Projectrapport Armoede in Beweging: BEWEGEN OP VOORSCHRIFT Leuven Riso Vlaams-Brabant In samenwerking met Wijkgezondheidscentrum De Ridderbuurt
Leuven 2012 Methodiekontwikkeling
Evaluatie projecten Voeding & Beweging Pagina 1 van 39
INHOUDSTAFEL DEEL 1. IDENTIFICATIE VAN HET PROJECT PROJECTFICHE
pagina 4
DEEL 2. METHODIEKONTWIKKELING pagina 7 A.BETROKKENEN pagina 7 1. Wie is er concreet betrokken bij het project? 2. Geef het organogram van het project. 3. Dienden organisaties of personen hun toestemming te geven voor de uitvoering van de methodiek? 4. Registreer in grote lijnen de stappen die ondernomen werden gedurende de ontwikkeling van de methodiek. 5. Werd het project uitgevoerd zoals oorspronkelijk beschreven in de projectfiche? 6. Welke middelen worden momenteel gebruikt om de methodiek uit te voeren? B.EVALUATIE pagina 11 B.1. EFFECTEVALUATIE pagina 11 7. Welk evaluatiedesign werd gekozen om het project te evalueren? 8. Op welke manier (meetinstrument) werd de data verzameld? 9. Werden de gewenste projectdoelstellingen geformuleerd in deel 1 bereikt? Vergelijking interventiegroep – controlegroep Projectdoelstelling 1: Mensen die aan het project hebben deelgenomen gaan na afloop van het project meer bewegen. a) Is er een verschil in effect op beweeggedrag tussen deelnemers naargelang geslacht, leeftijd en werkstatus? b) Wat is het effect van het project op het gewicht en BMI van de deelnemers c) Wat is het effect van het project op het welbevinden van de deelnemers (gevoelens van eenzaamheid, depressie, stress, slaapkwaliteit,…)? B.2. PROCESEVALUATIE pagina 22 a) Wat zijn de voornaamste kenmerken van BOV-deelnemers (doorverwijsreden, kanaal waarlangs BOV kennen, doelen, drempels,…) b) Wat is de appreciatie van het project en het aanbod door de BOV-deelnemers? c) welke mate rapporteren de BOV-deelnemers inschrijvingen/ lidmaatschap voor cursussen uit het reguliere sportaanbod? d) In welke mate hebben de BOV-deelnemers tijdens hun deelname aan het project contact met mensen uit andere sociale omgevingen? e) Wat stimuleert de deelnemers (naast het voorschrift en de beweegcoach) om tijdens het project het bewegen vol te houden? f) Is er een verschil in het profiel tussen deelnemers doorgestuurd door externe huisartsen en huisartsen uit de wijkgezondheidscentra? 10. Bereikten alle delen van de methodiek de volledige doelgroep? 11. Welke aspecten van de methodiek zullen gewijzigd worden als gevolg van de evaluatie? 12. Zijn er bepaalde randvoorwaarden om de methodiek te implementeren? DEEL 3. EVALUATIE VAN DE PROJECTVORM pagina 35 A. PARTNERSCHAP pagina 35 1. Had u reeds eerder samengewerkt met de partners waarmee u het project hebt uitgevoerd? Met wie wel en wie niet?
Evaluatie projecten Voeding & Beweging Pagina 2 van 39
2. Was de verplichting om het project in partnerschap te doen met andere beleidsdomeinen een meerwaarde of een belemmering voor een uitvoeren van het project en het behalen van de doelstellingen? 3. Waren de partners waarmee u het project hebt uitgevoerd, de juiste partners om uw doelstellingen mee te bereiken? Zo nee, welke zijn de organisaties die eerder wel/niet zouden moeten betrokken worden?
B. SUBSIDIE EN REGELGEVING
pagina 35 1. Waren de middelen die u hebt aangevraagd voldoende om het project naar wens uit te voeren? Leg uit. 2. Zou het door u ingediende project kunnen ingepast worden binnen de organisatieopdracht van één van de uitvoerende organisaties? Waarom wel / niet? Leg uit. 3. Past het werken aan gezondheid van mensen in armoede via beweging volgens u in uw organisatie opdracht, en hebt u hier voldoende tijd / mensen / middelen voor?
C. PROJECTOPROEP
pagina 37 1. Beantwoordde deze projectoproep aan een nood binnen uw organisatie? Aan een nood bij de doelgroep? Leg uit. 2. Kunt u aan deze nood tegemoetkomen zonder deze projectmiddelen? Leg uit. 3. Hoe zou u deze projectoproep beter aanpassen aan de noden rond gezondheid/beweging/armoede binnen uw werkveld?
D. TOEKOMST
pagina 37 1. Zult u de verworven kennis / toegepaste methodiek / bereikte doelgroep enz van dit project verder inpassen binnen uw organisatie? Leg uit. 2. Welke aspecten van het project zullen bewaard blijven binnen uw organisatie? 3. Is het blijvend werken aan gezondheid via beweging voor deze doelgroep een doelstelling voor uw organisatie? Wat zijn de grootste drempels om dit te kunnen waarmaken? Leg uit.
BIJLAGEN
Evaluatie projecten Voeding & Beweging Pagina 3 van 39
DEEL 1. IDENTIFICATIE VAN HET PROJECT In het eerste deel wordt gevraagd naar een algemene beschrijving van het project. Dit onderdeel is in te vullen bij de start van het project.
PROJECTFICHE Indiener?
Wat?
Het project werd ingediend door RISO Vlaams-Brabant In de relatie tussen de arts en de patiënt wordt het voorschrijven van beweging gehanteerd als methodiek om een gezondheidsprobleem gericht aan te pakken en gezondheidswinst te boeken. De huisarts schrijft beweging voor zoals het ook met een medicijn gaat: beweging als geneesmiddel. Met het voorschrift van de arts gaat de betrokken patiënt naar de beweegcoach. Deze staat in voor de intakes, de toeleiding naar het beweegaanbod, logistieke ondersteuning (o.a. info over aanschaf sportkledij, over financiële tegemoetkomingen) en het opvolgen van de voortgang van enkele relevante gezondheidsparameters in het kader van bewegen. De gezondheidswinst wordt zo zichtbaar gemaakt voor patiënt en arts. De opbouwwerker ondersteunt deze methodiek door het creëren van gunstige voorwaarden om het gebruiken van dit voorschrift – het daadwerkelijk starten met bewegen – en het volhouden hiervan te doen slagen. Hiertoe wordt een beweegtraject opgezet door kandidaat deelnemers te laten proeven van een beweegaanbod en hen de kans te geven dit te modeleren naar hun noden. Doorheen dit hele proces staat de ervaringsdeskundigheid van de deelnemers centraal: wat vinden zij belangrijk, welke drempels ervaren zij, wat werkt voor hen, wat niet. Een opbouwwerker bevraagt deelnemers in groep en individueel over hun ervaringen met bewegen in het bijzonder.
Welke zijn de partnerorganisaties?
WGC Ridderbuurt - LOGO Leuven - Buurtsport Leuven - Cirkus in Beweging - vrijwillige begeleiders fietsproject - BLOSO (Aquafun + klimgroep) - Inloopcentrum Meander (CAW Leuven) - OCMW Leuven - Integratiedienst Leuven - VWAWN Leren Ondernemen - VWAWN 't Lampeke Buurthuis Casablanca - Wijkontwikkeling Leuven - KULeuven - Ready To Improve - VIGeZ Provincie Vlaams-Brabant - Stad Leuven
Wat is de termijn van het project?
Twee jaar (in de oorspronkelijke aanvraag hoopten we op 2x 25000 euro – daar er enkel goedkeuring kwam voor 25 000 euro, loopt het project maar over 1 jaar)
Wat is de algemene doelstelling van het project?
Ondanks het feit dat gezondheid een grondrecht is, is dit recht voor mensen met een lage SES niet gegarandeerd. De aantoonbare verschillen in gezondheid tussen groepen met een hoge en een lage SES enerzijds en de mate waarin deze groepen beroep doen op de gezondheidszorg (de toegankelijkheid) anderzijds, maken dat op pijnlijke wijze duidelijk. Het voorliggende project focust op het verkleinen van die gezondheidskloof en het boeken van gezondheidswinst op vlak van gezonde leefstijl, meer bepaald het aspect bewegen. Het project wil een gezonde leefstijl op vlak van bewegen bij mensen met lage SES bevorderen met het oog op het behalen van gezondheidswinst, door hen met regelmaat te laten deelnemen aan een bewegingsaanbod op maat. Het BOV-project speelt zich af op 3 niveaus. Projectdoelstelling 1: Mensen die aan het project hebben deelgenomen gaan tijdens en na afloop van het project meer bewegen. Deze eerste projectdoelstelling situeert zich op het niveau van gedrag. Via het project worden mensen gestimuleerd om individueel te bewegen of te sporten (bv. Op een hometrainer, met stappenteller,..). We willen dus nagaan of mensen naar aanleiding van dit project meer bewegen. 2. Vanuit BOV worden bewegingslessen gegeven. Mensen gaan dus in groep en heel laagdrempelig bewegen. 3. Als derde projectdoelstelling stellen we dat we samenwerken met reguliere sportclubs om
Evaluatie projecten Voeding & Beweging Pagina 4 van 39
mensen naar door te verwijzen. Deze laatste component is heel vruchtbaar omdat ze de deelnemers buiten de vertrouwde context laat treden. Zo wordt contact met mensen uit andere sociale omgevingen bevorderd.
Wat zijn de beoogde effecten?
1.
Opvolging van deelnemers gebeurt a.d.h.v. bijgevoegde vragenlijst en fysieke meetresultaten (in het najaar verschijnt het uitgebreide rapport van de eerste tussentijdse evaluatie).
2.
Opvolging van doorstromings- en uitvalratio's. tevens worden cijfers bijgehouden omtrent de groei van het aanbod, groei en diversiteit van deelnemers en groei van het aantal doorverwijzers.
3. Zie o.a. betrokkenheid mensen in armoede. Het eigenaarschap moet verder met de doelgroep worden ontwikkeld. Af en toe verwonderen deelnemers ons met hun uitspraken. Zij geven aan dat ze willen mee-ondersteunen. Bij de intake of evaluatie van de BC worden vragen gesteld die polsen naar interesse voor een “werkgroep” of een “denktank”. Waarom? Met BOV willen we blijvend drempels definiëren met de mensen zelf én met hen hefbomen zoeken om mensen te motiveren tot het zetten van de eerste stap én vooral vol te houden.
Omschrijving van de doelgroep?
Mensen in armoede en groepen bedreigd met sociale uitsluiting in Leuven. Meer specifiek: 1 maatschappelijk kwetsbare mensen en mensen met gezondheidsklachten voor wie de drempel om te gaan bewegen te hoog is: mensen die in armoede leven, mensen met psychiatrische problemen, mensen van allochtone afkomst. We zijn begin 2010 gestart met een experimentele groep van 50 patiënten. Via deze subsidieaanvraag willen we deze groep verder uitbreiden met 50 nieuwe patiënten (30 coaching / 20 beweegadvies; samen met de opvolging van de deelnemers uit werkjaar 2010 - 50 deelnemers en 2011 - 50 deelnemers). Het BOV is een samenwerking tussen Riso Vlaams-Brabant en WGC Ridderbuurt. De instroom van patiënten verliep dan ook via het WGC (in nauwe samenwerking reeds met VWAWN 't Lampeke, Inloopcentrum De Meander, Leuvense buurtwerkingen en Leuvense integratiedienst). Via deze subsidieaanvraag willen we de instroom verbreden door het aangaan van samenwerking met verschillende huisartsen in Groot Leuven. Ook het aanbod 'bewegen op maat' was tot op heden eerder beperkt. Na 1,5 jaar stellen we vast dat ook dit aanbod verder moet uitgebreid worden. Ook dit verbreden van het aanbod maakt deel uit van deze subsidieaanvraag. Het project vindt plaats in Groot Leuven.
Op welke manier wordt intersectoraal samengewerkt binnen het project?
Zie hiervoor naar samenwerking met partnerorganisaties
Op welke manier worden mensen in armoede betrokken bij het project?
