Project Faseplan Hotspots Genk-Zuid en regio Menen van humane biomonitoringresultaten naar beleidsacties
Eindrapport Bert Morrens, Dries Coertjens en Ilse Loots – Universiteit Antwerpen Ann Colles, Elly Den Hond en Greet Schoeters – VITO
Juni 2013
Project in opdracht van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie en van het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid
2
Project Faseplan - Hotspots Genk-Zuid en regio Menen van humane biomonitoringresultaten naar beleidsacties
Eindrapport Bert Morrens, Dries Coertjens en Ilse Loots – Universiteit Antwerpen Ann Colles, Elly Den Hond en Greet Schoeters – VITO Juni 2013
Project in opdracht van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie en van het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid Depotnummer D/2013/12.293/18 ISBN-nummer 9789057284250
3
LEESWIJZER Dit rapport beschrijft de verschillende stappen van het project Faseplan, een participatieve en beleidsondersteunende adviesprocedure om de resultaten van de humane biomonitoringsstudies (HBM-studie) in de hotspots Genk-Zuid en regio Menen verder te interpreteren en te vertalen naar beleidsacties. Het rapport volgt de chronologie van het participatief proces, met uitzondering van de samenvatting. Deze samenvatting bevat de integrale tekst van het eindadvies dat op het einde van het project door het onderzoeksteam werd opgemaakt, op basis van de (tussentijdse) conclusies van alle voorgaande stappen. Het eindadvies (blz. 5 tot 19) werd, na goedkeuring door de Stuurgroep Faseplan, overgemaakt aan de Vlaamse overheid. Deze tekst is dus te beschouwen als de synthese van de stapsgewijze procedure die werd doorlopen. Omdat dit eindadvies een beknopt – maar desalniettemin volledig – beeld schetst van het Faseplan in de twee hotspots, leek het ons zinvol de chronologie even te doorbreken en te starten met het eindproduct van het Faseplan. Vervolgens wordt in hoofdstuk 1 de gebruikte methodologie en het plan van aanpak kort toegelicht. De daaropvolgende hoofdstukken beschrijven de verschillende stappen binnen twee analytisch te onderscheiden fasen: i) het prioriteren en selecteren van HBM-resultaten en ii) het zoeken naar oorzaken en bronnen en het opmaken van een actieplan. In hoofdstuk 2 nemen we de HBM-resultaten in beide hotspots onder de loep. De achtergronddocumenten werden bij het begin van het project opgemaakt om de voorselectie van meest prioritaire resultaten te ondersteunen. Deze selectie wordt beschreven in hoofdstuk 3. Hoofdstukken 4 en 5 vormen de kern van het participatieve luik van het Faseplan. Ze bevatten de conclusies van drie opeenvolgende consultatieronden. Deze werden uitgevoerd volgens een analytisch-deliberatieve aanpak waarbij expertinput (analyse) werd besproken en aangevuld door stakeholders (deliberatie). Hoofdstuk 4 beschrijft het expertadvies, voorafgegaan door een korte beschrijving van het ondersteunend opzoek- en analysewerk door het onderzoeksteam (desk research). Hoofdstuk 5 beschrijft het maatschappelijk advies dat werd verzameld in twee lokale consultaties in elke hotspot: een focusgesprek met buurtbewoners (klankbordgroep) en een rondetafelgesprek met lokale stakeholders (lokale adviesgroep). Hoofdstukken 4 en 5 bevatten een synthese van de verzamelde input uit de consultaties. Van alle deelstappen werden doorheen het project aparte verslagen en rapporten gemaakt die beschikbaar zijn in een afzonderlijke bijlage. De hoofdstukken 4 en 5 volgen in grote lijnen dezelfde opbouw: we starten met een inleiding waarbij we de doelstelling, de respons en de methodiek van elke stap kort beschrijven. Vervolgens geven we een samenvatting van de belangrijkste input en adviezen die werden verzameld. Tot slot evalueren we elke stap kort door te verwijzen naar de feedback die de betrokkenen ons gaven. In het afsluitende hoofdstuk 6 maken we een evaluatie op van het doorlopen proces. We beschrijven wat goed verlopen is, waar knelpunten zaten en wat aanbevelingen zijn voor de toekomst. Tot slot willen we alle experten, buurtbewoners, en lokale actoren die betrokken waren bij het Faseplan van harte bedanken!
Bert MORRENS, Dries COERTJENS en Ilse LOOTS Ann COLLES, Elly DEN HOND en Greet SCHOETERS Juni 2013
4
Inhoud Samenvatting........................................................................................................................................... 6 Inleiding ............................................................................................................................................... 6 Geïntegreerd eindadvies Genk-Zuid.................................................................................................. 11 Geïntegreerd eindadvies regio Menen ............................................................................................. 16 Enkele generieke aanbevelingen....................................................................................................... 21
1.
Inleiding: methodologie en plan van aanpak ................................................................................ 23 1.1
Het project Faseplan ............................................................................................................. 23
1.2
Principes en uitgangspunten van het Faseplan ..................................................................... 23
1.3
De procedure van het Faseplan: plan van aanpak ................................................................ 25
FASE I: EVALUEREN VAN GESELECTEERDE OVERSCHRIJDINGEN NAAR ERNST EN PRIORITEITEN 2. Desk research: overzicht HBM-resultaten hotspots ......................................................................... 31
3.
2.1
Achtergronddocument hotspot Genk-Zuid ........................................................................... 31
2.2
Achtergronddocument hotspot ‘regio Menen’ .................................................................... 36
Prioriteren en selecteren van HBM-resultaten ............................................................................. 43 3.1
Selectievoorstel door Steunpunt Milieu en Gezondheid ...................................................... 43
3.2
Lokale actoren: advisering selectievoorstel Steunpunt ........................................................ 46
FASE II: OPZOEKEN VAN OORZAAK EN BRON VAN DE PRIORITAIRE OVERSCHRIJDINGEN EN OPMAAK ACTIEPLAN 4. Expertadvies ...................................................................................................................................... 50 4.1 Desk research .............................................................................................................................. 50 4.2 Expertronde ................................................................................................................................. 55 5.
Maatschappelijk advies ................................................................................................................. 59 5.1
Klankbordgroep buurtbewoners ........................................................................................... 59
5.2
Lokale actoren: Eindadvisering.............................................................................................. 67
6. Evaluatie ............................................................................................................................................ 76
Bijlagen (zie afzonderlijk document) ..................................................................................................... 86 Referenties ............................................................................................................................................ 87
5
Samenvatting Dit hoofdstuk omvat het geïntegreerd eindadvies van het Faseplan dat werd doorlopen in de aandachtsgebieden Genk-Zuid en regio Menen in de periode 2012-2013. Het eindadvies werd opgemaakt door het onderzoeksteam, op basis van aanbevelingen door experten, lokale stakeholders en buurtbewoners die in opeenvolgende ronden werden geconsulteerd, en vormt de basis voor de opmaak van een actieplan voor beide regio’s. Een inleidende paragraaf geeft een kort overzicht van het project Faseplan en de verschillende consultatiemomenten die werden doorlopen.
Inleiding Het Steunpunt Milieu en Gezondheid meet in opdracht van de Vlaamse overheid de aanwezigheid en de effecten van milieuvervuilende stoffen in de mens via humane biomonitoring (HBM). Sinds 2002 werden verschillende meetcampagnes uitgevoerd in Vlaanderen (zowel in algemeen Vlaanderen als in specifieke aandachtsgebieden). Het project ‘Faseplan’ heeft als doel de resultaten van deze HBMcampagnes verder te interpreteren en de vertaling naar beleidsacties te ondersteunen, a.h.v. een systematische en participatieve procedure. Humane Biomonitoring bij jongeren in Genk-Zuid en regio Menen In de periode 2010-2011 werden HBM-meetcampagnes uitgevoerd bij jongeren in twee verschillende industriële aandachtsgebieden in Vlaanderen, met name Genk-Zuid en regio Menen. Beide aandachtsgebieden werden geselecteerd a.h.v. een open selectieprocedure1. De opzet van de HBMstudies was de inwendige blootstelling aan vervuilende stoffen en een aantal biologische en gezondheidskenmerken te meten of te bevragen bij 200 jongeren (14-15 jaar) die wonen in de nabijheid van de industriezone, en deze resultaten te vergelijken met de jongeren van de Vlaamse referentiecampagne (een steekproef van dezelfde leeftijdsgroep uit de algemene Vlaamse bevolking) die werd uitgevoerd in de periode 2008-2009. De resultaten van de HBM-campagnes in Genk-Zuid en regio Menen zijn te vinden op de website van het Steunpunt: www.milieu-en-gezondheid.be. Het project Faseplan Een HBM-onderzoek levert een veelheid aan interessante gegevens op over milieu en gezondheid. De doorwerking naar beleid is echter niet altijd eenduidig. Zowel wetenschappelijk als maatschappelijk bestaat er vaak heel wat onenigheid en/of onzekerheid over o.a. de (gezondheidskundige) ernst van de resultaten, de oorzaken achter verhoogde waarden, mogelijke oplossingen voor geïdentificeerde problemen, en prioriteiten voor beleid. Daarom werd ‘het Faseplan’ ontwikkeld, een procedure om resultaten van HBM-campagnes uitgevoerd door het Steunpunt Milieu en Gezondheid verder te interpreteren en te vertalen naar beleidsacties, en dit op een transparante, systematische en participatieve manier. Het Faseplan is m.a.w. een vervolgtraject op HBM-onderzoek, gedragen door onderzoekers, beleidsmakers en plaatselijke betrokkenen. Naar aanleiding van de bekendmaking van de HBM-resultaten in de aandachtsgebieden Genk-Zuid en regio Menen werd een Faseplan opgestart in beide regio’s. Verschillende wetenschappelijke en maatschappelijke actoren werden betrokken in een reeks consultatieronden. Het gaat dan zowel om experten (expertconsultatie) als relevante maatschappelijk actoren (stakeholder-consultatie) en burgers (klankbordgroep). Het doel van het Faseplan is de Vlaamse overheid te adviseren bij het opstellen van concrete beleidsacties. Het project Faseplan wordt uitgevoerd door de Universiteit Antwerpen (Dep. Sociologie) en VITO (Vlaamse instelling voor technologisch onderzoek, unit Milieurisico en Gezondheid), in opdracht van 1
Rapport via website Steunpunt Milieu en Gezondheid: www.milieu-en-gezondheid.be
6
de Vlaamse overheid (departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE) en het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid (VAZG)). Het Faseplan in de aandachtsgebieden Genk-Zuid en regio Menen liep van februari 2012 tot midden 2013. De procedure van het Faseplan Het Faseplan werd een eerste keer uitgevoerd en geëvalueerd op basis van de resultaten van het eerste generatie Steunpunt Milieu en Gezondheid (2002-2006). In algemene zin bestaat het Faseplan uit een voorfase en vier opeenvolgende fasen: -
Voorfase: vaststellen en selecteren van overschrijdende biomerkerwaarden Fase I: evalueren van geselecteerde overschrijdingen naar ernst en prioriteiten Fase II: opzoeken van oorzaak en bron van prioritaire overschrijdingen en opmaken actieplan Fase III: uitvoeren actieplan Fase IV: evaluatie actieplan
De lokale context van de aandachtsgebieden vroeg om maatwerk in de procedure. De interesse en betrokkenheid van lokale maatschappelijke actoren en buurtbewoners was immers groot, en in beide gebieden bestond reeds een lange voorgeschiedenis en lopend beleid. Daarom werd er in beide aandachtsgebieden veel aandacht besteed aan lokaal overleg in functie van het identificeren van prioriteiten en maatregelen die lokaal draagvlak genieten. Figuur 1 geeft de verschillende stappen van de procedure schematisch weer. De achtereenvolgende stappen worden kort toegelicht. Figuur 1: Plan van aanpak Faseplan Genk-Zuid en regio Menen (tot aan opmaak actieplan) FASE I Stap 1a: Preselectie HBM resultaten
Stap 1b: Lokaal advies preselectie
Door Steunpunt Milieu en Gezondheid en de Vlaamse overheid.
Consultatie lokale stakeholders: maatschappelijke aanvulling selectie
FASE II Stap 2: Desk research Werkgroep Faseplan: verdere analyse, inventarisatie
Stap 3: Expertconsultatie Bovenlokale en lokale experten: kwaliteitscontrole, beoordeling
Expertadvies Maatschappelijk advies
Stap 4: Klankbordgroep
Stap 5: Eindadvies lokale actoren
focusgesprek HBM deelnemers/ buurtbewoners
Consultatie lokale stakeholders
Stap 6: Ambtelijke Vlaamse overheid
Stap 7: Politieke Vlaamse Overheid Beleidsbeslissing actieplan
Beleidsvoorbereiding actieplan
7
FASE I: EVALUEREN VAN GESELECTEERDE OVERSCHRIJDINGEN NAAR ERNST EN PRIORITEITEN STAP 1. PRESELECTIE HBM-RESULTATEN
De humane biomonitoringcampagnes in de aandachtsgebieden Genk-Zuid en regio Menen leverden een grote hoeveelheid aan resultaten op (27 blootstellingsmerkers voor 18 polluenten + verschillende effectmerkers en gezondheidsindicatoren). Niet al deze resultaten vragen om een (even uitgebreide) interpretatie, en gezien de beperkte tijd en middelen is bij de beleidsvertaling een zekere focus wenselijk. Daarom werd een eerste prioritering en selectie gemaakt van de resultaten die verdere aandacht verdienden in het kader van het Faseplan. Deze selectie gebeurde in twee stappen: Een eerste selectie (STAP 1A) gebeurde door experten van het Steunpunt Milieu en Gezondheid (wetenschappelijke inschatting van de gezondheidskundige ernst) en door beleidsmedewerkers van de Vlaamse overheid (inschatting beleidsrelevantie). In een tweede stap (STAP 1B) werd deze selectie voorgelegd voor advies aan lokale stakeholders (inschatting lokale en maatschappelijke relevantie). STAP 1A:
Het Steunpunt Milieu en Gezondheid concludeerde samen met beleidsmedewerkers van de Vlaamse overheid (LNE en VAZG) dat de verhoogde DNA-schade in beide aandachtsgebieden vanuit gezondheidskundig oogpunt het meest ernstige resultaat was.2 Daarom werd voorgesteld om alle blootstellingsmerkers te selecteren die significant verhoogd zijn in de aandachtsgebieden t.o.v. algemeen Vlaanderen en verband houden met genotoxische effecten (dosis-respons relatie). Daarnaast werd voorgesteld om voor de regio Menen bijkomend de biomerkers voor PCB’s, dioxines en DDE te selecteren vanwege de lokale ongerustheid m.b.t. deze polluenten (ook al waren de vastgestelde HBM-waarden lager dan gemiddeld in Vlaanderen). STAP 1B:
Het wetenschappelijk selectievoorstel werd vervolgens ter advisering voorgelegd aan een groep van lokale stakeholders (adviesgroep lokale actoren). Zij bevestigden de keuze van prioritaire resultaten voor verdere opname in het Faseplan. In Genk-Zuid werd bijkomend ook nikkel opgenomen omwille van de lokale aandacht voor deze polluent (ook al werden geen verhoogde HBM-waarden t.o.v. Vlaanderen vastgesteld). In Menen werd het belang van de selectie van PCB’s en dioxines benadrukt. FASE I: Selectie Genk-Zuid Biomerker DNA-schade Chroom PAK’s Cadmium Arseen Thallium -------------------------(+ Nikkel)
Verhoging t.o.v. Vlaanderen +26% (komeettest) en +69% (oxidatieve komeettest) +32% +33% +18% (uCd) +32% +11% (bTh) --------------------------------------7% (uNi)
Prioriteitsscore STP M&G (min=0; max=60) 51 54 53 50 50 44 ----------------------------------26
2
Bijkomend argument voor de selectie van genotoxische effecten (DNA-schade) als centrale focus voor het faseplan was het LNE-project ‘Effectgericht meten’ dat de biologische activiteit van stofstalen uit de omgevingslucht van Genk-Zuid onderzocht. De stofstalen werden gelijktijdig met het HBM-onderzoek genomen. In de stofstalen van Genk-Zuid werd een hogere oxidatieve stress (radicaal genererend vermogen) en hoger mutagene activiteit gemeten in vergelijking met de controlestalen van Koksijde. De hoeveelheid oxidatieve stress en mutagene activiteit van de stofstalen was gerelateerd aan de hoeveelheid zware metalen en PAK’s op de stofstalen. De waarden van oxidatieve stress van de stofstalen waren gerelateerd met de resultaten van de oxidatieve komeettest bij de jongeren uit de HBM. Eindrapport op http://www.lne.be/themas/milieu-en-gezondheid/onderzoek/effect%20gerichte%20metingen%20Genk%20Zuid
8
FASE I: Selectie Menen Biomerker DNA-schade PAK’s Thallium Cadmium -------------------------DDE Dioxines en d-PCB’s PCB’s
Verhoging t.o.v. Vlaanderen +26% (komeettest), +69% (oxidatieve komeettest), +21% 8-oxo-deoxyguanosine +49% +27% (bTh) +28% (uCd) --------------------------------------30% -17% en -39% -28%
Prioriteitsscore STP M&G (min=0; max=60) 42 55 48 46 --------------------------------36 29-28 28
FASE II: OPZOEKEN VAN OORZAAK EN BRON VAN DE PRIORITAIRE OVERSCHRIJDINGEN EN OPMAAK ACTIEPLAN STAP 2. DESK RESEARCH
De geselecteerde onderwerpen werden verder uitgewerkt in achtergronddocumenten. Bijkomende statistische analyses werden uitgevoerd op de HBM-data, resultaten van andere studies werden betrokken, gekende blootstellingsroutes en bronnen werden in kaart gebracht, en bestaande en geplande acties werden opgelijst. Deze taak werd uitgevoerd door de werkgroep ‘faseplan’ (het onderzoeksteam en de opdrachtgevers), bijgestaan door lokale en bovenlokale beleidsmedewerkers die specifieke kennis aanbrachten over lopend en gepland (lokaal) beleid. STAP 3. EXPERTCONSULTATIE
De achtergronddocumenten werden ter beoordeling en aanvulling voorgelegd aan verschillende (bovenlokale) academische experten. Aan elke individuele expert werd aan de hand van een schriftelijke vragenlijst advies gevraagd over de polluenten die binnen zijn/haar specifieke expertiseveld vallen. Daarnaast werden ook (lokale) experten bevraagd met specifieke expertise over de lokale context. De geselecteerde onderwerpen werden op die manier verder onderbouwd met expertadvies, en kennisleemtes werden aangevuld. De expertronde was kwalitatief van opzet en had 3 doelstellingen: 1) kwaliteitscontrole van de HBM-diagnose (naar gezondheidsernst en betrouwbaarheid van de kennisbasis); 2) identificatie van blootstellingswegen en bronnen; 3) suggesties voor beleidsacties. In totaal namen 21 experten deel aan de expertronde, waaronder 7 bovenlokale experten (wetenschappers aan diverse Vlaamse universiteiten en onderzoeksinstellingen, deels extern aan het Steunpunt) en 14 experten met lokale expertise (milieuambtenaren, huisartsen, provinciale diensten, bedrijfsleven, buitendiensten van de Vlaamse overheid, …). Op basis van de informatie die werd verzameld in de desk research en de expertronde werd een lijst met beleidsaanbevelingen opgesteld voor beide aandachtsgebieden (zowel concrete acties als meer generieke aanbevelingen). Deze beleidsaanbevelingen vormden de basis voor het maatschappelijk advies, bestaande uit twee vergaderingen: STAP 4. KLANKBORDGROEP BUURTBEWONERS
Gezien de lokale context van de HBM-campagnes in de aandachtsgebieden en de grote lokale betrokkenheid van de deelnemers en buurtbewoners werd een klankbordgroep georganiseerd waarop de HBM-deelnemers (jongeren en ouders) werden uitgenodigd, alsook enkele buurtbewoners die zich uit interesse hadden aangemeld. Deze klankbordgroep stelde ons in staat om 9
samen met enkele deelnemers en buurtbewoners dieper in te gaan op de resultaten van het onderzoek (focusgroep met 13 aanwezigen in Menen en 8 aanwezigen in Genk-Zuid). Er werd aandacht besteed aan de manier waarop zij de resultaten hadden geïnterpreteerd, als bevoorrechte getuigen, en welke acties naar hun inschatting ondernomen zouden moeten worden in de regio. Vanuit die optiek werd gekeken naar de vooraf gedefinieerde beleidsaanbevelingen (uit desk research en expertronde uit de vorige stap), en werd nagedacht over draagvlak en prioriteiten voor beleid, vanuit het perspectief van de buurtbewoners. STAP 5. EINDADVIES LOKALE ACTOREN
Tot slot werd een finale vergadering georganiseerd met lokale stakeholders (de lokale adviesgroep die reeds gedurende het onderzoek regelmatig werd samengeroepen, en dus goed op de hoogte is van het onderzoek en de resultaten). Deze vergadering werd bijgewoond door een brede groep vertegenwoordigers van het lokaal beleid en maatschappelijk middenveld (18 aanwezigen in Menen en 21 in Genk-Zuid). De resultaten van desk research, expertronde en klankbordgroep werden er besproken, en er werd om een finaal eindadvies gevraagd. Centrale vraagstelling was om de verzamelde informatie te beoordelen in het licht van reeds lopende en geplande acties en beleid: welke resultaten verdienen verdere opvolging? Welke resultaten worden reeds voldoende ondervangen door het lopende en geplande beleid? Waar bevinden zich lacunes in de bestaande actieplannen en hoe kunnen deze worden opgevuld? STAP 6 EN 7. OPMAAK ACTIEPLAN
Op basis van de aanbevelingen door experten, lokale stakeholders en buurtbewoners die in opeenvolgende ronden werden geconsulteerd in de aandachtsgebieden Genk-Zuid en regio Menen werd een geïntegreerd eindadvies opgemaakt door het onderzoeksteam. Dit geïntegreerd eindadvies vormt de basis voor de opmaak van een actieplan voor beide regio’s door de Vlaamse overheid. De Vlaamse overheid zal voor de uitvoering van het actieplan (FASE III) engagementen zoeken bij lokale en bovenlokale partners. Evaluatiecriteria voor de ex-post evaluatie van het actieplan werden op voorhand opgesteld door de Vlaamse overheid, in samenspraak met het onderzoeksteam van het Faseplan. VERKORTE PROCEDURE VOOR SNELLE ACTIES De procedure van het Faseplan liet ook toe voor bepaalde geselecteerde biomerkerresultaten sneller beleidsacties op te zetten, waar lokale consultatie of expertbeoordeling niet noodzakelijk werd geacht (zie stippellijn tussen stap 1a en stap 6 in figuur 1). Deze ‘binnenweg’ in de procedure werd genomen indien er zich bepaalde beleidsopportuniteiten voordeden, waarover reeds op voorhand een brede consensus bestond m.b.t. nut en wenselijkheid (zowel bij beleidsmakers als bij lokale stakeholders).
