Projectplan NATUURONTWIKKELING ERTVELDPOLDER
Colofon Versie: Datum: Project: Projectnummer:
Definitief 1 september 2014 Projectplan Natuurontwikkeling Ertveldpolder 222157
Opgesteld door: BTL Advies Postbus 385 5060 JV Oisterwijk t: 013 52 99 555 f: 013 52 99 550 e:
[email protected] w: www.btladvies.nl
Opdrachtgever: Waterschap Aa en Maas Pettelaarpark 70 5216 PP ’s-Hertogenbosch Postbus 5049 5201 GA ’s-Hertogenbosch t: 073-6156666 f: 073-6156600 e:
[email protected]
Inhoudsopgave Deel I: inrichting ertveldpolder 1. Aanleiding en doel 1.1 Aanleiding_____________________________________________________ 7 1.2 Doelstelling____________________________________________________ 8
2. Het plangebied 2.1 Huidige situatie van de Ertveldpolder_______________________________ 9 2.1.1 Ligging en begrenzing_________________________________________ 9 2.1.2 Eigenaren en gebruikers_______________________________________ 9 2.1.3 Huidige inrichting en gebruik__________________________________ 10 2.1.4 Hoogtegegevens____________________________________________ 11 2.1.5 Flora en fauna______________________________________________ 12 2.1.6 Bodem____________________________________________________ 13 2.1.7 Geomorfologie_____________________________________________ 14 2.2 Visie op de inrichting van de Ertveldpolder_________________________ 14
3. Beschrijving en maatvoering van de waterstaatswerken 3.1 Inrichting_____________________________________________________ 16 3.1.1 Waterstaatswerken__________________________________________ 17 3.1.2 Voorzieningen______________________________________________ 19 3.1.3 Overige inrichting___________________________________________ 19 3.2 Gevolgen voor derden__________________________________________ 19 3.3 Inpassing van project in omgeving_________________________________ 20 3.3.1 Ecologie___________________________________________________ 20 3.3.2 Cultuurhistorie en archeologie_________________________________ 20 3.3.3 Landschap_________________________________________________ 21 3.4 Technische uitvoering en planning_________________________________ 21 3.5 Vergunningen, ontheffingen en meldingen__________________________ 21 3.6 Uitvoeringsvoorwaarden ________________________________________ 21 3.6.1 Beperking van mogelijke nadelige gevolgen tijdens uitvoering________ 21 3.6.2 Omgang met schade_________________________________________ 22
4. Legger, beheer en onderhoud 4.1 Legger_______________________________________________________ 23 4.2 Beheer en onderhoud__________________________________________ 23
5. Samenwerking
5.1 Samenwerking________________________________________________ 24 5.2 Communicatie_________________________________________________ 24
Deel II: verantwoording 1. Wetten, regels en beleid 1.1 Kaderrichtlijn Water____________________________________________ 28 1.2 Waterwet____________________________________________________ 29 1.3 Provinciaal Waterplan 2010-2015_________________________________ 29 1.4 Waterpoort/Visie op inrichting en beheer van de Diezemonding________ 30 1.5 Gemeentelijke structuurvisie en bestemmingsplan___________________ 30 1.6 Flora- en faunawet_____________________________________________ 30 1.7 Natuurbeschermingswet________________________________________ 31 1.8 Explosievenwet_______________________________________________ 31 1.9 Ontgrondingverordening________________________________________ 32 1.10 Wet informatie uitwisseling ondergrondse netten____________________ 32 1.11 Wet op de archeologische monumentenzorg________________________ 32
2. Hydrologisch / waterstaatkundig onderzoek 2.1 Overstromingsdynamiek Ertveldpolder_____________________________ 34 2.2 Gevolgen regionale kering_______________________________________ 34
3. Conclusies Deel III: rechtsbescherming 1. Rechtsbescherming 1.1 1.2 1.3 1.4
Zienswijze____________________________________________________ 37 Beroep en hoger beroep________________________________________ 37 Crisis- en herstelwet____________________________________________ 38 Verzoek om voorlopige voorziening________________________________ 38
LITERATUUR
DEEL IV: BIJLAGEN Bijlage 1: Definitief Ontwerp Ertveldpolder Bijlage 2: Principedoorsnedes Ertveldpolder Bijlage 3: Objectenboom Ertveldpolder Bijlage 4: Eisen specificatie Ertveldpolder Bijlage 5: Historisch verkennend bodemonderzoek Bijlage 6: Flora- en faunaonderzoek Bijlage 7: Hydrologische beoordeling Ertveldpolder Bijlage 8: Archeologisch bureauonderzoek Bijlage 9: Vergunningenscan Bijlage 10: Ecologische randvoorwaarden
Deel I: inrichting ertveldpolder
deel I
INRICHTING ERTVELDPOLDER 1. Aanleiding en doel 1.1 Aanleiding
De Ertveldpolder is onderdeel van het projectgebied ‘De Diezemonding’ gelegen ten noordwesten van ’s-Hertogenbosch waar de beek de Dieze uitmondt in de Maas. Het projectgebied van de Diezemonding bestaat (van zuid naar noord) uit de deelgebieden Ertveldpolder, Dieskant / RWZI en Henriettewaard. Dit projectplan richt zich specifiek op het deelgebied Ertveldpolder.
Henriettewaard Maaspoort RWZI Dieskant
A59 Dieze Ertveldpolder Rietvelden Ertveldplas Figuur 1: Projectgebied “De Diezemonding”
7
Waterschap Aa en Maas en gemeente ’s-Hertogenbosch hebben de gezamenlijke ambitie om dit totale gebied in te richten als robuuste groen-blauwe corridor aan de rand van stedelijk gebied. Deze ambitie is verwoord in de visie ‘Waterpoort’ die in 2004 is opgesteld. Met het uitwerken van deze visie in dit projectplan wordt onder andere invulling gegeven aan de volgende opgaven: • Het waterschap is verantwoordelijk voor het herinrichten van de beek de Dieze naar een meer natuurlijke situatie (beekherstel). • Gemeente ‘s Hertogenbosch en het waterschap richten gezamenlijk een ecologische verbindingszone in die aansluit op de natuurstrook in de Stadsdommel. Zo ontstaat een verbinding tussen de Maasuiterwaarden en de natuurgebieden ten zuiden van de stad. • De gemeente ‘s Hertogenbosch wil grootschalige natuurontwikkeling realiseren in de Ertveldpolder met een sterke relatie tot het water. Op dit moment heeft in de Diezemonding al ontwikkeling plaatsgevonden (zie Inrichtingsplan EVZ Dieze fase 1, september 2010). In de Ertveldpolder zijn vanuit dit plan diverse poelen ontgraven, is begroeiing van bosplantsoen gerealiseerd en is een faunarichel onder de A59 aangelegd.
1.2 Doelstelling Hoofddoelstelling: Waterschap Aa en Maas heeft in zijn Waterbeheerplan de opgave voor de ontwikkeling van Natuurlijk Water vastgelegd. De Dieze is aangewezen als ecologische verbindingszone, te herstellen beek en dient als oppervlaktewater in een goede ecologische toestand (potentieel) te komen. Eisen en randvoorwaarden die vanuit deze doelstellingen voor de Dieze ter hoogte van de Ertveldpolder voortkomen zijn: • Maatregelen in de Ertveldpolder dienen bij te dragen aan een goed ecologisch potentieel (KRW-doelstelling GEP R6; langzaam stromend riviertje) van de Dieze • In aansluiting op de KRW-doelstelling ligt de doelstelling beekherstel op de Dieze; De Dieze kan getypeerd worden als “langzaam stromend riviertje” (Streefbeelden voor beken en kreken). De Dieze moet weer als natuurlijker beek gaan functioneren met als belangrijkste doelsoorten rivierprik, kopvoorn en winde. Langs de beek moet zich beekgebonden natuur ontwikkelen voor de bever, moerasvogels (porseleinhoen), amfibieën en stroomdalflora. • De Ertveldpolder is onderdeel van de Ecologische verbindingszone Dieze. De Dieze verbindt de Maasuiterwaarden met natuurgebieden langs de Aa en Dommel. Het type EVZ betreft een natte lijn en een nat kralensnoer. Doelsoorten waarvoor de EVZ moet functioneren zijn: rivierprik, kamsalamander, rugstreeppad, libellen en grote modderkruiper. Andere amfibieën, kleine zoogdieren (ook vleermuizen), vlinders en ijsvogel liften mee. In bijlage 10 zijn de ecologische randvoorwaarden voor de natuurontwikkeling en de uitgangspunten bij het ontwerp beschreven. Deze zijn voortgekomen uit de wensen aan de omgeving vanuit de doelsoorten. Nevendoelstellingen: • De overstromingsdynamiek van de Dieze dient hersteld te worden in het projectgebied, o.a. door het opheffen van de overige kering langs de Dieze. Het functioneel opheffen van de overige kering mag geen nadelige gevolgen hebben op het waterkerende vermogen van de achtergelegen regionale kering (Engelse Dijk). • Landschappelijk is het gewenst om de zichtbaarheid van de Dieze vanuit de Ertveldpolder te vergroten. • Bij de stichting De Groene Vesting leven wensen en ideeën om de Linie 1629 zichtbaar terug te brengen in het landschap. Gekeken wordt of het mogelijk is deze ideeën een plek te geven binnen het ontwerp. • De Engelse Dijk dient passeerbaar te worden voor begrazers (in tijden van hoog water) • Het gebied moet uitnodigen tot recreatief gebruik, vooral voor struinnatuur en blokjes om. 8
Projectplan Natuurontwikkeling Ertveldpolder
BTL Advies
2. Het plangebied
2.1.1 Ligging en begrenzing De Ertveldpolder is gelegen in de gemeente ’s-Hertogenbosch ten noord-westen van Orthen en maakt onderdeel uit van het gebied de Diezemonding. In dit projectplan wordt invulling gegeven aan het deelgebied Ertveldpolder, dit wordt begrenst door (zie figuur 2): • Aan de westzijde de Dieze • Aan de zuidzijde de Ertveldplas • Aan de oostzijde de bebouwing van het dijklint Orthen en de Engelse dijk (de dijk zelf is niet opgenomen in dit plan) • Aan de Noordzijde de A59 (snelweg van Den Bosch naar Waalwijk) A59 HTG O 4741
B
Regionale kering Franse Wielen Dieze HTG O 343 Orthen Overige kering Woonboten Ertveldplas Rietvelden Figuur 2: Ligging deelgebied Ertveldpolder in de Diezemonding nabij ’s-Hertogenbosch.
2.1.2 Eigenaren en gebruikers Het grondgebied van de Ertveldpolder (zie figuur 2) is in eigendom van verschillende instanties en personen. Het grootste gedeelte is in bezit van de (grondbank van de) Gemeente ’s Hertogenbosch. De overige kering langs de Dieze en de Dieze zelf zijn in het bezit van De Staat (Rijkswaterstaat) en de Engelse dijk is in eigendom van Waterschap Aa en Maas. In de Ertveldplas zijn ligplaatsen voor een aantal woonboten aanwezig. Deze bewoners gebruiken de huidige overige kering als ligplaats en voor de bereikbaarheid van hun boot, ook bij hoogwatersituaties dat de polder vol water staat. De bereikbaarheid via de overige kering moet gegarandeerd blijven voor fiets en voetverkeer naar de woonboten. In het plangebied is sprake van twee particuliere grondeigenaren. Het betreft de perceelnummers HTG O 343 in het oosten en HTG O 4741 in het noordwesten van het plangebied. Deze percelen hebben een agrarische waarde en bestemming. Verwerving en inrichting van deze percelen is op dit moment niet aan de orde en is daarom ook niet meegenomen in dit plan. BTL Advies
Projectplan Natuurontwikkeling Ertveldpolder
DEEL I: INRICHTING ERTVELDPOLDER
2.1 Huidige situatie van de Ertveldpolder
9
2.1.3 Huidige inrichting en gebruik Dieze De Dieze is een KRW-waterlichaam, dat is ingedeeld als een R6 type (langzaam stromend riviertje op zand/klei). De Dieze wordt gebruikt voor scheepvaart (klasse IV). Het waterpeil wordt gereguleerd door de automatische stuw bij Crèvecoeur, het streefpeil is 2,20 m +NAP. Bij piekafvoeren kan het peil van de Dieze sterk stijgen. De bodem van de Dieze varieert van ca. 1,40 m tot 4,00 m -NAP, de breedte van de Dieze is ca. 60m. De oever van de Dieze aan de Ertveldpolder is voorzien van stortsteen deels gecombineerd met een damwand. De stortsteen is boven water grotendeels begroeid met kruidachtige vegetatie en ruigte. Overige kering De Ertveldpolder wordt beschermd tegen hoogwater door een ‘overige kering’. Deze kering beschermt van oudsher de landbouwpercelen tegen al te frequente overstromingen vanuit de Dieze tot een hoogte van 4,50m+ NAP. De breedte van de kering bedraagt ca. 18 m. Bij piekafvoeren van de Dieze kan het water stijgen tot zelfs boven de 4,50 m NAP, waardoor de overige kering geen bescherming meer bied en de Ertveldpolder volstroomd. Regionele kering Het gebied buiten de Ertveldpolder wordt beschermd door de Engelse Dijk. Deze regionale kering beschermt het stedelijk gebied tegen hoogwater tot 4,90m+ NAP ofwel een beschermingsniveau van eens in de 150 jaar. Over deze kering lopen diverse fiets- en wandelroutes, o.a. vanuit het fietsroutenetwerk.
Dieze en overige kering, regionale kering de Engelse Dijk en de Franse Wielen vanaf de Engelse Dijk
Franse Wielen De Franse wielen hebben de status van waternatuur. De huidige waterkwaliteit is goed en daarom hebben de wielen een grote potentie voor verhoging van de aquatische natuurwaarden. Het waterpeil van de Franse Wielen bedraagt gemiddeld circa 1,70 m +NAP. Het diepste punt van de Franse Wielen bedraagt ca. 5 meter. De Franse Wielen vormen het laagste punt van de polder. Naast een natuurfunctie hebben deze plassen een recreatieve functie, m.n. voor vissers. Algemeen Het grootste deel van de Ertveldpolder is bestemd voor natuur. Dit deel bestaat uit voormalige akkerpercelen waarvan het gebruik enkele jaren geleden is gewijzigd. Het wordt begraasd door Koninkpaarden en Rode Geuzen. De begrazingsdruk is laag zodat de ontwikkeling van ruigte de afgelopen jaren een kans heeft gekregen. Zoals in paragraaf 1.1 is beschreven heeft in de polder in 2010 al een inrichting plaatsgevonden ten behoeve
bestaande poel, begrazing door vee en de faunapassage onder de A59 langs de Dieze
10
Projectplan Natuurontwikkeling Ertveldpolder
BTL Advies
van natuurontwikkeling. De inrichting bestond uit nieuwe poelen en aangelegd struweel. Daarnaast is een loopbrug als faunapassage aangelegd onder de A59 langs de Dieze.
De percelen binnen het plangebied (perceelnrs. 343 en 4741) hebben een agrarisch grondgebruik. Het perceel 343 bestaat uit grasland en wordt begraasd door paarden. Op het perceel in het noordwesten van het plangebied wordt mais verbouwd.
perceel 4741 met mais en de verharde weg in het plangebied
In de polder liggen diverse kabels en leidingen (zie definitief ontwerp, bijlage 1). Bovengronds loopt een hoogspanningstracé waarvan enkele masten in de polder staan. Ondergronds liggen langs de overige kering aan de Dieze een hoogspanningskabel en datatransportkabel. Langs de overige kering aan de Ertveldplas liggen gas, water, elektra en data voor de woonbootbewoners en een buisleiding met gevaarlijke inhoud. In noord-zuidrichting wordt het gebied doorkruist door een drukriool. In 2014 wordt naar alle waarschijnlijkheid een nieuwe buisleiding tussen de RWZI en Heineken aangelegd. 2.1.4 Hoogtegegevens De maaiveldhoogte is afkomstig van het Actueel Hoogtebestand Nederland bestaande uit een grid van 5x5 meter. In figuur 3 is de AHN van de Ertveldpolder weergegeven. De AHN geeft een beeld van het maaiveldverloop, waarbij de polder als een soort badkuip omringt wordt door de hoge Engelse Dijk aan de noord en oost zijde en de lager gelegen dijk langs de Dieze.
Figuur 3: AHN van de Ertveldpolder
BTL Advies
Projectplan Natuurontwikkeling Ertveldpolder
DEEL I: INRICHTING ERTVELDPOLDER
Midden door de polder ligt een verharde weg (Kerkhoekweg) ten behoeve van de bereikbaarheid van de voormalige landbouwpercelen vanaf de Engelse dijk. Het grootste deel van de Kerkhoekweg is in 2012 / 2013 al verwijderd, waardoor geen doorgaand verkeer meer mogelijk is.
11
Hieronder zijn de hoogtes van de belangrijkste elementen in het projectgebied aangegeven. De hoogtes komen uit AHN en uit inmeetprofielen van het waterschap van de Dieze, de overige kering en de regionale kering. • Overige kering: ca. 4,5 m +NAP • Regionale kering (Engelse dijk): ca. 6,1 m +NAP • Franse Wielen: waterpeil ca. 1,70 m +NAP, bodem max, 4,20 m -NAP omliggend maaiveld: ca. 3,50 m (noord west) en van 2,50 tot 2,1 m +NAP (zuid oost) • Kerkhoekweg: Oost-west van ca. 2,5 tot ca. 3,0 m +NAP • Maaiveld polder: oplopend van ca. 2,30 tot 3,50 m +NAP • Perceel 4741, het maisperceel: oplopend van ca. 3,0 tot ca. 4,0 m +NAP • Perceel 343 : oplopend van ca. 2,5 tot ca. 4,0 m +NAP Voor een nadere beschrijving wordt verwezen naar de hydrologische analyse uitgevoerd door Artesia (zie bijlage7) 2.1.5 Flora en fauna Tijdens de quickscan is onderzocht welke betekenis het plangebied heeft voor beschermde soorten en welke soorten zijn gesignaleerd of zijn te verwachten. (zie bijlage 5) De vegetatie in en rondom de wielen is goed ontwikkeld en bestaat onder andere uit waterlelie, riet en liesgras. De poelen zijn recent gegraven (2011) en zijn op vegetatief vlak nog niet goed ontwikkeld. Het overgrote deel van de aanwezige percelen bestaat uit een verruigde vegetatie, waarbij met name soorten als akkerdistel en ridderzuring domineren. Vanwege het gevarieerde aanbod aan standplaatsen, zijn diverse soorten planten waargenomen. Het betreft overwegend soorten die zeer algemeen voorkomen en kenmerkend zijn voor voedselrijke omstandigheden. Daarnaast zijn ook enkele soorten waargenomen met een beschermde status of die minder algemeen voorkomen, waaronder brede wespenorchis, grote pimpernel, mattenbies en echte koekoeksbloem. Zeldzame soorten zijn echter niet aangetroffen. In het plangebied zijn enkele algemeen voorkomende zoogdieren of sporen van zoogdieren waargenomen zoals de soorten mol (molshopen) en konijn. Te verwachten soorten zijn aardmuis en wezel. De populieren op zowel de Engelse Dijk als de kade vormen een lijnvormig element en daarmee een mogelijk geschikte migratieroute voor vleermuizen. Daarnaast geven deze voldoende beschutting voor vleermuizen om te foerageren. De vegetatie in en rondom de wielen vormt een geschikt habitat voor soorten als bittervoorn en waterspitsmuis en een broedlocatie voor watervogels als wilde eend en waterhoen. De opgaande ruigten in combinatie met de aanwezige braamstruwelen vormen een geschikt broedgebied voor diverse vogelsoorten. Gedurende de biotooptoets zijn enkele minder algemene broedvogels waargenomen. Het gaat hier om patrijs (met jongen, rode lijst), kneu (rode lijst) en roodborsttapuit (nest-indicerend gedrag). Buiten de waargenomen soorten, zijn ook soorten als bosrietzanger en grasmus te verwachten. Gedurende de biotooptoets is de bedelroep waargenomen van een jonge buizerd, direct ten noordoosten van het plangebied, hier bevindt zich vermoedelijk ook de nestlocatie. Daarnaast vormt het plangebied het jachtgebied voor de boomvalk.
patrijs, brede wespenorchis, waterspitsmuis en kneu
12
Projectplan Natuurontwikkeling Ertveldpolder
BTL Advies
Door IDDS is in 2012 een verkennend historisch onderzoek conform NEN 5725 uitgevoerd (zie bijlage 5). Uit de verzamelde historische gegevens kan worden afgeleid dat, op en in de nabijheid van het onderzoeksterrein, geen directe aandachtspunten aanwezig zijn met betrekking tot het veroorzaken van of de aanwezigheid van een mogelijke bodemverontreiniging. Door Royal Haskoning is in opdracht van de gemeente in 2005 een klei onderzoek en een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie figuur 4).
Figuur 4: dikte klei laag
In de bodem wordt vanaf het maaiveld tot ca. 2 m -mv, niet of licht humeuze klei aangetroffen. Vanaf 2 m –mv is op plekken veen aangetroffen. Plaatselijk wordt de kleilaag onderbroken door matig fijn zand of worden veenlaagjes aangetroffen in de klei. Een groot deel van de aanwezige klei is geschikt voor de keramische industrie. Uit het verkennend bodemonderzoek blijkt dat in de boven- en ondergrond enkele zware metalen en EOX zijn aangetroffen in gehalten boven de streefwaarden. PAK en minerale olie zijn niet aangetoond in verhoogde gehalten. De analyseresultaten geven echter geen aanleiding aanvullend bodemonderzoek uit te voeren.
BTL Advies
Projectplan Natuurontwikkeling Ertveldpolder
DEEL I: INRICHTING ERTVELDPOLDER
2.1.6 Bodem Volgens de actuele bodemkaart komen in het plangebied kalkloze poldervaaggronden voor. Het betreft holocene zware zavel en lichte klei (code RN44C ter hoogte van de oeverwallen) of zware klei (code RN95C ter hoogte van de komgronden en de restgeul).Ter hoogte van de oeverwallen is een grondwatertrap VI vastgesteld. Dit betekent dat de gemiddeld laagste grondwaterstand thans dieper dan 1,2 meter is en de gemiddeld hoogste grondwaterstand tussen 0,4 en 0,8 meter. De komgronden hebben een grondwatertrap V. Dit betekent dat de gemiddeld laagste grondwaterstand thans dieper is dan 1,2 meter en de gemiddeld hoogste grondwaterstand ondieper dan 0,4 meter (dus sterk schommelend). De relatief droge omstandigheden voor een stroomdalsituatie wijzen op een goede ontwatering van het gebied door menselijk ingrijpen. In het zuidwestelijke deel van het plangebied is het terrein volgens de bodemkaart opgehoogd of opgespoten. De geomorfologische kaart situeert er een storthoop (code 4F12). Op het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) lijkt de ophoging verdwenen. Uit het hoogtebestand kan eveneens afgeleid worden dat de oeverwal ter hoogte van de Franse Wielen plaatselijk is afgegraven.
13
2.1.7 Geomorfologie Op de geomorfologische (zie figuur 5) kaart wordt het plangebied gekarakteriseerd als een rivierkomvlakte (code 2M29) gelegen tussen twee oeverwallen (code 3K25). De oeverwallen bevinden zich in het westelijke deel van het plangebied langs de Dieze en in het noordelijke en oostelijke deel, langs de Franse Wielen. Net ten oosten van de oeverwal langs de Dieze bevindt zich een restgeul van onbekende ouderdom (code 2R11). Het is onduidelijk of in het meest oostelijke deel van het plangebied komgronden of oeverwalgronden voorkomen (code 2M22). Het voorkomen van zware klei in dit deel van het plangebied laat even wel vermoeden dat het komgronden betreft. Uit informatie van de ondergrond (bron: REGISII) blijkt dat binnen de Ertveldpolder de Holocene deklaag circa 4 tot 6 meter dik is en voornamelijk uit klei en zavel bestaat afgezet door de Maas en de Dieze. Onder deze slecht doorlatende laag bevindt zich het dekzandpakket dat aan de top bestaat uit de fijne zanden van de Formatie van Boxtel (afgezet door de wind gedurende de laatste ijstijd) met daaronder de fluviatiele zanden van de Formatie van Kreftenheye.
Figuur 5: uitsnede geomorfologische kaart
2.2 Visie op de inrichting van de Ertveldpolder Een natuurlijke inrichting van de Ertveldpolder met een gevarieerde inrichting die past bij de dynamiek van de benedenloop van een laaglandbeeld. Het is een half open / half gesloten gebied met variatie in droge en natte zones die geschikt zijn voor de doelsoorten (zie hoofdstuk 1). De Dieze heeft vrij spel in (een deel van) de polder zowel in ligging als overstromingsdynamiek. Vanuit de Ertveldpolder wordt het zicht op de Dieze hersteld, resulterend in een sterk contrast tussen de natuurlijke Ertveldpolder en industriële achtergrond. De polder is vooral bestemd voor natuurontwikkeling, maar kan door fietsers goed beleefd worden vanaf de Engelse Dijk en door wandelaars worden gebruikt. Op dit moment zijn onderstaande factoren belemmerend om de visie op de gehele polder te kunnen realiseren: • Het niet in eigendom hebben van het perceel HTG O 4741 wat in gebruik is als maisperceel. • Het niet in eigendom hebben van het perceel HTG O 343 wat in gebruik is als grasland
14
Projectplan Natuurontwikkeling Ertveldpolder
BTL Advies
BTL Advies
Projectplan Natuurontwikkeling Ertveldpolder
DEEL I: INRICHTING ERTVELDPOLDER
visie: contrast tussen de natuurlijke Ertveldpolder en industriële achtergrond.
15
3. Beschrijving en maatvoering van de waterstaatswerken Vanuit gemeente en waterschap is de wens uitgesproken om de Ertveldpolder en omgeving zo optimaal mogelijk in te richten binnen de beschikbare kaders. Daarom is er voor gekozen om de inrichting nog niet tot op het laatste detail uit te werken, maar juist de detailinrichting nog open te laten. Dit wordt vormgegeven door middel van een UAV-GC contract (Uniform Administratieve Voorwaarden voor Geïntegreerde Contracten). Gezamenlijk met de uitvoerende partij wordt dan gekeken hoe de inrichting de optimale vorm krijgt binnen de gestelde kaders. 3.1 Inrichting Vanuit de doelstellingen (zie hoofdstuk 1) die op de Ertveldpolder rusten worden verschillende inrichtingselementen bepaald. Om ervoor te zorgen dat wordt voldaan aan de doelen van de Ertveldpolder en dat rekening wordt gehouden met de betrokken partijen in de Ertveldpolder zijn aan de inrichtingselementen eisen en randvoorwaarden gesteld. Hierbij is vooral rekening gehouden met: • Aanwezige kabels en leidingen • Eigendom van de percelen nr. 343 en 4741 • De toegang van de te handhaven overige kering vanuit de Ertveldpolder t.b.v. de woonbootbewoners • Bewoners aan de Engelse Dijk • Scheepvaart op de Dieze • De begrazing van de Ertveldpolder • Recreanten • Vissers aan de Franse Wielen
Objectnr. Element
Waterstaats- Relatie waterstaatswerk werk
1
Ertveldpolder
1.1
Keringen
Ja
1.1.1
Regionale kering
Ja
1.1.2
Huidige overige kering
Ja
1.1.3
Nieuwe overige kering
Ja
1.2
Natuurvriendelijke oever Dieze
Ja
1.2.1
Natuurvriendelijke oever zonder Ja beperkingen vanuit kabels en leidingen
1.2.2
Natuurvriendelijke oever met eisen vanuit kabels en leidingen
Ja
1.3
Nevengeul
Ja
1.3.1
Watervoerend profiel
Ja
1.3.2
Moeraszone
Ja
1.3.3
Instroomvoorziening
Ja
1.3.4
Uitstroomvoorziening
Ja
1.4
Voorzieningen
Nee
1.4.1
Faunapassage A59
Nee
Overige kering en regionale kering
1.4.2
Veeoversteek
Nee
Regionale kering
1.4.3
Struinpaden
Nee
Overige kering en regionale kering
1.5
Eigendommen van derden
Nee
Overige kering
1.5.1
Percelen 4741 en 343
Nee
Overige kering
1.5.2
Kabels en leidingen
Nee
Nee
Tabel 1: maatregelen
16
Projectplan Natuurontwikkeling Ertveldpolder
BTL Advies
Figuur 6: definitief ontwerp (voor grootformaat zie bijlage 1)
In het definitief ontwerp zijn de locaties van de inrichtingselementen schematisch weergegeven (zie bijlage 1 en figuur 6). In een profiel zijn de oever van de Dieze, nevengeul en nieuwe overige kering schematisch weergegeven op basis van de eisen en randvoorwaarden (zie bijlage ). In de onderstaande paragrafen is kort uitleg gegeven aan de inrichtingselementen. Voor een specifieke invulling wordt verwezen naar bijlage 4 waarin alle eisen en randvoorwaarden zijn beschreven die van belang zijn voor de inrichting van de Ertveldpolder. 3.1.1 Waterstaatswerken De inrichtingselementen die een waterstaatswerk vormen zijn (zie figuur 7): • Nieuwe overige kering. Deze vervangt de overige kering die langs de Dieze aanwezig is. • Natuurvriendelijke oever langs de Dieze. • Nevengeul: voor invulling van de doelen die op de Dieze rusten, maar niet kunnen worden ingevuld door vooral de scheepvaart. Nieuwe overige kering Om de overstromingsdynamiek van de Dieze in de Ertveldpolder te herstellen wordt de status en functie van de huidige overige kering opgeheven. De huidige overige kering zal langs de Dieze worden doorbroken. Ten behoeve van de bereikbaarheid van onderhoudsverkeer, kabels en leidingen en de woonboten blijft een groot deel van de oude kering liggen. Om percelen in eigendom van derden, toegangswegen en de Franse Wielen te beschermen tegen het water uit de Dieze wordt een nieuwe overige kering aangelegd. Deze kering zal ter plaatse van de inlaat van de nevengeul aansluiten op de oude overige kering en samen vormen ze een nieuwe overige kering met hetzelfde beschermingsniveau als de huidige overige kering. De nieuwe kering zal de status krijgen van overige kering. De volledige overige kering zal geschikt zijn voor onderhoudsverkeer en calamiteitenverkeer. Het verleggen van de overige kering mag geen gevolgen hebben voor de regionale kering. De nieuwe overige kering wordt landschappelijk ingepast door middel van flauwe taluds en het toepassen van natuurlijke vegetaties op de kering. BTL Advies
Projectplan Natuurontwikkeling Ertveldpolder
DEEL I: INRICHTING ERTVELDPOLDER
In tabel 1 zijn de elementen van de Ertveldpolder omschreven waarbij is aangegeven of het een waterstaatswerk betreft of in relatie staat tot een waterstaatswerk. In bijlage 3 zijn de objecten opgenomen in een objectenboom.
17
In figuur 7 is weergegeven welke keringen of delen daarvan een status (Legger) hebben en welke delen van de vervallen kering nog fysiek aanwezig blijven. Natuurvriendelijke oever Dieze Vanwege de scheepvaartfunctie en de eisen die vanuit veiligheid en gebruik worden gesteld kunnen minimale maatregelen worden getroffen om de Dieze om te vormen tot een natuurlijke beek. Daarnaast liggen in een groot deel van de overige kering kabels en leidingen, waardoor er beperkte ruimte is voor een natuurvriendelijke oever. In dit deel zal de oever van de Dieze beperkt worden aangepast. In het deel zonder kabels en leidingen wordt de huidige overige kering verwijderd en is ruimte voor een plasdrasoever. Nevengeul Om invulling te geven aan de doelstellingen voor een EVZ wordt langs de Dieze een nevengeul gegraven die meestroomt met de Dieze. Gezien het geringe verhang is jaarrond stroming lastig realiseerbaar, echter dient de geul dusdanig te worden gedimensioneerd dat dit wel maximaal gebeurt. De nevengeul mag zich zelf gaan ontwikkelen, het proces van erosie en sedimentatie is juist gewenst, zodat een natuurlijk beeld en interessante (ecologische) situatie ontstaat. Langs de geul komt een moeraszone met een variatie aan waterdiepte en afwisseling van nat naar droog, oeversteiltes, plasdrassituaties en substraat. De inlaat van de nevengeul wordt gesitueerd ter plaatse van de bestaande duiker in de overige kering.
B
5
1 6 2
7
4
1 2 3 4 5 6 7
3
Status
fysiek
Beschermingsniveau
regionale kering overige kering overige kering nevengeul natuurvriendelijke oever Dieze
te handhaven te realiseren te handhaven te handhaven vervalt te realiseren te realiseren
4,90m +N.A.P. 4,50m +N.A.P. 4,50m +N.A.P. -
Figuur 7: toekomstige waterstaatswerken
18
Projectplan Natuurontwikkeling Ertveldpolder
BTL Advies
Faunapasage De bestaande faunapassage onder de A59 zal worden verbeterd. De locatie van de faunapassage valt binnen de beschermingszone van de regionale kering. Met Rijkswaterstaat wordt bekeken of het mogelijk is aan te haken bij de inrichting van een nieuwe faunapassage onder de A59. Veeoversteek Vanuit de gemeente is het verzoek gekomen om een veeoversteek aan te laten leggen zodat de grazers van de Ertveldpolder de Engelse Dijk kunnen over steken. De veeoversteek zal geschikt zijn voor alle verkeersdeelnemers om te kruisen. De veeoversteek wordt gemaakt op de Engelse Dijk en valt binnen de beschermingszone van de regionale kering. Struinpaden De recreatie in de Ertveldpolder is gericht op wandelaars. In het gebied is recreatie vooral mogelijk middels struinpaden. Hier worden geen bijzondere constructies of voorzieningen voor aangelegd. 3.1.3 Overige inrichting De Kerkhoekweg wordt zo veel mogelijk verwijderd. De locatie van de huidige parkeervoorziening voor de woonbootbewoners op de hoek van de Kerkhoekweg wordt verplaatst. Het aantal parkeerplaatsen is ongeveer gelijk aan 1,5 maal het aantal woonboten. De parkeerplaatsen van puinverharding komen op perceelnummer 42 en worden visueel afgeschermd door middel van beplanting. Vanuit de kerkhoekweg komt een binnendijkse verbinding naar de huidige overige kering geschikt voor o.a. calamiteitenverkeer. 3.2 Gevolgen voor derden Op hoofdlijnen hebben de te treffen maatregelen de volgende gevolgen: • Hoogwaterveiligheid: o Door de aanleg van een nieuwe overige kering blijft de situatie voor de percelen 343 en 4741, de Franse Wielen en de bewoners langs Engelse Dijk gelijk aan de huidige bescherming tegen hoog water. o Grazers kunnen bij hoog water op de nieuwe overige kering en zo nodig via de nieuwe veeoversteek de regionale kering oversteken. o De nieuwe inrichting heeft geen nadelige gevolgen op de regionale kering. De impact van de nieuwe inrichting op de regionale kering (Engelse Dijk) wordt, voorafgaand aan de uitvoering, geanalyseerd en zo nodig getoetst aan de leidraden van ENW en de STOWA. • Hydrologisch: o In de drooglegging en afwatering van de percelen 343 en 4741 treed geen verandering op. o De veranderingen aan de huidige overige kering en de aanleg van de natuurvriendelijke oever hebben geen gevolgen voor de scheepvaart op de Dieze. • Ontsluiting: o De Kerkhoekweg verdwijnt grotendeels. Het deel dat blijft bestaan dient als ontsluitingsweg naar de nieuwe parkeerplaatsen voor de woonboten. De toegang van perceel 4741 blijft gehandhaafd, maar wordt mogelijk op detail aangepast. o De toegang voor vissers naar de Franse Wielen blijft behouden. o De toegangen voor recreatief gebruik bevinden zich aan het begin en eind van de overige kering (aan de Engelse Dijk en Orthen) en aan het resterende deel van de Kerkhoekweg. o In de Ertveldpolder komen meer mogelijkheden voor wandelen door BTL Advies
Projectplan Natuurontwikkeling Ertveldpolder
DEEL I: INRICHTING ERTVELDPOLDER
3.1.2 Voorzieningen De volgende inrichtingselementen hebben een relatie met een waterstaatswerk: • Faunapassage • Veeoversteek • Struinpaden
19
middel van struinpaden. • Verblijf: o Nabij een ingang van de Ertveldpolder staat reeds een picknickbank. Deze blijft behouden. o De visplaatsen aan de Franse Wielen blijven behouden. • Visueel: o De overige kering komt dichter bij de Engelse Dijk te liggen en bij stijging van het waterpeil van de Dieze komt het waterpeil voor de bewoners in de omgeving visueel dichter bij (zie figuur 8 en 9).
Dieze
Overige kering
Engelse Dijk Regionale kering
streefpeil 2.20m +N.A.P.
Hoogte 4.50m +N.A.P.
Beschermingsniveau 4.90m +N.A.P.
EXTREEM HOOGWATER HOOGWATER
NORMAAL WATER
Figuur 8:situatie principeprofiel huidige situatie Huidige
Dieze
Overige kering
Engelse Dijk Regionale kering
streefpeil 2.20m +N.A.P.
Hoogte 4.50m +N.A.P.
Beschermingsniveau 4.90m +N.A.P.