Voorafgaand aan de opstart in 2010 werd gekozen voor een investering in het analyseren en rapporteren van mogelijke drempels. Doel was zoveel mogelijk informatie verzamelen van onderuit als basis om het concept 'Bewegen op voorschrift' bij te sturen. Dit gebeurde zowel tijdens groepsmomenten als tijdens beweegmomenten. Dit proces herhaalt zich bij elk nieuw werkjaar. Voor zowel de groepsgesprekken als de individuele gesprekken werd gewerkt met zeer gerichte vragen. Wat in deze context vooral van belang is : een 'socratische' manier van denken en handelen kan het contact met cliënten verdiepen en verrijken. De gemeenschappelijke gesprekstechnologie die wordt aangereikt en ontdekt, bevordert immers de dialoogvaardigheden van de medewerkers.
1 We gebruiken in dit rapport vaak de term maatschappelijk kwetsbare groepen en korten dit af tot MKG
Evaluatie projecten Voeding & Beweging Pagina 5 van 39
De lokale netwerking met diverse organisaties en partners in Leuven is voor ons de methodiek bij uitstek. Samen zijn we sterk. Complementair werken vanuit ieders eigen deskundigheid moet ons vooruit helpen om in Leuven de gezondheidskloof te verkleinen. Verenigingen waar armen het woord nemen, CAW, OCMW’s, buurt- en wijkwerk, sociale tewerkstelling, straathoekwerk hebben ervaring en deskundigheid opgebouwd rond armoede die gedeeld moet worden met de sportwereld en (lees: lesgevers, sport- en recreatieclubs) zodat er een gedeelde verantwoordelijkheid ontstaat rond sport- en vrijetijdsparticipatie van mensen die leven in bestaansonzekere situaties. Op welke wijze streeft het project naar lokale verankering?
Buurtsport Stad Leuven is ideale partner in Leuven om dit pilootproject te faciliteren en mee uit te bouwen. Zij zorgen mee voor de invulling van een gevarieerd aanbod op maat. Zij sensibiliseren via deze weg ook het sportbeleid van Leuven. Zij zijn de link naar het reguliere circuit en een deuropener om daar inclusie te stimuleren, zodat deelnemers van BOV (en andere doelgroepen) beter kunnen doorstromen. De samenwerking van het wijkgezondheidscentrum, het opbouwwerk en de buurtsport geeft een sterke dynamiek en een groter draagvlak aan het project. In het netwerk dat BOV ondertussen rond zich heeft geschaard onderscheiden we drie grote groepen van partners : partners voor de toeleiding, partners voor het aanbod en partners voor het onderzoek. Het innovatieve karakter van dit project situeert zich op volgende punten:
Wat is het innovatieve karakter van het project?
Subsidiebedrag?
1. Bewegen wordt door de behandelende arts als therapie voorgeschreven. 2. Er gebeurt een grondige screening, doelstellingen worden individueel vastgelegd en maataanpak uitgewerkt. Er is zowel groeps- als individuele opvolging van de verschillende deelnemers. Intense samenwerking met bestaande aanbod. Meting van bereikte resultaten. Bewegen krijgt een plaats tussen verschillende levensdomeinen.
3. 4. 5. 6. 25 000 €
Evaluatie projecten Voeding & Beweging Pagina 6 van 39
DEEL 2. METHODIEKONTWIKKELING A.BETROKKENEN 1. Wie is er concreet betrokken bij het project? Geef een duidelijke beschrijving (aantallen, hoe bereikt,…) van de concrete doelgroep die aan het project zal deelnemen. Beschrijf eventuele andere relevante actoren betrokken bij het project.
Doelgroep Wie neemt er concreet deel aan het project, aantallen, hoe bereiken,… Onze doelgroep zijn mensen met gezondheidsklachten voor wie de drempel om te gaan bewegen te hoog is, met zeer specifieke aandacht voor mensen in armoede en groepen bedreigd met sociale uitsluiting in Leuven. Owv de inbedding binnen het wijkgezondheidscentrum en gezien de specifieke toeleiders (buurtwerk, …) zijn bijna alle deelnemers maatschappelijk kwetsbare mensen, mensen die in armoede leven, mensen met psychiatrische problemen, mensen van allochtone afkomst. Er werd vooropgesteld om 50 nieuwe deelnemers te bereiken. Bij de resultaten kunnen we vermelden dat we er in geslaagd zijn om 50 (m.b. 51) deelnemers te bereiken: 18 allochtone mannen, 3 Belgische mannen, 15 allochtone vrouwen en 14 Belgische vrouwen. Gemidddelde leeftijd is 35 jaar. Voor een gedetailleerde omschrijving van de subgroepen en de profielen van BOV leden verwijzen we verder in dit rapport naar Hoofdstuk B, B.1. Effectevaluatie punt 9.
Andere relevante actoren (Naam organisatie, contactpersoon, contactgegevens) WGC De Ridderbuurt Ierse Predikherenstraat 80 3000 Leuven 016/230903
[email protected] [email protected] WGC De Central R. Valvekensstraat 19 3010 Kessel-Lo
[email protected] [email protected] Leuvense huisartsen, 4-tal groepspraktijken Stad Leuven: Buurtsportmedewerker Iris Dekeyzer, Stadskantoor Leuven Prof. Vanoverstratenplein 1, 3000 Leuven.
[email protected] R2I, Ready to Improve, voor het groepswerk, Wouter Goris,
[email protected]
Evaluatie projecten Voeding & Beweging Pagina 7 van 39
2. Geef het organogram van het project. Hoe verhouden de verschillende betrokkenen zich ten opzichte van elkaar? Wie heeft contact met wie en waarvoor?
BOV beheer :coördinator Riso, coördinator WGC, stafmedewerker Riso, projectleiding, Één huisarts van het WGC.
Projectleiding : projectleider ism RISO-opbouwwerker en preventiewerker uit WGC de Ridderbuurt
uitvoering: opbouwwerker – beweegcoaches
ondersteuning: BOV stuurgroep: Faber KU Leuven, Vigez, Provinciemedewerker dienst welzijn en gezondheid Vlaams-Brabant, Buurtsportmedewerker stad Leuven, Beweegpsycholoog profit sector (Ready To Improve), LOGO Oost-brabant
andere actoren die bijdragen aan project : Sportdienst Stad Leuven, KHL afdeling voeding en beweging, preventiemedewerker WGC De Central, Integratiedienst stad Leuven, Werkgroep Fonds Vrijetijdsparticipatie Leuven, Werkgroep Gezonde Wijk Leuven, Cirkus in Beweging, vrijwillige begeleiders Fietsschool Leuven, Inloopcentrum Meander (CAW Leuven), OCMW Leuven, VWAWN Leren Ondernemen, VWAWN ’t Lampeke, Buurthuis Casablanca, Wijkontwikkeling Leuven, Leuvens Fonds Vrijetijdsparticipatie KULeuven, Provincie Vlaams-Brabant.
Figuur 1: organogram project
3. Dienden organisaties of personen hun toestemming te geven voor de uitvoering van de methodiek? Zo ja, wie? Stelden deze organisaties de nodige middelen ter beschikking? We hebben de methodiek uitgewerkt binnen Riso Vlaams-Brabant en het WGC. Onze staf en raden van beheer hebben hieraan hun goedkeuring gegeven. Riso Vlaams-Brabant stelt hiervoor een deeltijdse opbouwwerker ter beschikking en enkele uren coaching door een stafmedewerker. Het WGC stelt een lokaal ter beschikking van de BOV-coaches, enkele uren beweegcoaching en stuurt mee het hele project via het BOVbeheer.
4. Registreer in grote lijnen de stappen die ondernomen werden gedurende de ontwikkeling van de methodiek. Wanneer
Wat
Wie
(in welke maand)
(welke taak)
(functietitel van wie instond voor de taak)
Voorafgaande periode 2010-2011
Verkenning van thema gezondheid en keuze voor bewegen en gezondheid
Voorbereiding van het project
Januari 2012
Opbouwwerker – na verloop van tijd : medewerker van wijkgezondheidscen trum Projectleider / opbouwwerker
Evaluatie projecten Voeding & Beweging Pagina 8 van 39
Opmerkingen
Februari-maart
Aanwerving bijkomende beweegcoaches Voorbereiding uitbreiding (communicatieplanning) externe huisartsen Uitbreiding beweegaanbod ifv groei 2012
april april-dec
September oktober November december Januari 2013
Start beweegcoaches Intensivering samenwerking met reguliere beweegaanbieders : randvoorwaarden creëren via netwerking Intake, toeleiding en evaluaties nieuwe deelnemers Opvolging deelnemers uit 20102011 Communicatie met betrokken huisartsen Opstart groepswerkingen met maatschappelijk kwetsbaren ifv inzicht in gedragsverandering Opstart inzet +coaching vrijwilliger Intens bijwonen van vormingsinitiatieven en studiemomenten mbt preventief gezondheidswerk met maatschappelijk kwetsbare groepen Intervisie en overleg met gelijkaardige projecten in andere regio’s (Gent) Deelname aan beweegaanbod ikv participatieve ontwikkeling en permanente bijsturing vanuit informele en formele feedback Stuurgroep Verdere uitvoering project Postmeting Groepswerk met R2I Rapport opmaken
BOV beheer en projectleiders
Projectleiding
Opbouwwerker en beweegcoach
Inwerking door huidige BC Projectleiding en opbouwwerker
Beweegcoaches Beweegcoaches
Projectleiding, opbouwwerker en beweegcoach (facultatief) Opbouwwerker
Opbouwwerker
Projectleiding, beweegcoaches, opbouwwerker
Projectleiding, facultatief:beweegcoaches, opbouwwerker Opbouwwerker, beweegcoaches
projectleiding
Beweegcoaches projectleider projectleider
Gezien het innovatieve karakter van de methodiek waren dit organisch en trage processen
De sportsector heeft weinig (positieve) ervaring in werken met doelgroep (lage SES)
Door investering in a priori aanbod, toeleiding en onderzoek: weinig inzet op deze deelfacetten
Tabel 1: tijdslijn 5. Werd het project uitgevoerd zoals oorspronkelijk beschreven in de projectfiche? Koppel hierbij terug naar de beschrijving van het project in de projectfiche (deel 1.) Geef hierbij aan welke acties (of onderdelen van het project) werden uitgevoerd en welke niet? Waarom wel of waarom niet? Opmerking: dit geeft ook antwoorden op de vraag of projectdoel 2 en 3 bereikt zijn.
Evaluatie projecten Voeding & Beweging Pagina 9 van 39
Alle acties zijn uitgevoerd zoals voorzien. Het traject van beweegcoaching verliep als volgt: o Huisartsen van WGC en externe huisartsen geven een beweegvoorschrift aan patiënten o Ze komen terecht bij een beweegcoach, die een intake doet (gesprek, meting), zoekt naar gepast beweegaanbod, opvolgt en na 6 maanden een postmeting. Nadien wordt geëvalueerd en besproken in hoeverre de deelnemer nog opvolging wenst. o Vanuit BOV wordt een beweegaanbod gecreëerd of aangeboden, op 4 niveaus: Individueel beweegaanbod : hometrainer, wandelen, hometrainer Eigen opgezet beweegaanbod in groep voor diegenen die de eerste stap naar sportclubs nog niet durven zetten: funfit – klimgroep – aquafun – start to run . Voor diegenen die net iets verder staan, zetten we samen met anderen (sportclubs ea) een beweegaanbod op: buurtsport - yoga – fitness (17 abonnementen) – contact met wandelgroep.
Tenslotte zoeken we voor diegenen die deze stap al kunnen zetten, een gepast aanbod binnen de reguliere sportclubs. Zowieso wordt er actief doorverwezen, dwz er wordt een eerste keer (tot meerdere keren) meegegaan: zwemschool – fietsschool - Wushu –toneel (Stuk)-badminton- buurtsport- Nordic walking- yoga – jujusi – voetbal – tennis – kungfu
Telkens wordt ook gezocht naar financiële tegemoetkomingen voor het inschrijvingsgeld. Voor een kleine groep is er een groepstraject opgezet met de bedoeling om via die weg motiverend te kunnen werken. Om dit traject waar te maken zetten de projectleider, opbouwwerker en beweegcoach in op het uitbouwen van een sterk netwerk met (beleids)partners uit sectoren van gezondheid, sport en welzijn.
o
Opvolging van de acties De doelen en resultaten werden in een schema van voortgang opgevolgd. Gaandeweg werd bijgestuurd door het BOVbeheer met Riso en het WGC. De feedback van de stuurgroep, toeleiders, partners, deelnemers en beweegaanbieders namen we hierin mee. De acties zijn als zeer zinvol ervaren door alle betrokkenen. Wat opvalt is dat de extern betrokken huisartsen enthousiast reageren op deze methodiek. Zij benoemen dit als een bijzonder efficiënte manier om hun patiënt toe te leiden naar een verantwoord beweegaanbod op maat. Wat waren de drempels bij het uitvoeren van de (verschillende acties) van het project?
