Na de winter bleek het allemaal kalverliefde geweest te zijn want we hebben elkaar nooit meer ontmoet. Op 1 januari, de aanzet van het tegenoffensief, dat later als het Ardennenoffensief de geschiedenis in zal gaan, hoorden we plotseling nogal wat Duitse vliegtuigen boven de stad. Ze vlogen zo laag, dat er Engelse soldaten waren, die met een gewoon geweer, vanaf de grond, op de vliegtuigen schoten. Er werden weer splinterbommen gegooid en nu werd mijn schaatsdomein getroffen. Het ijs lag bezaait met kleine metaalsplinters en het gebeurde dan ook herhaaldelijk dat we over een scherf te vallen kwamen. Een dag later was dit weer over want toen waren de splinters zo diep in het ijs gezakt dat we er geen nadeel meer van ondervonden.
34
Tidder Fransen Na een jaar bij Meerding gewerkt te hebben solliciteerde ik bij Fransen in de Molenstraat voor de functie van elektricien. Ik werd meteen aangenomen en kreeg een loon van 25 cent per uur. Ik was de enigste elektricien en er liepen nog enkele loodgieters en gasfitters rond. De werkplaats van Fransen was nog middeleeuws. Een groot smidsvuur en een werkbank met grote bankschroeven. Bovendien stond er een zetbank om zink in vorm te zetten dat voor randen van daken werd gebruikt. De vader van de man die mij aangenomen had werkte er nog enkele uren per dag en hij soldeerde gaatjes in pannen. Men vraagt zich natuurlijk af waarom die moesten worden gerepareerd? Het was nog pas na de oorlog en men kon geen nieuwe pannen kopen zodat de kapotte moesten worden gerepareerd. Het personeel maakt mooie bloemvazen van kanonskogelhulzen die tijdens het oorlogsgeweld waren achtergebleven. Men moest natuurlijk wel voorzichtig het slaghoedje verwijderen want men wist nooit of er nog explosieven inzaten. Het viel me wel op dat dit een heel ander bedrijf was dan Meerding. Daar draaide alles om elektriciteit, terwijl bij Fransen het water en gasfitten de doorslag gaf. Ook repareerde hij mastieke daken en elektriciteit stond op een laag pitje. Al ras bleek dat hij mij aangenomen had voor het onderhoud bij woningbouwvereniging De Hoop. Ik liep de gehele dag van deur naar deur. Ik werd snel zelfstandig en deed veel mensenkennis op. Dit was heel wat anders dan bij Meerding waar ik uiteindelijk de jongste bediende was en tot opruimen en poetsen veroordeeld was. Als er bij De Hoop geen werk was werd ik als knechtje meegegeven aan de loodgieter en gasfitter, zelfs mastiekdaken heb ik mee gerepareerd. Van wat ik hiervan opgestoken heb, heb ik mijn hele leven plezier gehad. Na enkele jaren stond er een personeelsadvertentie van de telefoondienst van de PTT in de krant, waarin men opzoek was naar een telefoonmonteur. Ik werd opgeroepen om naar de Keizersgracht in Eindhoven te komen waar ik een gehele middag werd doorgezaagd over mijn kennis en algemene ontwikkeling. Zelfs was er nog een soort keuring bij want ik werd ook nog op kleurenblindheid getest. Na enkele 35
weken kreeg ik bericht dat ik aangenomen was en op 4 maart 1946 in dienst kon treden als aspirant vakwerkman op arbeidsovereenkomst.
36
Mijn huwelijk Na 7 jaar verkering kregen we eindelijk de kans om te trouwen. We kregen een zolder toegewezen in een huis op de hoek van de Noord Koninginnewal en de Molenstraat. Beneden ons woonde de familie Van Os, over diens overloop konden we de trap bereiken die toegang gaf tot onze zolder. We hadden op de begane grond gezamenlijk een toilet. Mijn schoonvader heeft boven op onze overloop er nog een deur gemaakt zodat we toch nog iets privacy hadden. We hadden een verhuisvergunning en die was in de maand juli verlopen. Het probleem was dat ik in augustus op Op onze trouwdag 30 augustus 1954 herhalingsoefening moest naar Ede-Wageningen. We zijn toen op 31 juli 1954 voor de wet getrouwd en op 30 augustus, toen mijn dienst er weer opzat, voor de kerk. Nelly wilde echter de maand juli nog blijven werken en dat gaf in eerste instantie weer problemen want een vrouw die getrouwd was, werd automatisch ontslagen. Tijdens mijn diensttijd wist ik het voor elkaar te krijgen dat ik iedere vrijdagavond naar huis mocht en dan ’s maandagsmorgens weer binnen moest zijn. Tijdens het laatste weekend werden we verzocht op de pastorie, want we moesten nog klaar gestoomd worden voor ons huwelijk. De pastoor deed deze gesprekken meestal, maar die was toevallig ziek en liet het over aan zijn kapelaan Verstegen. Hij deed dit voor de eerste maal en had er grote moeite mee om ons te vertellen hoe wij de huwelijkse daad moesten beleven. Toch stonden we op de vroege morgen om negen uur mooi aangekleed voor het altaar. Onze 37
huwelijksreis was naar West Vleteren in België, naar het klooster van Nelly’s oom Frits, die daar broedertrappist was. We zouden dit kamperend doen. We hadden bij Bloemers, achter het spoor, een legertentje gehuurd en dat zat bij mij achter op de fiets. Het was ongeveer tien kilo zwaar en ik kreeg tijdens het fietsen prikkelende handen van het stuur vasthouden. Afijn, de eerste dag togen we naar Duitsland en in Dusseldorf aan de Rijn, werd ’s avond ons tentje opgezet nabij de brug over de Rijn. De volgende morgen konden we ons wassen in de Rijn, dat toen nog goed mogelijk was. Na ons ontbijt de fietsen weer opgetuigd en al fietsend langs het water kwamen we in de stad Dusseldorf waar we zagen dat er boten lagen, die voor een redelijke prijs naar Bonn gingen. Wij met fiets en al op de boot en een van onze eerste huwelijksdagen was een reisje op de Rijn, romantischer kon het niet. Nadat we in Bonn hadden rondgekeken weer op de fiets richting Vaals, want we hadden besloten om de tent in Vaals op Van Gend en Loos te zetten en deze weer aan Bloemers in Helmond te adresseren. Toen we van het zware pakket af waren zijn we door de stromende regen naar Leuven gefietst waar we een hotelletje zochten en ’s avonds op de kermis rondgelopen hebben. Op tijd naar bed en enkele uren later barstte er een onweer los, en het leek wel of de wereld verging. Ook dit kwamen we weer te boven en we hadden besloten dat we vanuit Leuven met de trein naar Poperingen zouden gaan omdat het de verwachting was dat het de gehele dag zou regenen. We kwamen goed in Poperingen aan en toen was het nog maar een half uurtje fietsen voordat we in Westvleteren op de Sint-Sixtusabdij arriveerden. Bij vorige bezoeken sliep ik meest al in de abdij en Nelly in het nabij gelegen zustersklooster, maar nu kregen we een kamer bij Madeleine in het café tegenover de abdij. Het was er niet erg proper, maar wie doet je wat dachten we en we sliepen er uitstekend. Als pas getrouwden waren we niet de eerste die ’s morgens het bed uitkwamen maar de tweede dag van onze aanwezigheid stond broeder oom Frits al om half 8 onder het slaapkamerraam te roepen: “Pierre, Nelly komen jullie er uit of liggen jullie nog steeds te viezeriken.” Dat waren de gedachten van een kloosterbroeder over de pasgetrouwden. We hebben een prachtige huwelijksreis gehad en thuis gekomen moest ik weer aan het werk en Nelly moest wennen aan de taak van huisvrouw. 38
Ze raakte trouwens al snel zwanger en dat blijkt het mooiste te zijn dat een vrouw mee kan maken. Op zondagmorgen 5 juni breekt bij Nelly het vruchtwater en de geboorte van ons eerste kind was aanstaande. Ik moest toch nog tot enkele minuten voor 12 uur ’s nachts wachten voordat ik wist of ik vader was geworden van een zoon. Het kind groeide voorspoedig en enkele maanden later bleek Nelly weer zwanger te zijn. Nu leek het einde van de zwangerschapsperiode problematisch te worden. Ik moest weer op herhalingsoefeningen en nu in legerplaats Budel. De periode waarin ik in dienst moest liep samen met het einde van Nelly’s zwangerschap. Ik ben de eerste dag met een huurauto naar Budel gereden en heb daar de compagniescommandant de doktersbrief voorgelegd die Nelly van de huisarts had gekregen en waarin de dokter de tijd aangaf waarop ons tweede kind zou kunnen gaan geboren worden. Ik kreeg vergunning om iedere avond na de dienst, omstreek 5 uur naar huis te gaan en moest iedere morgen voor de aanvang van het appel weer terug zijn. Ik heb toen mijn fiets voor het station in Weert gestald en kon dan, als ik met de bus van Helmond naar Weert aan het station aankwam, op de fiets naar de legerplaats. ’s Avond moest ik een uur op de bus wachten om naar Helmond te kunnen, reden waarom ik dan de trein naar Eindhoven nam en daar overstapte op de trein naar Helmond. Omstreeks zeven uur was ik dan weer present op de Noord Koninginnewal. Daar had ik clandestien een telefoonaansluiting aangelegd, die Nelly alleen zou gebruiken als zij overdag de vroedvrouw nodig had voor een aanstaande bevalling. Al deze uit voorzorg genomen maatregelen bleken niet nodig geweest te zijn, want ik was twee dagen afgezwaaid toen in de vroege morgen van 20 december onze dochter zich aankondigde. Het was die dag steenkoud en ik moest alle kachels die in het huis aanwezig waren hoog opstoken alvorens het kind, dat reeds geboren was, onder de dekens van het bed mocht worden uitgehaald. Ook dit kind dat in eerste instantie dag en nacht verwisseld had en dus elke nacht huilde en overdag steeds in diepe slaap bleek te zijn groeide voorspoedig op en ik begon er naar uit te zien om een echte woning te krijgen. Dit lukte me uiteindelijk en we kregen een huis, Hindestraat 7, waar we erg gelukkig mee waren. We hadden toen nog niet in de gaten dat we in dit huis de diepste ellende zouden meemaken die een man en vrouw maar mee kunnen maken. 39
Nelly werd hier weer zwanger, maar in de tweede maand kreeg ze een bloeding en de gewaarschuwde huisarts dr. Kaandorp vertelde dat Nelly een miskraam had en dat we haar met een auto naar het ziekenhuis moesten brengen en dat ze dan enkele dagen later weer gezond thuis zou zijn. Het tegenovergestelde bleek de waarheid. De gynaecoloog in het ziekenhuis had Nelly onderzocht en hij zei dat de vrucht nog leefde en dat ze daarom in het ziekenhuis moest blijven. Toen ik ’s avond op bezoek was, kwamen er twee doktersassistenten, bleek later, van haar kamer en zeiden tegen mij dat Nelly in een katholiek ziekenhuis lag en zij verplicht waren om leven in stand te houden. Wat ze me niet vertelden dat de gynaecoloog dr. Dunselman bezig was met een proefschrift dat later de naam kreeg: “Leven en laten leven.” We kregen zeven maanden later een kind. Nelly was al die tijd ziek geweest. Na enkele weken belandde het kind, ons Trudy, in het ziekenhuis en de rest van haar korte leven was het ziekenhuis in en ziekenhuis uit. Het kind reageerde nergens op en als Nelly ’s morgens naar het bedje liep voelde zij eerst met haar handen of het kind nog warm was want het gaf de gehele nacht geen enkele kik. In het ziekenhuis was een kinderarts en die wist ook niet wat het kind mankeerde. Toen het dan precies zeven maanden na haar geboorte overleed kreeg ik van de kinderarts het verzoek om op het kind obductie toe te passen. Ik zei dat hij dat alleen mocht als ik ook de uitslag kreeg. Dit is in ons ziekenhuis niet de gewoonte zei hij. Ik vertelde hem toen dat ik hem toestemming zou geven als ik de uitslag kreeg. Ik heb dit verzoek zelfs met redenen omkleed en toen zei hij: “Goed ik laat je over twee maanden oproepen en dan zal ik alle papieren op tafel leggen.” Twee maanden later kreeg ik te horen dat alles afkomstig was van de dreigende miskraam. Het kind zou links nooit gegroeid hebben en er mankeerde nog van alles aan. In het proefschrift van dr. Dunselman stond dat door zijn behandeling een normale geboorte had plaatsgevonden. Nelly en ik voelden ons bedrogen door gynaecoloog dr. Dunselman. Hij had ons met een kind opgezadeld alleen maar voor zijn eigen promotie. Ik zou hem vandaag voor het medisch tuchtcollege gesleept hebben. Ook de pastoor kwam na het overlijden van ons kind nog een duit in het zakje doen. Toen Nelly hem vertelde dat zij bij een volgende keer net zo lang zou blijven lopen tot dat de foetus er af was, kreeg ze te horen dat zij dit nooit mocht doen omdat ze dan een doodzonde zou begaan. 40
Hoe bekrompen in die tijd ons wereldje was, heb ik me wel eens afgevraagd. Omdat Nelly psychisch nogal wat meegekregen had, adviseerde de huisarts om te proberen haar weer zo snel mogelijk zwanger te krijgen. Van een gezond kind zou ze snel weer opknappen. Feitelijk is Nelly echter opgeknapt van de actie op de radio en TV “Open het Dorp”, waarin Mies Bouman trachtte geld te verzamelen voor gehandicapte kinderen. Nelly Onze dochter Trudie kreeg toen te horen en te zien dat er in Nederland vele gehandicapte kinderen waren. Ze besefte toen dat het geen verdriet maar veeleer een vreugde was dat dit zwaar gehandicapte kind overleden was. Ze kwam tot rust en tien maanden later kregen we weer een zoon die gelukkig erg gezond te wereld kwam. Nelly en ik hebben in die jaren nogal wat verdriet meegemaakt. Toch bleek later dat onze liefde hierdoor sterker geworden was. Dit had misschien ook als oorzaak dat ik het fotopersbureau had opgericht wat we samen deden en we waren goede maatjes van elkaar. We hadden elkaar tijdens het werk vele malen per dag nodig en dat had tot gevolg dat we elkaar bijna niet meer konden missen. Zo hebben we vele jaren gelukkig geleefd. Onze kinderen groeiden op en trouwden. We kregen kleinkinderen en nadat we gepensioneerd waren hebben we jarenlang heel Europa doorkruist met onze caravan. De laaste jaren kreeg Nelly last van haar rug. Onderzoeken in het ziekenhuis gaven hier geen oplossing voor. We zijn veel jaren in Duitsland naar een thermaalbad gegaan, wat haar enige verlichting gaf. Enkele jaren later dacht men dat de rugpijnen verband hielden met de ziekte reuma. Ik had gehoord dat hiervoor in Hongarije baden waren, dus gingen wij vier jaar achter elkaar naar Hongarije en inderdaad als we drie weken naar het thermaalbad gingen werd haar rug soepeler en we plakten er dan maar meteen een vakantie in Hongarije aan vast en hebben daar nog een mooie tijd beleefd.
41
Technische dienst PTT Ik moest me ’s morgens om half 8 melden op het telefoonkantoor bij opzichter Westerhof. Ik werd aan de aanwezigen voorgesteld en toen Willem van den Hurk vroeg hoe ik heette en ik netjes Pierre van de Meulenhof zei, werd door hem meteen mijn voornaam direct veranderd in Piet want dat was toch hetzelfde, zei hij. Voor alle telefoonmensen was ik dus Piet van de Meulenhof en dat is zo gebleven totdat ik in december 1961 ontslag nam. Ruim zestien jaar ben ik als telefoonmonteur in dienst geweest van het Staatsbedrijf der PTT. In 1945 had ik gesolliciteerd en werd uit vele kandidaten uitverkoren. Daags nadat ik in dienst getreden was werd Helmond geautomatiseerd. Ik werd Volledige personeel van de PTT in 1948. aangewezen om draden door te knippen aan een verdeler. De man die mij instructie moest geven had zich blijkbaar vergist want, nadat ik de draden die hij had aangewezen ijverig had doorgeknipt, bleek half Helmond zonder telefoon te zitten. Mijn begeleider had de verkeerde draden aangewezen. Zo begon mijn PTT-tijd. Ik was in die jaren bevorderd van aspirant vakwerkman tot vakwerkman, de rang vakwerkman I heb ik overgeslagen want ik slaagde op 23 april 1956 tot monteur. Op 1 april 1961 werd ik ook nog bevorderd tot monteur I en een hogere rang kon je studerend niet verkrijgen. Je moest nu wachten tot je in anciënniteit aan de beurt was om chefmonteur te worden. Intussen had ik aan het telefoonbedrijf een grote hekel gekregen want opzichter Termaat, de opvolger van Westerhof, hing van steekpenningen aan elkaar. Hij had twee huwelijken achter de rug en moest hiervoor alimentatie betalen. Dus steeds geldgebrek. Dit moesten de aannemers die bij de telefoondienst voor hem werkten opvullen. Ik heb enkele jaren als toezichthouder gestaan bij aannemer Van den Heuvel uit Heesch bij Oss. Die kwam 42
elke week op een bepaalde avond bij mij thuis. Hij zette zijn vrouw bij mij af en liep dan naar Termaat, die bij mij om de hoek woonde. Hij moest daar afrekenen zei hij altijd tegen mij. Ik heb het zelfs meegemaakt dat een aannemer waarbij ik als toezicht stond het werk stopte omdat hij, naar hij zei, niets meer kon verdienen omdat Termaat te veel eiste. Toen ik zoals ik reeds memoreerde een hekel kreeg aan het telefoonbedrijf heb ik enkele weken diep nagedacht of ik een aannemersbedrijf zou beginnen, maar bij nadere informatie kon dit een reden zijn dat het telefoonbedrijf mij geen ontslag zou verlenen. Ik fotografeerde toen al enkele jaren en reeds 7 jaar deed ik dit in de weekenden voor de krant. Ik liep dan enkele voetbalwedstrijden af, die je dan ’s maandags in de krant terugzag. De laatste jaren heb ik dit uitgebreid tot gebeurtenissen in de stad en omgeving en dat bleek weer tegen het zere been van Termaat. Ik mocht als ambtenaar geen nevenfuncties hebben zei hij, en hij controleerde dan ook hoe laat ik met het werk begon en hoe laat ik er mee stopte. Als ik bijvoorbeeld enkele minuten te vroeg thuis was werd dit in de buurt aan hem doorgebriefd en als ik ’s morgens om tien voor half 8 op kantoor kwam riep hij “Van de Meulenhof direct naar mijn kantoor.” Om hem te treiteren zei ik dan dat ik pas om half 8 hoefde te beginnen en dat ik dan op zijn kantoor zou staan. Dit duurde al enkele maanden en het werd tijd dat ik er vertrok. Ruim zestien jaar ben ik als telefoonmonteur in dienst geweest van het Staatsbedrijf der PTT. Ik kreeg een opleiding tot vakwerkman en toen ik hiervoor het diploma gehaald had werd ik opgeroepen voor de militaire dienst en de bedoeling was dat ik naar Nederlands Oost-Indië zou gaan. Toen mijn opleiding tot lijnwerker bij de Verbindingstroepen in Utrecht voltooid was ging Indië niet meer door. De gehele lichting werd met klein verlof gestuurd. Alleen de lijnwerkers van de verbindingstroepen, waartoe ik behoorde, werden doorgestuurd naar een adjudant die de verantwoording had voor de telefooncentrales op schietbanen. We werden min of meer bij hem te werk gesteld. Ik werd overgeplaatst naar de Du Moulinkazerne in Amersfoort en werd te werk gesteld op de schietbaan Leusderhei. Hier hebben we een aantal jaren een bruin leven gehad en het groepje waarbij ik hoorde haalde meer kattenkwaad uit dan wat anders. Niettemin heb ik daar een gezellige tijd gehad totdat de 43
diensttijd werd afgesloten. Ik was ondertussen nog bevorderd tot korporaal maar dat mocht in feite geen naam hebben. Weer terug bij de PTT kreeg ik een opleiding tot monteur en kreeg hier te maken met alle afdelingen van het telefoonbedrijf. Na examen in Den Haag was ik monteur en nadat ik nogmaals een opleiding kreeg werd ik bevorderd tot monteur 1e klasse. Ik kon het bij de PTT niet zo goed met mijn bazen vinden. Hier werden toen al steekpenningen gegeven en daarmee kon ik niet goed leven. Toen ik dan ook de kans kreeg om persfotograaf te worden hield ik het bij de PTT voor gezien.
44
Toneel Tijdens mijn PTT-tijd ben ik lid geweest van de toneelvereniging NIO “Na Inspanning Ontspanning” een onderdeel van de PTTOntspanningsvereniging. In 1945 richtte Wim Scheepers de toneelvereniging van de PTT-Onspanningsvereniging op. Het was een mix van enkele technischedienstmensen en enkele postboden en zelfs huisgenoten van postboden. We zouden een revue opvoeren en hiervoor was een pianiste nodig. De vriendin van een postbode werd aangezocht en zij deed het. Bovendien zorgde ik voor een accordeonist, een vriend van mij uit Driebergen. De eerste uitvoering werd een groot succes. Er volgden weldra enkele blijspelen die telkenmale een groot succes werden. Ons volgende toneelstuk werd “Levenschaduwen”, waarmee we ook buiten Helmond successen behaalden. Zo traden we op in Dit is het toneelgezelschap van de PTT. Roermond, Gemert en MierloStaande vlnr. Pierre van de Meulenhof, Jo Hout waar we zelfs 2 avonden Klomp, mevr. van Beek, Wim Scheepers, optraden. Het werd weldra 1949 en .... Piet Relou, Dorus Ras. Knielend: Marinus Bouwdewijns, ik moest in militaire dienst Accordeonist Geutjes en .. Ermes waardoor het toneelspelen voor mij was afgelopen.
45
PTT voetbal Helmond Ook heb ik nog enkele jaren mee gevoetbald met de PTT-voetbalclub. Om te trainen speelden we in de zomeravonden in de omgeving tegen Bakel, Stiphout en Mierlo. Op zaterdag moest dan het grote werk komen, dan speelden we in een PTT-competitie tegen Maastricht en Roermond. Dat was meestal erg gezellig want dan huurde de PTT een bus en dan gingen de vrouwen en verloofden samen gezellig op stap. Echter op PTT voetbal elftal. het voetbalveld waren we niet staande v.l.n.r. Henk Swinkels, Toon zo’n grote helden, maar het was van Asten, Martien Cuppen, Marinus niet zo dat we iedere wedstrijd Bouwdewijns, ?, ?. verloren. Ook hieraan kwam een knielend v.l.n.r. Pierre van de einde toen ik in dienst moest. Meulenhof, ?, Tonny Ermens, Janus Swinkels en Toon van Lieshout.