10
Geïntegreerd eindadvies Genk-Zuid Het onderstaande advies bevat 6 PRIORITAIRE AANDACHTSPUNTEN voor het actieplan Genk-Zuid, afgeleid uit de conclusies van drie consultatieronden; respectievelijk met experten, lokale actoren en buurtbewoners. De individuele nummering van de aandachtspunten geeft geen verdere prioritering aan. De zes prioritaire aandachtspunten kunnen wel worden opgedeeld in twee groepen: -
-
De EERSTE 3 AANDACHTSPUNTEN zijn het meest robuust omdat ze doorheen de procedure van het Faseplan tijdens alle consultatiemomenten aan bod zijn gekomen. Bovendien lijkt op basis van de lokale overlegmomenten (met lokale actoren en buurtbewoners) het lokaal draagvlak rond deze aandachtspunten eerder groot, hoewel dit niet noodzakelijk betekent dat er geen tegenkanting bestaat of dat er geen kritische kanttekeningen werden gemaakt. Wanneer dit het geval is, wordt dit in het advies zo duidelijk mogelijk aangegeven. De LAATSTE 3 AANDACHTSPUNTEN zijn eveneens te beschouwen als lokale prioriteiten maar zijn iets minder robuust omdat ze niet tijdens alle consultatiemomenten aan bod zijn gekomen, of niet door alle geconsulteerde groepen (even sterk) worden aanbevolen.
Voor elk van deze prioritaire aandachtspunten wordt een korte motivatie gegeven met de voornaamste argumenten die werden aangehaald door experten, lokale actoren en buurtbewoners. Bijkomende argumenten uit andere consultaties en documenten (vb: evaluatievragenlijst HBMjongeren, lokaal overleg procedure faseplan, …) worden eveneens kort opgesomd. Een meer gedetailleerde weergave van de respectievelijke consultatiemomenten is te vinden in afzonderlijke verslagen en rapporten. 1. BRONAANPAK uitvoeren van extra emissiemetingen door het verplicht meetprogramma van bedrijven (tijdelijk) uit te breiden of op te drijven visieontwikkeling rond een geïntegreerd milieuvergunningsproces Als motivatie voor bovenstaande aandachtspunten werd door de bevraagde groepen (experten, lokale actoren en buurtbewoners) volgend advies gegeven: Extra metingen: - Zowel experten, lokale actoren en buurtbewoners geven aan dat het noodzakelijk is om industriële vervuilingsbronnen verder aan te pakken. De meeste opinies (in de drie geconsulteerde groepen) zijn voorzichtig positief over de evoluties van de afgelopen jaren, maar vinden verdere inspanningen absoluut noodzakelijk. - Zowel experten als lokale actoren geven aan dat het nodig is om de uitstoot van de verschillende bedrijven in de industriezone beter in kaart te brengen om verdere bronaanpak te kunnen optimaliseren. - Concreet voorstel is om de verplichte emissiemetingen door bedrijven (tijdelijk) op te drijven, in functie van het inventariseren van mogelijke vervuilingsbronnen. - Buurtbewoners die deelnamen aan de klankbordgroep zijn daarnaast ook grote voorstander om extra emissiemetingen op te leggen aan individuele bedrijven als bijkomende voorwaarden voor het verkrijgen of verlengen van een bestaande milieuvergunning. Zij noemen dit een actie die best op korte termijn wordt opgezet aangezien er momenteel MER-procedures lopen bij enkele grote bedrijven. - Maatregelen die verband houden met strenge controles en wetgeving voor de industrie komen het meest tegemoet aan de verwachtingen van de HBM-deelnemers die de evaluatievragenlijst invulden. Ook algemene aandachtspunten van klankbordgroep: vervuilers beter controleren; de vervuiler betaalt. Geïntegreerd milieuvergunningsproces:
11
- Ondanks het feit dat individuele bedrijven voldoen aan hun milieuvergunningen stelt de HBMstudie vast dat de inwendige concentratie van bepaalde polluenten en bepaalde gerelateerde gezondheidseffecten bij jongeren in Genk-Zuid hoger zijn dan gemiddeld in Vlaanderen. Dit kan verklaard worden door het feit dat bepaalde polluenten in de industriezone Genk-Zuid een additioneel effect vertonen waardoor individuele bronnen aan wettelijke normen voldoen maar in hun totaliteit bepaalde normen kunnen overschrijden en een impact kunnen hebben op de gezondheid (“1+1=3”). Daarom stellen lokale actoren voor (op suggestie van enkele experten) om in de toekomst het milieuvergunningsproces in Genk-Zuid op een meer globale manier te bekijken. Dit kan door voor bepaalde polluenten globale maximumconcentraties in te voeren voor de gehele industriezone met een bijhorend gezamenlijke milieuvergunningsprocedure. - Deze actie kadert meer in een lange termijn visie voor het industrieterrein, aangezien het verankerd moet worden in nieuwe wetgeving. Hiervoor is een belangrijke regelgevende rol weggelegd voor de Vlaamse overheid. Toch zijn op korte termijn al eerste stappen mogelijk waarbij de lokale of provinciale overheid een adviserende rol kan krijgen bovenop bestaande wettelijke bepalingen. De relevantie van het vaststellen van een globale maximumconcentratie voor de volledige industriezone dient polluent per polluent beoordeeld te worden en moet mogelijk voorafgegaan worden door extra metingen. Het lijkt meest aangewezen dit proces te starten met enkele goed gekarakteriseerde zware metalen. - Het belang van de provinciale overheid bij het realiseren van deze actie werd bovendien al aangehaald bij het eerste lokale overleg waarbij de verwachtingen over de procedure van het Faseplan werden besproken (23-04-2012). Er werd toen door een vertegenwoordiger van de lokale overheid gesteld: “er dient klare wijn geschonken naar de bevolking van Genk en naar de bedrijfsleiders. Dit kan enkel door de aanpassing van de milieuvergunningen en voorwaarden via de vergunningverlenende overheid: de provincie Limburg, eventueel gesteund door de Vlaamse overheid”. Onenigheid over prioriteit en haalbaarheid, en enkele tegenstemmen: - Bij aanvang van de lokale adviesgroep geeft een grote meerderheid van de lokale actoren aan een dergelijke vergunningsprocedure wenselijk te vinden. Bij de afsluitende plenaire stemming (na bespreking) blijkt echter dat er over de prioriteit en de haalbaarheid van dit actiepunt geen eensgezindheid bestaat onder lokale actoren. De stemming over prioriteit geeft volgende uitslag: 5 stemmen voor, 5 stemmen tegen en 5 stemmen met twijfel. De tegenstemmen betreffen vooral actoren uit het bedrijfsleven en het provinciale beleidsniveau. De voornaamste tegenargumenten zijn het ontbreken van een wettelijk kader wat zorgt voor een ongelijkheid tussen enerzijds Genk-Zuid en de rest van Vlaanderen (concurrentiepositie) en anderzijds tussen de grote en kleine bedrijven binnen de industriezone Genk-Zuid (viseren van grote bedrijven en te weinig aandacht voor kleine bronnen). 2. GEZONDHEIDSOPVOLGING investeren in verder onderzoek voor opvolging van de volksgezondheid in de regio opstellen van richtlijnen voor huisartsen voor opvolging van individuen Als motivatie voor bovenstaande aandachtspunten werd door de bevraagde groepen (experten, lokale actoren en buurtbewoners) volgend advies gegeven: Opvolging volksgezondheid in de regio: - Er is een brede consensus onder zowel lokale actoren als buurtbewoners over het belang van een verdere gezondheidsopvolging in Genk-Zuid. Over de concrete invulling hiervan lopen de meningen enigszins uiteen. De meeste stakeholders benadrukken dat vooral dient nagegaan of de dalende trend in milieumeetgegevens ook weerspiegeld wordt in een verminderde blootstelling en het verminderd voorkomen van gezondheidseffecten. Gezondheidsonderzoek wordt vanuit dit opzicht ingezet als ex-post evaluatie van genomen beleidsmaatregelen.
12
Buurtbewoners wensen vooral een gezondheidsopvolging om evoluties te detecteren in functie van de tijd dat mensen rondom de industriezone wonen. - Afstemming of eventueel zelfs aansluiting bij de plannen van het E-missieplan van de stad Genk rond gezondheidsopvolging wordt wenselijk geacht. Ook wordt benadrukt dat een opvolging niet per definitie via humane biomonitoring dient te gebeuren. - Er is onder lokale actoren meer interesse in een cross-sectionele opvolging van de regio dan in een cohorteonderzoek van de deelnemers van de HBM-studie. Individuele gezondheidsopvolging via huisartsen: - Toch wordt er ook voldoende aandacht gevraagd voor de opvolging van de HBM-jongeren. Er wordt voorgesteld om een dergelijke individuele opvolging (zowel van bijkomende vragen als van bijkomend onderzoek) te faciliteren via de huisartsen. - Het is daarbij wel van belang dat alle artsen in de regio beschikken over voldoende en juiste informatie om patiënten goed in te kunnen lichten. Er blijkt vooral nood aan gestandaardiseerde informatie. - Vanuit de deelnemers is er een sterke vraag om hun gezondheid (en bij uitbreiding de gezondheid van andere doelgroepen) blijvend op te volgen. Dit komt duidelijk naar voor in zowel de klankbordgroep als de evaluatievragenlijst. - Een centraal aanspreekpunt bij de gemeente, bijvoorbeeld via een telefoonlijn, wordt niet ideaal bevonden. Vooral het geven van medisch advies door een niet-arts wordt ongeloofwaardig geacht. Bijkomend is het ook belangrijk om gestandaardiseerde richtlijnen te voorzien over verdere acties die genomen kunnen worden (bv. het laten analyseren van nieuwe bloedstalen). Mogelijk ontbreken van draagvlak bij huisartsen: - Er worden wel vragen gesteld bij het draagvlak bij de artsen zelf. Huisartsen zijn immers overbevraagd en ‘milieu en gezondheid’ is slechts een niche in de medische wereld. Daarom wordt voorgesteld om enkele geïnteresseerde artsen beter te informeren waarbij alle deelnemers, en met uitbreiding buurtbewoners, terecht kunnen met hun vragen. 3. BRONONDERZOEK NAAR PAK’S Installeren meetposten op grens industrie en woonzone Als motivatie voor bovenstaande aandachtspunten werd door de bevraagde groepen (experten, lokale actoren en buurtbewoners) volgend advies gegeven: - De diagnose van de HBM-studie dat PAK’s bij jongeren in Genk-Zuid 32% hoger ligt dan gemiddeld in Vlaanderen en het verband met DNA-schade is volgens de geconsulteerde experten ernstig en betrouwbaar. Er wordt daarbij vooral verwezen naar de consistente verhoging van PAK’s merkers bij alle beschikbare metingen in de regio (chemische milieumetingen, effectgerichte milieumetingen, HBM-waarden en gezondheidsgegevens). De concrete bronnen van PAK’s aanduiden is erg moeilijk volgens experten aangezien het voornamelijk om diffuse vervuiling gaat. - Lokale actoren vinden het echter een zeer wenselijke en prioritaire actie om in te zetten op verder brononderzoek naar PAK’s in Genk-Zuid. Men beseft dat exacte bronbepaling moeilijk is, maar is vooral geïnteresseerd in welk type activiteit verantwoordelijk is voor de meeste blootstelling. - Suggestie is om mobiele meetposten te installeren op de rand van de industriezone en woonwijken, rekening houdend met meteogegevens en verkeersassen. Daarbij dient ook gekeken te worden naar verschillende PAK’s profielen. Dit moet duidelijkheid scheppen over de lokale type bronnen verantwoordelijk voor verhoogde PAK’s blootstelling in Genk-Zuid. Er moet vooral een antwoord komen op de vraag of enkel de industrie of ook de buurtbewoners verantwoordelijk zijn. 13
- Het is belangrijk dat het (lokale) beleid met de verkregen meetresultaten gerichte acties opzet, ongeacht of het dan maatregelen zijn naar de industrie of naar burgers toe. 4. STRATEGIEONTWIKKELING GROENBUFFERS Expertise verzamelen rond gezondheidsimpact van groenbuffers Scenario opstellen voor groenbuffering volledige industriezone Als motivatie voor bovenstaande aandachtspunten werd door de bevraagde groepen (experten, lokale actoren of buurtbewoners) volgend advies gegeven: - Lokale stakeholders vinden groenbuffers zeer zichtbare interventies die een belangrijke signaalfunctie hebben naar buurtbewoners toe. Er is ook eensgezindheid over de psychologische en esthetische effecten ervan. - De gezondheidskundige impact van groenbuffers wordt echter ter discussie gesteld, en sommige lokale actoren vragen zich dan ook af of het niet vooral een lapmiddel is dat zeer veel geld kost. - Deze actie zet daarom volgens lokale stakeholders best in op twee sporen: o Op korte termijn: het verzamelen van meer expertise over het gezondheidskundige effect en het waken over het behoud van bestaande groenzones. (Hiermee wordt bijkomend tegemoetgekomen aan de opgevangen bekommernissen van jongeren rond de mogelijke uitbreiding van de industriezone). o Op lange termijn: een scenario ontwikkelen waarbij een bufferzone wordt voorzien rond de volledige industriezone, door het systematisch verwerven van de gronden die grenzen aan de industriezone. Een belangrijke voorwaarde is dat een dergelijk scenario wordt vastgelegd in de ruimtelijke planning. Klankbordgroep gelooft niet in gezondheidskundige impact van groenbuffers: - Tijdens de klankbordgroep met buurtbewoners kreeg de actie ‘investeren in groenbuffers’ een negatieve appreciatie omdat er weinig geloof wordt gehecht aan de impact ervan op de gezondheid. Volgens de deelnemers kan het hoogstens de geluidsoverlast gedeeltelijk wegnemen, maar het pakt de problemen niet aan de bron aan. - Anderzijds is er vanuit de klankbordgroep wel veel aandacht voor de natuurlijke omgeving, en is men tegen een verdere uitbreiding van de industrie ten koste van bestaande groene zones. 5. INFOVERSTREKKING PARTICULIERE BODEMSTALEN I.F.V. TEELTADVIES Voorzien in praktische info en richtlijnen over het nemen van bodemstalen in functie van teeltadvies moestuinen Als motivatie voor bovenstaande aandachtspunten werd door de bevraagde groepen (experten, lokale actoren of buurtbewoners) volgend advies gegeven: - Er is reeds veel (algemene) informatie beschikbaar voor buurtbewoners van Genk-Zuid, zowel over de milieuproblematiek als over mogelijkheden om blootstelling te vermijden (hygiëne, stookgedrag). Wat buurtbewoners tijdens de klankbordgroep echter aangaven te missen is praktische informatie over de analyse van bodemstalen uit hun eigen tuin, in functie van teeltadvies voor een moestuin. Men wil graag duidelijkheid hebben over waar men terecht kan om een bodemstaal te nemen, hoe men een aanvraagformulier moet invullen en wat dat zal kosten. - Verschillende lokale actoren beamen dat veel buurtbewoners meer informatie wensen over bodemverontreiniging in eigen tuin, en dat hiervoor goede richtlijnen nodig zijn om de kwaliteit van de resultaten te kunnen garanderen.
14
Bedenkingen bij subsidie voor particuliere bodemanalyses: - Verschillende lokale actoren formuleren bedenkingen bij een eventuele terugbetaling of het actief promoten van particuliere bodemanalyses, met name: o Juiste interpretatie van de gegevens moeilijk te garanderen. o Is het nodig dat iedereen individueel de waarden van bepaalde polluenten in zijn tuin weet? Dit is niet noodzakelijk geruststellend. Wat als de resultaten slecht zijn? o Beter om een collectief onderzoek op te zetten, georganiseerd door de overheid, in functie van brondetectie en algemene opvolging van de regio. 6. VERDER (BRON)ONDERZOEK NAAR THALLIUM EN ARSEEN Opzetten extra onderzoek (emissiemetingen, extra analyses) Organiseren expertworkshop Als motivatie voor bovenstaande aandachtspunten werd door de bevraagde groepen (experten, lokale actoren of buurtbewoners) volgend advies gegeven: - Experten vinden verder onderzoek naar de blootstellingswegen en bronnen van de verhoogde thallium en arseen concentraties bij jongeren een belangrijke actie. Specifiek wordt vermeld dat de emissies beter in kaart gebracht moeten worden door het (tijdelijk) toepassen van een hogere meetfrequentie voor zware metalen bij bepaalde bedrijven (zoals E.ON, Norbord en Aperam). In dat kadert sluit deze actie aan bij prioriteit 1 (bronaanpak: verplichten van extra milieumetingen als bijkomende voorwaarden voor individuele milieuvergunningen). Ook de verdere interpretatie van de gezondheidskundige ernst van de gemeten verhoging van thallium en arseen wordt gesuggereerd als zinvol actie, bijvoorbeeld door het organiseren van een expertworkshop of door extra analyses op de bestaande gegevens uit te voeren. Niet allereerste prioriteit: Zowel lokale actoren als buurtbewoners vinden verder wetenschappelijk onderzoek naar thallium en arseen minder prioritair. (tijdens het lokaal overleg scoren deze acties laag op wenselijkheid).
15
Geïntegreerd eindadvies regio Menen Het onderstaande advies bevat 6 PRIORITAIRE AANDACHTSPUNTEN voor het actieplan regio Menen, afgeleid uit de conclusies van drie consultatieronden; respectievelijk met experten, lokale actoren en buurtbewoners. De individuele nummering van de aandachtspunten geeft geen verdere prioritering aan. De zes prioritaire aandachtspunten kunnen wel worden opgedeeld in twee groepen: -
-
De EERSTE 3 AANDACHTSPUNTEN zijn het meest robuust omdat ze doorheen de procedure van het Faseplan tijdens alle consultatiemomenten aan bod zijn gekomen. Bovendien lijkt op basis van de lokale overlegmomenten (met lokale actoren en buurtbewoners) het lokaal draagvlak rond deze aandachtspunten eerder groot, hoewel dit niet noodzakelijk betekent dat er geen tegenkanting bestaat of dat er geen kritische kanttekeningen werden gemaakt. Wanneer dit het geval is, wordt dit in het advies zo duidelijk mogelijk aangegeven. De LAATSTE 3 AANDACHTSPUNTEN zijn eveneens te beschouwen als lokale prioriteiten maar zijn iets minder robuust omdat ze niet tijdens alle consultatiemomenten aan bod zijn gekomen, of niet door alle geconsulteerde groepen (even sterk) geadviseerd worden.