Grootste drempel bij de uitvoering van de acties was tijdsgebrek bij elke medewerker. Grote tijdsinvesteringen waren : - de communicatie met de sportsector die heel hard zoekende is naar ondersteuning in het werk met doelgroepen - het zoeken naar een efficiënte en motiverende communicatie met het netwerk van huisartsen - de blijvende communicatie met de toeleiders van maatschappelijk kwetsbaren - onderhouden van een heel breed netwerk (gezien het intersectoraal karakter) - verzamelen van objectieve gegevens voor evidence-based onderzoek - het voortdurend zoeken naar bijkomende middelen en fondsen om aanbod betaalbaar te houden - zoeken naar financiële tegemoetkomingen voor deelnemers die willen deelnemen aan een sportaanbod, omwille van de versnippering van de verschillende regelingen. In de toekomst gaan we dan ook op al deze elementen verder moeten inzetten: contacten met huisartsen, uitbreiding van de huisartsen, toegankelijk maken van het reguliere sportaanbod, verankeren van het netwerk. Waren er nog andere organisaties die zorgden voor ondersteuning bij het uitvoeren van de methodiek? Zo ja, hoe zorgden ze voor ondersteuning en wat hield die ondersteuning in? - Organisaties uit het reguliere circuit: naast het aanbod dat Buurtsport in Leuven installeert, werd door
een aantal clubs uit het reguliere beweegcircuit extra geïnvesteerd om de drempel te verlagen van het eigen aanbod, zodat BOV-deelnemers konden instappen en doorstromen naar dit reguliere circuit. Twee van de sterkste voorbeelden hiervan zijn Atlantis vzw en Kreakatau vzw die in de voorbije samenwerking elk meer dan 20 BOV-deelnemers bereikten met hun respectievelijk zwem- en
Evaluatie projecten Voeding & Beweging Pagina 10 van 39
yoga-aanbod. -
Ready2improve BVBA - een klein privaat bedrijf dat mensen coacht op gedragsverandering - is sinds de aanvang een betrokken partner. Omdat zij dermate interesse tonen om mee in te zetten vanuit hun deskundigheid om de gezondheidskloof te verkleinen, wordt regelmatig overlegd over de rol van bewegingspsychologie binnen het werken met MKG. We willen samen met deze partner uitzoeken hoe het werken op intrinsieke motivatie binnen de BOV-methodiek een plaats kan krijgen. Eind 2012 werd als experiment groepswerk binnen BOV opgestart. Vraag is of groepswerk en/of inzicht in de psychologie van gedragsverandering een zinvolle bijdrage kan leveren in het volhouden van regelmatige beweging voor maatschappelijk kwetsbare deelnemers. Na de groepsactiviteiten van 2013 willen we dit grondig evalueren.
6. Welke middelen worden momenteel gebruikt om de methodiek uit te voeren? U kunt hierbij een opdeling maken in medewerkers, materiaal, infrastructuur, …
– medewerkers o 28 u beweegcoaches o projectleiding DT o Opbouwwerker – materiaal: o Het doktersvoorschrift o Folders van het BOV-project met deelflyers over de verschillende activiteiten (zie bijlage) o gedeeld digitaal intake- en evaluatiepakket o sportmateriaal dat ons ter beschikking wordt gesteld via Buurtsport zoals matjes voor tai-chi en yoga. o gsm met abonnement voor beweegcoaches o pc met internet o hometrainers o spelmateriaal voor de fun fit -
infrastructuur o Lokaal voor intake en evaluatie met beweegcoach in WGC de Ridderbuurt o Voor enkele uren: kinelokaal in WGC De central o Voor het eigen beweegaanbod: stedelijk lokaal in een kwetsbare buurt (eigendom van buurtsport) + stedelijk lokaal in CC Leuven o Infrastructuur van reguliere aanbieders (zwembad, finse piste, …)
B.EVALUATIE In dit onderdeel wordt de evaluatie van het project uitgeschreven. Hierbij wordt een opdeling gemaakt tussen de effectevaluatie en de procesevaluatie.Dit onderdeel is in te vullen tijdens en na de evaluatie van het project.
B.1. EFFECTEVALUATIE 7. Welk evaluatiedesign werd gekozen om het project te evalueren? Werd er gekozen voor een meting voor de interventie(voormeting) en een meting na de interventie(nameting)? Werd een groep geselecteerd waar er niets gebeurde (controlegroep) om de resultaten mee te vergelijken?
Voor de uitvoering van de effectevaluatie van Bewegen op voorschrift (BOV) werd gekozen voor een prepost design met controlegroep. De controlegroep bestond uit maatschappelijk kwetsbare volwassenen die op zich in aanmerking komen om aan het project deel te nemen, maar nog geen bewegingsvoorschrift hadden gekregen. Een gelijke verdeling tussen interventie- en controlegroep wat betreft geslacht en al of niet
Evaluatie projecten Voeding & Beweging Pagina 11 van 39
allochtone afkomst werd nagestreefd. Zowel de interventiegroep (n = 51) als de controlegroep (n=27) vulden twee maal (premeting en postmeting) een vragenlijst is waarbij gepeild werd naar onder andere algemene socio-demografische gegevens (leeftijd, geslacht, werkstatus, nationaliteit, opleidingsniveau), ervaren gezondheid, stress, depressieve gevoelens, mate van fysieke activiteit, …. (zie bijlage). De dataverzameling voor de premeting viel in de periode januari - juni 2012 en de postmeting ging door in de periode juninovember 2012, waarbij er telkens gemiddeld 6 maanden tussen beide metingen zat. Het doel van de effectmeting is om na te gaan in welke mate projectdoelstelling 1 werd bereikt. Het is dus vooral de bedoeling om inzicht te krijgen of er bij de deelnemers sprake is van gedragsverandering ten aanzien van bewegen. Daarnaast was het ook de bedoeling om na te gaan of het project ook een impact had op een aantal andere variabelen direct of indirect gerelateerd aan beweging (vb. gewicht, BMI of ervaren gezondheid, meer energie,…).
8. Op welke manier (meetinstrument) werden de data verzameld? Werd gebruik gemaakt van een vragenlijst, een dagboekmethode, een interview, … om de deelnemers te bevragen?
De data werden verzameld aan de hand van een zelf-ontwikkelde vragenlijst waarbij gepeild werd naar onder andere algemene socio-demografische gegevens (leeftijd, geslacht, werkstatus, nationaliteit, opleidingsniveau), ervaren gezondheid, stress, depressieve gevoelens, mate van fysieke activiteit, …. (zie bijlage). We kregen hierbij advies door VIGEZ, WGC De Brugse Poort, Bewegen Op Recept (STIOM), Ready to Improve en Faber. Deze vragenlijst werd twee maal (premeting en postmeting) afgenomen zowel bij de interventiegroep (n=51) als bij de controlegroep (n=27). De dataverzameling voor de premeting viel in de periode januari - juni 2012 en de postmeting ging door in de periode juni- november 2012, waarbij er telkens gemiddeld 6 maanden tussen beide metingen zat. De data werd geanalyseerd met behulp van het statistisch verwerkingsprogramma SPSS v20 voor Windows. Een α-level van p<0.05 werd gebruikt om statische significantie te bepalen. Een chi-kwadraat test werd gebruikt om de interventiegroep en de controlegroep te vergelijken voor kwalitatieve variabelen. Voor het vergelijken van beide groepen voor kwantitatieve variabelen, werd gebruik gemaakt van een independent samples t-test. Deze statistische testen werden gebruikt voor het vergelijken van de BOV-deelnemers die intern of extern werden doorverwezen. Een repeated measures anova werd gebruikt om na te gaan of er een verschil was tussen interventie- en controlegroep tussen premeting en postmeting.
9. Werden de gewenste projectdoelstellingen geformuleerd in deel 1 bereikt? Welke impact had de methodiek op alle personen die participeerden? Welke impact had de methodiek op verschillende subgroepen? Welke impact had de methodiek op tussenliggende doelstellingen? Bracht de methodiek negatieve effecten teweeg?
Hieronder worden de effecten van het project per projectdoelstelling gerapporteerd (vooral projectdoel 1 – projectdoelen 2 en 3 zitten vooral in vraag 5, ook in B2, procesevaluatie). We kozen ervoor om de tabellen en figuren in de tekst te laten staan als verduidelijking. Vooraleer analyses uit te voeren om zicht te krijgen op de effectiviteit van het project werd een vergelijking gemaakt tussen de interventiegroep en de controlegroep.
Vergelijking interventiegroep – controlegroep Leeftijd en geslacht De gemiddelde leeftijd van de BOV-deelnemers was 38.84 jaar met een range van 17 tot 59 jaar. Voor de controlegroep bedroeg de gemiddelde leeftijd 36.91met een range van 27 tot 58 jaar. Beide groepen zijn vergelijkbaar qua leeftijd (t= 0.71 p=0.48, zie tabel 2) en geslacht (X² = 0.82, p = 0.37). De interventie- en controlegroep bestaan respectievelijk uit 40% (n = 20) en 30% (n = 8) mannen.
Evaluatie projecten Voeding & Beweging Pagina 12 van 39
Aantal (n) Interventiegroep controlegroep
38 23
Gemiddelde (Gem) 38.84 36.91
Standaarddeviatie (SD)
t (p)
11.0 8.91
0.711 (0.48)
Tabel 2: gemiddelde leeftijd
Nationaliteit In totaal hebben 33 Belgen (65%) en 18 Niet-Belgen aan het BOV-project deelgenomen. We zien dat deze verhouding gelijkaardig is aan die van de controlegroep waar 17 Belgen (63%) en 10 Niet-Belgen hebben deelgenomen (X²= 0.02, p = 0.88). Binnen de groep Niet-Belgen was er een grote verscheidenheid aan nationaliteiten (aantal tussen haakjes). Voor de interventiegroep werden volgende landen gerapporteerd: Iran (3), Somalië (1), Nepal (4), Irak (1), Ethiopië (1), Mauritanië (2), China (2), Guinea (1), Kenya (1) Marokko (1), Nederland (1). Bij de controlegroep werden volgende landen vermeld: Iran (1), Nepal (1), Marokko (2), Algerije (1), Turkije (1), Frankrijk (1), Koeweit (2), Pakistan (1).
Gezinssituatie Op het moment van de premeting is bij de interventiegroep de meest voorkomende gezinssituatie ‘alleenwonend’ (n=28, 61%), gevolgd door ‘thuiswonend met kinderen’ (n=11, 24%). De gezinssituatie die het minst voorkwam was ‘samenwonend zonder thuiswonende kinderen’ (n=3, 6%) Voor de controlegroep zien we dat de meest voorkomende gezinssituatie – op het ogenblik van de premeting – niet ‘alleenwonend’ is (n=4, 15%) maar wel ‘samenwonend met thuiswonende kinderen’ is (n= 19, 73%). Uit de analyses bleek dat de gezinssamenstelling significant verschillend is voor beide groepen (X² = 19.20, p <0.001). Hierdoor werden de verdere analyses gecontroleerd voor gezinssamenstelling.