46
Militaire dienst Vanaf 1949 tot 1952 ben ik in militaire dienst geweest. Dit zijn jaren die ik niet snel vergeten zal. Ik heb er nu nog enkel goede vrienden aan overgehouden. Volgens de regels was ik dienstplichtig in 1947. Doordat ik laat jarig was zou ik ingedeeld moeten worden in de lichting 47 II. Maar wat gebeurde in 1947, ik kreeg geen oproep ook niet in 1948 pas midden 1949, enkele weken nadat mijn broer gekeurd was kwam de oproep voor 49 II. Ze waren me vergeten denk ik en toen mijn broer gekeurd werd kwam men er achter dat ik niet opgeroepen was geweest. Lichting 49 II betekende de tweede helft van 1949 en zoals gebruikelijk werden we klaargestoomd voor Dit zijn de toekomstige katholieke militairen uit Peelland van de lichting 1947. We Indonesië. We werden gelegerd in werden vanuit de parochie opgeroepen de Hojelkazerne te Utrecht waar om deel te nemen aan een triduum in het we opgeleid werden tot soldaat. nu verdwenen paterklooster in Uden. We zijn daar drie dagen ingeprent dat we Dat betekende veel marcheren en katholiek waren en dat we ons daaraan met het geweer om kunnen gaan. vooral in Indië moesten houden. Bij een persoonlijk gesprek op de kamer werd ons We gingen vaak lange marsen nog eens duidelijk gemaakt wat de maken en ik herinner me nog dat zonden van kuisheid waren en waar we ik met een brengun op mijn ons als katholiek aan te houden hadden.Ik schouder over de Crailose heide sta op de vijfde rij van onder rechts in het midden. liep toen er plotseling dekking werd gecommandeerd. Ik dook in een diepe kuil, boven op een lijk dat zich, zoals later bleek, van het leven beroofd had. Mijn moeder had een vriendin van vroeger in Driebergen wonen. Marie de Crom uit Helmond die getrouwd was met woninginrichter en stoffeerder Geutjes. Ze 47
woonden achter op de Traai in een mooi winkelpand. Ik was daar al enkele keren op vakantie geweest voordat ik in dienst was en het was voor mij dus een aardige afleiding om daar in de avonduren op bezoek te gaan. Zo ook op donderdag 20 april 1950. Zoals alle militairen in die tijd ging ik dan liften. Ik kreeg snel een lift van een volkswagentje dat bestuurd werd door de heer A. Kroes. In Zeist kregen we een aanrijding met een vrachtauto en we kwamen er allebei met de schrik vanaf. Omdat ik ingedeeld was bij de verbindingstroepen kregen we ook nog een opleiding tot lijnwerker. Dit gebeurde op Fort Blauwkapel. We moesten allerlei oefeningen doen met telefoonverbindingen en kabellassen. Dat betekende dat wij PTT-ers meestal beter waren opgeleid dan de sergeants die ons moesten onderwijzen. Tussendoor kregen we ook nog te horen van de inspectie geneeskundige dienst der Koninklijke Landmacht door de legervoorlichtingsdienst in Den Haag. Geslachtsziekten zouden volksvijand nummer een worden en men schreef: ”Wie liever door schade en schande dan goede raad wijs wil worden handelt altijd dom. Niet alleen dom, maar bovendien ook gevaarlijk ( is het echter te doen ), wanneer het er om gaat de vaak zo verlokkende voorgestelde genietingen van ‘het leven’ te leren kennen. Want dan speelt men met zijn eigen gezondheid en met die van anderen. Dit boekje geeft openhartig goede raad betreffende geslachtsziekten. Lees het, bekijk het, denk er over na en doe er uw voordeel mee.” Zo geef ik nog een bloemlezing van alles wat ons zou hebben kunnen overkomen. “Iedere vrouw die zich zelve aanbiedt en zich nu eens aan deze dan aan die man overgeeft moet als besmet met een geslachtsziekte worden beschouwd. Na drie dagen ziek ! Gonorroe (druiper) Dan Syfilis, gesel der mensheid.“ Verder met allerlei tekeningen en uitbeeldingen en tot slot komt ook nog de geestelijke verzorger aan het woord. U kijkt er misschien van op maar van al deze ziekten had ik in Helmond nog nooit iets gehoord. Toen we ongeveer klaar stonden om naar Indië te gaan kwam de overeenkomst met Linggadjati en werd alles afgelast. Enkele weken later kwam het bericht dat de gehele lichting met klein verlof gestuurd werd. Wij hebben toen nog een paar weken op de kazerne liggen lummelen en daarom bleef je na een vrij weekend maar ziek thuis. Dat betekende dat je dan naar de dokter moest of je moest je zo ziek voelen dat je in bed bleef en de dokter liet komen. Zo stond op een 48
maandagmiddag dokter Bloemen aan mijn bed en toen hij de dekens opendeed, zei hij: “Blijf voorlopig maar liggen en kom donderdag maar op mijn spreekuur.” Ik was onder de dekens zo aan het transpireren dat hij dacht dat ik doodziek was. Zodra hij was verdwenen stond ik weer op en zat ’s avonds in de Heistraat gezellig bij Nelly thuis. Het gebeurde in die tijd nog al eens dat ik ’s nachts diep droomde. Meestal ging het dan over een persfotograaf, waarin ik mezelf zag en daar mee furore maakte. Na enkele weken kregen we bericht dat wij, PTT-ers van de verbindingstroepen moesten blijven want men had voor ons nogal wat werk te doen. Het werd onze mooiste tijd die we in dienst doorgebracht hebben. We waren specialisten om schietbanen van telefoon te voorzien. Meer dan een jaar lagen we op de Leusderhei. We gedroegen ons daar vaak als een stel pubers en hadden als groepje vaak veel plezier. De adjudant die hier onze baas was ging ieder jaar met vakantie naar Texel en hij kwam ons dan zeggen dat hij een maand weg was, maar iedere maandag morgen kwam hij kijken hoever we met onze werkzaamheden opschoten. Zodra de kat van honk was dansten de muizen op tafel. Dit was op ons van toepassing. We gingen overal naartoe liften en als we dan ’s avonds op de Du Moulinkazerne terugkwamen hadden we de hele dag alleen maar feest gevierd. Toen we op de Leusderhei klaar waren werden we naar Harderwijk gedirigeerd en later nog naar Stroe en toen raakte het tegen het einde van onze diensttijd. Op 25 januari 1951 kregen we in Stroe, vroeg in de morgen, een telefoontje dat we ons direct in de Hojelkazerne moesten melden. Er bleek in Nederland een grote alarm oefening begonnen te zijn waar ook wij aan moesten deel nemen. We charterden in Stoe een legerwagen die ons naar Utrecht transporteerde en toen we ons gemeld hadden in Utrecht kregen we de opdracht dat we in Apeldoorn een telefoonlijn moesten gaan leggen vanuit een bunker naar een gebouw midden in een woonwijk. Dus we reden dezelfde weg maar weer terug en meldden ons op het aangegeven adres bij de compagniescommandant die ons de opdrachten verstrekte. Een caddywagen verstrekte ons nog warm eten en ‘s nachts werden we ingekwartierd bij Apeldoornse burgers. Na deze alarmoefening was het afgelopen met ons mooie leventje en werden we weer ingedeeld bij de compagnie. We werden gelegerd in 49
Deventer en de eerste dag werd ik daar al bevorderd tot korporaal. Een paar dagen later kwamen we op de Knobbel in Oldebroek terecht en enkele weken later werden we gedemobiliseerd en heb ik enkele weken nodig gehad om weer aan het normale leven te wennen. Na mijn diensttijd ben ik nog enkele malen opgeroepen om op herhalingsoefeningen te komen. De eerste oproep was in 1953 en enkele maanden daarna werd het weer ingetrokken omdat er een grote Watersnood aan de kuststreek gewoed had met vele doden en vermisten. De nood in Dit zijn mijn dienstmakkers op Fort Blauwkapel in Utrecht. Links Joop Ubacht het rampgebied was zo groot dat er enkele maanden later een grote en rechts Huub Putmans. Op 13 februarie 1950 toen we nog hulpactie op touw werd gezet, die dachten dat we naar Indie moesten. haar oorsprong vond in zes zaterdagavonden met radio-uitzendingen. Een van de smaakmakers tijdens deze uitzendingen was de Helmonder Jules de Corte. Hij schreef hierover: U vroeg de volledige tekst van het lied “Beurzen open en dijken dicht” dat ik destijds zong in de dagen van de grote watersnood van 1953. De coupletten van dat lied kan ik U onmogelijk geven. Misschien herinnert U zich, dat de geldinzamelingsactie: “beurzen open en dijken dicht”, zich uitstrekte over zes radio-uitzendingen. Welnu, de coupletten van het liedje, per uitzending van zes naar ik meen, vormden als het ware een gezongen verslag van alles wat zich tijdens zo’n uitzending voordeed. De tekst van hetgeen ik zingen moest, werd tijdens de uitzending zelf gemaakt. Dat was een griezelig karweitje, dat wil ik U wel vertellen, want steeds werd ik op de hielen gezeten door de tijd. Op een bepaald moment kwamen ze me dan halen en dan moest het liedje af zijn. Het refreintje van het lied ken ik nog wel, uit het blote hoofd, inmiddels kaal geworden hoofd. Ik zet het hieronder. Maar eerst groet ik U welgemeend van harte. hoogachtend Jules de Corte
50
Het klinkt in alle oorden van Dokkum tot Maastricht, van hier tot Hindelopen, beurzen open en dijken dicht. En zij die ’t nog niet hoorden die zitten ’t nu wellicht hun oren in te knopen, beurzen open en dijken dicht. Zo zullen wij elkanders lasten dragen en samen alle nood het land uit jagen. Kom, laat het niet bij woorden maar geef met blij gezicht, zolang de feiten nopen, tot beurzen open en dijken dicht.
Deze brief kreeg mijn vrouw Nelly nadat ze hem verzocht had om de tekst van het lied.
51
Fotograaf Mijn loopbaan als fotograaf is in de Hermelijnstraat begonnen in het kleinste kamertje van het huis. Ik had hier een donkere kamer van gemaakt en mijn schoonvader had meegewerkt om een vergrotingskoker te maken. Dit was een zelf gemaakt kastje waarin een melklamp via een opaalglas door de negatief straalde en via de balg en de lens van een klapcamera op een plankje kon worden scherpgesteld. Ik heb daar heel wat zweetdruppels gelaten voordat ik een behoorlijke foto kon afdrukken. In het begin van mijn fotoamateur verleden was er een Helmondse fotograaf, Frans van de Kerkhof, die mij erg stimuleerde en me veel van het foto gebeuren heeft bijgebracht. Tot mijn grote spijt ging hij emigreren en vanuit Warrandyte in Australië schreef hij me nog een brief gedateerd 28 december 1956. Hij stelde me toen voor om hier links en rechts wat foto’s te maken die hij dan vanuit Australië zou bekritiseren. De foto’s die ik had meegestuurd werden door hem van commentaar voorzien. Hij was een echte natuurfotograaf en hij scheef: “We gaan hier elke zaterdag en zondag de bossen in. Ik ben op het ogenblik een kleurenfilm aan het maken over vogels. Eigenlijk is het te duur want iedere film, 30 meter 16 millimeter, kost me f.42,50 maar ik kan het niet laten.” Hij was ook nog naar de Olympische spelen geweest en had de finale van de voetbalwedstrijd Rusland – Joegoslavië gezien die in 1 – 0 was geëindigd. We hebben hierna nog enkele keren contact gehad en hij stuurde me nog een ingekleurde foto van een Kookaburra, maar langzamerhand verwaterde het contact en ik heb nadien nooit meer iets van hem gehoord. Tot enkele jaren na mijn militaire dienst heb ik in de dierenbuurt gewoond. Het was in die jaren moeilijk om aan een huis te komen als je wilde trouwen, maar na ruim vijf jaar kreeg ik een zolderwoning aan de Noord Koninginnewal. Het huis was eigendom van de familie Dreesman. De man was overleden en hij had het vruchtgebruik van zijn huis aan zijn wettige vrouw vermaakt. Het eigendomsrecht was vermaakt aan een vrouw met wie hij jarenlang een buitenechtelijke verhouding had gehad. Het huis werd beheerd door zijn nichtje, Octavi Schulte. Deze mevrouw heeft jarenlang in Helmond staatsloten 52
verkocht. Zij had echter wel de opdracht van haar tante om zo min mogelijk onderhoud aan het huis te plegen want het huis moest na haar dood uitgeleefd zijn en van armoe in elkaar vallen. Toch heeft het nog wel een tiental jaren gestaan voordat het onder de slopershamer viel. Het huis stond dit jaar weer in de krant omdat het als stadsmonument werd aangemerkt. Het huis bestond uit vier stenen muren en alle binnenmuren waren houten balkjes die aan beide zijden betimmerd waren met tengeltjes en opgevuld met houtkrullen, die gestukadoord waren. Na enkele jaren kreeg ik een echt huis in de Hindestraat. We hadden op de begane grond twee kamers en een keuken en op de bovenverdieping drie slaapkamers. De kleinste slaapkamer in het nieuwe huis werd mijn donkere kamer want fotografie trok me meer aan dan het vak van telefoonmonteur, dat ik tot dusver had uitgeoefend. Toen ik drie kinderen kreeg moest ik het slaapkamertje verlaten en heb vast aan de keuken een gebouwtje gezet dat als donkere kamer dienst deed. Tijdens mijn militaire diensttijd heb ik in het Jaarbeursgebouw in Utrecht nog en cursus fotografie gevolgd. Het was geweldig interessant en ik kreeg langzamerhand de kneepjes van het fotografenbestaan bijgebracht. Deze cursus gaf me zoveel inzicht dat bij mij de eerste gedachten al kwamen om persfotograaf te worden. Het leek wel of men in Helmond gedachten kon lezen, want ik was nauwelijks uit militaire dienst of Paul Kuijpers, de hoofdredacteur van de Zuid Willemsvaart, vroeg me of ik een foto, die ik gemaakt had tijdens een vliegerwedstrijd, op het toenmalige topveldje, het is nu de omgeving van de Burgemeester van Houtlaan, voor de krant wilde maken. Maandagmorgen vierde ik feest. De foto stond in de krant en Paul Kuijpers vroeg me of ik op zondag voetbalfoto’s voor hen wilde maken. Vrijdagmorgen kreeg ik bericht dat ik van de wedstrijd Kolping Waubach foto’s moest maken en als de foto ‘s maandags in de krant stonden was ik geslaagd en kon ik voortaan elke zondag op opdrachten rekenen. Ze stonden in de krant en mijn eerste opdracht was geslaagd. Ik fietste op zondagmiddag van het ene naar het andere voetbalterrein en plotseling stonden er foto’s in de krant met daaronder ‘foto Pierre van de Meulenhof’. Het werd een hele belevenis. Het spannendste vond ik als van mijn foto een cliché gemaakt moest worden. In oktober 1951 53
bracht ik dan mijn foto’s naar de krant en daarvan moest Antoon Kampers de clichés’s maken. Hij had hiervoor een stuk bovenverdieping van de drukkerij tot zijn beschikking. In de z.g. donkere kamer stonden baden met joodzilver, dat lichtgevoelig was. Hierin werd een glasplaat herhaaldelijk op en neer geschommeld en na enige tijd werd de glasplaat lichtgevoelig. Deze lichtgevoeligheid bleef totdat het glas was opgedroogd. In een andere, aangrenzende ruimte stond de reproductiecamera. Een groot soort klapcamera omringd door boogspitslampen. Mijn foto werd dan aan de wand enkele meters vanaf de camera tegen een muur geplaatst. De koolspitslampen werden ontstoken en dan werd de glasplaat uit het joodzilver gehaald en in een cassette gezet. De cassette werd hierna in de camera geschoven. De lens werd daarna enkele minuten opengezet en het negatief was belicht. In de ontwikkelaar zag ik dan mijn foto in negatief verschijnen en tegelijk was er voor gezorgd dat er een raster op het negatief was aangebracht. De glasplaat werd hierna gefixeerd en gedroogd waarna het spel opnieuw begon, maar nu werd het glasnegatief op een lichtgevoelige koperplaat gelegd en vervolgens belicht. Waar de lichtgevoelige laag belicht was, en dat was op de witte vlakken, loste deze op in een salpeterzuurbad, waarin deze koperplaat weer enige tijd moest liggen, alvorens de cliché klaar was. Dit procedé heeft tot het eind van de jaren vijftig stand gehouden en werd toen vervangen door een Amerikaanse vinding, waarbij de cliché op een plastiek plaat werd uitgebeiteld. Dit procedé duurde slechts zeven tot twintig minuten, bijna een uur korter dan het oude procedé. Bij de Zuid Willemsvaart heb ik het maar enkele maanden volgehouden want er werden op vrijdag b.v. drie foto’s besteld. Als er dan op zondagnacht bleek dat voor drie foto’s geen ruimte was werden de niet geplaatste foto’s op maandagmorgen bij mij thuis in de bus gestopt. Ze waren meestal vergezeld van een briefje erbij, dat wegens plaatsgebrek etc. de foto’s niet geplaatst konden worden en werden dus ook niet betaald. Ik had hierover met de hoofdredacteur een gesprek gehad, omdat ik van mening was dat een bestelde foto betaald moest worden maar hij bleek niet te vermurwen en bleef bij zijn standpunt. Ik heb hem toen vriendelijk bedankt en verteld dat ik ermee stopte. 54
Intussen had ik ook nog geschreven op een advertentie van de NTS die een oproep deed om opgeleid te worden als cameraman. Na enkele weken kreeg ik bericht dat ik niet was uitverkoren maar wat toen nog niemand wist dat ik enkele jaren daarna aangesteld zou worden tot filmcorrespondent in Oost-Brabant en Limburg, wat ik nog tien jaar heb volgehouden. Het zal nog ruim zeven jaar duren voordat mijn wens om persfotograaf te worden, werd ingewilligd. Ik was in die tijd verhuisd naar de Hindestraat en was dus weer in de dierenbuurt terechtgekomen. Ook hier werd het kleinste kamertje tot donkere kamer ingericht. Ik werkte in de avonduren voor het dagblad Oost-Brabant en in 1957 zal Prins Bernhard met zijn twee oudste dochters een bezoek brengen aan het bekende circus ‘t Hoefke dat optrad in de manege achter de woning van Huub van Doorne. De echte oorzaak van dit bezoek werd me pas later duidelijk want na afloop van de circusvoorstelling verdwenen Huub van Doorne en Prins Bernhard achter een afgeschermd stuk van de garage van Van Doorne. Er bleek de eerste DAF te staan, die alleen Prins Bernhard mocht bewonderen. Ik moest aan de buitenkant blijven staan. Later heb ik enkele foto’s van het circusbezoek opgestuurd naar Prinses Beatrix die haar secretaresse op 28 december 1957 mij een dankbetuiging liet sturen. “In opdracht van hare Koninklijke Hoogheid Prinses Beatrix zeg ik u vriendelijk dank voor de toezending van het tweetal foto’s gemaakt tijdens het bezoek van de Prinses met zijne Koninklijke Hoogheid de Prins der Nederlanden en Prinses Irene aan het circus ’t Hoefke te Deurne. Hare Koninklijke Hoogheid heeft uw aardige attentie zeer op prijs gesteld.” De particulier secretaresse van H.K.H. Prinses Beatrix Mr. M. Meurs. Toen mijn kinderen groter werden en een eigen slaapkamer nodig hadden werd ik uit het kleinste kamertje verdreven en heb aan de keuken een uitbouwtje gezet waarin de donkere kamer gemaakt kon worden. Intussen was ik bij de PTT weggegaan en had een eigen bedrijfje gesticht waarin mijn vrouw de boekhouding deed. Ik heb altijd 55
gezegd: ”Ik zorg dat het geld verdiend wordt en mijn vrouw Nelly zorgt dat het binnen gehaald wordt.” Op 1 januari 1962 wordt ik officieel fotograaf voor het dagblad Nieuw Helmonds Dagblad Oost-Brabant dat in deze omgeving de concurrent was van de Zuid Willemsvaart. Als concurrent met betrekking tot het aantal abonnees stelde Oost Brabant niet zo veel voor. De Zuid Willemsvaart, in Helmond genoemd “de Zuid” was vele malen groter. Op 31 oktober 1961 kreeg ik het navolgende contract onder mijn neus geduwd. Mijnheer, Hiermede bevestigen wij, naar aanleiding van de besprekingen met onze hoofredactie, met U te zijn overeengekomen de levering van foto’s gedurende de periode 1 januari tot 31 december 1962. Door U zullen maandelijks minimaal 100 en maximaal 125 foto’s geleverd worden die voor plaatsing in een of meerdere van onze bladen in aanmerking komen, waardoor door ons na toezending van de gebruikelijke gespecificeerde factuur een bedrag van fl. 850,-- (zegge: achthondervijftig gulden) zal worden vergoed. Bij de levering boven de 125 stuks in een kalendermaand zal voor dit meerdere fl. 8,50 ( zegge: acht gulden en vijftig cent ) per plaatsing worden vergoed. Indien een of meerdere van de door U geleverde en door ons geplaatste foto’s eveneens in het Brabants Dagblad worden geplaatst, zal hiervoor boven de overeengekomen prijs van fl. 8,50 een bedrag van fl. 3,50 (zegge: drie gulden en vijftig cent) per plaatsing worden vergoed. De door U geleverde foto’s, welke al dan niet met een opdracht door de redaktie worden vervaardigd, worden door plaatsing ons eigendom. Bij herplaatsing zijn door ons geen verdere publicatierechten verschuldigd. 56
In de overeengekomen prijs zijn inbegrepen naast eventuele vervoer- en reiskosten, alle kosten die door U moeten worden gemaakt om de foto’s tijdig en in behoorlijke staat aan onze redactie te Eindhoven ter beschikking te stellen. Indien door U de levering van het overeengekomen minimum aantal van 100 foto’s niet kan worden gegarandeerd om welke reden dan ook (ziekte e.d.) behouden wij ons het recht voor de overeenkomst te beëindigen of het overeengekomen bedrag in verhouding tot het geleverde aantal te verminderen, en desgewenst andere fotografen in te schakelen. Deze overeenkomst wordt geacht te zijn aangegaan voor de termijn van 1 jaar en eindigt op 31 december 1962, terwijl bij onvoldoende kwaliteit van de foto’s voor onze bladen een eerdere beëindiging onzerzijds voorbehouden moet blijven. Wij vertrouwen dat deze overeenkomst een begin is van een langdurige vruchtbare samenwerking. Het afschrift van deze overeenkomst zien wij gaarne voorzien van Uw handtekening voor akkoord van U tegemoet en tekenen inmiddels, Hoogachtend, Nieuwe Helmonds Dagblad Ik was over dit contract niet erg tevreden want ik moest maandelijks 25 foto’s voor niets maken en als er dan een maand bij was die de honderd niet haalde werd eerst gekeken of er een maand bij was die boven de 125 foto’s kwam en die foto’s werden dan bij de minder dan 100 foto’s opgeteld zodat ik er niet veel mee opschoot. Op 12 december 1962 had ik weer een gesprek met de directie en bracht mijn ontevredenheid ten opzichte van het contract ter sprake. We hebben wel een uur zitten praten maar veel schoot ik er niet mee op. Zij lieten duidelijk blijken de sterkste in de onderhandelingen te zijn. Tot slot werd er afgesproken dat 57
er een gewijzigd contract zou worden aangeboden en reeds de volgende dag viel de brief in de bus. Geachte Heer van de Meulenhof, Hiermede bevestigen wij het onderhoud van gisteren waarbij werd overeengekomen, dat de overeenkomst d.d. 31 oktober 1961 over de levering van foto’s ook van toepassing zal zijn gedurende de periode 1 januari / 31 december 1963. In afwijking van het in deze overeenkomst bepaalde zal aan U een bedrag van f. 850,- worden vergoed, waarvoor U ten minstens 100 doch maximaal 115 foto’s geleverd zullen worden. ( Dit laatste aantal is dus gewijzigd van 125 in 115 ) Wij verzoeken U het duplikaat van dit schrijven voor akkoord te tekenen en aan ons te retourneren. Vertrouwend dat ook gedurende het jaar 1963 een vruchtbare samenwerking zal bestaan tekenen wij inmiddels Hoogachtend, Nieuwe Eindhovense Krant Het addertje onder deze overeenkomst zat in de P.S. Indien in een kalendermaand door U minder dan het overeengekomen aantal foto’s wordt geleverd zal dit mindere aantal binnen zes maanden verrekend worden met het meerdere gedurende deze zes maanden. Zo heb ik jaren lang getracht een redelijk honorarium te verkrijgen, maar het resultaat was minimaal. Pas midden in de tachtiger jaren, toen ik al met vier assistenten werkte en dreigde het bijltje er bij neer te gooien heb ik maandenlange besprekingen met de hoofdredactie en de directeur eindelijk een redelijke vergoeding gekregen, waardoor ik mijn assistenten ook een behoorlijk loon kon betalen. 58
Omdat Oost Brabant het grootste deel van haar abonnees in Deurne, Liessel en Neerkant had kwamen deze dorpen dan ook uitgebreid aan bod. Vooral Liessel, waar Kees van de Kerkhof correspondent was en vrij goed met de pen overweg kon, was in de krant dagelijks ruimschoots terug te vinden. Ik herinner me nog in het begin van de jaren zestig dat Kees van de Kerkhof in de bossen bij kamp Vreekwijk een bewoond hol gevonden had. De bewoner was op dat moment niet aanwezig. In het naburige Evertsoord was een kind vermoord en in een greppel naast een stuk land teruggevonden. De dader was spoorloos en natuurlijk werd het hol met de moordenaar in verband gebracht. Het was zaterdagavond toen dit bericht bij redacteur Jan Linders binnenkwam. We zijn direct naar de bewuste bossen gereden en na ruim honderd meter door een droge sloot gekropen te hebben kwamen we bij het hol uit. Nu bleek de bosbewoner wel thuis en hij schrok zich dood toen ik in het donker het flitslicht op hem losliet. Later bleek dat de man in Canada gewoond had en was uitgewezen omdat hij aan landloperij gedaan had. Hij is toen naar Deurne gekomen en heeft daar het hol in de bossen gemaakt. Hiervoor had hij takken verzameld die hij als een muurtje gestapeld rond de kuil die hij gemaakt had gelegd had. Van stukken plastiek met daarover takken had hij een dak over zijn hol gemaakt. Hij was niet zonder geld want hij kocht zijn etenswaar in de supermarkt en bakte en kookte dit op een vuurtje dat hij midden in het hol gemaakt had. Zijn pannen en potten had hij echter wel van de vuilnisbelt geraapt. We hebben hem, nadat hij door de politie uit het hol verwijderd was, “overgehuist” naar een oud elektriciteitshuisje, naast het Deurnese Kanaal in Griendtsveen. Hier had hij tenminste onderdak en zat er droog. Plotseling was hij hier ook verdwenen en we hebben hem daarna nooit meer gezien. Kees van de Kerkhof was een bijzonder mens. Hij was wereldberoemd in Liessel en daarbuiten zat hij in veel plaatselijke verenigingen in het bestuur en zoniet dan bemoeide hij er zich wel mee. Hij was boekhouder op de rijkswerkplaats ”Kamp Vreekwijk”, een instituut voor ontspoorde en moeilijk opvoedbare kinderen. Kees, Kiske in de volksmond genoemd, was mede oprichter van de Liesselse carnavalsvereniging. Hun symbool was een grote zwerfkei, de Liesselse 59
kei genaamd. Hij stond op het pleintje op het kruispunt van de Hoofdstraat en de weg naar Asten en werd vooral rond carnaval bewaakt, omdat men vreesde dat hij door carnavalsverenigingen uit de omgeving zou worden gekaapt. Op een gegeven ogenblik, in het begin van de jaren zestig, werd de dreiging zo groot dat hij moest onderduiken. Karel Jentjes, de beheerder van de asfaltmolen in Liessel, ook lid van de carnavalsvereniging, had hem opgetakeld en begraven in een grote zandberg nabij de asfaltmolen. Via via kwam ik op het spoor van de begraafplaats van de Kei en Karel had er niet op gerekend, dat de omgewoelde grond in zijn zandberg duidelijk het graf aftekende waar de steen begraven lag. Snel een foto geschoten en de volgende dag stond er een foto in de krant “hier ligt de Liesselse kei.” De contouren van de kei waren duidelijk zichtbaar, maar de locatie bleef te raden. De volgende avond zat ik op de redactie van de krant toen Van de Kemenade en Van de Vleuten van de Mierlose carnavalsvereniging hun opwachting maakten en me uitnodigden om hen te vergezellen naar de plaats van de Liesselse kei, want die gingen zij schaken, zeiden ze. Met een volkswagenbusje werd de reis naar Liessel gemaakt en nadat de kei was uitgegraven bleek dat hij, op de eerste plaats niet te tillen was en op de tweede plaats was de bodem van het busje niet sterk genoeg om de steen te dragen. Goede raad was duur en ze vertrokken naar Someren waar garage Linde was, die beschikte over een klein takelwagentje. Hij werd verzocht om mee naar Liessel te rijden en daar de steen op te laden. Linde twijfelde in eerste instantie, maar uiteindelijk werd er een deal gemaakt en men vertrok naar Liessel. Hier was het snel bekeken en de kei hing in de takel en via Deurne en Helmond werd de reis naar Mierlo aangevangen. Het bleek echter niet eenvoudig om het takelwagentje te sturen, want de steen was zo zwaar dat hij de voorkant van het wagentje optilde, zodat de wielen steeds geen grond raakten. In een langzaam tempo ging het richting Mierlo, waar midden in het dorp, naast het hertenkamp, de kei werd neergezet. Ik ben snel naar huis gereden, mijn film ontwikkeld, enkele afdrukken gemaakt en als een razende Roeland naar de redactie in Eindhoven gereden waar de foto’s nog juist de Helmondse editie van Oost Brabant haalde. 60