EXTREEM HOOGWATER HOOGWATER
NORMAAL WATER
Figuur 9: principeprofiel toekomstige situatie Toekomstige situatie
3.3
Inpassing van project in omgeving
Voor de herinrichting van de polder is het verhogen en vergroten van de natuurwaarden en vanuit recreatief oogpunt het vergroten van de beleefbaarheid van de polder van groot belang. Ook is rekening gehouden met cultuurhistorische waarden. In onderstaande alinea’s wordt voor de verschillende onderdelen een toelichting gegeven op het ontwerp. 3.3.1 Ecologie Vanuit ecologisch oogpunt zal middels de nevengeul en de natuurvriendelijke oever van de Dieze meer variatie in het gebied worden gebracht, wat zal leiden tot een hogere biodiversiteit en het ontstaan van verschillende land- en watermilieus. De huidige natuurwaarden rondom de Franse Wielen worden behouden in ingepast in de nieuwe inrichting van de Ertveldpolder. 3.3.2 Cultuurhistorie en archeologie Bij de inrichting van de polder worden de cultuurhistorische elementen waar mogelijk ingepast en versterkt, maar zeker niet aangetast. Eventuele archeologische restanten worden volgens de KNArichtlijnen behandeld.
20
Projectplan Natuurontwikkeling Ertveldpolder
BTL Advies
3.4
Technische uitvoering en planning
De uitvoering zal geschieden op grond van Waterschap Aa en Maas, gemeente ‘s-Hertogenbosch, en Rijkswaterstaat, grenzend aan gronden van (andere) particuliere grondeigenaren. De uitvoering bestaat voornamelijk uit natuur- en cultuurtechnisch grondwerk, maar ook uit het laten ontwikkelen van beplanting. Daarnaast worden voorzieningen in het kader van de waterbeheersing en beperkte voorzieningen voor de informatievoorziening richting de recreant gerealiseerd. De planning voor het projectplan is dat in het najaar van 2014 het besluitvormingstraject behorend tot dit project wordt afgerond. Gedurende het najaar 2014 en voorjaar 2015 staat de verdere uitvoeringsvoorbereiding incl. vergunningsaanvragen gepland. Doelstelling is om het project voorjaar 2015 aan te besteden, zodat met de uitvoering kan worden gestart medio 2015 en eind 2015 het project kan worden opgeleverd. 3.5
Vergunningen, ontheffingen en meldingen
Vanuit de voorgaande inrichtingsmaatregelen en de (beleids)kaders beschreven in deel 2 van dit projectplan is het noodzakelijk voorafgaand aan de realisatie van de inrichtingsmaatregelen meldingen te doen, vergunningen en/of ontheffingen aan te vragen. In bijlage 9 is het resultaat van de uitgevoerde vergunningenscan opgenomen. 3.6 Uitvoeringsvoorwaarden Bij het opstellen van dit projectplan zijn diverse onderzoeken verricht waarvan de uitkomsten meegenomen zijn in dit projectplan. In de onderzoeken is ook per thema bekeken welke gevolgen de uitvoering van het project op de omgeving heeft. Mogelijke nadelige gevolgen tijdens de uitvoering van het project: • Verstoren/ beschadigen van aanwezige flora en fauna • Te niet doen archeologisch waardevolle elementen in de ondergrond • Structuurbederf 3.6.1 Beperking van mogelijke nadelige gevolgen tijdens uitvoering De volgende maatregelen worden getroffen om bovenstaande gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken: • In het gehele projectgebied dienen maatregelen te worden getroffen om structuurbederf van de bodem te voorkomen. • Rij- en werkstroken zullen na afloop van de werkzaamheden worden hersteld middels het woelen, het frezen en/of het inzaaien van de desbetreffende grond. • Tijdens de uitvoering wordt er natuurtechnisch gewerkt. Er worden kansen voor natuurontwikkeling gecreëerd door het aanbrengen van microreliëf in de afwerking van afgegraven delen, door het voorkomen van losse grond, door het doordacht behandelen van de aanwezige grondlagen, door het vermijden van bodemverstoring en verdichting en het ontzien van bestaande natuur- en gebiedswaarden. • Tijdens de uitvoeringswerkzaamheden (najaar 2014) kunnen er vervoersbewegingen van vrachtauto’s van en naar het projectgebied plaatsvinden. In het nog op te stellen contract wordt bekeken hoe de overlast van deze vervoersbewegingen en de bijbehorende overlast (zoals stofvorming) zoveel mogelijk kan worden beperkt. Bij eventueel vervoer wordt de kern Orthen vermeden en wordt rekening gehouden met de verkeersstromen over de Engelse Dijk. Bij mogelijk vervoer over de Dieze wordt rekening gehouden met BTL Advies
Projectplan Natuurontwikkeling Ertveldpolder
DEEL I: INRICHTING ERTVELDPOLDER
3.3.3 Landschap Het zicht op en beleefbaarheid van de Ertveldpolder worden versterkt en het contrast tussen natuur en industrie wordt versterkt. Daarnaast wordt de nieuwe overige kering landschappelijk ingepast o.a. door flauwe taluds.
21
de Scheepvaart. • Tijdens uitvoering van de werkzaamheden wordt gewerkt conform de Gedragscode Flora- en faunawet Waterschappen 2012. • Tijdens het realiseren van de in- en uitstroom van de nevengeul worden maatregelen getroffen zodat de scheepvaart tijdens deze werkzaamheden ongehinderd doorgang kan vinden. Archeologisch onderzoek In het plangebied zijn gebieden met middelhoge of hoge archeologische waarden aangetroffen (zie bijlage 8). Afhankelijk van de definieve inrichting van de Ertveldpolder wordt de omgang met deze waarden met het bevoegd gezag afgestemd. Flora- en faunaonderzoek Uit het flora- en faunaonderzoek is naar voren gekomen dat geen ontheffingen nodig zijn in het kader van de Flora- en Faunawet. Daarom kan worden volstaan met werkzaamheden en maatregelen voorafgaand of gedurende de uitvoering conform een goedgekeurde gedragscode. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met broedvogels 3.6.2 Omgang met schade Burgers die als gevolg van dit project en ondanks bovenstaande maatregelen schade lijden, kunnen aanspraak maken op financiële compensatie. Degenen die als gevolg van dit projectplan schade lijdt kan op grond van artikel 7.14 van de Waterwet een verzoek doen tot vergoeding. Hoe met de ingediende schadeverzoeken wordt omgegaan heeft het waterschap vastgelegd in Verordening Schadevergoeding Waterschap Aa en Maas . Een externe adviescommissie, -deskundige adviseert het bestuur in het te nemen besluit.
22
Projectplan Natuurontwikkeling Ertveldpolder
BTL Advies
4. Legger, beheer en onderhoud Jaarlijks zal het waterschap de in dat jaar gerealiseerde werken inmeten en optekenen op revisietekeningen. Vervolgens worden de maten of de functionele eisen in de Legger vastgelegd. Hiervoor neemt het waterschap een apart besluit: het Leggerbesluit. De volgende objecten worden in de legger vastgelegd: de nevengeul met in-/uitlaatwerk en de nieuwe overige kering. 4.2
Beheer en onderhoud
Tijdens planvorming heeft overleg plaatsgevonden met (de beheerders van) Waterschap Aa en Maas en gemeente ’s-Hertogenbosch. Het belangrijkste uitgangspunt voor het beheer is dat de inrichting van de Ertveldpolder zichzelf zal moeten ontwikkelen. Het beeld van de Ertveldpolder is een robuuste spontane natuur, waardoor een gevarieerde en gebiedseigen vegetatie zich kan ontwikkelen. De vegetaties worden door begrazing in stand gehouden. Op de meeste elementen zal geen structureel onderhoud worden gepleegd. Echter voor de bereikbaarheid voor calamiteiten, onderhoudsverkeer en het functioneren van diverse elementen zal menselijk ingrijpen noodzakelijk blijven. Daarnaast zullen de struinpaden indien nodig worden gemaaid. De droge delen van de Ertveldpolder worden onder verantwoordelijkheid van de gemeente ’s-Hertogenbosch beheerd. Dit zal vooral plaats vinden door begrazing met runderen en paarden. Het beheer van de natte elementen, de overige kering en de regionale kering wordt onder verantwoordelijkheid van het Waterschap Aa en Maas uitgevoerd. Om doelmatig en effectief te kunnen onderhouden is bereikbaarheid van belang. De inrichtingseisen ten aanzien van beheerbaarheid zijn meegenomen in bijlage 4. Wanneer de inrichting definitief is wordt door het waterschap en de gemeente gezamenlijk een beheer- en onderhoudsplan voor de gehele Ertveldpolder opgesteld. In de definitieve inrichting wordt rekening gehouden met bereikbaarheid en toepasbaarheid voor machines i.v.m. de doelmatige inzet middelen. In het beheer- en onderhoudsplan worden tevens praktische afspraken gemaakt over de uitvoerder van de onderhoudsmaatregelen. In de onderstaande tabel zijn de globale beheersmaatregelen per inrichtingselement opgenomen.
Inrichtingselement
Onderdeel
Maatregelen
Ertveldpolder t.p.v. vrije stroken Tennet
Grazige vegetatie
Begrazing en zonodig maaien
Nieuwe overige kering Nevengeul
Begrazing en zonodig maaien watervoerend profiel
Uitmaaien 1x per 5 tot 10 jaar
Natuur vriendelijke oever Dieze
Zo nodig maaien (bij overmatig hout opslag)
Faunapassage
Toegang en geleiding
Jaarlijks inspecteren, snoeien en maaien
Veeoversteek
Roosters indien aanwezig
Jaarlijks inspecteren en zonodig schonen
Struinpaden uitkijkpunten en locatie picknickset
Grazige vegetatie
Indien nodig maaien
Ertveldpolder overig
Grazige vegetatie
Begrazing
Houtachtige vegetatie Tabel 2: maatregelen
BTL Advies
Projectplan Natuurontwikkeling Ertveldpolder
DEEL I: INRICHTING ERTVELDPOLDER
4.1 Legger
23
5. Samenwerking In onderstaande alinea wordt kort beschreven op welke manier de verschillende partijen hebben samengewerkt om te komen tot dit projectplan en de voorgenomen inrichting. Daarnaast is opgenomen hoe de communicatie naar de burger en omgeving is georganiseerd. 5.1 Samenwerking Waterschap Aa en Maas is initiatiefnemer van het project. Voor het opstellen van de inrichting en dit projectplan heeft overleg plaatsgevonden met de gemeente ‘s-Hertogenbosch. Direct aangrenzende particulieren en instanties waarvoor de toekomstige inrichting een verandering aan hun percelen tot gevolg heeft zijn persoonlijk geïnformeerd: • Rijkswaterstaat (eigenaar van de kade langs de Dieze) • Kabels- en leidingbeheerders 5.2 Communicatie In het kader van de besluitvormingsprocedure van Waterschap Aa en Maas in het kader van de Waterwet wordt een gezamenlijke informatieavond georganiseerd. Tijdens deze avond zullen de betrokken partijen Waterschap Aa en Maas en Gemeente ‘s-Hertogenbosch een toelichting geven op de maatregelen uit het projectplan en is er gelegenheid het plan in te zien en vragen te stellen.
24
Projectplan Natuurontwikkeling Ertveldpolder
BTL Advies
DEEL I: INRICHTING ERTVELDPOLDER BTL Advies
Projectplan Natuurontwikkeling Ertveldpolder
25
Deel II: verantwoording
deel II VERANTWOORDING
Beleid, wetten, regels en afspraken op allerlei niveaus zijn van invloed op de planvorming en realisatie van het inrichtingsplan. Het vormt een kader waarbinnen keuzes gemaakt worden. In dit hoofdstuk wordt de relatie tussen relevante wetten, regels en beleid vanuit de overheden en dit project gelegd. Deze wet- en regelgeving bieden het kader en de rechtvaardiging van het project. Dit projectplan levert primair een bijdrage aan de doelstellingen uit de Waterwet. Verder houdt het projectplan rekening met omgevingsbeleid en -regelgeving. Een project als dit heeft immers effect op hoe de omgeving eruit ziet en hoe deze door mensen ervaren wordt. Zo wordt bijvoorbeeld rekening gehouden met archeologische, cultuurhistorische en natuur- en landschappelijke waarden. Het betreft zowel beleid van het Waterschap, als beleid en regelgeving van andere overheden zoals de Europese Unie, de rijksoverheid en de provincie.
Allereerst wordt uiteengezet welke wetten, regels en het beleid van toepassing zijn, die gevolgen hebben voor het project. In het kader van het project is waterstaatkundig onderzoek verricht. In dit hoofdstuk wordt beschreven in hoeverre de resultaten van dit onderzoek de waterhuishoudkundige eisen, zoals eerder genoemd in paragraaf 1.3, ondersteunen. Tenslotte wordt in de conclusie onderbouwd waarom de waterstaatswerken zoals beschreven in deel 1, een juiste invulling zijn van de beleidsvrijheid binnen het beschreven kader.
27
1. Wetten, regels en beleid Onderstaand worden van hogere (Europees) naar lagere (Waterschap) overheid de verschillende beleidstukken en regelgeving beschreven. 1.1
Kaderrichtlijn Water
In de Kaderrichtlijn Water geeft de Europese Unie regels voor de bescherming van het oppervlaktewater en het grondwater. De lidstaten van de Europese Unie zijn verplicht deze regels op te nemen in hun wetgeving. Volgens de Kaderrichtlijn moet het oppervlaktewater in 2015 in goede ecologische en chemische toestand zijn. Deze termijn kan worden verlengd met twee periodes van zes jaar. Dit mag alleen als de noodzaak daartoe wordt onderbouwd met een afweging van kosten en baten. Ook moet duidelijk worden aangegeven wat dan wel wordt bereikt in 2015. Voor de gewenste chemische toestand van oppervlaktewateren geldt een nieuwe set normen. Deze zijn te vinden in het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water en in het Provinciaal waterplan. Voor de gewenste ecologische toestand zijn ook doelen vastgelegd. Op grond van deze doelen heeft het waterschap realiseerbare doelen en maatregelen vastgelegd in het waterbeheerplan. Voor de Dieze gelden de volgende doelstellingen (vanuit het provinciaal waterplan, bijlage C5): • R6 Langzaam stromend riviertje op zand/klei: Sterk meanderend, met zandbanken en plaatselijk overhangende oevers. Op rustige plekken liggen bladpakketten, takken en boomstammen. Verwerkt in het inrichtingsplan (nevengeul) • S1 Verwijderen van keringen en kades: Het verwijderen van keringen heeft nagenoeg altijd negatieve consequenties op één of meer gebruiksfuncties, omdat schade ontstaat als gevolg van inundatie of omdat er onveilige situaties ontstaan. Omdat het areaal waar schade optreedt bij het verwijderen van de kering over het algemeen vele hectaren bedraagt, is het verplaatsen van gebruiksfuncties vaak alleen tegen onevenredig hoge kosten mogelijk. Gedeeltelijk verwerkt in het inrichtingsplan (langs Dieze wel, langs ertveldplas niet i.v.m. woonboten) • S16 Hermeanderen van beken in bebouwd gebied: Het”hermeanderen” van beken heeft als doel meer variatie te creëren in het stromingspatroon en substraat van beken. Dit gaat gepaard met een aanzienlijk ruimtebeslag. In bebouwd gebied is het veelal niet mogelijk dit areaal aan de stedelijke omgeving te onttrekken, omdat het doorgaans al in gebruik is voor wonen en werken. Door het ruimtebeslag van de hermeandering gaat areaal verloren voor functies met een hoge gebruikswaarde (met name wonen). Daarnaast hebben beken in stedelijk gebied vaak een cultuurhistorische waarde die bij hermeandering verloren kan gaan. Tot slot kunnen diverse soorten infrastructuur, zoals wegen, kabels, leidingen en riolering niet meer functioneren zonder vergaande compenserende ingrepen. Aanpassen van de gebruiksfunctie is alleen mogelijk tegen zeer hoge kosten. Verwerkt in het inrichtingsplan (nevengeul) • S20 Aanpassen kades stedelijk gebied: Het aanpassen van kades in stedelijk gebied gaat meestal gepaard met verandering van het ruimtebeslag in bebouwd gebied. Het is hier veelal niet mogelijk om dit areaal aan de stedelijke omgeving te onttrekken omdat het doorgaans al in gebruik is voor hoogwaardige functies als wonen en werken die daardoor deels verloren zullen gaan. De kades hebben daarnaast een functie voor de scheepvaart die daarvan gebruik maakt voor het aan- en afmeren, laden en lossen. Diverse soorten infrastructuur, zoals wegen, kabels en leidingen staan in directe verbinding met de kades en kunnen, zonder vergaande compenserende ingrepen, niet meer functioneren als de kades worden vervangen door natuurvriendelijke oevers. Daarnaast vertegenwoordigen de kades in stedelijk gebied vaak een cultuurhistorische waarde die bij aanpassing verloren kan gaan. Deze waarde is doorgaans niet te
28
Projectplan Natuurontwikkeling Ertveldpolder
BTL Advies
compenseren door andere maatregelen. Verplaatsen van de gebruiksfuncties is alleen mogelijk tegen zeer hoge kosten. Gedeeltelijk verwerkt in het inrichtingsplan (zie S1) 1.2 Waterwet
Bijdrage aan doelen Waterwet Het waterschap voert dit werk uit om te voldoen aan de doelen van de Waterwet . De doelen van de Waterwet worden voor het beheersgebied van Waterschap Aa en Maas nader uitgewerkt door middel van de thema’s in het Waterbeheerplan: • Voorkomen en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste (waterkwantiteit: veilig en bewoonbaar beheergebied en voldoende water) in samenhang met; • Bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen (waterkwaliteit: schoon water, natuurlijk water) en; • Vervulling van maatschappelijke functies (zoals schoon water, natuurlijk en recreatief water) van watersystemen. Voor dit projectplan betekent bovenstaande dat: • De Ertveldpolder krijgt ruimte voor water door het verleggen van de overige waterkering. Het gebied dat bestemd is voor natuurontwikkeling mag overstromen.; • De percelen, eigendommen van derden en de Franse Wielen blijven door de nieuwe overige waterkering dezelfde bescherming behouden als voor de herinrichting; • Binnen het plangebied liggen geen stuwen in de Dieze. Het peil van de Dieze wordt geregeld via spuisluis Crevecoeur. Er wordt geen wijziging in peilregime doorgevoerd; • In het gebied zal recreatief medegebruik worden toegestaan; • Een meer natuurlijke inrichting draagt bij aan de verbetering van met name de ecologische kwaliteit. Daarnaast levert de uitvoering van dit projectplan een bijdrage aan het realiseren van het doel ’natuurlijk water’ uit het Waterbeheerplan van waterschap Aa en Maas. Met dit doel heeft het waterschap voor ogen om de verspreiding van planten en dieren te verbeteren, waardoor ze minder kwetsbaar zijn. Dit project sluit daarmee aan op de Waterwet waardoor deze een rechtvaardiging vormt voor het projectplan. 1.3 Provinciaal Waterplan 2010-2015 De provincie wil dat het water bijdraagt aan een gezonde omgeving voor mens, dier en plant, waarin we veilig kunnen wonen en waar ruimte is voor economische, maatschappelijke en ecologische ontwikkelingen (Provinciaal Waterplan 2010-2015). Dit wordt vertaald in de volgende maatschappelijke doelen: • Schoon grond- en oppervlaktewater voor iedereen. • Adequate bescherming van Noord-Brabant tegen overstromingen. • Noord-Brabant heeft de juiste hoeveelheden water (niet te veel en niet te weinig). Op de bij het provinciaal waterplan bijgevoegde plankaart 1 Waterhuishoudkundige functies zijn de volgende functies voor het waterbeleid toegekend voor elementen aanwezig in het plan • Functies Dieze (beken 85 Dieze): Ecologische verbindingszone, Scheepvaart, Verweven • Functies Franse wielen (wielen12: wielen bij Orthen en Dieskant): Waternatuur, BTL Advies
Projectplan Natuurontwikkeling Ertveldpolder
DEEL II: VERANTWOORDING
De Waterwet eist dat de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk (een waterstaatswerk is ook een oppervlaktewater) gebeurt volgens een door het waterschap vast te stellen projectplan . Een projectplan is een waterstaatkundig besluit waartegen rechtsbescherming open staat.
29
(ven, wiel, meer, plas, oude rivier- en beekmeander en laagveengebied), • Functies Ertveldpolder: Water voor de EHS. • Aansluitende gebieden en deel van de Ertveldplas: Water voor de groenblauwe mantel rivier-en beekmeander en laagveengebied) 1.4
Waterpoort/Visie op inrichting en beheer van de Diezemonding
Voor het gebied de Diezemonding is door de Gemeente ‘s- Hertogenbosch samen met het waterschap, Natuurmonumenten en externe belangstellenden en belanghebbenden een visie vastgesteld op de inrichting- en het beheer. De visie bestaat uit een lange termijn visie en een korte termijn streefbeeld. In de lange termijn visie wordt de Diezemonding een groot aaneengesloten 70 hectare groot nat natuurgebied met volop mogelijkheden voor recreatie (beleefmogelijkheden voor de Bossche burger) en opwaardering van cultuurhistorische waarden. Onderhavig plan sluit aan bij de doelstelling vanuit deze visie. 1.5 Gemeentelijke structuurvisie en bestemmingsplan In het bestemmingsplan van de gemeente ‘s Hertogenbosch (d.d. 26 januari 2010) hebben de in te richten percelen van de Ertveldpolder de bestemming natuur. De bestemming van de overige percelen in de polder: • Het oostelijke particuliere perceel (nr. 343): Agrarisch met waarden 3 met aanduiding specifieke vorm van agrarisch met waarden – leefgebied kwetsbare soorten. Dit perceel heeft de dubbelbestemming: Waarde – Archeologie. • Driehoekige akker perceel (nr. 4741):: Agrarisch met waarden 3 met aanduiding specifieke vorm van agrarisch met waarden – natuurontwikkelingsgebied. • Voor de Engelse dijk en omgeving geld de aanduiding beschermd stads- en dorpsgezicht. • Voor het gehele gebied, inclusief het water in en rondom, geldt de aanduiding reconstructiewetzone extensiveringsgebied. De beoogde inrichting van het plangebied is niet strijdig met de bovengenoemde bestemmingen. 1.6
Flora- en faunawet
In de Flora- en faunawet (25 mei 1998) staat in artikel 1 t/m 18 beschreven dat de verstoring van bedreigde inheemse plant- en diersoorten verboden is. Voor het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen, verplicht de Flora- en faunawet de bestaande natuurwaarden in kaart te brengen en indien nodig passende maatregelen te treffen voor het beschermen en in stand houden van bij wet beschermde soorten. Op basis van de door BTL Advies in augustus 2012 uitgevoerde quickscan (bijlage 6) blijkt dat voor het uitvoeren van de geplande werkzaamheden geen ontheffing benodigd is. In het plangebied zijn geen soorten aanwezig of te verwachten, die in de Flora- en faunawet zijn aangemerkt als beschermde soort en door de ingreep mogelijk hinder of schade ondervinden. Hieronder zijn de conclusies, adviezen en verplichte acties beschreven. Soorten uit tabel 1 van de Flora- en faunawet Voor soorten uit dit beschermingsniveau is geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet nodig. Soorten uit tabel 2 van de Flora- en faunawet In het plangebied ontbreken nesten met een jaarrond beschermde status. Voor broedvogels geldt dat een ontheffing voor het verstoren van in gebruik zijnde nesten niet mogelijk is. Om deze reden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Dit betekent dat werkzaamheden met betrekking tot de vergravingen, verwijderen van beplanting, etc.
30
Projectplan Natuurontwikkeling Ertveldpolder
BTL Advies
uitgevoerd dient te worden buiten de periode maart-augustus. Hoewel als richtlijn voor het broedseizoen de periode 15 maart - 15 juli wordt aangehouden, wordt in dit geval de bovengenoemde periode geadviseerd. Een soort als de bosrietzanger broedt vaak nog tot in de eerste helft van de maand augustus. Soorten uit tabel 3 van de Flora- en faunawet In het plangebied komen enkele streng beschermde soorten voor. Het gaat hierbij om de bittervoorn en foeragerende vleermuizen. Voor al deze soorten geldt dat de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar komt. Het plangebied blijft geschikt leefgebied voor deze soorten, waarbij de geplande ontwikkeling alleen maar een positieve bijdrage aan kan leveren.
Het plangebied vormt geen onderdeel van een beschermd gebied in het kader van de natuurbeschermingswet 1998. Wel vormt het plangebied onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De werkzaamheden worden uitgevoerd ten behoeve voor natuurontwikkeling en inrichting van de EVZ. De aangewezen natuurdoeltypen worden hierbij alleen maar bevoordeeld. Negatieve effecten op de EHS zijn daarom niet te verwachten. 1.8 Explosievenwet Door AVG is een vooronderzoek CE (conventionele explosieven) voor de gehele gemeente ’s Hertogenbosch uitgevoerd (zie figuur 10). Op basis van de beoordeling van het geraadpleegde bronnenmateriaal, alsmede de literatuur is geconcludeerd dat er zeer veel indicaties zijn voor de mogelijke aanwezigheid van CE. Hieruit volgt dat de Ertveldpolder aangemerkt is als verdacht gebied. AVG adviseert om de als „verdacht‟ aangemerkte gebieden (dus ook de Ertveldpolder) te laten onderzoeken op mogelijke aanwezigheid van CE. Het is raadzaam om voorafgaand aan de daadwerkelijke opsporingswerkzaamheden een (project gebonden) risicoanalyse uit te laten voeren per deellocatie waar in de toekomst bodemingrepen zullen gaan plaatsvinden. Deze werkzaamheden worden door een WSCS-OCE gecertificeerd bedrijf uitgevoerd.
Ertveldpolder
Figuur 10: verdacht gebied met explosieven, uit vooronderzoek van AVG
BTL Advies
Projectplan Natuurontwikkeling Ertveldpolder
DEEL II: VERANTWOORDING
1.7 Natuurbeschermingswet 1998
31
1.9 Ontgrondingverordening De verordening Ontgrondingen van provincie Noord-Brabant 2008 stelt in artikel 9a dat krachtens artikel 7, tweede lid, van de wet geen vergunning is vereist voor werkzaamheden in het kader van ecologische verbindingszone’s, beek- en kreekherstelprojecten en overige natuurontwikkelingsprojecten. Dit geldt alleen voor natuurontwikkelingsprojecten die in overeenstemming zijn met het provinciaal natuurbeleid en zijn opgenomen in een plan, waarover via een openbare inspraakprocedure besluitvorming heeft plaatsgevonden onder aantoonbare, integrale afweging van alle belangen betrokken bij de ontgronding. Het plan beschreven in dit document voldoet aan deze eis en hierdoor is geen ontgrondingvergunning nodig. Voordat met de ontgronding wordt gestart moet wel een melding gedaan worden bij de provincie. 1.10 Wet informatie uitwisseling ondergrondse netten De Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION), ook bekend als de Grondroerdersregeling, is op 1 juli 2008 in werking getreden. Hierin zijn afspraken vastgelegd om graafschade aan kabels en leidingen te voorkomen. Als voorbereiding hierop heeft BTL Advies een oriëntatiemelding (Oriënterende KLIC-melding) uitgevoerd, de belangrijkste conclusies zijn: • De nevengeul door het plangebied doorkruist hoogspanningskabels van Tennet en een Riool onder druk van de gemeente ’s Hertogenbosch. Daarnaast zal de nevengeul een toekomstig aan te leggen biogasleiding kruisen. Deze leiding wordt een verbinding tussen de de rioolwaterzuiveringsinstallatie en het terrein van Heineken op industrieterrein de Rietvelden. De leiding zal naar verwachting parallel lopen aan het riool. • De inlaat van de nevengeul kruist een gasleiding van Nederlandse Gasunie. • De nieuwe overige waterkering kruist hoogspanningskabels van Tennet. • Daarnaast worden werkzaamheden verricht onder hoogspanningskabels en rondom hoogspanningsmasten. In bijlage 4 zijn de eisen en randvoorwaarden met betrekking tot de kabels en leidingen verwerkt. 1.11 Wet op de archeologische monumentenzorg Door IDDS Archeologie is in juli en augustus 2012 een archeologisch bureauonderzoek voor de Ertveldpolder uitgevoerd (zie figuur 11). Hieronder zijn de conclusies beschreven. Een groot deel van het plangebied bestaat uit het komgebied van de Dieze. Vanwege het natte karakter van dit gebied, dat waarschijnlijk tot in de Nieuwe tijd nog regelmatig overstroomde, worden hier geen resten van bewoning, begraving en duurzaam landgebruik verwacht. Wel kunnen hier losse vondsten worden aangetroffen die te maken hebben met de exploitatie van deze natte zone. Het kan bijvoorbeeld gaan om resten van visvangst zoals fuiken of netten, resten van beschoeiingen, dijken, stuwen, voorden, boten en knuppelpaden. Ook het aantreffen van rituele deposities is een mogelijkheid. Het betreffen resten die niet op te sporen zijn middels archeologisch boor- of proefsleuvenonderzoek. Voor de oeverwal van de Dieze geldt een hoge archeologische verwachtingen. Dit gebied is middels boringen onderzocht in 2006 en daarbij werden geen indicaties aangetroffen om vervolgonderzoek aan te bevelen (van Lil / Demey 2006). Een latere archeologische begeleiding (onderzoeksmelding 44403) heeft echter aangetoond dat er wel degelijk archeologische resten aanwezig zijn op de oeverwal. Naast sporen uit de Late Bronstijd of IJzertijd is er ook een aarden wal uit de 17e eeuw aangetroffen. Het voormalige tracé van de laatmiddeleeuwse Engelse Dijk in het noorden van het plangebied heeft een hoge archeologische verwachting. Delen er van zijn reeds verstoord, onder andere door het ontstaan van de Fransche Wielen en door kleiwinning. Waarschijnlijk zijn bij deze kleiwinning ook de restanten van een ten noorden van de dijk gelegen verdedigingswerk verdwenen. Dit kan zonder nader onderzoek echter niet met 32
Projectplan Natuurontwikkeling Ertveldpolder
BTL Advies
zekerheid vastgesteld worden, mede omdat in 2006 nauwelijks boringen in dit deel van het plangebied zijn geplaatst. In de rest van het plangebied kunnen bovendien nog wel resten van de voormalige Engelse Dijk worden aangetroffen. Afhankelijk van de definitieve inrichting zal de omgang met archeologie worden bepaald.
hoge verwachting
lage verwachting
Figuur 11: archeologische verwachtingskaart (bron: Archeologisch bureauonderzoek, IDDS)
BTL Advies
Projectplan Natuurontwikkeling Ertveldpolder
DEEL II: VERANTWOORDING
middelhoge verwachting
33
2. Hydrologisch / waterstaatkundig onderzoek 2.1 Overstromingsdynamiek Ertveldpolder Om een beeld te krijgen van de overstromingsdynamiek van de Ertveldpolder is door Artesia voor diverse waterpeilen van de Dieze het inundatievlak berekend. (zie bijlage7) Hierbij is uitgegaan van inundatie van de gehele Ertveldpolder op basis van de huidige inrichting. In het definitief ontwerp krijgt ongeveer de helft van de Ertveldpolder te maken met extra overstromingsdynamiek. Hiervoor zijn 3 scenario’s van voorkomen beschreven met daarbij de belangrijkste gevolgen bij inundatie van het definitief ontwerp. • Normaal peil: 2,20 m NAP Het watervoerend profiel van de nevengeul is gevuld met water. In de moeraszone langs de nevengeul en de natuurvriendelijke oevers van de Dieze zijn een plasdras situatie aanwezig. • Tot 4,50 m +NAP Het gehele westelijke deel van de Ertveldpolder staat vol water tot de nieuwe overige kering. • Vanaf 4,50 m +NAP Bij een waterstand boven de 4.50 m + NAP inundeert het deel achter de overige kering tot de regionale kering zoals het in de huidige situatie ook het geval is. In figuur 9 (deel I, hoofdstuk 3.3) is schematisch weergegeven welke delen van de Ertveldpolder inunderen bij verschillende waterniveaus. 2.2 Gevolgen regionale kering Voor het gebied binnen de nieuwe overige kering treden geen veranderingen op in de overstromingsfrequenties en duur. Door de aanleg van de nieuwe overige kering en mogelijke ontgravingen binnen deze kering treden wel veranderingen op in o.a. de hoeveelheid water die de regionale kering bij inundatie moet tegenhouden. Daarom zullen bij het definitieve inrichtingsvoorstel de gevolgen voor de regionale waterkering worden onderzocht.
34
Projectplan Natuurontwikkeling Ertveldpolder
BTL Advies
3. Conclusies
DEEL II: VERANTWOORDING
In dit deel is aangetoond in hoeverre de waterstaatswerken in het projectplan passen binnen de doelstellingen van het nationale en regionale waterbeleid, de waterregelgeving en het geldende omgevingsbeleid. De conclusie is dat de overall visie op de Ertveldpolder niet volledig kan worden gerealiseerd door de nog in gebruik door derden en eigendom van derden zijnde percelen en de beperkingen vanuit de randvoorwaarden van de aanwezige kabels en leidingen. De overige doelen zijn waar mogelijk ingepast, rekening houdend met de voorwaarden vanuit de verschillende partijen. Voor de verschillende doelstellingen (beekherstel, EVZ, cultuurhistorie, recreatie en beheer & onderhoud) is in voorgaande hoofdstukken onderbouwd in welke mate en op welke manier de doelstelling wordt ingevuld.
BTL Advies
Projectplan Natuurontwikkeling Ertveldpolder
35
Deel III: rechtsbescherming
deel III RECHTSBESCHERMING
1. Rechtsbescherming
Dit plan is tot stand gekomen na zorgvuldig onderzoek naar alle relevante belangen en waarden en in afstemming met de kaders vanuit wetgeving en beleid. Toch kan het zijn dat belanghebbenden opmerkingen hebben op dit plan en/of vinden dat hun specifieke belang onvoldoende is meegenomen. Daarvoor voorziet de wet in een inspraak en rechtsbeschermingsprocedure. Er wordt een openbare voorbereidingsprocedure gevolgd waarbij eventuele zienswijzen door belanghebbenden worden ingebracht en deze zullen beantwoord worden. Vervolgens wordt een nota van wijzigingen toegevoegd aan dit projectplan waarin de wijzigingen als gevolg van zienswijze en ambtshalve wijzigingen worden toegevoegd. 1.1 Zienswijze Als een ontwerp-projectplan is vastgesteld, wordt dit bekend gemaakt. Het plan ligt gedurende zes weken ter inzage. Voordat het waterschap een definitieve beslissing neemt, kunnen belanghebbenden en ingezetenen gedurende deze periode hun zienswijze op dit ontwerp-projectplan kenbaar maken. Dat kan schriftelijk of mondeling. Een reactie moet vóór afloop van de termijn bij het waterschap zijn ingediend. In beginsel kunnen uitsluitend degenen die tijdig een zienswijze hebben ingediend, tegen het definitief vastgestelde plan beroep instellen. 1.2
Beroep en hoger beroep
Als het projectplan is vastgesteld wordt dit bekend gemaakt. Het plan ligt gedurende zes weken ter inzage. Gedurende zes weken vanaf de dag na die waarop het besluit ter inzage is gelegd kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank. Belanghebbenden die tijdig een zienswijze hebben ingediend en belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen zienswijzen te hebben ingediend, kunnen beroep indienen. Voor het indienen van een beroepschrift is griffierecht verschuldigd. Tegen de uitspraak van de rechtbank kan vervolgens hoger beroep worden ingediend bij de Raad van State. 37
1.3 Crisis- en herstelwet Op de vaststelling van een projectplan is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit betekent dat de belanghebbenden in het beroepschrift moeten aangeven welke beroepsgronden zij aanvoeren tegen het besluit. Na afloop van de termijn van zes weken kunnen geen nieuwe beroepsgronden meer worden aangevoerd. Belanghebbenden wordt verzocht in het beroepschrift te vermelden dat de Crisis- en herstelwet van toepassing is. 1.4 Verzoek om voorlopige voorziening Het projectplan treedt na vaststelling in werking, ook al wordt er een bezwaar- of beroepschrift ingediend. Dit betekent dat de maatregelen opgenomen in het projectplan kunnen worden uitgevoerd. Om dit te voorkomen kunnen belanghebbenden gelijktijdig of na het indienen van een beroepschrift een zogenaamd “verzoek voor het treffen van een voorlopige voorziening” aanvragen bij de Voorzieningenrechter van de rechtbank. Ook in dat geval is griffierecht verschuldigd.