Opleiding De meest voorkomende opleidingsgraad bij de BOV-deelnemers was hoger middelbaar onderwijs. Voor de controlegroep was hoger middelbaar de tweede meest gerapporteerde opleidingsgraad. Op de eerste plaats stond de categorie ‘andere’, hieronder valt taallessen en geen school (zie figuur 2). 35 30 25 20 %
15 10 5 0 lagere school
lager middel baar
hoger middel baar
extra hogesc universi opleidi hool teit ng
interventie
10
28
33
2
10
2
16
controle
15
15
22
7
7
0
33
Figuur 2: opleidingsgraad van deelnemers
Evaluatie projecten Voeding & Beweging Pagina 13 van 39
andere
Er werden geen significante verschillen gevonden in opleidingsniveau tussen beide condities (X²= 5.70, p = 0.34). Werksituatie Het grootste deel van de BOV-deelnemers was op het moment van de premeting arbeidsongeschikt, bij de controlegroep waren de respondenten hoofdzakelijk huisvrouw/-man (zie figuur 3). 40 35 30 25 20
%
15 10 5 0
werkz arbeid gepen huisvr werke studen ander oeken songes sionee ouw/ nd t e d chikt rd man
interventie
22
20
35
2
4
8
10
controle
26
19
7
0
0
37
11
Figuur 3: werksituatie van deelnemers
Projectdoelstelling 1: Mensen die aan het project hebben deelgenomen gaan na afloop van het project meer bewegen. Hierbij werden volgende onderzoeksvragen geformuleerd: a) Is er een verschil in effect op beweeggedrag tussen deelnemers naargelang geslacht, leeftijd en werkstatus? b) Wat is het effect van het project op het gewicht en BMI van de deelnemers c) Wat is het effect van het project op het welbevinden van de deelnemers (gevoelens van eenzaamheid, depressie, stress, slaapkwaliteit,…)? Fysieke activiteit Uit de analyses blijkt dat voor de interventiegroep een significante stijging is van de totale fysieke activiteit tussen pre en post. Voor de controlegroep daarentegen zien we dat de totale fysieke activiteit over beide meetmomenten ongeveer gelijk is gebleven (zie tabel en figuur).
Interventiegroep (n = 44)
Premeting Gemiddelde Standaarddeviatie (Gem) (SD) 61.36 66.74
Postmeting Gemiddelde Standaarddeviatie (Gem) (SD) 109.09 70.28
Controlegroep (n = 23)
60.0
59.13
60.0
60.14
Tabel 3: totale fysieke activiteit van deelnemers
Evaluatie projecten Voeding & Beweging Pagina 14 van 39
Tijd*conditie F (p) 9.77 (0.003)
Totale fysieke activiteit (min/week)
120 100 80
interventie
60
controle
40 20 pre
post
Figuur 4: totale fysieke activiteit Als we kijken naar de afzonderlijke intensiteiten van fysieke activiteit (lichte, matige en zware fysieke activiteit) merken we enkel een randsignificant interactie-effect op voor matige fysieke activiteit (F= 5.34, p = 0.03). Voor de overige intensiteiten werd er geen effect gevonden.
Interventiegroep (n = 43) Controlegroep (n = 19)
Premeting Gemiddelde Standaarddeviatie (Gem) (SD) 2.33 12.50 4.21 10.70
Postmeting Gemiddelde Standaarddeviatie (Gem) (SD) 18.60 29.07 3.16 10.03
Tijd*conditie F (p) 5.34 (0.03)
matige fysieke activiteit (min/week)
Tabel 4: matige fysieke activiteit 20 15 interventie
10
controle
5 0 pre
post
Figuur 5: matige fysieke activiteit
a.Is er een verschil in effect op beweeggedrag tussen deelnemers naargelang geslacht, leeftijd en werkstatus? De algemene onderzoeksvraag omtrent het effect van de interventie op beweeggedrag werd verder uitgesplitst in de vraag of er dit effect verschillend is naargelang geslacht, leeftijd, en nationaliteit. Gezien de beperkte aantallen, moeten onderstaande resultaten met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden. Geslacht Er werd nagegaan of het effect van de interventie op de totale fysieke activiteit verschillend is voor mannen en vrouwen: Mannen: Voor de mannen kon geen significant effect worden genoteerd voor de totale fysieke activiteit uitgedrukt in minuten per week (zie tabel).
Evaluatie projecten Voeding & Beweging Pagina 15 van 39
Premeting Gemiddeld Standaarddevi e (Gem) atie (SD) 96.67 74.91 57.14 70.64
Interventiegroep (n = 18) Controlegroep (n = 7)
Postmeting Gemiddelde Standaarddeviatie (Gem) (SD) 118.89 78.96 57.14 70.64
Tijd*conditie F (p) 0.31 (0.59)
Tabel 5: effecten bij mannen Vrouwen: Voor vrouwen daarentegen zien we dat er wel een significant interactie-effect te noteren valt voor de totale fysieke activiteit. Hierbij zien we dat voor de vrouwen van de interventiegroep er een stijging in de totale fysieke activiteit te noteren valt, terwijl voor de vrouwen uit de controlegroep de totale fysieke activiteit gelijk blijft (zie tabel).
Interventiegroep (n= 26) Controlegroep (n = 16)
Premeting Gemiddelde Standaarddeviatie (Gem) (SD) 36.92 48.24 61.25 57.26
Postmeting Gemiddelde Standaarddeviatie (Gem) (SD) 102.31 64.33 60.0 57.50
Tijd*conditie F (p) 11.34 (0.002)
Tabel 6: effecten bij vrouwen Conclusie: er is dus een verschil in effect op de totale fysieke activiteit naargelang het geslacht, waarbij enkel een effect wordt gevonden voor vouwen.
Leeftijd Op basis van de mediaan werd de variabele leeftijd gehercodeerd naar een variabele met 2 categorieën: een ‘jonge groep’ (17-39 jaar) en een ‘oudere’ groep (40-59 jaar).
Interventiegroep (n = 18) Controlegroep (n = 12)
Premeting Gemiddelde Standaarddeviatie (Gem) (SD) 57.78 60.93 41.67 43.87
Postmeting Gemiddelde Standaarddeviatie (Gem) (SD) 124.44 87.99 41.67 43.87
Tijd*conditie F (p) 2.98 (0.10)
Tabel 7: effecten bij 17-39 jaar Voor de ‘jonge’ leeftijdsgroep werd een randsignificant effect gevonden voor de totale fysieke activiteit, waarbij voor de ‘jonge’ leeftijdsgroep van de interventiegroep een toename is in de totale fysieke activiteit tussen pre en post. Voor de controlegroep blijft de totale fysieke activiteit overheen beide meetmomenten gelijk.
Interventiegroep (n = 26) Controlegroep (n = 11)
Premeting Gemiddelde Standaarddeviatie (Gem) (SD) 64.62 72.07 80.0 70.43
Postmeting Gemiddelde Standaarddeviatie (Gem) (SD) 103.85 71.56 78.18 71.25
Tijd*conditie F (p) 6.36 (0.02)
Tabel 8: effecten bij 40 - 59 jaar Voor de ‘oudere’ leeftijdsgroep zien we een significant effect voor de totale fysieke activiteit waarbij voor de ‘oudere’ leeftijdsgroep van de interventiegroep een toename is in de totale fysieke activiteit tussen pre en post. Voor de controlegroep daarentegen is er een lichte daling in de totale fysieke activiteit overheen beide meetmomenten. Conclusie: er is dus een verschil in effect op de totale fysieke activiteit naargelang de leeftijdscategorie. Voor beide leeftijdsgroepen is er een effect op de totale fysieke activiteit, voor de jonge leeftijdsgroep is de effect randsignificant terwijl dit voor de oudere groep significant is.
Evaluatie projecten Voeding & Beweging Pagina 16 van 39
Werksituatie Hierbij werd gekeken of het effect op de totale fysieke activiteit verschillend is naargelang de werksituatie: werkend of niet-werkend (werkzoekend, arbeidsongeschikt, huisman/ -vrouw, student, gepensioneerd). Zowel voor de groep werkende als niet-werkende participanten werd een significant effect gevonden voor de totale fysieke activiteit, waarbij telkens voor de interventiegroep een stijging in de totale fysieke activiteit werd genoteerd, terwijl de totale fysieke activiteit voor de controlegroep gelijk bleef of lichtjes daalde (zie tabel). Conclusie: er kan dus gesteld worden dat er geen verschil is in effect voor totale fysieke activiteit naargelang de werkstatus.
Werkend Interventiegroep (n = 7) Controlegroep (n = 7) Niet-werkend Interventiegroep (n = 35) Controlegroep (n = 16)
Premeting Gemiddelde Standaarddeviatie (Gem) (SD) 82.86 91.96 48.57 50.14
Postmeting Gemiddelde Standaarddeviatie (Gem) (SD) 134.29 85.41 48.57 50.14
Tijd*conditie F (p)
Gemiddelde (Gem) 57.84 65.0
Gemiddelde (Gem) 108.11 63.75
F (p)
Standaarddeviatie (SD) 62.14 64.70
Standaarddeviatie (SD) 77.53 65.0
5.02 (0.05)
4.38 (0.04)
Tabel 9: effecten naargelang werksituatie
b.Wat is het effect van het project op het gewicht en BMI van de deelnemers? Gewicht Er werd een randsignificant interactie-effect gevonden voor de variabele gewicht (F = 3.18, p = 0.08) waarbij we zien dat het gewicht van interventiegroep over de tijd heen daalt terwijl het gewicht van de controlegroep min of meer gelijk blijft (zie figuur en tabel).
Interventiegroep (n = 32) Controlegroep (n = 24)
Gemiddelde (Gem) 84.90 kg 73.0 kg
Premeting Standaarddeviatie (SD) 19.88 18.76
Postmeting Gemiddelde Standaarddeviatie (Gem) (SD) 83.89 19.92 72.94 18.83
gewicht (kg)
Tabel 10: daling in gewicht ? 87 85 83 81 79 77 75 73 71 pre
post
Figuur 6: daling in gewicht
Evaluatie projecten Voeding & Beweging Pagina 17 van 39
Tijd*conditie F (p) 3.18 (0.08)
BMI Als we de BMI score op beide meetmomenten bekijken, zien we een significant interactie-effect (F = 4.06 , p = 0.05) waarbij de BMI score voor de interventiegroep lichtjes daalt van pre naar post, terwijl de BMI score voor de controlegroep gelijk blijft over beide meetmomenten (zie tabel en figuur). Premeting Gemiddelde Standaarddeviatie (Gem) (SD) 30.66 7.23 27.50 6.16
Interventiegroep (n = 32) Controlegroep (n = 24)
Postmeting Gemiddelde Standaarddeviatie (Gem) (SD) 30.27 7.08 27.50 6.16
Tijd*conditie F (p) 4.06 (0.05)
Tabel 11: effect op BMI-score 31 30 BMI
29 28
controle
27
interventie
26 25 pre
post
Figuur 7: effect op BMI score
c.Wat is het effect van het project op het welbevinden van de deelnemers (gevoelens van eenzaamheid, depressie, stress, slaapkwaliteit,…)? Ervaren gezondheid Zowel bij de BOV-deelnemers als bij de controlegroep werd de vraag gesteld wat ze vonden van hun algemene gezondheid (schaal van 1 tot 5 waarbij 1 heel slecht is en 5 heel goed). We zien dat er een significante evolutie is in de algemene ervaren gezondheid afhankelijk van de groep (F= 6.75, p = 0.01). Conclusie: bij de interventiegroep verbeterde de algemeen ervaren gezondheid, terwijl dit bij controlegroep iets achteruit ging (zie tabel en figuur). Premeting Gemiddelde Standaarddeviatie (Gem) (SD) 3.21/5 0.84 3.64/5 0.76
Interventiegroep (n = 42) Controlegroep (n = 25)
Postmeting Gemiddelde Standaarddeviatie (Gem) (SD) 3.60/5 0.70 3.48/5 0.71
Tabel 12: effect op ervaren gezondheid
ervaren gezondheid
3,7 3,6 3,5 3,4
interventie
3,3
controle
3,2 3,1 pre
post
Figuur 8: effect op ervaren gezondheid
Evaluatie projecten Voeding & Beweging Pagina 18 van 39
Tijd*conditie F (p) 6.75 (0.01)
Eenzaamheid De mate van ervaren eenzaamheid werd bevraagd op een schaal van 0 tot 10, waarbij 0 staat voor ‘helemaal niet eenzaam’ en 10 voor ‘heel eenzaam’. Conclusie: uit de analyses blijkt dat er geen significante interactie-effecten waren.