Toen ik uit Eindhoven terug reed en in het centrum van Mierlo ging kijken hoe het met de kei gesteld was bleek hij, op de plaats nabij het hertenkamp, verdwenen. Het duurde niet lang of ik wist dat hij door Sjef de Smed, een legendarische Mierlonaar en brandweercommandant naar de Mierlose brandweerkazerne was getakeld, waar de brandweer de kei bewaakte. Het zou nog lang onrustig blijven in Mierlo. Omdat de Liesselse kei in handen van de Mierlose brandweer gekomen was voelde de Liesselse brandweer zich verplicht om de kei weer terug naar Liessel te krijgen. Er was al twee avonden onderhandeld in Mierlo bij Miet van de Kimmenade in het café, maar Sjef de Smet was onvermurwbaar. Hij had de kei in de brandweerkazerne ondergebracht en het vertrek waar de kei lag was met waterslangen beveiligd en die gingen spuiten als Sjef daar opdracht voor gaf. Na drie dagen en halve nachten lokte de Liesselse spuitgasten Sjef de Smet weg bij zijn kazerne. In een straatje achter de kazerne stond een Liesselse takelwagen klaar en voordat Sjef goed wist wat er aan de hand was en in looppas naar zijn kazerne liep, werd hij door de Liesselse spuitgasten met zijn eigen slangen natgespoten. De kei hing snel in de takel en was al op weg naar Liessel voordat Sjef de Smet goed wist wat er aan de hand was. ‘s Zondags werd de Liesselse kei weer in triomf in de Liesselse optocht meegevoerd. Dit soort belevenissen kon men tijdens de voorbereiding naar carnaval op vele plaatsen in de omgeving van Helmond meemaken maar daar werd toen in de krant nog weinig of geen aandacht aan geschonken. Nu we toch bij Sjef de Smet zijn aanbeland, het volgende verhaal. Op een gegeven moment in de zestiger jaren vroeg Sjef of ik eens met hem wilde komen praten. Er stond in Mierlo een oude lindeboom midden op een pleintje dat, omdat de straat verlegd moest worden in de weg stond. De gemeente had de brandweercommandant gevraagd om deze boom met de brandweerwagen te verwijderen. Sjef zei: ”In Mierlo gaat al jarenlang het verhaal, dat die boom door de Fransen geplant is toen ze omstreeks 1810 vanuit Mierlo terugtrokken naar Frankrijk.” Het zou een vrijheidsboom geweest zijn waar onder een boodschap voor alle Mierlose ingezetenen in een fles verborgen zou liggen. Als er een fles onder ligt, dan komt er ook een fles onderuit zei Sjef. 61
Samen met Nico van de Kemenade en de vrouw van de onderwijzer werd een stuk behangselpapier gevonden dat erg op perkament leek. Met fraaie sierlijke oud lijkende letters, werd een tekst geschreven door de vrouw van de schoolmeester in het Frans en door Nico op het papier gezet. Vervolgens in een oude stenen jeneverkruik gestopt en op de avond voordat de boom weg zou gaan onder de boom gelegd. Midden in de nacht werd met een grondboor een gat geboord dat midden onder de boom uitkwam. De fles zakte zachtjes tussen de wortels van de boom naar beneden. De volgende morgen, er waren verschillende nieuwsgierige Mierlonaren die rond het pleintje toekeken toen de brandweerwagen de boom met wortels en al uit de grond trok. Midden in de put lag de fles. Er was natuurlijk maar een “vrouw” die de tekst kon lezen en de vrouw van de schoolmeester las luidkeels de tekst op het “perkament” voor. De gemeenteopzichter die ook bij de ceremonie aanwezig was, maar onkundig was van het gebeurde, maakte zich meester over de fles en ging hiermee naar de directeur van gemeentewerken op het gemeentehuis. Diep in de kelder, op zijn houten vlonder zat archivaris Van Emstede. Ik vertelde hem wat er gebeurd was en ongeveer op hetzelfde moment liep de gemeenteopzichter met de fles naar zijn directeur. “Daar gaat hij,” zei van Emstede, “natuurlijk eerst naar iemand die er geen kennis van heeft voordat ze bij de deskundige terecht komen.” In korte tijd was het gemeentehuis in rep en roer en burgemeester Krol, die inmiddels de fles gekregen had, liet de archivaris uit zijn kelder naar zijn kamer komen. Er werd druk geconfereerd en na enige tijd verklaarde de archivaris de fles voor echt. De burgemeester liet ’s middags een persconferentie uitschrijven en alle media werden van de gevonden fles op de hoogte gesteld. Omdat er in Mierlo zoveel commotie was ontstaan bood ik de foto’s van de opgraving aan het NOS Journaal aan. Ze werden geaccepteerd en in het acht uur journaal zouden de foto’s wereldkundig gemaakt worden. Omstreeks zeven uur kreeg ik plotseling burgemeester Krol aan de lijn en die vertelde mij dat hij gehoord had dat ik de foto’s aan het NTSjournaal had aangeboden. Ze mochten echter van hem niet uitgezonden worden want de fles was een practical joke van de brandweer. Een van de brandweermensen had ‘s middags tijdens de persconferentie te diep in het glaasje gekeken en zijn mond voorbij gepraat. 62
Ik vertelde de burgemeester dat hij daarover zelf het journaal maar moest bellen en ik gaf hem het telefoonnummer van de journaalredactie. Tegen het einde van het NOS Journaal verscheen plotseling de omvallende lindeboom op het scherm en breeduit werd er bij verteld hoe de brandweer hun burgemeester te pakken had. Jarenlang bleef deze stunt het paradepaardje van de brandweer. Archivaris Van Emstede, reeds terloops genoemd, was in de peelgemeenten geen onbesproken figuur. Hij verbleef meestal in de kelders van de gemeentehuizen omdat daar de archieven lagen opgeslagen. Na enkele jaren kreeg hij last van zijn rug en de dokter was van mening dat dit aan de vochtige vloeren in de kelders te wijten moest zijn. Hij raadde Van Emstede aan om op de vloeren in de kelders een houten vloer te laten leggen. Hij verzocht alle gemeentebesturen om de vloer en zijn vraag werd bijna overal ingewilgd. Alleen in Deurne ging het niet zo gemakkelijk. De Helenaveense wethouder Driek Joosten was vierkant tegen. Hij opperde dat Van Emstede maar een paar klompen moest kopen, die hadden volgens hem hetzelfde effect en waren veel goedkoper. Het duurde niet lang of deze uitspraak kwam de redactie van het radioprogramma “Negen hijt de klok” te horen en op een zaterdagavond schalde uit de luidsprekers ‘Gize gaze goeze, de archivaris loopt op klompen’. En weer werd deze merkwaardige man in het openbaar te grazen genomen. In Deurne kon men trouwens veel vaker iets meemaken. Op een zaterdag werd door de gemeente een openbare verkoop gehouden van fietsen, die door de politie gevonden waren en niet door de rechtmatige eigenaar waren afgehaald. Gemeentebode Harry Sauve was afslager bij de verkoop en alle fietsen gingen de deur uit voor minder dan 2 gulden. Alleen één fiets bracht 10 gulden op. Later bleek dat deze fiets van wethouder Jacobs (de Witte genaamd) was en toen hij naar huis wilde gaan bleek zijn fiets verkocht. Of de gemeente voor hem een nieuwe gekocht heeft heb ik nooit kunnen achterhalen. Intussen was men bezig een autoweg aan te leggen van Venlo naar Antwerpen en op de kruising van de weg van Den Bosch naar Weert werd op die plek aan rotonde gelegd. Ruim omgeven door grasstroken. We kregen toen in het weekend dagjesmensen die op de grasstroken hun tentje opstelden en dan de gehele dag geobsedeerd naar het passerende 63
verkeer zaten te kijken. Dit heeft toch wel enkele jaren geduurd voor men aan het oprukkend aantal auto’s gewend geraakt was. In 1964 kwam er in Helmond en Eindhoven een grote krantenfusie. De krant waarvoor ik werkte Oost Brabant had eerst het Eindhovens Dagblad opgekocht en enkele dagen later moest ook de Zuid Willemsvaart er aan geloven. Bij de Zuid, zoals die in Helmond werd genoemd werkte toen als fotograaf Frans Sebesteny, een gevluchte Hongaar, die in de vijftiger jaren naar Helmond gevlucht was. We waren goed met elkaar bevriend en ik maakte voor hem en hij voor mij op zondagen dat het erg druk was foto’s. Ook hielp in hem met het maken van trouwreportages en ander werk wat hij niet aankon. Om niet met de belasting in moeilijkheden te komen werd ik altijd afgerekend met filmpjes en fotopapier. Maar nu kwamen de moeilijkheden. Er was voor de nieuwe krant maar een fotograaf nodig en omdat ik toevallig bij de beste werkte werd ik als fotograaf uitverkoren. Frans kon hier niet goed tegen. Onze relatie werd minder en moeilijker en met Nieuwjaar kreeg ik zijn persbord van zijn auto als geschenk. Maar dat bleek de voorbode te zijn van een plan om mij fotograaf af te maken. Op 12 februari 1965 kreeg ik een brief van de gerechtsdeurwaarders Sennef en Haesen met een vordering van f. 728,86 ter zake van de aan mij verkochte en geleverde goederen. Alvorens tot het nemen van rechtsmaatregelen over te gaan kreeg ik vijf dagen de gelegenheid om dit bedrag aan hun te betalen. Toen ik dat niet deed werd de zaak bij de kantonrechter aanhangig gemaakt. Deze zaak heeft een jaar geduurd met iedere maand en briefje met aantijgingen van de deurwaarder en de maand erop van mij het verweer terug. Na een jaar werd ik gedagvaard voor het kantongerecht en moest de zaak mondeling worden afgedaan. Na ruim een uur, waarin Sebesteny zijn vordering stelde en ik mijn verweer deed, kreeg ik in de gaten dat ik aan de winnende hand was. Dit had de deurwaarder ook door en hij vroeg de kantonrechter de zaak voor een half uur op te schorten. Hij nam mij apart en zei: “Je hebt natuurlijk wel in de gaten dat je denkt te gaan winnen, maar ik ga dan meteen in hoger beroep. Van Sebesteny is geen stuiver te plukken en ik zal toch aan mijn geld moeten komen voor de mij bewezen dienst.” Daarom stelde hij voor dat ik aan Sebesteny geen cent meer schuldig zou zijn maar dat ik dan de kosten van het geding zou betalen. Met als stok achter de deur zei hij nog: “Denk er aan het hoger beroep speelt in ’s 64
Hertogenbosch en daar heb je een advocaat nodig om je te verdedigen en daar kun je het niet zelf zoals hier.“ Ik heb hier nog een kwartier over nagedacht en kwam tot de conclusie dat ik met het betalen van het geding er het goedkoopste afkwam ofschoon het me tegen de borst stuitte dat ik op deze manier voor mijn gerechtelijke overwinning moest betalen. Na de uitspraak van de kantonrechter liepen we gezamenlijk de trappen van het kantongerecht naar beneden toen Seberteny tegen me zei: “Pierre kunnen we nu weer vriend worden?” Ik heb hem geadviseerd om het Nederlandse spreekwoordenboek te kopen waarin zeker staat “een ezel stoot zich niet tweemaal aan de zelfde steen” waarmee de zaak Sebesteny voor mij was afgedaan.
65
De Jongeren partij In 1964 waren er in Helmond weer gemeenteraadsverkiezingen. Er heerste onder enkele jongeren al lange tijd onvrede hoe de gevestigde orde, hiermee wil ik zeggen de verzuilde maatschappij, zich op alle plaatsen in de maatschappij hadden ingegraven en dus min of meer in heel Helmond de dienst uitmaakten. Wij als jongeren: Martien van der Steen, Henk van Hek, Jan Kuijpers, Leo van Lieshout en nog enkele anderen, hebben de koppen bij elkaar gestoken en kwamen tot de conclusie dat het de enigste manier was om een politieke partij op te richten. Henk van Hek was de grootste voorvechter van het idee en al snel werd de partij “de Jongeren” opgericht. We zaten vol met jeugdige idealen en volgens ons moest het maar eens afgelopen zijn met de oude politiek. Wij zouden wel eens een flinke jonge frisse wind laten waaien en we zouden ze wel eens. Ik had me opgeworpen als organisator, maar ik wilde niet op een verkiesbare plaats staan. Op de eerste plaats moesten we voldoende handtekeningen verzamelen om een lijst te kunnen aanvragen. Hoe kwamen we met ons kleine clubje aan zoveel handtekeningen. In overleg zouden we ’s avonds enkele kroegen aflopen om aan voldoende handtekeningen te komen. Na enkele avonden waren we zover dat we een lijst konden aanvragen. Nu we zover waren hadden we vernomen dat de KVP drie leden buiten de fractie gezet had. Dit was Raaijmakers, Van Vijfeijken en Van Alphen. Met de handtekening van deze drie konden we ons verzekeren van een hoge plaats op de lijstvolgorde. Ik ben een avond op stap gegaan en kwam de volgende dag met drie handtekeningen terug. Die waren op tijd met het inleveren van de lijst en bij de bekendmaking van de lijsten zei burgemeester Geukers: ”lijst 1 KVP, lijst 2 PVDA, lijst 3 de Jongeren.” Teun Praastrink zei :“Neen burgemeester, lijst drie zijn wij,” waarop Geukers antwoorde: “Zij hebben een handtekening meer dan jullie.” Hoe is het mogelijk zei Praastrink, nog nooit een zetel in de gemeenteraad gehad en nu drie handtekeningen.”Hij was zo woest omdat, zo later bleek, hij zijn gehele drukwerk reeds klaar had en hij nu opnieuw moest beginnen. Dit waren de eerste speldenprikken die we uitdeelden. Ze zouden en moesten voortaan met ons rekening 66
houden.Nadat we wisten welk lijstnummer we hadden konden we aan onze reclameacties beginnen. Bij Van Hek, die een architectenbureautje had, stond een lichtdrukmachientje dat affiches van maximaal 40 bij 60 cm. kon drukken. Er werd een ontwerp gemaakt voor een affiche en nadat de groep er zijn goedkeuring aan gegeven had werd de “drukpers” in werking gesteld. We hadden besloten dat we heel Helmond vol zouden gaan plakken, maar dat bleek tegen het zere been van de commissaris van politie. Tijdens het plakken, wat meestal in de avonduren gebeurde, zat de politie telkens achter de plakkers aan. Op een gegeven dag werd een groepje door de politie gegrepen en moest mee naar het bureau waar men probeerde hen behoorlijk bang te maken. Er kwam een stukje in de krant, want een van de lijsttrekkers was journalist van de krant. We beloofden de Helmonders dat we direct na de verkiezingen de affiches weer zouden verwijderen om een schone stad te houden. Ook dit was nog nooit voorgekomen. Enkele dagen later kregen de gearresteerden een brief van de commissaris van politie. Hij was geadresseerd aan de ouders van… terwijl de meesten van hen reeds getrouwd waren. Hierin stonden waarschuwingen voor de plakkers, voor welke vergrijpen zij zich strafbaar maakten. We hebben dit voor kennisneming aangenomen en zijn op de oude weg doorgegaan. Onze tweede stunt was: bij deze verkiezingen waren enkele jonge Helmonders die voor het eerst van hun leven mochten gaan stemmen ook al omdat de leeftijd voor stemplichtigen was teruggebracht naar 18 jaar. We hebben op het gemeentehuis net zo lang gebedeld tot we de adressen van deze jonge stemmers kregen en hebben hen allen persoonlijk aangeschreven. Door de gevestigde orde werden we overal buiten gehouden en zij dachten dat we na de verkiezingen, waarop we volgens hen geen zetels zouden halen, wel weer snel verdwenen zouden zijn. Zij hadden echter buiten de waard gerekend. Door onze populariteit gingen de verkiezingen zo goed dat we vanuit het niets vier zetels haalden. De Jongeren vertoonden zich in de raadszaal en met Martien van der Steen als fractieleider werd het raadswerk serieus aangepakt. We hielden maandelijks fractievergadering en onze standpunten werden hier duidelijk afgesproken. Tijdens de raadsvergadering bleek plotseling dat 67
als we besloten hadden tegen te stemmen er één stem vóór was. Langzamerhand kwam de aap uit de mouw. Het voorstemmende raadslid was vaak babysit bij wethouder Van Deutekom, van de KVP, die hem dan zodanig bewerkte dat hij tegen het fractiestandpunt stemde. Ook onze fractievoorzitter werd zonder dat hij er erg in had, door de gevestigde orde ingepakt. Hij werd plotseling gevraagd voor bestuurslid of een andere functie bij Helmondse verenigingen en stichtingen. De reden hiervan was om hem zo snel mogelijk ingekapseld te krijgen zodat hij minder gevaarlijk voor hen werd. Toch liep de fractie niet zoals het zou moeten. Jan Kuijpers bleek er voor zichzelf in te zitten en de babysitter bleef de zin van Van Deutekom uitdragen. Er kwam al snel onenigheid en toen de annexatie naderde en er nieuwe verkiezingen zouden komen sloot Martien van de Steen zich aan bij de CDU, de Christelijke Democratische Unie, die in Duitsland niet zo’n goede naam had. Ik werd weer gevraagd voor persvoorlichter maar ik wilde niet meer op de lijst staan. Er kwam weer een lijst met afwisselend een van de Jongerenpartij dan een van de CDU zo de gehele lijst door. Ik heb nog wel wat gestunt, Jos van der Vleuten, de Tour de France wielrenner, kwam op de lijst staan en Willy van der Kuijlen had ook toegezegd, maar trok zich later, na overleg met zijn zaakvoerder, terug. Op de dag voor de verkiezingen kreeg ik het NOS Journaal zo ver dat ze opnamen kwamen maken van de verkiezingsmars, die ik voor de lijsttrekkers had uitgestippelt. Met enkele kamelen van circus Boltini trokken we langs de zaterdagse marktgangers op weg naar het kasteel. De journaalcamera draaide geweldig en ‘s avonds waren we in beeld op de televisie. Waar ik al bang voor was gebeurde en de zo frisse Jongerenpartij leed een grote nederlaag, mede omdat de Helmonders geen affiniteit hadden met de CDU. Van der Steen kwam nog in de raad en hij wist dit nog 4 jaar langer vol te houden toen hij zich aangesloten had bij de lijst Praasterink. De Jongerenpartij was een stille dood gestorven. Jammer, het ging zo goed van start. 68
Algemeen Dagblad Midden zestiger jaren werd ik ontdekt door Gerard Bergers, een reportageredacteur van het Algemeen Dagblad. Hij was in Helmond om over mevrouw Vogels in de Wezelstraat een reportage te maken. Deze vrouw was een tiental jaren blind geweest en de toenmalige oogarts in het Helmondse ziekenhuis had haar weer licht in de ogen gegeven. Hij kwam bij me voor een foto en na enig heen en weer gepraat wilde hij me zowel als fotograaf als correspondent voor zijn krant in Zuid Nederland. Omstreeks dezelfde tijd werd ik ook benoemd als regiocorrespondent voor het NOS Journaal. Ik maakte voor hen foto’s die op de televisie getoond werden. Toen ik daarna een 16 mm. filmcamera aanschafte werd mijn gebied vrij snel uitgebreid en kreeg ik zowel voor het Algemeen Dagblad als voor het journaal de regio NoordBrabant en Limburg toegewezen. Ook verhuisde een voormalige journalist, Jan van Lieshout, van Helmond naar Venlo, waar hij in dienst trad als de verslaggever in Noord-Limburg voor het Limburgs Dagblad uit Heerlen. Ook hij vroeg me bij tijd en wijle om als fotograaf voor zijn krant op te treden en omdat het Helmonds Dagblad in die tijd op doordeweekse dagen slechts enkele foto’s per dag nodig had vertoefde ik vaker in Limburg en Brabant dan in de regio Helmond. Deze werkzaamheden waren niet voorbij gegaan aan de aandacht van de toenmalige directeur van het Eindhovens Dagblad. Hij nodigde me eens uit voor een gesprek en vroeg of ik ook voor het Eindhovens Dagblad als fotograaf wilde fungeren. De hoofdredacteur wilde hier alleen mee akkoord gaan als ik in dienst trad van het Eindhovens Dagblad. Toen ik dit niet wilde werd het gesprek een week opgeschort en toen ik terugkwam bood hij me een functie aan met een salaris van een chefredacteur, waarvoor ik weer vriendelijk bedankte. Ik wilde niet gebonden zijn. Mijn antwoord was dan ook, ”Een vogel die vrij heeft rondgevlogen gaat kapot als hij in een kooi wordt opgesloten.” Met moeite ging hij er mee akkoord dat ik als freelancer aan de slag zou gaan. Maar toen kwamen de grote problemen pas echt. Voor het Eindhovens Dagblad in Eindhoven hadden ze twee fotografen. Een in vaste dienst en de andere was een vakfotograaf uit de 69
buurt. In de Regio liepen nog negen fotografen en zelfs de sportredactie had ook nog een “zondag” fotograaf. Ik eiste dat ze allen zouden worden bedankt en hierover moesten de hoofdredacteur en de directeur nog vergaderen. Het duurde enkele weken voordat ze een beslissing genomen hadden. De fotograaf in vaste dienst werd overgeplaatst naar het fotoarchief en de “zondag” sportfotograaf moest blijven. De rest zou worden bedankt. Ik heb het contract dat aangeboden werd ondertekend en ging aan de slag. Na enkele dagen bleek dat de stadsredactie van het ED gewoon met hun fotografen bleven doorwerken en ook de sportredactie wilde niet omschakelen. Dit heeft nog enkele maanden geduurd voor dit werd veranderd. In die maanden ben ik, ik weet niet meer hoe vaak, bij de hoofdredactie binnen gelopen en pas nadat ik gedreigd had om er aan het einde van de maand mee te stoppen werden de bordjes langzaam verhangen. De vakfotograaf, die ook voor de gemeente Eindhoven werkte wist het op het gemeentehuis klaar te krijgen dat hij alleenrecht kreeg op het gemeentehuis. Dus koninklijke onderscheidingen en gemeeentelijke huldigingen bleef hij ook voor de krant doen. Het was maar goed dat ik ook nog voor het AD en de NOS werkte want via die weg kreeg ik toch nog een ingang op het gemeentehuis en liep die vermaledijde Helmonder toch zo nu en dan op het gemeentehuis rond. Ik werd de vertrouweling van de chef nieuwsdienst, Gerard Bergers, en hij benoemde mij als correspondent in Noord Brabant en Noord Limburg. Ik heb in die jaren nogal wat karweitjes voor hem gedaan en wat me het meest bijgebleven is, is de arrestatie van de moordenaar van de schatrijke homofiel Rogier. Gerard belde mij vrijdagavond laat op met het verzoek om zaterdagavond naar Antwerpen te gaan omdat de politie daar bezig was om een getekende foto van deze homofiel in homobars in Antwerpen te tonen en op die manier achter de identiteit van de moordenaar te komen. Ik antwoordde hem dat ik de gehele zaterdagavond vast zat. Ik moest als fotograaf naar PSV en het Eindhovens Dagblad had op die avond ook nog enkele opdrachten. Ik beloofde hem om zondagmorgen naar Bergen op Zoom te gaan omdat daar de moord gepleegd was. Hij zag er niet veel in maar stemde toch toe dat ik naar Bergen op Zoom zou gaan. Zondagmorgen om acht uur al onderweg en om goed negen uur dronk ik mijn eerste kop koffie op de Markt in Bergen op Zoom. Ik toog hierna naar het politiebureau 70
alwaar een politieman mij van achter een balie te woord stond. Het eerste wat ik tegen hem zei was: ”Wat komt u me bekend voor.” “Dat kan niet,” zei hij “want ik kom hier niet vandaan.” “Ik kom uit Helmond” zei hij. “Da’s toeval,” zei ik “daar kom ik ook vandaan”, en in de kortste keren ging het over Helmond, waar hij gewoond had in de rij afgebroken huisjes in de Molenstraat recht tegenover de Burgemeester van Houtlaan. Tussendoor zei ik plotseling: “Hoe staat het met de zaak Rogier?” en hij antwoordde: “We hebben vannacht de moordenaar gearresteerd en de rechercheur die dit gedaan heeft komt over enkele minuten op het bureau en daar kun je dan wel een gesprek mee hebben.” Enkele minuten later verscheen een roodharige rechercheur en in geuren en kleuren vertelde hij mij de gang van zaken. Ze hadden die nacht een bekende Bergen op Zoomse man gearresteerd voor joyriding en toen hij op het bureau was merkte de rechercheur op dat hij zoveel op de getekende foto leek. Nadat hij hierover aan de tand gevoeld werd bekende hij al ras de moord op de schatrijke homofiel. Waarom was hij er tijdens het maandenlang durende onderzoek niet uitgekomen; de reden hiervan was dat de man toen in de gevangenis zat voor een ander misdrijf. Ik heb de beide heren weer hartelijk bedankt en ben terug gegaan naar het café op de markt, voor mijn tweede kop koffie en tegelijk kon ik Gerard Bergers van de grote nieuws op de hoogte brengen. Gerard was nauwelijks uit bed toen ik hem belde en van de bekentenis op de hoogte bracht. Hij vroeg mij terug te gaan naar het politiebureau om te informeren wanneer de persconferentie zou zijn. Wat ik allemaal niet wist was dat Gerard Bergers vrijdagsavonds, voordat hij mij belde, contact gehad had met de officier van justitie die alles van de getekende foto ver van zich afwuifde. Wat deed Bergers nu. Nadat ik hem gebeld had, belde hij de officier opnieuw met de vraag of het klopte wat ik hem gezegd had. De officier wist van niets. Die belde op zijn beurt de commissaris van Bergen op Zoom en ook die wist van niets. Voor mij werd na de kennisname van voorgaande duidelijk waarom er op het politiebureau plotseling alles in rep en roer was en dat ik niet meer werd te woord gestaan maar vierkant buiten het bureau werd gezet. Ik denk dat er voor de voormalige Helmonder en de roodharige rechercheur wel iets gezwaaid heeft. In ieder geval ben ik niet naar de persconferentie gegaan. 71
Zes Marokkanen Op 26 januari 1971 ben ik onderweg naar Liessel. Onderweg krijg ik een semafoonoproep. Na telefonisch contact met het thuisfront hoorde ik dat er een auto onder de trein gekomen was, op de overweg nabij de Industrieweg, in Deurne. Toen ik ter plaatse kwam bleek er een citroen deux-chevaux onder de trein gekomen te zijn en alle inzittenden waren er uitgeslingerd. Ze lagen allen enkele meters uit elkaar in de spoorsloot. Allen morsdood. Het bleken zes Marokkanen te zijn die bij kippenslagerij Goossens in Ommel werkzaam waren. Voor zover dit lugubere verhaal. Maar een verhaal nog luguberder moet nog volgen. Op 6 februari 1971 bleken de lijken nog steeds in Helmond te staan. De Kippenslager had Bloemers in Helmond, die hier wel eens wat begrafenissen deed, opdracht gegeven om de doden naar Marokko te transporteren. Op het consulaat van Marokko dacht men hier anders over. Zij hadden een vaste begrafenisregelaar die deze werkjes altijd voor hen opknapte. Bloemers dacht er echter anders over en hij zou dat zaakje wel eens opknappen. Hij kreeg het echter moeilijk want iedere dag werd er wel een formulier afgekeurd, daar in Rotterdam, zonder dat men hem zei wat er aan mankeerde. Het ziekenhuis in Helmond kwam in de problemen, want de kisten met de stoffelijke resten begonnen te gisten zodat de stank hiervan tot op de bovenste verdieping van het ziekenhuis te ruiken was. In allerijl werden loden kisten gemaakt waardoor de stank uiteindelijk verdween. Het ziekenhuis wilde van de stoffelijke resten af en Bloemers wist de kisten in het ziekenhuis in Deurne onder te brengen. In Rotterdam had men echter tijd genoeg en men schoot hier niet erg op. Ik heb steeds het vermoeden gehad dat ze Bloemers expres aan de praat hielden omdat hun eigen mannetje wel met steekpenningen gestrooid zal hebben. In Deurne kwam het volgende probleem. De lichamen die al aan het ontbindingsproces bezig waren produceerden zoveel gas dat ook de loden kisten het loodje legden en dat het in de buurt van de kisten niet te houden was. Er werden toen koperen kisten gemaakt, bijna een meter hoog, waarin het lichaam met de lodenkist tezamen werden ingesoldeerd. Na ruim een maand is het Bloemers gelukt om alle 72
formaliteiten rond te krijgen en met een reportageteam van Panorama trok de stoet naar Marokko waar de kisten aan de familie werden overgedragen.