38
Projectplan Natuurontwikkeling Ertveldpolder
BTL Advies
RERCHTSBE DEEL III: RECHTSBESCHERMING
BTL Advies
Projectplan Natuurontwikkeling Ertveldpolder
39
LITERATUUR 203 Natuurvriendelijke Oevers: Fauna, Eerste druk, CUR Civieltechnisch Centrum Uitvoering Research en Regelgeving, Directoraat- Generaal Rijkswaterstaat Dienst Wegen Waterbouwkunde, Gouda, 1999 ANWB Topografische Atlas Noord-Brabant, 1:25000, 2de druk, ANWB bv Den Haag,2005. Historische atlas Noord Brabant, 1836-1843, 1:25000, Nieuwland , Tilburg, 2008 Historische atlas Noord Brabant, 1894-1914, 1:25000, 2de druk, Nieuwland, Tilburg, 2008 Provinciaal waterplan 2010-2015, 22 december 2009 Waterbeheerplan 2010 – 2015, Vastgesteld door het Algemeen Bestuur d.d. 13 november 2009 Waterpoort, Visie op inrichting en beheer van de Diezemonding, gemeente ’s Hertogenbosch en waterschap Aa en Maas, september 2004 Kleionderzoek Ertveldpolder te ‘s Hertogenbosch, Royal Haskoning, 3 februari 2005 Verkennend bodemonderzoek Ertveldpolder te ‘s Hertogenbosch, Royal Haskoning, 25 mei 2005 Evaluatie Nevengeulen, Deltares, 2010 Cyclisch beheer in uiterwaarden Natuur en veiligheid in de praktijk, Uitgave van Staatsbosbeheer, A R K , Rijkswaterstaat en de Radboud Universiteit Nijmegen, April 2006. Schoor, M.M., Greijdanus, M., Geerling, G.W., Van Kouwen, L.A.H. & Postma, R. 2011. Een nevengeul vol leven, handreiking voor een goed ecologisch ontwerp. Rijkswaterstaat. 2011. Handboek natuurdoeltypen. Rapport Expertisecentrum LNV 2001/020, Wageningen, 2001 Vooronderzoek Gemeente ’s-Hertogenbosch, Rapport AVG Explosieven Opsporing Nederland, Heijen, 2013 Websites:
www.brabant.nl www.aaenmaas.nl www.wetten.overheid.nl www.s-hertogenbosch.nl
41
DEEL IV: BIJLAGEN
Bijlage 1: Definitief Ontwerp Ertveldpolder
Definitief Ontwerp Ertveldpolder A59 4.70
R
3.70
4.23
R
4.40
4741 3.60
3.60
3.50
3.15 4.60
3085 6.00
3.25
B
5.90 3.60 6.00 1.40 3.60 1.95 3.95 3.10
3.30
3.45
3.40
3.60 3.20
3.20
Engelse Dijk Regionale kering
2.65 4.70
24
3.00
3.50
Beschermingsniveau 4.90m +N.A.P.
3.40
3.40
2.75
2.40
2.15
3.00 3.90
3086
3.50
3.30
2.25
3.40
3.55
3.40 2.45
1.85
2.30 4.80
3.05
R
2.65 3.20
3.45
3.25
3.45
2.85
Franse Wielen
R
2.90
Waterpeil 1.70m +N.A.P.
3.00
D
26
HS 3.40
3.20
3.00
2.80
2.65 3.35 2.90
25
2.30 2.70
2.70 2.85
3.10
565
3.20
3.15
2.80
5.50
2.65
2.50
2.60
2.20
Zoekgebied overige kering
3.20
2.00
2.20 2.30
2.50
27
4740
4.80
3.55
Beschermingsniv eau 4.50m +N.A.P. 2.75 2.20
2.40 2.20
2.75 3.00
1.40
2.75
2.65
3.20
2.30 2.75
2.60
3.00
2.65
2.30
2.60
2.60
3.00
3.00
2.55
2.60
4.64
3.25
2.65
33
2.70
2.50
3.99 3.80
2.45
2.50
2.50
343
2.70
43 2.65
2.40
2.40
2.40
2.40
2.30
2.30
+6.31 nap 3.85
2.50
3.40
3.65
3.65
2.55
2.65
2.45
3.75
GL
2.50
boorpunt biogasleiding
2.45
2.65
D 3.00
3.60
2.85 2.55
2.85
2.50
4.50
Kerkhoekweg
2.20 2.75
2.60
en
2.80
2.70
Te vervallen overige kering Beschermingsniveau 4.50m +N.A.P.
+6.39 nap
2.30
2.70
2.90
th
2.60
3.50
3.10
Or
2.20 3.55
2.15
2.30
2.70
2.75
3.40
D
3.00
2.90 2.70
4.75
2.30
GL
2.80 2.50 3.70
3.60
2.40
D
1.40 2.55 2.60
4.60 HS
2.40
2.35
2.50
D
s
2.20
2.45 3.15
4.50
1.40 2.50
R
2.35
2.5
2.5
4.25
2.74
4.36
GL WL
4.33
6.02
566 HS D
6.95
D
GL R WL R
3.60
4.50
5.4
2.42
+6.62 nap
GL
2.55
R
3.50
3.65
g overige kerin Te behouden g overige kerin Te vervallen
e .A.P. ez +N Di il 2.20m Detreefpe
D
2.50
Rietvelden
2.75
D
567
3.65
2.30
4.70
D
5.20
D
3.55
2.75 4.05
2.30 5.20
3.00
3.00
3.05
464
3.00
3.00
2.95
2.95 290 3.00 3.05
Te behouden overige kering
B 3.73
WL
Beschermingsniveau 4.50m +N.A.P.
Ertveldplas
LS
Streefpeil 2.20m +N.A.P.
569 5.11
B
Bestaande elementen
Bouwstenen
Toegankelijkheid rijbaan: toegankelijk voor autoverkeer
“geul van meanderend afwateringsstelsel”
zoekgebied voor watervoerend profiel nevengeul
faunapassage onderhoudspad: toegankeijk voor langzaam verkeer, onderhoud en calamiteiten
Kabels en leidingen
Overige voorkeursgebied ontgraven toplaag
Waterkeringen regionale kering
te behouden waardevolle vegetatie
overige kering
projectgrens kadastrale grenzen
D GL R WL B
ondergrondse kabel, hoogspanning ondergrondse kabel, datatransport ondergrondse buis, gasleiding ondergrondse buis, riool onder druk ondergrondse buis, water indicatief tracé, biogasleiding
Water poelen
Franse Wielen watergangen
Functies woonboten
zoekgebied parkeerplaats en toegangsweg naar woonboeten
projectnummer bladnummer
hoogspanningstracé inclusief masten HS
project onderwerp
Geomorfologie agrarisch perceel (eigendom derden)
opdrachtgever
567
kadastrale nummers
2.74
hoogtes in meters t.o.v. N.A.P.
zoekgebied moeraszone zoekgebied natuurvriendelijke oever zonder beperkingen vanuit kabels en leidingen natuurvriendelijke oever met eisen vanuit kabels en leidingen instroomvoorziening nevengeul zoekgebied veeoversteek
Waterschap Aa en Maas Natuurontwikkeling Ertveldpolder Definitief ontwerp
222157 1-1
schaal
1:2000
datum
24 april 2014
formaat status
A1 definitief
BTL Advies B.V. Tuin- en landschapsarchitecten Parklaan 1 Postbus 385 5060 AJ OISTERWIJK
zichtlijnen recreatieve entrees naar Ertveldpolder zoekgebied voor te realiseren nieuwe overige kering
013 52 99 555 013 52 99 550
[email protected] www.btladvies.nl
Projectplan Natuurontwikkeling Ertveldpolder
BTL Advies
Bijlage 2: Principedoorsnedes Ertveldpolder
BTL Advies
Projectplan Natuurontwikkeling Ertveldpolder
Principedoorsnedes Ertveldpolder
Principedoorsnede A: indicatie van waterhoogtes
B
A B C
Principedoorsnede B: oude kering verwijderen
opdrachtgever project onderwerp
projectnummer bladnummer
Waterschap Aa en Maas Natuurontwikkeling Ertveldpolder principedoorsnedes
222157 1-1
schaal
schaalloos
datum
24 april 2013
gewijzigd
definitief
BTL Advies B.V. Tuin- en landschapsarchitecten Parklaan 1 Postbus 385 5060 AJ OISTERWIJK 013 52 99 555 013 52 99 550
Principedoorsnede C: oude kering blijft liggen
[email protected] www.btladvies.nl
Projectplan Natuurontwikkeling Ertveldpolder
BTL Advies
Bijlage 3: Objectenboom Ertveldpolder
BTL Advies
Projectplan Natuurontwikkeling Ertveldpolder
BIJLAGE 3 OBJECTENBOOM ERTVELDPOLDER
d.d. 24 april 2014
1 Ertveldpolder
1.1 Keringen
1.1.1 Regionale kering
1.1.2 Huidige overige kering
1.1.3 Nieuwe overige kering
1.2 Natuurvriendelijke oever Dieze
1.2.1 Natuurvriendelijke oever zonder beperkingen vanuit K&L
1.2.2 Natuurvriendelijke oever met eisen vanuit K&L
1.3 Nevengeul
1.4 Voorzieningen
1.5 Eigendommen van derden
1.3.1 Watervoerend profiel
1.4.1 Faunapassage A59
1.5.1 Percelen 4741 en 343
1.3.2 Moeraszone
1.4.2 Veeoversteek
1.5.2 Kabels en leidingen
1.3.3 Instroomvoorziening
1.4.3 Struinpaden
1.3.4 Uitstroomvoorziening
Pagina 1 van 1
Projectplan Natuurontwikkeling Ertveldpolder
BTL Advies
Bijlage 4: Eisen specificatie Ertveldpolder
BTL Advies
Projectplan Natuurontwikkeling Ertveldpolder
BIJLAGE 4 EISENSPECIFICATIE ERTVELDPOLDER d.d. 24 april 2014
1 ERTVELDPOLDER Doelstelling: Een natuurlijke ingerichte (ecologische verbindingzone, bereiken goede ecologische toestand) Ertveldpolder waar de reeds aanwezige natuurwaarden worden ingepast en versterkt. Inundatie van de polder door de Dieze wordt mogelijk. De Ertveldpolder wordt voor extensief recreatief gebruik geschikt. Eisnr. -1
-2
-3 -4 -5 -6
-7 -8 -9 -10
-11
Eis Maatregelen in de Ertveldpolder dienen bij te dragen aan een goed ecologisch potentieel (KRW-doelstelling GEP R6; langzaam stromend riviertje) van de Dieze. Maatregelen in de Ertveldpolder dienen bij te dragen aan de ambitie dat de Dieze weer als natuurlijker beek kan gaan functioneren. Langs de beek moet zich beekgebonden natuur kunnen ontwikkelen. In het gebied dient voldoende afwisseling te zijn tussen de verschillende gradiënten, droog/nat, openheid/geslotenheid en begroeiingsvormen. Het gebied moet uitnodigen tot recreatief gebruik, vooral voor struinnatuur en blokjes om. Bij de inrichting moet rekening gehouden worden met de bereikbaarheid van te onderhouden elementen voor onderhoudsmaterieel. In de inrichting dient rekening te worden gehouden met hoogwatervluchtplaatsen i.v.m. begrazing. En het maaiveld dient zo vormgegeven te zijn dat het vee op natuurlijke wijze door het stijgende water naar deze plekken wordt gedreven. Er dienen voorzieningen te worden aangebracht/aangepast om grazers binnen het begrazingsgebied te behouden. Afrasteringen dienen werkpoorten te bevatten ten behoeve van machinaal onderhoud. De routing en bereikbaarheid t.b.v. onderhoudsverkeer dient zichtbaar te zijn in het veld. De routing van het onderhoudsverkeer dient zodanig te worden uitgevoerd dat tijdens het onderhoud zo min mogelijk schade wordt veroorzaakt aan de natuurwaarden. De Kerkhoekweg dient tot de nieuwe perkeervoorziening begaanbaar te zijn voor autoverkeer, fietsers en voetgangers. De rest van de
Toelichting
De parkeervoorziening wordt aangelegd voor de woonbootbewoners. De ligging van de ontsluitingsweg zo dicht mogelijk tegen de dijk aan Pagina 1 van 11
-12
-13 -14
-15 -16 -17 -18 -19 -20
-21 -22
-23 -24
Kerkhoekweg dient te worden verwijderd. Eisen rijbaan: - Materiaal: puinverharding - Breedte: 2,50 m - Zo dicht mogelijk tegen de overige kering Aan het eind van de te handhaven Kerkhoekweg dienen parkeerplaatsen te worden aangelegd op perceelnr. 43 binnendijks de overige kering. Eisen perkeerplaatsen: - Langsparkeerstrook langs een nieuw te realiseren toegangsweg - Materiaal: puinverharding - Breedte: 2,50 m - De parkeerplaatsen dienen landschappelijk te worden ingepast Aan het eind van de Kerkhoekweg bij de overige kering dient de mogelijkheid te zijn om te keren met een auto. Tussen de Kerkhoekweg en de te handhaven huidige overige kering dient een verbinding te zijn voor langzaam verkeer geschikt voor calamiteitenverkeer. De voorzieningen en toegangen voor vissers aan de Franse Wielen dienen te blijven behouden. De bestaande natuurwaarden rondom de Franse Wielen dienen te worden ingepast. De waardevolle vegetatie nabij de Franse Wielen dient te worden gehandhaafd/ingepast. De huidige watergangen dienen te worden ingepast in de nieuwe inrichting. Beplanting dient te ontstaan door spontane ontwikkeling. De locaties die bestemd zijn voor de spontane ontwikkeling van houtachtige beplanting dienen te worden beschermd tegen betreding en vraat van toekomstige grazers. Het contrast tussen natuur in de Ertveldpolder en de industrie aan de overkant van de Dieze dient te worden versterkt. De (toekomstige) beplantingen mogen het zicht op de Dieze niet beperken ter plaatste van de aangeduide zichtlijnen op het definitief ontwerp. De entrees naar de Ertveldpolder dienen duidelijk en uitnodigend te zijn voor recreanten. De zichtbaarheid van de Dieze vanuit de Ertveldpolder en vanaf de Engelse dijk dient te worden vergroot zodat deze beter beleefbaar wordt.
zodat het fysiek onmogelijk is om vanaf de ontsluitingsweg de dijk op te rijden.
Zie definitief ontwerp voor locatie waardevolle vegetatie.
Zie definitief ontwerp voor locaties entree’s
Pagina 2 van 11
-25 Wensnr. -1
1.1 Eisnr. -1
-2
In het gebied dienen zichtlijnen te zijn waarvan het begin bereikbaar is voor voetgangers tot een waterhoogte van 4,50 m +NAP. Wens De locatie voor een Rosmolen dient te worden ingepast. De rosmolen dient vanaf water en land bereikbaar te zijn als een soort attractiepunt.
KERINGEN Eis In het ontwerp van de inrichting van de Ertsveldpolder dient een analyse te worden gemaakt van de impact van de plannen op de regionale waterkering. Hiertoe kan gebruik worden gemaakt van de leidraden van ENW en de STOWA voor het ontwerpen- en toetsen van waterkeringen. Indien de nieuwe inrichting van de Ertveldpolder invloed heeft op de regionale waterkering dient het ontwerp van de inrichting ten aanzien van de regionale waterkering te voldoen aan de eisen zoals deze volgen uit de leidraden van ENW en de STOWA voor het ontwerpen- en toetsen van waterkeringen.
Zie definitief ontwerp voor locatie zichtlijnen Toelichting
Toelichting
1.1.1 REGIONALE KERING Doelstelling: De herinrichting van de Ertveldpolder en het verplaatsen van de overige kering mag geen nadelige gevolgen hebben op het waterkerende vermogen van deze regionale kering. Eisnr. Eis Toelichting -1 Bij de inrichting van de Ertveldpolder moet rekening gehouden worden Aan de zijde van de Ertveldpolder ligt een beschermingszone van 10 met een beschermingszone aan beide zijden van de regionale kering. In meter, aan de binnendijkse zijde een beschermingszone van 30 deze beschermingszone gelden restricties zoals benoemd in de Keur. meter.
1.1.2 HUIDIGE OVERIGE KERING Doelstelling: De overstromingsdynamiek van de Dieze dient hersteld te worden in het projectgebied, door het (deels) opheffen van de overige kering langs de Dieze. Eisnr. Eis Toelichting -1 De functie en status van een deel van de overige kering langs de Dieze Zie definitief ontwerp voor het vervallen deel van de overige kering. komt te vervallen. Ter compensatie dient een nieuwe overige kering te worden gerealiseerd.(zie eisnr. 1.1.3-1) -2 De oude overige kering langs de Dieze dient deels te worden verwijderd. Mogelijk maken van inundatie van de Ertveldpolder. (zie ook eisnr. 1.2.1-1) Pagina 3 van 11
-3
Het te handhaven deel van de overige kering dient geschikt te blijven als calamiteitenroute, voor onderhoudsverkeer, fietsers en wandelaars.
1.1.3 NIEUWE OVERIGE KERING Doelstelling: Een nieuwe overige kering dient te worden gerealiseerd zodat geen nadelige gevolgen optreden voor diverse percelen en objecten in eigendom van derden in de Ertveldpolder. Eisnr. Eis Toelichting -1 Er dient een nieuwe overige kering te worden aangelegd. Deze dient een gelijkwaardig beschermingsniveau te hebben als de huidige overige kering (object 1.1.2). Beschermd dienen te blijven: de Franse Wielen de percelen kadastraal nummer 343 en 4741. de Kerkhoekweg tot de nieuwe overige kering. -2 De nieuwe overige kering dient aan te sluiten op de te handhaven overige waterkering met behoud van functie. -3 Het ontwerp van de nieuwe overige waterkering dient te worden getoetst aan de ENW Leidraden. Doorvoeren met buisleidingen dienen te worden ontworpen volgens NEN 3650 en NEN 3651. -4 Het ontwerp van de nieuwe overige kering dient afgestemd te worden met de netbeheerders van nabij gelegen en kruisende kabels en/of leidingen. -5 De helling van het buitendijks gelegen talud dient een taludsteilte te hebben van minimaal 1:5 en dient glooiend te worden uitgevoerd. -6 De helling van het binnendijks gelegen talud dient een taludsteilte te hebben van ca. 1:5 en dient glooiend te worden uitgevoerd. -7 De nieuwe overige kering geschikt te zijn voor de ontwikkeling van schraal grasland/ stroomdalflora. -8 De bovenzijde van de kering inclusief de overgang naar de huidige overige kering dient toegankelijk en begaanbaar te zijn voor onderhoudsmaterieel. -9 De nieuwe overige kering dient zodanig te worden uitgevoerd dat deze bestand is tegen overstromingen. Wensnr. Wens Toelichting -1 Het is wenselijk om het buitendijks gelegen talud geleidelijk over te laten lopen van de top van de overige kering tot de nevengeul waardoor een ecologisch waardevol gradiënt ontstaat. 1.2
NATUURVRIENDELIJKE OEVER DIEZE Pagina 4 van 11
Doelstelling: De oever van de Dieze dient zo natuurlijk mogelijk te worden ingericht binnen de mogelijkheden van de gestelde randvoorwaarden. Eisnr. -1 -2 Wensnr. -1 -2
Eis Langs de Dieze dient een natuurvriendelijke oever te worden gerealiseerd met afwisseling in waterdiepte zodat natte en droge situaties ontstaan De natuurvriendelijke oever van de Dieze dient zodanig te worden uitgevoerd dat deze geen nadelige gevolgen heeft voor de scheepvaart. Wens De natuurvriendelijke oever dient zo breed en lang mogelijk te worden om een zo groot mogelijk gradiëntrijk oppervlak te verkrijgen. Het is wenselijk om de bestorting en beschoeiing waar mogelijk te verwijderen.
Toelichting
Bijv. nadelige als gevolg van afkalving van de oever. Toelichting
1.2.1 NATUURVRIENDELIJKE OEVER DIEZE ZONDER BEPERKINGEN K&L Doelstelling: De oever van de Dieze dient zo natuurlijk mogelijk te worden ingericht binnen de mogelijkheden van de gestelde randvoorwaarden. Eisnr. -1 -2 Wensnr. -1 -2
Eis Ter plaatse van deze natuurvriendelijke oever dient de voormalige kering te worden verwijderd. Bij de herinrichting van de oever van de Dieze dient de uitstroom van de nevengeul (zie eisnr. 1.3.4-1) te worden ingepast. Wens De natuurvriendelijke oever dient zo breed mogelijk te worden om een zo groot mogelijk gradiëntrijk oppervlak te verkrijgen. Het is wenselijk om de bestorting en beschoeiing waar mogelijk te verwijderen.
Toelichting Zie definitief ontwerp voor locatie natuurvriendelijke oever Dieze zonder beperkingen K&L.
Toelichting
1.2.2 NATUURVRIENDELIJKE OEVER DIEZE MET EISEN VANUIT K&L Doelstelling: De oever van de Dieze dient zo natuurlijk mogelijk te worden ingericht binnen de mogelijkheden van de gestelde randvoorwaarden. Eisnr. -1 -2
Wensnr. -1
Eis Ter plaatse van deze natuurvriendelijke oever dient de voormalige kering in verband met aanwezige kabels en leidingen te worden behouden. Bij deze natuurvriendelijke oever dient de aanwezige ruimte optimaal te worden benut, rekening gehouden met de randvoorwaarden m.b.t. de aanwezige kabels en leidingen. Wens De natuurvriendelijke oever dient zo breed en lang mogelijk te worden
Toelichting Zie definitief ontwerp voor locatie natuurvriendelijke oever Dieze met eisen vanuit K&L.
Toelichting
Pagina 5 van 11
-2
om een zo groot mogelijk gradiëntrijk oppervlak te verkrijgen. Het is wenselijk om de bestorting en beschoeiing waar mogelijk te verwijderen binnen de randvoorwaarden vanuit scheepvaart i.v.m. golfslag.
1.3 NEVENGEUL Doelstelling: De nevengeul dient te worden ontgraven op de locatie zoals op de geomorfologische kaart is aangeduid als “geul van meanderend afwateringsstelsel”. Hier wordt de geul gerealiseerd met variatie in waterdieptes, bodemmateriaal en oeversteiltes zodat een natuurlijke interessante (ecologische) situatie ontstaat. Eisnr. Eis Toelichting -1 In de Ertveldpolder dient een nevengeul van de Dieze te worden gerealiseerd. -2 Het midden van de nevengeul dient op de locatie zoals aangeduid op het Zie definitief ontwerp voor zoekgebied verdwenen nevengeul: “geul definitief ontwerp te worden gerealiseerd. van meanderend afwateringsstelsel” vanuit de geomorfologische kaart. -3 De nevengeul dient aan 2 kanten in verbinding te staan met de Dieze. -4 De nevengeul dient ruimte te bieden voor het proces van erosie en sedimentatie. -5 Ter plaatse van kruisingen met kabels en/of leidingen dient te nevengeul zodanig te worden uitgevoerd dat geen aanpassingen aan de kabels- en of leidingen hoeven te worden uitgevoerd. 1.3.1 WATERVOEREND PROFIEL Doelstelling: Eisnr. Eis -1 Het natte profiel van de nevengeul dient gelijk te zijn aan het watervoerend profiel van de inlaatvoorziening bij steefpeil van de Dieze. (zie eisnr. @) -2 Het natte profiel van de nevengeul dient met materieel onderhoudbaar te zijn. -3 Ter hoogte van de verdwenen nevengeul dient de nieuwe nevengeul variatie in hoogteligging, waterdiepten, droog/nat en taludsteiltes te hebben, zodat zich een hoge biodiversiteit kan ontwikkelen. -4 De waterdiepte van de het natte profiel bedraagt maximaal 1,5 meter bij het streefpeil van de Dieze. -5 Op de oevers van dit deel van de nevengeul dient op een aantal locaties dood hout te worden aangebracht en vastgelegd zodat deze als
Toelichting
Zie definitief ontwerp voor zoekgebied verdwenen nevengeul: “geul van meanderend afwateringsstelsel” vanuit de geomorfologische kaart.
Rond deze voorziening dient een gevarieerde habitat te ontstaan door het samenspel van substraat, stroming en sedimentatie en erosie. Pagina 6 van 11
Wensnr. -1
vestigingsplaats en voor beschutting kan dienen. Wens
1.3.2 MOERASZONE Doelstelling: Eisnr. Eis -1 Langs de oevers van het watervoerend profiel van de nevengeul dient een moeraszone te worden gecreëerd. -2 De moeraszone dient bij streefpeil van de Dieze te inunderen. -3 De moeraszone dient een zo groot mogelijke variatie in hoogteligging, waterdiepten, droog/nat en taludsteiltes te bieden zodat zich een hoge biodiversiteit kan ontwikkelen. -4 De moeraszone van de nevengeul dient een gemiddelde waterdiepte van 0,20 m te hebben bij het streefpeil. -5 De moeraszone dient een breedte te hebben vanminimaal 25 m en maximaal 150 m. Wensnr. Wens -1 De oevers van dit deel van de nevengeul dienen over een zo groot mogelijke moeraszone te beschikken met veel variatie in stromend, stilstaand/ geïsoleerd water.
Toelichting
Toelichting
De maaiveldhoogte van de moeraszone mag variëren tussen 0,50 m – mv tot 0,10 m +mv t.o.v. het streefpeil van de Dieze.
Toelichting
1.3.3 INSTROOMVOORZIENING NEVENGEUL Doelstelling: De instroomvoorziening dient zodanig te worden uitgevoerd dat zoveel mogelijk water via de nevengeul door de Ertveldpolder stroomt. Eisnr. Eis Toelichting -1 Voor de inlaat van de Nevengeul dient een instroomvoorziening te worden aangelegd die zo groot/ breed mogelijk is binnen de mogelijkheden van de aanwezige gasleiding. -2 In de instroomvoorziening dient het water van de Dieze bij het Een vrije instroom zorgt voor een grotere stroomsnelheid dan wanneer streefwaterpeil vrij te kunnen instromen . de duiker volledig is gevuld met water. -3 Het talud van de Dieze/ Ertveldplas rondom de instroomvoorziening van de nevengeul dient te worden beschermd tegen erosie. -4 De instroomvoorziening dient geschikt te zijn voor het bovenlangs kruisen van calamiteitenverkeer, onderhoudsverkeer, fietsers en wandelaars. Wensnr. Wens Toelichting -1 Pagina 7 van 11
1.3.4 Eisnr. -1 -2 -3 Wensnr. -1 1.4
UITSTROOMVOORZIENING NEVENGEUL Eis De uitstroomrichting dient zo haaks mogelijk op de Dieze te worden gesitueerd. De uitstroom van de nevengeul mag geen hinderlijke gevolgen hebben voor de scheepvaart van de Dieze. De uitstroomvoorziening dient zodanig te worden uitgevoerd dat deze 1 geheel vormt met de te realiseren natuurvriendelijke oever (eis1.2.1-2). Wens
Toelichting Met een haakse uitstroom (t.o.v. parallel) wordt de hoogste stroming gecreëerd die dient als lokstroom voor vissen. Hinderlijke gevolgen door bijv. erosie, uitspoeling van sediment in de Dieze.
Toelichting
VOORZIENINGEN
1.4.1 FAUNAPASSAGE A59 Doelstelling: Het functioneren van de faunapassage onder de A59 dient te worden verbeterd. Eisnr. Eis Toelichting -1 De toegankelijkheid van de faunapassage (looprichel) onder de A59 dient te worden verbeterd voor fauna. -2 De geleiding van fauna naar de faunapassage (looprichel) onder A59 dient te worden verbeterd. -3 De nieuwe overige waterkering dient geen belemmering op te leveren voor de toegankelijkheid en de geleiding van de faunapassage. -4 Bij de inrichting dient rekening te worden gehouden met variatie in waterhoogte van de Dieze. Wensnr. Wens Toelichting -1
1.4.2 VEEOVERSTEEK Doelstelling: De grazers in de Ertveldpolder dienen aan de binnendijks gelegen percelen van de Engelse Dijk te kunnen bereiken. Eisnr. Eis Toelichting -1 Over de Engelse dijk dient een veeoversteekplaats te worden Zie definitief ontwerp voor indicatieve locatie veeoversteek. gerealiseerd geschikt voor paarden en runderen. -2 De veeoversteek dient door alle verkeersdeelnemers en gebruikers van de Engelse Dijk te kunnen worden gekruist. Pagina 8 van 11
-3
-4 -5 Wensnr. -1
De oversteekplaats bevindt zich in de beschermingszone van de regionale kering en dient daarom te voldoen aan de beleidsvoorwaarden en technische eisen vanuit het waterschap. De veeoversteek dient gezamenlijk met stichting Free te worden vormgegeven. Wens
1.4.3 STRUINPADEN Doelstelling: De Ertveldpolder Eisnr. Eis -1 In het gebied dienen verschillende routes mogelijk te zijn voor struinpaden die tijdens het streefpeil van de Dieze toegankelijk zijn. -2 Bij doorkruisingen met begrazingsgebieden dienen voorzieningen te worden getroffen voor wandelaars om rasters te kunnen passeren. -3 Op de kruin van de nieuwe overige kering dient een struinpad mogelijk te zijn. Wensnr. Wens -1 Het is wenselijk om voorzieningen voor wandelaars te realiseren om de nevengeul meer te kunnen beleven en te kunnen passeren. 1.5
EIGENDOMMEN VAN DERDEN
Eisnr. -1
Eis De te treffen maatregelen mogen geen nadelige gevolgen hebben voor de eigendommen van derden.
1.5.1
PERCELEN 4741 en 343
Eisnr. -1
Eis In de hydrologische situatie (afwatering, drooglegging en beschermingsniveau van de percelen mogen als gevolg van de nieuwe inrichting geen veranderingen optreden. De snelheid waarmee de percelen ontwateren na inundatie dient minimaal gelijk te zijn aan in de huidige situatie.
-2
Toelichting
Toelichting
Toelichting
Toelichting
Toelichting
Door de nieuw te realiseren kering wordt een vergelijkbare voorziening gerealiseerd als de huidige afsluitbare duiker. Pagina 9 van 11
-3
-5
Voorzieningen die getroffen worden om de ontwatering van de percelen te tegelen dienen zo kort mogelijk te zijn. De percelen mogen geen hinder (zoals onkruid, schaduwvorming) ondervinden als gevolg van de nieuwe inrichting. De percelen dienen bereikbaar te blijven voor landbouwverkeer.
1.5.2
KABELS EN LEIDINGEN
Eisnr. -1
Eis Ophogingen en ontgravingen onder/boven of nabij aanwezige boven- en ondergrondse tracés mogen enkel worden uitgevoerd na toestemming van de beheerder. Indien noodzakelijk dienen berekeningen te worden uitgevoerd in verband met de gewijzigde gronddekking. Toegankelijkheid voor beheer & onderhoud van kabels en leidingen en calamiteiten dient altijd mogelijk te zijn. Randvoorwaarden/eisen hoogspanningsmasten en kabels: Er wordt een veiligheidszone van 2x 25 m gehanteerd (als belemmerde strook). Binnen deze zone worden voorwaarden gesteld aan de inrichting en werkzaamheden. In de belemmerde strook mag geen (toekomstige) hoge begroeiing plaatsvinden. Verlaging onder de kabels is toegestaan. Ophogingen onder de kabels moeten worden afgestemd met de beheerder. Afgestemd dient te worden welke maatregelen getroffen moeten te worden i.v.m. waterrecreatie onder de kabels. De masten dienen bereikbaar te zijn voor de netbeheerder. Rondom masten dienen de voorwaarden van de netbeheerder aanhouden te worden m.b.t. ontgraven e.d. zoals in de veiligheidsvoorschriften zijn opgenomen. De fundatie van de masten dient boven het maaiveld zichtbaar te blijven. Randvoorwaarden/eisen ondergrondse 150 KV kabel: Kabel moet bereikbaar zijn voor calamiteiten Boven de kabel ligt een glasvezelkabel, dit is de signaal kabel. Randvoorwaarden gasleiding: De belemmerde zone betreft 4 m aan beide zijden van de leiding.
-4
-2 -3
-4
-5
Voorzieningen zoals bijvoorbeeld duikers dienen vanuit het oogpunt van beheer en onderhoud zo kort mogelijk te worden uitgevoerd.
Toelichting
Netbeheerder: Tennet
Netbeheerder: Tennet
Netbeheerder: Gasunie
Pagina 10 van 11
-
-6
-7 -8
In de belemmerde zone zijn geen afgravingen toegestaan. In de belemmerde zone zijn plantsoorten toegestaan uit de lijst van de Gasunie met plantsoorten. De dagmaat bij het aanbrengen van een duiker kruisend op het tracé van de gasleiding is minimaal 50cm. Tot 1 meter is vrij op te hogen, wanneer dit meer moet zijn dient hier een sterkte berekening gemaakt te worden wat kan resulteren in een ontlastende constructie. De leiding moet bereikbaar zijn voor onderhoud en inspectie Bij het eventueel rooien van de bomen op de dijk de stobben frezen en niet rooien ivm kans om omworteling van de leiding. Vanaf de RWZI naar Heineken wordt in 2014 een nieuwe biogasleiding gerealiseerd. Het hele traject bestaat uit 4 boringen elk van circa 600700m. De overgang van traject 2 naar traject 3 ligt wel precies midden in de Ertveldpolder. Hier komt bij de uitvoering een bouwput, ongeveer t.h.v. de haakse hoek van de kerkhoekweg. Randvoorwaarden nieuwe biogasleiding: De boringen gaan vrij steil de diepte in. Wanneer de locatie van het in- en uittredepunt wordt gemeden is ruim voldoende diepteligging voor de nevengeul. Ter plaatse van de nieuwe overige kering is op de beoogde locatie de diepteligging van de biogasleiding al 15m of meer –mv. De minimale gronddekking van de leidingen is 1 m. Randvoorwaarden drukriool gemeente ´s Hertogenbosch: Geen/weinig gegevens bekend (Huis)aansluitingen woonboten De aanwezige (huis)aansluitingen dienen te worden ingepast.
Netbeheerder: n.n.b. Zie definitief ontwerp voor globale locatie in- en uittredepunt in de Ertveldpolder.
Netbeheerder: gemeente Den Bosch Netbeheerder: divers
Pagina 11 van 11
Projectplan Natuurontwikkeling Ertveldpolder
BTL Advies
Bijlage 5: Historisch verkennend bodemonderzoek
BTL Advies
Projectplan Natuurontwikkeling Ertveldpolder
RAPPORT betreffende een historisch onderzoek conform NEN 5725 Ertveldpolder te ‘s Hertogenbosch
Status Datum Kenmerk Auteur
: definitief : 31 juli 2012 : 1205E391/DBI/rap1 : De heer D.D.C.A. Bijl
Vrijgave
: C. Brouwer bba (projectleider)
: ………………….
Opdrachtgever
: BTL Advies BV : De heer F. Derks : Postbus 385 : 5060 AJ Oisterwijk
© IDDS bv. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd, opgeslagen in een geautomatiseerd bestand en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm, elektronisch of anderszins zonder voorafgaande, schriftelijke toestemming van de uitgever.
INHOUDSOPGAVE
1. INLEIDING .......................................................................................................................................... 3 2. VOORONDERZOEK ........................................................................................................................... 4 2.1. ALGEMEEN ........................................................................................................................... 4 2.2. REGIONALE BODEMOPBOUW EN GEOHYDROLOGIE .................................................... 4 2.3. BESCHRIJVING ONDERZOEKSLOCATIE ........................................................................... 5 2.4. HISTORISCHE INFORMATIE ............................................................................................... 7 3. CONCLUSIES EN ADVIES .............................................................................................................. 10 4. BETROUWBAARHEID ..................................................................................................................... 12
BIJLAGEN 1 2
Overzichtskaart / situatietekening Historische informatie
1. INLEIDING
In opdracht van BTL Advies BV is een historisch onderzoek verricht voor de projectlocatie bedrijventerrein Ertveldpolder te ‘s Hertogenbosch. Aanleiding en doelstelling onderzoek Het onderzoek is uitgevoerd in verband met de voorgenomen herinrichting van het terrein. Doel van het onderzoek is op basis van de locatiespecifieke informatie (historie en huidige situatie) vast te stellen in hoeverre een verontreiniging van de bodem verwacht kan worden. Het vooronderzoek wordt uitgevoerd voorafgaand aan het feitelijk onderzoek van de bodem (= veld- en laboratoriumonderzoek). Echter niet in alle situaties zal na het uitvoeren van een vooronderzoek een compleet bodemonderzoek nodig zijn. De bij het vooronderzoek verzamelde informatie wordt gebruikt voor het verkrijgen van een adequate invulling van het veld- en laboratoriumonderzoek en draagt bij aan de verklaring van de resultaten van het bodemonderzoek. Het vooronderzoek wordt uitgevoerd conform de NEN 5725 en omvat in hoofdlijn het verzamelen van informatie over: - het vroegere gebruik van de locatie en de directe omgeving tot aan het heden, zodat duidelijk is waar potentie bodemverontreinigende activiteiten hebben plaatsgevonden en/of thans plaatsvinden; - het huidige gebruik van de locatie, zodat duidelijk is waar voor bodemverontreiniging kritische locaties bekend zijn. Deze informatie is tevens van belang, indien een analyse wordt uitgevoerd van de risico’s die het gevolg zijn van de bodemverontreiniging; - het toekomstig gebruik van de locatie. Dit is van belang bij bouw- of herinrichtingsplannen, zodat kan worden beoordeeld of de bodem geschikt is voor de geplande bebouwing en het hierbij horende bodemgebruik. In die gevallen dat van de locatie grond zal worden ontgraven en elders worden toegepast binnen de werkingssfeer van het Bouwstoffenbesluit is het van belang om de te ontgraven partij grond ruimtelijk te kunnen definiëren. Het toekomstig gebruik is ook van belang bij nulsituatie-onderzoek, waarvoor geldt dat de aard van de toekomstige potentiële verontreinigingsbron bekend moet zijn. Aan dit aspect zal in een vervolgfase aandacht worden besteed; - de bodemopbouw en geohydrologische situatie. Leeswijzer Een beschrijving van de geohydrologie, onderzoekslocatie en de historische informatie is weergegeven in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 zijn de conclusies van het vooronderzoek verwoord en gekoppeld, waar mogelijk, aan een bruikbaar advies voor de mogelijk te nemen vervolgstappen. In hoofdstuk 4 zijn de factoren beschreven die de verkregen resultaten mogelijk beïnvloeden.