Interventiegroep (n = 43) Controlegroep (n = 25)
Gemiddelde (Gem) 3.78/10 2.72/10
Premeting Standaarddeviatie (SD) 3.01 3.47
Postmeting Gemiddelde Standaarddeviatie (Gem) (SD) 3.0/10 2.52 2.56/10 3.32
Tijd*conditie F (p) 0.32 (0.57)
Tabel 13: effect op mate van eenzaamheid
Depressie Zowel aan de interventiegroep als de controlegroep werd gevraagd om op een schaal van 0 tot 10 aan te geven hoe depressief ze zich in de afgelopen maand hadden gevoeld (0: helemaal niet depressief, 10: heel depressief). Conclusie: ook hier konden geen significante effecten worden genoteerd. Premeting Gemiddelde Standaarddeviatie (Gem) (SD) Interventiegroep (n = 44) 3.89/10 2.83 Controlegroep (n = 23) 2.13/10 3.53 Tabel 14: effect op mate van depressie
Postmeting Gemiddelde Standaarddeviatie (Gem) (SD) 2.74/10 1.87 2.0/10 3.3
Tijd*conditie F (p) 0.22 (0.14)
Energie De mate van energie werd eveneens in kaart gebracht aan de hand van een schaal van 0 tot 10 (0: helemaal geen energie, 10 heel veel energie). Conclusie: uit de analyses kwam een significant interactie-effect naar voor waarbij we zien dat voor de interventiegroep de mate van energie stijgt van de premeting naar de postmeting, terwijl bij de controlegroep een lichte daling te noteren valt (zie tabel en figuur).
Interventiegroep (n = 44) Controlegroep (n = 25)
Gemiddelde (Gem) 4.47/10 6.12/10
Premeting Standaarddeviatie (SD) 2.49 3.35
Postmeting Gemiddelde Standaarddeviatie (Gem) (SD) 5.92/10 2.13 6.06/10 3.26
Tabel 15: effect op mate van energie
Evaluatie projecten Voeding & Beweging Pagina 19 van 39
Tijd*conditie F (p) 4.15 (0.05)
energie (0-10)
6,5 6 5,5
interventie
5
controle
4,5 4 pre
post
Figuur 9: effect op mate van energie
Stress Zowel de BOV-deelnemers als de participanten van de controlegroep hebben tijdens voor de twee meetmomenten aangegeven in welke mate ze de afgelopen maand stress hebben ervaren. Dit deden ze op een schaal van 0 tot 10, waarbij 0 voor ‘helemaal geen stress’ staat en 10 voor ‘heel veel stress’. Conclusie: hier was tweewegsinteractie niet significant (F =1.56, p=0.22).
Interventiegroep (n = 43) Controlegroep (n = 25)
Gemiddelde (Gem) 4.56/10 5.64/10
Premeting Standaarddeviatie (SD) 3.74 2.86
Postmeting Gemiddelde Standaarddeviatie (Gem) (SD) 4.0/10 3.30 4.91/10 2.80
Tijd*conditie F (p) 1.56 (0.22)
Blijdschap Op een schaal van 0 tot 10 werd gevraagd in welke men zich in de afgelopen maand blij of opgewekt had gevoeld (0: helemaal niet blij/opgewekt, 10: heel blij/ opgewekt). Conclusie: een significant interactie-effect werd genoteerd. Uit de gemiddeldes valt af te lezen dat er voor de BOV-deelnemers uit de interventiegroep een stijging was in de mate van blijdschap. Voor de controlegroep daarentegen werd een daling in de mate van blijdschap gerapporteerd (zie tabel en figuur).
Interventiegroep (n = 44) Controlegroep (n = 25)
Premeting Gemiddelde Standaarddeviatie (Gem) (SD) 5.48 2.36 7.35 2.49
Postmeting Gemiddelde Standaarddeviatie (Gem) (SD) 6.25 1.79 6.69 2.65
Tabel 16: effect op mate van blijdschap
Blijdschap (0-10)
8 7 interventie
6
controle
5 4 pre
post
Figuur 10: effect op mate van blijdschap
Evaluatie projecten Voeding & Beweging Pagina 20 van 39
Tijd*conditie F (p) 3.85 (0.05)
Kwaliteit van slapen De kwaliteit van slapen van de participanten werd in kaart gebracht via de vraag: ‘Slaap je goed?’ (schaal van 0 tot 10, waarbij 0 staat voor heel slecht slapen en 10 voor heel goed slapen). Wat betreft de kwaliteit van slapen kon een randsignificant interactie-effect worden genoteerd. Conclusie: bij de interventiegroep kon over de tijd heen een stijging in de kwaliteit van slapen worden vastgesteld, terwijl bij de controlegroep een lichte daling werd genoteerd (zie tabel en figuur).
Interventiegroep (n = 45) Controlegroep (n = 26)
Premeting Gemiddelde Standaarddeviatie (Gem) (SD) 5.78/10 2.01 7.46/10 2.04
Postmeting Gemiddelde Standaarddeviatie (Gem) (SD) 6.47 2.29 7.04 2.47
Tijd*conditie F (p) 3.34 (0.07)
kwaliteit slapen (0-10)
Tabel 17: effect op kwaliteit van slapen
8 7 interventie
6
controle
5 4 pre
post
Figuur 11: effect op kwaliteit van slapen
Eet je gezond Om een beeld te krijgen van de mate waarin de participanten vinden dat ze gezond eten werd volgende vraag gesteld ‘Eet je gezond?’ op een schaal van 0 tot 10 (0: heel ongezond, 10: heel gezond). Uit de analyses kwam een significant interactie-effect naar voor (F= 6.55, p = 0.02). Hieruit bleek voor de Conclusie: BOV-deelnemers een stijging in de mate waarin men vindt dat men gezond eet, terwijl er bij de controlegroep een lichte daling te noteren valt (zie tabel).
Interventiegroep (n = 45) Controlegroep (n = 25)
Premeting Gemiddelde Standaarddeviatie (Gem) (SD) 5.27/10 2.02 6.92/10 2.31
Postmeting Gemiddelde Standaarddeviatie (Gem) (SD) 6.56 1.58 6.64 2.19
Tijd*conditie F (p) 6.55 (0.02)
Tabel 18: effect op mate waarin men gezond eet
Algemene conclusie bij de vraag of mensen na deelname aan BOV meer gaan bewegen Mensen die deelnamen aan het BOV-project gaan inderdaad meer bewegen: er is een significante stijging van de totale fysieke activiteit doorheen de 6-maanden deelname aan BOV, in vergelijking met de controlegroep. Deze stijging geldt enkel voor matige fysieke activiteit. Deze stijging doet zich enkel voor bij vrouwen, en iets sterker bij oudere dan bij jongere deelnemers, maar is onafhankelijk van de werkstatus. Deelname aan BOV heeft een effect op het gewicht (daalt) en op de BMI-score (daalt lichtjes). BOV-deelname heeft een zeker effect op het welbevinden, nl de algemeen ervaren gezondheid, de mate van energie en de mate van blijdschap stijgen. De gevoelens van eenzaamheid, van depressiviteit of stress dalen door deelname aan BOV lichtjes, maar niet significant in vergelijking met de controlegroep.
Evaluatie projecten Voeding & Beweging Pagina 21 van 39
B.2. PROCESEVALUATIE In dit onderdeel wordt getracht een antwoord te bieden op een aantal sleutelvragen i.v.m. het proces van het project. Projectdoelstellingen 2 en 3 komen hier ook weer in het vizier. Binnen het project werd gekozen om een procesevaluatie uit te voeren, zowel bij de doelgroep als bij de sportclubs die instonden voor het aanbod. De procesevaluatie bij de BOV-deelnemers gebeurde door het toevoegen van een aantal vragen aan de vragenlijst op de postmeting. Hierbij werd onder andere gevraagd naar de tevredenheid over hun deelname aan het project, tevredenheid van het aanbod, welke factoren spelen een rol in het volhouden van de BOV-deelnemers,… Aan de hand van de procesevaluatie wou men een antwoord kunnen bieden op volgende vragen: a) Wat zijn de voornaamste kenmerken van BOV-deelnemers (doorverwijsreden, kanaal waarlangs BOV kennen, doelen, drempels,…) b) Wat is de appreciatie van het project en het aanbod door de BOV-deelnemers? (link met doel2) c) welke mate rapporteren de BOV-deelnemers inschrijvingen/ lidmaatschap voor cursussen uit het reguliere sportaanbod? (doel 3) d) In welke mate hebben de BOV-deelnemers tijdens hun deelname aan het project contact met mensen uit andere sociale omgevingen? (doel 3) e) Wat stimuleert de deelnemers (naast het voorschrift en de beweegcoach) om tijdens het project het bewegen vol te houden? f) Is er een verschil in het profiel tussen deelnemers doorgestuurd door externe huisartsen en huisartsen uit de wijkgezondheidscentra?
a. Wat zijn de voornaamste kenmerken van BOV-deelnemers (doorverwijsreden, kanaal waarlangs BOV kennen, doelen, drempels,…) Doorverwijsreden Voor de deelnemers werd gekeken wat de voornaamste reden van doorverwijzing is. De meest voorkomende redenen van doorverwijzing zijn overgewicht, gewrichtsproblemen en psychosociale problemen (zie figuur 12). Diabetes en hart- en vaatziekten werden door de artsen beduidend minder vaak aangegeven.
25 20 15 # 10 5 0
Figuur 12: doorverwijsreden 26 van de 51 deelnemers zegden bij de intake dat ze contact gehad hadden met een hulpverlener owv psychische klachten : Huisarts (6 deelnemers); Huisarts + maatschappelijk werk (2 deelnemers); Huisarts + psychiater (2 deelnemers); Psychiater (8 deelnemers); Psycholoog (3 deelnemers); Psychiater + psycholoog (4 deelnemers); Andere (1 deelnemer)
Evaluatie projecten Voeding & Beweging Pagina 22 van 39
Kanaal BOV Het voornaamste kanaal waarlangs het BOV-project gekend is, is via de arts (n= 29). De maatschappelijk werker en de kinesist werden beide twee maal vermeld en de buurtwerking één maal.
Gestelde doelen Elke BOV-deelnemer heeft bij het aanvatten van de beweegcoaching zijn of haar doelen kunnen formuleren. Zoals af te lezen valt uit figuur zijn de meest voorkomende doelen: ‘conditie verbeteren’ en ‘afvallen’. ‘Gelukkiger zijn’, ‘meer energie hebben’ en ‘sociale contacten’ zijn de minst gestelde doelen. In de categorie ‘andere’ komen doelen naar voor die niet onder ‘de te kiezen categorieën’ vielen. Dit zijn de volgende: algemeen een betere gezondheid krijgen, sporten als een gewoonte maken, spieren sterker maken, dat anderen fier kunnen zijn, zinvolle vrije tijdsbesteding, kanaliseren van energie en revalideren na een operatie. 35 30 25 20 15 10 5 0
#
condi fitter meer geluk tie afvall verbe voele energ kiger en n ie zijn teren 29
aantal
29
26
20
17
15
social mind ander e er conta e pijn cten 19
17
27
Figuur 13: gestelde doelen Drempels Aan de BOV-deelnemers werd bij de start van de beweegcoaching gevraagd wat mogelijke drempels zijn om meer te bewegen. Het meest frequente antwoord is de kostprijs. De volgende grootste drempel is een gebrek aan tijd (zie figuur). In de categorie ‘andere’ komen drempels naar voor die niet onder ‘de te kiezen categorieën’ vielen. Dit zijn de volgende: cultuur (moslim, strenge man), pijn (knie, rug), nieuwe groep schrikt af. (zie figuur) 35 30 25 20 #
15 10 5 0 tijd aantal
12
kostpr verpla ijs atsing 30
8
taal 11
sport alleen mater uiterlij is mij babysi ander kledij onbek zijn iaal k t e end 11
12
12
14
11
Figuur 14: drempels
Evaluatie projecten Voeding & Beweging Pagina 23 van 39
3
24
Zelf-gerapporteerd effect Op de postmeting werd aan de BOV-deelnemers gevraagd welk effect ze ervaren hebben van ‘meer bewegen’. Aan de deelnemers werden verschillende stellingen voorgelegd (zie tabel). Stellingen
% akkoord
Algemeen beter voelen
74%
Meer naar buiten komen
70%
Contact met anderen hebben
58%
Problemen beter aankunnen
52%
Betere houding
47%
Beter slapen
41%
Beter voelen bij het opstaan
37%
Minder snoepen/ gezonder eten
31%
Minder tv kijken
23%
Minder roken
15% % niet akkoord
Niets
49%
Slechter voelen
49%
Tabel 19: zelfgerapporteerd effect
80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
Figuur 15: zelfgerapporteerde effecten
Conclusie bij de voornaamste kenmerken van BOV-deelnemers: De doorverwijsredenen zijn vnl. overgewicht, gewrichtsproblemen en psychosociale problemen. Ze worden vnl doorverwezen via de arts. Het voornaamste doel voor henzelf is ‘conditie verbeteren’, ‘afvallen’ en ‘fitter voelen’. Ze bewegen niet vooral owv de kostprijs en tijdsgebrek. Tijdens de zelfevaluatie gaven mensen als voornaamste effecten aan dat ze zich algemeen beter voelen, meer naar buiten komen, meer contact hebben met anderen en hun problemen beter aankunnen.