Voor elk van deze prioritaire aandachtspunten wordt een korte motivatie gegeven met de voornaamste argumenten die werden aangehaald door experten, lokale actoren en buurtbewoners. Een meer gedetailleerde weergave van de respectievelijke consultatiemomenten is te vinden in afzonderlijke verslagen en rapporten. 1. BRONAANPAK Aanpak en opvolging van gekende industriële bronnen (vooral m.b.t. PCB-problematiek). Tegengaan van of voorwaarden stellen aan verdere uitbreiding industrie. Als motivatie voor bovenstaande aandachtspunten werd door de bevraagde groepen (experten, lokale actoren en buurtbewoners) volgend advies gegeven: PCB-uitstoot ten gevolge van schrootverwerkende industrie: - Hoewel de HBM-resultaten in Menen wijzen op verlaagde blootstelling aan PCB’s t.o.v. algemeen Vlaanderen vinden buurtbewoners en verschillende lokale actoren strengere controle en extra maatregelen t.a.v. de schrootverwerkende industrie in de regio prioritair. De voornaamste argumenten hiervoor zijn: o De depositiemetingen in de regio wijzen nog steeds op verhoogde PCB-waarden in het milieu. o De HBM-resultaten zijn vermoedelijk lager t.o.v. Vlaanderen omdat buurtbewoners in de regio Menen door sensibilisering minder lokale voeding eten. o Er werd gemeten bij jongeren terwijl de hoogste waarden en de meeste gezondheidseffecten te verwachten zijn bij volwassenen of ouderen (omdat persistente stoffen zich opstapelen in het lichaam). - De bevraagde experten en recent wetenschappelijk onderzoek duiden op de schrootverwerkende industrie als een actuele bron van PCB’s in de regio Menen (en in mindere mate van dioxines). Uit milieumetingen blijkt wel dat de PCB-concentraties in het milieu zijn gedaald doorheen de tijd, maar dat de drempelwaarden nog steeds overschreden worden in de onmiddellijke omgeving van de schrootverwerkende industrie. Een expert suggereert om een (groene) bufferzone in te richten rond de industrie, maar buurtbewoners en lokale actoren wijzen erop dat dit moeilijk realiseerbaar is, vooral omwille van ruimtelijke beperkingen. - Experten en enkele lokale actoren benadrukken dat de PCB-problematiek deels historisch is (o.a. van de afvalverbrandingsoven), en dat het een uitdovend probleem is (gebruik van PCB’s werd verboden), maar dat maatregelen t.a.v. de actuele bron desalniettemin nodig zijn. - Verschillende lokale actoren denken dat vooral het schrootverwerkende bedrijf zelf beschikt over de benodigde expertise om te komen tot een oplossing. Desalniettemin wordt de regulerende rol van de overheid benadrukt, en dit vooral via sectorale regelgeving.
16
Enkele kritische stemmen: - Toch stellen ook enkele lokale actoren in vraag of extra maatregelen t.a.v. de schrootverwerkende industrie absolute prioriteit moeten krijgen in een actieplan dat wordt opgesteld naar aanleiding van de HBM-resultaten. Zij wijzen er op dat het niet de PCB’s en dioxines zijn waarvan een hogere blootstelling werd vastgesteld t.o.v. algemeen Vlaanderen, maar wél andere polluenten als zware metalen en PAK’s. Uitbreiding industrie: - Het voornemen van de Vlaamse overheid om verdere industriële uitbreiding in Menen toe te staan (cf. goedkeuring voor het nieuwe industrieterrein ‘Menen-West’) wordt zeer negatief onthaald door buurtbewoners en lokale actoren. Er wordt benadrukt dat bijkomende industrie ook zal leiden tot meer verkeer, en dus altijd een bijkomende milieu-impact met zich mee zal brengen, ondanks het voornemen om enkel niet-vervuilende industrie toe te staan. - De lokale overheid in Menen heeft bovendien een negatief advies uitgebracht over het plan MER ‘Menen-West’. Door een andere lokale actor werd een klacht neergelegd bij de Raad van State. 2. COMMUNICATIE EN INFORMATIE Oprichten digitaal en fysiek informatiepunt Opzetten gezamenlijke communicatiestructuur tussen industrie en stadsbestuur Als motivatie voor bovenstaande aandachtspunten werd door de bevraagde groepen (experten, lokale actoren en buurtbewoners) volgend advies gegeven: - Tijdens de lokale consultaties komen duidelijke knelpunten naar voor rond de informatie en communicatie van de milieuproblematiek in Menen. Enerzijds gaat het over een gebrek aan toegankelijke (bestaande) informatie over milieu en gezondheid, anderzijds gaat het over een gebrek aan vertrouwen en geloofwaardigheid in de communicatie tussen de industrie, het stadsbestuur en de buurtbewoners. - De klankbordgroep met buurtbewoners uitte vooral frustraties rond de ontoereikende verspreiding van informatie, met name over de veiligheid van lokale voeding en bodem (maar ook grondwater en drinkwater) en preventieve maatregelen die men kan nemen om blootstelling te vermijden. Ondanks verschillende onderzoeken en campagnes in de regio zijn blijkbaar veel mensen nog onvoldoende op de hoogte van de milieuproblemen. Een deelnemer vatte het als volgt treffend samen: “meten is weten, maar weten is ook verspreiden”. Er is onder buurtbewoners het aanvoelen dat er al veel geweten is, maar dat de kennis en informatie nog onvoldoende verspreid wordt naar de bevolking. - Ook verschillende experten wijzen op het belang van een goede informatieverspreiding, in functie van een goede sensibilisatie en een snelle gezondheidswinst. - De adviesgroep met lokale stakeholders ging dieper in op deze knelpunten en kwam tot twee concrete suggesties: o Op korte termijn de beschikbare informatie (vb: studieresultaten, meetresultaten, richtlijnen en tips, verslagen, …) centraliseren in een digitaal informatiepunt, concreet: een aparte webpagina op de website van de stad. Daarnaast dient er ook een fysiek informatiepunt te worden voorzien waar op een laagdrempelige manier consultatie voorzien wordt voor buurtbewoners, bij voorkeur via de milieudienst, eventueel aangevuld met lokale contactpunten via buurtwerking. o Op langere termijn moet er gestreefd worden naar het opzetten van een gezamenlijke communicatiestructuur over de milieuproblematiek tussen stadsbestuur en industrie waardoor informatie op een transparante, duidelijke en betrouwbare manier kan overgebracht worden. Het installeren van een opvolgorgaan, bestaande uit betrouwbare partners, om alle informatie vooraf te 17
checken op wetenschappelijke correctheid en begrijpbaarheid is hierbij cruciaal. Deze actie veronderstelt echter in de eerste plaats dat de vertrouwensrelatie met de industrie hersteld wordt, en dat beide partijen de meerwaarde van een gezamenlijke communicatiestructuur inzien. - Lokale actoren vermelden dat voor het opzetten van bovenstaande acties een wetenschappelijke begeleiding en ondersteuning vanuit de Vlaamse overheid wenselijk is. Een onderling overleg/contactmoment met lokale overheden van andere Vlaamse aandachtsgebieden (Beerse, Genk-Zuid) om hun ervaringen te delen rond gezamenlijke risicocommunicatie lijkt in dat opzicht ook interessant. - In de marge van deze acties lijkt ook de betere samenwerking en overleg met Franse lokale overheden een werkpunt volgens stakeholders. Bijvoorbeeld in het kader van gezamenlijke onderzoeksprojecten zoals Aeropa. Alsook betere informatie-uitwisseling tussen enerzijds de bedrijven en de lokale overheid, en anderzijds tussen de bovenlokale en lokale overheden. 3. DUIDELIJKHEID SCHEPPEN OVER RISICO’S VAN LOKAAL GETEELDE VOEDING Opzetten en/of ondersteunen van wetenschappelijk onderzoek naar historische bodemverontreiniging en de veiligheid van lokaal geteelde voeding in Menen, in functie van teeltadvies aan lokale overheden en buurtbewoners. Voorzien in praktische info en/of subsidie voor het nemen van particuliere bodemstalen van moestuinen Als motivatie voor bovenstaande aandachtspunten werd door de bevraagde groepen (experten, lokale actoren en buurtbewoners) volgend advies gegeven: - De HBM-resultaten van Menen wijzen op een verlaagde blootstelling aan PCB’s en dioxines t.o.v. algemeen Vlaanderen. Verschillende experten en lokale actoren wijten dit aan verminderde consumptie van lokale voeding in de regio Menen (dit blijkt ook uit de vragenlijsten). Er zijn echter onvoldoende gegevens om hierover uitsluitsel te geven. - Buurtbewoners uit de klankbordgroep geven aan meer info te wensen over de risico’s van lokaal geteelde voeding. Daarover is er tot op heden nog te veel onduidelijkheid (o.a. omwille van de lagere concentraties van POP’s bij jongeren). “Mag ik mijn eigen groenten nog eten of niet, is het aangeraden of niet, dat is het enige wat ik wil weten”, aldus een buurtbewoner. - Voor de lokale actoren geniet een gestuurde wetenschappelijke studie van bodemstalen bij enkele particuliere tuinen (uitgevoerd door de overheid) de voorkeur boven particulieren zelf de mogelijkheid bieden een bodemstaal te laten onderzoeken. Toch is er interesse in het voorstel om richtlijnen te voorzien (en een eventuele subsidie) voor buurtbewoners die zelf de bodem van hun (moes)tuin willen laten analyseren. Er dient dan wel met zorg te worden omgegaan met de privacy van de deelnemers, en een betrouwbare individuele interpretatie van de stalen is cruciaal. - Ook experten geven aan dat verder onderzoek naar blootstellingswegen en bronnen (waaronder bodem en lokale voeding) belangrijk is om te komen tot een betere inschatting van de problematiek. Lokale voeding wordt aanzien als voornaamste blootstellingsweg voor PCB’s en dioxines. Maar ook voor de zware metalen wordt verwezen naar verder onderzoek van bodem en lokale groenten (zie ook verder). 4. GEZONDHEIDSOPVOLGING Voorzien in een brede wetenschappelijke opvolging van de volksgezondheid in de regio om tijdtrends vast te stellen Ondersteuning bieden bij individuele begeleiding/opvolging via (huis)artsen Als motivatie voor bovenstaande aandachtspunten werd door de bevraagde groepen (experten, lokale actoren of buurtbewoners) volgend advies gegeven: 18
Opvolging volksgezondheid in de regio: - Een meerderheid van de geconsulteerde lokale actoren vindt een verdere gezondheidsopvolging wenselijk. Er wordt benadrukt dat een dergelijke opvolging vooral evoluties in de regio in kaart moet brengen, en minder evoluties van individuen. Als doelgroep worden oudere volwassenen gesuggereerd omdat dit een zicht geeft op blootstelling over een langere periode (wat relevant is bij de opvolging van persistente stoffen als PCB’s en dioxines). - Ook experten geven aan dat eventuele gezondheidseffecten vooral te verwachten zijn bij de oudere bevolking. - Een wetenschappelijke begeleiding bij het afbakenen van de onderzoeksvragen en –design en het bewaken van duidelijke en eerlijke communicatie over de resultaten zijn hierbij heel belangrijk, met name om te vermijden dat bijkomend onderzoek in de regio de inzet wordt van een lokale politieke strijd. Om ruis op de data zo veel mogelijk uit te sluiten zijn strenge selectiecriteria voor deelname noodzakelijk. Individuele gezondheidsopvolging via huisartsen: - Hoewel de voornaamste focus een opvolging van de evoluties in de regio Menen dient te zijn, mag een verdere (individuele) begeleiding van deelnemende jongeren of buurtbewoners met vragen niet uit het oog verloren worden. Dit kan best via (huis)artsen verlopen, hetzij door te voorzien in algemene richtlijnen voor alle huisartsen, hetzij door te voorzien in één aanspreekpunt bij een geïnteresseerde en gespecialiseerde arts. - Uit de klankbordgroep met buurtbewoners en de evaluatievragenlijst bij deelnemers blijkt een grote interesse in een individuele opvolging van de deelnemende jongeren. In tegenstelling tot lokale intermediairen vinden deelnemers het belangrijk dat evoluties van de eigen gezondheid verder worden opgevolgd. Ze willen vooral weten of de acties die ze zelf ondernomen hebben (vb: het aanpassen van hun voedingsgewoonten) een effect hebben op de concentraties in hun lichaam. Verschillende aanwezige ouders op de klankbordgroep gaven aan deze bijkomende metingen reeds op eigen initiatief te hebben ondernomen. Niet allereerste prioriteit: - Bij aanvang van de lokale adviesgroep geven bijna alle lokale actoren aan dat een verdere gezondheidsopvolging wenselijk is. Bij de afsluitende plenaire stemming (na bespreking) blijkt echter dat een meerderheid van de actoren twijfelt over de prioriteit voor dit actiepunt. - Ondanks de interesse van de klankbordgroep in een verdere gezondheidsopvolging blijkt uit een rangschikking van beleidsaanbevelingen dat gezondheidsopvolging geen absolute prioriteit krijgt. O.a. bronaanpak en een verdere opvolging in het milieu (lucht, bodem, voeding) krijgen een hogere prioriteit. 5. VERDER (BRON)ONDERZOEK NAAR ZWARE METALEN Onderzoek naar zware metalen in de verschillende milieucompartimenten, in functie van inschatting bron, blootstellingswegen en gezondheidskundige ernst Metingen in bodem van particuliere tuinen en lokaal geteelde voeding, in functie van inschattingen veiligheid Als motivatie voor bovenstaande aandachtspunten werd door de bevraagde groepen (experten, lokale actoren of buurtbewoners) volgend advies gegeven: - Zowel experten, buurtbewoners en lokale actoren vinden verder onderzoek naar zware metalen belangrijk omdat de verhoogde blootstelling aan de zware metalen cadmium en thallium in regio Menen t.o.v. algemeen Vlaanderen een onverwacht resultaat was van het HBMonderzoek, en er voorlopig weinig geweten is over bronnen en milieuconcentraties in de regio Menen. - De experten benadrukken dat er onvoldoende (lokale) gegevens zijn over deze polluenten om betrouwbare uitspraken te kunnen doen over bronnen, mogelijke blootstellingswegen en 19
gezondheidsernst. Vooral voor thallium zijn zeer weinig gegevens beschikbaar. Voor cadmium gaat het vermoedelijk om historische vervuiling. - Zowel bij lokale actoren als buurtbewoners is er vooral vraag naar verder onderzoek in particuliere tuinen en lokaal geteelde voeding (bij voorkeur opnieuw bij de HBM-deelnemers, zodat vergeleken kan worden met de HBM-resultaten). - Daarnaast vinden de lokale actoren het mogelijk ook nuttig om zware metalen te meten in de lucht en grensoverschrijdende emissies te onderzoeken, om uitsluitsel te krijgen over de eventuele aanwezigheid van actuele bronnen. - Bij buurtbewoners is er ook vraag naar het in kaart brengen van geografische spreiding van eventuele vervuiling. Twijfel over gezondheidskundige ernst: - Hoewel er twijfel bestaat onder experten over de gezondheidskundige ernst van de HBMresultaten m.b.t. cadmium en thallium (ernstig gezien de relatie met DNA-schade, maar anderzijds gaat het om lage waarden en bestaat er controverse over de gezondheidskundige norm voor cadmium), vinden buurtbewoners en lokale actoren het toch maatschappelijk relevant om te investeren in verder onderzoek. Zij willen immers weten waar de verhoogde waarden vandaan komen. 6. MAATREGELEN OM UITSTOOT VAN PAK’S TE VERMINDEREN Verder onderzoek naar de voornaamste (lokale) bronnen van PAK’s Als motivatie voor bovenstaande aandachtspunten werd door de bevraagde groepen (experten, lokale actoren of buurtbewoners) volgend advies gegeven: - Verhoogde blootstelling aan PAK’s wordt door experten zeer ernstig bevonden, vooral omwille van de relatie met DNA-schade, de consistentie met milieumetingen en de verwachte gezondheidseffecten. - Verder onderzoek is nodig om voornaamste (lokale) bronnen in kaart te brengen. PAK’s zijn immers afkomstig van zeer diverse bronnen, waaronder ook personenverkeer en gebouwenverwarming. Het relatieve belang van de verschillende bronnen tov elkaar is moeilijk in te schatten. Hoewel in de regio Menen vooral wordt verwezen naar de aanwezige industrie (ook over de Franse grens) en het vrachtverkeer. - Verder wordt er gewezen op de moeilijkheid om bijvoorbeeld verkeerspollutie aan te pakken, gezien het hier om zeer veel kleine bronnen gaat. Een aanpak van het personenverkeer vraagt bovendien om een gedragswijziging van de bevolking, die zeer moeilijk te bewerkstelligen is. - Desalniettemin wordt voor acties mbt verkeer vooral gekeken naar het zwaar vrachtverkeer in de regio. Vraagt vooral om Vlaamse aanpak: - Buurtbewoners en lokale actoren vinden de resultaten mbt PAK’s ernstig, maar wijzen op het bovenlokale karakter van deze problematiek (o.a verkeer) en vinden een aanpak specifiek voor Menen daarom minder prioritair.