Ertveldpolder te ‘s Hertogenbosch: 1205E391/DBI/rap1
3/12
2. VOORONDERZOEK
2.1. ALGEMEEN Bij toepassing van de NEN 5740 moet een hypothese worden opgesteld omtrent de aan- of afwezigheid, de aard en de ruimtelijke verdeling van eventueel te verwachten verontreinigingen. Ten behoeve van het opstellen van de hypothese dient een vooronderzoek uitgevoerd te worden overeenkomstig de NEN 5725 (Leidraad bij het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend, oriënterend en nader onderzoek, NNI, januari 2009). Het onderhavig onderzoek is uitgevoerd op basisniveau conform NEN 5725. In dit kader is informatie verzameld over de volgende aspecten van de locatie: -
regionale bodemopbouw en geohydrologie (paragraaf 2.2); huidig (en toekomstig) gebruik van de onderzoekslocatie (paragraaf 2.3); historische informatie (paragraaf 2.4).
De verzamelde informatie is vastgelegd per bron en weergegeven in de genoemde paragrafen van onderhavige rapportage. Als afbakening van de onderzoekslocatie, ten behoeve van het vooronderzoek, is gekozen voor het te onderzoeken perceel alsmede de aangrenzende percelen tot maximaal 50 meter gerekend vanaf de grens van het te onderzoeken perceel. Genoemde afstand betreft een arbitraire keuze.
2.2. REGIONALE BODEMOPBOUW EN GEOHYDROLOGIE Teneinde inzicht te kunnen verkrijgen in de samenstelling van de diepere bodemlagen is de Grondwaterkaart van Nederland, kaartbladen 45 oost, 45 west (‘s Hertogenbosch) geraadpleegd. Deze is uitgegeven door het Instituut van Grondwater en Geo-energie TNO (IGG, 1979). De regionale geohydrologische opbouw kan als volgt worden omschreven: Deklaag Over het algemeen wordt de matig doorlatende deklaag gevormd door fijne zanden van holocene ouderdom (Nuenengroep). Het pakket wordt op een diepte van 13 meter-NAP doorsneden door een 4 meter dikke kleilaag. De dikte van de deklaag op de onderzoekslocatie bedraagt circa 15 meter. De verticale hydraulische weerstand van de matig doorlatende laag wordt geraamd op 50 dagen. e
1 watervoerende pakket Het eerste watervoerende pakket wordt globaal gevormd door goed doorlatende afzettingen tussen de slecht doorlatende deklaag en de scheidende laag. Het eerste watervoerende pakket bestaat met name uit matig grof tot matig fijne zanden van de Formatie van Sterksel en Formatie van Veghel. In de nabijheid van de onderzoekslocatie bevindt dit pakket zich op een diepte van circa 17 meter-NAP en bedraagt de dikte van dit pakket ongeveer 50 meter. Het doorlaatvermogen (kDwaarde), zijnde het product van de doorlaatbaarheidscoëfficiënt (k) en de dikte (D) van het eerste 2 watervoerende pakket wordt geschat op 2500 m /d. De stijghoogte van het freatisch grondwater is 2 tot 3 m-NAP. e
1 scheidende laag De scheidende laag beneden het eerste watervoerend pakket. wordt gevormd door kleiige en slibhoudende afzettingen van de Formatie van Kedichem en Formatie van Tegelen. De top van de scheidende laag in de nabijheid van de onderzoekslocatie ligt op een diepte van circa 65 m - NAP. De dikte van deze laag is onbekend. Verwacht wordt dat de verticale hydraulische weerstand van de slecht doorlatende laag over het algemeen meer dan duizend dagen zal bedragen.
Ertveldpolder te ‘s Hertogenbosch: 1205E391/DBI/rap1
4/12
2.3. BESCHRIJVING ONDERZOEKSLOCATIE De ligging van de onderzoekslocatie is globaal weergegeven in de overzichtskaart van bijlage 1. Enkele locatiespecifieke aspecten zijn opgenomen in tabel 1.
TABEL 1: Locatiespecifieke gegevens Locatiegegevens Adres
Ertveldpolder
Plaats
‘s Hertogenbosch
Gemeente
‘s Hertogenbosch
Provincie
Noord-Brabant
Rijksdriehoekcoördinaten
X: 147.855
Oppervlakte
circa 60 ha
Huidige gebruik
polder/weiland
Verharding
diverse
Y: 413.600
Huidig gebruik In het kader van het vooronderzoek heeft een locatie-inspectie plaatsgevonden inzake het huidige gebruik. Het plangebied ligt ingeklemd tussen de weg Treurenburg in het oosten en de Dieze en het kanaal Henriettewaard in het westen. Aan de noordzijde ligt rivier de Maas en aan de zuidzijde de Rijksweg A59. Langs de Engelsedijk bevindt zich lintbebouwingen (o.a. kleinschalige bedrijven). Langs de Gemaalweg staat een boerderij en kasteel Meerwijk. Langs de Dieze bevindt zich een oud haventje met een scheepswerf (buiten het projectgebied). De locatie is momenteel grotendeels in gebruik als weide, waarop gegraasd wordt door koeien en paarden. Op de locatie zijn tevens enkele waterpartijen aanwezig.
Het plangebied op een luchtfoto uit 2005 (bron: Google Earth)
Ertveldpolder te ‘s Hertogenbosch: 1205E391/DBI/rap1
5/12
Hieronder is een beknopte fotoreportage van het projectgebied opgenomen:
Ertveldpolder te ‘s Hertogenbosch: 1205E391/DBI/rap1
6/12
2.4. HISTORISCHE INFORMATIE Op 2 juli 2012 is de gemeente ‘s Hertogenbosch geraadpleegd inzake het historische gebruik van de onderzoekslocatie en de omliggende percelen. Ter volledigheid is de verkregen historische informatie opgenomen in onderhavige paragraaf alsmede in bijlage 2 van onderhavige rapportage. Voor het verkrijgen van de historische informatie zijn tevens de volgende bronnen geraadpleegd: -
www.watwaswaar.nl; Bodemloket (www.bodemloket.nl).
Historische kaarten Van het gebied zijn diverse historische kaarten bestudeerd. De historische kaarten zijn van 1899 tot en met 2006. Op de kaarten is te zien dat het plangebied altijd in gebruik was als akker en weiland. Vanaf 1956 is te zien dat er diverse herinrichtingen hebben plaatsgevonden op de onderzoekslocatie.
1899
1927
1956
1978
1991
Eerder uitgevoerde bodemonderzoeken gehele plangebied Ter plaatse van de onderzoekslocatie of in de nabije omgeving hiervan zijn in het verleden diverse milieukundige onderzoeken uitgevoerd. Over het algemeen zijn hooguit lichte verontreinigingen aangetroffen. Conclusies In 2007 is op de Engelsedijk 8 een Historisch Onderzoek uitgevoerd. Op basis van de resultaten van het historisch onderzoek blijkt dat op de locatie geen bodembedreigende bedrijfsactiviteiten hebben plaatsgevonden; In 2007 is op de Engelsedijk 10 een Verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. In de grond en het grondwater zijn geen gehaltes aangetroffen die de toetsingswaarde voor nader onderzoek overschrijden; In 2012 is Verkennend Bodemonderzoek uitgevoerd in de Ertveldpolder. Op basis van dit onderzoek is geconcludeerd dat in de bovengronden ondergrond enkele zware metalen en EOX zijn aangetroffen in gehalten boven de streefwaarden. PAK en minerale olie zijn niet aangetoond in verhoogde gehalten. De analyseresultaten geven geen aanleiding tot aan aanvullend onderzoek. Uit de beschikbare informatie komt niet naar voren door welk bureau(s) de onderzoeken zijn uitgevoerd. Ter plaatse van de waterpartijen zijn in het verleden voor zover bekend geen milieukundige onderzoeken uitgevoerd.
Ertveldpolder te ‘s Hertogenbosch: 1205E391/DBI/rap1
7/12
Overige historische informatie en locatie specifieke informatie (Buurt Henriettewaard 1203) Deze buurt is gelegen in een poldergebied dat tot 1973 beheerd werd door het waterschap de binnenpolder van Engelen. Nadien ging dit waterschap over in het waterschap de Maaskant. Vanaf 1 januari 2004 wordt het waterhuishoudkundig beheerd door het waterschap Aa en Maas. Het zomerpeil in de polder is 1.80 m + NAP en het winterpeil is 1.60 m + NAP of lager. De buurt ligt ingeklemd tussen de weg Treurenburg in het oosten en de Dieze en het kanaal Henriettewaard in het westen. Aan de noordzijde ligt de rivier de Maas en aan de zuidzijde de Rijksweg 59. Geologisch behoren deze gronden tot de jongere rivierafzettingen van de rivieren de Dieze en de Maas. Bodemkundig noemen we het zuidelijke gedeelte Kalkloze poldervaag gronden, en bestaan in de bovengrond uit zware zavel en lichte klei. In de Henriettewaard noemen we deze gronden kalkhoudende ooivaaggronden en bestaan in de bovengrond uit zware zavel en lichte klei. Het zuidelijke gedeelte van de Henriettewaard nemen we kalkloze poldervaaggronden en bestaan in de bovengrond uit zavel en lichte klei. De gronden rondom de huidige rioolzuivering van het waterschap de Maaskant bestaat uit overslaggronden. In het zuidelijke gedeelte bevindt zich de Engelsedijk, die overgaat in de Gemaalweg. De kruinhoogte van deze dijk bedraagt 6.40 m+ NAP. De maaiveldhoogte van het zuidelijke gedeelte rondom de rioolzuivering varieert van 2.30 m + NAP tot 3.00 m + NAP. Langs de Engelsedijk bevindt zich lintbebouwingen o.a. kleinschalige bedrijven en op twee verhoging staat langs buiten dijk van de Gemaalweg de boerderij genaamd Slotzicht en kasteel Meerwijk. Tot omstreeks 1955 was er in de Dieskant een veerhuis met een particulier pontveer van Jan Somers ingebruik. Langs de Dieze bevindt zich een oud haventje met een scheepswerf. Dit oude haventje is een restant van de Plooische sluis, dat uitmondde via het zgn. Molengat naar de Dieze. Binnendijks bevinden zich in dit poldertje nog een viertal 16e eeuwse wielen. Langs de Gemaalweg bevindt zich nog een boerderij. De rioolwaterzuivering werd hier bebouwd in 1972, en wordt beheerd door het waterschap de Maaskant. De zuivering wordt gevoed door een rioolpersleiding vanaf de Kerkhoek. Tevens loopt er een rioolpersleiding van Maaspoort (Maasoverpad naar de zuivering. Het gereinigde water wordt geloosd in de Dieze. Het Engelsgat werd omstreeks 1920 door van Hattem en Blankevoort tot een diepte van circa 7 meter ontgrond. Het vrijkomende zand werd opgespoten naar het in ontwikkeling zijnde industrieterrein van ’s-Hertogenbosch. Langs het Engelsgat werd rond 1957 een legerplaats van de Genie aangelegd. Het is bekend dat er in 1985 in het Engelsgat slib en puin werd gestort.
Ertveldpolder te ‘s Hertogenbosch: 1205E391/DBI/rap1
8/12
De maaiveldhoogten in de polder de Henriettewaard varieert van 3.10 m+ NAP tot 4.80 m + NAP. De ringdijk om de Henriettewaard het heeft een kruinhoogte van 5.40 m + NAP tot 7.00m + NAP. In de meest westelijke punt van deze polder bevindt zich een boerderij. De maaiveldhoogte rondom deze boerderij bedraagt 5.40 m + NAP. In een oostelijk strook grond, langs de Dieze bevindt zich een langgerekte hoogte. De maaiveldhoogte is hier 4.70 m+ NAP. Wanneer deze strook is opgehoogd is niet bekend. De dijk grenzend aan deze verhoging werd door het stadsgewest in 1993 onderzocht. Hier werd veel puin in de dijk waargenomen. De polder de Henriettewaard wordt aan het noorden begrensd door een dijk en de waterloop Oude Dieze. In deze Oude Dieze bevond zich een spuisluis. Deze sluis (Stonysluis) werd hier in 1860 gebouwd en in 1988 gesloopt en vervangen door een nieuwe spuisluis. De huidige naam van dit afvoerkanaal suggereert dat het de voormalige Oude Dieze betreft. Dit is echter niet het geval, omdat dit een gegraven kanaal is. De oude loop van de rivier de Dieze liep door het fort Crevecoeur. Ten noorden van de Oude Dieze bevindt zich het 16e eeuwse fort Crevecoeur. Dit fort werd door de Staatsen in 1587 gebouwd. Door het fort werd in 1735 een schutssluis gebouwd. Deze werd in 1860 vernieuwd en in 1944 door de Duitsers opgeblazen. Omstreeks 1950 werd de sluiskom door de Genie gedempt. De kademuren zijn in de ondergrond nog aanwezig. Op het 16e eeuwse fort bevonden zich een kerk, kazematten met bijgebouwen. De grondraveelwerken en verveende grachten zijn grotendeels rondom het fort nog aanwezig. In 1994 werd door de oorspronkelijke uitmonding van de rivier de Dieze gedempt en iets ten noorden hiervan een nieuwe haven aangelegd. Tijdens het uitgraven van deze haven en het afwerken van de maasoever werd veel puin in de ondergrond waargenomen. De maaiveldhoogte binnen het fort varieert sterk van 5.30 m+ NAP tot 7.70 m+ NAP. Tijdens de verbreding van de weg den Bosch–Hedel in 1945 werd het fort in twee delen gesplitst. In 1975 werd door de Genie op het fort enkele 19e eeuwse bruggen en 16e eeuwse waterpartijen gedempt. Tijdens de bouw van de nieuwe spuisluis Crevecoeur werd een gedeelte van de voormalige rivier de Dieze afgedampt. In 1876 werd langs de Gemaalweg (zijde huidige terrein Genie) een bochtafsnijding van de Dieze gegraven. De oude Dieze loop langs de gemaalweg werd gedempt. Rond 1950 werd het huidige Genieterrein aangelegd. Toen omstreeks 1950 de schutsluis in Crevecoeur gedempt werd, werd ten zuiden van de sluis de rivier de Dieze voor een gedeelte met puin en grond gedempt. In het afgedamde gedeelte van de in 1988 afgedamde Dieze bevond zich van 1950 tot 1975 een loswal voor zand en wegfunderingsmaterialen. Hier is heden in de ondergrond nog veel puin aanwezig. Het is bekend dat ter plaatse van deze loswal rond 1960 een asfaltcentrale gesitueerd was. Het overtollige water van deze polder kan zijn water lozen via een duikersluis in de dijk van de Henriettewaard naar het afvoerkanaal naar de Maas. Deze inlaat en uitwateringssluis werden gebouwd in 1899. De inlaatfunctie werd in 1995 tijdens een renovatie verwijderd. De waterstand in de polder bedraagt meestal 2.20 m+ NAP. De waterstand in het afvoerkanaal naar de Maas bedraagt onder normale omstandigheden 0,80 m+ NAP. De waterstand in de Dieze boven de spuisluis Crevecoeur bedraat 2.20 +NAP. De waterstanden in het afvoerkanaal en de Dieze kunnen echter bij extreme regenval en dooi oplopen tot 5,20 m+ NAP.
Ertveldpolder te ‘s Hertogenbosch: 1205E391/DBI/rap1
9/12
Langs deze dijk bevonden zich in het verleden enkele boerderijen. Heden zijn nog een bungalow en enkele boerdijen aanwezig. Langs het uitwateringskanaal bevond zich een boerderij (Henriettewaard 4-5), welke omstreeks 1985 gesloopt werd. In deze boerderij woonde een beroepsvisser, die zijn visnetten en boten rondom zijn werf conserveerde met afgewerkte olie en chemische conserveringsmiddelen. Dwars door dit poldertje loopt een doodlopend weggetje, welke in het verleden naar een voetveer in de het kanaal Henriettewaard liep. De veerstoep in Engelen is heden nog aanwezig. Dit voetveer is heden niet meer ongebruikt. In het noordwestelijke gedeelte bevindt zich in het in 1902 gegraven kanaal Henriettewaard zich de schutsluis Engelen. Ter plaatse van het fort Crevecoeur bevond zich in de Romeinsetijd een verhoging met een militaire versterking. De uitmonding van de Dieze loop was toen al van strategisch belang. Deze versterking werd in de 13e eeuw hersteld en versterkt. Vele archeologische vondsten werden in het verleden gemeld aan de Rijksdienst Voor Oudheidkundig bodemonderzoek te Amersfoort. Vooral langs de Maas op fort Crevecoeur werden door de archeologische werkgroep Cro Magnon veel IJzertijd- en Romeinse vondsten gedaan. Tijdens het graven van de nieuwe Geniehaven in 1995 werden hier buiten deze vondsten ook 13e eeuwse vondsten geborgen. In de meeste westelijke punt van de Henriettewaardwaard zijn vele Romeinse vondsten gedaan. Tijdens deze verkenningen is veel munitie uit de 2e wereldoorlog waargenomen. De Duitsers hadden vanaf 1940 tot 1944 het fort Crevecoeur ingenomen. Door de geallieerde werd hier aan het eind van 1944 en het begin van 1945 hevig gevochten om het fort te bezetten. Tevens is bekend dat er in de polder door de MOD in het verleden vele blindgangers van mortieren en granaten werden ontmanteld. Bodemkwaliteitskaart / bodemfunctieklasse De gemeente ‘s Hertogenbosch beschikt over een goedgekeurde bodemkwaliteitskaart. De onderzoekslocatie is gelegen in zone D: Wonen na 1995/Buitengebied Klei. Uit de gegevens blijkt dat geen verhoogde achtergrondgehalten verwacht kunnen worden, voor een standaardbodem in deze zone. In deze zone is vrij grondverzet mogelijk. Tevens beschikt de Gemeente ’s Hertogenbosch over een goedgekeurde bodemfunctieklassekaart. De onderzoekslocatie is gelegen in een gebied dat een bodemfunctieklasse kent als zijnde “Overig”. Buitengebied Klei (Wonen na 1995) Het betreft buitengebied waar in de jaren 50 en 60 enkele kavelsloten zijn gedempt en gegraven en waar plaatselijk na 1995 woningbouw heeft plaatsgevonden en waarbij de ondergrond voornamelijk bestaat uit klei. Sommige deelgebieden zijn al bebouwd of zullen in de toekomst bebouwd gaan worden. Ter plaatse van de bebouwing is grond met 0,5 tot 1,0 meter opgehoogd met gebiedseigen grond en grond uit zandwinningen.
Ertveldpolder te ‘s Hertogenbosch: 1205E391/DBI/rap1
10/12
3. CONCLUSIES EN ADVIES
Conclusies vooronderzoek Uit de verzamelde historische gegevens kan worden afgeleid dat, op en in de nabijheid van het onderzoeksterrein, geen directe aandachtspunten aanwezig zijn met betrekking tot het veroorzaken van of de aanwezigheid van een mogelijke bodemverontreiniging. Echter, een bodemonderzoek conform de NEN-5740 kan hier formeel uitsluitsel over geven. Advies Op basis van verkregen informatie zijn geen aandachtspunten naar voren gekomen die aanleiding geven tot het uitvoeren van een volledig milieukundig bodemonderzoek conform de NEN-5740. Daar de eerder uitgevoerde onderzoeken uitgevoerd zijn onder inmiddels verouderde normen, kan overwogen worden een actualisatie onderzoek uit te laten voeren (afgeleide inspanningen van de vigerende NEN 5740), waarbij de nieuwe stoffenpakketten worden gehanteerd voor het verkrijgen van een representatief beeld. Geadviseerd wordt indien handelingen ter plaatse van de waterpartijen worden verricht een milieukundig waterbodemonderzoek te laten uitvoeren conform de NEN-5720. Geadviseerd wordt om de eventuele sliblaag en onderliggende bodem te laten analyseren. Geadviseerd wordt onderhavige rapportage voor te leggen aan het bevoegd gezag, aangezien voornoemde instantie haar eindoordeel geeft omtrent de onderzoeksresultaten en geformuleerde conclusies.
IDDS bv Noordwijk (ZH)
Ertveldpolder te ‘s Hertogenbosch: 1205E391/DBI/rap1
11/12
4. BETROUWBAARHEID
Het onderhavige vooronderzoek is op zorgvuldige wijze verricht volgens de algemeen gebruikelijke inzichten en methoden. Echter, het vooronderzoek is gebaseerd op de beschikbare historische informatie. IDDS streeft naar een zo groot mogelijke representativiteit van het vooronderzoek. Toch blijft het mogelijk dat bepaalde informatie niet kan worden achterhaald. IDDS acht zich niet aansprakelijk voor de schade die hier mogelijkerwijs uit voortvloeit. Meer informatie over ons bedrijf en kwalificaties kunt u vinden op onze website www.idds.nl Naarmate de periode tussen de uitvoering van het vooronderzoek en het gebruik van de resultaten langer wordt, zal meer voorzichtigheid betracht moeten worden bij het gebruik van dit rapport. In veel gevallen hanteren de beoordelende instanties een termijn (van meestal maximaal 5 jaar) waarbinnen de onderzoeksresultaten representatief zijn. Bij het gebruik van de resultaten van dit onderzoek dient het doel van het onderzoek goed in ogenschouw te worden genomen. In dit kader is met name het gekozen geografische besluitvormingsgebied en de onderzoekslocatie voor het vooronderzoek van belang.
Ertveldpolder te ‘s Hertogenbosch: 1205E391/DBI/rap1
12/12
BIJLAGE 1 OVERZICHTSKAART / SITUATIETEKENING
GBKN, Kadastrale en Topografische ondergrond Copyright © dienst voor het kadaster en de openbare registers, Apeldoorn, 2007; © Alterra; Adviesdienst Geo-informatie en ICT Rijkswaterstaat; Copyright Aerodata Int. Surveys, aeroGRID NL 2007; Provincie Noord-Brabant
A059
Legenda Oppervlakte plangebied (circa 60 ha)
A059
Ertveldpolder Begrenzing projectgebied 0
Regionale waterkering Overige waterkering
Gemaakt door: G. Atsma Gemaakt op: 25-5-2012 Versie:
200
400 m
Projectnummer: Bladnummer: Papierformaat: A4
´
Aan deze kaart kunnen geen rechten worden ontleend
BIJLAGE 2 HISTORISCHE INFORMATIE
Formulier bodeminformatieverstrekking bodemgegevens (historisch) aan makelaars, taxateurs, adviesbureaus, afdeling bouwen, ingenieursbureau en burgers/ particulieren.
Steller Afdeling e-mail Telefoonnummer
: : : :
Ing. René van Woerkom Sector Stadsontwikkeling, afdeling Milieu
[email protected] 073-6155768
Datum aanvraag
:
2 juli 2012
Firma Contactpersoon e-mail
: : :
IDDS Dennis Bijl
[email protected]
Betreft object
: Ertveldpolder, ‘s-Hertogenbosch
De volgende informatiebronnen zijn door de gemeente geraadpleegd: - de geografische ligging/ mondelinge informatie; - het gemeentelijke archief van historische hinderwet- en milieuvergunningen; - de gemeentelijke registratie van olietanks; - de gemeentelijke registratie van bodemonderzoeken.
Conclusies na het raadplegen van bovengenoemde informatiebronnen: - In 2007 is op de Engelsedijk 8 een Historisch Onderzoek uitgevoerd. Op basis van de resultaten van het historisch onderzoek blijkt dat op de locatie geen bodembedreigende bedrijfsactiviteiten hebben plaatsgevonden. - In 2007 is op de Engelsedijk 10 een Verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. In de grond en het grondwater zijn geen gehaltes aangetroffen die de toetsingswaarde voor nader onderzoek overschrijden.
-
In 2012 is Verkennend Bodemonderzoek uitgevoerd in de Ertveldpolder. Op basis van dit onderzoek is geconcludeerd dat in de bovengronden ondergrond enkele zware metalen en EOX zijn aangetroffen in gehalten boven de streefwaarden. PAK en minerale olie zijn niet aangetoond in verhoogde gehalten. De analyseresultaten geven geen aanleiding tot aan aanvullend onderzoek.
Afspraken: Voor nadere informatie betreffende de conclusies kunt u contact op nemen met de steller (als genoemd bovenaan). Indien gewenst is het mogelijk om de dossiers in te komen zien. Aansprakelijkheid: Indien in onze informatiebronnen geen gegevens worden aangetroffen die aanleiding geven voor een vermoeden van ernstige bodemverontreiniging, wil dit niet per definitie zeggen dat het perceel schoon en/of onverdacht is. Hiernaast is de gemeente niet verantwoordelijk voor onvolledig- en onjuistheden in de aangeleverde informatie. De beantwoording van de vragen met betrekking tot de bodemkwaliteit van een perceel ontslaat een verzoeker niet van zijn (eventuele) verdere onderzoeksplicht.
Datum: 9 juli 20012
Projectplan Natuurontwikkeling Ertveldpolder
BTL Advies
Bijlage 6: Flora- en faunaonderzoek
BTL Advies
Projectplan Natuurontwikkeling Ertveldpolder
2
F L O R A E N F A U N A O N D E R Z O E K E R T V E L D P O L D E R
W A T E R S C H A P M A A S
A A
E N
F
L
O
R
A
-
E
N
F
A
U
N
A
O
N
D
E
R
Z
O
E
K
E
F
L
O
R
A
-
E
N
F
A
U
N
A
O
N
D
E
R
Z
O
E
K
H E E R E N B E E K L O O P
R
T
V
E
L
D
P
O
L
D
E
3
R
B O X T E L
C OLOFON Oisterwijk, 19 oktober 2012
BTL Advies BV.
Opgesteld door
Parklaan 1 5061 JV Oisterwijk Postbus 385 5060 AJ OISTERWIJK t 013 52 99 555 f 013 52 99 550 e
[email protected]
Opdrachtgever
Waterschap Aa en Maas
Projectnummer
222157
Status
Definitief
4
F
L
O
R
A
-
E
N
F
A
U
N
A
O
N
D
E
R
Z
O
E
K
E
R
T
V
E
L
D
P
O
L
D
E
R
I NHOUD 1
INLEIDING
___________________________________________________________ 7
1 . 1 A a n l e i d i n g _____________________________________________________ 7 1 . 2 P l a n g e b i e d e n t o e k o m s t i g e s i t u a t i e ___________________________ 8 1 . 3 B e s c h e r m i n g s k a d e r ___________________________________________ 9 2
WERKWIJZE
________________________________________________________ 13
2 . 1 G e b i e d s b e s c h e r m i n g _________________________________________ 13 2 . 2 B r o n - e n l i t e r a t u u r s t u d i e _____________________________________ 13 2 . 3 B i o t o o p t o e t s _________________________________________________ 14 3
ONDERZOEKSRESULTATEN
____________________________________________ 15
3 . 1 G e b i e d s b e s c h e r m i n g _________________________________________ 15 3 . 2 R e s u l t a t e n b i o t o o p t o e t s ______________________________________ 17 3 . 3 H u i d i g e n a t u u r w a a r d e n _______________________________________ 18 4
TOETSING
AAN DE NATUURWETGEVING
_________________________________ 19
4 . 1 E c o l o g i s c h e H o o f d s t r u c t u u r __________________________________ 19 4 . 2 F l o r a - e n f a u n a w e t ___________________________________________ 20 5
CONCLUSIES
EN AANBEVE LINGEN
5.1 FLORA- EN FAUNAWET
______________________________________ 23 _______________________________________ 23
5.2 ECOLOGISCHE HOOFDSTR UCTUUR LITERATUUR
__________________________ 24
___________________________________________________________ 25
F
L
O
R
A
-
E
N
F
A
U
N
A
O
N
D
E
R
Z
O
E
K
E
F
L
O
R
A
-
E
N
F
A
U
N
A
O
N
D
E
R
Z
O
E
K
H E E R E N B E E K L O O P
R
T
V
E
L
D
P
O
L
D
E
5
R
B O X T E L
6
F
L
O
R
A
-
E
N
F
A
U
N
A
O
N
D
E
R
Z
O
E
K
E
R
T
V
E
L
D
P
O
L
D
E
R
1
I NLEIDING
1. 1
AAN L E I DI NG
Waterschap Aa en Maas is voornemens om in samenwerking met de gemeente ’s-Hertogenbosch natuurontwikkeling uit te voeren in het gebied de Ertveldpolder. Omdat de geplande ingreep mogelijk lijdt tot hinder of schade aan beschermde flora en fauna, is een flora- en faunaonderzoek noodzakelijk. Uitgangspunt bij dit flora- en faunaonderzoek vormt de vigerende Flora- en faunawet (25 mei 1998). In deze wet staat in artikel 1 t/m 18 beschreven dat de verstoring van bedreigde inheemse plant- en diersoorten verboden is. Voor het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen, verplicht de Flora- en faunawet de bestaande natuurwaarden in kaart te brengen en indien nodig passende maatregelen te treffen voor het beschermen en in stand houden van bij wet beschermde soorten. Het doel van dit flora- en faunaonderzoek is dan ook het onderzoeken en rapporteren van het voorkomen van beschermde planten- en diersoorten en andere bijzondere natuurwaarden in het plangebied. Van eventueel voorkomende beschermde soorten is beoordeeld of de soort of populatie door de geplande ingreep schade ondervindt. Op basis van deze aspecten is de afweging gemaakt of het wel of niet nodig is om gedurende de uitvoering te voldoen aan een aantal randvoorwaarden en/of het nodig is om een ontheffing aan te vragen in het kader van de Flora- en faunawet, artikel 75 lid 5 en lid 6, sub C.
Ligging deelgebied Ertveldpolder in de Diezemonding nabij ’s-Hertogenbosch.
F
L
O
R
A
-
E
N
F
A
U
N
A
O
N
D
E
R
Z
O
E
K
E
F
L
O
R
A
-
E
N
F
A
U
N
A
O
N
D
E
R
Z
O
E
K
H E E R E N B E E K L O O P
R
T
V
E
L
D
P
O
L
D
E
7
R
B O X T E L
1. 2
PL AN G E BI E D E N T O E KO M ST IG E SIT U AT I E
De Ertveldpolder betreft een voormalige landbouwpolder nabij de Dieze, ten noorden van de Ertveldplas en ten zuiden van de A59. Deze polder vormt een onderdeel van het gebied dat de Diezemonding wordt genoemd (zie afbeelding op de voorgaande pagina). De opdrachtgever is voornemens om de Diezemonding in te richten als een groen-blauwe corridor aan de rand van het stedelijk gebied. Voor het uitwerken van deze visie moeten onder andere invulling worden gegeven aan de opgave Ecologische Verbindingszone en beekherstel voor de Dieze. In 2011 zijn al enkele maatregelen uitgevoerd, waaronder de aanleg van twee poelen in de Ertveldpolder en een faunarichel onder de A59. De polder wordt beschermd door een overige kering (zie onderstaande afbeelding). De bescherming was in het verleden nodig voor de toentertijd aanwezige landbouwpercelen tegen te frequente overstromingen tot een peil van 4,50 m + NAP. Door de gemeente ’s-Hertogenbosch zijn in de afgelopen jaren nagenoeg alle percelen aangekocht voor natuurontwikkeling. Om invulling te geven aan het beekherstel van de Dieze heeft het Waterschap Aa en Maas de wens de overige kering (kade) functioneel op te heffen. Het gevolg hiervan is dat er weer een overstromingsdynamiek kan plaatsvinden in het plangebied. Daarnaast dienen inrichtingsmaatregelen te worden uitgevoerd ten behoeve van de EVZ en de hieraan gekoppelde doelsoorten.
Ligging van de waterkeringen rondom het plangebied.
8
F
L
O
R
A
-
E
N
F
A
U
N
A
O
N
D
E
R
Z
O
E
K
E
R
T
V
E
L
D
P
O
L
D
E
R
1. 3
BE S CH E RM ING SK AD E R
De bescherming van soorten en hun leefgebieden is geregeld in de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn en op nationaal niveau verankerd in de Flora- en faunawet en de vernieuwde Natuurbeschermingswet 1998. Natuurbeschermingswet De Natuurbeschermingswet 1998, die op 1 oktober 2005 in werking is getreden, richt zich op de bescherming van daartoe aangewezen gebieden, het beheer en het voorkomen van bepaalde schadelijke handelingen. In deze gebieden, bestaande uit Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en Beschermde Natuurmonumenten, staat instandhouding van soorten en systemen voorop. Vogelrichtlijn De Vogelrichtlijn (Richtlijn 79/409/EEG) richt zich op de bescherming van alle natuurlijk in het wild levende vogelsoorten en in het bijzonder van de leefgebieden van bedreigde en kwetsbare vogelsoorten. Er zijn 77 gebieden aangewezen als speciale beschermingszone. Deze gebieden maken onderdeel uit van Natura 2000, het Europese initiatief van een duurzaam ecologisch netwerk van natuurgebieden in Europa. De richtlijn stelt nadere regels voor de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten. Habitatrichtlijn De Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG) richt zich op de instandhouding van natuurlijke habitats en habitats van soorten en de bescherming van plant- en diersoorten, met uitzondering van vogels. In bijlage I van de Habitatrichtlijn worden speciale beschermingszones aangewezen voor kwetsbare, bedreigde of zeldzame habitattypen. Bijlage II van de Habitatrichtlijn vermeldt de kwetsbare, bedreigde of zeldzame dier- en plantensoorten die beschermd moeten worden door speciale beschermingszones aan te wijzen. Op dit moment staan in totaal 141 gebieden op de nominatie voor aanwijzing als Habitatrichtlijngebied. Ecologische hoofdstructuur (EHS) Door grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen zijn in Nederland veel natuurgebieden en verbindingen tussen deze gebieden verloren gegaan. Om deze reden is de EHS in werking gesteld om enerzijds bestaande verbindingen te beschermen en anderzijds om nieuwe verbindingen te creëren. Op deze manier wordt een goed functionerend netwerk tussen natuurgebieden gerealiseerd. Bescherming van de EHS geschiedt volgens het “Nee, tenzij…” principe. Ruimtelijke ingrepen zijn alleen toegestaan in het geval geen alternatieven aanwezig zijn en er sprake is van een groot maatschappelijk belang.
F
L
O
R
A
-
E
N
F
A
U
N
A
O
N
D
E
R
Z
O
E
K
E
F
L
O
R
A
-
E
N
F
A
U
N
A
O
N
D
E
R
Z
O
E
K
H E E R E N B E E K L O O P
R
T
V
E
L
D
P
O
L
D
E
9
R
B O X T E L
Flora- en faunawet De soortenbeschermingsaspecten uit de Habitat- en Vogelrichtlijn zijn geïmplementeerd in de Flora- en faunawet. De Flora- en faunawet (Stb. 1998,402) richt zich op de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Uitgangspunt is het nee, tenzij beginsel. Alle inheemse zoogdieren (uitgezonderd bruine rat, zwarte rat en huismuis), alle inheemse vogelsoorten, alle amfibieën en reptielen, een aantal vissen, plantensoorten en andere diersoorten zijn bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) (Stb. 2000,523) beschermd. In februari 2005 is de nieuwe AMvB in het Staatsblad gepubliceerd en daarmee in werking getreden. Hierin zijn onder andere een aantal algemene soorten opgenomen, die onder bepaalde voorwaarden, een vrijstelling hebben gekregen voor artikelen 8 tot en met 12. Vanaf dat moment wordt gewerkt met drie beschermingscategorieën:
algemene beschermde soorten (tabel 1): voor de meeste activiteiten (bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen) zijn deze vrijgesteld van een ontheffingsaanvraag. Voor andere activiteiten is wel een ontheffing nodig; deze wordt getoetst aan het criterium ‘doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort’ (zg. lichte toets).
overige beschermde soorten (tabel 2): Voor de meeste activiteiten (bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen) zijn deze soorten vrijgesteld voor een ontheffingsaanvraag, mits activiteiten worden uitgevoerd op basis van een goedgekeurde gedragscode. Voor andere activiteiten is wel een ontheffing nodig; deze wordt getoetst aan het criterium ‘doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort’ (zg. lichte toets). Geen gedragscode betekent geen vrijstelling voor deze categorie.
streng beschermde soorten (tabel 3): Dit zijn alle soorten van de Europese Habitatrichtlijn (bijlage IV) van de Europese Vogelrichtlijn (bijlage 1) en de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen inheemse dier- en plantsoorten. Negatieve effecten op streng beschermde soorten moeten door middel van compensatie teniet worden gedaan. Voor uitvoering van werkzaamheden die strijdig zijn met de Flora- en faunawet kan ontheffing worden aangevraagd (artikel 75, lid 5 & lid 6, sub C en artikel 2, derde lid van het Besluit vrijstelling beschermde plant- en diersoorten).