Evaluatie projecten Voeding & Beweging Pagina 24 van 39
b.Wat is de appreciatie van het project en het aanbod door de BOV-deelnemers? (link met projectdoel 2) Tevredenheid deelname Aan de BOV-deelnemers werd gevraagd in hoeverre ze tevreden zijn over hun deelname aan het BOV-project. Uit figuur valt af te lezen dat 80% tevreden tot heel tevreden is (29% is eerder tevreden en 51% is heel tevreden. 60 50 40 % 30 20 10 0 helemaal eerder tussenin eerder heel niet niet wel tevreden tevreden tevreden tevreden Figuur 16: tevredenheid over eigen deelname Tevredenheid aanbod Er werd gevraagd in welke mate men tevreden was met het aanbod van de activiteiten. Algemeen werd het aanbod positief geëvalueerd. De meerderheid vond het aanbod voldoende (85%), 9% vond het aanbod middelmatig en 2% vond het aanbod iets te beperkt, 3% vond het aanbod heel uitgebreid en gevarieerd. 90 80 70 60 50 % 40 30 20 10 0
Figuur 17: tevredenheid met het aanbod De BOV-deelnemers kregen ook de kans om andere activiteiten voor te stellen. Hierbij werden voornamelijk volgende activiteiten vermeld: badminton, salsa, avondactiviteiten zodat die te combineren zijn met werk, basket en tennis.
Reactie omgeving Er werd aan de BOV-deelnemers gevraagd naar de reactie van de hun naaste omgeving op hun deelname (‘Mijn naaste omgeving reageerde positief op mijn deelname). Bij het overgrote merendeel van de deelnemers (72%) was de reactie van de omgeving positief (zie figuur).
Evaluatie projecten Voeding & Beweging Pagina 25 van 39
40 30 % 20 10 0
Figuur 18: positieve reactie van de omgeving Attitude ten aanzien van bewegen Op het einde van het project werd bij de BOV-deelnemers gepeild naar hun attitude ten aanzien van beweging. Twee stellingen werden aan de deelnemers voorgelegd: ‘Ik vind bewegen nu veel plezieriger dan vroeger’ en ‘Ik vind bewegen veel belangrijker dan voordien’. Hierbij konden de deelnemers aangeven in welke mate ze met deze stellingen akkoord gingen (helemaal niet akkoord – helemaal akkoord). Uit onderstaande tabel valt af te lezen dat het merendeel van de deelnemers bewegen nu plezieriger (72%) alsook belangrijker (76%) vindt dan voordien.
%
45 40 35 30 25 20 15 10 5 0
helema eerder al niet niet akkoor akkoor d d
neutra al
eerder helema wel al akkoor akkoor d d
nvt
plezierger
2
2
14
41
31
10
belangrijker
0
6
8
35
41
0
Figuur 19: attitude tav beweging
Greep op gezondheid Aan de BOV-deelnemers werd gevraagd in welke mate ze vinden dat ze door hun deelname aan het project meer greep krijgen op hun gezondheid. We zien dat 74% van de BOV-deelnemers wel degelijk vindt dat ze door hun deelname aan het project meer greep krijgen op hun gezondheid, slecht 2% vindt dit niet en 14% reageert neutraal (zie tabel).
Evaluatie projecten Voeding & Beweging Pagina 26 van 39
45 40 35 30 25 % 20 15 10 5 0
Figuur 20: grotere greep op de gezondheid? Conclusie bij de appreciatie van het project: 80 % van de deelnemers is tevreden over hun deelname aan het project, 85% is tevreden over het aanbod. Het overgrote deel van de deelnemers krijgt positieve reacties van de omgeving, ze vinden bewegen plezieriger en belangrijker, en hebben het gevoel een grotere greep op de gezondheid te hebben.
c.In welke mate rapporteren de BOV-deelnemers inschrijvingen/ lidmaatschap voor cursussen uit het reguliere sportaanbod? (projectdoel 3) In totaal zijn er van die 50 deelnemers 29 effectieve lidmaatschappen of inschrijvingen gerapporteerd binnen het reguliere aanbod. Deze sportclubs zijn : Zwemclub Atlantis, Heverleese Zwemvereniging, Kreakatau (yoga), dansschool Marleen Sempels, Santé Magic (yoga), Jims Fitness Leuven De beweegcoach heeft ook als taak om in de mate van het mogelijke de financiële drempel aan te pakken (lidmaatschappen en inschrijvingsgelden). Concreet wordt er ondersteuning gegeven bij het verkrijgen van de sportcheque (Stad Leuven - 9 deelnemers maakten gebruik van de sportcheque (8 voor een zwemclub, 1 voor yoga) en worden er aanvragen gedaan bij het Leuvens Fonds Vrijetijdsparticipatie (LFV): 19 deelnemers kregen tussenkomst van het LFV (9 voor fitness, 9 voor yoga, 1 voor zwemabonnement) 1 deelnemer maakte in deze periode gebruik van de sportcheque én het LFV. Verder was er 1 deelneemster die een lidmaatschap bij een dansschool betaald kreeg door het ‘Jessica dance fonds’.
Conclusie: Meer dan de helft van de BOV-deelnemers schrijven zich effectief in in een sportclub. Wetende dat inschrijven in een reguliere sportclub een hoge drempel inhoudt, is dat een mooie verwezenlijking.
d. In welke mate hebben de BOV-deelnemers tijdens hun deelname aan het project contact met mensen uit andere sociale omgevingen? (onderdeel van projectdoel 3) Aan de BOV-deelnemers werd gevraagd of ze tijdens de les contact hebben gehad met personen uit een andere sociale omgeving. De deelnemers konden hier volgende antwoordmogelijkheden aanduiden: nooit, zelden, soms, vaak, heel vaak. We zien dat de minderheid van de BOV-deelnemers aangeeft zelden of nooit contact te hebben gehad met personen uit een andere sociale omgeving. Het merendeel heeft wel contact gehad met personen uit een andere sociale omgeving (42% soms, 38% vaak, 2% heel vaak).
Evaluatie projecten Voeding & Beweging Pagina 27 van 39
50 40 30 %
20 10 0 nooit
zelden
soms
vaak
heel vaak
Figuur 21: contacten met personen uit een andere omgeving Deze vraag werd niet aan de controlegroep gesteld, dus we kunnen niet nagaan of mensen die aan het project hebben deelgenomen meer contact hebben met mensen uit andere sociale omgevingen dan mensen die niet aan het project hebben deelgenomen .Maw we kunnen niet spreken van ‘meer contacten bij I dan C’ .
Conclusie: Het merendeel heeft tijdens de lessen wel contact gehad met personen uit een andere omgeving. Maar, aangezien we dit niet vroegen bij de controlegroep, kunnen we hier geen conclusie uit trekken voor het BOV-project.
e.Wat stimuleert de deelnemers (naast het voorschrift en de beweegcoach) om tijdens het project het bewegen vol te houden? Voorschrift Bij de BOV-deelnemers werd gevraagd in welke mate het voorschrift hen gemotiveerd heeft om te bewegen. Uit onderstaande tabel zien we dat 13% aangeeft dat het voorschrift geen invloed had op zijn of haar beweeggedrag, 22% geeft dat het voorschrift hen niet gemotiveerd heeft om te bewegen omdat men reeds van plan was meer te bewegen. De overgrote meerderheid (66%) gaf echter aan dat het voorschrift wel een motivator was (zie tabel en figuur).
Neen, het voorschrift heeft niks veranderd aan mijn beweeggedrag Neen, het voorschrift was niet nodig ik wou al meer bewegen Ja, het voorschrift was net dat duwtje in de rug dat ik nodig had om meer te bewegen ja, het voorschrift heeft me overtuigd van de nood om meer te bewegen ja, het voorschrift heeft ervoor gezorgd dat ik nu regelmatig beweeg Tabel 20: belang van voorschrift voor deelnemers
70 60 50 40 % 30 20 10 0 neen
ja
Figuur 22: belang van voorschrift voor deelnemers
Evaluatie projecten Voeding & Beweging Pagina 28 van 39
13% 22% 44% 9% 13%
Andere motivator Verder werd ook gevraagd wat de BOV-deelnemers hielp (buiten de beweegcoach en huisarts) om het bewegen vol te houden? Hierbij werd ‘betaalbare activiteiten’ en ‘goede sfeer’ het meest gerapporteerd. Dit waren ook de facetten waar beweegcoaches a priori hebben op geïnvesteerd in de toeleiding. De gesprekken met de bewegingspsycholoog werd door geen enkele BOV-deelnemer aangehaald. Dit is te wijten aan het feit dat het geplande groepswerk met de bewegingspsycholoog en de intense evaluatie daarvan pas startten in november 2012 en verderlopen in 2013. De bewegingspsycholoog werd dus nog niet ingeschakeld in het traject van deelnemers 2012. De buurtwerker en de vrijwilliger werd telkens maar 1 keer vermeld. Verklaring: in 2012 werd voor de toeleiding van nieuwe deelnemers vooral gefocust op samenwerking met huisartsen. De communicatie met andere toeleiders zoals buurtwerkers en vrijwilliger-toeleiders stonden op een laag pitje en deze toeleiders waren voor deelnemers in de praktijk dus ook niet zichtbaar of voelbaar aanwezig.
25 20 15 %
10 5 0 betaalb. goede act. sfeer aantal
20
15
familie lesgever 13
13
vriende gemak. buurtw vrijwillig bewegi ngspsyc n locatie erker er holoog 12
10
1
1
0
Figuur 23: andere motivatoren Regelmaat houden Er werd getracht om zicht te krijgen op de mate waarin persoonlijke omstandigheden (familiaal, mentaal, huisvesting) in het dagelijks leven een invloed hadden op het houden van een regelmaat in het project. Volgende stelling werd aan de deelnemer voorgelegd: ‘Het was moeilijk om regelmaat te houden in dit project door omstandigheden in mijn dagelijks leven (familiaal, mentaal, huisvesting)’. We zien dat bij de meerderheid van de BOV-deelnemers (35% eerder akkoord, 29% helemaal akkoord) persoonlijke omstandigheden inderdaad een negatieve invloed hadden op het houden van een regelmaat in het project (zie figuur).
Evaluatie projecten Voeding & Beweging Pagina 29 van 39
%
40 35 30 25 20 15 10 5 0
Figuur 24: invloed van persoonlijke omstandigheden op deelname
Volhouden Tijdens de postmeting werden de BOV-deelnemers gevraagd naar hun intentie om even fysiek actief te blijven. Het merendeel van de respondenten ging akkoord tot helemaal akkoord met de stelling ‘Ik zal in de nabije toekomst proberen om minstens even fysiek actief te blijven als nu’ (zie figuur). 60 50 40 % 30 20 10 0
Figuur 25: intentie om vol te houden
Conclusie bij de vraag wat de deelnemers stimuleert (naast de beweegcoach) om tijdens het project het bewegen vol te houden? - Het voorschrift blijft voor 66% van de mensen een grote motivator. - Andere motivatoren zijn betaalbare activiteiten en goede sfeer; ook familie en de lesgevers. De meesten willen proberen het bewegen vol te houden, maar geven zelf wel aan dat persoonlijke omstandigheden soms een negatieve invloed hebben op dat volhouden.
f.Is er een verschil in het profiel tussen deelnemers doorgestuurd door externe huisartsen en huisartsen uit de wijkgezondheidscentra Van de 50 BOV-deelnemers werden 38 (76%) intern doorverwezen via de huisarts van het wijkgezondheidscentrum (WGC) en 12 (24%) via een externe huisarts. Hieronder wordt nagegaan of er een verschil is in profiel van de BOV-deelnemers naargelang de doorverwijzer. Gezien de beperkte aantallen, worden deze resultaten enkel beschrijvend weergegeven.