20
Enkele generieke aanbevelingen 1. ZORG VOOR ZICHTBARE ACTIES EN ZET NIET LOUTER IN OP VERDER ONDERZOEK De externe expertronde leerde dat de humane biomonitoring studies in Genk-Zuid en regio Menen nog op heel wat punten om een verdere interpretatie en verder onderzoek vraagt. Dit wordt ook bevestigd door lokale actoren en in mindere mate door buurtbewoners. Er blijkt dus wel enig lokaal draagvlak te bestaan voor verder onderzoek in de regio. Toch lijkt het raadzaam niet te veel in te zetten op bijkomend studiewerk aangezien betrokken actoren en buurtbewoners vooral een aanpak aan de bron verwachten. Voornamelijk inzetten op verder onderzoek zou een verkeerd signaal kunnen geven. Reeds bij de lokale bespreking rond de opstart van het Faseplan werd zowel in Genk-Zuid als in Menen gewezen op deze potentiële valkuil. Het is belangrijk dat verder onderzoek concreet gekaderd wordt in functie van kennisleemten die een antwoord behoeven alvorens beleidsacties ondernomen kunnen worden (wat zal bijkomend onderzoek opleveren en tot welke acties zal het leiden?) 2. SENSIBILISATIECAMPAGNES KUNNEN GEZONDHEIDSWINST OPLEVEREN, MAAR KOMEN NIET TEGENMOET AAN LOKALE BEKOMMERNISSEN. Verschillende experten duiden op het belang van sensibilisatiecampagnes gericht op enerzijds individuele preventieve maatregelen om blootstelling te vermijden (zoals gezonde voeding en hygiëne-maatregelen), en anderzijds het ontraden van particuliere bronnen van milieuvervuiling en blootstelling (zoals roken, stoken en pesticiden gebruik). Van deze maatregelen wordt verwacht dat ze op korte termijn gezondheidswinst kunnen opleveren. Andere experten benadrukken echter dat er weinig onderzoek bestaat over de effectiviteit van dergelijke maatregelen, en dat het in de context van gebieden als Genk-Zuid en regio Menen de (verkeerde) indruk wekt dat buurtbewoners zelf verantwoordelijk zijn voor de blootstelling. Ook buurtbewoners zelf verwachten geen sensibilisatiecampagnes, maar wel een aanpak aan de bron (vooral gericht op industrie). Het is daarom ook hier belangrijk dat eventuele sensibilisatiecampagnes concreet gekaderd worden in de bredere problematiek (als korte termijn oplossingen), en gekoppeld worden aan een effectieve aanpak van de bron (op langere termijn). Desalniettemin geven buurtbewoners wel aan meer concrete informatie te wensen over de problematiek (i.t.t. algemene adviezen die iedereen reeds kent). Zie o.a. aanbeveling 5 voor Genk-Zuid en aanbevelingen 2 en 3 voor regio Menen. 3. EEN VLAAMSE OVERHEID MET VERSCHILLENDE ROLLEN Doorheen de verschillende consultatierondes wordt duidelijk dat er bij de uitvoering van het actieplan verschillende rollen verwacht worden van de Vlaamse overheid. a. Een regelgevende rol (de ‘verantwoordelijke’ overheid die een aantal controles op industriële bronnen wettelijk vastlegt en toekijkt op de naleving ervan (sancties) + de overheid die trekker is bij visieontwikkeling rond wettelijke verankering van globale milieunormering/vergunning). b. Bemiddelende rol (de overheid die waakt over een gezonde balans tussen zorg voor leefmilieu en economie) c. Ondersteunende rol (de overheid die haar expertise en ervaring rond complexe milieuen gezondheidsdossiers ter beschikking stelt en lokale besturen ondersteunt bij de communicatie ervan). 4. INVESTEREN IN LOKALE BETROKKENHEID A. VOOR GENK-ZUID: AFSTEMMING MET E-MISSIEPLAN Volgende aandachtspunten vormden een rode draad doorheen de klankbordgroep met buurtbewoners in Genk: ‘controle van de vervuilers’, ‘de vervuiler betaalt’ en ‘een overheid die zijn verantwoordelijkheden neemt’. Er wordt bovendien meteen aan toegevoegd dat er in België naar hun aanvoelen laks wordt omgesprongen met deze principes, en dat Genk-Zuid 21
veeleer een slecht voorbeeld is van het principe ‘de vervuiler betaalt’ (verwijzend naar de verplaatsing van basisschool de Sleutel). Er wordt ook verwezen naar Umicore Hoboken, dat wel expliciet zijn verantwoordelijkheden neemt met een milieucharter dat het bedrijf moet voorbereiden op een duurzame toekomst. Desalniettemin merkten we zowel bij de experten, lokale actoren en buurtbewoners dat er n.a.v. het HBM-onderzoek Genk-Zuid en de oprichting van het Genkse E-missieplan een voorzichtig optimisme bestaat. Ook buurtbewoners hebben het idee dat er iets beweegt en dat er verschillende instanties zijn die de problematiek ‘warm houden’. In deze kritische fase is het cruciaal om de geloofwaardigheid van dat project te consolideren. Hiervoor is ongetwijfeld een goede samenwerking en afstemming nodig tussen enerzijds de bovenlokale en de lokale overheid, en anderzijds tussen de overheden en de bedrijven. B. VOOR REGIO MENEN: INVESTEREN IN VERTROUWENSRELATIE Tijdens de klankbordgroep en lokale adviesgroep in Menen werd duidelijk dat er weinig (wederzijds) vertrouwen bestaat tussen buurtbewoners, lokale overheid en industrie op vlak van milieu en gezondheid. Dit is nochtans een belangrijke voorwaarde voor industrie en overheid om transparant te communiceren, en voor buurtbewoners om vertrouwen te hebben in datgene wat gecommuniceerd wordt (zie ook aanbeveling 2). Ook de Vlaamse overheid blijft niet onbesproken. Buurtbewoners en lokale actoren wijzen op de dubbele rol die de Vlaamse overheid speelt in Menen: Enerzijds is men blij met de aandacht voor de milieuproblematiek en de (gezondheids-)onderzoeken die werden uitgevoerd, maar anderzijds is er veel kritiek op de goedkeuring van de Vlaamse overheid voor verdere uitbreiding van de industrie in Menen (verwijzend naar ‘Menen-West’ en de vergunning voor uitbreiding van het schrootverwerkende bedrijf). Dit gebrek aan vertrouwen is mogelijk een obstakel voor de geloofwaardigheid van en de lokale betrokkenheid bij een actieplan. Daarom is het ook belangrijk om acties op te nemen specifiek gericht op het herstellen van de vertrouwensrelatie tussen alle betrokkenen. 5. INFORMATIEVERSPREIDING: OPENBAAR, TOEGANKELIJK, VERSTAANBAAR. Openbaarheid van gegevens en eenvoudige toegang tot duidelijke en verstaanbare informatie wordt door alle betrokkenen in beide aandachtsgebieden belangrijk geacht. Er wordt ook benadrukt dat dit cruciaal is voor de vertrouwensrelatie tussen burger en de overheid. a. Voor de regio Menen werden verschillende knelpunten geïdentificeerd op vlak van informatie-uitwisseling. Aanbeveling 2 van dit eindadvies reikt enkele suggesties aan om hieraan tegemoet te komen. b. Voor Genk-Zuid werden in het kader van het E-missieplan verschillende initiatieven ondernomen die hieraan in grote mate tegemoetkomen, waardoor bijkomende concrete acties niet gesuggereerd werden in het kader van het Faseplan. Desalniettemin blijft dit een algemene randvoorwaarde. 6. INSTALLATIE VAN EEN LOKAAL OPVOLGINGSORGAAN Een lokale opvolging van het actieplan is van groot belang om alle betrokkenen aan boord te houden. Deze opvolging wordt best ingebed in een bestaande structuur: a. voor Genk-Zuid werd de provinciale stuurgroep Genk-Zuid of de overlegstructuur van het E-missieplan gesuggereerd. Uitdaging is om een vertegenwoordiging van alle betrokken actoren te voorzien, met bijzondere aandacht voor de buurgemeenten en de bedrijven die in de huidige structuren niet altijd vertegenwoordigd zijn. b. Voor de regio Menen werd de technische werkgroep Menen gesuggereerd. Tot op heden zijn de buurgemeenten echter niet vertegenwoordigd in deze vergadering. Een eventuele uitbreiding is daarom aangewezen.
22
1.
Inleiding: methodologie en plan van aanpak
1.1
Het project Faseplan
Het Steunpunt Milieu en Gezondheid meet in opdracht van de Vlaamse overheid de aanwezigheid en de effecten van milieuvervuilende stoffen in de mens via humane biomonitoring (HBM). Sinds 2002 werden verschillende meetcampagnes uitgevoerd in Vlaanderen (zowel in algemeen Vlaanderen als in specifieke aandachtsgebieden). Het project ‘Faseplan’ heeft als doel de resultaten van deze HBMcampagnes verder te interpreteren en de vertaling naar beleidsacties te ondersteunen, a.h.v. een systematische en participatieve procedure. In de periode 2010-2011 werden HBM-meetcampagnes uitgevoerd bij jongeren in twee verschillende industriële aandachtsgebieden in Vlaanderen, met name Genk-Zuid en regio Menen. De opzet van de HBM-studies was de inwendige blootstelling aan vervuilende stoffen en een aantal biologische en gezondheidskenmerken te meten of te bevragen bij 200 jongeren (14-15 jaar) die wonen in de nabijheid van de industriezone, en deze resultaten te vergelijken met de jongeren van de Vlaamse referentiecampagne (een steekproef van dezelfde leeftijdsgroep uit de algemene Vlaamse bevolking) die werd uitgevoerd in de periode 2008-2009. De resultaten van de HBM-campagnes in Genk-Zuid en regio Menen zijn te vinden op de website van het Steunpunt: www.milieu-en-gezondheid.be. Een HBM-onderzoek levert een veelheid aan interessante gegevens op over milieu en gezondheid. De doorwerking naar beleid is echter niet altijd eenduidig. Zowel wetenschappelijk als maatschappelijk bestaat er vaak heel wat onenigheid en/of onzekerheid over o.a. de (gezondheidskundige) ernst van de resultaten, de oorzaken achter verhoogde waarden, mogelijke oplossingen voor geïdentificeerde problemen, en prioriteiten voor beleid. Daarom werd ‘het Faseplan’ ontwikkeld, een procedure om resultaten van HBM-campagnes verder te interpreteren en te vertalen naar beleidsacties, en dit op een transparante, systematische en participatieve manier. Het Faseplan is m.a.w. een vervolgtraject op HBM-onderzoek, gedragen door onderzoekers, beleidsmakers en plaatselijk betrokkenen. Naar aanleiding van de bekendmaking van de HBM-resultaten in de aandachtsgebieden Genk-Zuid en regio Menen werd een Faseplan opgestart in beide regio’s. Het doel van het Faseplan is de Vlaamse overheid te adviseren bij het opstellen van concrete beleidsacties. Het project Faseplan werd uitgevoerd door de Universiteit Antwerpen (Dep. Sociologie) en VITO (Vlaamse instelling voor technologisch onderzoek, unit Milieurisico en Gezondheid), in opdracht van de Vlaamse overheid (departement LNE en Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid). Het Faseplan in de aandachtsgebieden Genk-Zuid en regio Menen liep van februari 2012 tot midden 2013.
1.2
Principes en uitgangspunten van het Faseplan
De procedure van het Faseplan is opgebouwd volgens de analytisch-deliberatieve benadering van Stern and Fineberg (1996) waarbij een wetenschappelijke probleemanalyse gecombineerd wordt met een maatschappelijk debat over oplossingen (deliberatie). De ambitie en filosofie van het Faseplan bestaat uit volgende principes en uitgangspunten (zie ook Keune et al. 2010)3 die in het plan van aanpak voor de hotspots op een evenwichtige manier in uitwerking moesten gebracht worden.
3
Keune H, Koppen G, Morrens B, Colles A, Teughels C, Chovanova H, Van Campenhout K (2010), Proces-evaluatie Faseplan Milieu en Gezondheid, Brussel/Steunpunt Milieu en Gezondheid, december 2010
23
Figuur 1: de basisprincipes van het Faseplan GESTRUCTUREERD Iteratieve procedure opeenvolgende fasen
PARTICIPATIEF Inbreng diverse actoren
TRANSPARANTIE open communicatie proces en resultaten
OVERHEID BESLIST Geadviseerd met controle over eindproduct
FLEXIBEL Maatwerk in de procedure
Lokale betrokkenheid, maar Vlaamse overheid behoudt controle over eindproduct. -
-
PARTICIPATIE: het Faseplan wordt doorlopen in nauwe samenwerking met lokale en bovenlokale intermediairen en experten. Hierdoor vergroot het kennispotentieel (vanuit diverse hoeken wordt kennis verzameld) alsook het draagvlak voor de werkwijze van het Faseplan (traditionele eenrichtingscommunicatie wordt doorbroken). Maar, het is uiteindelijk de OVERHEID DIE BESLIST over beleidsacties, niet de onderzoekers of de betrokkenen: de overheid verwerft door de werkwijze van het faseplan inzicht, advies, kwaliteit en steun, maar behoudt controle over het eindproduct: zij beslist uiteindelijk over de maatregelen die in werking worden gesteld en geeft er nadien verdere uitvoering aan.
Gestructureerde procedure, maar toch flexibel -
-
GESTRUCTUREERD: het faseplan is te beschouwen als een gefaseerde en iteratieve procedure waarbij voortschrijdend inzicht uit duidelijk gescheiden deelstappen gebruikt wordt in elke volgende stap om te komen tot systematische, geïntegreerde, en goed onderbouwde adviezen. Maar, toch is MAATWERK in de procedure nodig: het faseplan is niet te herleiden tot een vast draaiboek of loutere reproductie van eerder of elders beproefde trajecten. In de concrete uitwerking van de verschillende stappen van het faseplan dient de nodige flexibiliteit voorzien te worden. Zowel in tijd: het verloop van eerdere stappen kan het opzet en de verwachtingen t.a.v. latere stappen beïnvloeden; alsook afhankelijk van de lokale context in iedere hotspot: Het faseplan vraagt om maatwerk in de procedure.
Transparant in alle stappen -
TRANSPARANTIE: voor de deelnemers aan het Faseplan moet het duidelijk zijn wat het statuut van het proces is, welke regels gelden en welke de verschillende stappen zijn die worden doorlopen. De Vlaamse overheid legt verantwoording af over inhoudelijke beslissingen en beslissingen in verband met de vormgeving van het proces4. Op die manier versterkt transparantie vertrouwen in de uitkomsten van de procedure. Er wordt steeds op een open manier gecommuniceerd over zowel de resultaten van het faseplan als over het proces.
4
Zie: Van Damme en Brans (2009), Inspraak organiseren. Een analyse van drie Vlaamse inspraakprocessen, Steunpunt bestuurlijke organisatie Vlaanderen, D/2009/10106/012
24
Verder werd ook specifiek voor de lokale context van de hotspots het principe van subsidiariteit onderstreept bij de uitwerking van het plan van aanpak: -
1.3
SUBSIDIARITEIT tussen de diverse werkniveaus. Het onderscheid tussen het lokale en bovenlokale perspectief noopt tot respect voor elkaars bevoegdheden en beleidsontwikkeling. Het faseplan moet er in zijn procedure ook zorg voor dragen dat mogelijke incongruenties en win-win’s van milieu- en gezondheidsdoelstellingen tijdig worden opgespoord.
De procedure van het Faseplan: plan van aanpak
Het Faseplan werd een eerste keer uitgevoerd en geëvalueerd op basis van de resultaten van het eerste generatie Steunpunt Milieu en Gezondheid (2002-2006). In algemene zin bestaat het Faseplan uit een voorfase en vier opeenvolgende fasen: -
Voorfase: vaststellen en selecteren van overschrijdende biomerkerwaarden Fase I: evalueren van geselecteerde overschrijdingen naar ernst en prioriteiten Fase II: opzoeken van oorzaak en bron van prioritaire overschrijdingen en opmaken actieplan Fase III: uitvoeren actieplan Fase IV: evaluatie actieplan
Het tweede Faseplan werd uitgevoerd op basis van de resultaten van het tweede generatie Steunpunt Milieu en Gezondheid (2007-2011). Dit Steunpunt bestond enerzijds uit een aantal Vlaamse referentiecampagnes en opvolgstudies en anderzijds uit 2 lokale campagnes in Genk-Zuid en regio Menen.
De voorfase In de voorfase van het tweede Faseplan maakten experten van het Steunpunt Milieu en Gezondheid een voorselectie van de meest prioritaire resultaten van het tweede Vlaams Humaan Biomonitoringsprogramma. Gezien de veelzijdigheid en het multi-level karakter van de resultaten (historische én nieuwe polluenten; referentiewaarden én hotspotwaarden) werd geopteerd om een meer ‘kwalitatieve’ inschatting van de ernst van de resultaten te maken. Dit gebeurde door individuele meetresultaten te clusteren op basis van generieke milieu- en gezondheidsthema’s binnen (inter)nationaal onderzoek en beleid (Morrens et al. 2011)5. Eind 2011 werden 6 thema’s geselecteerd: de twee hotspots en vier transversale thema’s: 1) 2) 3) 4) 5) 6)
de hotspot Genk-Zuid de hotspot regio Menen Kanker/genotoxiciteit Endocriene verstoring en fertiliteit Perinatale blootstelling Ftalaten
Dit rapport doet verslag van Fase I en II binnen de hotspots Genk-Zuid en regio Menen. De resultaten van het Faseplan rond de vier andere transversale thema’s worden beschreven in een ander rapport (Colles et al., 2013).
5
Morrens B, Colles A, Koppen G, Loots I, Schoeters G, Van Larebeke N (2011), Faseplan tweede generatie Steunpunt Milieu en Gezondheid – Voorfase – rapport, Brussel/Steunpunt Milieu en Gezondheid, december 2011
25
Fase I en II Lokaal overleg rond het plan van aanpak De lokale context van de hotspots vroeg om maatwerk in de procedure. Daarom werd er in beide hotspots veel aandacht besteed aan (lokaal) overleg in functie van het uittekenen van het plan van aanpak. In totaal vonden 5 verkennende gesprekken plaats in het voorjaar van 2012. BOVENLOKAAL: ervaring participatieproject Vlaamse overheid in Beerse (TOVO Antwerpen)
REGIONAAL: vormgeven verschillende stappen in plan van aanpak o Provinciale buitendienst TOVO West-Vlaanderen en LOGO Leieland o Provinciale buitendienst TOVO Limburg en LOGO Limburg
LOKAAL: aftoetsen en bijsturen plan van aanpak aan lokale context o Stadsbestuur Menen: Schepen en milieuambtenaar o Stadsbestuur Genk: Burgemeester, cel strategisch stadsbeleid, coördinator E-missieplan en MMK
Uit de gesprekken werden volgende aandachtspunten geselecteerd: 1. Belang van het invoegen van een PRESELECTIE. Extra fase (parallel met desk research) is nodig om een eerste indeling en selectie van HBM-resultaten te maken (‘trechter’ inlassen aan begin procedure). Deze selectie moet in eerste instantie gebeuren door Steunpunt (op basis van wetenschappelijke criteria), maar moet ook lokaal getoetst worden 2. Tijdens lokale consultaties polsen naar engagement voor CONTINUÏTEIT van de lokale adviesgroep: belangrijk voor doorwerking van beleid in de toekomst (lokale actoren moeten ‘de fakkel’ overnemen) 3. BURGERPARTICIPATIE is ook belangrijk in het faseplan: niet enkel maatschappelijke actoren maar ook ongeorganiseerde buurtbewoners proberen te betrekken. Uitdaging blijft om ook groepen te betrekken die moeilijk bereikbaar zijn, bv. de allochtone gemeenschap in Genk. 4. Belangrijk om duidelijke AFSPRAKEN te maken over de beleidsruimte (wat zal het eindproduct zijn) en de procesregels (afbakening inspraakproces) van het Faseplan. 5. Aandacht voor TERUGKOPPELING: een goed participatief proces bevat voldoende ruimte voor feedback door de betrokkenen. 6. Er wordt best een duidelijk ONDERSCHEID gemaakt tussen risico-analyse en risico-management. Het Faseplan (UA & VITO) is verantwoordelijk voor de risicoanalyse en moet leiden tot goed onderbouwde adviezen. De overheid moet vervolgens verder werken met die adviezen en is verantwoordelijk voor de uitvoeringsfase. Deze fase gebeurt best ook op een participatieve manier.
Het plan van aanpak werd goedgekeurd door de Stuurgroep Faseplan op 01-03-2012. Figuur 2 geeft de verschillende stappen van de procedure schematisch weer.
26
Figuur 2: Plan van aanpak Faseplan Genk-Zuid en regio Menen (tot aan opmaak actieplan) FASE I Stap 1a: Preselectie HBM resultaten
Stap 1b: Lokaal advies preselectie
Door Steunpunt Milieu en Gezondheid en de Vlaamse overheid.
Consultatie lokale stakeholders: maatschappelijke aanvulling selectie
FASE II Stap 2: Desk research Werkgroep Faseplan: verdere analyse, inventarisatie
Stap 3: Expertconsultatie
Expertadvies
Bovenlokale en lokale experten: kwaliteitscontrole, beoordeling
Maatschappelijk advies
Stap 4: Klankbordgroep
Stap 5: Eindadvies lokale actoren
focusgesprek HBM deelnemers/ buurtbewoners
Consultatie lokale stakeholders
Stap 6: Ambtelijke Vlaamse overheid
Stap 7: Politieke Vlaamse Overheid Beleidsbeslissing actieplan
Beleidsvoorbereiding actieplan
De procedure kan ingedeeld worden in twee belangrijke onderdelen: -
-
RISICOANALYSE (of brainstorm fase): analyseren en interpreteren van de meetresultaten en vertaalslag naar mogelijke acties en oplossingsrichtingen (stap 1 tot 5). Deze fase moet resulteren in een maatschappelijk gedragen eindadvies waarin mogelijke acties worden voorgesteld. Deze fase bestaat uit twee afzonderlijke stappen die overeenkomen met de analystisch-deliberatieve benadering o Expertadvies: analyse (stap 2 en 3) o Maatschappelijke advies: deliberatie (stap 4 en 5) RISICOMANAGEMENT (of besluitvormingsfase): selecteren van acties die kunnen worden opgenomen in het uiteindelijke actieplan (stap 6 en 7). In deze tweede fase speelt vooral de Vlaamse overheid een leidende rol.