Vogels De bescherming van vogels is gericht op de aan- of afwezigheid van broedgevallen. Verblijfplaatsen van vogels die hun verblijfplaats het hele jaar door gebruiken of elk jaar terugkeren naar hetzelfde nest, zijn jaarrond beschermd. Dit geldt voor een relatief klein aantal soorten. De meeste vogels maken elk broedseizoen een nieuw nest of zijn in staat om een nieuw nest te maken. Omdat voor deze soorten geldt dat deze het nest eenmalig gebruiken, vallen dergelijke nesten alleen tijdens het gebruik van vogels onder de bescherming van artikel 11 van de Flora- en faunawet. Voor deze soorten is geen ontheffing nodig, mits het nest is verlaten. Voor het verstoren van broedende vogels kan geen ontheffing worden verkregen. Werkzaamheden mogen alleen worden uitgevoerd, wanneer geen in gebruik zijnde nesten aanwezig zijn. Rond in gebruik zijnde nesten geldt een rustzone waarbinnen geen werkzaamheden mogen worden uitgevoerd totdat de vogels hun nest vanzelf weer hebben verlaten, dat wil zeggen nadat het broedsel is afgerond of de jongen zijn groot gebracht.
10
F
L
O
R
A
-
E
N
F
A
U
N
A
O
N
D
E
R
Z
O
E
K
E
R
T
V
E
L
D
P
O
L
D
E
R
De lijst met jaarrond beschermde soorten is in augustus 2009 aangepast. Op de volgende categorieën van de vaste nesten gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Floraen faunawet het gehele seizoen: 1.
Nesten die ook buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats.
2.
Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop.
3.
Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing.
4.
Vogels die jaarlijks gebruik maken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn om zelf een nest te bouwen.
5.
Nesten van vogels die in deze categorie vallen zijn niet jaarrond beschermd, tenzij zwaarwegende feiten en ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen. Het gaat hier weliswaar om nesten van vogels die regelmatig terugkeren naar de plaats waar deze soorten het jaar daarvoor hebben gebroed of in de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats is verdwenen, zich elders te vestigen.
Rode Lijst soorten Voor de soortengroepen planten, vogels, amfibieën en reptielen, zoogdieren, zoetwatervissen, dagvlinders, libellen, sprinkhanen, korstmossen en paddenstoelen zijn lijsten vastgesteld met daarop vermeld de met uitsterven bedreigde en kwetsbare soorten, de zogenaamde Rode Lijsten. Deze zijn per soortgroep gepubliceerd in de Staatscourant. Echter, op dit moment heeft plaatsing op de Rode Lijst geen juridische beschermde status. Voor Rode Lijstsoorten geldt zodoende geen ontheffingsplicht, tenzij de Flora- en faunawet op de soort van toepassing is en zodoende de bescherming van de Flora- en faunawet geldt. In de uit te voeren werkzaamheden wordt met de algemeen geldende zorgplicht voor planten en dieren -voor zover dat mag worden verwacht- rekening gehouden. Op iedere burger rust de zorgplicht om binnen vermogen deze soorten te beschermen en te behouden.
F
L
O
R
A
-
E
N
F
A
U
N
A
O
N
D
E
R
Z
O
E
K
E
F
L
O
R
A
-
E
N
F
A
U
N
A
O
N
D
E
R
Z
O
E
K
H E E R E N B E E K L O O P
R
T
V
E
L
D
P
O
L
D
E
11
R
B O X T E L
12
F
L
O
R
A
-
E
N
F
A
U
N
A
O
N
D
E
R
Z
O
E
K
E
R
T
V
E
L
D
P
O
L
D
E
R
2
W ERKWIJZE
Dit natuurwaardenonderzoek bestaat uit:
gebiedsbescherming (2.1);
bron- en literatuurstudie (2.2);
biotooptoets (2.3).
2. 1
G E BI E DS B E SC H ERM I NG
Om te onderzoeken of de geplande ontwikkeling een negatief effect uitoefent op eventueel in de omgeving aanwezig zijnde beschermde gebieden zijn kaarten geraadpleegd van de ligging van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur. Op basis van dit kaartmateriaal, de aard van de geplande ontwikkeling, de grootte van het plangebied en expert judgement, is een inschatting gemaakt in hoeverre de geplande ontwikkeling leidt tot een negatief effect op de betreffende beschermde natuurwaarden. Hiervoor zijn de onderstaande bronnen geraadpleegd. Internet
http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/googlemapszoek2.aspx
http://atlas.brabant.nl/natuurbeheerplan/
2. 2
BRO N - E N L IT E R AT U UR ST UD I E
Het bron- en literatuuronderzoek omvat een literatuur- en kaartstudie naar de actuele waarden en betekenis van het plangebied. Hierbij zijn zowel de eigen waarden van het plangebied als ook de waarden van het plangebied voor de wijdere omgeving beschouwd. Hierbij is onder andere gebruik gemaakt van verspreidingsatlassen (verspreiding op basis van 5 bij 5 kilometerhokken) en ingevoerde waarnemingen op internetsites. Op basis van de bekende verspreiding in combinatie met de biotooptoets wordt beoordeeld in hoeverre het mogelijk is dat beschermde plant- en diersoorten voorkomen in het plangebied. In hoofdstuk 3.1. worden de resultaten van het bron- en literatuuronderzoek per soortgroep in een tabel weergegeven. Voor de soorten uit tabel 1 van de Flora- en faunawet geldt geen ontheffingsplicht, indien het gaat om bestendig beheer, bestendig gebruik en ruimtelijke ontwikkelingen. Om deze reden zijn deze soorten niet in hoofdstuk 3.2. opgenomen.
F
L
O
R
A
-
E
N
F
A
U
N
A
O
N
D
E
R
Z
O
E
K
E
F
L
O
R
A
-
E
N
F
A
U
N
A
O
N
D
E
R
Z
O
E
K
H E E R E N B E E K L O O P
R
T
V
E
L
D
P
O
L
D
E
13
R
B O X T E L
2. 3
BIO T O O PT O ET S
Het doel van de biotooptoets is om een inschatting te maken van de ecologische kwaliteiten van het plangebied. Beschermde en/of bijzondere soorten die tijdens de biotooptoets zijn aangetroffen zijn geregistreerd. Op het moment dat de biotooptoets is uitgevoerd zijn niet alle soorten zichtbaar aanwezig. Diersoorten zijn bijvoorbeeld alleen nachtactief of in een bepaalde periode van het jaar afwezig. Daarom zijn de eisen die soorten en soortengroepen aan hun leefomgeving stellen met betrekking tot vaste rust- en verblijfplaatsen, voedselgebieden en migratieroutes, vergeleken en getoetst met de situatie in het veld. Gedurende de biotooptoets zijn beide bassins globaal bemonsterd met behulp van een schepnet. Voor planten geldt voor de meeste soorten dat deze alleen gedurende de bloeiperiode waarneembaar zijn. Om deze reden wordt voor planten voornamelijk gelet op de vegetatiestructuur en abiotische omstandigheden van de standplaats. Op die manier is ook het belang van het plangebied beoordeelt voor flora en fauna die mogelijk in het plangebied voorkomen, maar niet tijdens de biotooptoets zijn waargenomen. Gedurende de biotooptoets is de lijst welke tijdens het bron- en literatuuronderzoek is opgesteld, gecontroleerd en bijgewerkt.
14
F
L
O
R
A
-
E
N
F
A
U
N
A
O
N
D
E
R
Z
O
E
K
E
R
T
V
E
L
D
P
O
L
D
E
R
3
O NDERZOEKSRESULTATEN
3. 1
G E BI E DS B E SC H ERM I NG
Het plangebied vormt geen onderdeel van een beschermd gebied in het kader van de natuurbeschermingswet 1998. Wel vormt het plangebied onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Ecologische hoofdstructuur.
3. 2
Br on - en l it er atu ur on de rz o ek
In de onderstaande tabel worden de resultaten weergegeven die voortvloeien uit het bronen literatuuronderzoek. In deze tabel zijn alleen de zwaarder beschermde soorten opgenomen. Dat wil zeggen alle soorten uit tabel 2 en 3 van de Flora- en faunawet plus de nesten van vogels die een jaarrond beschermde status bezitten. Voor een uitgebreidere omschrijving van de tabellen en categorieën van de vaste nesten van vogels, wordt verwezen naar hoofdstuk 1.3. Gedurende de bron- en literatuurstudie is een breder gebied onderzocht dan de begrenzing van het plangebied zelf.
F
L
O
R
A
-
E
N
F
A
U
N
A
O
N
D
E
R
Z
O
E
K
E
F
L
O
R
A
-
E
N
F
A
U
N
A
O
N
D
E
R
Z
O
E
K
H E E R E N B E E K L O O P
R
T
V
E
L
D
P
O
L
D
E
15
R
B O X T E L
SOORTGROEP
SOORTEN
OPMERKINGEN
BRONNEN
VOGELS categorie 1 – 4
categorie 5
steenuil, gierzwaluw,
alleen voor de buizerd
roek, ooievaar,
worden daadwerkelijk
boomvalk, buizerd, havik
territorium-indicerende
en sperwer
waarnemingen gemeld
2
Geen soorten die op
2
regionale schaal zeldzaam zijn VLEERMUIZEN gebouwbewonende
gewone dwergvleermuis
soorten
en laatvlieger
1
boombewonende
rosse vleermuis
1
gebouw- en
gewone
1
boombewonende
grootoorvleermuis, ruige
soorten
dwergvleermuis en
soorten
watervleermuis GRONDGEBONDEN ZOOGDIEREN tabel 2
eekhoorn en damhert
meldingen uit omgeving
1
tabel 3
bever en waterspitsmuis
meldingen uit omgeving
1
VISSEN tabel 2
kleine modderkruiper,
3
paling en rivierdonderpad tabel 3
bittervoorn
3
AMFIBIEEN EN REPTIELEN tabel 3
heikikker,
4
kamsalamander en rugstreeppad VAATPLANTEN tabel 2
tongvaren, steenbreekvaren, steenanjer, brede/rietorchis, waterdrieblad, wilde marjolein, klein glaskruid, veldsalie en lang ereprijs.
OVERIGE SOORTGROEPEN ongewervelden 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
16
donkerpimpernelblauwtje
meldingen uit omgeving.
Werkatlas zoogdieren van Noord-Brabant (2010) www.waarneming.nl Vissenatlas Noord-Brabant (2010) De amfibieën en reptielen van Nederland (2009) De wespen en mieren van Nederland (2004) Een actualisatie van de verspreiding van de Nederlandse libellen (2008) Waarnemingenverslag 2007 dagvlinders (De vlinderstichting, 2007)
F
L
O
R
A
-
E
N
F
A
U
N
A
O
N
D
E
R
Z
O
E
K
E
R
T
V
E
L
D
P
O
L
D
E
R
3. 2
RE S ULT AT E N BIO T O O PT O ET S
Tijdens de biotooptoets, uitgevoerd op 16 en 19 juli 2012, is onderzocht in hoeverre en welke betekenis het plangebied heeft voor beschermde soorten uit de Flora- en faunawet. Ecologische structuren en voorkomende biotopen in het plangebied Zoals eerder beschreven betreft de Ertveldpolder een voormalige landbouwpolder. Op het overgrote deel van de aanwezige percelen heeft natuurontwikkeling plaatsgevonden. Enkel in het noordelijke deel van de polder bevindt zich nog een perceel dat in gebruik is als maisakker. In het plangebied bevinden zich een aantal oppervlaktenwateren in de vorm van wielen (de FranseWielen) en poelen. De vegetatie in en rondom de wielen is goed ontwikkeld en bestaat onder andere uit waterlelie, riet en liesgras. De poelen zijn recent gegraven (2011) en zijn op vegetatief vlak nog niet goed ontwikkeld. Nabij de splitsing van de Engelse Dijk en de Kerkhoekweg bevindt zich daarnaast een natte laagte. Het overgrote deel van de aanwezige percelen bestaat uit een verruigde vegetatie, waarbij met name soorten als akkerdistel en ridderzuring domineren. In het natuurontwikkelingsgebied vindt begrazing plaats door rode geuzen en koninkspaarden. Op de Engelse Dijk en de kade (overige waterkering, noordoever Ertveldplas) bevinden zich bomenrijen bestaande uit populieren. Overige houtige beplanting concentreert zich met name rondom de wielen en bestaan voornamelijk uit wilg. Beoordeling geschiktheid biotopen en ecologische structuren voor beschermde soorten
In het plangebied zijn enkele algemeen voorkomende zoogdieren of sporen van zoogdieren waargenomen uit tabel 1 van de flora- en faunawet. Het betreft hier de soorten mol (molshopen) en konijn. Gezien de vegetatiestructuren en de diverse voorkomende biotopen zijn ook andere soorten te verwachten als aardmuis en wezel.
In de aanwezige bomen zijn geen (mogelijke) verblijfplaatsen aangetroffen in de vorm van holten, nesten, scheuren, etc.
De bomen op zowel de Engelse Dijk als de kade vormen een lijnvormig element en daarmee een mogelijk geschikte migratieroute voor vleermuizen. Daarnaast geven deze voldoende beschutting voor vleermuizen om te foerageren.
De vegetatie in en rondom de aanwezige wielen is uitgebreid aanwezig en vormt daardoor een geschikt habitat voor soorten als bittervoorn en waterspitsmuis en als broedlocatie voor watervogels als wilde eend en waterhoen.
De opgaande ruigten in combinatie met de aanwezige braamstruwelen vormen een geschikt broedgebied voor diverse vogelsoorten. Gedurende de biotooptoets zijn enkele minder algemene broedvogels waargenomen. Het gaat hier om patrijs (met jongen, rode lijst), kneu (rode lijst) en roodborsttapuit (nest-indicerend gedrag). Buiten de waargenomen soorten, zijn ook soorten als bosrietzanger en grasmus te verwachten.
Gedurende de biotooptoets is de bedelroep waargenomen van een jonge buizerd, direct ten noordoosten van het plangebied, hier bevindt zich vermoedelijk ook de nestlocatie.
Daarnaast vormt het plangebied het jachtgebied voor de boomvalk. Gedurende de biotooptoets is de soort tweemaal waargenomen. Eén waarneming is verricht boven de Engelse Dijk en de tweede waarneming betrof een vogel die van het bedrijventerrein De Rietvelden vloog in de richting van de Engelse Dijk met een
F
L
O
R
A
-
E
N
F
A
U
N
A
O
N
D
E
R
Z
O
E
K
E
F
L
O
R
A
-
E
N
F
A
U
N
A
O
N
D
E
R
Z
O
E
K
H E E R E N B E E K L O O P
R
T
V
E
L
D
P
O
L
D
E
17
R
B O X T E L
prooi (mogelijk onderweg naar een nestlocatie). Omdat de vogel voorbij de Engelse Dijk vloog, is ook voor deze soort te verwachten dat de nestlocatie zich ten noordoosten van het plangebied bevindt.
Vanwege het gevarieerde aanbod aan standplaatsen, zijn diverse soorten planten waargenomen. Het betreft overwegend soorten die zeer algemeen voorkomen en kenmerkend zijn voor voedselrijke omstandigheden. Daarnaast zijn ook enkele soorten waargenomen met een beschermde status of die minder algemeen voorkomen, waaronder brede wespenorchis, grote pimpernel, mattenbies en echte koekoeksbloem. Zeldzame soorten zijn echter niet aangetroffen.
3. 3
HU ID IG E N AT UU RW AAR D E N
Over het algeheel gezien is de vegetatie in de Ertveldpolder als zeer voedselrijk en verruigd te classificeren. Botanisch gezien komen er dan ook weinig bijzondere planten voor. Ten zuiden/zuidwesten van de Franse Wielen is de vegetatie ietwat minder verruigd en komen meer graslandkruiden voor als echte koekoeksbloem en, gewone duizendblad, kruipende boterbloem, pinksterbloem en sint-jacobskruiskruid. Door de verscheidenheid aan ecotopen is de Ertveldpolder een jaarrond geschikt gebied voor de soortgroep vogels. Gedurende de wintermaanden zijn, weliswaar in zeer bescheiden aantallen, foeragerende ganzen en eenden waar te nemen in het gebied. Gedurende de trekperiode in het voorjaar en najaar vormt de Ertveldpolder vanwege zijn drassige karakter ook een tijdelijk rustgebied voor doortrekkende steltlopers als grutto, kemphaan, witgat, zwarte ruiter en tureluur en andere vogelsoorten als zwartkopmeeuw en zomertaling. De grazige delen vormen het broedgebied voor soorten als kievit en graspieper, in de meer verruigde delen komen patrijs, blauwborst, roodborsttapuit, bosrietzanger en sprinkhaanzanger (laatstgenoemde in lage aantallen) voor. De goed ontwikkelde rietkragen rondom de Franse Wielen vormen het broedgebied voor soorten als wilde eend, meerkoet en bosrietzanger. De soortgroep vissen is goed vertegenwoordigd in de aanwezige wielen. Buiten de voor sportvissers ‘geliefde’ hengelbare soorten, komen ook soorten voor als bittervoorn en riviergrondel. Vanwege de aanwezigheid van vis in de aanwezige oppervlaktewateren, is het voorkomen van amfibieën beperkt tot de meer algemene en minder kritische soorten als kleine watersalamander en bruine kikker. Het voorkomen van libellen beperkt zich hoofdzakelijk tot zeer algemeen voorkomende soorten, met uitzondering van de glassnijder. Dit geldt eveneens voor de soortgroep dagvlinders.
18
F
L
O
R
A
-
E
N
F
A
U
N
A
O
N
D
E
R
Z
O
E
K
E
R
T
V
E
L
D
P
O
L
D
E
R
4 TOETSING AAN
DE
NATUURWETGEVING
4. 1
EC O LO G I SC H E HO O F DST R UCT U UR
In het plangebied zijn twee natuurdoeltype aangewezen, te weten:
N12.02 Kruiden- en faunarijkgrasland
N04.02 Zoete Plas
N12.02 Kruiden- en faunarijkgrasland Kruiden- en faunarijk grasland omvat graslanden die kruidenrijk zijn, maar niet tot de schraallanden vochtig hooiland, zilt grasland en overstromingsgrasland of glanshaverhooiland behoren. Diverse soorten ruigte en struweel kunnen in dit grasland voorkomen. Kruiden- en faunarijk grasland wordt bij een goede kwaliteit gekenmerkt door variatie in structuur (ruigte en plaatselijk struweel, hogere en lage vegetatie) en een kruidenrijke graslandbegroeiing die rijk is aan kleine fauna. Gradiënten binnen (grond)waterpeil en voedselrijkdom zorgen voor diverse vegetatietypen. Kenmerkende of bijzondere soorten van schralere beheertypen ontbreken grotendeels binnen Kruiden- en faunarijk grasland, maar graslanden zijn vaak wel rijk aan minder zeldzame soorten. Het type is onder andere van belang voor vlinders en andere insecten, vogels en kleine zoogdieren Dit type is wel aanwezig in het plangebied, maar over het algeheel gezien in een matige kwaliteit. Grote delen worden op dit moment gedomineerd door enkele soorten als akkerdistel. Een toenemende dynamiek kan een positieve bijdrage leveren aan de afwisseling van het landschap en daarmee aan de biodiversiteit. N04.02 Zoete Plas Zoete plassen komen vooral voor in het lage deel van Nederland. Het gaat om grote en kleine wateren met voedselrijk, vrij helder, (vrijwel) stilstaand water, waarin waterplanten groeien en verlanding vanaf de oever plaatsvindt. Zoete plas is nationaal van grote betekenis als leefgebied voor otter, vissen zoals paling, kwabaal en snoek, libellen en kokerjuffers, zoals groene glazenmaker, plasrombout, en waterplanten zoals langstengelig fonteinkruid en watergentiaan. Troebel water en een zeer hoog aanbod van voedingstoffen komen veel voor. Vermesting, uit landbouwgebieden of bij lozingspunten veroorzaken deze problemen. Ook het inlaten van gebiedsvreemd water waardoor uiteindelijk veel fosfaat vrijkomt in het water is een belangrijke oorzaak. Andere grote problemen zijn de vast ingestelde waterstanden; de waterpeilen zijn in de zomer lager dan in de winter, het gebrek aan mogelijkheden om te trekken en een tekort aan geleidelijke overgangen en ondiepe paaiplaatsen voor vissen en amfibieën.
F
L
O
R
A
-
E
N
F
A
U
N
A
O
N
D
E
R
Z
O
E
K
E
F
L
O
R
A
-
E
N
F
A
U
N
A
O
N
D
E
R
Z
O
E
K
H E E R E N B E E K L O O P
R
T
V
E
L
D
P
O
L
D
E
19
R
B O X T E L
In het plangebied zijn alleen de FranseWielen aangeduid als dit type. De natuurkwaliteit in deze wielen is goed ontwikkeld. Van oorsprong zijn wielen ontstaan door inundatie van rivierwater (doorbraken Beerse Overlaat). Inundatie kan een positieve bijdrage leveren aan de genenvariatie van de visstand in de aanwezige wielen. Echter, indien dit te frequent gebeurd, zal de momenteel gunstige waterkwaliteit van de FranseWielen worden aangetast door die van de Dieze. Bij een zeer sporadische inundatie (1x per 7 tot 30 jaar) heeft het de waterkwaliteit in de wielen voldoende tijd om zich te herstellen, hoewel deze dan wel een grote schok krijgt na het inundatieproces (Arthesia, 2012).
4. 2
FLO R A- E N F AU N AW ET
Onderstaand wordt per soortgroep beschreven in hoeverre beschermde soorten hinder of schade ondervinden van de geplande ontwikkeling. Broedvogels De bescherming van vogels is gericht op de aan- of afwezigheid van broedgevallen. De meeste vogels maken elk broedseizoen een nieuw nest of zijn in staat om een nieuw nest te maken. Omdat voor deze soorten geldt dat het nest eenmalig wordt gebruikt, vallen dergelijke nesten alleen tijdens het gebruik van vogels onder de bescherming van artikel 11 van de Flora- en faunawet. Voor deze soorten is geen ontheffing nodig, mits het nest is verlaten. In het plangebied komen diverse broedvogels voor, waaronder waterhoen en bosrietzanger. Voor al deze soorten geldt het bovenstaande. Verblijfplaatsen van vogels, die hun verblijfplaats het hele jaar door gebruiken of elk jaar terugkeren naar hetzelfde nest, zijn jaarrond beschermd. Deze soorten zijn onderverdeeld in de categorieën 1 tot en met 4 van de vaste nesten (zie ook hoofdstuk 1.4). Nesten van deze soorten zijn niet aangetroffen gedurende de biotooptoets. Wel broeden in de directe omgeving buizerd en boomvalk. Beide soorten maken gebruik van het plangebied om te jagen. Voor de soorten genoemd in categorie 5 van de vaste nesten geldt dat deze alleen jaarrond zijn beschermd als de ecologische omstandigheden dit rechtvaardigen. Gedurende de biotooptoets zijn enkele vogelsoorten waargenomen van de rode lijst, te weten patrijs, roodborsttapuit en kneu. Deze soorten zijn op regionale schaal niet zeldzaam. Vleermuizen Afhankelijk van de soort maken vleermuizen gebruik van openingen in gebouwen en bomen als vaste rust- en verblijfplaats (zie de bovenstaande tabel). Alleen aan de oostzijde van het plangebied aan de Engelse Dijk, bevinden zich woonhuizen in het buitendijkse gebied. Hier kunnen mogelijk vaste rust- en verblijfplaatsen aanwezig zijn van gebouwbewonende soorten vleermuizen. In de aanwezige bomen ontbreken holten, scheuren en andere openingen. Wel zijn in de aanwezige populieren sporen van stormschade aanwezig. Hierbij zijn geen holle ruimten ontstaan. Aanwezigheid van vaste rust- en verblijfplaatsen van boombewonende soorten vleermuizen is hiermee uit te sluiten.
20
F
L
O
R
A
-
E
N
F
A
U
N
A
O
N
D
E
R
Z
O
E
K
E
R
T
V
E
L
D
P
O
L
D
E
R
Naast vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen zijn ook structureel van belang zijnde foerageergebieden en vliegrouten beschermd. Met name de populieren op de Engelse Dijk kunnen een onderdeel van een vliegroute vormen voor vleermuizen. In directe omgeving zijn meerdere lijnvormige elementen aanwezig, ook buiten het plangebied (beplanting ten oosten/noordoosten van het plangebied). Daarnaast is het goed mogelijk dat het plangebied een geschikt foerageergebied vormt voor meerdere soorten vleermuizen. Met name de combinatie tussen de aanwezige houtige beplanting, ruigten en oppervlaktewater zorgt voor een ideaal foerageergebied voor soorten als gewone dwergvleermuis en watervleermuis. Grondgebonden zoogdieren Het plangebied heeft met name betekenis voor algemeen voorkomende soorten zoogdieren. Het betreft soorten als konijn, aardmuis en wezel. Daarnaast wordt ook melding gemaakt van enkele zwaarder beschermde soorten. Van de eekhoorn zijn geen nesten gevonden in de aanwezige boombeplantingen. De eekhoorn is dan ook meer een soort van bosgebieden. Het damhert is eveneens niet aangetroffen in het plangebied, maar wordt wel gemeld in de directe omgeving. Alle meldingen van het damhert in de provincie NoordBrabant hebben betrekking op ontsnapte exemplaren uit privécollecties en kinderboerderijen. Van de bever zijn geen sporen waargenomen in het plangebied. Meldingen van deze soort hebben betrekking op de Maas. De waterspitsmuis is een soort die bijzonder moeilijk is waar te nemen. In de werkatlas van de zoogdieren van Noord-Brabant is te zien dat meldingen in de omgeving van het plangebied/’s-Hertogenbosch aanwezig is. De waterspitsmuis is een soort van goed ontwikkelde vegetaties nabij oppervlaktewateren. Indien deze niet optimaal aanwezig zijn, kan de soort ook gebruik maken van ruigten in de directe omgeving. Dit biotoop is aanwezig in het plangebied en mogelijkerwijs kan deze soort hier voorkomen. Vissen Gedurende de biotooptoets zijn de aanwezige oppervlaktenwateren bemonsterd met behulp van een schepnet. Hierbij zijn meerdere soorten vissen waargenomen, te weten rietvoorn, blankvoorn, bittervoorn, baars en riviergrondel. In de recent gegraven poelen is alleen de tiendoornige stekelbaars aangetroffen. Daarnaast komen diverse soorten voor die voor de hengelsport interessant zijn in de Franse Wielen, waaronder snoek, karper, brasem en zeelt (Geraeds et al., 2003). Van deze soorten betreft alleen de bittervoorn een beschermde soort in het kader van de Flora- en faunawet. Deze soort is zowel in de Franse Wielen, als in het wiel nabij de Orthense Dijk aangetroffen. De kleine modderkruiper en de rivierdonderpad zijn niet waargenomen in de aanwezige wielen. Voor beide soorten geldt wel dat deze mogelijk kunnen voorkomen in de Dieze en de Ertveldplas. Amfibieën Gedurende de biotooptoets zijn geen amfibieën aangetroffen. Vanwege het voorkomen van vis in de aanwezige oppervlaktenwateren, vormen deze geen geschikte voortplantingswateren voor beschermde soorten amfibieën. De larven en eieren van deze soorten zijn namelijk gevoelig voor predatie van vissen. Enkele zeer algemeen voorkomende soorten zijn wel bestand tegen het voorkomen van vis het in het voortplantingswater. Het betreft hier soorten als bastaardkikker en gewone pad.
F
L
O
R
A
-
E
N
F
A
U
N
A
O
N
D
E
R
Z
O
E
K
E
F
L
O
R
A
-
E
N
F
A
U
N
A
O
N
D
E
R
Z
O
E
K
H E E R E N B E E K L O O P
R
T
V
E
L
D
P
O
L
D
E
21
R
B O X T E L
Daarnaast ontbreekt in grote lijnen geschikt landbiotoop voor amfibieën. Landbiotoop bestaat in de regel uit bosranden, bosschages en ruigten met voldoende schuilplaatsen in de vorm van stenen en houtblokken waar de dieren onder kunnen schuilen. Insecten Van deze soortgroep is alleen het voorkomen van het donker pimpernelblauwtje (een soort vlinder) in de omgeving van ’s-Hertogenbosch bekend. De soort is in het verleden geherintroduceerd in het natuurgebied de Moerputten. Vanwege het succes lijkt de soort zich enigszins uit te breiden. Het donker pimpernelblauwtje is echter niet te verwachten in het plangebied. Enerzijds omdat het plangebied moeilijk te koloniseren is voor de soort vanuit de Moerputten vanwege de tussenliggende bebouwing, en anderzijds omdat de waardplant de grote pimpernel niet algemeen voorkomt in het plangebied. Van deze plant is de vlinder sterk afhankelijk. Uit het waarnemingenbestand van de gemeente ’s-Hertogenbosch is wel het voorkomen van het groot dikkopje bekend. Het groot dikkopje wordt als gevoelig vermeld in de rode lijst. Daarnaast is het ook het voorkomen van de voormalige rode lijst-soort de glassnijder bekend (Bak et al., 2003) en waarnemingenbestand gemeente ’s-Hertogenbosch. In 2011 is de rode lijst voor de soortgroep libellen geactualiseerd en is de soort niet meer opgenomen hierin (www.libellennet.nl). Vaatplanten Tijdens de biotooptoets is de brede wespenorchis de enige waargenomen beschermde plantensoort. Daarnaast is het voorkomen van de gewone dotterbloem bekend rondom de Franse Wielen (Bak et al., 2003). Overige beschermde soorten planten zijn niet waargenomen of bekend in het plangebied en ook niet te verwachten. De bodem bezit een voedselrijk karakter, wat ook tot uiting komt in de zeer sterke verruiging. Hierbij domineren enkele soorten, zoals de akkerdistel, die de meer kritische soorten weg concurreren. In het gedeelte van het plangebied waar begrazing plaatsvindt, komen wel meerdere soorten kruiden tot bloei. Hiertussen bevinden zich ook enkele minder algemene soorten als echte koekoeksbloem en grote pimpernel. Deze soorten komen hier in een relatief lage dichtheid voor.
22
F
L
O
R
A
-
E
N
F
A
U
N
A
O
N
D
E
R
Z
O
E
K
E
R
T
V
E
L
D
P
O
L
D
E
R
5
C ONCLUSIES
EN
AANBEVELINGEN
5. 1
FLO R A- E N F AU N AW ET
In het plangebied zijn geen soorten aanwezig of te verwachten, die in de Flora- en faunawet zijn aangemerkt als beschermde soort en door de ingreep mogelijk hinder of schade ondervinden. Voor het uitvoeren van de geplande werkzaamheden is geen ontheffing nodig. Onderstaand wordt dit nader toegelicht. Soorten uit tabel 1 van de Flora- en faunawet Voor soorten uit dit beschermingsniveau is geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet nodig. Verplichte acties vanuit de zorgplicht:
Geen. De gunstige staat van de voorkomende soorten zal niet in gevaar komen ten gevolge van de geplande ontwikkeling.
Soorten uit tabel 2 van de Flora- en faunawet Voor broedvogels geldt dat een ontheffing voor het verstoren van in gebruik zijnde nesten niet mogelijk is. Om deze reden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. In het plangebied ontbreken nesten met een jaarrond beschermde status. Verplichte acties zorgvuldig handelen:
Voor broedvogels geldt dat rekening gehouden dient te worden met het broedseizoen. Dit betekent dat werkzaamheden met betrekking tot het vergravingen, verwijderen van beplanting, etc. uitgevoerd dient te worden buiten de periode maart-augustus. Hoewel als richtlijn voor het broedseizoen de periode 15 maart - 15 juli wordt aangehouden, wordt in dit geval de bovengenoemde periode geadviseerd. Een soort als de bosrietzanger broedt vaak nog tot in de eerste helft van de maand augustus.
Soorten uit tabel 3 van de Flora- en faunawet In het plangebied komen enkele streng beschermde soorten voor. Het hierbij om de bittervoorn en mogelijkerwijs ook de waterspitsmuis foeragerende vleermuizen. Voor al deze soorten geldt dat de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar komt. Het plangebied blijft geschikt leefgebied voor deze soorten, waarbij de geplande ontwikkeling alleen maar een positieve bijdrage aan kan leveren. De bittervoorn komt voor in de aanwezige wielen. Bij een te frequente inundatie is het mogelijk dat de waterkwaliteit minder gunstig wordt voor deze soort. Dit wordt nader toegelicht in de bijlage Notitie Franse Wielen Verplichte acties vanuit de zorgplicht:
Geen.
F
L
O
R
A
-
E
N
F
A
U
N
A
O
N
D
E
R
Z
O
E
K
E
F
L
O
R
A
-
E
N
F
A
U
N
A
O
N
D
E
R
Z
O
E
K
H E E R E N B E E K L O O P
R
T
V
E
L
D
P
O
L
D
E
23
R
B O X T E L
5. 2
EC O LO G I SC H E HO O F DST R U CT U UR
De werkzaamheden worden uitgevoerd ten behoeve voor natuurontwikkeling en inrichting van de EVZ. De aangewezen natuurdoeltypen worden hierbij alleen maar bevoordeeld. Negatieve effecten op de EHS zijn daarom niet te verwachten. Wel is de inundatiefrequentie van het water van de Dieze in de Franse Wielen een belangrijk punt van aandacht. Voorkomen dient te worden dat de waterkwaliteit van de FranseWielen zich niet meer kan herstellen na een inundatieperiode.
24
F
L
O
R
A
-
E
N
F
A
U
N
A
O
N
D
E
R
Z
O
E
K
E
R
T
V
E
L
D
P
O
L
D
E
R
L ITERATUUR Bak, A., G.H. Bonhof, R.W.J. van de Haterd, R. Munts, D.M. Soes en M. Vastenburg, 2003. Vooronderzoek stagnante natuurwaarden; beheersgebied Waterschap De Maaskant: Wielen Orthen en Dieskant. Bureau Waardenburg. Beekman, W. en F. van Vliet, 2012. Hydrologische beoordeling Ertveldpolder. Arthesia. Brouwer, T., M. Dorenbosch, R. van Eekelen & J. Spier, 2010. Vissenatlas Noord-Brabant. Uitgeverij Profiel, Bedum. Creemers, R.C.M. & J.J.C.W. van Delft, 2009. De amfibieën en reptielen van Nederland. – Nederlandse Fauna 9. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, Leiden, KNNV Uitgeverij, Utrecht & European Invertebrate Survey – Nederland, Leiden. Geraeds, R., M. Wasscher, G. Verhoef en R. Brinkhof, 2003. Ecologische bouwstenen Bossche Waterpoort, Grontmij. J.H. Bouwman, V.J. Kalkman, G. Abbingh, E.P. de Boer, R.P.G. Gerards, D. Groenendijk, R. Ketelaar, R. Manger & T. Termaat, 2008. Een actualisatie van de verspreiding van de Nederlandse libellen. Brachytron jaargang 11 (2), Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie, Stichting EIS en De Vlinderstichting Peeters, T.M.J., C. van Achterberg, W.R.B. Heitmans, W.F. Klein, V. Lefeber, A.J. van Loon, A.A. Mabelis, H. Nieuwenhuijsen, M. Reemer, J. de Rond, J. Smit, H.H.W. Velthuis, 2004. De wespen en mieren van Nederland (Hymenoptera: Aculeata). – Nederlandse Fauna 6. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, Leiden, KNNV Uitgeverij, Utrecht & European Invertebrate Survey – Nederland, Leiden. Stichting Floron, 2011. Nieuwe atlas van de Nederlandse flora, Uitgeverij KNNV, Zeist. Zoogdierverenging, 2010. Werkatlas van de zoogdieren van Noord-Brabant. Internet http://atlas.brabant.nl/natuurbeheerplan/ www.libellennet.nl www.waarneming.nl www.zoogdieratlas.nl
F
L
O
R
A
-
E
N
F
A
U
N
A
O
N
D
E
R
Z
O
E
K
E
F
L
O
R
A
-
E
N
F
A
U
N
A
O
N
D
E
R
Z
O
E
K
H E E R E N B E E K L O O P
R
T
V
E
L
D
P
O
L
D
E
25
R
B O X T E L
Projectplan Natuurontwikkeling Ertveldpolder
BTL Advies
Bijlage 7: Hydrologische beoordeling Ertveldpolder
BTL Advies
Projectplan Natuurontwikkeling Ertveldpolder
Hydrologische beoordeling Ertveldpolder Hydrologische condities Inundatie dynamiek Effect waterkwaliteit Franse Wielen
Hydrologische beoordeling Ertveldpolder Hydrologische condities Inundatie dynamiek Effect waterkwaliteit Franse Wielen
Opdrachtgever:
BTL
Projectnummer:
12.20.34
Datum:
augustus 2012
Auteur(s):
Frank van Vliet Wouter Beekman © 2012 Artesia B.V. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij electronisch, mechanisch, door fotokopieën,
Schoonhoven 2012
opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Inhoud 1
Inleiding
5
1.1
Achtergrond
5
1.2
Vraagstelling en aanpak
6
2
Gebiedsbeschrijving
2.1
Relevante hydrologische en geografische elementen
2.2
Waterpeil en afvoer Dieze
3
7 7 10
Inundatie dynamiek
11
3.1
Methode inundatie-berekening
11
3.2
Overschrijdingsniveau peil Dieze
12
3.3 Resultaat inundatie-berekening 3.3.1 Scenario: veel voorkomend 3.3.2 Scenario: weinig voorkomend 3.3.3 Scenario: sporadisch 3.3.4 Scenario: zeer sporadisch
4
14 14 15 16 17
Effecten waterkwaliteit Franse Wielen
19
4.1
Beschrijving Franse wielen
19
4.2
Effect van inundatie op waterkwaliteit en natuurwaarden
20
4.3 Beschrijving Waterkwaliteit 4.3.1 Waterkwaliteit Franse Wielen 4.3.2 Waterkwaliteit Dieze 4.3.3 Waterkwaliteit tijdens hoge afvoeren
22 22 22 23
4.4
24
Effect inundatie bij verschillende scenario’s
Hydrologische beoordeling Ertveldpolder
pagina 3
pagina 4
Hydrologische beoordeling Ertveldpolder
1 INLEIDING 1.1
Achtergrond
De Ertveldpolder gelegen in ’s-Hertogenbosch, is een voormalige landbouwpolder langs de Dieze, ten noorden van de Ertveldplas en ten zuiden van de A59. De polder wordt beschermd tegen hoogwater door een overige kering. Deze kering beschermt van oudsher de landbouwpercelen tegen al te frequente overstromingen vanuit de Dieze, tot een peil van 4,50m+ NAP. Meer naar het noorden ligt de Engelse Dijk, een regionale waterkering welke het stedelijk gebied beschermt tegen hoogwater (tot 4,90m+ NAP ofwel een beschermingsniveau van eens in de 150 jaar). In de afgelopen jaren is door de gemeente ’s-Hertogenbosch een groot deel van de agrarische percelen in de Ertveldpolder aangekocht voor natuurontwikkeling. Hierop wordt sindsdien een begrazingsbeheer toegepast met rode geuzen en konikspaarden. Er resteren echter nog twee particuliere percelen in het gebied, waaronder een groot perceel van de stichting Marggraff. Bovendien is er sprake van semipermanente ligplaatsen voor een aantal woonboten in de Ertveldplas; deze bewoners gebruiken de huidige kade als ligplaats en voor de bereikbaarheid van hun boot, ook bij hoogwatersituaties dat de polder vol water staat. Daarnaast zijn ook de dijkwoningen en buitendijkse uitbreidingen in de oosthoek van de Ertveldpolder een belangrijk gegeven. Deze uitbreidingen zijn in 2007 gelegaliseerd; op enkele locaties is daardoor sprake van knelpunten in relatie tot het 4,90m+ NAP beschermingsniveau. Het waterschap is echter niet verplicht dit beschermingsniveau voor stedelijk gebied te garanderen voor deze buitendijkse bebouwing. In plaats daarvan zijn gemeente en waterschap overeengekomen dat de gemeente noodmaatregelen neemt bij extreem hoogwater om deze gebouwen te beschermen tegen wateroverlast. Met het verdwijnen van nagenoeg alle agrarische activiteit uit het gebied heeft de huidige overige kering (kade) in feite geen functie meer. Om invulling te geven aan de opgave beekherstel heeft het waterschap daarom de wens om deze kade functioneel op te heffen. Op die manier wordt het Ertveld feitelijk ontpolderd en kan er weer een overstromingsdynamiek terug komen in dit gebied.