Evaluatie projecten Voeding & Beweging Pagina 30 van 39
Leeftijd Er is een verschil in de leeftijd van de BOV-deelnemers naargelang de doorverwijzer (zie figuur). We zien dat de BOV- deelnemers door externe huisartsen doorverwezen ouder zijn dan de BOV-deelnemers doorverwezen door de huisartsen van het WGC.Bij de extern doorverwezen deelnemers is de gemiddelde leeftijd 47.38 jaar (SD 9.37) en bij de intern doorverwezen BOV-deelnemers is dit 36.57 jaar (SD10.30).
leeftijd (jaren)
leeftijd 60 40 20 0 leeftijd
extern
intern
47,38
36,57
Figuur 26: verschil in leeftijd tussen verwijzing externe/ eigen huisartsen
Geslacht We zien dat alle BOV-deelnemers die werden doorverwezen door externe huisartsen vrouwen zijn, terwijl bij de BOV-deelnemers doorverwezen door de huisartsen van het WGC de verhouding mannen/ vrouwen 50/50 is. 150
% vrouwen
100 % 50 0
extern
intern
100
50
% vrouwen
Figuur 27: verschil in geslacht tussen verwijzing eigen / externe huisartsen
Nationaliteit Er is een verschil in nationaliteit van de BOV-deelnemers naargelang de doorverwijzer. De BOV-deelnemers doorverwezen door externe huisartsen zijn voor 92% Belgen. Terwijl dit 55% bedraagt voor de huisartsen van het WGC (zie figuur). 100
%
% Belgen
50
0 % Belgen
extern
intern
92
55
Figuur 28: verschil in nationaliteit tussen verwijzing eigen / externe huisartsen
Evaluatie projecten Voeding & Beweging Pagina 31 van 39
Gezinssituatie De gezinssituatie tussen de BOV-deelnemers intern en extern doorverwezen is gelijkaardig . Zowel bij de intern als extern doorverwezen deelnemers is het merendeel alleenwonend (zie figuur).
%
80 70 60 50 40 30 20 10 0 Alleenwonend
Samenwonend met thuiswonende kinderen
Samenwonend zonder thuiswonende kinderen
1-volwassenen met thuiswonende kinderen
intern
61
6
28
6
extern
67
11
11
11
Figuur 29: verschil in gezinssituatie tussen verwijzing eigen / externe huisartsen
Werksituatie De werksituatie tussen de BOV-deelnemers intern en extern doorverwezen is gelijkaardig We zien dat bij de extern doorverwezen deelnemers er 2 (17% werken) en bij de intern doorverwezen deelnemers zijn dit er 9 (24%).
% werkend 30 %
20 10 0 % werkend
extern
intern
17
24
Figuur 30: verschil in werksituatie tussen verwijzing eigen / externe huisartsen Opleidingsniveau Het opleidingsniveau tussen de BOV-deelnemers intern en extern doorverwezen is gelijkaardig (X² = 6.71, p = 0.35) (zie figuur).
Evaluatie projecten Voeding & Beweging Pagina 32 van 39
60 50 40 %
30 20 10 0 lagere school
lager middel baar
hoger middel baar
extra hogesc universi opleidin andere hool teit g
intern
13
29
29
0
11
3
16
extern
0
25
50
8
8
0
8
Figuur 31: verschil in opleidingsniveau tussen verwijzing eigen / externe huisartsen Conclusie bij de vraag of er een verschil is in profiel tussen BOVdeelnemers doorverwezen door externe huisartsen en mensen die doorverwezen worden door huisartsen van het WGC. We zien verschillen op 3 vlakken: - BOV- deelnemers door externe huisartsen doorverwezen ouder zijn dan de BOV-deelnemers doorverwezen door de huisartsen van het WGC - We zien dat alle BOV-deelnemers die werden doorverwezen door externe huisartsen vrouwen zijn, terwijl dat bij de WGC’s 50/50 is. - De BOV-deelnemers doorverwezen door externe huisartsen zijn voor 92% Belgen. Terwijl dit 55% bedraagt voor de huisartsen van het WGC (zie figuur). Op vlak van gezinssituatie, werksituatie, opleidingsniveau zien we geen verschillen.
10. Bereikten alle delen van de methodiek de volledige doelgroep? Werd de doelgroep voldoende blootgesteld aan de methodiek? Ontvingen ze voldoende dosis van de methodiek?
Ja, alle deelnemers volgden alle delen: voorschrift bij de dokter, gesprek en intake bij beweegcoach, beweegtraject, postmeting. Gemiddeld is er een tijdsinvestering van de beweegcoach (rechtstreeks contact: consult, telefoon, begeleiding naar activiteit,..) van ongeveer 4 u per deelnemer. Gezien er gewerkt wordt op maat van de deelnemer en rekening gehouden wordt met zijn lichamelijke en mentale mogelijkheden is er een grote variatie in tijdsbesteding. Minimum werd er 2u10 min besteed.
11. Welke aspecten van de methodiek zullen gewijzigd worden als gevolg van de evaluatie? Wat bleken de succesfactoren van de methodiek?
Het voorschrift door de dokter is een stimulans voor velen, zeker voor MKG (autochtonen en zeker ook allochtonen) en is dus een belangrijk onderdeel van het concept (B2e). Tegelijkertijd zien we dat het niet voor iedereen een must is, daarom is het belangrijk ook na te denken of er andere manieren van toeleiden mogelijk zijn. De motivationele gespreksvoering door de coaches is belangrijk in het starten en volhouden van beweging. Het is belangrijk dat de tijdsduur kan variëren naargelang de nood van de deelnemer. Ook zijn de aanwezigheid van het bekend gezicht van de opbouwwerker en/of beweegcoach extramotiverend voor regelmatige deelname aan eigen aanbod of aan regulier aanbod. Mensen geven immers zelf aan dat een nieuwe groep afschrikt. (B2a)
Evaluatie projecten Voeding & Beweging Pagina 33 van 39
De meerderheid vindt het aanbod voldoende, dus dat zullen we best behouden (B2b). A priori wordt doorverwezen naar regulier aanbod waarvan de coach weet dat er op maat gewerkt wordt. Daarnaast zet de beweegcoach samen met de deelnemer voorzichtige stappen naar ongekendere sportclubs als een deelnemer interesse toont in een bepaald aanbod. We willen met BOV graag die verbindende schakel zijn. Enkel voor diegenen die niet toe zijn aan deelname aan regulier aanbod, zet men laagdrempelige beweegactiviteiten in groep op. We hopen dat we die kunnen behouden, net owv de zeer lage drempel. Hierbij geven de deelnemers zelf aan dat de groepssfeer belangrijk (en dus succesfactor) is.(B2e) De beweegcoaches besteden veel aandacht aan het oplossen van de financiële drempels van sportclubs. Dit is belangrijk daar deelnemers dat aangeven als een van de motivatoren voor BOV (B2a).
Welke aspecten van de methodiek vereisen nog bijsturing?
Andere toeleiders dan huisartsen kunnen de methodiek versterken via motivationeel gesprek of fysieke toeleiding : buurtwerkers, gezondheidswerkers, preventiewerkers, diëtisten, mutualiteiten, middenveld…: dit vraagt intensief campagnewerk. (B2a) Het sportaanbod dat makkelijk toegankelijk is voor MKG moet vergroot worden. Dit vraagt werken aan toegankelijkheid van reguliere sportclubs. Hierbij hoort ook het leren omgaan met mensen die tijdelijk afhaken owv persoonlijke omstandigheden. (B2a) De meeste deelnemers geven aan dat het aanbod voldoende is (B2b); een vraag vanwege een kleine groep is het zoeken naar activiteiten die te combineren zijn met werk. Er kruipt heel wat tijd in het aanvragen van middelen om te kunnen gaan sporten (sportcheques, fonds vrijetijdsparticipatie, tussenkomst ziekenfonds, OCMW). Er zou moeten kunnen gezocht worden naar een vereenvoudiging, bvb de vlaamse vrijetijdspas. (B2c) We moeten verder onderzoeken hoe lang mensen – ook na 6 maanden - ondersteuning nodig hebben om vol te houden (B2e). Dat was in dit tijdsbestek van een jaar niet mogelijk om na te gaan. Duidelijke en motiverende gesprekken met (groepen) externe huisartsen over ‘wie kan je doorsturen?‘ zijn wenselijk. (B2f) Of het groepswerk met de bewegingspsycholoog en/of de vrijwilliger-toeleider een belangrijk onderdeel en dus succesfactor is, moet nog verder onderzocht worden en is gepland voorjaar 2013. We moeten bekijken welke taken vrijwilligers kunnen opnemen in dit project zodat de taak van de beweegcoach zuiver blijft (coaching, motivationele gesprekken en doorverwijzing naar aanbod). Vrijwilligers kunnen bvb meegaan naar een sportclub, zelf een stukje aanbod bieden (zoals nu al gebeurt bvb jogging).
12. Zijn er bepaalde randvoorwaarden om de methodiek te implementeren? Indien men deze methodiek wilt implementeren, welke middelen zijn volgens u noodzakelijk. U kunt hierbij opnieuw een opdeling maken in medewerkers, materiaal, infrastructuur, …
Als je met dit model werkt heb je volgende medewerkers nodig : - Projectleider - Beweegcoaches - Liefst vrijwilligers Daarnaast moet er intensief samengewerkt worden met volgende personen en diensten: - Laagdrempelige geëngageerde aanbieders uit reguliere beweeg- en sportsector - Eigen (beperkt) beweegaanbod voor instapmoment aller-kwetsbaarsten (vb Fun Fit) - Draagvlak van toeleiders (huisartsen, buurtwerkers, vrijwilligertoeleiders,gezondheidswerkers,…) - Partners voor permanent campagnewerk en regelmatige invest in bekendmaking (Logo, Vigez, stadsambtenaren en wijkwerkingen, integratiediensten, mutualiteiten, lokale pers,…) Infrastructuur en materiaal - Laagdrempelige plaats met sportieve/ontspannende uitstraling voor intakes en evaluaties met beweegcoaches. Internetverbinding, laptop, gsm’s voor coaches is hierbij basic-materiaal.
Evaluatie projecten Voeding & Beweging Pagina 34 van 39
-
Daarnaast is een home-trainer een belangrijk instrument voor het meten van gezondheidswinst (als motivator voor de deelnemers). Sportlokaal voor laagdrempelig (eigen) beweegaanbod met een aantal eenvoudige basismaterialen zoals ballen, matjes, frisbees, elastieken… Locatie voor o netwerking en intervisie met toeleiders, aanbieders en vele andere actoren die deel uitmaken van lokaal draagvlak BOV o occasioneel en thematisch (vb gezonde leefstijl, hoe volhouden, …) groepswerk met deelnemers (ikv participatief en empowerend werk)
Evaluatie projecten Voeding & Beweging Pagina 35 van 39
DEEL 3. EVALUATIE VAN DE PROJECTVORM A. PARTNERSCHAP 1. Had u reeds eerder samengewerkt met de partners waarmee u het project hebt uitgevoerd? Met wie wel en wie niet? Riso en WGC De Ridderbuurt werkten al een aantal jaren samen. Ook andere partners waren gekend via diverse projecten van Riso in Leuven (bvb buurtsport). Enkele partners uit de reguliere gezondheidssector zijn nieuw: huisartsen, Faber KU Leuven, R2I. .
2. Was de verplichting om het project in partnerschap te doen met andere beleidsdomeinen een meerwaarde of een belemmering voor een uitvoeren van het project en het behalen van de doelstellingen? De samenwerking met andere partners en het intersectoraal werk was een bewuste keuze van bij de aanvang. Net omwille van de overtuiging dat maatschappelijke kwetsbaarheid altijd raakt aan meerdere levensdomeinen. Het was dus nooit een belemmering, maar vooral een grote meerwaarde en zelfs vanzelfsprekendheid: alleen vanuit onze sector kunnen we niet werken aan structurele oplossingen.