73
Molukkers vrij Op zaterdag 4 september 1971 moest ik ’s morgens om zeven uur aanwezig zijn in het Zuid-Molukse Kamp in Vught. Op die zaterdagmorgen zouden de Molukkers die waren gearresteerd bij de treinkaping in Weister, worden vrijgelaten. De gevangenis in Vught grensde aan de Molukse wijk en de gevangenen konden worden vrijgelaten zonder dat ze op de openbare weg te zien waren. De gehele Nederlandse pers was uitgelopen toen omstreeks half acht de poort openging en de treinkapers met opgeheven hoofd en de armen hoog geheven de gevangenis verlieten. De zaal in het kamp was feestelijk opgetuigd om de kapers, hun helden een grandioos weerzien te bereiden. Zelfs Manusama was aanwezig om de helden toe te spreken. Er waren vele toespraken en er werd uitbundig feest gevierd over deze terugkomst. Voor ons, toeschouwers, was dit feest moeilijk te begrijpen. Er waren immers enkele onschuldige Nederlanders bij de kaping omgekomen. De Molukkers dachten hier anders over, want zij herdachten plechtig de doden die er aan hun zijde gevallen waren. Hier was duidelijk merkbaar dat we in ons land met een andere cultuur te maken hadden dan die we vanouds gewend waren.
74
’t Silveren Seepaerd Op dinsdag 28 september 1971 gaat bij ons om kwart over vijf de telefoon. Een zeer zenuwachtige man, hij bleek de bezorger van het Algemeen Dagblad, die me wakker belde. De vlammen slaan uit het dak van ’t Silveren Seepaerd tegenover het station in Eindhoven vertelde hij. Bij het Algemeen Dagblad in Rotterdam had men hem gezegd dat hij mij moest bellen. Bij mij gingen inderdaad de bellen rammelen, want ik wist dat de voetballers van Chemie Halle, die de volgende dag tegen PSV moesten spelen voor de Europacup, daar waren ondergebracht. Ik sprong uit mijn bed en terwijl ik me in mijn broek hees vertelde ik aan mijn vrouw de inhoud van het telefoontje. Ik sprong in mijn auto en reed via Stiphout, Gerwen en Nuenen naar Eindhoven. Ik zag al lang voordat ik in Eindhoven was dikke rookwolken aan de hemel, dus het was niet moeilijk de plaats van de brand te bepalen. Mijn auto aan de kant en met mijn fotokoffer aan mijn schouder naar de brand: ’t Silveren Seepaerd. Bij de eerste informatie die ik inwon bleek dat er mensen van de tweede verdieping, aan de voorkant van het hotel, omlaag gesprongen waren en later naar het ziekenhuis afgevoerd. Aan de achterzijde hingen aan elkaar geknoopte lakens en dekens uit verschillende ramen waarlangs de hotelgasten het hotel waren ontvlucht. Uit alle ramen op de tweede verdieping sloegen de vlammen en een kwartier later ook uit de ramen op een verdieping hoger. Behalve de mensen die naar het ziekenhuis waren afgevoerd waren allen die er levend afgekomen waren ondergebracht in het postkantoor dat aan de spoorzijde achter het hotel stond. Ik heb daar wat foto’s gemaakt van de spelers van Chemie Halle, die de brand hadden overleefd. De vorige avond had mijn assistent van de gehele groep een foto gemaakt voor de deur van ’t Silveren Seepaerd 75
toen er alles nog veel vrolijker uitzag. Van de voetballers lagen er enkele in het ziekenhuis en er werden er ook nog enkele vermist, die naar later bleek het hotel niet meer hadden kunnen verlaten en in de vlammen waren omgekomen. Zo gauw ik ergens kon bellen zocht ik contact met mijn vrouw, die me al enkele keren via de mobilofoon had opgeroepen. De telefoon bij ons stond niet meer stil en ik vroeg haar om mijn assistent te bellen, die eigenlijk een vrije dag had. Dit bleek een crime te zijn, want hij had zijn telefoon uitgezet en het duurde tot ruim tien uur voordat hij de telefoon beantwoordde. Omdat er al zoveel kranten gebeld hadden ben ik naar huis gegaan om mijn foto’s af te werken en toen ik omstreeks elf uur mijn fotozender had aangezet heeft hij niet meer stilgestaan voor zes uur ’s avonds. Ik heb die dag gewerkt voor “de Haagse Courant, het Vrije Volk, Algemeen Dagblad, Associated Press, Gelderlander, Volkskrant, Dagblad voor Noord Limburg, de Nieuwe Limburger, PTT Fotografische dienst, Maas en Roerbode, Limburgs Dagblad, Belang van Limburg, Aacher Volkszeitung, Neue Revue, West Deutsche Zeitung, Koln Expresse Hanse Koln, Quick Illustriete, ABC presse en tot slot de Die Bild Zeitung, die maar liefst tien foto’s van ons afnamen. Het Eindhovens Dagblad moest ook een serie foto’s hebben want zij kwamen omstreeks twaalf uur met een extra editie van de krant. Het was die dag op mijn fotopersbureau een compleet gekkenhuis. We draaiden een omzet die we anders in een maand hadden. Zo’n dag heeft zich in mijn fotografenbestaan nooit meer herhaald.
76
Van Thiel United bezet Op donderdag 5 april 1973 wordt de fabriek Van Thiel United, langs het kanaal in Beek en Donk, duidelijker gezegd op de Donk, bezet door het personeel. Zij kregen de vakbonden aan hun zijde en sloten alle ingangen van de fabriek hermetisch af. De directie was in allerijl de fabriek uitgevlucht en het gerucht dat de leveranciers van ijzerdraad hun leveringen terug wilden halen werd steeds sterker.
Leo van Lieshout, de redacteur van het Helmonds Dagblad, liet zich ’s avonds met de stakers insluiten in de fabriek. De spanning steeg met de minuut, maar na enkele uren, toen bleek dat alles rustig bleef, keerde ook de rust in de fabriek terug en behalve enkele bezetters die de wacht hielden was er niemand meer te bekennen. De volgende dag, vrijdagmiddag ben ik weer naar Beek en Donk gegaan. Iedereen werd aan de poort of bij de ingang van het kantoor gecontroleerd want niet iedereen werd zo maar binnen gelaten. In het directiekantoor vergaderde nu de actievoerders met de vakbonden en er werd besloten om een ondoordringbare veste aan de achterzijde van de fabriek te formeren omdat de geruchten gingen dat de leveranciers hun spullen terug zouden komen halen. De fabriek werd door de stakers gewoon draaiende gehouden en daarom wilde zij het ijzerdraad waarover het hier ging niet 77
kwijt. Tegen de avond kwam de wethouder van Beek en Donk, de heer Heijnsbergen, namens de gemeente naar de fabriek. Heijnsbergen was ook werknemer bij Van Thiel United en hij sprak de stakers toe en stak ze een hart onder de riem. Toch bleef het tot laat in de avond erg onrustig. Maandagmiddag heeft de vakbond een beroep gedaan op Mr. Kager die later op de dag tussen een haag rollendraad bij Van Thiel wordt ingehaald. Inmiddels werd besloten om een tijdelijke directeur aan te stellen die het bedrijf aan de gang moest zien te houden. Later werd de fabriek verkocht aan een ondernemer uit Geldrop die het hele bedrijf renoveerde. De bezetting had duidelijk de fabriek behouden en de familie Van Thiel, die vermoedelijk nog wat geld overgehouden heeft aan de verkoop was uit de directie verdwenen. Voor mij als persfotograaf was de directie van Van Thiel de meest conservatieve directie van alle fabrieken uit de omgeving. Alles wat daar gebeurde, gebeurde binnenskamers en er werd voor gewaakt dat daaruit niets naar buiten kwam. Als er een 40-jarige jubilaris bij het bedrijf was werd die door de directie uitgebreid gehuldigd, maar daar mocht ik niet bij zijn. Pas als de burgemeester aan het woord kwam om de man een Koninklijke Onderscheiding uit te reiken werd ik door de directiesecretaris vanuit de gang, waar ik al die tijd in mijn eentje moest wachten, binnen geroepen en ik was dan meestal precies op tijd om een foto te maken. Na dat ceremonieel moest ik weer zo snel mogelijk vertrekken. De directiesecretaris zorgde er dan voor dat het doopceel van de jubilaris bij de krant kwam. Zo maak ik wel duidelijk dat een relatie tussen de directie van de fabriek en de redactie van de krant er niet was.
78
Heistraat rellen Op zondag 9 september 1973 broeide er iets bij danscentrum Van Kooten in Helmond op de hoek van de Heistraat en de Verlengde Wolfstraat. Er was daar enkele dagen eerder binnen ruzie geweest en de uitsmijter had de lui buiten gezet en hen de toegang tot het gebouw ontzegd. ’s Zondags ’s avonds stonden er een man of vijftien aan de overkant van de dancing. Als er iemand binnen ging werd er wat geschreeuwd en geroepen maar toen ik tussen het groepje ging staan merkte ik dat er wat broeide. Plotseling verschenen er enkele politieagenten die duidelijk lieten blijken dat zij voor het groepje mensen kwam waartussen ik me verschanst had. Het groepje begon de politie uit te dagen en enkele minuten later kwam er een politieauto, met daarin een inspecteur, voorgereden. De achterdeur ging open en de lange latten en matten werden op straat gegooid, zodat iedere agent er zich een kon verschaffen. De inspecteur met de mat aan zijn linkerarm en zijn lat in de rechterhand riep plotseling tegen het groepje: ”Verwijder U anders zal er geweld tegen U gebruikt worden.” Dit herhaalde hij enkele malen en toen er in het groepje niets gebeurde werd er op los geslagen. Het was net of iedereen achter muurtjes en gangetjes had staan luisteren, want in de kortste keren kwamen er overal mensen vandaan die zich tegen het politiegeweld trachten te verzetten. De politie had een cordon gevormd dwars over de weg. Het groepje 79
politie kwam plotseling tegen een overmacht van mensen te staan die straattegels kapot gooiden en met de stukken de politie bekogelde. De politie zette traangas in, dat weinig resultaat sorteerde. Iedereen liep de zijstraatjes in en kwam daar met handen vol kapot gegooide tegels weer de Heistraat in om de politie te bekogelen. De politie werd zo in het nauw gedreven dat de inspecteur het beval gaf om met scherpe patronen over de hoofden te schieten. In de kortst mogelijke tijd leek het wel of de oorlog uitgebroken was en meer als honderd mensen hadden zich tegen de politie gekeerd. Deze vroeg versterking en vanuit Eindhoven werden enkele ME-wagens richting Helmond getransporteerd. Ik heb nog geen woord gerept over de krant. Zoals gebruikelijk had op zondagavond in Helmond maar een journalist dienst. Dit was een jonge man, die pas enkele weken in Helmond was en hij kreeg op de redactie in Einhoven geen been aan de grond. We zijn samen naar mijn huis gegaan waar ik mijn film kon ontwikkelen en een foto per fotozender naar Eindhoven seinde. Hij had een verhaal doorgebeld, maar toen maandagmorgen de krant kwam stond er geen letter van de rellen in. De Eindhovense nachtredactie had, na het sluiten van de krant in Eindhoven, van de politie gehoord wat er in Helmond gebeurd was en kwam tegen zes uur poolshoogte nemen. Toen ze zagen dat de Heistraat tussen de Advocaat Botsstraat en de St. Jozefkerk vol lag met kapot gegooide straattegels wisten ze wat ze gemist hadden. De Eindhovense ME had na middernacht de straten rond de Heistraat schoongeveegd en omstreeks half vijf was de rust weergekeerd. De gehele Heistraat tussen de Wolfstraat en de Advocaat Botsstraat lag vol met kapot gegooide straattegels. De afdeling van Publieke Werken heeft de hele dag haar handen vol gehad om de straat weer schoon te vegen en de kapot gegooide tegels, op de plaats waar ze gelegen hadden, weer te herstellen.
80
De Kruidendokter De eerste keer dat ik in aanraking kwam met kruidendokter Willem van de Moosdijk was eind november toen ik met een redacteur van het Algemeen Dagblad naar de Zandhoeve ging. We hadden een afspraak en op het afgesproken uur mochten we in zijn spreekkamer komen. Hij behandelde ons erg vriendelijk, ik mocht fotograferen wat ik wilde en het viel me toen op dat er boven zijn ogen een soort eelt groeide, witroze van kleur. Toen ik er naar informeerde zei hij dat het zijn zesde zintuig was. We mochten in zijn woonkamer komen, waarvoor we eerst door een grote biljartkamer moesten, vol gestouwd met “woonwagen” porselein. Er broeide in die tijd al wat en de heer Eerenberg, een reclame adviseur en enkele ontslagen chauffeurs waren een actie tegen hem aan het ondernemen, maar iedere dag reden er vanuit de Zandhoeve tweeëntwintig busjes uit, volgestouwd met “geneeskrachtige” kruiden. Op 13 december 1968 had het drietal nogal wat actie tegen Willem van de Moosdijk gevoerd en dat was Willem Duys ter ore gekomen. In zijn programma “Voor de vuist weg” werd Van de Moosdijk als een charlatan en oplichter afgeschilderd. Nog voor het programma was afgelopen ben ik in mijn auto gesprongen en naar Casteren gereden. Op de Zandhoeve was het een zenuwachtig gedoe en Willem van de Moosdijk zei erg strijdlustig dat zijn bedrijf, dat inmiddels een miljoenenbedrijf geworden was, niet kapot te krijgen was. Het zal echter allemaal anders worden. Justitie gaat zich met de zaak bemoeien en officier van Justitie, Mr. J. Hulleman, zal niet rusten voordat Van de Moosdijk achter de tralies zit. Hierop hoefde hij niet lang te wachten want Willem wordt failliet verklaart en hij wil niet met de curator meewerken. Hierop werd hij in Den Bosch opgesloten, maar na tien dagen komt hij weer vrij. In België wordt dan actie ondernomen om het geld van de dure kruidenpakketten terug te krijgen Advocaat mr. Athmer neemt het voor de patiënten op en iedereen die op zijn rekening met het handschrift van de kruidendokter geschreven zin: “Bij geen baat geld terug” worden door Athmer verzameld. Hij resideerde meestal boven ijssalons in Antwerpen en het was daar op zondagmorgen een 81
hele drukte. Vrijdag 10 november 1972 ben ik met Martien van de Kemenade naar Brugge in België gegaan om een reportage te maken van de trainer van Club Brugge. Rond twaalf uur kreeg ik een semafoonoproep en mijn vrouw vertelde me dat de Kruidendokter een overval gepleegd had op een geldloper van de bank en dat dit op zijn eigen villa in Casteren gebeurd was. Na overleg met Martien besloten we om regelrecht naar Casteren te rijden om daar poolshoogte te gaan nemen. Afijn bij aankomst bleek alles door de politie afgesloten en we besloten maar naar huis te gaan. Als ik ’s avonds mijn licht op ging steken in het circuit kwam ik te weten dat Willem en zijn broer Frans naar het grenswisselkantoor, nabij het station in Eindhoven, gebeld hadden met het verzoek om een miljoen Belgische francs te komen wisselen. Bij aankomst werd hij door Frans met een rubber hamer op het hoofd geslagen waarna de twee wegvluchten met het geld in de auto van Willem. De twee overvallers hebben hun auto in de bossen bij Vessem achtergelaten waarna zij op de vlucht sloegen en onderdak vonden in een caravan op een verlaten camping in Vessem. Hier hebben zij overnacht. Ik ben de volgende morgen op weg naar Vessem als ik mijn vriend, speurhondgeleider Kuijs, aan het werk zie vooraan in de bossen. De auto van de Kruidendokter stond nog tussen de struiken en hij was op zoek naar geld dat door de kruidendokter achtergelaten zou zijn. Na uren zoeken vond zijn hond nabij bomen en struiken veertienduizend gulden aan Belgische francs. Het barste van de geruchten de navolgende dagen, maar de overvallers werden niet gevonden. ‘s Zaterdag moest ik naar Den Haag naar de school van ons Ton omdat daar ouderdag gehouden werd. Toen ik op weg was naar huis kreeg ik weer een semafoonoproep en ditmaal was het mijn assistent die meldde dat Frans van de Moosdijk junior, gebeld had en mij wat wilde vertellen. Ik heb hem direct gebeld en hij vertelde me dat hij zijn vader gesproken had en dat die verteld had dat hij bij familie in de Locomotiefstraat in Eindhoven geweest was en daar honderdduizend gulden in de poef in de huiskamer verstopt had. Meer wilde hij niet vertellen en ik wist dus dat Willem nog steeds in Nederland was en niet, zoals werd gefluisterd, naar Spanje vertrokken zou zijn. 82
Ton Ketelaar van het Eindhovens Dagblad had zijn hoofdredactie zo ver gekregen dat ook hij aandacht aan de zaak mocht schenken. Samen hebben we enkele dagen opgetrokken maar donderdag ’s avonds zei ik tegen hem dat ik in het circuit vernomen had dat de politie die nacht een grote klopjacht ging houden. We hebben samen tot vier uur ’s nachts bij mij aan de politieradio gezeten tot dat daar zoveel radioverkeer kwam dat ik het thuis niet meer kon houden. Samen zijn we naar Casteren gereden waar de politie een kruispunt had afgezet. Ik heb mijn auto in een zandweggetje langs de Gagelweg gezet. Willem van de Moosdijk zou me later vertellen dat hij zich vlakbij verborgen hield. We zijn toen met een aantal politiemensen meegelopen die in de straten rond het huis van de kruidendokter alles afzochten. Ieder schuurtje en stalletje werd doorzocht, maar niets gevonden. Toen we later bij mijn auto terug kwamen liep er een voetspoor vanaf de Gagelweg recht door het bevroren,omgeploegde, veld naar de Zandhoeve. De politie had dit ook gezien en wist bijna zeker dat dit spoor van Willem moest zijn en dat hij, zich nu veilig wanend, thuis zat. Het was nog niet helemaal licht en daarom werd er besloten om tot zes uur ’s morgens te wachten, alvorens in de Zandhoeve een inval te doen. Toen de meute omstreeks zes uur vanuit Bladel weer naar Casteren trok ging de politie aan de achterkant het huis binnen en Willem bleek thuis. Het volkswagenje van adjudant Spanjers werd voor de voordeur gezet en een arrestatiewagen aan de achterdeur. Een van de agenten die binnen stond en mij buiten zag wees met zijn vinger in de richting van waaruit Willem naar buiten zou worden gebracht. Ik heb Ketelaars mijn camera en flitser gegeven en hem gezegd dat hij maar wat moest flitsen aan de achterkant van de woning dan zou ik me aan de voordeur verdekt opstellen. Het plan lukte. Willem werd door adjudant Spanjers naar de volkswagen gebracht terwijl Willems vrouw en kinderen hem uitzwaaiden. Zo, ons plan was gelukt en om zeven uur stonden we op de Markt in Bladel om het Algemeen Dagblad en het Eindhovens Dagblad mee te delen dat we exclusief de gehele arrestatie gefotografeerd hadden. Bij het Algemeen Dagblad kreeg ik veel felicitaties, maar de chef van het Eindhovens Dagblad kon het niet erg waarderen dat we hem wakker gebeld hadden. Op 27 maart 1973 wordt er op de Zandhoeve een reconstructie gehouden. De politie had geldloper de Lange en zijn schoonvader 83
uitgenodigd om te vertellen wat er precies gebeurd was. Ton Ketelaars en ik hebben bij een achterbuur op het balkon gestaan en konden zo het hele gebeuren van a tot z volgen. Na een voorwaardelijke detentie wordt Willem veroordeeld en hij komt snel naar de RPI in Eindhoven, waar hij enkele jaren zijn straf uit moet zitten. Hier werd hij doodgraver op het kerkhof in de RPI. Hij heeft me in die tijd nog wel eens gebeld dat hij een verhaal te koop had over RPIgedetineerden die zich daar met de regelmaat van de klok voor de trein wierpen. Ik ben hierop nooit ingegaan waarna het verhaal, de kruidendokter Willem van de Moosdijk, langzaam insluimerde.