Hydrologische beoordeling Ertveldpolder
pagina 5
1.2
Vraagstelling en aanpak
Voor het opstellen van een inrichtingsplan (Projectplan Waterwet) voor het deelgebied Ertveldpolder, zijn een aantal hydrologische kwesties van belang. Deze worden hieronder beschreven met bijbehorende aanpak. Inventarisatie hydrologische condities en relevante geografische elementen Op basis van de beschikbare gegevens over bodemopbouw, maaiveldverloop, peilbuizen etc. worden de relevante hydrologische en geografische elementen van de Ertveldpolder beschreven. Deze zijn van belang voor de andere deelvragen. In beeld brengen van de overstromingsdynamiek Op basis van de bekende peildynamiek, in combinatie met de afvoerdynamiek van de Dieze zal een inundatie-voorspelling van de Ertveldpolder worden gemaakt, met behulp van een simpel inundatie/hoogtemodel. Dit model berekent de verspreiding van de inundatie bij verschillende waterpeilen. Onderzoek naar de effecten van inundatie op de waterkwaliteit van de Franse Wielen De effecten op de waterkwaliteit van Franse Wielen worden ten eerste in kwalitatieve zin geëvalueerd. Daarnaast wordt uit het inundatievolume en inundatie-frequentie van deze plassen in de verschillende inundatie-scenario’s bepaald in hoeverre deze van invloed zijn op de ontwikkeling van de waterkwaliteit. Deze scenario’s kunnen uiteen lopen van isolatie tot volledige integratie in de overstromingsdynamiek als wiel of nevengeul. Hiertoe wordt de mengingsfractie van de plassen uitgerekend als verhouding tussen het volume, de natuurlijke verversing door kwel en neerslag enerzijds en de geschatte inundatievolumes en frequenties anderzijds.
pagina 6
Hydrologische beoordeling Ertveldpolder
2 GEBIEDSBESCHRIJVING 2.1
Relevante hydrologische en geografische elementen
De Ertveldpolder ligt in ’s-Hertogenbosch net ten zuiden van de A59 en ten noorden van de Ertveldplas. De polder wordt beschermd tegen hoogwater door een ‘overige’ kering die van oudsher de landbouwpercelen beschermt tegen al te frequente overstromingen vanuit de Dieze, tot een peil van 4,50m+ NAP. De Ertveldpolder wordt aan de noordzijde begrensd door de regionale waterkering de Engelse Dijk (kruinhoogte 6,10m+NAP). Rondom de Ertveldpolder ligt de noordelijke kade Ertveldplas (kruinhoogte 4,77 m+NAP). Langs de linkeroever van de Oude Dieze bevindt zich een ‘overige’ waterkering met een kruinhoogte van 5,60 m+NAP ter bescherming van de Henriettewaard. In figuur 1 is zijn enkele kenmerkende geografische elementen binnen Ertveldpolder weergegeven die van belang zijn binnen dit onderzoek:
Franse Wielen
Woonboten
Verbindings/polderweg
Poldersloten
Maisperceel
Buitendijkse bebouwing
’
Buitendijkse bebouwing
Woonboten
Figuur 1 Overzicht van kenmerkende geografische elementen in de Ertveldpolder
Hydrologische beoordeling Ertveldpolder
pagina 7
In figuur 2 is ter illustratie een schematisch profiel gemaakt over de Ertveldpolder met daarin het verloop van de maaiveldhoogte, de bovenstaande geografische elementen en de opbouw van de ondergrond (bron: REGISII).
Figuur 2 Schematisch profiel van de Ertveldpolder met daarin het verloop van de maaiveldhoogte, de opbouw van de ondergrond en enkele kenmerkende elementen
Maaiveldhoogte De maaiveldhoogte is afkomstig van het Actueel Hoogtebestand Nederland bestaande uit een grid van 5x5 meter. In bijlage 1 is het AHN van de Ertveldpolder weergegeven. Het AHN geeft een mooi beeld van het maaiveldverloop, waarbij de polder als een soort badkuip omringd wordt door de hoge Engelse Dijk aan de noordzijde en de lager gelegen dijk langs de Dieze. Geologie en opbouw Uit informatie van de ondergrond (bron: REGISII) blijkt dat binnen de Ertveldpolder de Holocene deklaag circa 4 tot 6 meter dik is en voornamelijk uit klei en zavel bestaat afgezet door de Maas en de Dieze. Onder deze slecht doorlatende laag bevindt zich het dekzandpakket dat aan de top bestaat uit de fijne zanden van de Formatie van Boxtel (afgezet door de wind gedurende de laatste ijstijd) met daaronder de fluviatiele zanden van de Formatie van Kreftenheye. In bijlage 2 en 3 zijn resp. de geomofologische kaart en bodemkaart weergegeven van het poldergebied.
pagina 8
Hydrologische beoordeling Ertveldpolder
Franse Wielen Aan de zuidzijde van de Engelse Dijk liggen de Franse Wielen. Naast een natuurfunctie hebben deze plassen een recreatieve functie, m.n. voor vissers. Tevens zijn er fiets- en wandelroutes over de Engelse Dijk. Het waterpeil van de Franse Wielen bedraagt gemiddeld circa 1,70 m+NAP. Het diepste punt van de Franse Wielen bedraagt 5,9 meter (Bak et al., 2003). De Franse Wielen vormen het laagste punt van de polder. In hoofdstuk 4 worden de Franse Wielen nader beschreven. Poldersloten In de polder liggen een aantal sloten die een relatief laag element binnen de polder vormen. Tijdens een situatie van inundatie kunnen deze sloten een weg vormen voor het inunderende water waardoor het water bij lage waterpeilen relatief ver de polder in kan stormen. Verbindingsweg De verbindingsweg in de polder (Kerkhoekweg) ligt duidelijk wat hoger in het landschap en beschermd daardoor in zeker mate de lager gelegen Franse Wielen. Langs de weg ligt aan beide zijden een poldersloot die mogelijk verbonden is met enkele duikers onder de weg. Bebouwing Ten zuiden van de Ertveldpolder is er sprake van semi-permanente ligplaatsen voor een aantal woonboten in de Ertveldplas; deze bewoners gebruiken de huidige kade als ligplaats en voor de bereikbaarheid van hun boot, ook bij hoogwatersituaties dat de polder vol water staat. Deze bereikbaarheid moet de komende jaren gegarandeerd blijven. Helemaal in de zuidoost hoek van de polder liggen een aantal buitendijkse (dijk)woningen. Deze woningen bevinden zich op een relatief hoog punt van de polder. Mais perceel In het noordwestelijk deel van de polder bevindt zich een perceel waar mais wordt verbouwd. Mais houdt over het algemeen van niet al te natte gronden en is dus gevoelig voor overstromingen. Dit gebied ligt in de polder relatief hoog, wat dus gunstig is bij overstromingen. Het perceel is in gebruik en in eigendom van derden. Daarom zal het bij de inundatie-beschrijving in hoofdstuk 3 apart worden behandeld. Grondwater / kwel Om een indruk te krijgen van het grondwater zijn de grondwater- en stijghoogtemetingen van waarnemingsputten rondom de Ertveldpolder geïnventariseerd (bron: DINO). In bijlage 4 is het verloop van de stijghoogte van de dichtstbijzijnde waarnemingsput B450430 weergegeven. Hieruit blijken de volgende niveaus:
ondiepe grondwater
circa 1,70 m+NAP
middeldiepe stijghoogte
circa 1,60 m+NAP
diepe stijghoogte
circa 0,30 m+NAP
Er is dus sprake van een zekere inzijging van het grondwater in het gebied rondom de Ertveldpolder. Doordat het waterpeil van de Dieze hoger ligt dan het grondwater (verschil is circa 50 cm), zal langs de Dieze aan de binnenrand van de Ertveldpolder wel enige kweldruk ondervonden worden.
Hydrologische beoordeling Ertveldpolder
pagina 9
2.2
Waterpeil en afvoer Dieze
De Diezemonding bestaat waterhuishoudkundig uit de Dieze, de Ertveldplas en splitst zich verder noordelijk in het Henriëttekanaal (gekanaliseerde Dieze met het sluiscomplex voor de scheepvaart) en de oude Dieze. De waterafvoer is noordelijk gericht en via spuisluis Crèvecoeur wordt afgewaterd op de Maas. Ten noorden van de A59 en oostelijk van het Henriëttekanaal bevindt zich de rioolwaterzuivering (RWZI) voor de stad ’s Hertogenbosch. Het effluent van de RWZI wordt geloosd op de Dieze. Bij meetpunt ADM116 Engelen (Crèvecoeur) wordt het waterpeil en de afvoer van de Dieze continue gemeten. In figuur 3 is het verloop van de metingen weergegeven. Hieruit blijkt een gemiddelde waterpeil van de Dieze van circa 2,10-2,20 m+NAP. Bij deze waterstanden bedraagt de afvoer circa 1520 m3/s. Bij hogere afvoeren van 2,40 tot 4,40 m+NAP kan het debiet oplopen tot gemiddelde waardes van circa 50 tot 100 m3/s gedurende de piekafvoeren.
Figuur 3 Waterpeil- en afvoerverloop van de Dieze gemeten bij meetpunt ADM116 Engelen voor de periode 14-08-1998 tot 09-06-2012 pagina 10
Hydrologische beoordeling Ertveldpolder
3 INUNDATIE DYNAMIEK 3.1
Methode inundatie-berekening
De overstroming van de polder is met behulp van een simpel inundatie/hoogtemodel berekend. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een hoogtemodel, waarbij inundatie wordt vastgesteld door de maaiveldhoogte, het rivierpeil en de bereikbaarheid van de cel. In het hoogtemodel wordt het peil van de Dieze vergeleken met de hoogte van het maaiveld. Hiervoor is het AHN maaiveldhoogte bestand met een resolutie van 5x5 m gebruikt. Het netwerk van het hoogtemodel bestaat uit 223 rijen en 361 kolommen. Het model vergelijkt waterstanden van de Dieze met maaiveldhoogten. Als het maaiveld lager is dan het Diezepeil en als het water ongehinderd naar die locatie kan stromen dan inundeert die locatie. Als scenario is de situatie doorgerekend waarin de dijk direct langs de Dieze is verwijderd. In figuur 4 is het hoogtemodel van de Ertveldpolder weergegeven, waarbij de dijk langs de Dieze op een niveau van 2,30 m+NAP is gebracht. Bij deze drempelhoogte zal na verwijdering van de dijk enige inundatie optreden in de polder. Deze inundatie zal op het laagste punt langs de Dieze als eerst optreden (zie pijl in figuur 4).
Figuur 4 Hoogtemodel voor de Ertveldpolder in cm+NAP. Na verwijdering van de dijk langs de Dieze, zal ter plekke van de pijl het water als eerst inunderen.
In het hoogtemodel wordt in eerste instantie per kolom vanuit de Dieze landinwaarts bekeken of het maaiveld in een cel lager is dan het peil van de Dieze. Zo ja, dan loopt deze cel onder. Vervolgens wordt de naburige cellen welke niet geïnundeerd zijn getoetst of het maaiveld lager is dan het peil van
Hydrologische beoordeling Ertveldpolder
pagina 11
de geïnundeerde centrale cel. Zo ja, dan kan deze naburige cel ook onderlopen. Het netwerk wordt op deze wijze een aantal maal doorlopen totdat er geen cellen meer inunderen. Deze methode heeft een aantal kanttekeningen:
Er wordt geen rekening gehouden met de stromingsweerstand.
Er wordt geen rekening gehouden met de tijdscomponent van de inundatie.
Bij de inundatie-berekening wordt uitgegaan van een vast waterpeil van de Dieze. In werkelijkheid zal tijdens inundatie, als gevolg van een grotere berging in de Ertveldpolder, het waterpeil van de Dieze wat zakken.
3.2
Er is geen relatie met de grondwaterstand.
Overschrijdingsniveau peil Dieze
Om inzicht te krijgen in de hoogwaterdynamiek van de Dieze is op basis van de waterpeilgegevens van de afgelopen 14 jaar per decimeter waterpeil bepaald hoe vaak en hoe lang het betreffend waterpeil is voorgekomen. In figuur 5 is het peilverloop van de Dieze weergegeven met daarbij de gemiddelde inundatie duur (in dagen per jaar) geldend voor het betreffende waterpeil. In tabel 1 wordt de mate van overschrijding bij iedere decimeter waterpeil van de Dieze, over een traject van 1,90 tot 4,40 m+NAP, nader gekenmerkt.
Figuur 5 Peilverloop van de Dieze voor de periode 14-08-1998 tot 09-06-2012. Per decimeter waterpeil is voor deze periode de overschrijdingsduur voor het betreffende waterniveau weergegeven.
pagina 12
Hydrologische beoordeling Ertveldpolder
Tabel 1 De mate van overschrijding van het Diezepeil over de periode 14-08-1998 tot 09-06-2012. In deze tabel zijn per decimeter waterpeil de overschrijdingsduur voor het betreffende waterniveau weergegeven, het aantal overschrijdingen over de gehele meetperiode en in de hoeveel jaar een overschrijding gemiddeld voorkomt.
waterstand m+NAP
overschrijding tijd (%)
overschrijding tijd (dagen/jr)
overschrijding aantal keer
meetperiode jaren
herhalingstijd (eens in zoveel jaar)
4.40 4.30 4.20 4.10 4.00 3.90 3.80 3.70 3.60 3.50 3.40 3.30 3.20 3.10 3.00 2.90 2.80 2.70 2.60 2.50 2.40 2.30 2.20 2.10 2.00 1.90
0.00% 0.01% 0.03% 0.03% 0.08% 0.12% 0.23% 0.30% 0.34% 0.40% 0.48% 0.72% 0.86% 1.43% 1.75% 2.13% 2.62% 3.05% 3.45% 3.93% 4.66% 7.16% 43.01% 99.51% 100.00% 100.00%
0.02 0.05 0.09 0.12 0.3 0.45 0.83 1.11 1.24 1.45 1.77 2.61 3.13 5.21 6.4 7.77 9.57 11.13 12.59 14.35 17.02 26.14 156.99 363.22 364.98 365
1 2 2 2 2 4 6 6 6 6 6 6 8 16 23 28 30 34 32 43 57 393 3420 141 2 1
13.83 13.83 13.83 13.83 13.83 13.83 13.83 13.83 13.83 13.83 13.83 13.83 13.83 13.83 13.83 13.83 13.83 13.83 13.83 13.83 13.83 13.83 13.83 13.83 13.83 13.83
13.83 6.92 6.92 6.92 6.92 3.46 2.31 2.31 2.31 2.31 2.31 2.31 1.73 0.86 0.60 0.49 0.46 0.41 0.43 0.32 0.24 0.04 0.00 n.v.t n.v.t n.v.t
Inundatie-scenario’s Uit deze tabel zijn vier trajecten van belangrijke waterstanden te onderscheiden:
Vaak voorkomend
waterstanden van 2,40 tot 3,10 m+NAP
komt gemiddeld 5 tot 20 dagen per jaar voor
voorkomen van 1 keer in de 3 maanden tot 1 jaar
Weinig voorkomend
waterstanden van 3,10 tot 3,80 m+NAP
komt gemiddeld 1 tot 5 dagen per jaar voor
voorkomen van 1 keer in de 1 tot 3 jaar
Sporadisch
waterstanden van 3,80 tot 4,30 m+NAP
komt gemiddeld 0.05 tot 1 dag per jaar voor
voorkomen van 1 keer in de 3 tot 7 jaar
Zeer sporadisch
waterstanden van 4,30 tot 4,90 m+NAP
voorkomen van 1 keer in de 7 tot 30 jaar
Volgens het waterschap komt een Diezepeil van 4,90 m+NAP 1x in de 25 a 30 jaar voor uitgaande van de betrekkingslijnen (herhalingstijden hoogwater Maas) en een verval van 10 cm over Crèvecoeur. Door het inrichten van HOWABO (Hoogwater Bescherming Den Bosch) waterbergingsmaatregelen wordt dit peil van 4,90 m+NAP gehandhaafd tot T=150 (maatgevend voor Den Bosch). Dit betekent dus dat je in de range van herhalingstijden van T=25 a 30 tot T=150 een maximumpeil van 4,90 m+NAP hebt. Deze 4,90 m+NAP is het ontwerppeil en valt als meest extreme waterstand onder het scenario ‘zeer sporadisch’.
Hydrologische beoordeling Ertveldpolder
pagina 13
3.3
Resultaat inundatie-berekening
Met behulp van het hoogtemodel is voor ieder waterpeil van de Dieze het inundatievlak te berekenen. Bij de inundatie-berekening neemt het peil geleidelijk toe waarna bekeken wordt welke cellen bereikbaar zijn en waarvan het maaiveld lager is dan het opgegeven waterpeil. De berekening van het vollopen stopt nadat het opgegeven waterpeil behaald is en er geen lager gelegen cellen bereikt kunnen worden. Dit is het inundatievlak dat hoort bij het opgegeven waterpeil. Op deze manier is voor het traject van 2,20 tot 4,90 m+NAP per decimeter peilophoging het inundatievlak berekend. Het resultaat van deze berekening is in bijlage 4 weergegeven. In onderstaande paragrafen worden de vier scenario’s van voorkomen (zie hoofdstuk 3.2) beschreven.
3.3.1
Scenario: veel voorkomend
Het scenario ‘veel voorkomend’ hoort bij waterstanden van 2,40 tot 3,10 m+NAP. Deze waterstanden komen gemiddeld 1 keer in de 3 maanden tot 1 jaar voor gedurende een gesommeerde periode van circa 5 tot 20 dagen per jaar. In figuur 6 is de betreffende inundatiekaart weergegeven.
Figuur 6 Inundatie-verspreiding bij scenario ‘vaak voorkomend’ per decimeter waterstand (in cm+NAP). In onderstaande tabel staan de kenmerken:
waterstand m+NAP
overschrijding dagen/jr
herhalingstijd (1x in zoveel jaar)
gem.diepte cm
max.diepte cm
oppervlakte 2 m
inhoud 3 m
3.10 3.00 2.90 2.80 2.70 2.60 2.50
5.2 6.4 7.8 9.6 11.1 12.6 14.4
0.9 0.6 0.5 0.5 0.4 0.4 0.3
63 57 51 43 40 40 12
173 163 154 142 133 123 25
338,650 317,175 299,675 272,750 233,325 180,300 21,400
213,168 180,034 152,108 117,534 94,316 72,708 2,512
pagina 14
Hydrologische beoordeling Ertveldpolder
Uit dit scenario kan het volgende worden afgeleid:
Tot een waterpeil van 2,50 m+NAP blijft de inundatie beperkt tot de zuidwest hoek van de polder. De verspreiding vindt in eerste instantie vooral plaats via de sloten.
De verbindingsweg ligt duidelijk hoger in het landschap. Het zuidelijk deel van de weg zal pas bij 2,80 tot 3,10 m+NAP overstromen. Het westelijk deel van de weg blijft bij dit scenario grotendeels begaanbaar.
Bij een waterstand van 2,60 m+NAP wordt het laaggelegen gebied van de Franse Wielen (kruis gearceerd) al bereikt. Dit geldt echter alleen in de situatie dat het water via duikers de verbindingsweg, die een zekere barrière vormt, kan passeren. Anders zal dit gebied pas vanaf 2,80 m+NAP inunderen.
Het maisperceel in de noordwestelijke hoek van de polder (schuin gearceerd) blijft bij dit scenario volledig droog.
De oosthoek van de polder en de buitendijkse percelen met bebouwing blijven helemaal droog.
De zuidelijke kering met woonboten blijft volledig bereikbaar.
Bij een instroomdebiet van 10 m3/s zou de polder, bij een waterpeil van 2,60 tot 3,10 m+NAP, in 2 tot 6 uur kunnen volstromen. Hierbij wordt geen rekening gehouden met de stromingsweerstand.
3.3.2
Scenario: weinig voorkomend
Het scenario ‘weinig voorkomend’ hoort bij waterstanden van 3,10 tot 3,80 m+NAP. Deze waterstanden komen gemiddeld 1 keer in de 1 tot 3 jaar voor gedurende een gesommeerde periode van circa 1 tot 5 dagen per jaar. In figuur 7 is de betreffende inundatiekaart weergegeven.
Figuur 7 Inundatie-verspreiding bij scenario ‘weinig voorkomend’ per decimeter waterstand (in cm+NAP). In onderstaande tabel staan de kenmerken:
Hydrologische beoordeling Ertveldpolder
pagina 15
waterstand m+NAP
overschrijding dagen/jr
herhalingstijd (1x in zoveel jaar)
gem.diepte cm
max. diepte cm
oppervlakte 2 m
inhoud 3 m
3.80 3.70 3.60 3.50 3.40 3.30 3.20
0.8 1.1 1.2 1.5 1.8 2.6 3.1
2.3 2.3 2.3 2.3 2.3 2.3 1.7
106 99 92 88 83 76 69
243 233 223 213 204 193 183
486,225 474,300 454,975 413,375 396,150 375,250 358,350
516,118 467,985 418,275 364,409 327,846 285,282 248,420
Uit dit scenario kan het volgende worden afgeleid:
Bij dit scenario zal ook het westelijk deel van de verbindingsweg overstromen bij een waterpeil van 3,20 tot 3,60 m+NAP.
Het laaggelegen gebied van de Franse Wielen (kruis gearceerd) is volledig overstroomd en ook het hoger gelegen terrein ten westen van de Fransen Wielen. Deze bultjes zullen van 3,40 tot 3,70 m+NAP helemaal overstromen.
Het maisperceel (schuin gearceerd) begint bij dit scenario te overstromen. Tot 3,80 m+NAP wordt het perceel voor circa 70 % van het oppervlak overstroomd en blijft alleen het gedeelte langs de Engelse dijk droog.
De oosthoek van de polder zal bij 3,60 m+NAP op grotere schaal gaan inunderen, maar de
De zuidelijke kering met woonboten blijft nog bereikbaar al zal de verbinding over de kering
Bij een instroomdebiet van 10 m3/s zou de polder, bij een waterpeil van 3,20 tot 3,80 m+NAP,
buitendijkse bebouwing blijft gespaard. een stuk smaller zijn. in 7 tot 14 uur kunnen volstromen. Hierbij wordt geen rekening gehouden met de stromingsweerstand.
3.3.3
Scenario: sporadisch
Het scenario ‘sporadisch’ hoort bij waterstanden van 3,80 tot 4,30 m+NAP. Deze waterstanden komen gemiddeld 1 keer in de 3 tot 7 jaar voor gedurende een gesommeerde periode van circa 0,05 tot 1 dag per jaar. In figuur 8 is de betreffende inundatiekaart weergegeven. Uit dit scenario kan het volgende worden afgeleid:
Bij dit scenario is de verbindingsweg volledig overstroomd.
De Franse Wielen (kruis gearceerd) en het gebied daaromheen is volledig overstroomd.
Het maisperceel (schuin gearceerd) is nu tot 70 tot 90 % van het oppervlak overstroomd. Het
De inundatie binnen de oosthoek van de polder zal slechts beperkt toenemen. De buitendijkse
perceel-gedeelte vlak langs de Engelse dijk blijft nog net droog. bebouwing blijft ook bij deze waterstanden gespaard.
De zuidelijke kering met woonboten blijft nog net bereikbaar al zal de verbinding over de kering weer een stuk smaller zijn.
Bij een instroomdebiet van 10 m3/s zou de polder, bij een waterpeil van 3,90 tot 4,30 m+NAP, in 15 tot 21 uur kunnen volstromen. Hierbij wordt geen rekening gehouden met de stromingsweerstand.
pagina 16
Hydrologische beoordeling Ertveldpolder
Figuur 8 Inundatie-verspreiding bij scenario ‘sporadisch’ per decimeter waterstand (in cm+NAP). In onderstaande tabel staan de kenmerken:
waterstand m+NAP
overschrijding dagen/jr
herhalingstijd (1x in zoveel jaar)
gem.diepte cm
max. diepte cm
oppervlakte 2 m
inhoud 3 m
4.30 4.20 4.10 4.00 3.90
0.1 0.1 0.1 0.3 0.5
6.9 6.9 6.9 6.9 3.5
151 141 132 123 114
293 283 273 263 253
508,975 506,975 504,550 500,150 493,700
766,871 716,058 665,471 614,954 565,197
3.3.4
Scenario: zeer sporadisch
Het scenario ‘sporadisch’ hoort bij waterstanden van 4,30 tot 4,90 m+NAP. Deze waterstanden komen gemiddeld slechts 1 keer in de 7 tot 30 jaar. In figuur 9 is de betreffende inundatiekaart weergegeven. Uit dit scenario kan het volgende worden afgeleid:
Bij dit scenario is de verbindingsweg volledig overstroomd.
De Franse Wielen (kruis gearceerd) en het gebied daaromheen is volledig overstroomd.
Het maisperceel (schuin gearceerd) is nu volledig overstroomd.
In de oosthoek van de polder zal bij een waterstand vanaf 4,70 m+NAP het terrein van autobedrijf fa. Bosters mogelijk onderlopen. De rest van buitendijkse bebouwing blijft bij een maximale waterstand van 4,90 m+NAP bespaard.
De zuidelijke kering met woonboten zal bij een waterpeil vanaf circa 4,60 m+NAP in het midden volledig overstromen en niet meer bereikbaar zijn.
Bij een instroomdebiet van 10 m3/s zou de polder, bij een waterpeil van 4,40 tot 4,90 m+NAP, in 22 tot 30 uur kunnen volstromen. Hierbij wordt geen rekening gehouden met de stromingsweerstand.
Hydrologische beoordeling Ertveldpolder
pagina 17
Figuur 9 Inundatie-verspreiding bij scenario ‘zeer sporadisch’ per decimeter waterstand (in cm+NAP). In onderstaande tabel staan de kenmerken. N.B. staat voor Niet Bekend. Voor het ontwerppeil van 4,90 m+NAP geldt volgens het waterschap een herhalingstijd van 25-30 jaar.
waterstand m+NAP
overschrijding dagen/jr
herhalingstijd (1x in zoveel jaar)
gem.diepte cm
max. diepte cm
oppervlakte 2 m
inhoud 3 m
4.90 4.80 4.70 4.60 4.50 4.40
N.B. N.B. N.B. N.B. N.B. 0.0
25-30 N.B. N.B. N.B. N.B. 13.8
207 197 188 179 169 161
354 343 333 323 313 304
522,175 519,700 517,475 515,125 512,950 511,175
1,081,276 1,023,969 972,109 920,471 869,063 822,983
pagina 18
Hydrologische beoordeling Ertveldpolder
4 EFFECTEN WATERKWALITEIT FRANSE WIELEN
4.1
Beschrijving Franse wielen
Langs de Engelse dijk liggen in het midden van de Ertveldpolder de Franse Wielen. Deze plassen zijn als restanten van doorbraken van de Beerse Overlaat overgebleven. Naast een natuurfunctie hebben deze plassen een recreatieve functie, waaronder voor vissers. De Franse Wielen zijn aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur. De Franse Wielen hebben in het provinciaal Waterplan de status waternatuur. Daarnaast hebben de wielen momenteel een goede natuurwaarde. Maatregelen in de Ertveldpolder mogen geen negatief effect hebben op de huidige waarden van de Franse Wielen. In dit hoofdstuk worden de effecten van inundatie op de waterkwaliteit en natuurwaarden van de Franse Wielen geëvalueerd.
Figuur 10 Luchtfoto met bovenaanzicht van de Franse Wielen. In figuur 10 is een bovenaanzicht van de Franse Wielen weergegeven. Deze plassen bestaan uit twee verbonden depressies in het landschap. Bij normale waterstanden vormen de Franse Wielen twee afzonderlijke waterlichamen, die bij hogere waterstanden wel verbonden zijn. Langs de zuidelijke oever ligt een stijlrand (zie luchtfoto) op circa 2,50 m+NAP. Deze is van invloed tijdens inundatie, omdat verwacht wordt dat het water na overstroming tijdelijk achter deze rand zal stagneren. Kenmerken Franse Wielen Het waterpeil van de Franse Wielen bedraagt gemiddeld 1,70 m+NAP. Het diepste punt ligt op 5,9 meter (Bak et al.,2003), al zal de gemiddelde diepte op circa 4 meter liggen. De oppervlakte van de westelijk gelegen plas bedraagt bij normale waterstanden circa 14.400 m2; de oostelijk gelegen plas heeft een oppervlakte van circa 14.100 m2. Voor dit onderzoek wordt uitgegaan van een gezamenlijke
Hydrologische beoordeling Ertveldpolder
pagina 19
oppervlakte van 28.500 m2. Uitgaande van een gemiddelde waterdiepte van 4 meter, bevatten de Franse Wielen onder normale omstandigheden circa 114.000 m3 water.
4.2
Effect van inundatie op waterkwaliteit en natuurwaarden
Bij een overstroming staan de Franse Wielen tijdelijk in verbinding met het rivierwater van de Dieze. Deze periodieke verbinding met de rivier (door een afwisseling van een verbonden en geïsoleerde fase) is sturend voor het functioneren van het ecosysteem door uitwisseling van organisch materiaal en nutriënten. Overstroming heeft in aquatische ecosystemen verschillende directe en indirecte effecten:
Door toevoer van opgelost sediment neemt de helderheid van de waterkolom af. Dit heeft bijvoorbeeld invloed op de biota zoals de samenstelling en biomassa van fytoplankton.
Door toevoer van slibdeeltjes kan de plas dichtslibben.
Aangevoerd organisch materiaal vormt een voedselbron voor biota.
Er treedt een verandering in chemische samenstelling van het water door nutriënten afkomstig van het rivierwater en sediment.
In hoeverre de waterkwaliteit van de uiterwaardplas, zoals de Franse Wielen, verandert tijdens een overstroming hangt af van:
Overstromingsfrequentie
Tijdstip van overstroming (groei seizoen)
Inundatieduur (verblijftijd rivierwater)
Thermische en chemische stratificatie
Opname door biota
Morfometrie van de uiterwaardplas
Hoeveelheid sedimentatie
Chemische samenstelling rivierwater
Sedimentatie Tijdens inundatieperioden kan bij lage stroomsnelheden afzetting van sedimentdeeltjes (zwevend stof) plaatsvinden. Verontreinigende stoffen zoals zware metalen kunnen geadsorbeerd zijn aan deze fijne sedimentdeeltjes. Anderzijds kan bij voldoende hoge stroomsnelheden ook resuspensie of erosie van afgezette sedimenten optreden. De stroomsnelheid waarbij afzetting (sedimentatie) plaatsvindt is afhankelijk van de grootte en de massa van de deeltjes. De hoeveelheid sediment dat wordt afgezet is afhankelijk van de duur en frequentie van overstroming en van de hoeveelheid sediment dat beschikbaar is voor depositie. Overstromingsfrequentie Uit divers onderzoek (samengevat in Alterra-rapport van Besse-Lototskaya, 2005) blijkt dat in bijvoorbeeld uiterwaardplassen met een toename van het aantal inundaties, het trofische niveau en het chloridengehalte van deze wateren toenemen. Tevens wordt er een positieve correlatie gevonden tussen de concentraties totaal fosfaat en de inundatieduur. Voor de meeste aquatische natuurdoeltypen brengt overstroming met voedselrijk oppervlaktewater een verandering in de milieucondities van het natuurdoeltype teweeg. In voedselarme en matig voedselrijke aquatische natuurdoeltypen werkt overstroming met voedselrijk oppervlaktewater sterk eutrofiërend. Hoe groter het verschil in voedselrijkdom en macro-ionensamenstelling is tussen het gebiedseigen water en het overstromingswater, hoe groter de effecten van overstroming zullen zijn. Ook onregelmatige of incidentele overstromingen met gebiedsvreemd water zijn zeer nadelig voor alle voedselarme evenals zure, zwak zure en zwak gebufferde aquatische ecosystemen, zoals bij de Franse Wielen het geval is.
pagina 20
Hydrologische beoordeling Ertveldpolder
Aquatische ecosystemen zijn relatief gevoelig voor de aanvoer van stoffen doordat meer opgeloste stoffen met het water achterblijven. Doordat er in wielen slechts in een relatief kleine oeverzone droogval optreedt worden nutriënten bovendien minder vastgelegd (zoals fosfor) of verwijderd (zoals stikstof). Overstromingsduur Hoe langer het water van de rivier met dat van de uiterwaardplas verbonden is, des te meer dit qua samenstelling tijdelijk op elkaar gaat lijken. Overstromingsduur en overstromingsfrequentie zijn negatief gecorreleerd met de soortenrijkdom aan waterplanten. Hoge inundatiefrequenties en zomeroverstromingen lijken ondergedoken en drijvende waterplanten meer te beïnvloeden dan helofyten. Gedurende de inundatie en berging van het water op landbouwpercelen zal netto een flux van nutriënten naar het water optreden. Inundatiewater is daarnaast vaak slibrijk, terwijl aan het slib vaak relatief veel verontreinigingen (met name zware metalen) zijn gebonden. Dit slib sedimenteert in de inundatiegebieden. In de Franse Wielen zal de belasting met nutriënten en met stoffen als cadmium, nikkel en zink door inundaties daarom toenemen. Hersteltijd Uitgangspunt is dat het ecosysteem van een weinig overstroomde uiterwaardplas zoals de Franse Wielen verandert ten tijde van een overstroming, maar enige tijd daarna herstelt. De hersteltijd is afhankelijk van de intensiteit en duur van de overstroming en is mogelijk ook indirect gerelateerd aan de frequentie van de overstromingen. Als de plas vaak overstroomd wordt, kan dat leiden tot blijvende veranderingen in / en verstoringen van het ecosysteem. Voedselarme en zwak gebufferde aquatische ecosystemen zoals de Franse Wielen kunnen door overstroming met voedselrijk, hard en sulfaatrijk water blijvend veranderen, afhankelijk van de duur en frequentie van de overstroming. Fosfaat en stikstof spelen hierbij een belangrijke rol (STOWA Rapport16, 2004).
Hydrologische beoordeling Ertveldpolder
pagina 21
4.3
Beschrijving Waterkwaliteit
De effecten op de waterkwaliteit van de Franse Wielen is afhankelijk van het verschil in kwaliteit van het water van de Dieze en de Franse Wielen en de duur en waterhoeveelheid van de inundatie. Allereerst zal worden ingegaan op de waterkwaliteit.