3. Waren de partners waarmee u het project hebt uitgevoerd, de juiste partners om uw doelstellingen mee te bereiken? Zo nee, welke zijn de organisaties die eerder wel/niet zouden moeten betrokken worden? We hebben alvast de juiste partners gekozen die we a priori nodig hadden om van start te gaan met deze nieuwe methodiek : - als toeleiders lokale wijkgezondheidscentra èn lokale onafhankelijke huisartsen, - beweegcoaches ( vanuit gesubsidieerd lokaal preventiewerk) zou ik weglaten , - en lokale aanbieders voor sport en beweging (sportdienst stad en particulier). Wie zouden we nog kunnen betrekken? - De sport- en vrijetijdssector zullen we in de toekomst nog sterker moeten betrekken. - Waar we nu vooral inzetten op communicatie met huisartsen, moeten ook andere eerstelijnswerkers ingelicht en betrokken worden als toeleiders. Dit vergt tijd en geduldig opbouwen van een breed netwerk en draagvlak. Er zijn reeds contacten gelegd met het LOGO om deze groepen te bereiken. - Vraag blijft of we private partners ook voor dit soort projecten kunnen warm maken. (vb. beweegcoaches uit profit-sector, vrijetijdsaanbod profit) - Tenslotte zouden de mutualiteiten in dit project een bijzondere rol kunnen vervullen . Investeren in BOV is investeren in een preventieve methodiek welke op lange termijn positief effect heeft op vermindering in de kost van gezondheidszorg. Dit vraagt een strategisch plan van aanpak.
B.SUBSIDIE EN REGELGEVING 1. Waren de middelen die u hebt aangevraagd voldoende om het project naar wens uit te voeren? Leg uit. Dit soort intersectoraal werk mèt maatschappelijk kwetsbaren vergt op zijn minst drie jaar om te experimenteren en op die manier met de diverse sectoren tot een draagvlak te komen. Middelen voor één jaar waren goed om de
Evaluatie projecten Voeding & Beweging Pagina 36 van 39
methodiek te kunnen starten, maar helemaal niet voldoende om in de diepte te kunnen werken (vb via focusgroepen met feedback), om te kunnen bijsturen en om te werken naar verzelfstandiging. De tijdsdruk heeft gemaakt dat we a priori hebben geïnvesteerd in inzet beweegcoach + kwalitatief aanbod.
2. Zou het door u ingediende project kunnen ingepast worden binnen de organisatieopdracht van één van de uitvoerende organisaties? Waarom wel / niet? Leg uit. Als we kijken naar de twee trekkende organisaties: - Dit project zou in principe ingepast kunnen worden in een Wijkgezondheidscentrum, in het kader van preventief werken. Maar enkel mits de inzet van extra middelen en het creëren van een aantal lokale randvoorwaarden in Leuven (sterker uitbouw van Buurtsport, invest in laagdrempelig beweegaanbod, administratieve vereenvoudiging van financiële tegemoetkomingen). - Dit project kan vanuit het perspectief ‘armoede’ ingepast in onze buurtwerking, die dan als draaischijf in Leuven kan fungeren. Ook dit vraagt inzet van extra middelen om blijvend te kunnen investeren in het gecreëerde partnerschap en betaalbare beweegcoaching in Leuven. Het netwerkmodel en de sectoroverschrijdende werking zijn essentieel in de uitbouw en uitvoering van dit project en zal ook in de toekomst het succes mee helpen bepalen. Riso kan effectief trekker/organisator zijn van dit netwerk. Als we kijken naar de mede-uitvoerders: - een (Buurt)sportdienst dat een laagdrempelig aanbod heeft, zou deze methodiek kunnen integreren om meer mensen te laten starten en volhouden. Immers waar bij (Buurt)sport het schoentje wringt: de mensen die zij willen bereiken hebben vaak een extra duwtje nodig. Het motiverend gesprek met huisarts en/of coach zijn perfecte manieren om toe te leiden naar Buurtsport.
3. Past het werken aan gezondheid van mensen in armoede via beweging volgens u in uw organisatie opdracht, en hebt u hier voldoende tijd / mensen / middelen voor? Qua thema past het op dit moment helemaal in onze organisatieopdracht. Onze organisatie heeft in haar meerjarenplan 2008 – 2014 gekozen om oa in te zetten op het thema gezondheid. Voor de hele sector samenlevingsopbouw (dus over heel Vlaanderen) wordt het thema gezondheid meer en meer als belangrijk domein naar voren geschoven. Hierbinnen is het terugdringen van de sociaal-economische ongelijkheid in de gezondheid(szorg) één van de grootste uitdagingen voor een rechtvaardig gezondheidsbeleid. Meer info vind je in het rapport “Recht op gezondheid – aanpak van de gezondheidskloof september 2012” hoofdstuk 5 gezondheidspromotie en ziektepreventie pag 62-64. www.samenlevingsopbouw.be. Ook qua manier van werken past het in onze organisatie-opdracht. Dit project is gestart als opbouwwerkproject. Eigen hieraan is dat we gedurende een bepaalde periode aan structurele oplossingen voor collectief ervaren problemen van maatschappelijk kwetsbare groepen werken. Ons werk is innovatief: we zoeken nieuwe oplossingen voor complexe problemen. Een opbouwwerker bereidt een project voor, zoekt partners, voert uit, evalueert, stuurt bij en probeert dan indien wenselijk het project te verzelfstandigen. Zo werd, na een intense verkenningsfase door de Leuvense opbouwwerker, dit BOV-project op de kaart gezet. Na een participatief traject met mensen uit doelgroep, welzijnswerkers en gezondheidswerkers bleek de nood immers hoog om toe te leiden naar gezonde beweging op maat. Dit gaf aanleiding om de BOVmethodiek uit te werken en bij te sturen. Nu dit project zijn nut bewezen heeft, zoeken we stilaan naar mogelijkheden om het een permanente basis te kunnen geven. Hiervoor zien we momenteel een paar mogelijkheden, oa in de eigen organisatie (zie vraag B2 hierboven). In de uitwerking van elk opbouwwerkproject werken we aan twee soorten opdrachten, dus ook in dit project: 1.Samenlevingsopbouw heeft een agogische opdracht, nl werken aan maatschappelijke participatie van mensen: hen sterker maken om hun eigen leven (terug) in handen te nemen. We werken hieraan op een collectieve manier. Dit kon prima gebeuren binnen dit project: gezondheid is een aantrekkelijk thema voor mensen om rond samen te komen. Mensen die samen bewegen vanuit de insteek “plezier” voelen zich even niet enkel een “probleemgeval”. Mensen geven hierdoor veel feedback op hun eigen leefstijl, stellen open vragen over gezond
Evaluatie projecten Voeding & Beweging Pagina 37 van 39
leven, doen inzichten op in gesprekken met mekaar en lesgevers in een informele sfeer. Dit werkt bij velen beter dan formele lessen over “moeten stoppen met roken” of “moeten gaan joggen”. Men ontdekt zo dat bewegen motiverend werkt en krijgt zin om ook op andere terreinen te veranderen, maar dan vanuit een eigen intrinsiek gegroeid proces. 2.Daarnaast hebben wij een politieke opdracht: we werken aan beleidsbeïnvloeding in het kader van voorliggend thema. Tijdens beweegactiviteiten en gesprekken voor en na geven deelnemers signalen over drempels tot gezond leven. Deze tonen aan dat welzijn van mensen niet alleen te maken heeft met een leefloon of materiële welvaart. Ze tonen ook aan dat investeren in beweegprojecten niet alleen de gezondheid van vele mensen ten goede komt, maar ook het recht op vrijetijd en ontspanning komt daardoor in de kijker. Hebben we hiervoor voldoende tijd en middelen? Op dit moment zetten we drie opbouwwerkers expliciet in op het thema gezondheid, en dit op 3 plaatsen in de provincie. Dit toont aan dat het een thema is dat we voldoende belangrijk achten om in te investeren.
C.PROJECTOPROEP 1. Beantwoordde deze projectoproep aan een nood binnen uw organisatie? Aan een nood bij de doelgroep? Leg uit. Zie ook vraag B3, met uitleg over het meerjarenplan van Riso Vlaams-Brabant. Verkennende gesprekken in 2009 met doelgroep, welzijns- en gezondheidswerkers gaven aan dat mensen meer willen investeren in gezond bewegen. Mensen met sedentair leefpatroon zetten te weinig de eerste stap of houden niet vol. Het reguliere beweegcircuit heeft hoge drempels voor maatschappelijk kwetsbare doelgroepen. Daarom besloten we om hierrond een opbouwwerkproject op te zetten.
2. Kunt u aan deze nood tegemoetkomen zonder deze projectmiddelen? Leg uit. Neen, want er is momenteel bij geen enkele lokale of bovenlokale overheid een structureel budget voorzien om dergelijke projecten op te zetten en te installeren. Het moet dus voorlopig gebeuren via zulke experimentele middelen.
3. Hoe zou u deze projectoproep beter aanpassen aan de noden rond gezondheid/beweging/armoede binnen uw werkveld? In eerste instantie is er een langere ondersteuning nodig van een dergelijk experimenteel project met nieuwe methodieken en partners. Misschien is het een idee om middelen uit de gezondheidssector te koppelen aan middelen uit sport?
D.TOEKOMST 1. Zult u de verworven kennis / toegepaste methodiek / bereikte doelgroep enz van dit project verder inpassen binnen uw organisatie? Leg uit. We zullen dit doen op verschillende vlakken: - De expertise in dit project wordt zeker doorgegeven aan opbouwwerkers uit andere regio’s. Zo is bvb de opbouwwerkster in Tienen met een minimale vorm van BOV gestart. - De ervaringen in dit project doen ons nog meer inzien dat werken rond gezondheid met onze doelgroep zeer belangrijk is, zowel op agogisch vlak als op vlak van beleidsbeïnvloeding.
Evaluatie projecten Voeding & Beweging Pagina 38 van 39
-
-
-
Dankzij dit project hebben we binnen de gezondheidssector al een zeker netwerk uitgebouwd waarop we verder kunnen inzetten. De dialoog met huisartsen en huisartsen in opleiding, met beweegcoaches en beweegcoaches in opleiding zijn belangrijke items in de aanpak van gelijke kansen op gezond leven. Via dit concreet en efficiënt project is het gesprek met de gezondheidssector en sportsector geopend. Er is een gemeenschappelijkheid en positieve interesse tot stand gebracht waardoor investeren op het thema “ werken met maatschappelijk kwetsbare groepen” als wezenlijk en zeer zinvol wordt opgenomen in de agenda van deze partners. Ook gaan we verder inzetten op het beleidsbeïnvloedend werk uit dit project : zo zijn we de stad Leuven aan het warm maken om BOV te implementeren of te ondersteunen. Ook gaven we lokaal èn bovenlokaal stimuli om meer intersectoraal te werken rond gezondheid en armoede. Uit dit project groeit er nu een volgend opbouwwerkproject, nl het toegankelijk maken van sportclubs voor deze doelgroep.
2. Welke aspecten van het project zullen bewaard blijven binnen uw organisatie? -
-
-
In het huidige meerjarenplan blijven we rond gezondheid werken. Zonder dit met zekerheid te kunnen stellen, lijkt het plausibel dat gezondheid ook in het volgende meerjarenplan een belangrijk domein zal blijven. De inzichten die we opdeden rond gezondheid, bewegen, toegankelijkheid beweegaanbod en de opgebouwde netwerken worden ingezet in volgende projecten indien dit van pas komt. Onze werkopdrachten en principes die we hier hanteerden (agogische en politieke opdracht, participatief werken, met groepen van mensen, vernieuwend, … ) blijven ook in volgende projecten de uitgangspunten. Tenslotte blijft het lokaal intersectoraal werken een uitdaging van de organisatie.
3. Is het blijvend werken aan gezondheid via beweging voor deze doelgroep een doelstelling voor uw organisatie? Wat zijn de grootste drempels om dit te kunnen waarmaken? Leg uit. We krijgen middelen vanuit het Agentschap Zorg en Gezondheid om gedurende de komende 2 jaar verder in te zetten op BOV, mits een aantal aanpassingen: BOV moet zich richten naar alle huisartsen en naar alle Leuvenaars met sedentaire leefstijl. Dit kadert in een experiment om te zien of BOV implementeerbaar is in alle gemeenten of regio’s in Vlaanderen. Na dit experiment zullen we zien of we dus als Riso of WGC met blijvende ondersteunende middelen dit BOV-project kunnen blijven uitbouwen.
BIJLAGEN -
De gehanteerde vragenlijsten voor de intake– en evaluatiegesprekken met de deelnemers BOV folder Uitleg voor huisartsen Financieel verslag met specifieke bijlagen
Evaluatie projecten Voeding & Beweging Pagina 39 van 39