84
Te veel woonwagens op het kamp Op 12 april in 1978 komen een aantal woonwagenbewoners van het kamp op de Deurneseweg in opstand tegen teveel woonwagens op hun kamp, die volgens hun zeggen te kort en veel te gevaarlijk naast elkaar stonden. Ze waren al wekenlang aan het protesteren bij de gemeente en het Streekgewest. Op 12 april wordt het hen te veel en ze leggen honderden autobanden dwars over de Deurneseweg en staken die in brand. Toen de brandweer arriveerde gingen ze tegen die mannen zo te keer dat er geen drup water vloeide. Natuurlijk arriveerde de politie, die zich in eerste instantie slechts bezig hield met het verkeer te regelen en de brand de brand liet. Een uur later arriveerde de ME die toen plaats maakten voor de brandweer zodat het vuur geblust kon worden. Natuurlijk lieten de woonwagenbewoners het niet zo maar aan hen voorbijgaan en hier en daar probeerden ze de brandweer te dwarsbomen wat dan ook weer een reactie van de ME opleverde. Tot middernacht duurde dit spel waarna de woonwagenbewoners zich terugtrokken op het woonwagenkamp, waardoor het leek dat de rust was weergekeerd. De volgende avond begon het spel opnieuw, dat weer tot een uur of elf duurde, maar toen de ME zich teruggetrokken had werden er nieuwe banden aangevoerd en het spel begon opnieuw. De ME trad nu wel op en er werd driftig op los geslagen waardoor het spel binnen enkele minuten was afgelopen. Ook nu leek de rust weergekeerd maar de volgende middag stonden er op de rotonde van de Berenkuil allemaal Eindhovense woonwagenbewoners, die de zaak met auto’s barricadeerden en op die manier de Helmondse woonwagenbewoners wilden steunen. Ze hadden echter het gehele verkeer door Eindhoven platliggen en daar nam de politie geen genoegen mee. Na anderhalf uur arriveerden er een aantal ME-wagens waarvan de inzittende politie mensen met matten en latten gewapend op 85
de auto’s op de rotonde Berenkuil afliep en met een mep van de lange lat op de voorruit van de auto’s sloeg. Dit hadden de woonwagenbewoners niet verwacht en de politie overrompelde ze zo dat ze in allerijl richting woonwagenkamp reden waar ze door de politie op het kamp omsingeld werden. Omstreeks half zes waren de woonwagenbewoners weer op het kamp en tegen acht uur was alles weer rustig. De volgende morgen ben ik poolshoogte gaan nemen op het woonwagenkamp. De weg achter het kamp was vanaf het kamp tot aan de spoorwegtunnel geheel onbegaanbaar gemaakt. Toen ik dat fotografisch vast trachtte te leggen kwamen er twee jonge woonwagenklanten uit het kamp op me af gelopen, een met een afgeslagen fles en de ander met boksbeugel. Nadat ik de foto genomen had, heb ik het op een lopen gezet en ik denk dat ik de 100 meter in recordtijd gelopen heb. Doodmoe startte ik mijn auto en reed in volle vaart weg, net voor enkele stenen die de twee naar me gooiden. Nadat het in Helmond, op de Deurneseweg, enkele dagen stil gebleven was werd er op 21 april in het kampgebouw vergaderd wat de plannen waren voor de komende tijd . Er werd een plan geopperd om een autowrak voor de trein te gooien. Ik ben toen op de tafel gesprongen en sprak de hoop uit dat er dan enkele van hun kinderen in de trein zouden zitten. Langzaam drong het tot hen door dat er dan mogelijk slachtoffers zouden kunnen vallen en daarom werd er ’s middags weer heftig gestookt. Weer hetzelfde recept. Brandweer, ME en dan rotzooien tot een uur of tien en dan zag men de volgende dag wel weer verder. Het Streekgewest is toen in gesprek gegaan met de woonwagen bewoners en kleine kampjes, her en der in de stad, werd in het vooruitzicht gesteld. Het stoken hield op en enkele maanden later werd het eerste sub-kampje geopend. 86
Belasting inval woonwagenkamp Er zou op het woonwagenkamp aan de Deurneseweg een politie actie zijn, was ons getipt. We stonden er al omstreeks acht uur toen een grote politiemacht vergezeld van belastingambtenaren en kraanwagen, diepladers, vrachtauto’s en alles wat er nodig was een half woonwagenkamp op te ruimen leek wel. Al snel bleek dat de verschillende families Gerrits doelwit waren van de belastingmensen. Er werd gelijktijdig in alle woonwagens van de “Gerritsen” een inval gedaan waarna ons onbekende belastingambtenaren, onder begeleiding van de politie, binnen gingen. Na een half uur kwam de eerste buiten bij Gerrits, die in het winkeltje op het kamp woonde. Gerrits kwam even later ook schreeuwend naar buiten en riep dat hij anderhalf miljoen gulden belasting moest betalen. Enigszins humoristisch riep hij er achter aan: “Hoeveel is dat?“ Nadat de eerste consternatie op het kamp verdwenen was bleek dat er ook in andere sub-kampjes in de stad invallen geweest waren. Ook hier was de consternatie groot. Vervolgens bleek dat de belasting alle oud ijzer en aanverwante artikelen op het kamp, in beslag genomen had dat bijna onmiddellijk daarna met grote vrachtauto’s werd afgevoerd, naar later bleek, naar enkele schepen die in de ZuidWillemsvaart lagen afgemeerd. Alle oud ijzer, en er lagen enorme bergen, werden die dag afgevoerd naar de hoogovens in IJmuiden. Ook enkele paarden, die op een weiland tegenover het kamp in de wei liepen, werden meegenomen. Later bleek dat alle bezittingen van de verschillende families Gerrits in beslag genomen waren. Zodoende bleef het enkele dagen erg onrustig op het kamp. Plotseling gingen zich er accountants en advocaten mee bemoeien en dan stonden de Gerritsen op het belastingkantoor en weigerden er weer uit te gaan zodat de politie er weer aan te pas moest komen. Na enkele maanden bleek dat de belasting haar zaak tegenover de Gerritsen verloren had omdat zij 87
tijdens de inval in het kamp gebruik gemaakt hadden van een vermomde belastinginspecteur, die zich vermomd had omdat hij bang was herkend te worden. De miljoenen aanslagen werden teruggedraaid en het in beslag genomen oud ijzer en dergelijke werd vergoed. Zij hoefden twee jaar lang geen belasting te betalen en zo kwamen zij weer als overwinnaars uit de strijd te voorschijn en dat moest de goegemeente wel weten.
88
Har Sanders Kunstschilder Op 1 september 1980 krijg ik een brief van Har Sanders, die in Helmond onsterfelijk geworden was omdat hij de binnenkant van het Speelhuis, een onderdeel van de Helmondse paalwoningen, met een kunstwerk mocht beschilderen. Hij koos voor een tentdoek dat hij in de ronde zaal tegen de muren schilderde. Nadat het werk klaar was, leek het op de binnenzijde van een circustent, zo waarheidsgetrouw dat vele bezoekers naar de muur liepen en met hun handen voelden of de naden in het doek geschilderd echt waren. We kwamen elkaar in die jaren nog al eens tegen en hij vroeg me wel eens of hij een foto van mij mocht hebben, in ruil voor een boek genaamd: Har Sanders, waarin hij zijn werk beschreef met daarin prachtige foto’s van zijn werken. Ik bracht hem een foto, van formaat zestig bij zeventig, die ik in Italië aan het Comomeer gemaakt had. Zijn commentaar hierop kwam in de brief die ik in mijn aanhef bedoelde. Beste Pierre. Tijdens mijn afwezigheid ( vakantie ) heeft een heel goede fotograaf,een schitterende foto gebracht. Het stelt voor ….. Nu geen onzin Pierre je hebt me verrast, ik ben er zeer gelukkig mee, het is een boeiende foto. Achter mijn huis en oude atelier wordt een nieuw atelier gebouwd. Je kent die drukte vast wel. Daarin wil ik straks jouw foto ophangen. Hoe is het afgelopen met jouw boek? Wordt het gedrukt en uitgegeven? We lopen elkaar vast wel weer eens tegen het lijf en dan hoor ik wel. Ik wens je alle goeds en veel werk met veel vriendschap. Har Sanders. Enkele weken later stond hij bij mij aan de deur met een zeefdruk die zijn zoontje onder een deken liggend voorstelde. 89
Koko Bello Een van mijn grote liefdes was de Adriatische kust van Italië. Iedere vakantie ging ik hier terug en zowel mijn vrouw als enkele van mijn kinderen zijn aan deze plaats verslaafd geraakt. Om de accu weer eens goed op te laden gingen we dan iedere middag naar het strand en zagen iedere dag hetzelfde ritueel. Koko Bello, de kokosnotenverkoper. Koko Bello is een klein gezet baasje, met korte beentjes en omstreeks vijftig jaar oud. Iedere dag hoor ik zijn schelle stem als hij roept kokobello. Hij torst een emmertje, waarin stukken kokosnoot ronddrijven, met zich mee. Al roepende tracht hij de kokosnoten aan de man te brengen. Ik heb me wel eens afgevraagd wat zijn eigenlijke naam zou zijn. Ik weet zeker als ik hem die vraag, dat hij mij ook zo'n klein stukje kokosnoot, voor minstens drie gulden vijftig, wil verkopen. Neen voor mij blijft hij Koko Bello. Een naam die ten minste nog iets romantisch heeft. Bovendien als ik hem er niet naar vraag is het nog goedkoper, want ik ben er van overtuigd dat, als ik het hem wel vraag, hij elke dag aan mijn parasol staat om zijn kokobello te slijten. Excuses, ik ben helemaal vergeten om u uit te leggen waar ik Koko Bello elke dag ontmoet. Koko loopt iedere dag, als de zon schijnt en er veel badgasten in het warme zeezand liggen, over het strand van Sotto Marina. Een strand van ruim honderd meter breed en zeven kilometer lang. Hierover stapt Koko met driftige stappen door het brandende zand. Hij moet wel een dikke laag eelt onder zijn voeten hebben, die als een hitteschild, hem vrijwaren van brandblaren, die ik zelf ogenblikkelijk oploop als ik het lef heb om zonder slippers aan naar de zee te lopen. Koko heeft op het strand geen concurrentie. Er is verder niemand die kokosnoten slijt. Toch doet hij aan commercie. Het ligt er maar precies aan welke Italiaanse club in the picture staat. Hij hult zich dan in de clubkleuren van Inter Milan of in het witte shirt van Juventus. In het begin van het seizoen droeg hij zelfs een oranje petje, maar dat was net zo snel verbleekt als de roem van ons nationale voetbalelftal. 90
Diegene die wel concurrentie hebben zijn de talrijke Algerijnen. Chinees uitziende handelaren die verkopen kralen, kettingen, horloges, handdoeken, spreien en jurken. Er zijn zelfs een aantal Viëtnamezen, die met een stalenboek aan je parasol komen, met daarin afbeeldingen van tatoes, die je uit kunt zoeken. Op een billboard, dat ze om hun nek meeslepen, staat uitgebreid in welke kleuren en tinten de tatoes kunnen worden aangebracht. Er lopen ook nog bloedmooie vrouwen die je proberen een massage aan te smeren. Voor de rest is het erg rustig als men de GSM-telefoons buiten beschouwing laat. Het lijkt erop alsof iedereen die in zijn bijna blootje aan het strand ligt zich plotseling herinnert welke boodschappen ze bij de kruidenier of melkboer vergeten zijn te bestellen. Anderen missen dan blijkbaar hun geliefde, want degene die met de kruidenier of melkboer bellen spreken erg luidruchtig, terwijl zij die hun geliefde aan de lijn hebben smiespelend hun conversatie houden. Tussen deze wirwar van bezigheden vertoeft Koko Bello. Hij trekt zich van niemand en geen mens iets aan. Voor hem is prioriteit de verkoop van zijn stukken kokosnoot die hij zo nu en dan, met een vernuftig op zijn emmertje gemonteerd waterspuitje zijn koopwaar voor uitdrogen probeert te behoeden. Zo nu en dan stokt het kokobello-geroep. Als ik me dan onder mijn parasol opricht ontwaar ik Koko aan een stalletje langs het strand. Hij werkt dan snel een aperitiefje naar binnen. De keel moet gesmeerd worden denk ik dan, want als zijn stem stokt is het met zijn verkoop gedaan. Na verloop van tijd sjouwt hij weer verder. Zijn arm, waarmee hij de emmer draagt moet minstens twintig centimeter langer zijn dan zijn andere arm. Probeer het maar eens om een dag met een emmer vol water rond te lopen. Geen wonder dat hij bij tijd en wijle een afzakkertje neemt. Ik heb het nog niet gehad over Jovanni de ijscoventer. Jovanni is een, in tegenstelling tot Koko, een grof gebouwde man, waaraan je kunt zien dat hij onmenselijk sterk is. Ik herinner me nog dat hij veertig jaar geleden voor zijn moeder de ijskar, vlak tegen de zee, over het strand duwde. Enkele jaren later, nadat hij voor zichzelf begonnen was, had hij een juk, dat hij over de schouder droeg en waaraan twee emmers met ijs hingen. Dat bleek niet erg praktisch want als hij veel verkocht was zijn voorraad te klein en moest hij op een middag te vaak naar huis om 91
opnieuw in te laden. Het volgende seizoen had hij weer een kar, maar die was met dikke luchtbanden zo gemonteerd, dat hij zonder hulp de kar voortbewoog. Hij bleef echter wel vaak lang op dezelfde plaats staan, dus erg gemakkelijk zal zijn kar wel niet gelopen hebben. Jovanni is nu 52 jaar. Hij heeft een elektrocar met een mooi rood-wit gestreept dakje. Zijn specialiteit is gemalen ijs dat in een glas met extracten van verschillende smaak wordt aangeboden. Hij vent nu met zijn hele gezin. Zijn vrouw, zoon en dochter met haar verloofde staan hem bij en het ijs gaat van de kar alsof het voor niets te krijgen is. Jovanni kijkt echter reikhalzend uit naar oktober. Het seizoen is dan voorbij en dan begint voor hem de vakantie. Zijn vakantie is in Umbrië, waar hij midden in de bergen zich meester waant van de omgeving. Hier leeft hij weer helemaal op en als hij dan met enkele vrienden jagen gaat is zijn vakantie bij voorbaat reeds geslaagd. De man die nog niet aan bod gekomen is en waar in feite het hele verhaal mee begon, is Orlando. Orlando is een bijna zeventiger, die in zijn wilde jaren als visser, smokkelaar en avonturier betitelt mag worden. In de jaren vijftig, enkele jaren na de tweede wereldoorlog waren jukeboxen in Italië zeer gewild. Ze waren er wel te krijgen, maar er moest een hoge belasting voor betaald worden. In Joegoslavië, het land waar Tito aan het bewind was, werden deze apparaten ook gefabriceerd en de prijs was ver beneden die in Italië. Vanuit Sotto Marina was het dertig kilometer varen naar Joegoslavië. Op het strand van Sotto Marina werden bij goed weer kleine motorbootjes op het strand gelegd. Als de avond gevallen was en het goed donker geworden was werden de bootjes in het water gelaten en met roeispanen roeiend vertrokken ze, meestal met twee man in een boot, richting Joegoslavië. Pas een heel eind uit de kust werd de motor gestart en zonder kompas of ander navigatiemateriaal werd richting Joegoslavië gekoerst. In de nacht werden daar zaken gedaan en als alles goed verliep was men om vijf uur in de morgen weer terug op het strand van Sotto Marina. De jukeboxen gingen snel van de hand en er werd grof geld verdiend. Nadat Orlando, de avonturier, zijn vrouw Roseta gevonden had vond hij deze reisjes te gevaarlijk worden en hij zocht naar een andere job. Omdat hij vaak op het strand van Sotto Marina te vinden was en hij 's nachts in Joegoslavië campings aan de kust zag, kwam de gedachte bij 92
hem op om een camping in Sotto Marina in de duinen te beginnen. In korte tijd had hij van de gemeente de vereiste vergunningen verkregen en via Brondolo kon men zijn primitieve camping bereiken. Toen de gemeente zag dat de camping goed bezocht werd kwam men op het idee om de duinen af te vlakken en zo werd er ruim honderd meter vanaf de zee een boulevard aangelegd, zodat de camping van Orlando, zowel van Brondolo als vanuit Sotte Marina bereikbaar werd. Gouden tijden braken aan voor onze campinghouder en hij wist het voor elkaar te krijgen dat het stuk strand voor zijn camping, over een lengte van negenhonderd meter in erfpacht, hem voor negenennegentig jaar werd toegewezen. In de loop der jaren ging het crescendo met Orlando en zijn gezin, dat inmiddels was uitgebreid met een zoon en dochter. Deze zoon, zijn oogappel moest het gaan maken. In Brondolo werd een campingtje opgekocht en zijn zoon Faustino zou hier een modern recreatiecentrum uit de grond stampen. Alles leek op rolletjes te lopen totdat Faustino in militaire dient moest. Na enkele maanden sloeg het noodlot toe en bij een groot ongeval met een legertruck op de weg van Venetië naar Triëst, in de omgeving van Udine, verongelukte Faustino dodelijk. De droefenis was groot in de familie. Moeder Roseta was ontroostbaar en het gehele dorp was uitgelopen om de begrafenis met militaire eer van nabij mee te maken. Op het plaatselijk kerkhof werd een zeer opvallende grafsteen geplaatst. Elke dag werd het graf door moeder Roseta bezocht en dagelijks van verse bloemen voorzien. Ook werd elk jaar nabij het strand een H. Mis opgedragen als jaarlijkse gedachtenis aan de overleden oogappel. Vele bezoekers van de camping en familieleden woonden dan deze viering bij. Dit gebeurde jaren lang. Hierin kwam echter verandering nadat de dochter getrouwd was en de familie een kleinzoon, genaamd Alberto schonk. Plotseling was er een nieuwe oogappel en de rouwkleding, die Roseta na het ongeluk steeds gedragen had, werd weer wat kleuriger en na enkele jaren leek het of de pijn over het verlies van Faustino eindelijk geslonken was. Dit had wel bijna twintig jaar geduurd. Orlando bleef over het gebeuren erg gesloten. Wel gaat hij nog dagelijks op het fietsje van zijn zoon Faustino naar zijn werk en dat zal hij wel blijven doen totdat hij niet meer fietsen kan. Intussen heeft hij wel een heel bedrijf uit de grond gestampt. Het strand, zoals reeds gezegd negenhonderd meter lang, is 93
verdeeld in verschillende vakken. Men vindt er strandhuisjes, parasols zit- en ligstoelen en midden in dit terrein staat een enorm gebouw waarin dit alles opgeslagen kan worden. Ook is er een zelfbedieningsrestaurant verschenen en het plan is om er ook nog een groot recreatiezwembad aan te leggen. Rondom het strand heeft hij stukken grond verworven waarop parkeerplaatsen zijn gemaakt. De schoonzoon runt met Roseta de camping. Maar hij heeft nog andere besognes. Hij is voorzitter van de provinciale VVV-Venetië. Hij heeft samen met een restaurateur een verlopen hotel met een appartementengebouw gekocht. Ze hebben het gerestaureerd en aan de boulevard van Sotto Marina staat thans een goed renderend hotel. Ik sta hier op een camping, waarvan de eigenaren tot de rijkste mensen van Sotto Marina gerekend mogen worden. Alle familieleden werken elke dag van de vroege morgen tot de late avond. Ik weet echter zeker, dat ik me met veel minder geld op hun camping miljonair voel.
94
Schijndelse gifmengster De Schijndelse gifmengster, ook wel genaamd de Schijndelse Riet, had haar vader, haar eerste man, met arcenicum om het leven gebracht. Terwijl ze met haar tweede man bezig was en de vergiftiging al zover was dat de man zijn haren begon te verliezen is zij op verdenking van gifmoorden in de gevangenis belandt. Het was op een zaterdagmorgen dat ik op het spoorwegemplacement in Acht liep, toen mijn semafoon door mijn vrouw in werking was gezet. Ze had een tip gekregen dat de klepperman van het kerkhof in Schijndel twee graven open gegraven had omdat de politie daar onderzoek in wilde doen. Het waren de graven van de vader en de eerste man van gifmengster Riet. Op het graf stond een bloemtak met daaraan een lint waarop te lezen was: “Rust zacht lieve man en vader.” Deze tak was van Riet die enkele jaren daarvoor beiden met arcenicum vergiftigd had.
95
Usfa bezetting In maart 1974 dreigde de Usfa Helmond, dat gevestigd was in het voormalige ontspanningsgebouw van garenfabrikant Carp, naar Eindhoven te verdwijnen. Usfa Helmond was een afsplitsing van Usfa Eindhoven, een afdeling waar apparatuur werd gemaakt voor militaire doeleinden en als vanzelfsprekend in diep geheim moest gebeuren. Het dreigde al geruime tijd, maar plotseling zou de Helmondse afdeling van Usfa naar Eindhoven overgeplaatst worden. Het personeel, een kleine twintig man, kwam hier tegen in opstand en bezette het bedrijf. Direct daarna kregen zij steun van de vakbond FNV en een aantal vakbondsbestuurders sloten zich bij de bezetting aan. Er werden bedden aangesleept maar niemand, behalve het personeel mocht het bedrijfsgedeelte binnen. Ook tijdens de bezetting bleef “het geheim” bewaard. Zoals voorheen gebeurde in Beek en Donk tijdens de bezetting bij Van Thiel was ik vele malen per dag op het bedrijf aanwezig om me van de gang van zaken te vergewissen. Al tijdens de eerste dagen kregen de bezetters medeleven uit het gehele land, zelfs leden van de Tweede Kamer gaven zelfs acte de présence. Dagelijks werd er vergaderd en er werd besloten dat er op de tweede zaterdag van de bezetting een grote protestmars zou worden gelopen, die ook weer landelijke aandacht kreeg. Van heinde en verre kwamen protesterende lieden naar Helmond en ‘s middags liepen er duizenden sympathisanten door de straten 96
van Helmond. Wat het geoefend oog van en persfotograaf dan opviel was dat er in Nederland voortaan “beroepsdemonstranten“ waren want je zag er dezelfde gezichten die ook in Eindhoven en vele plaatsen in het land voor allerlei doeleinden demonstreerden. Een week later was er weer een protestmars gepland maar die werd uiteindelijk afgelast omdat Philips overeenstemming bereikte met de bezetters.