4.3.1
Waterkwaliteit Franse Wielen
In het rapport van Bak et al. (2003) worden de waterkwaliteitsgegevens van de Franse Wielen beschreven. In tabel 2 zijn enkele parameters weergegeven: Parameter
Waarde
MTR-norm
Totaal stikstofgehalte (N-totaal)
1 tot 1,5 mg/l
2,2 mg/l
Totaal fosfaatgehalte (P-totaal)
0,06 tot 0,1 mg/l
0,15 mg/l
Chlorofyl-A
5 tot 30 µg/l
100 µg/l
Maximaal doorzicht (m)
0,75 tot > 1,0 m
0,4 m
Gemiddeld zuurstofgehalte
7,2 tot 10,7 mg/l
5 mg/l
Gemiddelde zuurgraad pH
6,6 tot 7,9
6,5 tot 9
Gemiddelde EGV
261 tot 284 µS/cm
Tabel 2 Waterkwaliteitsgegevens van de Franse Wielen (meetperiode april t/m september 2002); bron Bak et al. (2003)
De meetgegevens zijn inmiddels redelijk gedateerd, al zal het wel enige indicatie geven. De MTR-norm is afkomstig uit de Vierde Nota Waterhuishouding. Uit het rapport volgen een aantal conclusies:
De Franse Wielen zijn licht eutroof en hebben op basis van de fysisch-chemische gegevens een goede waterkwaliteit (minst voedselrijk)
De Franse Wielen hebben een grote potentie voor verhoging van de aquatische natuurwaarden. Dit wordt ondersteund door de aangetroffen macrofaunagemeenschap.
In de Franse Wielen zijn lage nutriëntengehalten gemeten en een relatief laag Chlorofyl-A gehalte (een maat voor de hoeveelheid vrij zwevende algen). Bovendien wordt de algengroei geremd door de grote waterdiepte (maximale diepte is 5, 9 meter) en een relatief groot wateroppervlak (lichtgebrek en windwerking).
In de Franse Wielen werden relatief lage EGV-waarden gemeten, die duiden op een grote invloed van grondwater. Mogelijk is hier sprake van een grondwaterstroming uit westelijke richting.
De Franse Wielen staan aan de zuidwest zijde in verbinding met een landbouwsloot die mogelijk meststoffen aanvoert.
Maximale slibdikte is 10 centimeter aan de oeverzone, in diepere gedeelten waarschijnlijk een dikke sliblaag.
4.3.2
Waterkwaliteit Dieze
De Dieze is een KRW-waterlichaam, dat is ingedeeld als een R6 type (langzaam stromend riviertje op zand/klei). De waterkwaliteit wordt in zekere mate beïnvloed door de effluentlozing van de RWZI Den Bosch. Het effluent wordt geloosd op de Dieze; net na de splitsing van het kanaal van de Henriettewaard en de Dieze, in de Oude Dieze. Via de Oude Dieze stroomt het water dan in de Maas.
pagina 22
Hydrologische beoordeling Ertveldpolder
In de memo van het waterschap (Brugmans, 2010) zijn enkele kwaliteitsgegevens van de Dieze gegeven. Hierin staan waarden van een meetpunt bovenstrooms en benedenstrooms. Aangezien de Ertveldpolder bovenstrooms van de effluentlozing ligt, zullen deze waarden ter vergelijking genomen worden. In tabel 3 staan de parameters weergegeven: Parameter
Waarde 2000
Waarde 2009
MTR-norm
Totaal stikstofgehalte (N-totaal)
4,4 tot 11 mg/l
2,2 mg/l
Totaal fosfaatgehalte (P-totaal)
0,30 tot 0,75 mg/l
0,15 mg/l
KRW-norm
Fosfaat
0,17 mg/l
0,14 mg/l
Stikstof
3,44 mg/l
4,0 mg/l
Zuurstof
81 %
70-120 %
Chloride
57 mg/l
150 mg/l
0,80 mg/l
0,304 mg/l
7,6 µg/l
3.8 µg/l
Ammonium Koper
Tabel 3 Waterkwaliteitsgegevens van de Dieze (waarde 2000 uit Jaarverslag watersysteem 1999/2000) Uit de meetgegevens blijkt dat:
De parameters fosfaat, ammonium en koper boven- en benedenstrooms van de effluentlozing in de Dieze in 2009 niet voldoen aan de KRW norm.
De parameters chloride, stikstof en zuurstof boven- en benedenstrooms van de effluentlozing in de Dieze in 2009 wél voldoen aan de KRW norm.
Als we ter vergelijking van de waterkwaliteit alleen naar N-totaal en P-totaal kijken dan blijkt dat:
Voor N-totaal bevat de Dieze circa 4 tot 7 maal de hoeveelheid van de Franse Wielen
Voor P-totaal bevat de Dieze circa 5 tot 7 maal de hoeveelheid van de Franse Wielen
4.3.3
Waterkwaliteit tijdens hoge afvoeren
Tijdens hoge afvoeren kan de waterkwaliteit van de Dieze wat afwijken van de bovenstaande waarden. Voor veel parameters bestaat er een positieve correlatie tussen het debiet en de concentratie. Deze relatie is het sterkst voor de som nitraat/nitriet en voor de zware metalen en zwevende stof. De sulfaatconcentratie daarentegen vertoont geen afhankelijkheid van het debiet. De hoge afvoerpieken (in bijvoorbeeld het winterhalfjaar) gaan dus samen met hoge concentraties van de meeste stoffen. Door de hevige neerslag ontstaat niet alleen een hogere afvoer, maar vanuit landelijk en stedelijk gebied spoelen ook meer stoffen mee. Dit effect zal in de zomer sterker zijn dan in de winter. De hoge afvoer en de daarmee samengaande hoge stroomsnelheid resulteert in een sterke toename van het zwevend stofgehalte door een sterkere erosie en opwerveling van zand en slib. Bij zeer hoge debieten zal de positieve correlatie niet meer geldig zijn.
Hydrologische beoordeling Ertveldpolder
pagina 23
4.4
Effect inundatie bij verschillende scenario’s
Scenario: Vaak voorkomend
waterstanden van 2,40 tot 3,10 m+NAP
Deze waterstanden komen 1 keer in de 3 maanden tot 1 jaar voor. Uitgaande van de waterstanden waarbij de inundatie optreedt, zullen de Franse Wielen een flux van 0,70 tot 1,40 meter water bovenop het eigen watervolume te verwerken krijgen. Dit is circa 25% van het gehele watervolume van de Franse Wielen. Gedurende het jaar kunnen deze overstromingscondities in totaal 5 tot 20 dagen voorkomen. Scenario: Weinig voorkomend
waterstanden van 3,10 tot 3,80 m+NAP
Deze waterstanden komen 1 keer in de 1 tot 3 jaar voor. Uitgaande van de waterstanden waarbij de inundatie optreedt, zullen de Franse Wielen een flux van 1,40 tot 2,10 meter water bovenop het eigen watervolume te verwerken krijgen. Dit is circa 40% van het gehele watervolume van de Franse Wielen. Gedurende het jaar kunnen deze overstromingscondities in totaal 1 tot 5 dagen voorkomen. Scenario: Sporadisch
waterstanden van 3,80 tot 4,30 m+NAP
Deze waterstanden komen 1 keer in de 3 tot 7 jaar voor. Uitgaande van de waterstanden waarbij de inundatie optreedt, zullen de Franse Wielen een flux van 2,10 tot 2,60 meter water bovenop het eigen watervolume te verwerken krijgen. Dit is circa 60% van het gehele watervolume van de Franse Wielen. Scenario: Zeer sporadisch
waterstanden van 4,30 tot 4,90 m+NAP
Deze waterstanden komen 1 keer in de 7 tot 30 jaar voor. Uitgaande van de waterstanden waarbij de inundatie optreedt, zullen de Franse Wielen een flux van 2,60 tot 3,20 meter water bovenop het eigen watervolume te verwerken krijgen. Dit is circa 75% van het gehele watervolume van de Franse Wielen. De verversing van de Franse Wielen komt volledig van het neerslagoverschot. Bij een diepte van 4 meter is de verblijftijd van het water, zonder inundaties circa 20 jaar. De frequente inundaties zullen dus voor een belangrijk deel de waterkwaliteit bepalen. Alleen indien de inundaties beperkt worden ‘zeer sporadisch’ zal de waterkwaliteit zich na een inundatie weer geleidelijk herstellen naar die van een geïsoleerde plas. De schok in de waterkwaliteit na inundatie is dan echter wel groot en misschien extra ongewenst, omdat er na zo’n inundatie veel verandert.
pagina 24
Hydrologische beoordeling Ertveldpolder
LITERATUUR Bak, A. et al. 2003. Vooronderzoek Stagnante Natuurwaarden. Beheersgebied Waterschap De Maaskant: Wielen Orthen en Dieskant. Bureau Waardenburg BV, Culemborg. Besse-Lototskaya, A. et al. 2005. Effecten van ‘ruimte voor water’ op natuur in inundatiegebieden. Fase1 : aanpak en ontwikkeling van het paleo-instrument. Alterra Wageningen. Brugmans, B. 2010. Memo Waterkwaliteit Dieze. Mees, J. & Jans, W. 2010. Inrichtingsplan EVZ Dieze Fase 1. Waterschap Aa en Maas, ’s-Hertogenbosch. STOWA Rapport-16, 2004. Waterberging en Natuur. Utrecht
Hydrologische beoordeling Ertveldpolder
pagina 25
BIJLAGE 1: ACTUEEL HOOGTEBESTAND NEDERLAND
pagina 26
Hydrologische beoordeling Ertveldpolder
BIJLAGE 2: GEOMORFOLOGISCHE KAART
Op de geomorfologische kaart wordt het plangebied gekarakteriseerd als een rivierkomvlakte (code 2M29) gelegen tussen twee oeverwallen (code 3K25). De oeverwallen bevinden zich in het westelijke deel van het plangebied langs de Dieze en in het noordelijke en oostelijke deel, langs de Fransche Wielen. Net ten oosten van de oeverwal langs de Dieze bevindt zich een restgeul van onbekende ouderdom (code 2R11). Het is onduidelijk of in het meest oostelijke deel van het plangebied komgronden of oeverwalgronden voorkomen (code 2M22). Het voorkomen van zware klei in dit deel van het plangebied laat even wel vermoeden dat het komgronden betreft.
Hydrologische beoordeling Ertveldpolder
pagina 27
BIJLAGE 3: BODEMKAART
Volgens de actuele bodemkaart komen in het plangebied kalkloze poldervaaggronden voor. Het betreft holocene zware zavel en lichte klei (code RN44C ter hoogte van de oeverwallen) of zware klei (code RN95C ter hoogte van de komgronden en de restgeul).Ter hoogte van de oeverwallen is een grondwatertrap VI vastgesteld. Dit betekent dat de gemiddeld laagste grondwaterstand er thans dieper dan 1,2 meter is en de gemiddeld hoogste grondwaterstand tussen 0,4 en 0,8 meter. De komgronden hebben een grondwatertrap V. Dit betekent dat de gemiddeld laagste grondwaterstand er thans dieper is dan 1,2 meter en de gemiddeld hoogste grondwaterstand ondieper dan 0,4 meter (dus sterk schommelend). De relatief droge omstandigheden voor een stroomdalsituatie wijzen op menselijk ingrijpen (drainage). In het zuidwestelijke deel van het plangebied is het terrein volgens de bodemkaart opgehoogd of opgespoten.
pagina 28
Hydrologische beoordeling Ertveldpolder
BIJLAGE 4: VERLOOP STIJGHOOGTE MEETPUNT B450430
filter 1 -3 m NAP filter 2 -31 m NAP filter 3 -70 m NAP filter 4 -112 m NAP filter 5 -135 m NAP
Hydrologische beoordeling Ertveldpolder
pagina 29
BIJLAGE 5: RESULTATEN INUNDATIE-BEREKENING 220 t/m 280 cm+NAP
280 t/m 350 cm+NAP
pagina 30
Hydrologische beoordeling Ertveldpolder
350 t/m 420 cm+NAP
420 t/m 490 cm+NAP
Hydrologische beoordeling Ertveldpolder
pagina 31
pagina 32
Hydrologische beoordeling Ertveldpolder
Korte Weistraat 12, 2871 BP Schoonhoven Tel: (0182) 387138 www.artesia-water.nl
Projectplan Natuurontwikkeling Ertveldpolder
BTL Advies
Bijlage 8: Archeologisch bureauonderzoek
BTL Advies
Projectplan Natuurontwikkeling Ertveldpolder
Archeologisch bureauonderzoek
Ertveldpolder, Den Bosch Gemeente Den Bosch IDDS Archeologie rapport 1430
Colofon Projectnummer In opdracht van Auteur Redactie Versie Status
33960512/52792 BTL Advies B.V. drs. S. Moerman drs. P.A. van den Bos 1.4 Definitief
Autorisatie P.A. van den Bos
Senior Archeoloog
13-08-2012
gemeente Den Bosch
05-12-2012
Goedkeuring E. Besselsen
© IDDS Archeologie Noordwijk, januari 2013 ISSN 2212-9650 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
IDDS Archeologie rapport 1430 Versie 1.4 (definitief)
SAMENVATTING: In opdracht van BTL Advies B.V. heeft IDDS Archeologie in juli en augustus 2012 een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor de Ertveldpolder in Den Bosch, gemeente Den Bosch. De aanleiding voor dit onderzoek is de geplande herinrichting van het gebied. Waterschap Aa en Maas en gemeente ’s-Hertogenbosch hebben de gezamenlijke ambitie om dit gebied in te richten als robuuste groen-blauwe corridor aan de rand van stedelijk gebied. Hiertoe behoort onder andere beekherstel voor de beek de Dieze en het realiseren van een ecologische verbindingszone. De exacte maatregelen moeten nog worden uitgewerkt en er zijn dan ook nog geen gegevens bekend over waar en tot hoe diep de bodem verstoord zal worden. Aangezien de kans echter bestaat dat bij bodemverstoringen eventueel aanwezige archeologische waarden verstoord dan wel vernietigd zullen worden, is het wenselijk om reeds in een vroeg stadium de archeologische waarde van het gebied te inventariseren. Het doel van het bureauonderzoek is het opstellen van een gespecificeerde verwachting voor het plangebied. Dit gebeurt aan de hand van bestaande bronnen over bekende en verwachte archeologische waarden binnen het plangebied. Op basis van de resultaten van het onderzoek worden aanbevelingen gedaan over eventueel behoud of vervolgonderzoek. Het plangebied was oorspronkelijk gelegen op een langgerekte dekzandrug, ontstaan tijdens de laatste ijstijd. De rivier de Dieze heeft zich een weg door deze dekzandrug heen gebaand en een groot deel van het dekzand, en daarmee ook eventueel in het dekzand aanwezige archeologische resten, opgeruimd. Met het warmer worden van het klimaat vanaf het begin van het Holoceen (ca. 10.000 jaar geleden) groeide er veen waardoor dit gebied uiteindelijk grotendeels onbewoonbaar raakte en dat lange tijd bleef, totdat het veen vanaf de Late Middeleeuwen op grote schaal ontgonnen werd. Ook in het veengebied waren er bewoonbare plaatsen, waaronder dekzandkopjes (waarvan er reeds één is aangetoond binnen het plangebied, hoewel verspoeld) en de oeverwallen van riviertjes zoals de Dieze. De rest van het plangebied behoorde tot het komgebied van de Dieze, waardoor hier klei is afgezet op de eventuele veenlaag. Aan het einde van de Late Middeleeuwen is de Engelse Dijk aangelegd in het plangebied en tijdens het beleg van Den Bosch in 1629 is deze opgenomen in de verdedigingswerken. Het plangebied was in gebruik als inundatiegebied en verder onbewoond, met uitzondering van het uiterste oosten dat binnen de historische kern van Orthen gelegen is. Op de zuidgrens van het plangebied is een Romeinse munt aangetroffen waar verder niets over bekend is. Tijdens een archeologische begeleiding in het noorden van het plangebied, op de oeverwal van de Dieze, zijn archeologische resten uit de Late Bronstijd of IJzertijd en resten van een e versterking uit de 17 eeuw aangetroffen. Uit de omgeving van het plangebied (binnen een straal van 1000 m) zijn ook nog archeologische resten uit de Late IJzertijd en Romeinse tijd bekend. Op delen van de locatie is naar verwachting nog een bodemarchief aanwezig. Het betreft de oeverwal van de Dieze, eventuele dekzandkopjes in het komgebied van de Dieze, het voormalige tracé van de laatmiddeleeuwse Engelse Dijk en de historische dorpskern van Orthen. Op de oeverwal van de Dieze kunnen resten worden aangetroffen vanaf het ontstaan van de rivier. Wanneer deze ontstaan is, is echter niet bekend. Eerder zijn hier archeologische resten uit de Late e Bronstijd of IJzertijd en resten van een verdedigingswerk uit de 17 eeuw aangetroffen. Eventuele dekzandkopjes zullen waarschijnlijk relatief klein van omvang zijn. Op de dekzandkopjes kunnen archeologische resten worden aangetroffen vanaf het Paleolithicum, hoewel het vanwege de verspoeling van het dekzand die in het gebied heeft plaatsgevonden waarschijnlijk is dat eventuele paleolithische en mesolithische resten vanwege hun vaak geringe diepte niet bewaard zullen zijn gebleven. De ligging van de dekzandkopjes, indien aanwezig, is onbekend. Het voormalig tracé van de laatmiddeleeuwse Engelse Dijk is bekend en staat onder andere aangegeven op de verwachtingskaart van de gemeente Den Bosch. Ter plaatse van de Fransche Wielen zijn eventuele resten hiervan waarschijnlijk verdwenen. Ook ter plaatse van de kleiwinningszone zijn eventuele resten mogelijk verdwenen, hoewel dit zonder nader onderzoek niet met zekerheid kan worden vastgesteld. Binnen de rest van het tracé kan de dijk nog intact aanwezig
IDDS Archeologie rapport 1430 Versie 1.4 (definitief)
zijn. Eventuele resten kunnen bestaan uit het dijklichaam en versterkingen in het kader van de ombouw van de dijk tot verdedigingswerk. Even ten noorden van de dijk wordt een verdedigingswerk verwacht, zoals aangegeven op de verwachtingskaart. Mogelijk zijn resten hiervan bij de kleiwinning verdwenen. De historische kern van Orthen is gelegen binnen een AMK-terrein. Hier kunnen resten van bebouwing en landgebruik zoals bijvoorbeeld funderingen, waterputten, beerputten en afvalkuilen vanaf de Late Middeleeuwen worden aangetroffen. Tevens kunnen in het uiterste zuiden van het plangebied, bij nummer 86 op de verwachtingskaart, resten van een sluis uit de Nieuwe tijd worden aangetroffen. Aanbevelingen (bijlage 7) Door een booronderzoek in het nog niet onderzochte deel van het komgebied kan worden vastgesteld of hier nog dekzandkopjes aanwezig zijn waarop archeologische resten voor kunnen komen. Vervolgens kan men er voor zorgen dat de dekzandkopjes niet verder worden verstoord of, indien ze toch verstoord gaan worden, kan nader onderzoek plaatsvinden. Op de oeverwal van de Dieze is reeds aangetoond dat booronderzoek geen geschikte methode is om de daar aanwezige vindplaatsen op te sporen. Hier wordt gravend vervolgonderzoek aanbevolen. Afhankelijk van de uit te voeren bodemingreep kan er een archeologische begeleiding of een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd worden. Er wordt aangeraden om geen graafwerkzaamheden uit te voeren binnen het tracé van de Engelse Dijk, binnen het AMK-terrein van de historische kern van Orthen en binnen een straal van 25 m rondom de voormalige sluis in het zuiden van het plangebied. Indien op deze locaties toch graafwerkzaamheden plaats gaan vinden, wordt aanbevolen eerst vervolgonderzoek uit te laten voeren. Afhankelijk van de locatie en de aard en omvang van de uit te voeren bodemingreep kunnen eerst boringen worden gezet om de intactheid van de bodem te bepalen of kan direct worden overgegaan tot een archeologische begeleiding of een proefsleuvenonderzoek. Selectieadvies gemeente Den Bosch De gemeente sluit zich aan bij het advies van IDDS om bij de planontwikkeling de terreinen op het tracé van de voormalige Engelse Dijk, in de historische kern van Orthen en binnen een straal van 25 m rondom de voormalige sluis in het zuiden van het plangebied te ontzien. Eventuele werkzaamheden in deze delen van het plangebied dienen vooraf te gaan van archeologisch proefsleuvenonderzoek. Ook voor het deel op de oeverwal is een vervolgonderzoek met proefsleuven nodig om eventuele archeologische vindplaatsen te traceren. De delen het plangebied met een lage archeologische verwachting hoeven niet nader te worden onderzocht. Voor een proefsleuvenonderzoek is een door de gemeente goedgekeurd Programma van Eisen noodzakelijk.
IDDS Archeologie rapport 1430 Versie 1.4 (definitief)
INHOUDSOPGAVE: ADMINISTRATIEVE GEGEVENS VAN HET PLANGEBIED ............................................................... 5 1. INLEIDING ........................................................................................................................................ 6
1.1. Aanleiding ............................................................................................................................... 6 1.2. Doel- en vraagstelling van het onderzoek............................................................................... 6 1.3. Ligging van het plan- en onderzoeksgebied ........................................................................... 6 1.4. Werkwijze ................................................................................................................................ 7 2. GEOMORFOLOGIE EN BODEM ..................................................................................................... 9
2.1. Ontstaansgeschiedenis landschap ......................................................................................... 9 2.2. Geomorfologie ....................................................................................................................... 10 2.3. Bodem ................................................................................................................................... 10 3. ARCHEOLOGISCHE EN (BOUW)HISTORISCHE INFORMATIE ................................................. 13 3.1. Archeologische en ondergrondse bouwhistorische waarden ............................................... 13 3.2. Historische situatie en mogelijke verstoringen ...................................................................... 14 3.3. Huidig landgebruik ................................................................................................................ 16 4. CONCLUSIE EN VERWACHTINGSMODEL ................................................................................. 17
4.1. Beantwoording van de onderzoeksvragen ........................................................................... 18 5. AANBEVELINGEN ......................................................................................................................... 19
5.1. Selectieadvies gemeente Den Bosch ................................................................................... 19 5.2. Betrouwbaarheid ................................................................................................................... 19 GERAADPLEEGDE BRONNEN ........................................................................................................ 20 LIJST VAN AFKORTINGEN EN BEGRIPPEN .................................................................................. 21
BIJLAGEN 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Topografische kaart Archis-informatie Overzicht plangebied Historische kaart 1899 Periodentabel Locatie kabels en leidingen Ertveldpolder Aanbevelingen
IDDS Archeologie rapport 1430 Versie 1.4 (definitief)
Administratieve gegevens van het plangebied Onderzoeksmeldingsnummer
52792
BAM-code
BEVP
Toponiem
Ertveldpolder
Plaats
Den Bosch
Gemeente
Den Bosch
Kadastrale aanduiding
meerdere
Provincie
Noord-Brabant
Kaartblad
45A
Coördinaten Centrum Hoekpunten
147.855/413.600 147.354/413.995 147.532/414.056 148.516/413.593 148.714/413.278 147.712/413.225
Oppervlakte
circa 60 ha
Onderzoekskader
Herinrichting
Uitvoerder
IDDS Archeologie Contactpersoon: mevr. S. Moerman Postbus 126 2200 AC Noordwijk (ZH) Tel: 071-4028586 E-mail:
[email protected]
Bevoegde overheid
Gemeente Den Bosch Afdeling SO/BAM Contactpersoon: dhr. R. van Genabeek Postbus 12345 5200 GZ Den Bosch Tel: 073-6155557
Beheer en plaats van documentatie
Archeologisch depot van de gemeente Den Bosch
Uitvoeringsperiode onderzoek
juli/augustus 2012
5
IDDS Archeologie rapport 1430 Versie 1.4 (definitief)
1. Inleiding 1.1. Aanleiding In opdracht van BTL Advies B.V. heeft IDDS Archeologie in juli en augustus 2012 een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor de Ertveldpolder in Den Bosch, gemeente Den Bosch. De aanleiding voor dit onderzoek is de geplande herinrichting van het gebied. Waterschap Aa en Maas en gemeente ’s-Hertogenbosch hebben de gezamenlijke ambitie om dit gebied in te richten als robuuste groen-blauwe corridor aan de rand van stedelijk gebied. Hiertoe behoort onder andere beekherstel voor de beek de Dieze en het realiseren van een ecologische verbindingszone. De exacte maatregelen moeten nog worden uitgewerkt en er zijn dan ook nog geen gegevens bekend over waar en tot hoe diep de bodem verstoord zal worden. Aangezien de kans echter bestaat dat bij bodemverstoringen eventueel aanwezige archeologische waarden verstoord dan wel vernietigd zullen worden, is het wenselijk om reeds in een vroeg stadium de archeologische waarde van het gebied te inventariseren. 1.2. Doel- en vraagstelling van het onderzoek Het doel van het bureauonderzoek is het opstellen van een gespecificeerde verwachting voor het plangebied. Dit gebeurt aan de hand van bestaande bronnen over bekende en verwachte archeologische waarden binnen het plangebied. Op basis van de resultaten van het onderzoek worden aanbevelingen gedaan over eventueel behoud of vervolgonderzoek. Om dit doel te kunnen realiseren, wordt op de volgende vragen een antwoord gegeven:
Is op de locatie naar verwachting nog een bodemarchief aanwezig?
Wat is (naar verwachting) de omvang, ligging, aard en datering hiervan?
Indien het bureauonderzoek niet of onvoldoende antwoord kan geven op bovenstaande vragen:
Welke vorm van nader onderzoek is nodig om de vragen 1 en 2 voldoende te kunnen beantwoorden?
Indien het bureauonderzoek voldoende antwoord kan geven op de vragen 1 en 2:
In welke mate wordt een eventueel aanwezig bodemarchief verstoord door de realisatie van de geplande bodemingreep?
Hoe kan deze verstoring door planaanpassing tot een minimum worden beperkt?
Het bureauonderzoek is uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), versie 3.2 (Centraal College van Deskundigen 2010). Voor de in dit rapport gebruikte geologische en archeologische tijdsaanduidingen wordt verwezen naar bijlage 5. Afkortingen en enkele vaktermen worden achterin dit rapport uitgelegd (zie lijst van afkortingen en begrippen). 1.3. Ligging van het plan- en onderzoeksgebied De ligging van het (her) in te richten gebied, ofwel het plangebied, is weergegeven in Bijlage 1. Het plangebied ligt ingeklemd tussen de weg Treurenburg in het oosten en de Dieze en het kanaal Henriettewaard in het westen. Aan de noordzijde ligt rivier de Maas en aan de zuidzijde de Rijksweg A59. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 60 ha en een gemiddelde maaiveldhoogte die varieert van ongeveer 2,0 m +NAP tot ongeveer 6,5 m +NAP. De exacte ligging en contouren van het plangebied zijn nader weergegeven in Bijlage 3 en Figuur 1. Om tot een gespecificeerde verwachting voor het plangebied te komen, is niet alleen gekeken naar bekende gegevens over het plangebied zelf maar ook naar de omgeving. Voor het totale onderzochte gebied, oftewel het onderzoeksgebied, is als begrenzing een straal van 1000 m rondom het
6
IDDS Archeologie rapport 1430 Versie 1.4 (definitief)
plangebied gekozen. De straal van 1000 m is dusdanig gekozen dat een representatieve hoeveelheid archeologische resten uit de omgeving wordt meegenomen in het onderzoek.
Figuur 1: Het plangebied op een luchtfoto uit 2005 (bron: Google Earth). 1.4. Werkwijze Bij het bureauonderzoek zijn gegevens verzameld over bekende of verwachte archeologische en bouwhistorische waarden binnen het onderzoeksgebied. Er is gebruik gemaakt van informatie uit de onderstaande lijst. Deze gegevens zijn aangevuld met relevante informatie uit beschikbare achtergrondliteratuur (zie literatuurlijst). Archeologie en bouwhistorie Verwachtingskaart van de gemeente Den Bosch Archeologisch bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek van een deel van het plangebied (van Lil / Demey 2006) Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) / Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) van de provincie Noord-Brabant Archeologisch Informatie Systeem (Archis II) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) KennisInfrastructuur CultuurHistorie (KICH; www.kich.nl) Bodemkaarten, geomorfologische kaarten en hoogtekaarten Bodemkaart 45 West ‘s-Hertogenbosch (Stichting voor Bodemkartering 1984) Geomorfologische kaart 45 (Stichting voor Bodemkartering / Rijks Geologische Dienst 1982) Actueel Hoogtebestand van Nederland (www.ahn.nl/viewer) Historische kaarten Aanvullende historische informatie is verkregen uit via watwaswaar.nl en www.bosscheencyclopedie.nl beschikbaar historisch kaartmateriaal, waaronder: Jaques Prempart (1629) Blaeu (1649) e Minuutplan begin 19 eeuw
7
IDDS Archeologie rapport 1430 Versie 1.4 (definitief)
e
e
Diverse topografische kaarten uit het einde van de 19 eeuw en uit de 20 eeuw
Overige informatie Voor informatie omtrent bodemsaneringen en ontgrondingenvergunningen is het Bodemloket (www.bodemloket.nl) geraadpleegd. Deze gegevens zijn aangevuld met informatie uit onderzoeksrapporten en achtergrondliteratuur (zie literatuurlijst).
8
IDDS Archeologie rapport 1430 Versie 1.4 (definitief)
2. Geomorfologie en bodem 2.1. Ontstaansgeschiedenis landschap Het plangebied is gelegen op de grens van een tektonisch dalingsgebied, de Roerdalslenk, met een stijgingsgebied, de Peelhorst (Figuur 2). De Roerdalslenk en de Peelhorst zijn door breuken van elkaar gescheiden. De breuken lopen van het zuidoosten naar het noordwesten door het oostelijke deel van de provincie Noord-Brabant. De Roerdalslenk is sinds 25 miljoen jaar geleden circa 2000 m gedaald (Berendsen 2004; Houtgast / Van Balen 2000). Het hoogteverschil is opgevuld met sedimenten, die met name zijn afgezet door de zee en de Rijn (Berendsen 2005, De Mulder et al. 2003). De riviersedimenten worden bedekt door een pakket dekzand dat is afgezet in een koude periode van de laatste ijstijd (het Midden Weichselien, circa 73.000 tot 15.000 jaar geleden). Dit was mogelijk omdat tijdens deze koude periode het grootste deel van de vegetatie was verdwenen en de wind grip kreeg op het aanwezige zand in drooggevallen riviervlaktes. Het zand werd lokaal weer afgezet en omdat de Roerdalslenk nog steeds daalde, werd in dit lager gelegen gebied een dikker pakket zand afgezet dan in de naastgelegen hogere delen (De Mulder et al. 2003). In het zuidoosten van NoordBrabant zijn grote dekzandvlaktes ontstaan met daarin enkele kilometerslange dekzandruggen die van het zuidwesten naar het noordoosten lopen (Figuur 2; Berendsen 2005; Vervloet 2005). In de lagere delen van het landschap kon veenvorming plaatsvinden omdat het er erg nat was, met name tijdens de warmere periodes (Vervloet 2005).
Figuur 2: Verspreiding van grote dekzandruggen in het Brabantse dekzandgebied (naar: Berendsen 2005). Ook weergegeven zijn de belangrijkste geologische breuken. Dwarsstreepjes geven de richting van de afschuivingen aan. Het plangebied (waarvan de ligging indicatief is aangegeven met een rode punt) ligt tussen twee grote dekzandruggen. Den Bosch ligt tussen twee grote dekzandruggen in (Figuur 2). Op deze plaats zijn de dekzandruggen onderbroken doordat de Dieze er door heen heeft gebroken en het dekzand heeft opgeruimd. Op enkele plaatsen zijn nog restanten van het dekzand aanwezig, zoals onder de Markt van Den Bosch. Het gebied is in het verleden als gevolg van stagnatie van afstromingswater van het Brabants plateau overgroeid geweest met veen. Rond 800 na Chr. was het gebied daardoor onbewoonbaar. Door een
9
IDDS Archeologie rapport 1430 Versie 1.4 (definitief)
verbetering van de ontwatering, door turfwinning en door erosie als gevolg van rivieractiviteiten is het veendek tegenwoordig grotendeels verdwenen (de Bont 1993). 2.2. Geomorfologie Het grootste deel van het plangebied staat aangegeven als gelegen op een vlakte. Het betreft een rivierkom en oeverwalachtige vlakte (kaartcode 2M22) in het oosten en een vlakte van doorbraakafzettingen (kaartcode 2M29) in het westen. De vlakte wordt in het westen, noorden en noordoosten begrensd door rivieroeverwallen (kaartcode 3K25). Tussen de oeverwal van de Dieze in het westen en de vlakte van doorbraakafzettingen in het oosten ligt een geul van een meanderend afwateringsstelsel (kaartcode 2R11). In het plangebied zijn tevens twee door de mens gecreëerde geomorfologische eenheden aanwezig. De zuidwesthoek van het plangebied staat aangegeven als storthoop, opgehoogd of opgespoten terrein (kaartcode 4F12). Op het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) is echter te zien dat hier van een verhoging nauwelijks meer sprake is. Alleen de zuidelijke punt van het gebied is duidelijk verhoogd en ligt ongeveer drie meter hoger dan het maaiveld ten noorden. Direct ten zuiden van het meest zuidelijke wiel ligt een laagte ontstaan door afgraving (kaartcode 3N8). Dit gebied is goed herkenbaar op het AHN. Eerder bureauonderzoek (Van Lil / Demey 2006) heeft uitgewezen dat deze laagte is ontstaan door het aftichelen van klei, mogelijk voor het opwerpen van de Engelse Dijk of de productie van bakstenen. Een datering van de kleiwinning is niet bekend maar de begrenzing van het afgegraven gebied komt overeen met de perceelsgrenzen op het e minuutplan uit begin 19 eeuw en komt ook gedeeltelijk overeen met de oriëntatie en ligging van een deel van de Engelse Dijk zoals weergegeven op een historische kaart uit 1629.
Figuur 3: Het plangebied op de geomorfologische kaart (bron: Archis). Op het AHN is tevens te zien dat het plangebied in zijn geheel omringd wordt door dijken. De dijken liggen ongeveer twee meter hoger dan het maaiveld van de polder binnen de dijken. De voormalige ligging van de Engelse Dijk is op het AHN niet terug te vinden. 2.3. Bodem De bodemopbouw van de oeverwal van de Dieze, in het westen van het plangebied, bestaat volgens de bodemkaart uit kalkloze poldervaaggronden van zware zavel en lichte klei (kaartcode Rn95C) met
10
IDDS Archeologie rapport 1430 Versie 1.4 (definitief)
grondwatertrap VI. Het zijn gronden die voorkomen op stroomruggen. Grondwatertrap VI duidt op droge gronden waarbij het grondwater wordt aangetroffen tussen 40 en 120 cm onder het maaiveld. In de rest van het plangebied zijn kalkloze poldervaaggronden van zware klei (kaartcode Rn44C) met grondwatertrap V* aanwezig. De aanwezigheid van de laatstgenoemde zware kleigronden doet vermoeden dat buiten de oeverwal het gehele plangebied in een komgebied gelegen is. Grondwatertrap V duidt op gronden met een sterk wisselende grondwaterstand, tussen minder dan 40 cm -mv en meer dan 120 cm –mv. De asterix als aanvulling op de grondwatertrap is een aanduiding voor sterke regulering van het grondwater door de mens. Meestal zorgt deze regulering voor een verdere verdroging van de bodem. Een meer nauwkeurige beschrijving van de bodemopbouw is te vinden op een bodemkaart uit de e jaren ’50 van de 20 eeuw (Van Diepen 1952, Figuur 4). Net als de andere bodemkaart laat deze bodemkaart (kalkarme) stroomruggronden (kaartcode Rtc / Rkzz) zien ter plaatse van de oeverwal, en komgronden (kaartcode Rk) in het centrale deel van het plangebied. In het noorden van het plangebied worden echter overslaggronden aangegeven (kaartcode Ro / Rotc / RogZ) die niet op de andere bodemkaart aangegeven staan. Deze overslaggronden kunnen geassocieerd worden met dezelfde dijkdoorbraken die ook de wielen ten noorden ervan hebben gecreëerd. In het uiterste oosten van het plangebied worden bruine gebroken oude zandgraslandgronden (kaartcode gZr) aangegeven.
Figuur 4: Het plangebied op een uitsnede van de bodemkaart van Van Diepen uit 1952. Zie paragraaf 2.3 voor de betekenis van de verschillende kaartcodes). In 2005 en 2006 is een gedeelte van het plangebied onderzocht middels een booronderzoek (Figuur 5). Hieruit is gebleken dat in het zuidelijke deel van het plangebied dekzand voorkomt op een diepte van 1,5 m onder het maaiveld. Het licht golvende dekzandoppervlak is afgedekt met klei. Centraal in het gebied komt een dekzandkopje voor waarvan de top (op 0,5 m onder het maaiveld) niet meer intact is, vermoedelijk door verspoeling. In het westelijke deel van het plangebied zijn oeverafzettingen van de Dieze aangetroffen. De geul die op de geomorfologische kaart staat aangegeven, is niet aangetoond. Ten zuiden van de Fransche Wielen zijn overslagafzettingen aanwezig.