De achtereenvolgende stappen worden hieronder kort methodologisch toegelicht. (Pre)selectie HBM-resultaten (stap 1) In een eerste Fase dient er een prioritering en selectie gemaakt te worden van de resultaten die verdere aandacht verdienen in het kader van het Faseplan. Deze selectie gebeurt in twee stappen: Een eerste selectie (STAP 1A) door experten van het Steunpunt Milieu en Gezondheid (wetenschappelijke inschatting van de gezondheidskundige ernst) en door beleidsmedewerkers van de Vlaamse overheid (inschatting beleidsrelevantie), op basis van een bevattelijk overzicht van de HBM-resultaten en kadering ervan in volksgezondheidskundige context. In een tweede stap (STAP 1B) 27
wordt deze selectie voorgelegd voor advies aan lokale stakeholders (inschatting lokale en maatschappelijke relevantie). Desk research (stap 2) Het onderzoeksteam (UA en VITO) maakt samen met de opdrachtgever (LNE en ToVo) een achtergronddocument voor elk polluent uit het selectievoorstel. Elk document heeft vier onderdelen: ‘de diagnose’ (HBM-resultaten en andere kennis m.b.t. de betreffende polluent), ‘blootstellingsroutes’, ‘bronnen’ en ‘mogelijke acties’. Deze informatie wordt geordend a.h.v. een ‘relevantieboom’. De hoofdkwestie wordt voorgesteld aan de hand van de stam en relevante factoren, invloeden en resultaten verschijnen als een systeem van takken en wortels. Onderliggende oorzaken en mogelijke oplossingen voor een specifiek probleem kunnen op deze manier inzichtelijk worden gemaakt. Consultatie (stap 3, 4 en 5) De geselecteerde onderwerpen en documentatie uit de desk research worden vervolgens samen met documentatie uit de desk research (stap 2) in drie consultatieronden voorgelegd aan lokale en bovenlokale intermediairen (experten, burgers en stakeholders). Centrale vraagstelling is de in Stap 2b geselecteerde resultaten van de humane biomonitoring uitdrukkelijk te beoordelen in het licht van de reeds lopende en geplande acties en beleid: welke resultaten verdienen verdere opvolging? Welke resultaten worden reeds voldoende ondervangen in de lopende en geplande acties en beleid? Waar bevinden zich lacunes in de bestaande actieplannen en hoe kunnen deze worden opgevuld? EXPERTADVIES
Het expertadvies bestaat uit een aantal bilaterale consultaties bij actoren die vanuit hun expertise een bepaalde betrokkenheid hebben bij de problematiek. Het gaat om voorverkenningen waarbij het onderzoeksteam via vragenlijsten input vraagt van diverse typen lokale of bovenlokale experten. De voornaamste doelstelling van dit expertadvies is de geselecteerde onderwerpen verder te onderbouwen, en inzicht te verschaffen in de ernst en betrouwbaarheid van de diagnose de blootstellingsroutes, de bronnen en suggesties voor mogelijke acties. Aan elke individuele expert wordt advies gevraagd over de polluenten die binnen zijn specifieke expertiseveld vallen. De geselecteerde onderwerpen worden op deze manier verder onderbouwd met expertenadvies en kennisleemtes worden aangevuld. Zo ontstaat er voor elk van deze polluenten een wetenschappelijk dossier dat zowel lokale context als mogelijke beleidsacties in overweging neemt. MAATSCHAPPELIJK ADVIES De input van de experten wordt vervolgens verwerkt en toegevoegd aan de documentatie die in de desk research werd opgebouwd. Op die manier ontstaat rond elk van de geselecteerde onderwerpen een ‘wetenschappelijk dossier’, dat zowel lokale context als mogelijke beleidsacties in overweging neemt. Een samenvatting van deze gegevens wordt tijdens twee opeenvolgende plenaire consultaties voorgelegd aan: -
een klankbordgroep samengesteld uit (ongeorganiseerde) burgers: het gaat dan in eerste instantie over de deelnemende jongeren en hun ouders (stap 4); een adviesgroep bestaande uit lokale maatschappelijke actoren (stap 5).
De klankbordgroep geeft advies over de voorgestelde acties en verdere onderzoekspistes. Ook kunnen nieuwe creatieve ideeën worden opgepikt die het debat inhoudelijk kunnen verrijken. Op die manier krijgen omwonenden ook een stem in de procedure en blijven de geïnteresseerde deelnemers betrokken bij het vervolgtraject van de studie waaraan zij deelnamen. De klankbordgroep is een focusgesprek waarbij dieper wordt ingegaan op de resultaten van het onderzoek. Er wordt daarbij aandacht besteed aan de manier waarop buurtbewoners de resultaten interpreteren, als bevoorrechte getuigen, en welke acties naar hun inschatting ondernomen zouden moeten worden in de regio. 28
Vervolgens wordt een tweede plenaire consultatie georganiseerd met een adviesgroep bestaande uit lokale maatschappelijke actoren (in principe dezelfde adviesgroep die reeds in stap 2b werd betrokken bij het proces). Tijdens deze stap zal de input van experten en burgers worden voorgelegd voor een finale consultatie. Nieuwe ideeën en aanvullingen kunnen ook in dit stadium worden toegevoegd. Maar uiteindelijk wordt van deze adviesgroep verwacht dat zij een eindadvies formuleren over de geïdentificeerde lacunes en aandachtspunten, en de voorgestelde acties die hierop een antwoord zouden kunnen bieden. Aspecten als maatschappelijke gevoeligheid, haalbaarheid, wenselijkheid en verantwoordelijkheid dienen hierbij in acht te worden genomen. Ook de vraag wie zich zou moeten engageren t.a.v. deze acties dient te worden gesteld (lokale of bovenlokale overheid, individuele stakeholder of gedeelde verantwoordelijkheid?). Beslissing over acties (stap 6 en 7) Op basis van de expertbeoordeling en het maatschappelijke advies bereidt de opdrachtgever een beslissing voor. De politieke overheid dient te beslissen over de acties die prioritair uitgevoerd kunnen worden vanuit de Vlaamse en vanuit de lokale bevoegdheid, en bekijkt mogelijke financieringsbronnen. Verder brononderzoek kan doorlopend opgezet worden wanneer duidelijk wordt dat bepaalde resultaten een verdere interpretatie behoeven. De genomen beslissingen worden op een toegankelijke manier helder en publiek gemaakt. Ook in deze besluitvormingsfase is het aangewezen om lokale overheden en maatschappelijke actoren verder te betrekken bij het proces. Verschillende acties zullen immers niet of slechts gedeeltelijk behoren tot de bevoegdheid van de Vlaamse overheid, en succes van vele acties is vaak afhankelijk van het engagement dat ook door maatschappelijke actoren (andere dan de overheid) wordt opgenomen. Het is daarom aangewezen dat ook deze selectie van acties en het opstellen van een actieplan gebeurt op een participatieve wijze. VERKORTE PROCEDURE VOOR SNELLE ACTIES De procedure laat ook toe voor bepaalde geselecteerde biomerkerresultaten sneller beleidsacties op te zetten, waar lokale consultatie of expertbeoordeling niet noodzakelijk werd geacht (zie stippellijn tussen stap 1a en stap 6 in figuur 2). Deze ‘binnenweg’ in de procedure wordt genomen indien er zich bepaalde beleidsopportuniteiten voordoen, waarover reeds op voorhand een brede consensus bestaat m.b.t. nut en wenselijkheid (zowel bij beleidsmakers als bij lokale stakeholders).
Terugkoppeling en verslaggeving Over elke stap in de procedure worden verslagen en deelrapporten opgesteld (zie bijlagen). Deze worden telkens teruggekoppeld met de betrokkenen uit elke stap. Op basis van alle verzamelde input van stap 1 t.e.m. 5 maakt het onderzoeksteam een geïntegreerd eindadvies op voor de opdrachtgevers. Netwerk van lokale actoren Met het oog op voldoende maatschappelijk draagvlak voor het uiteindelijke eindadvies, moet de samenstelling van de lokale adviesgroep in beide hotspots zo divers mogelijk zijn. Het opgebouwde lokale netwerk tijdens de HBM-studie wordt hierbij als uitgangspunt beschouwd. Het gaat hierbij over volgende type actoren: ambtenaren van gemeentelijke en provinciale diensten (milieudienst, communicatiedienst, dienst lokale economie, dienst milieuvergunningen, OCMW), bevoegde schepenen, medische actoren (huisartsen, CLB-artsen), vertegenwoordigers van de industrie (management, bedrijfsarts, preventie-adviseur, vakbondsafgevaardigden), leden van gemeentelijke milieuraden en plaatselijke actiegroepen, medewerkers uit lokale sociale sector (buurtwerk) en milieuverenigingen (Natuurpunt). Per hotspot gaat het om een netwerk van rond de 40 contactpersonen.
29
FASE I: EVALUEREN VAN GESELECTEERDE OVERSCHRIJDINGEN NAAR ERNST EN PRIORITEITEN
STAP 1. PRESELECTIE HBM-RESULTATEN IN HOTSPOTS
-
VOORBEREIDING: DESK RESEARCH: OVERZICHT HBM-RESULTATEN STAP 1A: PRIORITEREN EN SELECTEREN HBM-RESULTATEN DOOR STEUNPUNT STAP 1B: LOKALE ADVISERING SELECTIEVOORSTEL
Documenten in aparte bijlage: 1. Samenvattende tabellen HBM-resultaten hotspots Genk-Zuid en regio Menen (uit achtergronddocumenten) 2. Bijlage bij selectievoorstel HBM-resultaten Steunpunt Milieu en Gezondheid
3. Verslagen lokaal overleg Genk-Zuid en regio Menen: advisering procedure Faseplan en selectievoorstel Steunpunt
30
2. Desk research: overzicht HBM-resultaten hotspots Ter voorbereiding van de preselectie van HBM-resultaten werden door het onderzoeksteam Faseplan achtergronddocumenten opgemaakt over de HBM-resultaten in de twee hotspots. Na een beschrijving van het studiegebied, selectie van biomerkers en beschrijving van de onderzoeksgroep, wordt in samenvattende tabellen elke biomerker (voor zover mogelijk) beschreven volgens 5 criteria: (1) vergelijking met Vlaanderen, (2) vergelijking met richtwaarden (3) relatie met bronnen en milieumetingen (4) verschillen tussen wijken (5) relatie met effectmerkers. (Tabellen in bijlage 1)
2.1
Achtergronddocument hotspot Genk-Zuid
2.1.1
Situering
Het industriegebied Genk-Zuid werd als eerste prioriteit geselecteerd in de hot spot selectieprocedure van het Steunpunt 2007-2011. Genk-Zuid werd geselecteerd omwille van de ongerustheid die er heerst over de gezondheid van de mensen die nabij de industriezone wonen. De opzet van de biomonitoringscampagne in Genk-Zuid is om de inwendige blootstelling aan vervuilende stoffen en een aantal biologische en gezondheidskenmerken te meten of bevragen en deze te vergelijken met een representatieve steekproef van dezelfde leeftijdsklasse uit de algemene Vlaamse bevolking. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door het Steunpunt Milieu en Gezondheid in opdracht van de Vlaamse Overheid (beleidsdomeinen Wetenschap, Leefmilieu en Volksgezondheid). 2.1.2
Studiegebied
Voor de selectie van het studiegebied werd een aantal criteria in aanmerking genomen, nl. -
-
studiegebied van de gezondheidsenquête, uitgevoerd in 2007; beschikbare milieumetingen: VMM-metingen van zware metalen op zwevend stof, VMM depositiemetingen, VMM metingen van PCB126 en dioxines in de lucht, metingen van zware metalen in groenten en bodem, pluimberekeningen van zware metalen; de overheersende windrichting; bevolkingsgegevens.
Op basis van deze gegevens werd het onderzoeksgebied geselecteerd. Het gebied bestond uit wijken rond het industriegebied uit de gemeenten Genk en Diepenbeek (zie kaart). 31
2.1.3
Selectie van biomerkers
Biomerkers van blootstelling Op basis van de beschikbare milieumeetgegevens, gemodelleerde pluimberekeningen van de emissies en een inventaris van de aanwezige industrie werden polluenten geselecteerd die relevant zijn voor de hot spot en waarvoor biomerkers beschikbaar zijn. Dit gebeurde in nauw overleg met de werkgroep Genk-Zuid (VMM, Toezicht Volksgezondheid, MMK en lokale artsen). Voor volgende polluenten werden biomerkers geselecteerd: o zware metalen: cadmium, lood, nikkel, chroom, koper, mangaan, thallium, antimoon, arseen en kwik; o POP’s: PCB’s, gechloreerde pesticiden (DDE en HCB), dioxines en dioxine-achtigen, gebromeerde vlamvertragers; o vluchtige stoffen: PAK’s, benzeen, tolueen. Biomerkers van effect Op basis van de mogelijke effecten van de geselecteerde polluenten, werden volgende gezondheidsparameters bestudeerd in Genk-Zuid6: o Astma en allergie: Op basis van zelfrapportering (via gestandaardiseerde vragenlijsten) werd nagegaan hoe hoog de prevalentie is van verschillende types van allergie, nl. astma (doctor-diagnosed, laatste 12 maanden, ooit), hooikoorts, eczeem (huidallergie) en andere allergieën (metalen of chemische producten, voeding, medicatie of insecten en dieren). o Genotoxiciteit: Genotoxiciteit werd gemeten met behulp van de komeettest. Deze test laat toe om op een vrij eenvoudige, maar toch gevoelige manier DNA-schade aan te tonen. De schade die gemeten wordt, hoeft niet noodzakelijk blijvend te zijn, en is dus niet altijd onmiddellijk gevaarlijk. De komeettest kan wellicht op groepsniveau op een toegenomen risico op kanker duiden, maar op het niveau van het individu is dit nog niet onderzocht. Naast de klassieke komeettest, die DNA-schade reflecteert, werd ook de oxidatieve komeettest uitgevoerd; deze geeft oxidatieve DNA-schade weer. Als derde genotoxiciteitstest werd er DNA-herstel gemeten aan de hand van het gehalte aan 8hydroxy-deoxyguanosine (8-oxodG) in de urine. Een hogere mate van DNA-herstel is een indirecte maat voor meer DNA-schade. o Hormoonverstoring: Een aantal van de bestudeerde polluenten kan hormoonverstorend werken en daardoor bijdragen tot een aantal metabole problemen. In deze studie werden de concentraties van een aantal schildklierhormonen (thyroid stimulerend hormoon of TSH, thyroxine of fT4 en trijodothyronine of fT3) en een aantal geslachtshormonen (sex hormone binding globulin of SHBG, testosteron, oestradiol, luteïniserend hormoon of LH en follikel stimulerend hormoon of FSH) opgemeten. Daarnaast werd puberteitsontwikkeling opgevolgd via de registraties van de schoolartsen van het Centrum voor Leerlingenbegeleiding. Voor meisjes werden gegevens over maandstonden opgevraagd via vragenlijsten. o Neurologische ontwikkeling: Het Neurobehavioral Evaluation System (NES) omvat een batterij van neurologische testen om de effecten van milieuverontreiniging op de neurologische prestatie te onderzoeken. In deze studie werden 3 testen van de NES3 batterij aangewend: de Continuous Performance Test die concentratievermogen meet, de Digit Span Test waarin getallen gereproduceerd moeten worden en de Finger Tapping Test
6
Meer info over de biomerkers van blootstelling en effect is te vinden in het eindrapport: http://www.milieu-engezondheid.be/resultaten.html en in de fact sheets http://www.milieu-engezondheid.be/onderzoek/luik%2021/fact%20sheets.html
32
o
2.1.4
om reactiesnelheid te bepalen. Verder werden slaperigheid en genderidentiteit (mannelijke/vrouwelijk gedrag) via gestandaardiseerde vragenlijsten bevraagd. Nierschade: Twee klinische merkers, nl. alfa-1-microglobuline in urine en cystatine-C in serum werden onderzocht als merkers voor eventuele nierschade, respectievelijk voor tubulaire en glomerulaire nierschade. Voor beide parameters bestaan referentiewaarden vanuit de algemene bevolking. Beschrijving van de onderzoeksgroep
De onderzoeksgroep in de regio Genk-Zuid bestond uit 197 jongeren, geboren in 1994, 1995 of 1996. De rekrutering gebeurde op 17 onderzoeksdagen in de periode van 11 januari 2010 tot 27 november 2010. De voornaamste kenmerken van de deelnemers worden gegeven in Tabel . In vergelijking met de Vlaamse referentiegroep is de proportie meisjes in Genk-Zuid significant hoger en ook oudere jongeren (>15,5 jaar) zijn significant meer vertegenwoordigd in Genk-Zuid. Het opleidingsniveau van de jongeren en van het gezin ligt significant lager in Genk-Zuid. In Genk-Zuid wonen in sommige wijken rond het industriegebied meer allochtonen. De proportie deelnemers van Turkse, Marokkaanse en Italiaanse origine (bepaald op basis van geboorteland van de ouders) is hoger in Genk-Zuid in vergelijking met de referentiepopulatie. Zowel bij jongens als bij meisjes is de proportie deelnemers met overgewicht hoger in Genk-Zuid. Rookgewoonten zijn niet verschillend tussen de twee groepen. Tabel A: Beschrijvende statistiek voor de onderzoeksgroep in de regio Genk-Zuid in vergelijking met de Vlaamse controlepopulatie Parameter Geslacht, n (%) jongens meisjes Leeftijd , n (%) ≤ 14,5 jaar 14,5 – 15,5 jaar > 15,5 jaar Opleidingsniveau jongere BSO TSO ASO Hoogste opleidingsniveau in het gezin geen diploma of lager onderw. lager secundair hoger secundair hoger onderwijs Geboorteland ouders beide ouders Belg één van de ouders niet-Belg beide ouders niet-Belg BMI-klasse bij jongens ondergewicht normaal overgewicht
Genk-Zuid (n=197)
Vlaanderen (n=210)
Genk-zuid vs. Vlaanderen
89 (45,2%) 108 (54,8%)
121 (57,6%) 89 (42,4%)
p = 0,01
58 (29,4%) 86 (43,7%) 53 (26,9%)
67 (31,9%) 123 (58,6%) 20 ( 9,5%)
p <0,001
39 (20,4%) 43 (22,5%) 109 (57,1%)
20 ( 9,7%) 86 (41,5%) 101 (48,8%)
p < 0,001
15 (7,8%) 23 (11,9%) 61 (31,6%) 94 (48,7%)
3 (1,4%) 22 (10,6%) 66 (31,9%) 116 (56,0%)
p = 0,02
128 (67,7%) 22 (11,6%) 39 (20,6%)
189 (90,4%) 15 (7,2%) 5 (2,4%)
p < 0,001
11 (12,4%) 60 (67,4%) 18 (20,2%)
8 (6,6%) 100 (82,6%) 13 (10,7%)
p = 0,04
33
Parameter BMI-klasse bij meisjes ondergewicht normaal overgewicht Rookgewoonten niet-roker minder dan dagelijks roken dagelijks roken
2.1.5
Genk-Zuid (n=197)
Vlaanderen (n=210)
Genk-zuid vs. Vlaanderen
9 (8,3%) 75 (69,4%) 24 (22,2%)
12 (13,5%) 68 (76,4%) 9 (10,1%)
p = 0,05
185 (94,4%) 7 (3,6%) 4 (2,0%)
189 (91,3%) 9 (4,3%) 9 (4,3%)
p = 0,42
Resultaten
Blootstellingsmerkers (overzicht in tabel 1, bijlage 1) De gebiedsvergelijking van de blootstellingsmerkers wordt gegeven in tabel 1 in bijlage 1 (1e kolom) (voor de ruwe data verwijzen we naar de samenvatting in het eindrapport, tabel II, blz 13). De gemiddelde waarde van 197 deelnemers in Genk-Zuid wordt vergeleken met gemiddelde bij 210 jongeren uit algemeen Vlaanderen, na correctie voor verstorende factoren. Er wordt uitgedrukt in % hoeveel hoger/lager de waarde in Genk-Zuid ligt t.o.v. Vlaanderen en of deze verschillen significant zijn (p<0,05). Voor de ruwe niet-gecorrigeerde cijfers wordt verwezen naar het eindrapport7. Wat betreft de zware metalen is wonen in Genk-Zuid geassocieerd met significant hogere blootstelling aan cadmium, chroom, koper, thallium en toxisch arseen, maar anderzijds werden significant lagere waarden geobserveerd voor antimoon, nikkel en kwik; de gemiddelde waarden voor lood en mangaan waren niet significant verschillend. De blootstelling aan POP’s in Genk-Zuid is lager dan in Vlaanderen: de verschillen zijn significant voor alle gemeten gechloreerde en gebromeerde polluenten, behalve voor het pesticide hexachlorobenzeen (HCB). De blootstelling aan gebromeerde vlamvertragers is vergelijkbaar met de Vlaamse referentiepopulatie en met studies binnen Europa. De PAK-metaboliet (1-hydroxypyreen) komt in hogere concentratie voor in Genk-Zuid in vergelijking met algemeen Vlaanderen. Voor de benzeenmetaboliet (t,t’-muconzuur) ligt de waarde in Genk-Zuid 8% hoger, maar dit verschil is niet significant. De tolueen metaboliet (o-cresol) is niet detecteerbaar bij 99% van de deelnemers. De blootstelling bij de jongeren in Genk-Zuid wordt vergeleken met gezondheidskundige richtwaarden voor de algemene bevolking (zie tabel 1 in bijlage 1, 2e kolom). Deze richtwaarden zijn afgeleid door wetenschappelijke commissies op basis van een evaluatie van beschikbare gegevens in de literatuur (HBM I en HBM II) of zijn geëxtrapoleerd vanuit proefdierstudies, rekening houdend met de toxico-kinetiek bij de mens (biomonitoring equivalents, BE’s). Slechts voor enkele stoffen bestaan er gezondheidskundige richtwaarden. Voor urinair cadmium hebben 19,6% van de jongeren een waarde die hoger is dan de HBM I waarde van 0,5 µg/l, dit betekent dat gezondheidsrisico’s (met name nierschade) niet zijn uit te sluiten. Voor toxisch relevant arseen (TRA) had 65,4% van de jongeren een waarde boven de richtlijn. Voor de overige polluenten was het percentage jongeren dat de gezondheidskundige norm overschrijdt laag (geen, 1 of 2 personen van de totale groep) of was er geen norm beschikbaar. Er werd bestudeerd of de biomonitoringsresultaten een verband vertonen met externe milieumetingen (zie tabel 1 in bijlage 1, 3e kolom). Ten eerste werd nagegaan of er een verband is tussen de biomerkers en de immissiemetingen van VMM die werden geregistreerd tijdens de periode van rekrutering. De immissies van de 3 dagen die voorafgaan aan een veldwerkdag van de biomonitoring werden gecorreleerd met de respectievelijke biomerkers van blootstelling voor de verschillende metalen. Er werd een significant verband gevonden tussen de immissie van chroom in de laatste drie dagen en de waarde van chroom in de urine. Per stijging van 20 ng/m² in de lucht neemt de waarde in urine toe met een factor 1,03. Bijv. de waarden voor immissies van 20, 100 en 7
http://www.milieu-en-gezondheid.be -> resultaten -> rapporten -> uitgebreid resultatenrapport Genk-Zuid
34
200 ng/m³ stemmen overeen met urinaire Cr-waarden van respectievelijk 0,276; 0,313 en 0,360 µg/l. Ten tweede werd er bestudeerd of er een relatie is tussen de biomerker van blootstelling en de afstand tot de VMM meetposten, die een proxy vormen voor de bronnen op het industrieterrein. Voor bloed lood was er een significante toename van de bloed loodconcentratie bij kortere afstanden tot meetposten GK02 en GK11. Dit bevestigt de hoge waarden van bloed lood die gevonden werden in Nieuw-Sledderlo, de wijk kort bij het industrieterrein. Binnen Genk-Zuid werden de blootstellingsmerkers vergeleken tussen de verschillende wijken (zie tabel 1 in bijlage 1, 4e kolom). Voor zware metalen werden verschillen gevonden tussen de wijken: ten opzichte van sommige andere wijken werden significant hogere waarden geobserveerd in NieuwSledderlo voor bloed lood, bloed chroom en bloed koper; in Kolderbos voor bloed koper en in Diepenbeek voor bloed chroom; nikkel in bloed was significant lager in Oud-Termien ten opzichte van sommige andere wijken. Voor de POP’s werden significant verschillen tussen de wijken vastgesteld voor PCB’s, p,p’-DDE en de gebromeerde vlamvertrager BDE153. In vergelijking met sommige andere wijken werden significant hogere waarden geobserveerd in Oud-Termien en OudSledderlo.