97
De overval Tijdens een verblijf van een kleine week in Rome, had ik op een dag een georganiseerde excursie gemaakt naar Pompeii. Je weet wel, de stad aan de voet van de Vesuvius, die ongeveer 80 jaar voor Christus met vulcaanas bedekt werd. De ruïne van deze stad en de sfeer die er hing waren voor mij reden genoeg om deze stad op eigen gelegenheid nog een keer te bezoeken. Ik had een draaiboek gemaakt, omdat we dit keer de reis met de caravan wilden maken, waarin van dag tot dag en van camping tot camping was voorgeprogrammeerd. Op 6 juni vertrokken we in Helmond en een dag later stond onze caravan op een camping in Kirchheimbolanden op de stadscamping in het Rijngebied in Duitsland. Het was tijdens de rit er naar toe nogal druk voor een doordeweekse dag en ook waren er geen vrachtwagens te bekennen. Het bleek een katholieke feestdag te zijn en bij de kerk in Kirchheimbolanden was een mozaïek gemaakt van gekleurd zaagsel. Het was in Duitsland Sacramentsdag en dat werd bij ons al jarenlang niet meer gevierd. Het is koud, de rillingen lopen over mijn rug en ik zal blij zijn als ik straks wat warme soep te eten krijg. We zijn inmiddels gevorderd tot in Schwangau, op een camping aan een meer, maar door het vele water dat er de laatste dagen gevallen is, is de camping bijna niet meer te onderscheiden van het meer. Ik ben van plan om de komende nacht mijn winterpyjama maar weer aan te doen, want ik heb in de voorbije nacht verrekt van de kou. Morgen vertrek ik naar Italië. Hopelijk is het weer daar beter en kan ik mijn body aan de zon blootstellen, zodat ik toch nog met een zonnebankkleurtje thuis kan komen. We zijn in Italië in Verona op camping Romeo Giulietta aangekomen. De beroemde stad met haar arena, waarin nog steeds opera’s worden opgevoerd. Het is hier, na de kou van de voorbije dagen, erg warm. In de kampwinkel heb ik een fles wijn gekocht, die nadat ik hem ontkurkt had, niet de smaak had om over naar huis te schrijven. Ik wilde hem in de koelkast zetten maar het ding was zo groot, dat hij er niet inpaste. 98
Goede raad bleek niet duur, want nadat ik drie blikjes bier achterover geslagen had, konden deze met de wijn gevuld worden en gekoeld bleek de wijn toch wel drinkbaar. We zijn vandaag naar het zuiden gereden. Zoals we dat altijd doen, niet over de autobaan, maar lekker rustig door de mooie Italiaanse steden en dorpen. Laat in de middag arriveren we in Siena. Een plaats om nooit te vergeten. Oud, romantisch, een prachtig centrum, dat vergelijkbaar is met de Kalverstraat op haar drukke uren. Bijna iedere straat loopt naar boven en later weer naar beneden, zodat het verstandigste leek om maar in ganzenpas te lopen om niet buiten adem te raken. Toch bleek het er erg vermoeiend te zijn, reden waarom ik al snel een terrasje opzocht aan het beroemde Piazzo del Campo. Dit plein, met aan de ene zijde een museum en aan de andere zijde van het plein een straatje met souvenirs, winkeltjes en restaurants. Dit op een viskom lijkende plein zou bij ons altijd onder water staan, maar hier wordt het gebruikt zoals in Amsterdam het monument op de Dam. Het weer was vandaag weer goed en ik begin al aardig op een kreeft te lijken, ondanks dat ik toch een schorpioen ben. Morgen gaat de reis verder naar het zuiden en we hopen dan in de buurt van Napels een camping te vinden. Vandaag donderdag 13 juni zijn we rond Rome getrokken en op weg naar Napels. Het zou echter ook vrijdag de dertiende geweest kunnen zijn. Ik werd op klaarlichte dag, midden in een klein dorp overvallen en in tien seconden bleek ik mijn hele hebben en houwen kwijt te zijn. We waren met een minimum aan autobaan rond Rome gereden en waren via een lokale weg richting Anzio aan het rijden. In Ardeafini werd ik plotseling gedwongen om te stoppen omdat een kleine blauwe Fiat midden op de weg bleef staan. Er gebeurde toen niet veel, de man achter het stuur had zijn automotor af laten slaan en hij probeerde hem al startend weer aan de praat te krijgen. Zo leek het allemaal ten minste. Na enige tijd liep het vehikel weer en konden we onze weg vervolgen. Enige tijd later werden we door twee Fiats ingehaald en de inzittenden, allen jongelui, gebaarden ons dat we een lekke band hadden. Ik dacht, je kunt me wat, er was niks te horen of te zien, zodat we maar door bleven rijden. Even buiten het dorp merkte ik dat de linker band van de caravan leeg was. Er was rechts van de smalle weg een groenteboertje, met voor de deur een plateau waarop ik de auto en caravan kon parkeren. Inderdaad bleek mijn splinternieuwe band leeg en bij onderzoek bleek 99
dat hij aan de zijkant een kleine snee had. Ik ben dan begonnen om het wiel te verwisselen. Terwijl er al die tijd al een klein vrouwtje rond onze combinatie gedrenteld had. Ik kreeg een moer van het wiel niet goed los en dacht, ik zal er met een hamer een klap op geven, toen ik zag dat er iemand in mijn auto zat. Er stond weer een kleine Fiat naast mijn auto en de passagier zat in mijn auto, terwijl de andere de motor draaiende hield. Toen ze mij ontwaarden graaide de man de tassen uit mijn auto en sprong snel in de wachtende auto. Ik had de hamer nog in de hand en ik gooide hem in de richting van de overvaller. Gelukkig heb ik hem gemist, zo bleek later. Nadat de Fiat verdwenen was ben ik bij de groenteboer binnen gelopen en heb hem gevraagd de politie te bellen, maar hij deed net of hij me niet kon verstaan, maar ik denk dat hij bang was voor de overvallers en voor represailles vreesde. Het vrouwtje dat vooraf bij me had rondgedrenteld kwam weer terug en vroeg aan mij of ze me kon helpen, want ze zei de gehele overval gezien te hebben en vroeg of ik het autonummer genoteerd had anders kon zij mij er wel aan helpen. Ik was erg blij met deze spontane hulp en zei tegen mijn vrouw dat ze haar naam en adres moest noteren en het autonummer van de overvaller. Terwijl ik met het verwisselen van het wiel bezig was vroeg het vrouwtje mij, of ze me soms naar de politie moest brengen. Ik stond verwonderd over de hulpvaardigheid van dit ogenschijnlijk lief vrouwtje. Toen ik weer zover was dat we weer rijden konden is de vrouw voor me uitgereden in de richting Anzio. Na enkele kilometers draaide ze rechts af en reed een doodlopende weg in. Aan het einde van deze straat stond aan de linkerkant van de weg een geblindeerd huis. Toen ik uitstapte zag ik dat er Carabinieri op stond. In eerste instantie vertrouwde ik het niet erg, want wat zij ook deed, bellen of claxonneren, de deur ging niet open en er was geen mens te zien. Ze zou me nu naar een groter bureau brengen zei ze, maar voordat het zover was moest ik mijn caravan een kleine honderd meter achteruit zetten in de vrij smalle straat. Nadat dit gelukt was ging ze weer voor me rijden. Nu in de richting Ardea. Daar kwamen we bij een politiebureau, waar we ook de auto en caravan parkeren konden. Toen we met haar in het politiebureau binnen kwamen liepen daar een stuk of negen politiemensen rond. Ze vertelde wat er gebeurd was en daarna werd ze van ons gescheiden en in een kamer apart gezet. Hier is ze 100
vermoedelijk ondervraagd. Hierna kwam ze bij ons terug en vertelde dat ze naar huis ging en dat de politie het nu wel verder af zou werken. Toen verscheen de commandant van het bureau en die gebaarde mij dat een politieauto met enkele agenten voor me uit zouden gaan rijden en ons naar een politiebureau zouden brengen waar we aangifte konden doen. De gehele weg van Ardea naar Ardeafini weer terug en enkele honderden meters van de plaats waar we overvallen waren lag een spiksplinternieuw politiebureau. Omringd door een hek van dikke tralies en daarachter liep een vervaarlijk uitziende hond, die al indruk maakte als hij slechts blafte. Nadat de hond was vastgelegd ging de poort open en werden we in het fonkelnieuwe bureau binnengelaten. “You speak English” vroeg de enigst aanwezige agent, en toen ik zei: “a little bit” antwoordde hij: “me to.” Dat beetje engels dat de Italiaanse agent kende was wel een heel klein beetje, maar met handen en voeten zijn we toch een heel eind gekomen. We kregen een vragenlijst in het Engels. We hadden er veel tijd voor nodig en toen we er mee bezig waren kwamen er twee agenten in burger binnen. Die zouden aan de hand van de van ons verkregen autonummer dat we van het vrouwtje gekregen hadden de zaak wel even klaren. Toen ze een tijdje met de gegevens, die mijn vrouw van het Italiaanse vrouwtje gekregen had, bezig waren kwam een van de agenten vragen of we die gegevens zelf hadden opgeschreven. Toen ik vertelde dat we die van het bewuste vrouwtje gekregen hadden bleek dat er niets van klopte. De telefoongids kwam er bij om het telefoonnummer van het vrouwtje op te zoeken maar dit stond niet in de gids. Daarna kwam er een stratenboek bij, maar ook daar kwam haar naam niet voor en op de manier waarop ze met elkander spraken maakte ik op dat er aan onze gegevens niet veel waarde gehecht werd. Het was een mooi verhaal dat ze over zich zelf had opgehangen. Zo zou ze van Roemeense afkomst geweest zijn en na een huwelijk met een Italiaan, Italiaanse geworden zijn. Ze zei mij dat ze alles van de overval gezien had maar in het boekje van mijn vrouw had ze drie verschillende cijferreeksen geschreven die nu allemaal waardeloos bleken. Nu pas besefte ik dat ik door die vrouw behoorlijk bij de neus genomen was. Na de overval bleef ze steeds bij ons terwijl de rest van de dorpsbewoners, die in ruime mate aanwezig waren, op een afstand bleven en zich slechts 101
beperkten tot nieuwsgierig toekijken. Ik bedenk nu, dat ze, nadat ze uit het verhoorkamertje in het politiebureau in Ardea was gekomen zich geheel anders gedroeg als de hele tijd daarvoor. In mijn ogen was ze een bekende van de politie, maar daarvoor heb ik geen poot om op te staan. In het hele verhaal blijft mevrouw Rifat Saiye, zoals ze zich in het opschrijfboekje van mijn vrouw noemde, een mysterieuze vrouw. Ik dacht toen nog, ik zal haar als ik in Nederland terug ben wel een bedankbriefje schrijven, maar de kans dat deze brief als onbestelbaar terugkomt, acht ik erg groot. En nadat ik er nog eens goed over nagedacht heb stuur ik deze brief niet. Ik zal u uit proberen te leggen waarom niet. Dit vrouwtje behoorde tot de bende, waarvan ik zes verschillende jongelui gezien heb. Zij heeft zich steeds in de buurt van onze caravan opgehouden en was de uitkijkpost voor de rest van de bende. Zij observeerde ons en wist de rest van de bende, op welke manier dan ook, exact te vertellen waar ik waardevolle eigendommen had laten liggen, toen ik enigszins geïrriteerd mijn kapotte band ging maken. Na de overval moest zij controleren of we soms het autonummer hadden opgeschreven en ze bracht me toen nog naar het verlaten politiebureau om, mocht er in de meegenomen tassen uit mijn auto, niets waardevols gezeten hebben, dan konden haar kompanen dit hier alsnog komen halen. Daarna de reis van bijna dertig kilometer naar Ardea die was nodig om haar kompanen voldoende voorsprong te geven voordat ik naar de politie kon gaan. Nadat we de Engelse vragenlijst bijna hadden ingevuld hoorde de man ons tegen elkaar praten, dat kwam hem denk ik erg Duits over, want zijn volgende vraag was, bent u Duitser en hij gooide het formulier in de prullenbak en we kregen een lijst in het Duits, waarop we weer opnieuw beginnen konden. De meeste moeite hadden wij om te achterhalen wat we in de twee tassen hadden die meegenomen waren. Uiteindelijk waren we zo ver, dat we de man het formulier konden overhandigen. Hij bekeek het en ging achter een typemachine zitten, waarna hij na ongeveer een uur typen een verklaring gemaakt had, die hij zelf maar afkeurde en in de vuilnisbak deponeerde, waarna hij weer opnieuw begon. Ten slotte waren we zover dat we het politiebureau konden verlaten. We hadden van de agent een adres gekregen van een camping. Deze was een kilometer van de plaats waar we overvallen waren. Op de camping aangekomen hebben we aan het kantoor de verklaring 102
van de politie laten lezen. Het vrouwtje, dat de eigenaresse van de camping bleek, werd boos en zei: ”Deze lui maken mijn hele camping kapot. Er komt bijna geen mens hier op de camping of hij is door deze lui overvallen.” Het vrouwtje had dit vaker bij de hand gehad. Ze gaf me een hand vol munten en het telefoonnummer van de ANWB in Den Haag, zodat ik daarmee telefonisch contact kon krijgen. Den Haag verwees me naar een steuncentrale in Zwitserland en daarmee heb ik geregeld dat ik in Siena aan geld kan komen. We hadden onze caravan op de camping tussen de struiken staan en dat hebben we geweten. Het was die nacht bloedheet en de muggen die zich in de struiken ophielden hebben zich ook in onze caravan genesteld. Ik heb weinig of niet geslapen. De hele nacht liep het zweet over mijn voorhoofd en daaromheen zoemden de muggen. Het is natuurlijk ook de emotie van het gebeurde dat daar debet aan geweest moet zijn. De volgende morgen moesten we proberen om geld gewisseld te krijgen, wat zonder paspoort in Italië niet meevalt. Ik had namelijk vijfhonderd gulden gewonnen in de staatsloterij en dat geld had ik in een enveloppe in de caravan verborgen. Ik ben hiermee naar een bank in Anzio gegaan en nadat ze de politieverklaring gelezen hadden kreeg ik gelukkig weer geld, zodat ik er de komende dagen tegen kon. Zulke dingen gebeuren namelijk meestal in of rond een weekend, zodat het overmaken van geld altijd vertraagd wordt. Ook moest ik mijn bank in Helmond opdracht geven om geld over te maken naar de ANWB in Den Haag, die het op haar beurt zou overmaken naar de Italiaanse automobielclub in Siena. Waarom juist Siena zult u zich afvragen, op deze camping hadden ze fotokopieën gemaakt van onze passen en als wij die kopieën terug kregen hadden we ten minste weer iets om ons te legitimeren. Nadat we alles geregeld hebben gaan we weer driehonderd kilometer noordelijker, richting Siena. Op de eerste plaats wilden we zo snel mogelijk een eind van de plaats waar het gebeurd was zijn en op de tweede plaats, ik heb het reeds verteld, de nummers van onze passen hadden ze daar. Via de autobaan reden we terug naar Siena Op de camping aldaar werden we hartelijk begroet. De mensen die de eerste keer bij ons in de buurt gestaan hadden kwamen snel informeren waarom we weer zo snel terug waren. Met belangstelling en vaak ook met afgrijzen werd ons verhaal aangehoord. Al met al hebben we de laatste dagen weinig eten gehad. 103
Nu we weer met wat vriendelijkheid omringd worden begint de honger weer te knagen. Ik heb dan ook veel trek in de erwtensoep met worst, die mijn vrouw in de keuken aan het bereiden is. Hier gaan we proberen om weer tot rust te komen. Ook moet ik nog een nieuwe band kopen en nu maar wachten op het geld dat de ANWB voor mij zal overmaken. Ik heb de caravan een mooi plaatsje gegeven. We hebben de wetenschap dat het nog wel enkele dagen kan duren voordat we hier weg kunnen. We zitten aan de rand van een berg met een fraai uitzicht over de sterk glooiende camping met in de verte het decor van een deel van de stad Siena. Het is een fantastisch uitzicht met een steeds wisselende belichting van de stad. Ik betrap me erop dat ik weer in de trant van een toerist ga kijken, zo zie je dus hoe snel een mens vergeten kan.
104
De Paus in Nederland Op 11 mei 1985 bracht Paus Johannes Paulus II een bezoek aan Nederland en daarvoor landde hij omstreeks tien voor twee op het vliegveld Eindhoven. Ik was met 7 assistenten paraat voor deze vermeende grote gebeurtenis. Joep van der Hart had voor deze gelegenheid een draaiboek gefabriceerd en de twee zaterdagen die aan het pausbezoek vooraf gingen werd er op de redactie in Best met alle redactieleden, fotografen en alle verdere medewerkers die bij deze gebeurtenis werden ingezet, alles zorgvuldig besproken. Volgens de verwachtingen zouden er minstens honderdduizend bezoekers op het vliegveld verwacht worden en zelfs een aanslag op de paus werd niet voor onmogelijk gehouden. Daarom werd er een journalist en fotograaf ondergebracht in het ziekenhuis waarheen bij mogelijke calamiteiten de paus vervoerd zou worden. Als we bij een dergelijke calamiteit niet bij voorbaat in het ziekenhuis waren, zouden we er later niet meer inkomen. Aan alles werd in het draaiboek gedacht en de week voor het pausbezoek werd er nog eens droog gezwommen. Voor het pausbezoek waren door de Rijksvoorlichtingsdienst slechts negen Nederlandse fotografen uitverkoren omdat het anders met fotografen te druk zou worden en ik hoorde hier ook bij. Het vliegtuig landde en uit de achterzijde van het vliegtuig kwamen ongeveer veertig Italiaanse fotografen waardoor het plan van de RVD totaal in het water viel. Nadat de paus voet op aarde gezet had, kuste hij de Nederlandse bodem en het evangelieboek. Hierna werd hij begroet door aartsbisschop Simonis en voorgesteld aan de burgemeester van Eindhoven, dr. G. Borrie, de commissaris van de koningin, Dries van Agt, waarna de Brabantse gilden hun opwachting maakten. Zij hadden 105
hun kleurige vaandels als een loper over het vliegveld gelegd en de Paus was alleen gerechtigd om hier over te lopen. Zelf koos ik me een plaats naast een knielende vlaggendrager, maar elke keer werd ik door een van de vele veiligheidsdienaren ervan verdreven. Dit kat en muis spelletje heb ik toch volgehouden totdat de paus op het spreekgestoelte was aanbeland om zijn welkomstrede uit te spreken. Het aantal toeschouwers viel enorm tegen, slechts 10.000 personen waren op dit pausbezoek afgekomen. Hier was Radio Brabant mede debet aan. De gehele vrijdag en zaterdagmorgen hadden zij hun luisteraars voorgehouden om niet naar het vliegveld te gaan omdat er vele tienduizenden hen het zien van de paus onmogelijk konden maken. Mijn assistenten ik zijn direct na afloop van de plechtigheid naar huis gegaan want we moesten voor de gehele Brabant Pers foto’s leveren. Er moesten ook nog foto’s geleverd worden voor het fotoboek “De paus in Nederland 1985“ dat bij de gelegenheid van dit pausbezoek door Smeets Offset B.V., Brabant Pers, het Binnenhof, Limburgs Dagblad, De Stem, Twentse Courant en het Utrechts Nieuwsblad werd uitgegeven. Het boek werd op maandagmorgen bij de krant thuisbezorgd.
106
Paus in Kevelaer 1984 In 1984 zou de Paus in Kevelaer een bezoek brengen aan het devotiekapelletje in die plaats. Vanuit Oost-Brabant werden er reizen georganiseerd om bij de ontvangst van de Paus in Kevelaer aanwezig te zijn. Er startte een bus in Best, die van daaruit naar Eindhoven, Geldrop, en Nuenen reed, alwaar in elke plaats pelgrims in de bus stapten. Het Eindhovens Dagblad had voor een redacteur en een fotograaf een plaats in de bus gereserveerd en ik moest ’s morgens om 8 uur in Best op de bus stappen. Er ging ook nog een redacteur mee, die, naar later bleek, atheïst te zijn. We zaten maar nauwelijks in de bus, toen een mevrouw, die zich opwierp als reisleidster, zei dat ze de reis wou beginnen met het bidden van een tientje, voor de goede afloop van de reis. De redacteur, die naast me zat, maakte toen de opmerking: “Beginnen ze nu al over geld?” Hij wist namelijk niet dat een deel van de rozenkrans een tientje heette, wat ik hem daarna heb bijgepraat. In Eindhoven stopte de bus nabij de St. Joriskerk waar enkele pelgrims stonden te wachten. Zo ook in Geldrop en Nuenen waarna de bus richting Kevelaer koos. Enkele kilometers buiten de plaats stond een file bussen en we werden vriendelijk verzocht om uit te stappen en te voet richting Kevelaer te gaan. In de bus hadden we een kaartje kunnen kopen voor een doos, waarop we tijdens de plechtigheid konden gaan zitten. Na een mooie wandeling in Kevelaer aangekomen werden we naar een veld gedirigeerd dat in vakken was afgemaakt. In ieder vak werden alle inzittenden van een bus ondergebracht. Een van de inzittenden van de bus, hij kwam uit Nuenen, wilde niet naar het voetbalveld, maar hij wilde de Paus nabij de devotiekapel in Kevelaer gadeslaan. Naast ons stonden de pelgrims uit Helmond en omgeving. Voordat we het voetbalveld opgingen stond daar een verslaggever van het NOS107
Journaal die mij enkele wederwaardigheden vroeg over de reis naar Kevelaer. Na een uur wachten verscheen de Paus op de verhoging op de kop van het veld. Het applaus duurde bijna een kwartier. Er werd een mis opgedragen en er werd massaal ter communie gegaan. Na afloop van de plechtigheid werd er weer uitbundig geapplaudisseerd, waarna de Paus van het veld verdween. Enkele bisschoppen, onder wie die van Rotterdam, hielden nog een predicatie en daarna togen we weer op weg naar de plek alwaar we ’s morgens de bus hadden achtergelaten. Tot mijn grote verwondering zat de Nuenense man, die ’s morgens naar de devotiekapel zou gaan, al in de bus. Hij vertelde mij dat hij van het hele gebeuren niets gezien had omdat hij de gehele dag op het politiebureau gezeten had. Wat was er aan de hand. De man moest om bij de kapel te komen door een detectiepoortje lopen, nadat hij alles uit zijn zakken geladen had. Het poortje bleef echter piepen en toen hij de politie vertelde dat hij werkelijk niets bij zich had en het poortje nog steeds piepte werd hij mee naar het politiebureau genomen en moest hij wachten op een politieagent die de bevoegdheid had om hem te fouilleren. Dit had enkele uren geduurd en tijdens de fouillering bleek dat de breukband die hij droeg de oorzaak van de ellende geweest was. Mopperend zat hij achter in de bus en zijn hele dag was mislukt.
108
Europa Cup PSV 25 mei 1988 Nadat ons Ton, met veel commentaar achteraf, met de sportredactie van het Eindhovens Dagblad naar Madrid geweest was, om de wedstrijd Real Madrid – PSV te verslaan, ben ik naar Joep van der Hart getogen om hem te vertellen dat zijn sportredactie niet met een fotograaf (te velde) om kon gaan. Hij heeft met verwondering naar mijn betoog geluisterd, maar toen ik hem vertelde hoe dat bij het Algemeen Dagblad ging, vroeg hij me direct om het werkschema te laten zien dat ik gebruikt had toen ik voor het AD in Belgrado, vijf dagen lang, de wedstrijd Juventus – Ajax, de finale van de Europa-cup wedstrijd, gedaan had. Toen de finale PSV - Benfica in Stuttgart op 25 mei 1988 plaatsvond had de sportredactie een draaiboek bij zich dat op het AD-verhaal gestoeld was. Ons Ton en een assistent waren al vijf dagen voor de finale naar Duitsland vertrokken en Martien van de Kemenade, de Chef sportredactie had volgens dit draaiboek gewerkt. De dag voor de wedstrijd ben ik zelf naar Stuttgart gereden om op de dag van de finale er zelf bij te zijn. Nadat we op de morgen van de wedstrijd met alle mensen van de sportredactie een vergadering 109
gehad hadden zijn we naar het stadion gereden. Ik heb me tot afwerkcentrale opgesteld, en zowel ons Ton als de assistent leverden bij mij hun belichte filmpjes in en ik zorgde ervoor dat die ontwikkeld en afgedrukt werden. Daarna stuurde ik die per fotozender naar het Eindhovens Dagblad in Best. Dit is in drie regels gezegd, maar zo eenvoudig was dit niet. We hadden in het stadion een donkere kamer toegewezen gekregen en daar heb ik meer dan een uur aan gewerkt om die gebruiksklaar te krijgen. Er was wel dokaverlichting maar de apparatuur om films en foto’s te ontwikkelen moesten we zelf meebrengen, zelfs moesten we onze eigen vergrotingskoker meebrengen.