11
IDDS Archeologie rapport 1430 Versie 1.4 (definitief)
Figuur 5: Geo(morfo)logische kaart met de diepteligging van het pleistocene dekzand (bron: van Lil / Demey 2006).
12
IDDS Archeologie rapport 1430 Versie 1.4 (definitief)
3. Archeologische en (bouw)historische informatie 3.1. Archeologische en ondergrondse bouwhistorische waarden Een klein gedeelte van het plangebied valt binnen een terrein dat op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) als terrein van hoge archeologische waarde staat aangegeven. Het betreft e de dorpskern van Orthen (monument 16862). De begrenzing van dit monument is gebaseerd op 16 e eeuwse en vroeg 20 -eeuwse kaarten maar de verwachting is dat er archeologische resten van voor 1250 na Chr. aanwezig zijn. Binnen de grenzen van het plangebied zijn in Archis één waarneming en één vondstmelding aanwezig. De waarneming is gedaan op de zuidgrens van het gebied en betreft een Romeinse munt waar verder niets over bekend is (waarneming 42711). De vondstmelding betreft vondsten die gedaan zijn tijdens de archeologische begeleiding van de aanleg van een waterpoel in het noordwesten van het plangebied (onderzoeksmelding 44403, vondstmelding 417971). Er is een prehistorische bewoningsfase aangetroffen, in de vorm van een palencluster en enkele fragmenten aardewerk die te dateren zijn in de Late Bronstijd of de IJzertijd. Tevens is er een walstructuur e aangetroffen uit de 17 eeuw. Op de gemeentelijke verwachtingskaart van Den Bosch worden binnen het plangebied nog twee meldingen aangegeven die niet in Archis staan. In de zuidwestelijke punt van het plangebied bevond e zich op het minuutplan uit begin 19 eeuw de Ertveldse sluis (nr. 86). Deze wordt gedateerd tussen 1500 en 1950. Een tweede sluis (nr. 98) bevond zich op dezelfde kaart op de kruising van de Franse Wielen met de Orthense Maasdijk (de latere Engelse Dijk) en wordt gedateerd tussen 1500 en 1900. Tevens wordt op de gemeentelijke verwachtingskaart de voormalige ligging van de Engelse Dijk (zie paragraaf 3.2) weergegeven met ten noorden er van één verdedigingswerk dat binnen het plangebied gelegen is. In het plangebied zijn geen ondergrondse bouwhistorische waarden bekend (www.kich.nl). Het plangebied behoort volgens het KICH tot het inundatiegebied van de Stelling van ’s-Hertogenbosch uit de periode 1500 tot en met 1950. In het oosten van het plangebied worden enkele woonhuizen aangegeven die aangemerkt zijn als monumentale panden. Volgens de bijbehorende informatie lagen deze woonhuizen aan de Eerste en Tweede Kasterenstraat, inmiddels verdwenen straten die in het centrum van Den Bosch gelegen waren en hier dus verkeerd geplaatst zijn. Het deel van het plangebied dat op de geomorfologische kaart aangegeven staat als vlakte, heeft 1 volgens de gemeentelijke verwachtingskaart van Den Bosch een lage archeologische verwachting. De voormalige geul heeft een middelhoge verwachting en de oeverwallen, de overslaggronden en het voormalige tracé van de Engelse Dijk hebben een hoge archeologische verwachting. Op de IKAW en op de CHW van de provincie Noord-Brabant heeft het gehele plangebied een lage archeologische verwachting. Het ADC neemt in hun bureau- en booronderzoek van een deel van het plangebied de verwachting van de IKAW en de CHW over, met als uitzonderingen dat het aangetroffen dekzandkopje en de in het noordoosten aangetroffen kleiwinningszone met steilrand en het gebied van de Engelse Dijk nader onderzocht dienen te worden indien hier bodemverstoringen plaatsvinden (van Lil / Demey 2006). In de directe omgeving van het plangebied (binnen een straal van 500 m) zijn één AMK-terrein en één waarneming aanwezig. Het betreft een AMK-terrein van hoge archeologische waarden met sporen van kasteelaanleg vanaf de Late Middeleeuwen (monument 4199) en de bijbehorende waarneming (nummer 47735). Binnen een straal van 1000 m zijn wel meerdere waarnemingen aanwezig. Circa 750 m ten noordwesten van het plangebied is op een verhoging in het landschap aardewerk uit de IJzertijd en/of Romeinse tijd, alsmede uit de Late Middeleeuwen aangetroffen (waarnemingen 36178, 36198, 39013 en 48149). Ongeveer 770 m ten noordwesten van het plangebied zijn aan weerszijde van de Dieze
1
De contouren op de archeologische verwachtingskaart zijn voornamelijk gebaseerd op de bodemkaart van Van Diepen (1952).
13
IDDS Archeologie rapport 1430 Versie 1.4 (definitief)
archeologische resten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd aangetroffen, onder andere e behorende bij een vermoedelijke 14 -eeuwse kerk (waarnemingen 37027 en 414224). Ongeveer 800 m ten noorden van het plangebied ligt een cluster waarnemingen met voornamelijk aardewerk uit de (Late) IJzertijd en de Romeinse tijd (waarnemingen 14229, 36183, 39011, 39012, 39017, 44217, 44220, 44222, 44223 en 48431). Ook wordt er melding gemaakt van resten van een e nederzetting en een mogelijk urnenveld. Op een hoge zandopduiking zou in de 18 eeuw nog een ronde grafheuvel gelegen hebben (waarneming 36183). Ook op een locatie ongeveer 520 m ten noordoosten van het plangebied zou een grafurn gevonden zijn, daterende uit de Late IJzertijd (waarneming 39149). 3.2. Historische situatie en mogelijke verstoringen De noordgrens van het plangebied loopt gelijk met de Engelse Dijk. Deze bevindt zich tegenwoordig ten noorden van de Fransche Wielen maar liep oorspronkelijk, vanaf de bouw aan het einde van de e e 14 of het begin van de 15 eeuw, deels ten zuiden van de, toen nog niet bestaande, wielen. Tijdens het beleg van Den Bosch in 1629 is de dijk waarschijnlijk geïntegreerd in de Staatse belegeringslinies (van Lil / Demey 2006). Ten noorden van de dijk werden forten opgeworpen, waaronder net buiten het plangebied aan de noordwestzijde. Op een kaart van het beleg van Den Bosch uit 1629 (Figuur 6) is te zien dat het plangebied gedeeltelijk onder water staat. Het gedeelte van het plangebied ten noorden van de voormalige loop van de Engelse Dijk staat aangegeven als moeras. Het plangebied lijkt verder in gebruik te zijn als grasland.
Figuur 6: Uitsnede van een kaart van het beleg van 's-Hertogenbosch van 1629, vervaardigd door de Franse ingenieur Jacques Prempart. Het plangebied is globaal aangegeven binnen de rode cirkel. Hoewel de kaart niet op schaal en niet volledig nauwkeurig is, is wel te zien dat een deel van het plangebied tussen de voormalige loop van de Engelse Dijk en de Dieze onder water staat.
14
IDDS Archeologie rapport 1430 Versie 1.4 (definitief)
Een kaart van twintig jaar later, eveneens van het beleg van 1629 (Figuur 7), lijkt nauwkeuriger te zijn. Hierop wordt geen water aangegeven in het plangebied. Het landgebruik is verder gelijk aan de oudere kaart, afgezien van een strook land direct langs de noordzijde van de Engelse Dijk dat als ontgonnen wordt aangegeven. Er bevindt zich volgens deze kaart geen bebouwing binnen het plangebied. e
Op het minuutplan uit begin 19 eeuw is te zien dat het plangebied voornamelijk in gebruik was als grasland. Binnen het plangebied kwam geen bebouwing voor. Deze situatie is sindsdien niet e wezenlijk veranderd, zoals is te zien op diverse topografische kaarten uit het einde van de 19 en uit e de 20 eeuw. Het Ertveld fungeerde waarschijnlijk als waterbergingsgebied bij piekafvoeren van de Maas, Aa en Dommel en was de rest van het jaar in gebruik als graas- en/of hooiland (van Lil / Demey 2006). De voornaamste verstoringen in het plangebied worden verwacht ter plaatse van de kleiwinningszone. Tijdens onderzoek in 2006 (van Lil / Demey 2006) is geconstateerd dat het oorspronkelijk hier gelegen deel van de Engelse Dijk niet meer aanwezig is.
Figuur 7: Het plangebied (binnen de rode cirkel) op een kaart van het beleg van 's-Hertogenbosch in 1629, vervaardigd door Blaeu. Zichtbaar zijn het voormalige tracé van de Engelse Dijk dwars door het plangebied en de loop van de Dieze ten zuiden van het plangebied. Op de KLIC melding (bijlage 6) is te zien dat in het plangebied meerdere kabels en leidingen aanwezig zijn. Het merendeel van deze kabels en leidingen ligt langs de grenzen van het plangebied. Er lopen echter ook enkele leidingen dwars door het plangebied heen. Deze leidingen zullen zeer lokaal hebben gezorgd voor verstoringen. Aangezien de exacte diepte van zowel de verstoringen als de eventuele archeologische niveaus niet bekend zijn, geeft dit geen aanleiding om de kabel- en leidingtracés als geheel verstoord te beschouwen. Voor zover bekend op Bodemloket (www.bodemloket.nl) hebben binnen het plangebied geen saneringen of ontgrondingen plaatsgevonden.
15
IDDS Archeologie rapport 1430 Versie 1.4 (definitief)
3.3. Huidig landgebruik Het plangebied ligt ingeklemd tussen de weg Treurenburg in het oosten en de Dieze en het kanaal Henriettewaard in het westen. Aan de noordzijde ligt rivier de Maas en aan de zuidzijde de Rijksweg A59. Langs de Engelsedijk bevindt zich lintbebouwingen (o.a. kleinschalige bedrijven). Langs de Gemaalweg staat een boerderij en kasteel Meerwijk. Langs de Dieze bevindt zich een oud haventje met een scheepswerf (buiten het projectgebied). De locatie is momenteel grotendeels in gebruik als weide, waarop gegraasd wordt door koeien en paarden. Op de locatie zijn tevens enkele waterpartijen aanwezig.
16
IDDS Archeologie rapport 1430 Versie 1.4 (definitief)
4. Conclusie en verwachtingsmodel Op basis van het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied oorspronkelijk gelegen was op een langgerekte dekzandrug. Op een gegeven moment heeft de rivier de Dieze zich een weg door deze dekzandrug heen gebaand en een groot deel van het dekzand opgeruimd. Met het warmer worden van het klimaat vanaf het begin van het Holoceen (ca. 10.000 jaar geleden) groeide er veen waardoor dit gebied uiteindelijk grotendeels onbewoonbaar raakte en dat lange tijd bleef, totdat het veen vanaf de Late Middeleeuwen op grote schaal ontgonnen werd. Ook in het veengebied waren er bewoonbare plaatsen, waaronder dekzandkopjes (waarvan er reeds één is aangetoond binnen het plangebied, hoewel verspoeld) en de oeverwallen van riviertjes zoals de Dieze. De rest van het plangebied behoorde tot het komgebied van de Dieze, waardoor hier klei is afgezet op de eventuele veenlaag. Aan het einde van de Late Middeleeuwen is de Engelse Dijk aangelegd in het plangebied en tijdens het beleg van Den Bosch in 1629 is deze opgenomen in de verdedigingswerken. In de top van het dekzand in het plangebied zouden archeologische resten kunnen worden aangetroffen vanaf het Paleolithicum. De kans is echter groot dat het dekzand verspoeld is door de Dieze. Dit is het geval in het deel van het plangebied dat door het ADC is onderzocht. Ook de top van een door het ADC aangetroffen dekzandkopje is verspoeld. In hoeverre het dekzand in de rest van het plangebied verspoeld is, is niet bekend. Ook is niet bekend of daar dekzandkopjes voorkomen. Door de afdekking met klei zijn deze kopjes niet zichtbaar op het AHN en daardoor alleen op te sporen middels booronderzoek. Eerder onderzoek in de omgeving van het plangebied heeft aangetoond dat deze dekzandkopjes ondanks de verspoeling nog wel archeologische resten kunnen herbergen (van Lil / Demey 2006). Een groot deel van het plangebied bestaat uit het komgebied van de Dieze. Vanwege het natte karakter van dit gebied, dat waarschijnlijk tot in de Nieuwe tijd nog regelmatig overstroomde, worden hier geen resten van bewoning, begraving en duurzaam landgebruik verwacht. Wel kunnen hier losse vondsten worden aangetroffen die te maken hebben met de exploitatie van deze natte zone. Het kan bijvoorbeeld gaan om resten van visvangst zoals fuiken of netten, resten van beschoeiingen, dijken, stuwen, voorden, boten en knuppelpaden. Ook het aantreffen van rituele deposities is een mogelijkheid. Het betreffen resten die niet op te sporen zijn middels archeologisch boor- of proefsleuvenonderzoek. Voor de oeverwal van de Dieze geldt een hoge archeologische verwachting. Dit gebied is middels boringen onderzocht in 2006 en daarbij werden geen indicaties aangetroffen om vervolgonderzoek aan te bevelen (van Lil / Demey 2006). Een latere archeologische begeleiding (onderzoeksmelding 44403) heeft echter aangetoond dat er wel degelijk archeologische resten aanwezig zijn op de e oeverwal. Naast sporen uit de Late Bronstijd of IJzertijd is er ook een aarden wal uit de 17 eeuw aangetroffen. Het voormalige tracé van de laatmiddeleeuwse Engelse Dijk in het noorden van het plangebied heeft een hoge archeologische verwachting. Delen er van zijn reeds verstoord, onder andere door het ontstaan van de Fransche Wielen en door kleiwinning. Waarschijnlijk zijn bij deze kleiwinning ook de restanten van een ten noorden van de dijk gelegen verdedigingswerk verdwenen. Dit kan zonder nader onderzoek echter niet met zekerheid vastgesteld worden, mede omdat in 2006 nauwelijks boringen in dit deel van het plangebied zijn geplaatst. In de rest van het plangebied kunnen bovendien nog wel resten van de voormalige Engelse Dijk worden aangetroffen. Een klein gedeelte van het plangebied valt binnen de historische dorpskern van Orthen. Hier kunnen resten van bebouwing en landgebruik zoals bijvoorbeeld funderingen, waterputten, beerputten en afvalkuilen vanaf de Late Middeleeuwen worden aangetroffen. Tevens kunnen in het uiterste zuiden van het plangebied, bij nummer 86 op de verwachtingskaart, resten van een sluis uit de Nieuwe tijd worden aangetroffen.
17
IDDS Archeologie rapport 1430 Versie 1.4 (definitief)
4.1. Beantwoording van de onderzoeksvragen
Is op de locatie naar verwachting nog een bodemarchief aanwezig?
Op delen van de locatie is naar verwachting nog een bodemarchief aanwezig. Het betreft de oeverwal van de Dieze, eventuele dekzandkopjes in het komgebied van de Dieze, het voormalige tracé van de laatmiddeleeuwse Engelse Dijk en de historische dorpskern van Orthen.
Wat is (naar verwachting) de omvang, ligging, aard en datering hiervan?
Op de oeverwal van de Dieze kunnen resten worden aangetroffen vanaf het ontstaan van de rivier. Wanneer deze ontstaan is, is echter niet bekend. Eerder zijn hier archeologische resten uit de Late e Bronstijd of IJzertijd en resten van een verdedigingswerk uit de 17 eeuw aangetroffen. Eventuele dekzandkopjes zullen waarschijnlijk relatief klein van omvang zijn. Op de dekzandkopjes kunnen archeologische resten worden aangetroffen vanaf het Paleolithicum, hoewel het vanwege de verspoeling van het dekzand die in het gebied heeft plaatsgevonden waarschijnlijk is dat eventuele paleolithische en mesolithische resten vanwege hun vaak geringe diepte niet bewaard zullen zijn gebleven. De ligging van de dekzandkopjes, indien aanwezig, is onbekend. Het voormalig tracé van de laatmiddeleeuwse Engelse Dijk is bekend en staat onder andere aangegeven op de verwachtingskaart van de gemeente Den Bosch. Ter plaatse van de Fransche Wielen zijn eventuele resten hiervan waarschijnlijk verdwenen. Ook ter plaatse van de kleiwinningszone zijn eventuele resten mogelijk verdwenen, hoewel dit zonder nader onderzoek niet met zekerheid kan worden vastgesteld. Binnen de rest van het tracé kan de dijk nog intact aanwezig zijn. Eventuele resten kunnen bestaan uit het dijklichaam en versterkingen in het kader van de ombouw van de dijk tot verdedigingswerk. Even ten noorden van de dijk wordt een verdedigingswerk verwacht, zoals aangegeven op de verwachtingskaart. Mogelijk zijn resten hiervan bij de kleiwinning verdwenen. De historische kern van Orthen is gelegen binnen een AMK-terrein. Hier kunnen resten van bebouwing en landgebruik zoals bijvoorbeeld funderingen, waterputten, beerputten en afvalkuilen vanaf de Late Middeleeuwen worden aangetroffen. Tevens kunnen in het uiterste zuiden van het plangebied, bij nummer 86 op de verwachtingskaart, resten van een sluis uit de Nieuwe tijd worden aangetroffen.
In welke mate wordt een eventueel aanwezig bodemarchief verstoord door de realisatie van de geplande bodemingreep?
Aangezien de bodemingrepen nog niet bekend zijn, kan op deze vraag nog geen antwoord worden gegeven.
Hoe kan deze verstoring door planaanpassing tot een minimum worden beperkt?
Door een booronderzoek in het nog niet onderzochte deel van het komgebied kan worden vastgesteld of hier nog dekzandkopjes aanwezig zijn waarop archeologische resten voor kunnen komen. Vervolgens kan men er voor zorgen dat de dekzandkopjes niet verder worden verstoord of, indien ze toch verstoord gaan worden, kan nader onderzoek plaatsvinden. Op de oeverwal van de Dieze is reeds aangetoond dat booronderzoek geen geschikte methode is om de daar aanwezige vindplaatsen op te sporen. Hier wordt gravend vervolgonderzoek aanbevolen. Afhankelijk van de uit te voeren bodemingreep kan er een archeologische begeleiding of een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd worden. Er wordt aangeraden om geen graafwerkzaamheden uit te voeren binnen het voormalige tracé van de Engelse Dijk, binnen het AMK-terrein van de historische kern van Orthen en binnen een straal van 25 m rondom de voormalige sluis in het zuiden van het plangebied. Indien hier toch graafwerkzaamheden plaats gaan vinden, wordt aanbevolen eerst vervolgonderzoek uit te laten voeren. Afhankelijk van de locatie en de aard en omvang van de uit te voeren bodemingreep kunnen eerst boringen worden gezet om de intactheid van de bodem te bepalen of kan direct worden overgegaan tot een archeologische begeleiding of een proefsleuvenonderzoek.
18
IDDS Archeologie rapport 1430 Versie 1.4 (definitief)
5. Aanbevelingen Door een booronderzoek in het nog niet onderzochte deel van het komgebied kan worden vastgesteld of hier nog dekzandkopjes aanwezig zijn waarop archeologische resten voor kunnen komen. Vervolgens kan men er voor zorgen dat de dekzandkopjes niet verder worden verstoord of, indien ze toch verstoord gaan worden, kan nader onderzoek plaatsvinden. Op de oeverwal van de Dieze is reeds aangetoond dat booronderzoek geen geschikte methode is om de daar aanwezige vindplaatsen op te sporen. Hier wordt gravend vervolgonderzoek aanbevolen. Afhankelijk van de uit te voeren bodemingreep kan er een archeologische begeleiding of een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd worden. Er wordt aangeraden om geen graafwerkzaamheden uit te voeren binnen het oorspronkelijke tracé van de Engelse Dijk, binnen het AMK-terrein van de historische kern van Orthen en binnen een straal van 25 m rondom de voormalige sluis in het zuiden van het plangebied. Indien op deze locaties toch graafwerkzaamheden plaats gaan vinden, wordt aanbevolen eerst vervolgonderzoek uit te laten voeren. Afhankelijk van de locatie en de aard en omvang van de uit te voeren bodemingreep kunnen eerst boringen worden gezet om de intactheid van de bodem te bepalen of kan direct worden overgegaan tot een archeologische begeleiding of een proefsleuvenonderzoek. Voor een grafisch overzicht van de aanbevelingen voor het plangebied wordt verwezen naar bijlage 7. 5.1. Selectieadvies gemeente Den Bosch De gemeente sluit zich aan bij het advies van IDDS om bij de planontwikkeling de terreinen op het tracé van de voormalige Engelse Dijk, in de historische kern van Orthen en binnen een straal van 25 m rondom de voormalige sluis in het zuiden van het plangebied te ontzien. Eventuele werkzaamheden in deze delen van het plangebied dienen vooraf te gaan van archeologisch proefsleuvenonderzoek. Ook voor het deel op de oeverwal is een vervolgonderzoek met proefsleuven nodig om eventuele archeologische vindplaatsen te traceren. De delen het plangebied met een lage archeologische verwachting hoeven niet nader te worden onderzocht. Voor een proefsleuvenonderzoek is een door de gemeente goedgekeurd Programma van Eisen noodzakelijk. 5.2. Betrouwbaarheid Het uitgevoerde onderzoek is op zorgvuldige wijze verricht volgens de algemeen gebruikelijke inzichten en methoden. Het archeologisch onderzoek is erop gericht om de kans op het onverwacht aantreffen dan wel het ongezien vernietigen van archeologische waarden bij bouwwerkzaamheden in het plangebied te verkleinen. Aangezien het onderzoek is uitgevoerd door middel van een bureaustudie kan echter, op basis van de onderzoeksresultaten, de aan- of afwezigheid van eventuele archeologische waarden niet gegarandeerd worden.
19
IDDS Archeologie rapport 1430 Versie 1.4 (definitief)
Geraadpleegde bronnen ANWB, 2005: ANWB Topografische Atlas Noord-Brabant 1:25000, Den Haag. Berendsen, H.J.A., 2005 (1997): Landschappelijk Nederland. De fysisch-geografische regio’s, Assen. 3
Boshoven, E.H. /R.J.M. van Genabeek, 2008: ’s-Hertogenbosch, archeologische verwachtingskaart, BAAC-rapport 05.080, Deventer. Centraal College van Deskundigen, 2010: Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 3.2, Gouda. Diepen, D. van, 1952: De bodemkartering van Nederland XIII: De bodemgesteldheid van Maaskant, ‘s-Gravenhage. Gemeente ’s Hertogenbosch, 2010 Nota uitvoering wet op de archeologische monumentenzorg gemeente ’s-Hertogenbosch, 18 mei 2010 Houtgast, R.F./ R.T. van Balen, 2000: Neotectonics of the Roer Valley Rift System, the Netherlands, Global and Planetary Change 27, issues 1-4, 2000, p. 131-146 Lil, R. van / D. Demey, 2006: Plangebied Ertveldplas, Den Bosch (gem. Den Bosch): Een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek, Amersfoort (ADC rapport 463). Mulder, E.F.J. de/ M.C. Geluk/ I.L. Ritsema/ W.E. Westerhoff/ T.E. Wong, 2003: De ondergrond van Nederland, Groningen/Houten. Stichting voor Bodemkartering / Rijks Geologische Dienst, 1982: Geomorfologische kaart van Nederland, 1:50.000, blad 45 ‘s-Hertogenbosch, Wageningen / Haarlem. Stichting voor Bodemkartering, 1987: Bodemkaart van Nederland, 1:50.000, blad 45 West ‘sHertogenbosch, Wageningen. Vervloet, J.A.J., 2005 Zandlandschap, in: Het Nederlandse landschap, Utrecht: Matrijs, p. 104-127.
Websites watwaswaar.nl www.ahn.nl/viewer www.bodemloket.nl www.bossche-encyclopedie.nl www.kich.nl
20
IDDS Archeologie rapport 1430 Versie 1.4 (definitief)
Lijst van afkortingen en begrippen Afkortingen Archis AMK CHW GPS IKAW KNA mv NAP PvA RCE
Archeologisch Informatie Systeem Archeologische Monumenten Kaart Cultuurhistorische Waardenkaart Global Positioning System Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie maaiveld (het landoppervlak) Normaal Amsterdams Peil Plan van Aanpak Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
Verklarende woordenlijst antropogeen door menselijke activiteit veroorzaakt of gemaakt artefact door de mens vervaardigd voorwerp beekdal een lager gelegen deel van het dekzandgebied waardoor een beek stroomt dekzand dikke laag zand, door de wind afgezet tijdens de laatste ijstijd Edelmanboor een handboor voor bodemonderzoek eerdgrond grond met een humushoudende minerale bovengrond van meer dan 50 cm, ontstaan door invloed van de mens, vaak gaat het om een esdek esdek dikke humeuze laag ontstaan door eeuwenlange bemesting; beschermt de oorspronkelijke bodem tegen ploegen en andere verstoringen horizont kenmerkende laag binnen de bodemvorming humeus organische stoffen bevattend; bestaande uit resten van planten en dieren in de bodem leem samenstelling van meer dan 50% silt, minder dan 50% zand en minder dan 25% klei podzol goed ontwikkelde bodem in gebieden met veel neerslag silt zeer fijn sediment met grootte 0,002-0,063 mm slak steenachtig afval van metaal- of aardewerkproductie vaaggrond grond zonder duidelijke tekenen van bodemvorming zavel grondsoort die tussen 8 en 25% klei (deeltjes kleiner dan 0,002 mm) bevat
21
Bijlage 1: Topografische kaart
412000
413000
414000
415000
º
0 146000
147000
148000
Projectnummer: 33960512 Projectnaam: 'sHertogenbosch, Ertveldpolder Legenda Plangebied
149000
625 m 150000
Bijlage 2: Verwachtingskaart Den Bosch
412000
413000
414000
415000
º
0 147000 Projectnummer: 33960512 Projectnaam: 'sHertogenbosch, Ertveldpolder
Legenda Plangebied
148000
149000
500 m
Bijlage 3: Locatiekaart
412750
413000
413250
413500
413750
414000
414250
º
0 147250
147500
147750
148000
Projectnummer: 33960512 Projectnaam: 'sHertogenbosch, Ertveldpolder Legenda Plangebied
148250
148500
250 m 148750
Bijlage 4: Topografische Militaire Kaart 1899
413000
413500
414000
º
0 147000
147500
148000
Projectnummer: 33960512 Projectnaam: 'sHertogenbosch, Ertveldpolder Legenda Plangebied
148500
250 m
Bijlage 5: Periodentabel
Bijlage 6: Locatie kabels en leidingen Ertveldpolder
Bijlage 7: Aanbevelingen
413500
413750
414000
414250
414500
º
4199
16862
413000
413250
! (
412750
0 147250
147500
147750
148000
Projectnummer: 33960512 Projectnaam: 'sHertogenbosch, Ertveldpolder Legenda
Plangebied eerder archeologisch ondezocht (van Lil/Demey 2006)
! ( voormalige sluis, met bufferzone nader onderzoeken: gravend onderzoek voormalig tracé Engelse dijk, met bufferzone historische kern Orthen nader onderzoeken:booronderzoek geen vervolgonderzoek noodzakelijk
148250
148500
250 m 148750
Projectplan Natuurontwikkeling Ertveldpolder
BTL Advies
Bijlage 9: Vergunningenscan
BTL Advies
Projectplan Natuurontwikkeling Ertveldpolder
VERGUNNINGEN, MELDINGEN EN ONTHEFFINGEN project:
Waterschap Aa en Maas - natuurontwikkeling Ertveldpolder
status:
concept
datum:
11-4-2014
vergunning/ ontheffing/ melding
Vergunning
naam regelgeving
naam vergunning/ ontheffing
vergunning verlenende instantie
activiteit
Melding
Aanlegvergunning (omgevingsvergunning) Bouwvergunning (omgevingsvergunning) Kapvergunning (omgevingsvergunning) Melding grondverzet
Gemeente 's Hertogenbosch Gemeente 's Hertogenbosch Gemeente 's Hertogenbosch Meldpunt bodemkwaliteit
Ontheffing
Wegenverkeerswet 1994 Ontgrondingenwet en verordening Ontgrondingen Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION) Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION) Veiligheidsvoorschriften Tennet TSO
Gemeente 's Toepassen verkeersmaatregelen. 8 weken Hertogenbosch Provincie Noord-Brabant Ontgrondingen 8 weken
geen
Melding
Tijdelijke verkeersmaatregelen Melding ontgrondingen Orientatiemelding (KLIC)
Kadaster
Klic-melding
3 dagen
nvt
Graafmelding (KLIC)
Kadaster
Klic-melding
1 dag
nvt
Schriftelijk toestemming aanvragen bij de afdeling Grondzaken van TenneT Melding ontgrondingen
Tennet
Werkzaamheden nabijhoogspanninsmasten en kabels Provincie Noord-Brabant Bodemverstorende werkzaamheden Ministerie van ELenI Verstoring flora en/of fauna
1 maand
geen
8 weken
geen
nvt
nvt
Rijkswaterstaat
reguliere procedure 8 weken mogelijke verlenging 6 weken
6 weken
Vergunning
Melding Melding Melding
Melding Ontheffing
Monumentenwet / Wet op de archeologische monumentenzorg Flora en Fauna wet
Vergunning
Wet beheer rijkswaterstaatswerken Watervergunning
Ontheffing Flora- en Faunawet
verwijderen bomen, houtopstanden Vervoeren grond.
Verwijderen overige kering en aanpassing oever Dieze
reguliere procedure 8 weken mogelijke verlenging 6 weken reguliere procedure 8 weken mogelijke verlenging 6 weken reguliere procedure 8 weken mogelijke verlenging 6 weken 5 werkdagen
bezwaartermijn
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht Wet algemene bepalingen omgevingsrecht Wet algemene bepalingen omgevingsrecht Besluit bodemkwaliteit
Vergunning
Ontgravingen, ophogingen, dempen en graven watergangen. inlaatconstructie
behandelingstermijn
6 weken 6 weken 6 weken geen
geen
Projectplan Natuurontwikkeling Ertveldpolder
BTL Advies
Bijlage 10: Ecologische randvoorwaarden
BTL Advies
Projectplan Natuurontwikkeling Ertveldpolder
Bijlage 10 Ecologische randvoorwaarden Hieronder worden de randvoorwaarden voor de natuurontwikkeling en de uitgangspunten bij het ontwerp beschreven. Deze zijn voortgekomen uit de wensen aan de omgeving vanuit de doelsoorten. De belangrijkste doelsoorten voor het projectgebied zijn: • Planten: zwarte populier, polei, moeraswolfsmelk, grote pimpernel, lange ereprijs • Vogels: ijsvogel, roerdomp, blauwborst, buidelmees, rietzanger, kwartelkoning, bruine kiekendief, appelvink , porseleinhoen • Zoogdieren: bever, waterspitsmuis, meervleermuis, bunzing • Amfibieën: kamsalamander, rugstreeppad • Vissen: kwabaal, serpeling, grote modderkruiper, rivierprik, winde, kopvoorn • Libellen: beekrombout, bruine korenbout, platbuik • Dagvlinders: grote weerschijnvlinder, donker pimpernelblauwtje, bont dikkopje • Sprinkhanen: moerassprinkhaan, bramensprinkhaan Per doelsoort is beschreven welke eisen zijn gesteld aan de inrichting. (Broed)vogels Voor deze soortgroep is een zeer gevarieerde afwisseling van biotopen van belang, van nat naar droog en open tot een dichte hoog opgaande vegetatie. Belangrijk hierbij is dat de nesten van een deel van deze soorten onbereikbaar moeten zijn voor predators als de vos (maar ook honden en mensen). De voorkomende biotopen bestaan uit oppervlaktewater, (jong) riet, overjarig riet (roerdomp, rietzanger, bruine kiekendief, buidelmees), plas-drassituaties (porseleinhoen), natte en droge ruigten (kwartelkoning, blauwborst, bruine kiekendief), struwelen en solitaire bomen (buidelmees) en ooibos. Zoogdieren Ook voor zoogdieren zijn variatie in biotopen van belang. De meeste van de genoemde doelsoorten komen voor in en nabij oppervlaktewateren, maar maken ook gebruik van bosschages. Uitzondering hierop vormt de waterspitsmuis. Deze soort concentreert zich met name in goed ontwikkelde oevervegetaties, rietzones en natte ruigten. Geleidelijke overgangen van nat naar droog en plasdrassituaties zijn van belang. Voor de meervleermuis zal het plangebied met name van betekenis zijn als foerageergebied. De soort jaagt veelal boven grotere oppervlaktewateren. De verblijfplaatsen bevinden zich hoofdzakelijk in bebouwing. Om te migreren tussen verblijfplaats en foerageergebied, maakt de soort gebruik van landschapselementen als bomenrijen en oeverzones. De meervleermuis, maar ook veel andere nachtactieve dieren ondervinden hinder van nachtelijke verlichting. Deze dient in het plangebied zoveel mogelijk te worden beperkt. Amfibieën In de huidige situatie komen in alle aanwezige oppervlaktewateren in het plangebied vis voor. Ook in de toekomstige situaties zal dit het geval zijn. De nieuw gerealiseerde poelen worden naar verwachting gekoloniseerd door vis vanwege inundatie met het water van de Dieze. De rugstreeppad is een zeer mobiele soort. In het geval bij een poel gedurende langere tijd geen inundatie plaatsvind, kan deze tijdelijk worden gebruikt door de rugstreeppad, mits de vegetatie in en rondom de poel zich in een pionierssituatie bevindt. De toekomstige verwachting voor de doelsoorten rugstreeppad en kamsalamander is daarom laag omdat geschikt leefgebied (zowel voortplantingswater als landbiotoop) zeer moeilijk te realiseren zijn. Vissen De meeste van de genoemde doelsoorten betreffen soorten die kenmerkend zijn voor beken en rivieren. Een deel van deze soort trekt veelal hoger stroomopwaarts om zich voort te planten. Het
bodemsubstraat om zich voort te planten bestaat voornamelijk uit zand en grind, bij voorkeur slibvrij. Daarnaast is een structuurrijke bedding van belang met afwisseling van diepere en minder diepe delen (varierend tussen 0,1 – 1,5 meter diep). Hiermee kan al in de inrichtingsfase rekening worden gehouden, maar zal op langere termijn ook ontstaan door meanderingsprocessen, sedimentatie en erosie. Variatie ontstaat eveneens door de vegetatie die ontstaat op langere termijn, maar kan ook worden gestimuleerd in een vroeger stadium door het neerleggen van boomstronken/dode boom in het water. Liggend dood hout in het water zorgt niet alleen voor beschutting, maar ook van een concentratie van macrofauna (voedsel). Soorten als winde en kwabaal zijn daarnaast ook gebaat bij overstromingsvlakten om te paaien. De geschikte stroomsnelheid om te paaien verschilt per soort, maar varieert van 0,2 tot 2 meter per seconde. Met name de rivierprik prefereert hogere stroomsnelheden van 1 – 2 meter per seconde (Brouwer et al., 2010). Gezien het beperkte verval in de Dieze is het realiseren van een nevengeul met een stroomsnelheid van 1 – 2 meter per seconde onmogelijk. De grote modderkruiper komt voor in ondiepe en verlandende oppervlaktenwateren. De aanwezigheid van een sliblaag (0,1 meter) is van belang. De grote modderkruiper is gevoelig voor concurrentie met andere vissoorten. Vanwege de tegengestelde eisen met andere vissoorten, is het lastig om geschikt biotoop voor deze soort in het plangebied te realiseren. Libellen Voor libellen is het van belang dat voldoende variatie aanwezig is in vegetatie. De platbuik is enigszins een pionierssoort, maar komt door het gehele land algemeen voor en is weinig kritisch. De bruine korenbout is een soort van uitgebreide oevervegetaties en komt hoofdzakelijk voor in stilstaande wateren. De beekrombout is een zeldzame soort en komt voor nabij beken met rijk begroeide oevers. Voorwaarden is een goede waterkwaliteit zonder al te veel nitraten en fosfaten. Gezien de waterkwaliteit van de Dieze is het creëren van een voor deze soort geschikt biotoop geen gemakkelijke opgave. Dagvlinders Ook voor vlinders is structuurvariatie van belang. Daarnaast zijn vlinders afhankelijk van waardplanten (voedselplanten voor de rupsen). Het donkerpimpernelblauwtje heeft de grote pimpernel als waardplant en is daarnaast ook afhankelijk van waardmieren. De grote pimpernel komt in de huidige situatie in bescheiden mate voor in het plangebied. Het bont dikkopje en de grote weerschijnvlinder komen voor in graslanden nabij bosranden en zijn minder kenmerkend voor de omgeving het plangebied. Sprinkhanen Voor deze soortgroep zijn twee doelsoorten gesteld, te weten bramensprinkhaan en moerassprinkhaan. Zoals de naam al suggereert komt de bramensprinkhaan veelal voor in bosranden met weelderige zoomvegetatie bestaande uit bramen. In het rivierengebied worden ook droge ruigten gebruikt (met braam) en verouderde moerasbosjes. Dit biotoop ontbreekt in de huidige situatie. De meeste potentie voor deze soort bevinden zich in ontwikkelde en drogere bosranden en droge ruigten. De bramensprinkhaan is gebaad bij een verdergaande successie in het plangebied. De moerassprinkhaan is een soort van grazige en vochtige vegetaties. Een overgang naar ruigte of struwelen is een toegevoegde waarde (structuurvariatie).