Effectmerkers (overzicht in tabel 2, bijlage 1) Astma en allergie. In de totale groep van Genk-Zuid heeft 9,2% van de deelnemers astma (diagnose gesteld door de dokter). Dit is zeer vergelijkbaar met de algemene Vlaamse referentiegroep. Binnen Genk-Zuid werd echter wel significant meer astma vastgesteld in de wijken Kolderbos (29,4%) en Oud-Sledderlo (20,0%) ten opzicht van de andere wijken. In vergelijking met Vlaanderen is de prevalentie van allergie voor dieren significant lager in Genk-Zuid. Genotoxische effecten. DNA-schade (breuken in de DNA-ketens) in bloedcellen, gemeten met de komeettest, is 26% (p<0,001) hoger in Genk-Zuid dan in de Vlaamse referentiepopulatie. Het verschil in DNA-breuken na omzetten van sommige andere vormen van DNA-schade (oxidaties, andere chemische veranderingen aan de DNA-bouwstenen) in breuken is 69% hoger in Genk-Zuid. Er zijn geen verschillen in de concentratie 8-hydroxydeoxyguanosine in urine (een indirecte merker voor DNA-herstel). Hormonaal evenwicht en sexuele rijping. Jongeren uit Genk-Zuid hadden significant lagere thyroxine (T4) en hogere triiodothyronine (T3) concentraties dan de jongeren uit de referentiestudie. Jongens in Genk-Zuid hadden hogere bloedconcentraties aan vrij (actief, medisch belangrijk) testosteron (mannelijk geslachtshormoon), aan totaal oestradiol (vrouwelijk geslachtshormoon) en aan vrij (actief, medisch belangrijk) oestradiol. Indien we kijken naar puberteitsstadium (gemeten door schoolarts), blijken jongeren in Genk-Zuid, na correctie voor persoonsgebonden factoren waaronder leeftijd, verder te staan in het proces van seksuele rijping. Dit verschil was statistisch significant voor meisjes. Neurologische ontwikkeling. De NES-test (Neurobehavioral Evaluation System) is een batterij van neurologische testen die ontwikkeld is om de effecten van milieuverontreiniging te onderzoeken en bestaan uit 3 onderdelen. Enkel in de "Continuous Performance" test die het concentratievermogen meet werd, na correctie voor verstorende factoren (zoals leeftijd, geslacht, opleidingsniveau), een significant verschil gemeten tussen adolescenten uit Genk-Zuid en deze uit Vlaanderen in het algemeen. Jongeren uit Genk-Zuid maakten meer fouten in deze test. Nierfunctie. Als merker voor eventuele effecten ter hoogte van de nieren, werden twee klinische merkers gemeten: alfa-1-microglobuline in urine en cystatine-C in serum, merkers voor respectievelijk tubulaire en glomerulaire nierschade. Referentiewaarden zijn beschikbaar vanuit de algemene bevolking. Van de jongeren in Genk-Zuid had 8,6% een lage waarde (< 0,59 mg/l) en 1,0% een hoge waarde (> 1,04 mg/l) voor cystatine-C in serum. Voor alfa-1-microglobuline had 2,2% van de deelnemers een hoge waarde (≥ 12 mg/l). Dit betekent dat voor cystatine-C en alfa-1microglobuline respectievelijk voor 90,6% en 97,8% van de deelnemers een normale waarde 35
opgetekend werd. Aangezien deze merkers niet werden gemeten in de referentiepopulatie is er geen vergelijking mogelijk met de controlegroep.
Dosis-effectrelaties Een overzicht van de dosis-effectrelaties die in de desk research in rekening werden gebracht, wordt gegeven in de 5e kolom van tabel 1 in bijlage 1. Deze resultaten waren toen nog voorlopig; de finale analyses zijn ondertussen afgerond en zijn te vinden in een apart rapport8.
Perceptie Volgende perceptieresultaten houden het meest verband met de resultaten van de humane biomonitoring9: -
-
-
Naast luchtvervuiling melden jongeren in Genk-Zuid vaak geurhinder (36% t.o.v. 7% in Vlaanderen) en geluidshinder (26% t.o.v. 3% in Vlaanderen) als type milieuproblemen in hun woonomgeving. De meeste problemen worden gemeld in Oud-Sledderlo. Naast industrie zien jongeren in Genk-Zuid ook het verkeer, transport en afvalverwerking als belangrijke oorzaken van de milieuproblemen. Belangrijkste stoffen die problemen veroorzaken zijn uitlaatgassen en zware metalen. Luchtwegklachten zijn de vaakst gemelde gezondheidsklachten (15% t.o.v. 3% in Vlaanderen)
2.2
Achtergronddocument hotspot ‘regio Menen’
2.2.1
Situering
De regio Menen werd in 2008 geselecteerd als een prioritaire hotspot in Vlaanderen voor humane biomonitoring. In Menen werden herhaaldelijk hoge waarden aan dioxines en PCB’s in het milieu gemeten. Ook de laatste jaren, na de sluiting van de afvalverbrandingsoven, werden vooropgestelde toetsingswaarden en normen af en toe nog overschreden. De regio Menen kent ondermeer een belangrijke schrootverwerkende industrie, met vestigingen in Menen en in Frankrijk, palend aan de Frans-Belgische grens. Het doel van de biomonitoringscampagne in de regio Menen was om de inwendige blootstelling aan vervuilende stoffen en een aantal biologische en gezondheidskenmerken te meten of te bevragen en deze te vergelijken met een steekproef van dezelfde leeftijdsklasse uit de algemene Vlaamse bevolking. Dit onderzoek werd uitgevoerd door het Steunpunt Milieu en Gezondheid in opdracht van de Vlaamse overheid (beleidsdomeinen Wetenschap, Leefmilieu en Gezondheid). 2.2.2
Studiegebied
Voor de selectie van het studiegebied werden een aantal criteria in aanmerking genomen: -
plaatselijk aanwezig industriële activiteiten;
8
Kroes et al. (2013), Vlaams Humaan Biomonitoringsprogramma 2007-2011, Eindrapport dosis-effect relaties adolescenten, Steunpunt Milieu en Gezondheid. 9 Voor een samenvatting van de andere perceptieresultaten (o.a. rond vertrouwen in infokanalen, attitudes rond milieubewustzijn en participatie) verwijzen we naar de samenvatting van het eindrapport.
36
-
-
beschikbare milieugegevens: VMM metingen van dioxines en PCB126 op neervallend stof, metingen van dioxines, PCB’s en PAK’s in bodemstalen, metingen van zware metalen, PCB’s en PAK’s in grondwaterstalen, meetgegevens van het waterbodemmeetnet, metingen van dioxines en PCB’s in eieren en groenten, metingen van PCB’s en dioxine-achtige stoffen in melk, en rookpluimberekeningen van de voormalige afvalverbrandingsoven; beschikbare humane biomonitoringsgegevens uit het eerste steunpunt Milieu en Gezondheid (2002-2006); bevolkingsgegevens; de overheersende windrichting.
Op basis van deze gegevens werd gekozen voor een ellipsvormig studiegebied, georiënteerd volgens de overheersende windrichting en met een zwaartepunt in de industriezone (zie kaart). Binnen het studiegebied werden twee deelgebieden onderscheiden: ‘Menen 1’ bestaande uit de woonzone grenzend aan het industriegebied en ‘Menen 2’ bestaande uit de verder gelegen woonzones binnen de ellips.
2.2.3
Selectie van biomerkers
Biomerkers van blootstelling Op basis van de beschikbare milieumeetgegevens, gemodelleerde pluimberekeningen van emissies en een inventaris van de aanwezige industrie werden polluenten geselecteerd die relevant zijn voor de hotspot en waarvoor biomerkers beschikbaar zijn. Dit gebeurde in nauw overleg met de technische werkgroep Menen (VMM, toezicht Volksgezondheid, MMK en lokale artsen) en lokale actoren. Voor volgende polluenten werden biomerkers geselecteerd: o o o o
Zware metalen: cadmium, lood, nikkel, chroom, koper, mangaan, thallium, antimoon, arseen en kwik; POP’s: PCB’s, gechloreerde pesticiden (DDE en HCB), dioxines en dioxine-achtigen; Vluchtige stoffen: PAK’s en benzeen; Perfluorverbindingen: PFOS en PFOA. 37
Biomerkers van effect Op basis van de eigenschappen en de mogelijke gezondheidseffecten van de geselecteerde polluenten, werden volgende gezondheidsparamaters bestudeerd in de regio Menen10: o o o o o 2.1.3
Astma en allergie; Genotoxiciteit; Hormoonverstoring; Neurologische ontwikkeling; Nierschade Beschrijving van de onderzoeksgroep
De onderzoeksgroep in de regio Menen bestond uit 199 jongeren, geboren in 1994, 1995, 1996 en in de eerste helft van 1997. De staalname gebeurde op verschillende onderzoeksdagen in de periode van 18 mei 2010 tot 12 februari 2011. De voornaamste kenmerken van de deelnemers en een vergelijking met de Vlaamse referentiegroep, worden gegeven in tabel B. In vergelijking met de Vlaamse referentiegroep is het aandeel meisjes in de regio Menen gelijkaardig. De oudste leeftijdsklasse (> 15,5 jaar) is meer vertegenwoordigd in de regio Menen dan in Vlaanderen. De alcoholconsumptie bij de deelnemers is in regio Menen hoger dan in Vlaanderen. Wel wordt in studiegebied Menen significant minder lokale voeding gegeten. Het percentage deelnemers dat lokale producten consumeert, is significant lager voor eieren, groenten en fruit. Ook het percentage deelnemers dat borstvoeding kreeg als baby ligt significant lager in de regio Menen t.o.v. de Vlaamse jongeren. Er is een ongelijke verdeling over de seizoenen in studiegebied Menen en Vlaanderen. In de referentiegroep werden alle jongeren via de scholen onderzocht en waren er bijgevolg geen onderzoeken in de zomer. In de regio Menen werd ook vooral via de scholen gewerkt, maar werden kandidaten ook beperkt gerekruteerd buiten de scholen. Hierdoor zijn toch ook enkele deelnemers onderzocht in de zomer. Tabel B: Beschrijvende statistiek voor de onderzoeksgroep in de regio Menen in vergelijking met de Vlaamse controlepopulatie Parameter
Geslacht, n (%) jongens meisjes Leeftijd, n (%) ≤ 14,5 jaar 14,5-15,5 jaar > 15 jaar Opleidingniveau jonger, n (%) BSO TSO ASO Hoogste opleidingsniveau in het gezin, n (%) geen diploma of lager onderwijs lager secundair hoger secundair
Regio Menen (n = 199)
Vlaanderen (n = 210)
Regio Menen versus Vlaanderen
114 (27,3%) 85 (42,7%)
121 (57,6%) 89 (42,4%)
p = 0,95
50 (25,1%) 90 (45,2%) 59 (29,7%)
67 (31,9%) 123 (58,6%) 20 (9,5%)
p < 0,001
26 (13,2%) 63 (32%) 106 (53,8%)
20 (9,7%) 86 (41,5%) 101 (48,8%)
p = 0,10
9 (4,6%) 21 (10,7%)
3 (1,4%) 22 (10,6%)
p = 0,26
10
Meer informatie over de biomerkers van blootstelling en van effect is te vinden in het eindrapport http://www.milieu-engezondheid.be/resultaten_regio%20menen.html en in de factsheets: http://www.milieu-engezondheid.be/onderzoek/luik%2021/fact%20sheets.html
38
Parameter
hoger onderwijs Geboorteland ouders, n (%) beide ouders Belg één van de ouders niet-Belg beide ouders niet-Belg Seizoenen, n (%) herfst winter lente zomer BMI-klasse bij jongens, n (%) ondergewicht normaal gewicht overgewicht BMI-klasse bij meisjes, n (%) ondergewicht normaal gewicht overgewicht Rookgewoonten, n (%) niet-roker minder dan dagelijks roker dagelijks roker Pilgebruik bij meisjes, n (%) neen ja Borstvoeding als baby, n (%) neen ja Lokaal gekweekte groenten, n (%) neen ja Lokaal gekweekt fruit, n (%) neen ja Lokaal gekweekte eieren, n (%) neen ja
2.1.5
Regio Menen (n = 199)
Vlaanderen (n = 210)
Regio Menen versus Vlaanderen
54 (27,6%) 112 (57,1%)
66 (31,9%) 116 (56,0%)
172 (87,3%) 18 (9,1%) 7 (3,6%)
189 (90,4%) 15 (7,2%) 5 (2,4%)
p = 0,59
6 (3,0%) 103 (51,8%) 82 (41,2%) 8 (4,0%)
47 (22,4%) 62 (29,5%) 101 (48,1%) 0 (0,0%)
p < 0,001
11 (9,7%) 97 (85,1%) 6 (5,3%)
8 (6,6%) 100 (82,6%) 13 (10,7%)
p = 0,24
9 (10,6%) 65 (76,5%) 11 (12,9%)
12 (13,5%) 68 (76,4%) 9 (10,1%)
p = 0,74
184 (92,5%) 6 (3,0%) 9 (4,5%)
189 (91,3%) 9 (4,3%) 9 (4,3%)
p = 0,78
80 (94,1%) 5 (5,9%)
80 (90,9%) 8 (9,1%)
p = 0,42
91 (46,2%) 106 (53,8%)
69 (33,5%) 137 (66,5%)
p = 0,009
151 (77,8%) 43 (22,2%)
125 (60,4%) 82 (39,8%)
p = 0,0002
189 (95,9%) 8 (4,1%)
158 (76,7%) 48 (23,3%)
p < 0,001
151 (80,8%) 36 (19,3%)
110 (55,0%) 90 (45,0%)
p < 0,001
Resultaten
Blootstellingsmerkers (overzicht in tabel 3, bijlage 1) Tabel 3 in bijlage 1 geeft de blootstelling in de regio Menen in vergelijking met de Vlaamse controlepopulatie (voor de ruwe data verwijzen we naar de samenvatting in het eindrapport, tabel II, pagina 15)11. Eerst worden het percentage verschil tussen beide (+ hoger in Menen, - lager in Menen) en de p-waarde voor het gevonden verschil gegeven, waarbij werd rekening gehouden met verschillende factoren die de blootstelling kunnen beïnvloeden (vb. leeftijd, roken, BMI, …). De rode vlakken duiden op significant hogere waarden in studiegebied Menen dan in Vlaanderen en de 11
http://www.milieu-en-gezondheid.be/resultaten_regio%20menen.html
39
groene vlakken op significant lagere waarden (p<0,05). De volgende kolommen geven de strengste gezondheidskundige richtwaarden, indien beschikbaar, en het percentage deelnemers met waarden boven deze richtwaarden, gevolgd door eventuele gevonden relaties van de biomerkerwaarden met bronnen of milieumetingen en het al dan niet voorkomen van significante verschillen tussen de biomerkerwaarden in het gebied dicht bij de industriezone (Menen 1) en het verder gelegen gebied (Menen 2). In de laatste kolom worden de relaties tussen de blootstellingsmerkers en de gemeten effectmerkers weergegeven. Persistente organische polluenten (POP’s) POP’s zijn stoffen die moeilijk afbreekbaar en vetoplosbaar zijn, waardoor ze zich opstapelen in de voedselketen. De blootstelling aan POP’s in de regio Menen is lager dan in algemeen Vlaanderen: de verschillen zijn hoog significant voor alle gemeten gechloreerde polluenten, behalve voor het pesticide hexachlorobenzeen (HCB), en voor de gebromeerde vlamvertrager BDE153. De waarden in studiegebied Menen liggen 17 tot 39% lager dan in de Vlaamse referentiegroep. De verschillen tussen de regio Menen en Vlaanderen kunnen gedeeltelijk verklaard worden door variatie in voedingsgewoonten, zoals het lagere gebruik van lokaal geteeld fruit, groenten en eieren in de regio Menen, het minder krijgen van borstvoeding, andere lichaamssamenstelling of staalname in andere seizoenen. Indien we in de statistische modellen rekening houden met deze factoren blijven de verschillen tussen de regio Menen en Vlaanderen hoog significant. We kunnen dus besluiten dat er een regio-effect is, en dat de blootstelling aan POP’s lager (PCB’s, dioxines, p,p’-DDE, BDE47) of vergelijkbaar (HCB, BDE153) is in de regio Menen in vergelijking met de gegevens van algemeen Vlaanderen. Er is wel een verschil in studieperiode. De biomonitoringcampagne in Vlaanderen liep 2 jaar eerder dan in de regio Menen en kan ook een gedeeltelijke verklaring zijn voor sommige van deze lagere waarden. In het milieu wordt voor deze polluenten namelijk een dalende tijdstrend waargenomen. Van de 10 verschillende gebromeerde vlamvertragers die in deze studie werden gemeten, zijn de waarden niet kwantificeerbaar voor 34,01% tot 99,49% van de stalen. Dit is vergelijkbaar met de Vlaamse referentiepopulatie en met studies binnen Europa. Voor DDE en HCB werden ‘biomonitoring equivalents (BE’s)’ gedefinieerd. Dit zijn concentratiewaarden in het lichaam die overeenstemmen met bestaande gezondheidsgerelateerde blootstellingsrichtlijnen. Deze werden geëxtrapoleerd vanuit proefdierstudies, rekening houdend met de toxico-kinetiek bij de mens. In regio Menen hebben 3 deelnemers (1,5%) een waarde boven de BE van 500 ng/g vet, wat een verhoogd risico op kanker inhoud. In de Vlaamse referentiepopulatie ligt 2,4% van de deelnemers boven deze richtwaarde. De BE-waarde voor HCB bedraagt 43 ng/g vet (gebaseerd op WHO inschatting van neoplastische effecten). In regio Menen viel 1 deelnemer (0,5%) boven deze waarde, tegenover geen enkele deelnemer in de referentiepopulatie. Zware metalen Wat betreft de zware metalen is wonen in studiegebied Menen geassocieerd met significant hogere blootstelling aan thallium (27% hoger in bloed en 14% hoger in urine), koper (6% hoger in bloed) en cadmium (28% hoger in urine). Cadmium in urine geeft een maat voor middellange tot levenslange blootstelling aan cadmium, en kan dus geaccumuleerde blootstelling uit de regio weerspiegelen. Thallium in bloed en urine en koper in bloed zijn merkers voor recente blootstelling en verhoogde waarden kunnen mogelijk wijzen op een lokale bron. Voor urinair cadmium hebben 19,9% van de jongeren een waarde die hoger is dan de HBM I waarde van 0,5 µg/l, dit betekent dat er op latere leeftijd kans is op een verstoorde nierfunctie bij aanhoudende blootstelling; geen enkele jongere had een meting boven de HBM II waarde van 2 µg/l, de waarde waarboven op latere leeftijd grote waarschijnlijkheid is voor nierfunctiestoornissen bij aanhoudende blootstelling. In algemeen Vlaanderen had 11,4% van de jongeren een waarde boven de HBM I richtwaarde voor urinair cadmium. 40