110
Arrestatie op Vliegveld de Peel “Het Komitee Kruisraketten Nee was een protestorganisatie tegen de plaatsing van 48 Tomahawk-kruisvluchtwapens (kruisraketten) met kernkoppen in Woensdrecht. Na de door het IKV georganiseerde vredesdemonstratie van 21 november 1981 werd in 1982 het Komitee Kruisraketten Nee opgericht. Het Komitee bestond uit onder andere het IKV, de FNV, Pax Christi, Stop de Neutronenbom en de politieke partijen PvdA, D'66, CPN, PPR en PSP. Voorzitter van het KKN werd Sienie Strikwerda, gesecondeerd door o.m. Mient Jan Faber en Maarten van Traa. Op 29 oktober 1983 organiseerde het KKN de grootste demonstratie in Nederland ooit: in Den Haag waren circa 550.000 demonstranten op de been. In 1985 werd een petitie tegen de plaatsing van kruisraketten georganiseerd. Op 26 oktober 1985 werden 3,7 miljoen handtekeningen aan premier Lubbers aangeboden. Het Kabinet-Lubbers II stemde ondanks de protesten toch in met het Navo-dubbelbesluit: Nederland zou kruisraketten plaatsen indien de Sovjet-Unie op 1 november 1985 meer dan 378 SS-20 kernraketten zou hebben gestationeerd. In 1987 is in de onderhandelingen tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie een doorbraak bereikt. Op 8 december 1987 werd het INFverdrag getekend. Als gevolg hiervan zijn in Nederland geen kruisraketten geplaatst. Onder de leuzen 'Kruisraketten nooit', 'Doe niet mee aan Woensdrecht' en 'Stop Star Wars' zal deze demonstratie, vlak voor de verkiezingen 17 mei 1968 duidelijk moeten maken dat de strijd tegen de plaatsing van de raketten doorgaat, ook na de verkiezingen. De organisatoren hebben 'berekend' dat een menselijke keten van 20.000 personen Woensdrecht kan omsingelen, besmet verklaren en zo een bijdrage leveren aan het onfatsoen van de rakettenbasis.” Het liep allemaal anders op deze zaterdagmorgen 17 april 1984. In Woensdrecht werd plotseling gefluisterd dat de raketten niet in 111
Woensdrecht maar in Volkel zouden zijn opgeslagen. Een deel van de demonstranten verkaste vanuit Woensdrecht naar Volkel en liepen demonstratief het vliegveld op. Hier werden zij gearresteerd en voorlopig in grote hondenhokken ondergebracht. Een andere groep demonstranten gewapend met videocamera bewogen steeds rond het vliegveld en probeerden een beeld te maken van hun collega’s in de hondenhokken. We stonden klaar, mijn vrouw en ik, om naar de zaterdagse markt te gaan, toen ik een telefoontje kreeg van ANP, met het verzoek om naar Volkel te gaan, waar hun correspondent Joop van Dalfsen op mij zou wachten. Ter plekke gekomen volgde ik de demonstranten met de videocamera. Plotseling verscheen er een afdeling van de Koninklijke Marechaussee die de demonstranten arresteerden en tegen mij zeiden dat ik voor de keus werd gesteld om vrijwillig met hun mee te gaan of anders zou ik gearresteerd worden. Ik koos voor het eerste maar werd bij de demonstranten in de auto gezet. We werden naar de gebouwen van het vliegveld gereden, waar we de demonstranten in de hondenhokken hoorden schreeuwen. Ze namen mijn perskaart en legitimatiekaart mee en na een kwartier kreeg ik de mededeling dat ik weer vrij was en het vliegveld kon verlaten. Ik heb toen geëist dat ik naar de plek waar ik gearresteerd was zou worden teruggebracht omdat daar mijn vrouw en auto op mij stonden te wachten. Joop van Dalfsen had intussen ANP geïnformeerd over mijn arrestatie en op ANP stond het bericht dat Pierre van de Meulenhof nabij het Vliegveld Volkel door de marechaussee was gearresteerd omdat hij opnamen maakte van de arrestatie van enkele demonstranten. Een uur later weer een ANPbericht dat hij was vrijgelaten, maar dit nieuwtje was over geheel Nederland verspreid zodat om vier uur op het NOS-Journaal mijn foto’s reeds te zien waren en op maandagmorgen stonden de foto’s in bijna alle landelijke kranten. Het ANP bericht was alsvolgt: ¼ ¾ anp024 4 bin 85 836 bf acties volkel .., volkel-acties-kernwapen acties volkel 112
luchtbasis volkel doelwit …. ( 4 ) (anp) – Een jongeman, die buiten de hekken van de basis video-opnamen maakte van enige van zijn mede-actievoerders, is door de marechaussee gearresteerd, hij werd opgepakt wegens het filmen van “militaire objecten.” Een persfotograaf die op dezelfde plaats stond te fotograferen, is eveneens enige tijd door de marechaussee aan de tand gevoeld. Hij werd overigens niet gearresteerd maar ging, ”op dringend verzoek”, vrijwillig mee. De fotograaf Pierre van de Meulenhof, werd korte tijd later weer losgelaten. Zijn fotomateriaal is niet in beslag genomen. De actievoerder zit nog vast. Inmiddels cirkelen er twee helikopters boven het terrein, die pogen achtergebleven actievoerders te lokaliseren. Volgens een woordvoerster van de actievoerders bevinden zich nog een stuk of 150 mensen op de basis. 071047.apr. 84 De krant schrijf maandagmorgen het navolgende: VOLKEL/WOENSDRECHT – Een actie van rond 160 vredesactivisten op de vliegbasis Volkel heeft de autoriteiten zaterdag volledig verrast. De minister van defensie had de bewaking van de basis in Woensdrecht drastisch versterkt, omdat volgens “uitgelekte plannen” de actie daar zou zijn. De actievoerders bezetten in Volkel enkele uren lang een loods. Premier Lubbers kwam vrijdagavond voor de televisie met een onverwachte en geheel nieuwe zet in het “spel“ tussen actievoerders en overheid rond de plaatsing van kruisraketten. Hij maakte bekend dat in verband met verwachte acties in Woensdrecht de bewaking daar versterkt was met 150 dienstplichtige infanteristen en 250 marechaussees . Er was ook nog 100 man Mobiele Eenheid beschikbaar. Die enorme macht vond echter zaterdagochtend in alle vroegte slechts enkele tientallen actievoerders tegenover zich. De rest had toen al de draden in Vliegbasis Volkel doorgeknipt en de loods bezet. 113
Naar de Noordkaap Na mijn pensionering heb ik per caravan een reis naar de Noordkaap gemaakt. Dit was voor mijn vrouw en mij het einde meenden we. Reden waarom ik tijdens de reis dit verhaal gefantaseerd heb. Ik sta in Zuid-Zweden, in de landstreek Östergötland, aan het Vättermeer in Gränna. Ik ben op weg naar Tankavaara, meer dan 2000 kilometer hier vandaan, in het noorden van Finland. De goudkoorts heeft me te pakken, vandaar. Ik trek dwars door Zweden en ik ga op onderzoek uit naar de vele kopermijnen die dit land rijk is. Ik heb hier veel over gelezen en de verhalen hierover hebben me zo aangegrepen dat ik het met eigen ogen zien wil. Ik realiseer me dat ik hiervoor dwars door Lapland moet met haar vele meren en miljoenen muggen. Ik wil elanden trotseren en rendieren ontwijken, maar ik zal me nergens door laten stoppen, want mijn doel is goud wassen in Tankavaara. Een voordeel heb ik, het zal meer naar het noorden nooit meer donker zijn en het risico lopende dat mijn biologische klok in ongerede raakt zal ik iedere minuut benutten om mijn doel te bereiken. Toen ik vanmorgen in Gränna wakker werd stormde het. Het Vättermeer, een van de grootste rivieren van Zweden, ruim 130 kilometer lang en dertig kilometer breed gedraagt zich als een zee. Grote golven slaan wild spetterend en kletterend stuk op de rotsblokken van de rood gekleurde pieren die enkele tientallen meters in het meer lopen. Grote schuimkoppen rollen over het meer. Onbegrijpelijk als je hier gisteren gestaan hebt. Het water in het meer leek een spiegel waarin geen rimpeltje te bekennen viel. Je kon meters diep in het water kijken en het leek het liefelijkste meer van de wereld. Vandaag is het water onvriendelijk, grauw en ondoorzichtig. Het is net of je in een andere wereld terechtgekomen bent. Midden in het meer ligt het eilandje Visingo. Het leek gisteren kortbij zodat men ieder kleurig huisje bijna kon tellen. Maar vandaag is het eilandje bijna onzichtbaar geworden en het pontje dat daar tussen vaart lijkt soms het water niet meer te raken en het lijkt alsof het er helemaal uitgetild wordt. Ik realiseer me nu, dat ik om hier te komen, al meer dan duizend kilometer door het noorden van Duitsland en het Denemarkense Jutland 114
gereden ben. Ik heb genoten van het ruime landschap, in Denemarken vaak begroeid met koolzaad en paardenbloemen, die beschenen door de zon een prachtige gele kleur hebben. In dit betoverende landschap staat hier en daar een typisch rood of geel gekleurd huis. Om in Gränna te komen heb ik ook nog een bootreis gemaakt vanuit Frederikshaven naar Goteburg. Dit is een bruisende stad waar op zaterdag duizenden mensen door de straten en winkelcentra lopen. Ik bof geloof ik, want het is tegen de verkiezingen en de Zweedse Socialisten de SSU heeft vandaag haar actiedag. Op vele hoeken van de straat staat men met grote spandoeken en men tracht met een orkestje de aandacht te trekken. In een groot park was een manifestatie voorbereid, en meestal jonge mensen zitten rond een hoog opspetterende fontein. In een in de haast opgetrokken kiosk speelt een orkest om de vele bezoekers bezig te houden. Ik heb er ook een plaatsje gezocht tussen de jongelui. Later kwamen er sprekers die, voor mij onverstaanbaar, veel applaus oogstten. Terwijl ik hier zit dwalen mijn gedachten af naar de drang naar goud. Het is merkwaardig dat het vinden van goud me al vanaf mijn jeugd heeft beziggehouden. In de dertiger jaren werd mijn nieuwsgierigheid gewekt, toen ik de boeken van Karl May verslond en in de latere tijd toen ik me bezighield met het Indonesische Borneo kwam ik in aanraking met de Kongsie Chinezen die vermoedelijk besmet waren met dezelfde ziekte die ik nu heb. In het noorden van Borneo hebben ze veldslagen geleverd om de goudmijnen te bezitten. Ook deze mensen trachtten zich te verrijken met het wassen naar goud. Het moet velen gelukt zijn want de stroom gelukzoekers hield nooit op. Ik heb steeds gedacht dat rijk worden in onze maatschappij aan andere maatstaven onderhevig was, vandaar de drang naar het verre Tankavaara waar ik met mijn eigen handen in het slik ga graaien in de hoop binnen enkele dagen boven Jan te zijn. Een oude Zweed, die aan de rand van het park zat wist me in vloeiend Duits te vertellen dat 60 kilometer ten noorden van Örebro een oud mijngebied ligt waar in het verleden goud, zilver, koper en ijzererts gevonden zijn. Mogelijk is dit al het juiste adres om mijn drang naar goud te bevredigen zodat de lange reis naar het noorden van Finland niet meer nodig is. Ik ben aangekomen in Uskavi, aan het meer van Rasvalen. Ik ben in de 115
buurt van een mijn en de mogelijkheid bestaat dat ik meer dan tweehonderd meter diep in de aardebodem af kan dalen zodat ik zelf op onderzoek uit kan gaan. Rond het meer liggen nog hutten waarin goudsmeden hun flonkerende sieraden aan de man proberen te brengen. Ik heb me aan de mijn aangemeld en morgen mag ik afdalen in een reeds lang afgesloten mijnschacht. Ik verwacht veel van deze gang, diep in de aarde. Het is niet voor het eerst dat ik zo diep in de aarde afdaal. Enkele jaren geleden ben ik in België in het centrum voor kernenergie in Mol enkele honderden meters diep geweest. Ik heb daar gekeken naar kleilagen waarin men van zins was om kernafval op te slaan. Gelukkig is het er niet van gekomen, maar ik herinner me nog als de dag van vandaag, deze afdaling. Ik moest in een kleine lift, die snel schokkend een weg naar de diepte zocht. Toen ik zelf ook nog enkele inspanningen moest doen kreeg ik het te kwaad. Ik kwam lucht tekort en toen bleek dat het zuurstof gehalte op tweehonderd meter diepte net zo ijl was als op tweehonderd meter hoogte. Ik weet dus wat me morgen te wachten staat, maar de spanning dat er mogelijk goud gevonden wordt blijft. Het is vandaag miezerig weer. Het regent en hagelt, maar het kan me niet weerhouden om opgewekt naar de mijn te gaan. Tussen hoge bergen afvalstoffen leidt een weg naar de ingang van de mijnschacht. Een lift brengt me in snel tempo tot een diepte van ruim tweehonderd meter. Vervolgens gaat het met een gammel smal spoortje dieper de mijn in en voor de rest moest ik te voet verder door enge gangen, langs plaatsen waar het erts gedolven werd. Tweehonderd jaar geleden was het Maria Olofs dochter, de moeder van de mijnschacht, die hier de dienst uitmaakte, nadat haar man Eric in 1818 aan de vliegende tering gestorven was. Haar neef Lasse Maja zou het werk van zijn oom voortzetten, maar van zijn werk deugde niet veel. Hij was niet geschikt om stenen te houwen. Deze opvolging liep op een mislukking uit. Vandaag de dag wordt er niet meer gehouwen. Met springladingen dynamiet wordt diep in de mijnschacht het gesteente met het erts tot ontploffing gebracht en daarna met transportbanden naar de oppervlakte afgevoerd. Ik heb nogal wat stenen door mijn handen laten gaan, maar meer dan ijzererts kon ik er in ontwaren. Het was voor mij een grote teleurstelling na al die verhalen die ik hier over het goud delven gehoord had. 116
Een mijnwerker, die de teleurstelling in mijn ogen zag, raadde mij aan om naar Falun te gaan. Falun ligt 120 kilometer noordelijker vanaf de mijn die ik vandaag bezocht heb. Daar zijn de mijnen van het machtige concern Stora Kopparberg, die behalve mijnen ook krachtcentrales exploiteert. In Falun aangekomen vind ik de mijn tegenover het Gruwstugan waarin een interessant mijnmuseum is ondergebracht. Bij de ingang van de mijn zie ik een grote groeve. Vijfenzestig meter diep, driehonderd meter lang en tweehonderdtwintig meter breed. In het jaar duizend is deze mijn voor het eerst geëxploiteerd en volgens een legende zou het kopererts ontdekt zijn door een geitenbok, genaamd Kare, die zich de horens rood gekrabd zou hebben aan een groot rotsblok. Ik heb nog een oud perkamenten document op de kop getikt, uit het jaar twaalfhonderdachtentachtig, met vijf prachtige oude zegels. Hierin is vastgelegd dat bisschop Peter Elossons de eigendomsrechten verwerft van de mijn in de Kopparberg. Ook heb ik nog een document gelezen wat voor de Zweden een bijzondere historische gebeurtenis verhaalt. Hier staat zwart op wit, dat in Zweden in zestienhonderdvierenveertig het koperen muntgeld is ingevoerd. Hierdoor is de mijn in goede doen gekomen en van de grote opbrengsten worden de oorlogen tegen de Noren en de Denen betaald. De illusie om goud te vinden wordt me hier al direct ontnomen. De oude mijn waarin vroeger goud gedolven werd is niet meer bruikbaar en voor het grootste gedeelte ingestort. Ik krijg nog wel een excursie in de nieuwe mijn, die wel interessant was, maar waarvoor ik gekomen ben is weer in lucht opgelost. 117
Na het bezoek in de mijn word ik ontvangen in een grote zaal, waarin een grote lange tafel met aan beide zijden blanke hooggeleunde stoelen staan. Op de kop van de tafel een prachtige diepblauwe zetel, waarin de directeur van de mijn de vergaderingen voorzit. In het verre verleden heeft deze zaal nog als kapel dienst gedaan en dat is nog duidelijk zichtbaar. In het midden van de grote tafel staat een vitrine, als een soort relikwie, met daarin een collectezakje uit het jaar zeventienhonderdacht. Hiermee werd gecollecteerd onder de toenmalige bestuursleden van de mijn en het behoeft geen betoog dat hierin alleen maar gouden dukaten geofferd mochten worden. Dit was voor deze edelgestrenge heren geen enkel bezwaar, want in de mijn werd toen goud, zilver en koper gedolven. De twee edelmetalen zijn echter al lange tijd niet meer naar boven gehaald. Thans delft men voornamelijk zwavel, lood, zink en pyriet. Morgen ga ik maar weer op weg naar Tankavaara, maar deze weg is nog vele kilometers lang. Ik moet hiervoor door het Zweedse Lapland waarvan ik me veel heb voorgesteld. Intussen ben ik er achter gekomen dat in Gällivare, even boven de poolcirkel ook nog een grote kopermijn gelegen is. Dat is nog ruim duizend kilometer en daar zal ik nog wel enkele dagen voor nodig hebben om mijn geluk te kunnen beproeven. Lapland is vergelijkbaar met de Peel in Brabant. Een zompig land met veel meren en alleen maar begroeit met berkenbomen. De bodem is bedekt met mossen en korstmossen. Het is erg moerassig en het is niet mogelijk om zonder laarzen hier nog langs de weg te lopen. Het is ook duidelijk merkbaar dat de winter pas verdwenen is. Intussen heb ik de poolcirkel overschreden dat me een mooi certificaat heeft opgeleverd, omdat ik deze onzichtbare lijn overschreden had. Wat me tijdens deze reis opvalt is dat we de lente voorblijven. Iedere dag zie ik berkenbomen die pas ontsproten zijn en na een paar dagen zitten er bladeren aan. Als ik dan weer driehonderd kilometer noordelijker ga herhaalt dit proces zich. Ook de zon gaat niet meer onder en midden in de nacht is het nog net zo licht als overdag. Rond het middernachtelijk uur, is er even een korte schemering, maar de zon gaat niet meer onder. Zo zie je maar dat mijn honger naar goud belevenissen teweegbrengt die bij ons thuis ondenkbaar zijn. Het is nog zeshonderd kilometer naar Gällivare, maar ik heb al een afspraak kunnen maken met Ir. Jurrien 118
Schuitema, een Nederlandse ingenieur die al jaren in Lapland woont en zijn werk heeft in de plaatselijke mijn. Hij wil me inzicht geven in de Lapse cultuur en hij is bijzonder goed op de hoogte met de Lapse mijnbouw. In Gällivare aangekomen, de weg hier naar toe was erg slecht en leek vaak op een oud wasbord, heb ik eerst ir. Schuitema opgezocht. Hiervoor ben ik de Dundretberg opgeklauterd, van waaruit ik een prachtig overzicht had over de stad en streek. Onder me ligt een vrij nieuwe stad en in de verte in de bergen zie ik de mijnschachten wit gekleurd tegen de lucht afsteken. Bij de mijn aangekomen trof ik Schuitema. Hij vertelde mij dat de ertsvoorraden worden geschat op vierhonderd miljoen ton en hiervan bedraagt het ijzergehalte tweeënzestig tot zeventig procent. Mijn nieuwsgierigheid gaat natuurlijk uit naar de resterende dertig procent. De ertsvoorraden werden in het begin van de achttiende eeuw door twee Nederlanders ontdekt. Daarna begon de ontginning met Nederlands geld en Engelse deskundigheid. In achtiennegenenzestig was de exploitatie goed op gang gekomen, maar zes jaar later verkochten de Engelsen de mijn aan de Zweedse staat en zo is het op de dag van vandaag nog. Schuitema vertelde me ook nog iets wat ik nog niet wist. Tien kilometer ten noorden van Gällivare in Aitek is ook nog een kopermijn. Evenals alle voorgaande kopermijnen was dit een grote diepe kuil. Alles heeft Schuitema geregeld zodat ik de ijzermijn kan bezoeken. Diep onder de grond liggen daar vierhonderd kilometer geasfalteerde wegen. Het verkeer op deze wegen wordt met stoplichten geregeld. Tot op een diepte van zeshonderd meter treft men nog cafetaria’s aan waar men iets gebruiken kan. En het behoeft geen betoog dat ik van deze excursie genoten heb. De kopermijn blijft voor mij de grootste prioriteit. Zij voorziet voor een vierde deel in de koperbehoefte van Zweden en ze is de grootste in haar soort. Als verontreiniging in het koper vind men er zilver en goud. De goudopbrengst is het laatste jaar ruim tweeduizend kilo geweest. Schuitema zal me als gids begeleiden, maar als hij zich op het kantoor van de mijn heeft aangemeld krijgt hij de mededeling dat het vandaag te gevaarlijk is in de mijn en men weet niet of dat morgen beter is. Dit is de zoveelste tegenvaller die ik tijdens mijn bezoek aan de Zweedse 119
kopermijnen te verwerken krijg. Mijn laatste hoop is nu gevestigd op het Finse Tankavaara. Hier ben ik namelijk niet afhankelijk van de mijndirecties, want daar kan ik zelf aan de slag. De reis vanuit Zweden naar Finland heb ik via Noorwegen gemaakt en heb bovendien nog een kijkje genomen op de Noordkaap. Ik heb genoten van de Noorse fjorden, de Noordelijke IJszee en de prachtige wolken. Ik heb nooit geweten dat deze aardkloot zo mooi kan zijn. Over gevaarlijke hoogliggende, smalle hobbelende wegen ben ik in Finland aangekomen. Het nadeel is dat nu de middernachtzon pas een uur later te zien is want in Finland is de tijd een uur later dan in Europa. Die middernachtzon is een aparte belevenis. Iemand die dit nog nooit gezien heeft kan het zich niet voorstellen. De zon schijnt de gehele avond en nacht gewoon door en tegen middernacht is de zon zo scherp dat je er niet meer in kunt kijken. Over rendieren praat ik maar niet meer. Om de haverklap lopen ze dwars voor je auto over de weg. De ellende is, dat ze meestal aan beide zijden van de weg staan zodat je niet weet welke kant ze in zullen lopen. Voor de chauffeur blijft het dan ook oppassen geblazen. Morgen ga ik naar de goudwasplaats in Tankavaara. Het gebied maakt deel uit van de Saariselka Bergrug. Een aanlokkelijk landschap. De plaats waar in Tankavaara goud gezocht kan worden ligt aan de Lemmenjoki, of wel genaamd de rivier van de liefde. Hij stroomt bij Inari in een meer. Het heet hier dan ook gelukzoekerland en het behoeft geen betoog dat ik tot in de toppen van mijn vingers gespannen ben. Het is steenkoud als ik op het terrein van de goudwasplaats aankom. Grote ijsschotsen bedekken grote delen van de rivier. Er is geen goudwasser te bekennen. Bij informatie bleek dat het extreme koude voorjaar hier ook parten gespeeld heeft. Ik ben een maand te vroeg werd me verteld. Men raad me aan om eerst maar eens een studie te maken van het goud wassen in het algemeen. De kans dat ik dan met succes goud ga vinden wordt hierdoor aanmerkelijk vergroot. Vooral de kennis van de geologische samenstelling van de streek blijkt belangrijk te zijn. Voordat ik ter plaatse monsters mag nemen moet ik me verdiepen in de milieudeskundige factoren van het grondwater en ook van belang is de hygrodrologische correlatie tussen de chemische 120
parameters. Ook is het nodig om luchtfoto’s te bestuderen, zowel geologischemagnetische- als infraroodopnamen zijn van belang. Aatos Flink, een goudwasser uit Tankavaara, stelde mij echter teleur. Hij wil me niet assisteren bij het bestuderen van de benodigde kennis. Mijn laatste hoop om goud te vinden gaat hierbij in rook op. Op advies van een medewerker van de goudwasplaats ben ik naar Rovaniemi gereisd. Meer dan tweehonderd kilometer zuidelijk, even ten zuiden van de Poolcirkel. Het is de grootste plaats in Fins Lapland en ik tref daar scholen en zelfs een universiteit aan. Hier kan ik mogelijk de benodigde kennis opdoen om alsnog aan het goudwassen te beginnen. Maar ook hier achtervolgt de pechduivel me. Het moderne wetenschappelijke onderzoekscentrum, wat de benodigde kennis voor mij in huis heeft, is nog in aanbouw. Dit centrum wordt in grote ruimten diep onder de grond gebouwd en wordt pas over drie maanden voor het publiek opengesteld. Mijn teleurstelling is groot. In plaats van het vinden van goud heeft deze onderneming handen vol geld gekost. In elk geval heb ik nu de wetenschap verworven dat geld alleen niet gelukkig maakt.