Er werden significant lagere waarden waargenomen voor lood (11% lager in bloed), nikkel (25% lager in urine), antimoon (25% lager in urine), totaal arseen (20% lager in urine) en kwik (17% lager in haar). Deze lagere waarden geven mogelijk aan dat sommige bronnen van deze polluenten (bv. electronica industrie, …) meer voorkomen in de Vlaamse referentiepopulatie in vergelijking met de regio Menen. Vluchtige stoffen De PAK-metaboliet (1-hydroxypyreen) komt in hogere concentraties voor in studiegebied Menen in vergelijking met de Vlaamse referentiegroep. De blootstelling is 49% hoger na correctie voor persoonsgebonden en levensstijlfactoren. Voor de benzeenmetaboliet (t,t’-muconzuur) zijn de gehaltes in de regio Menen en Vlaanderen min of meer gelijk. Effectmerkers (overzicht in tabel 4, bijlage 1) Astma en allergie In de totale groep van de regio Menen werd bij 8,7% van de jongeren astma vastgesteld door een dokter, 12,5% had astmasymptomen in de laatste 12 maanden en 16,8% rapporteerde ooit astma gehad te hebben. Dit is zeer vergelijkbaar met de algemene Vlaamse referentiegroep. Ook het voorkomen van eczeem en allergieën verschilt niet tussen beide onderzoekspopulaties. Wel werd in de regio Menen 44% minder hooikoorts vastgesteld door een dokter, en rapporteerden 38% minder jongeren ooit hooikoorts gehad te hebben. Deze verschillen in hooikoortsprevalentie zijn statistisch significant. Genotoxische effecten Herstelbare DNA-schade (breuken in de DNA-ketens) in bloedcellen, gemeten met de komeettest, blijkt aanzienlijk (71%) en significant hoger te zijn in studiegebied Menen t.o.v. de Vlaamse referentiegroep. Het verschil in DNA-breuken na omzetten van sommige andere vormen van DNAschade (oxidaties, andere chemische veranderingen aan de DNA-bouwstenen) in breuken blijkt nog groter te zijn (92%). DNA-breuken, zoals gemeten met de komeettest, worden bijna altijd hersteld. Het herstel is echter nooit 100% volledig en correct, zodat mutaties kunnen ontstaan. Dit betekent dat een toename in DNA-schade, zoals gemeten met de komeettest, wijst op een toename in sommige deelaspecten van het kankerrisico, maar niet noodzakelijk op een stijging van het totale kankerrisico. Op het niveau van het individu kan niet gesteld worden dat een grotere hoeveelheid breuken geassocieerd is aan een grotere kans op kanker, omdat één bepaald individu met meer DNAbreuken ook een grotere capaciteit tot correct herstel van de breuken kan vertonen, en omdat de komeettest een momentopname is. Hormonaal evenwicht en sexuele rijping Er werden talrijke verschillen genoteerd in de hormonale concentraties in het bloed van jongeren uit studiegebied Menen in vergelijking met de Vlaamse referentiegroep. Met betrekking tot de schildklierfunctie vertoonden jongeren uit studiegebied Menen een statistisch significant lager thyroxine en statistisch significant hogere triiodothyronine gehalte dan de jongeren uit de referentiestudie. De thyroid stimulerend hormoon concentraties waren gelijkaardig in de regio Menen en in Vlaanderen. Met betrekking tot de functie van de geslachtorganen vertoonden de mannelijke jongeren uit de regio Menen een licht gestegen concentratie van testosteron (niet significant na correctie van verstorende factoren) en significant (ook na correctie voor verstorende factoren) hogere bloedconcentraties aan vrij (actief, medisch belangrijk) testosteron (mannelijk geslachtshormoon), aan totaal oestradiol (vrouwelijk geslachtshormoon) en aan vrij (actief, medisch belangrijk) oestradiol. Jongens uit de regio Menen bereiken meer frequent de volwassen hormoonconcentraties, ook na correctie voor verstorende factoren en voor alle statistisch 41
significante covariaten. Het krijgen van (regelmatige) maandstonden verschilt niet bij de meisjes in studiegebied Menen in vergelijking met de meisjes in algemeen Vlaanderen. Een toename in LH en een daling in SHBG concentraties verklaren respectievelijk de stijging in de testosteron en de meer uitgesproken stijging in vrij testosteron. Ook de relatieve stijging in de oestradiol concentratie in vergelijking met de testosteron concentratie zou het gevolg kunnen zijn van anti-oestrogenen effecten. Neurologische ontwikkeling Het concentratievermogen van de jongeren uit studiegebied Menen is niet significant verschillend van dat van de jongeren in de referentiepopulatie. De snelheid waarmee geklikt werd met de hand naar keuze (parameter voor psychomotoriek) lag significant lager bij de jongeren van de regio Menen dan in de Vlaamse referentiegroep. Na correctie voor covariaten kunnen de jongeren uit de regio Menen ook significant minder cijfers reproduceren in de gedicteerde volgorde (parameter voor bepaalde aspecten van het geheugen) dan de jongeren uit de Vlaamse referentiecampagne. Jongeren in de regio Menen zeggen overdag minder slaperig te zijn in vergelijking met wat jongeren over zichzelf zeggen in buitenlandse studies waarin de Epworth Sleepiness Scale werd gebruikt. De mannelijke identiteit bij jongens en de vrouwelijke identiteit bij meisjes kwam in vergelijkbare mate naar voor in de studiegroep van de regio Menen en in de referentiegroep. De mannelijke identiteit bij meisjes en de vrouwelijke identiteit bij jongens waren zwakker aanwezig bij de jongeren uit studiegebied Menen dan in de Vlaamse referentiegroep. Nierfunctie De nierfunctieparameters werden niet gemeten in de referentiepopulatie en worden daarom vergeleken met klinische richtwaarden. De deelnemers uit de regio Menen hadden allemaal normale waarden voor alfa-1-microglobuline in urine en 93,4% had ook normale waarden voor cystatine-C in serum. Voor deze laatste parameter had 5% van de deelnemers lage waarden en 2% hoge waarden.
Dosis-effectrelaties Een overzicht van de dosis-effectrelaties die in de desk research in rekening werden gebracht, wordt gegeven in de 5e kolom van tabel 1 in bijlage 1. Deze resultaten waren toen nog voorlopig; de finale analyses zijn ondertussen afgerond en zijn te vinden in een apart rapport12.
Perceptie Volgende perceptieresultaten houden het meest verband met de resultaten van de humane biomonitoring13: -
-
-
Naast luchtvervuiling melden jongeren in regio Menen ook vaak bodemvervuiling (27% t.o.v. 6% in Vlaanderen) en watervervuiling (17% t.o.v. 7% in Vlaanderen) als type milieuproblemen in hun woonomgeving. Naast industrie zien jongeren in Menen ook het verkeer, afvalverwerking en zwerfvuil als belangrijke oorzaken van de milieuproblemen. Belangrijkste stoffen die problemen veroorzaken zijn uitlaatgassen, zware metalen en afval. Astma is de vaakst gemelde gezondheidsklacht (6% t.o.v. 2% in Vlaanderen).
12
Kroes et al. (2013), Vlaams Humaan Biomonitoringsprogramma 2007-2011, Eindrapport dosis-effect adolescenten, Steunpunt Milieu en Gezondheid. 13 Voor een samenvatting van de andere perceptieresultaten (o.a. rond vertrouwen in infokanalen, attitudes rond milieubewustzijn en participatie) verwijzen we naar de samenvatting van het eindrapport.
42
3.
Prioriteren en selecteren van HBM-resultaten
De lokale humane biomonitoringcampagnes in de hotspots Genk-Zuid en regio Menen leverden een grote hoeveelheid aan resultaten op (27 biomerkers voor 18 polluenten + verschillende effectmerkers). Om deze hoeveelheid aan informatie werkbaar te maken, is beslist om een eerste rangschikking van de resultaten volgens gezondheidskundige ernst uit te voeren. Op basis daarvan werd met een beperkt aantal geselecteerde resultaten verder gegaan. Deze preselectie werd in een eerste stap uitgevoerd door een team van experten binnen het Steunpunt Milieu en Gezondheid en in een tweede stap door een adviesgroep bestaande uit lokale en bovenlokale actoren.
3.1
Selectievoorstel door Steunpunt Milieu en Gezondheid
30 experten van het Steunpunt Milieu en Gezondheid ontvingen op 7 maart 2012 voor beide hotspots bovenstaande samenvattende overzichtsdocumenten. Er werd hen gevraagd in aparte tabellen de prioriteit van elke afzonderlijke biomerkerwaarde te beoordelen voor verdere behandeling in het faseplan door een cijfer van 0 (geen prioriteit) tot 5 (absolute prioriteit) toe te kennen, eventueel voorzien van een motivatie. Op 19 maart 2012 werd de expertronde afgesloten en werden voor elke hotspot 12 beoordelingen van de resultaten ontvangen. De resultaten werden besproken op de vergadering van het veldwerkcomité van 19 maart 2012. Een uitgebreide beschrijving van de beoordelingsresultaten is te vinden in bijlage 1.
Voor Genk-Zuid kunnen bij de blootstellingsmerkers 6 biomerkers worden onderscheiden die een hoge totale score kregen: Chroom, PAK’s, Cadmium, Arseen, Thallium en Lood. Bij de effectmerkers werden de twee hoogste totale scores toegekend aan Genotoxiciteit en Astma en allergie. Prioritering biomerkers van blootstelling (n= 12: min=0 – max=60) 54 50 40 30 20 10
53
50
50 44 36 26
25
23
21
20
20
19
18 12
11
10
8
0
43
Prioritering biomerkers van effect (n= 12: min=0 – max=60) 51 50
40
40
31
31
30
30
29
29
25
25
20 10 0
Voor Menen zien we een hoge score voor drie blootstellingsmerkers: PAK’s, Thallium en Cadmium, en voor één effectmerker: genotoxiciteit (DNA-schade gemeten door de komeettest). 55 50
48
46 36
40
35
33
30
29
28
28 22
21
20
20
17
10
16
13
11
11
7
7
6
0
50
42
40 30 20
26
25
21
21
20
19 12
10 0
Voor verdere doorstroming binnen het Faseplan werd gekozen om te vertrekken van de gezondheidskundige ernst en dus de biomerker van effect met de hoogste score te selecteren samen met de biomerkers van blootstelling die hoog scoren en die een significant verband vertonen met dit
44
effect. Voor beide hotspots werd dus gekozen om genotoxiciteit (DNA-schade) te selecteren als meest ernstig resultaat. Voor Genk-Zuid bestaat de selectie dus uit blootstellingsmerkers die significant verhoogd zijn in de regio en verband houden met genotoxische effecten: FASE I: Selectie Genk-Zuid Biomerker
Verhoging t.o.v. Vlaanderen +26% (komeettest) en +69% (oxidatieve komeettest) +32% +33% +18% (uCd) +32% +11% (bTh)
DNA-schade Chroom PAK’s Cadmium Arseen Thallium
Prioriteitsscore STP M&G (min=0; max=60) 51 54 53 50 50 44
Bijkomend argument voor deze selectie was het resultaat van het LNE-project ‘Effectgericht meten’ waarbij de biologische activiteit van stofstalen uit de omgevingslucht van Genk-Zuid gemeten. De stofstalen werden genomen op de dagen dat het veldwerk voor de biomonitoring werd uitgevoerd. In de stofstalen van Genk-Zuid werd een hogere oxidatieve stress (radicaal genererend vermogen) en hogere mutagene activiteit gemeten in vergelijking met de controlestalen van Koksijde. De hoeveelheid oxidatieve stress en mutagene activiteit van de stofstalen was gerelateerd aan de hoeveelheid zware metalen en/of PAK’s op de stofstalen. De waarden van oxidatieve stress van de stofstalen waren geassocieerd met de resultaten van de oxidatieve komeettest bij de jongeren uit biomonitoringstudie. Ook voor regio Menen werd gekozen om genotoxiciteit, welke de hoogste totale score had bij de gezondheidseffecten, te nemen als uitgangspunt voor de selectie van de blootstellingsmerkers die verder doorstromen binnen het Faseplan. Daarnaast is de lagere blootstelling aan POP’s (PCB’s, dioxineachtige stoffen en DDE) welke gerelateerd is aan lagere consumptie van lokale voeding en minder borstvoeding een opmerkelijk resultaat van deze hotspot. FASE I: Selectie Menen Biomerker DNA-schade PAK’s Thallium Cadmium -------------------------DDE Dioxines en d-PCB’s PCB’s
Verhoging t.o.v. Vlaanderen +26% (komeettest), +69% (oxidatieve komeettest), +21% 8-oxo-deoxyguanosine +49% +27% (bTh) +28% (uCd) --------------------------------------30% -17% en -39% -28%
Prioriteitsscore STP M&G (min=0; max=60) 42 55 48 46 --------------------------------36 29-28 28
45
3.2
Lokale actoren: advisering selectievoorstel Steunpunt
3.2.1
Inleiding en methodiek
Doelstelling Het selectievoorstel van het Steunpunt werd in een volgende stap in de twee hotspots voorgelegd aan de lokale adviesgroep bestaande uit maatschappelijke actoren. Resultaten of thema’s die niet werden geselecteerd door het Steunpunt, maar vanuit lokale (maatschappelijke) bekommernis toch prioritaire aandacht verdienen kunnen door de lokale adviesgroep alsnog worden toegevoegd aan de selectie. Respons Alle contactpersonen die deelnamen aan het lokaal overleg tijdens de humane biomonitoringstudie werden opnieuw uitgenodigd voor deelname aan de lokale adviesgroep van het Faseplan. Het eerste overleg in Genk-Zuid ging door op 23 april 2012 en werd bijgewoond door 27 lokale actoren (5 verontschuldigingen) van o.a. de gemeentelijke overheid (Genk, Diepenbeek, Bilzen), industrie, huisartsen, natuurverenigingen. In Menen vond het lokaal overleg plaats op 3 mei 2012. Daar namen 16 lokale actoren (2 verontschuldigingen) deel van o.a. de gemeentelijke overheid, industrie, scholengemeenschap, milieuraad. Opzet en verloop Na een herhaling van de belangrijkste resultaten van de studie werd het selectievoorstel van het Steunpunt toegelicht. Volgende vragen werden vervolgens gesteld aan de lokale aanwezigen: -
Welke verwachtingen leven er rond het faseplan? Verdienen al de geselecteerde topics verdere aandacht in het Faseplan? Zijn er problemen die verder aandacht verdienen en nu niet ondervangen worden?
Als afsluitende methodiek konden deelnemers aan de hand van post-its een SWOT-analyse maken over de verwachtingen van de sterkten-zwakten-kansen-bedreigingen van het Faseplan.
3.2.2
Lokale adviesgroep Genk-Zuid
Verwachtingen rond het faseplan Lokale actoren blijken vooral verwachtingen te hebben rond de scope en de finaliteit van het faseplan en minder rond de procedure. De doelstelling van het faseplan moet volgens hen zijn het zoeken naar oorzaken en bronnen, met een focus op oplossingen. Actoren vanuit de industrie benadrukken dat het faseplan hierbij breder zou moeten kijken dan enkel de industrie en ook naar bijvoorbeeld vervuiling van verkeer. Huisartsen benadrukken het behoefte om op korte termijn concrete tips te krijgen om vragen van patiënten te kunnen bespreken. Feedback op selectievoorstel steunpunt De lokale adviesgroep gaat akkoord om te focussen op DNA-schade als gezondheidseffect, maar dit mag volgens hen niet betekenen dat er aan het einde van het faseplan niet vanuit andere benaderingen aanbevelingen gedaan mogen worden. Voorbeeld: rond luchtwegklachten, nierschade of hormoonverstoring. Dit kan dan mogelijk verder worden opgenomen in het E-missieplan (als aanbeveling vanuit het faseplan). Voorstel vanuit de groep is om ook nikkel aan het selectievoorstel toe te voegen, aangezien dit erg leeft bij buurtbewoners.
46
SWOT-analyse van het Faseplan Sterktes: - Onafhankelijke onderzoekers - Nader onderzoek HBM - Blootstellingsroutes verder onderzoeken kan meer duidelijkheid brengen - Gevarieerde groep - Groot sociaal overleg - Juiste info geven aan de mensen Kansen: - Integratie Faseplan in E-missieplan
3.2.3
Zwaktes: - Communicatievolgorde? HBM-resultaten zijn gepubliceerd, cijfers hebben ongerustheid teweeggebracht. Pas nu in het Faseplan worden resultaten geïnterpreteerd?? - Veel toehoorders - Te trage communicatie. Adviezen voor huisartsen aan patiënten schieten tekort. - Tijdsdruk (18 Maanden = kort) Valkuilen: - Dat er verwachtingen gecreëerd worden bij de bevolking die niet ingelost kunnen worden. - Te wetenschappelijk. Focus op cijfers. - Gevaar dat antwoord na 18 maanden vooral vraag naar verder onderzoek is. - Politieke wil - Tests vrije radicalen + cumulatieve effecten >voorwaarden-> MER e-on + Aperam
Lokale adviesgroep regio Menen
Verwachtingen rond het faseplan Uit de bespreking van lokale verwachtingen rond het faseplan bleek vooral een behoefte aan verdere wetenschappelijke analyse van de resultaten om lokale vragen en ongerustheden weg te kunnen nemen. Verder werd het belang van transparante communicatie benadrukt om vertrouwen te krijgen in de procedure van het faseplan. Een gezamenlijke communicatie in de verschillende gemeenten wordt belangrijk geacht. Verder kwamen doorheen de bespreking ook de inhoudelijke verwachtingen rond het actieplan dat uit het faseplan dient te vloeien reeds aan bod. Zo werd er gesteld dat de problemen moeten worden aangepakt aan de bron, en niet (enkel) de symptomen. Feedback op selectievoorstel steunpunt De lokale adviesgroep gaat akkoord met het selectievoorstel van het Steunpunt. Het wordt goed bevonden dat zowel de ‘nieuwe ontdekkingen’ (zware metalen en DNA-schade) alsook de ‘historische problematiek’ van de PCB’s en dioxines verdere aandacht krijgt in het Faseplan.
47
SWOT-analyse van het Faseplan Sterktes: - Transparantie - Acties komen vanuit de groep - Wetenschappelijke kennis/objectiviteit van leden van het Steunpunt - Luistervaardigheid & deskundigheid - Open aanpak naar communicatie en participatie - Duidelijke adviezen formuleren Kansen: - Door transparantie geloofwaardigheid herstellen - Samenstelling klankbordgroep zeer belangrijk - Maatschappelijke druk om concrete maatregelen te nemen over ondertussen aangetoond probleem. - Overdracht objectieve feiten en duidelijke info lokale bevolking
3.2.4
Zwaktes: - Beperkte milieugegevens over probleemstoffen - Wetenschappelijke kennis/objectiviteit van de lokale actoren - Onderzoek en methode moeten in functie van concrete welzijn van bewoners staan.
Valkuilen: - Geen welles-nietes verhaal - Versnipperde bevoegdheden - Het onderzoek teveel laten leiden door lokale bezorgdheden en visies - Politieke moed om oorzaak bronnen aan te pakken - Communicatie naar deelnemers & burgers tijdig. (niet te laat, niet te complex) - Langetermijn-onderzoeken - Gevaar: enkel ‘oplapregels’, en niet naar bron van probleem.