121
Staffa Ik wilde op reis naar Schotland. Al vele jaren lang had de plaats Staffa een aparte bekoorlijke klank voor me. Staffa de Noorse naam voor pilareneiland wordt zo genoemd door de vreemde zeskantige pilaarstructuren van basalt. Zij vormen het grootste deel van het eiland. Deze kolommen zijn miljoenen jaren geleden ontstaan door vulkanische erupties. In Staffa heeft de zee nog een drietal grotten uitgesleten, waarvan de “Fingal’s Cave”, ongeveer zeventig meter diep en twintig meter hoog, de bekendste is. Bovendien is de zee rond het eiland erg onrustig en golven van meters hoog slaan te pletter tegen deze zeskant gevormde palen. Deze beschrijving van het eiland wilde mij niet meer loslaten en ik zou en moest naar Schotland. Eindelijk is het zover. De caravan achter de auto en richting Calais gereden. Ik wil met de boot naar Dover en dan dwars door Engeland richting Edenburg, daarna richting John o’ Groats. In het Nederlands gezegd John de Groot die daar op het noord-westenlijkste deel van Schotland een restaurant gebouwd heeft en zo met zijn naam Nederland onvergetelijk verbonden heeft met Schotland. Op de boot naar Engeland kom ik in gesprek met een familie die ook naar Schotland ging. We besluiten in korte tijd om de reis gezamenlijk te maken omdat we beiden veel gemeenschappelijke interesses hebben. We wandelen graag en houden veel van de natuur. Als we enkele dagen samen zijn verteld Ron dat hij als kind in een Japans concentratiekamp gezeten heeft. Hij was een kind van een Nederlands echtpaar waarvan zijn vader in het leger apotheker was. Toen de Jappen Indonesië waren binnengevallen werd zijn vader gedetineerd naar een mannenkamp, waar hij echter wel apotheker bleef. Zijn moeder werd met haar kinderen gedetineerd in een vrouwenkamp, niet ver van de plaats waar zijn vader apotheker was. Op de dag dat hij negen jaar werd en hij overgeplaatst zou worden naar het mannenkamp was de bezetting voorbij en werd hij weer met zijn ouders herenigd. Dit verhaal heeft Ron zijn hele leven meegedragen zonder dat hij er hinder van ondervond. Nu hij echter ouder geworden is gaat hij zich vaak bezighouden met zijn verleden en het bovenstaande verhaaltje levert 122
hem nachtmerries op. Hij wordt bijna elke nacht weer met het Jappenkamp geconfronteerd en dat vreet zelfs aan zijn gezondheid. Hij eet en slaapt slecht en hij hoopt dat deze reis naar Schotland, die evenals bij mij een lang gekoesterde wens is, zijn herinneringen aan het Jappenkamp zal vervagen. Onze eerste gesprekken kwamen pas goed op gang als we in de buurt van York aan het wandelen sloegen. Er zijn hier kleine wandelpaden, dwars door de Moors, en het pad loopt over weilanden, poortje open, poortje dicht en vandaar door een dal waarin veel heide en veen voorkomt. Er lopen hier grote kudden schapen rond, bijna allemaal met zwarte pootjes en een zwarte kop. Ook zitten er veel fazanten en die zijn totaal niet schuw, ze komen bijna uit je hand eten. Zo midden in de natuur, in een oase van rust, begint Ron eindelijk wat van zijn verleden prijs te geven. Hij was nauwelijks vijf jaar toen de Jappen hen ophaalden en in kampen zetten. Hij moest met zijn moeder mee. In de eerste jaren viel het allemaal nogal mee. Er was voldoende eten en als kind was je snel tevreden. De hoofdzaak was dat je met vriendjes spelen kon en dan waren er dagen dat je als kind er nauwelijks erg in had dat je in een kamp leefde. Het is merkwaardig dat hij van zijn jonge jaren zoveel weet te herinneren. Het lijkt scherp en diep in zijn geheugen te zijn ingesleten. Het doet hem goed als ik slechts als toehoorder fungeer en weinig of niets tegen hem terug zeg. Ik geloof dat hij zich dan beter kan concentreren. Dit zal vaker voorkomen. Midden in het gesprek maakt hij er plotseling een eind aan en kan of wil er met geen woord meer over praten. Het kan dan best zijn dat hij dagenlang er met geen woord over rept. We zijn intussen de Schotse grens gepasseerd en in de buurt van Perth hebben we een groot wandelpad ontdekt, de Pennine Way genaamd. Dit is weer een kolfje naar onze hand. De lucht is hel blauw. Het lijkt of we midden in de rimboe zitten. We lopen licht omhoog en hier en daar moeten we over slootjes springen of er van steen op steen doorheen waden. We hebben uren gelopen en Ron sprak overal over, behalve over Indonesië. Op een moeilijk te nemen punt, tussen twee watertjes, hoger dan we verwacht hadden, besluiten we om terug te gaan. Nadat we enige tijd gelopen hadden ontwaarden we diep in het dal enkele witte gebouwen. Het blijkt een opvangcentrum te zijn voor moeilijk opvoedbare jongens. 123
Toen we er voorbij liepen werden we door enkele jongens aangesproken. Ze nodigden ons uit om koffie of thee te drinken en op het terras werden we feestelijk ontvangen. Het bleken veertien jongens te zijn. Allen Engels sprekend, zowel uit Engeland als Amerika. Ze waren door hun ouders vrijwillig toevertrouwd aan een leider, die met straffe hand leiding gaf. De meeste waren met de justitie in aanraking geweest of waren verslaafd aan drank of drugs. We kregen een rondleiding door de gebouwen en hier bleek dat het regime nogal strak was. Ze moesten alle werkzaamheden in huis zelf doen. Eten koken, poetsen en alles wat er verder in huis voorkomt. Ook rond de gebouwen is hun werkterrein. Zelfs de auto van de leider moest herhaaldelijk gepoetst worden en vaak was hij in zijn ogen niet schoon of schoon genoeg. In een van de kantoren van de leider stond een bureau met maar één stoel ervoor en één erachter. Hier werden de jongens, een voor een, op strenge wijze door de leider onderhouden als ze zich niet aan de regels gehouden hadden. Het merkwaardige was dat de jongens blijkbaar niet gebukt gingen onder deze straffe leiding. Ze waren erg vrolijk en we hebben de uren, die we er hebben doorgebracht, als gezellig ervaren. Blijkbaar heeft deze confrontatie Ron weer herinnert aan zijn verblijf in het Jappenkamp. Langzaam komen de verhalen los en hij vertelde mij dat hem het meest aangegrepen had, dat zijn moeder door de Jappen werd mishandeld en wat hij nu wel begreep, toen vocht tegen de mannen die haar probeerden te verkrachten. Ook zelf moest hij vreselijk oppassen om zich aan de wetten te houden. Zodra een kampbewaker zag dat hij zich niet aan de reglementen hield kreeg hij vijf of soms tien stokslagen. Dit weerhield hem echter niet, als zijn vader weer eens in het kamp kwam, om medicijnen te brengen. Hij kreeg dan van zijn moeder een briefje, waarmee hij dan in tijgersluipgang naar de uitgang van het kamp kroop. Hij probeerde dan om het bericht aan zijn vader te overhandigen. Vaak had die dan ook een brief voor zijn moeder en dan werd het pas goed spannend. Hij moest dan uit het zicht van de kampbewakers blijven want als ze hem drapeerden kregen zowel zijn vader als moeder de straffen uitgedeeld. Al pratend wandelen we weer terug naar het dorp, waar we vanmorgen gestart zijn. Rond het parkeerterrein waar onze auto staat, lopen 124
honderden schapen met een zwart hoofd en vier zwarte voetjes. Het duurde een hele tijd voordat we onze auto weer bereiken konden. Onze volgende wandeling is rond het meer Loch Earn. Het weer was dreigend, bijna donker, maar het bleef de hele dag droog. Hier en daar stonden Schotse highlanders op ons wandelpad, maar ze waren, ook al zagen ze er dreigend uit, gemakkelijk te verjagen. Dit was niet het geval met enkele prachtig wit en blauw gekleurde ganzen. Een ervan viel me zelfs aan toen ik er video van wilde maken. Desalniettemin, hadden we een prachtige tocht. Later op de dag kwamen er fraaie luchten die in het meer reflecteerden waardoor ook dit water fraaie kleuren kreeg. Naast het meer liep een klein riviertje waarlangs eeuwenoude bomen stonden en zoals in de beschrijving stond, van omstreeks het jaar dertienhonderd moesten zijn. Ron had weer slecht geslapen. In zijn droom was zijn vader weer eens in het kamp geweest en Ron had vele uren tevergeefs getracht om contact met hem te krijgen. Steeds liep er wel een bewaker in de omgeving en het leek wel, zei hij, alsof ze hem speciaal in de gaten hielden. Dit keer was het echter erg belangrijk om zijn vader te spreken, want zijn moeder en hij hadden dringend voedsel nodig. Hij hoopte dan ook dat zijn vader wat rijst bij zich zou hebben, maar wat hij ook probeerde zijn missie mislukte dit keer. Dit keer gebeurt weer het zelfde als andere keren. Zijn verhaal stokt en hij begint ergens anders over te praten of zegt helemaal niets meer. Vanmorgen wakker geworden en mijn slaapvertrek wemelt van de mijtjes, kleine mugjes, die door het horregaas heenkomen. De beestjes zijn erg vervelend en gelukkig hebben we besloten om vroeg op te staan. We gaan vandaag m’n lang gekoesterde wens vervullen. Het eiland Staffa en een onbewoond vogeleiland, in de buurt van de Kleine Hybriden, een strook eilanden noordwestelijk van Schotland, staat al jarenlang bovenaan op mijn verlanglijst. De spanning druipt er vanaf als we met onze vrienden, waarmee we al weken lang optrekken, op weg gaan naar Oban. Het is zeven uur in de morgen als we ons melden aan een klein houten gebouwtje waar de plaatsbewijzen verkocht worden voor de reis. We krijgen een handvol kaartjes, want het blijkt dat we voor een veer, een bus en een kleine boot kaartjes krijgen en ook weer hetzelfde voor de reis terug. Om acht uur vertrekt het veer naar Mull. We varen langs rotsen waarvan stukken links en recht boven het water 125
uitsteken. Het zicht is beperkt want er hangt een geheimzinnige mistlaag boven het water. Als we een half uurtje gevaren hebben komen we in Duart Point weer aan land en daar staan bussen klaar. Hiermee rijden we dwars over het eiland Mull richting Phionphort. Het is een prachtige reis langs baaien en tussen bergen door, waardoor je na iedere bocht in de weg met een ander landschap wordt geconfronteerd. Het blijkt dat er ongeveer dertig mensen zich gemeld hebben voor deze reis en als we in Phionphort zijn aangekomen ligt daar een klein bootje waarin deze dertig mensen nauwelijks allemaal een plaats vinden. We krijgen allemaal een soort regenpak om ons tegen het opspattend water te beschermen. De boot vertrekt en binnen enkele minuten blijken de eerste passagiers al last van zeeziekte te hebben. Het bootje klimt dapper over de golven en het water spat hoog over het bootje heen. Het ziet er allemaal angstaanjagend uit maar na een half uur wordt het water rustiger en als de zon er dan ook nog eens door komt wordt het zelfs een gezellige boel aan boord. We varen in de richting van de Treshnish Isles, en als we in de buurt van deze eilanden komen vliegen de papegaaiduikers al rond de boot. Het is half twaalf als de boot aanmeert aan de kust van het vogeleiland. De kust bestaat uit grote onregelmatige rotsblokken. Uit het water steken drie stalen pennen waaraan het bootje afmeerde. We moeten over de rotsblokken aan wal zien te komen. Ze zijn spekglad en op handen en voeten komen we op het eiland aan. We worden begroet door grote zware meeuwen, die ons als aanvallers zien op hun nesten, die links en rechts vol eieren en jongen op de rotsblokken liggen. Het eiland is rotsachtig en onbewoond. Het zijn alleen vogels en konijnen die hier de dienst uitmaken. Zelfs geen boom groeit er. De eerste vogels die we tegenkomen zijn de papegaaiduikers. Ze hebben hun nesten in verlaten konijnenholen en ik zie hier en daar vogels hooi en gras verzamelen en het konijnenhol indragen. Het zijn prachtige vogels. Ze hebben een zwart verendek en een witte borst. Zij hebben een grote rode snavel die de vogel op een papagaai doet lijken. We klimmen een kleine honderd meter de bergen in en op de helling van de bergen leven miljoenen Alken. Grote zwart-wit getekende vogels die tegen de rotsen hun ei gelegd hebben en daar ononderbroken op blijven zitten. Ze maken een oorverdovend lawaai en de rotsen om hun heen zijn allen kalkachtig wit gekleurd van de uitwerpselen die vogels hier achterlaten. 126
We vergeten de tijd en we moeten weer snel naar beneden om op tijd bij de boot te zijn. Op de plek waar de boot was afgemeerd stond het water tot boven aan de rotsblokken en hier kon de boot onmogelijk aanmeren. Enkele honderden meters noordelijker bleek een boot te liggen, die met een lange loopplank met de kust in verbinding stond. We moeten naar deze plank zien te lopen, maar de rotsblokken daar zijn nog onregelmatiger en nog gladder dan de blokken die we op handen en voeten genomen hadden toen we aankwamen. Nadat iedereen, iedereen geholpen had zaten we tenslotte allemaal in de boot en kon de boot waarmee we gekomen waren aan de achterkant van de boot waarin we zaten aanmeren. Hier en daar steekt een grote rob nieuwsgierig zijn hoofd boven het water uit. Behalve het gekwetter van de vogels is het hier stil. Puur natuur midden in een ruig landschap, dat behalve door ons, nog door niemand ontdekt lijkt te zijn. Na enig geklauter, zitten we weer in de boot die ons nu naar Staffa zal brengen. Na een dik half uur naderen we Staffa. Het is een eiland, dat ontstaan is uit een vulkanische uitbarsting. De wanden lijken samengesteld uit betonnen zeskante palen met daarop grote hopen zand. Toch is dit maar schijn, want het gehele eiland is nu een rotsblok met daarin diepe holen en spelonken. De zee is wild en krachtig, het water stijgt in enkele minuten tientallen meters hoog om daarna diep in de kloof als een klein riviertje zichtbaar te blijven. Hier is totaal geen leven te bekennen en er is op het gehele eiland dan ook geen vogel te zien. We hebben het nu wel gehad voor vandaag. In enkele uren twee wonderen van de natuur aanschouwen is genoeg. We hebben denk ik nog dagen nodig om dit allemaal te verwerken. De terugreis gaat via Iona. Dit is een bekend eiland tegenover het grote eiland Mull met een prachtige Abbey. We gaan weer terug naar Oban. De volgende dag viert Ria, de vrouw van Ron, haar verjaardag. Haar grootste wens is om het monster van Loch Ness eens te zien. We zijn naar het meer gereden en hebben ons genesteld in de buurt van Fort Augustus. We hebben een prachtig uitzicht over het meer en met de dreiging van regenbuien, hangt er ook nog een mooie lucht boven. Hoe we ook gekeken en gezocht hebben er was geen kringel in het water te ontdekken en na enkele uren hebben we de hoop maar opgegeven. Voor Ria zal het monster van Loch Ness wel altoos een illusie blijven. We hebben de laatste week spannende dingen beleefd. Merkwaardig 127
genoeg sprak Ron nu niet over Indië. Blijkbaar heeft hij er meer last van als hij zich verveelt of niets te doen heeft. Als we van Ron en Ria afscheid nemen wordt ik door Ria overladen met bedankjes. Deze vakantie had Ron zoveel goed gedaan dat hij weer kon slapen en niet zo vaak meer in zichzelf gekeerd op een stoel zat te staren.
128
Mijn vrienden Tijdens mijn jeugd heb ik twee vrienden gehad. Bert van de Vrande en Theo Mathij. De twee waren volle neven van elkaar. We waren nog jong en liepen achter de meisjes aan. Dan had de een twee dagen verkering hier en de ander weer twee dagen daar. Toch bleef de vriendschap enkele jaren bestaan en ik voelde me bij de familie Van de Vrande echt thuis. Er kwam een kink in de kabel nadat Theo Mathij geëmigreerd was en tot bleek dat Bert en ik beiden naar hetzelfde huis op zoek waren, zonder dat we dit van elkaar wisten. We kwamen er achter toen Nelly voor een gesprek bij mevr. Octavi Schulte moest komen, de zaakvoerster van het huis, en toen bleek ook Bert aanwezig te zijn voor hetzelfde huis. Wij kregen het huis en Bert is daar zo boos over geworden dat hij ons nooit meer aankeek. Ik heb toen jarenlang geen vrienden meer gehad en dat bleek ook erg moeilijk omdat ik als persfotograaf zeven dagen in de week werkte en voor vrienden feitelijk geen tijd had. In mijn nadagen als fotograaf ben ik me bezig gaan houden met genealogie en in het archief kwam ik toen een man tegen, die bleek slechts 10 deuren van mij vandaan te wonen, maar ik had hem nog nooit gezien of gesproken. Het bleek Rini van Leunen te zijn, een zoon van een meisje dat bij Nelly in de buurt woonde en waarmee zij in het verleden nogal eens ooit contact had, omdat haar vriendinnen hun buren waren. Hij was ruim 15 jaar jonger dan ik, maar het klikte bij onze eerste ontmoeting. We hebben samen wat afgestamboomd en toen er plotseling computers beschikbaar kwamen en hij zijn werk ook in zijn vrije tijd kon gaan beoefenen begon hij zelf met het bouwen van een computer. In de aanrecht van zijn vrouw Jeanne stond tegen haar zin in een bakje met salpeterzuur en hier werden zijn zelfgemaakte printplaatjes getest. Toen hij enkele maanden later een bouwpakket kocht voor het bouwen van een Appel-computer maakte hij mij zo gek dat ik er ernstig aan ging denken om ook een computer voor mijn werk aan te schaffen. We hebben toen samen een half jaar gewerkt om een plan van aanpak te maken en eindelijk kon ik met dit plan de computerwinkels af. Bijna allemaal konden mij niet helpen en trachtten 129
mij een pakket aan te smeren met bijna voor iedere handeling een ander pakket. In Valkenswaard, in het Rde gebouw, zat een Belgische computerboer en ik hoor hem nu nog zeggen: ”Mijnheer ge moet zorgen dat ge geen discjockey wordt van uw eigen computer.” Toen ik op een gegeven moment in Eindhoven voor de krant een foto moest gaan maken van de twee oprichters van een nieuw softwarebedrijf, die twee miljoen subsidie van het rijk gekregen hadden om hun bedrijf uit de grond te stampen. vertelde ik hun dat ik privé ook op zoek was naar een computer, ging de zaak lopen. Er kwam bij mij thuis een computer met alles daarop en daaraan, het was toen 1985, en de harde schijf van onze eerste computer was 10 Mb groot. Een grotere harde schijf was nog niet leverbaar. Omdat ik twee printers nodig had, één voor A4 te printen en de andere moest stickers maken, die achter op de foto’s geplakt werden. Dit werd een probleem want we moesten telkens de computerstekker omwisselen om te printen wat we nodig hadden. Toen kwam Rini op het idee om zelf een switsbox te bouwen zodat we een schakelaartje om konden zetten om een printer in werking te stellen. Hier kwam mijn PTTopleiding weer goed van pas, want er moesten kabelbomen gemaakt worden waarop allerlei chips werden aangesloten en daarmee kreeg ik zelfs van Rini, waarvan ik dacht dat hij alles kon, veel bewondering. Het systeem werkte en toen kon ik in mijn vrije uurtjes met Rini op de computer gaan hobbyen. Dit resulteerde in het boek “Helmond en haar ontstaan”, dat ik met Rini samenstelde dat bij computermensen grote bewondering kreeg en door de conservatieve geschiedenis mensen werd verguisd. Arjan Kakebeke, een oude archivaris van de gemeente Eindhoven van wie ik veel kennis vergaard had, waarschuwde mij hier al voor voordat het boek was uitgekomen. Rini maakte bij Phillips promotie en moest voor zijn werk verhuizen naar Oss. De eerste jaren ging ik iedere maandagavond, met Nelly, naar Oss en iedere donderdagavond kwam Rini naar Helmond. Dit hebben we enkele jaren volgehouden totdat Rini niet meer wekelijks naar Helmond kwam en later zelfs eenmaal per maand. Begin 1999 werd plotseling duidelijk dat Rini aan kanker leed en hij moest naar het Ziekenhuis in Den Bosch om hiervoor behandeld te worden. Op 22 oktober van dat jaar werd hij geknakt en overleed 54 jaar oud. Ik raakte een vriend kwijt zoals ik nog nooit eerder had. 130
Als persfotograaf had ik al enkele malen geëxposeerd in Galerie ID, dat was een persoonlijke hobby van Pierre van Duppen, die naast deze galerie ook nog een grote winkel exploiteerde waarin hij met zijn vrouw zeer moderne meubels verkocht. Ik kreeg bij de opening veel bekijks en ik was dus een welkome gast in zijn galerie. Toen ik op mijn 60 ste verjaardag een expositie hield: “Helmond, maatschappij en industrie“, en terzelfder tijd het boek: “Helmond en haar ontstaan” aanbood aan de burgemeester, puilde zijn expositieruimte helemaal uit. Vanaf die tijd raakten we bevriend en kwamen over en weer op verjaardagen etc. In 2005 vroeg de Stichting Centrum Management mij om medewerking. Zij wilden enkele kleine straatjes en steegjes in het centrum opknappen, waarin de criminaliteit hoogtij vierde en het publiek bang was om er ‘s avonds doorheen te lopen. Ik zou er een tentoonstelling moeten maken van Helmondse sporters die internationale betekenis gehad hadden. Dit plan was van Eugène van Thiel, de voorzitter van Sportraad Helmond en Jan Verspaget, de centrummanager. Na enkele malen met hen hierover vergaderd te hebben vertelde ik hen dat ik dit niet alleen wilde doen. Ik stelde voor om Pierre van Duppen erbij te vragen omdat die op dat moment besloten had zijn bedrijf te verkopen, dus was het ook het einde van Galerie ID. Ik ben naar hem toegegaan met het verzoek of hij voorzitter wilde worden van een nieuw op te richten stichting: “Openlucht Galerie Helmond.“ Hij hoefde er geen moment over te denken want hij zei meteen: “Dat doe ik.” We zijn samen aan de slag gegaan en na enkele maanden werd de stichting te water gelaten en de eerste fototentoonstelling werd in aanwezigheid van bijna alle ten toongestelde sporters met veel tamtam geopend. Het bleek voor die mensen een reünie te zijn en ik kreeg veel complimenten voor de expositie. De Kamstraat, want dat was het eerste straatje, had een heel ander aanzien gekregen en er liepen mensen door die bleven staan bij de foto’s. De criminaliteit bleek plotseling verdwenen en op een enkele ruit en een fotolijst na, die kapot gegooid werd, bleef het gelukkig rustig en stil. De tweede opdracht was het Hool. Dit smerig vies uitziende steegje werd door het Centrum Management flink aangepakt en met bomen en groen kreeg de steeg een ander aanzien. Ik heb Woonpartners zover gekregen dat ze de fotogalerij die er ging komen wilde bekostigen en er hangen nu foto’s van marktkooplui uit het verleden en ook hier lopers 131
en kijkers en de angst in de steeg is verdwenen. Tussen deze twee exposities door werd bij Pierre van Duppen uitgezaaide kanker geconstateerd en de geschiedenis herhaalde zich, na een tweetal jaren raakte ik weer en vriend kwijt die me erg dierbaar was. Na de dood van Rini van Leunen liep ik tegen Ludo Boeije aan. We hadden in het verleden al wel eens contact gehad en na wat heen en weer gepraat besloten we samen de cijnsboeken van Deurne te gaan transcriberen. Dat werd na Deurne, Bakel, Vlierden, Helmond nu ook Milheeze. Ludo heeft in Windows Excel hiervoor een programma geconstrueerd waardoor we alle cijnsposten in ieder boek aan elkaar kunnen leggen. We hebben hiermee zoveel eer behaald dat het Eindhovens Historisch Centrum van plan is om ons werk in hun website te plaatsen. Hierin kun je dan iedere cijnsbetaler, zeg maar eigenaar, vanaf 1380 tot 1848 aflezen. Dit betekent dat iedere genealoog vijf eeuwen lang de namen van mensen van een familie zonder onderzoek af kan lezen. Voor diegene die ons werk niet vertrouwd kan de originele pagina uit het cijnsboek, met daarnaast het door ons getranscribeerde blad, zien en zodoende zelf nog onderzoeken doen.
132
Proloog ..................................................................................................................... 2 Dierenbuurt...................................................................................................... 7 St. Jozefzangertje ............................................................................................. 9 Misdienaar..................................................................................................... 11 Ambachtsschool............................................................................................. 13 ‘t Landhuis..................................................................................................... 17 Meerding. ...................................................................................................... 25 De bevrijding komt. ....................................................................................... 28 Na de bevrijding............................................................................................. 32 Tidder Fransen ............................................................................................... 35 Mijn huwelijk ................................................................................................ 37 Technische dienst PTT ................................................................................... 42 Toneel ........................................................................................................... 45 PTT voetbal Helmond .................................................................................... 46 Militaire dienst............................................................................................... 47 Fotograaf ....................................................................................................... 52 De Jongeren partij .......................................................................................... 66 Algemeen Dagblad......................................................................................... 69 Zes Marokkanen ............................................................................................ 72 Molukkers vrij ............................................................................................... 74 ’t Silveren Seepaerd ....................................................................................... 75 Van Thiel United bezet................................................................................... 77 Heistraat rellen............................................................................................... 79 De Kruidendokter........................................................................................... 81 Te veel woonwagens op het kamp .................................................................. 85 Belasting inval woonwagenkamp.................................................................... 87 Har Sanders Kunstschilder ............................................................................. 89 Koko Bello .................................................................................................... 90 Schijndelse gifmengster.................................................................................. 95 Usfa bezetting................................................................................................ 96 De overval ..................................................................................................... 98 De Paus in Nederland................................................................................... 105 Paus in Kevelaer 1984.................................................................................. 107 Europa Cup PSV 25 mei 1988...................................................................... 109 Arrestatie op Vliegveld de Peel .................................................................... 111 Naar de Noordkaap ...................................................................................... 114 Staffa. .......................................................................................................... 122 Mijn vrienden. ............................................................................................. 129
133
134