Evaluatie betrokkenen
Bij het verslag van het overlegmoment werd een korte evaluatieformulier voorzien. Vanuit Genk-Zuid ontvingen we van 4 aanwezigen een ingevuld formulier, vanuit Menen 3. Over de voorstelling van de aanpak van het Faseplan zijn 5 lokale actoren tevreden of eerder tevreden. 2 actoren geven aan ‘nog even af te wachten’. 6 actoren zijn tevreden over de keuze van onderwerpen die centrale aandacht krijgen in het faseplan (het selectievoorstel). In Menen specifieert een actor hierbij dat vooral brononderzoek moet meegenomen worden. 1 lokale actor uit Genk-Zuid geeft echter aan eerder ontevreden te zijn. Hij motiveert hierbij: “er dient klare wijn geschonken naar de bevolking van Genk en naar de bedrijfsleiders. Dit kan enkel door de aanpassing van de milieuvergunningen en -voorwaarden via de vergunningverlenende overheid: de provincie Limburg, eventueel gesteund door de Vlaamse overheid. Dan pas zal er een duidelijke vermindering van de depositie komen. Nu lijkt het totale overleg eerder op een vrijblijvende praatbarak van mensen met zeer goede bedoelingen, maar zonder macht om in te grijpen waar moet ingegrepen worden. Als er toch zoveel overheidssteun naar bedrijven gaat voor eco-, duurzame - en andere dingen, waarom dan niet voor de verbetering van de gezondheid van de omwonenden: voor de bestrijding van de uitstoot bvb. Want deze duurzame dingen zijn enkel zonnepanelen, die we als belastingsbetaler nog minstens 20 jaar zullen betalen”. Over de aanpak van het lokale overlegmoment zijn 6 actoren tevreden. 1 aanwezige geeft aan de aanpak ‘neutraal’ te vinden. Op de vraag of ze nog verder betrokken willen worden bij het Faseplan antwoorden 5 lokale actoren ‘graag’. 2 lokale actoren ‘wachten nog even af’.
48
FASE II: OPZOEKEN VAN OORZAAK EN BRON VAN DE PRIORITAIRE OVERSCHRIJDINGEN EN OPMAAK ACTIEPLAN STAP 2. DESK RESEARCH STAP 3. EXPERTCONSULTATIE STAP 4. KLANKBORDGROEP BUURTBEWONERS STAP 5. EINDADVIES LOKALE ACTOREN
Documenten in aparte bijlage: 4. Tabellen met bijkomende statistische analyses 5. Desk research dossier per polluent 6. Respons expertconsultatie 7. Verslagen klankbordgroep Genk-Zuid en regio Menen
8. Verslagen lokale adviesgroep Genk-Zuid en regio Menen
49
4. Expertadvies 4.1 Desk research 4.1.1
Inleiding en methodiek
Doelstelling Bij de rapportering van de eindrapporten van de humane biomonitoring in Genk-Zuid (in september 2011) en regio Menen (in januari 2012) en de nazorg die hierrond werd georganiseerd door het Steunpunt Milieu en Gezondheid, werden relevante vragen voor verdere interpretatie gesteld door deelnemers, burgers, lokale experten en onderzoekers van het Steunpunt zelf. Deze vragen werden onderzocht in de faseplanprocedure. Een gedetailleerde beschrijving van de onderzoeksvragen, de gevolgde methode, de resultaten en de interpretatie wordt gegeven in de documenten ‘Desk research Genk-Zuid – bijkomende statistische analyses’ en ‘Desk research Menen-extra analyses’, toegevoegd in bijlage. De voornaamste conclusies worden hieronder samengevat. Opzet en verloop De statistische analyses werden uitgevoerd door de universiteit Hasselt. De variabelen die getest werden in deze statistische analyses zijn afkomstig van de toxicologische metingen en uit de uitgebreide vragenlijsten die de jongeren die deelnamen aan de HBM-studies hebben ingevuld. De geteste relaties werden significant bevonden bij p<0,05. De interpretatie van sommige van deze resultaten moet voorzichtig gebeuren. Het statistisch vermogen van deze vergelijkingen is soms laag door het kleine aantal deelnemers per subgroep. Statistisch significante verschillen tussen subgroepen kunnen mogelijks ook verklaard worden door verschillen in samenstelling van de subgroepen (de ene subgroep kan bijvoorbeeld meer rokers, meisjes of jongens of deelnemers met een hoger of lager BMI bevatten dan de andere subgroep). Meer informatie over de gebruikte statistische methodes is terug te vinden in de hierboven vermelde achtergronddocumenten.
4.1.2
Resultaten en conclusies statistische analyses
Desk research Genk-Zuid Vraag 1: Zijn er belangrijke verschillen in de karakteristieken van de bewoners van de verschillende wijken? Besluit: Er werden duidelijke verschillen gevonden in de karakteristieken van de deelnemers uit de verschillende onderzochte wijken in Genk-Zuid, nl. verschillen in opleidingsniveau (jongere en gezin), etniciteit, BMI, verkeersblootstelling, binnenhuismilieu (klachten in huis), consumptie van lokale eieren en aanwezigheid van kachels in huis. Gevolgen voor de interpretatie: Voor wat betreft de gebiedvergelijking, kunnen we zeggen dat factoren zoals sociale klasse, etniciteit en BMI standaard werden meegenomen in de analyses. Deze factoren verklaren een deel van de variabiliteit van de blootstelling (zware metalen, persistente stoffen), maar na correctie blijven de verschillen tussen de wijken bestaan. Factoren zoals klachten in de woning, stoken binnen en buiten blijken ook sterk te verschillen tussen de wijken. Mogelijk was de manier waarop deze verstorende factoren werden meegenomen in de gebiedvergelijking te algemeen, o.m. bij astma en allergieën. Daarom is een meer gedetailleerde analyse nuttig (zie vraag 2).
50
Vraag 2: Wordt het voorkomen van astma/allergie in Genk-Zuid beïnvloed door wooncondities en factoren van persoonlijke blootstelling? Besluit: Na gedetailleerde statistische analyses van de associatie tussen persoonlijke blootstelling en het voorkomen van astma en allergie worden 2 belangrijke risicofactoren geïdentificeerd voor astma en allergie, nl. 1) ernstige long- of luchtweginfectie tijdens de eerste twee levensjaren; 2) moeder rookte in de nabijheid van de baby tijdens de eerste twee levensjaren. Er werden geen specifieke factoren uit het binnenhuismilieu geïdentificeerd als risicofactoren voor astma of allergie. Gevolgen voor de interpretatie: We kunnen besluiten dat er in de gebiedsvergelijking geen belangrijke verstorende factoren ontbraken (op basis van de beschikbare gegevens uit de vragenlijst). Vraag 3: Is het stookgedrag verschillend in de drie bestudeerde gebieden, nl. Vlaanderen, GenkZuid, Menen? Besluit: Het stookgedrag binnen was significant verschillend tussen de regio’s: in Vlaanderen werd meer binnen gestookt dan in Genk-Zuid en Menen. Het stookgedrag buiten (totaal) was niet significant verschillend tussen de regio’s. Toch werd in Genk-Zuid een trend geobserveerd voor een hoger stookgedrag buiten, en werd er in Genk-Zuid significant meer afval, plastic en gekliefd hout buiten wordt gestookt. Deze analyses zijn gebaseerd op zeer kleine subgroepen, dus een voorzichtige interpretatie is nodig. Anderzijds kan men ook zeggen dat er ondanks de kleine aantallen (lage power) toch significante verschillen gevonden worden. Gevolgen voor de interpretatie: Deze resultaten tonen aan dat het nuttig is om in toekomstige studies rond PAK’s (en eventueel ook luchtwegklachten), het stookgedrag mee op te nemen in de analyse en in detail te analyseren. Een meer gedetailleerde analyse van het stookgedrag op de PAKblootstelling in Genk-Zuid is zinvol: zie vraag 4. Vraag 4: Wordt de PAK-merker (1-OH-pyreen) in Genk-Zuid beïnvloed door stookgedrag? Besluit: Er werd geen enkele significante relatie gevonden tussen 1-hydroxypyreen in urine en stookgedrag binnen of buiten, mogelijk omwille van de kleine subgroepen. Indien we dieper inzoomen op het stookgedrag dat in Genk-Zuid meer voorkwam dan in Vlaanderen (zie vraag 3), nl. het buiten opstoken van huishoudafval, plastic of gedroogd hout, dan zien we dat er trend is voor hogere PAK-blootstelling bij huishoudens waar afval (p=0,05) of plastic (p=0,10) wordt opgestookt in de tuin. Gevolgen voor de interpretatie: Deze resultaten bevestigen de vorige conclusie, nl. dat het nuttig is om in toekomstige studies rond PAK’s (en eventueel ook luchtwegklachten), het stookgedrag mee op te nemen in de analyse en in detail te analyseren. Vraag 5: Komen polluenten samen voor? Besluit: Op basis van twee verschillende statistische technieken, nl. correlatiematrices en regressieboom-analyse kunnen ‘clusters’ van polluenten worden geïdentificeerd, nl. -
PAK’s komen samen voor met cadmium, koper en thallium; chroom en nikkel komen samen voor, en leunen heel nauw aan bij de vorige groep; mangaan, nikkel en koper komen samen voor; toxisch relevant arseen komt apart voor.
Gevolgen voor de interpretatie: Deze analyses kunnen mogelijk helpen in de bronidentificatie in de regio. Vraag 6: Is de blootstelling aan metalen gerelateerd aan de consumptie van lokale groenten? Besluit: Er werden geen duidelijke relaties gevonden tussen de consumptie van lokale groenten en de blootstelling aan zware metalen. 51
Gevolgen voor de interpretatie: Voor toekomstige biomonitoringstudies wordt voorgesteld om in de vragen ook meer aandacht te besteden aan de totale consumptie (dus niet enkel de frequentie).
Desk research regio Menen Hypothese 1: eten van lokaal geteelde voeding beïnvloedt de polluentgehalten in het lichaam. Indien lokale bronnen aanwezig zijn, kunnen de uitgestoten polluenten terecht komen op of in voeding die geteeld wordt in lokale tuinen. Via consumptie van deze voeding kunnen deze polluenten in het lichaam terecht komen, waardoor mensen die lokaal geteelde producten eten mogelijk een hogere blootstelling aan deze polluenten kennen dan mensen die geen lokaal geteelde producten eten. Cadmium dat in het leefmilieu terecht komt, kan door planten en groenten worden opgenomen en zo in de voedselketen terecht komen. Vooral bladgroenten zoals spinazie, sla en selder kunnen gemakkelijk cadmium opnemen. De hier uitgevoerde statistische analyses kunnen voor de urinaire cadmiumgehalten bij de deelnemers in regio Menen geen duidelijke relatie aantonen met consumptie van lokale voeding. Cadmium werd ook gemeten in het bloed en was niet significant verschillend bij de deelnemers in regio Menen dan bij de deelnemers uit algemeen Vlaanderen. Een eerste verkenning van de invloedsfactoren (zie eindrapport HBM regio Menen) toonde aan dat in de regio Menen de gemeten cadmiumgehalten in het bloed wel significant hoger waren bij de deelnemers die lokale groenten aten. Bloedcadmium is een maat voor cadmiumblootstelling gedurende de voorbije 2 tot 3 maanden. Consumptie van lokale groenten zou wel kunnen bijdragen tot de recente cadmiumblootstelling van de jongeren in de regio Menen. Urinaire cadmiumgehalten weerspiegelen levenslange cadmiumblootstelling. Een mogelijke verklaring kan zijn dat er in het verleden een cadmiumbron aanwezig was en historische blootstelling verband houdt met de hogere urinaire cadmiumgehalten in de deelnemers uit de regio Menen. Factoren die in het verleden hebben plaatsgevonden zouden dan een rol kunnen spelen in de urinaire cadmiumgehalten, zoals inademen van vervuilde lucht (in 1994-1997 (geboortejaar van de deelnemers) was de verbrandingsoven nog actief) of opname via bodemdeeltjes met hand-mond gedrag. Opname van cadmium via de huidige consumptie van lokale groenten zou hier dan minder kunnen toe bijdragen. De statistische analyses van de vragen rond lokale voeding en zelfgeteelde voeding en de gehalten aan thallium in bloed en urine van de deelnemers in de regio Menen duiden op een zwakke relatie van consumptie van deze lokale voeding met de gemeten thalliumgehalten. Er kunnen echter geen duidelijke patronen worden vastgesteld met bepaalde types groenten, gezien de parameters waarvoor een significant effect werd verkregen niet dezelfde zijn voor thallium gemeten in bloed als deze voor thallium in urine. Persistente organische polluenten, zoals dioxines, PCB’s, DDE en HCB, zijn algemeen genomen vetoplosbare stoffen die zich opstapelen in vetten en vetweefsels. Indien lokale bronnen aanwezig zijn, kunnen eieren aanzienlijke gehalten aan deze stoffen bevatten. Via opgenomen bodemdeeltjes komen de polluenten in de kippen en zo in de eieren terecht, waar ze vooral voorkomen in de vetrijke dooier. De statistische analyses rond lokale en zelfgeteelde voeding tonen echter enkel een significante invloed van de consumptie van lokale eieren op de gehalten aan DDE en HCB in het bloed van de deelnemers in regio Menen. Mensen die eigen kippen houden, beschikken meestal ook over een moestuin en consumeren bijgevolg meestal ook enkele zelfgeteelde groenten. Het is dan ook zeer denkbaar dat enkele andere parameters van lokale of zelfgeteelde voeding ook een significante relatie vertonen met de gehalten aan DDE en HCB, hetzij door een effectieve bijdrage tot de blootstelling te leveren of door collineariteit met de parameter lokale eieren. Deze collineariteit kan mogelijk een rol spelen bij de significante relaties tussen de HCB-gehalten in bloed en de consumptie van zelfgeteelde kolen en aardbeien. Voor DDE worden echter zoveel significante relaties gevonden 52
met consumptie van lokale en zelfgeteelde producten dat hier wel kan gesteld worden dat consumptie van lokaal geteelde voeding bijdraagt tot een hogere blootstelling aan DDE. Voor een aantal lokale voedingsparameters kan een relatie met DDE logisch verklaard worden, bijvoorbeeld groenten met een wasachtige (vettige) schil of oppervlak (courgetten, kolen, komkommer), groenten die in contact komen met de bodem (aardappelen, wortelen, uien, prei) en zelfgevangen vis. Voor andere lokale voeding waarvoor een significante relatie wordt bekomen, is een mogelijke verklaring minder duidelijk (vb: bonen, spinazie, appels, peren, aardbeien) en is dit waarschijnlijk te wijten aan cross-correlaties met andere groenten of met eieren. Ook voor de gehalten aan merker-PCB’s in bloed (zowel in ng/L als in ng/g vet) worden significante relaties gevonden met verschillende zelfgeteelde groenten, maar niet consistent met bepaalde types van groenten, en met gebruik van compost in de moestuin. Ook hier kunnen cross-relaties tussen de verschillende lokaal geteelde groenten een rol spelen. In tegenstelling tot DDE, HCB en merker-PCB’s werden bij de deelnemers die lokale en zelfgeteelde voedingsproducten eten geen significant hogere waarden aan dioxines, furanen en dioxineachtige PCB ‘s (bepaald met de Calux-assay) aangetoond. Een mogelijke verklaring hiervoor kan zijn dat lokale of zelfgeteelde voeding voor deze polluenten niet de enige bron is, maar dat andere bronnen zoals inademing, huisstof ook een belangrijke bijdrage leveren aan de blootstelling. Een andere verklaring kan eventueel gezocht worden in het feit dat het hier geen chemische analyse van deze polluenten betreft, maar dat de dioxineactiviteit van de bloedstalen gemeten wordt aan de hand van een bioassay (Calux). Reflecteert de meting van deze dioxineactiviteit wel dezelfde blootstelling of dezelfde blootstellingstermijn als de chemische metingen? Is de meting enkel een maat voor de activiteit van de dioxines en dioxineachtige PCB’s of vindt interferentie plaats met andere polluenten of met lichaamseigen stoffen die dezelfde biologische activiteit vertonen? Opname van PAK’s (polycyclische aromatische koolwaterstoffen) via de voeding is één van de belangrijkste wegen waarlangs PAK’s in het lichaam terecht komen. PAK’s kunnen in de voeding terecht komen door de bereidingswijze van de voeding: roken, grillen of roosteren van voeding, donker gebakken delen van de voeding, fermentatie van producten of destillatie van dranken. Daarnaast kunnen PAK’s ook uit de omgevingslucht op groenten en graangewassen worden afgezet. Vooral indien er lokale bronnen van PAK’s aanwezig zijn, kan afzetting van PAK’s op lokaal geteelde gewassen een bijdrage leveren tot de blootstelling. De blootstelling aan PAK’s bij de deelnemers in regio Menen, gemeten aan de hand van 1-OH-pyreen in urine, lijkt geen verband te houden met de consumptie van lokale of zelfgeteelde voeding. Hypothese 2: binnen- of buitenshuis stoken beïnvloedt de polluentgehalten in het lichaam Vele van de hier onderzochte polluenten komen vrij bij verbrandingsprocessen en zijn aanwezig in hierbij geproduceerde rook. Het lokaal stoken van materialen binnen- of buitenshuis kan dan ook de blootstelling aan deze polluenten verhogen. Cadmium kan vrijkomen bij een aantal verbrandingsprocessen zoals afvalverbranding, crematoria en in sigarettenrook. De urinaire cadmiumgehalten respresenteren levenslange cadmiumblootstelling en blijken bij de deelnemers in regio Menen geen verband te houden met het bevraagde stookgedrag. Thallium wordt ondermeer gevormd bij verbranding van steenkool en ook sigarettenrook is een belangrijke bron van thallium. De thalliumgehalten, zowel in bloed als in urine, waren significant hoger bij deelnemers in de regio Menen die binnen versgekapt hout stoken. Binnenshuis stoken van versgekapt hout kan mogelijk een bron zijn van thallium. Dioxines en furanen ontstaan bij onvolledige verbrandingsprocessen (huisvuilverbranding, recyclage non-ferro metalen, uitlaatgassen, sigarettenrook, afvalverbranding in tuinen, kachels). PCB’s kennen vooral industriële toepassingen, maar kunnen ook vrijkomen bij verbrandingsprocessen. Eigen stookgedrag kan bijgevolg ook een rol spelen in de blootstelling aan dioxines en PCB’s. De gemeten dioxineactiviteit te wijten aan dioxines en furanen is in de regio Menen significant hoger bij 53
deelnemers die binnenshuis gedroogd en gekliefd hout stoken. Voor dioxineachtige PCB’s en merkerPCB’s lijkt er bij de deelnemers in regio Menen geen erg duidelijke relatie met stookgedrag te zijn. HCB en DDT (metaboliet DDE) zijn pesticiden en komen onder normale omstandigheden niet vrijkomen bij verbrandingsprocessen, tenzij er producten verbrand worden die met HCB of DDT behandeld werden. Er was één deelnemer die aangeeft buiten geverfd hout te stoken, maar dit resultaat is statistisch niet te interpreteren. Deze deelnemer had een hoger gehalte aan DDE, maar een lager gehalte aan HCB in het bloed. Van PAK’s is gekend dat deze gevormd worden bij onvolledige verbrandingsprocessen zoals verbranding van hout en afval. Er werden echter geen significante relaties gevonden tussen de gehalten aan de metaboliet 1-OH-pyreen en de parameters die verband houden met stookgedrag of verwarming met kachels of open haard. Een mogelijke verklaring kan zijn dat in de humane biomonitoring de PAK-blootstelling benaderd wordt door het meten van 1-OH-pyreen, welke een metaboliet is van pyreen, en pyreen mogelijks geen hoofdbestanddeel is van het PAK’s-mengsel dat vrijkomt bij deze verbrandingsprocessen. Een andere mogelijke verklaring kan liggen in het feit dat 1OH-pyreen de PAK-blootstelling van de afgelopen 12 uren weerspiegelt en de vragen rond stookgedrag eerder peilen naar algemeen stookgedrag en niet naar recent stookgedrag. Hypothese 3: sommige hobby’s of productengebruik kunnen de blootstelling aan bepaalde polluenten beïnvloeden. Bij de uitoefening van sommige hobby’s of bij regelmatig contact met bepaalde producten (in de opleiding of in de persoonlijke levenssfeer) kan er een hogere blootstelling voorkomen aan een aantal van de hier onderzochte polluenten. Blootstelling aan zware metalen zoals cadmium en thallium kan ook voorkomen bij het uitoefenen van sommige hobby’s of contact met bepaalde producten. Zo werd thallium vroeger gebruikt in rattenvergif en mierenverdelgers. Cadmium is ook aanwezig in sommige kleurstoffen of in bepaalde haarspray’s. Voor de gehalten urinair cadmium en thallium in bloed en urine kunnen bij de deelnemers in regio Menen geen duidelijke relaties worden aangetoond met de parameters in verband met blootstelling via hobby’s of contact met producten. De dioxineactiviteit gemeten met de Calux-assay voor dioxines-furanen en dioxineachtige PCB’s vertoont bij de jongeren in de regio Menen geen significante relatie met parameters in verband met mogelijke blootstelling via hobby’s of contact met chemische producten. Contact met chemische stoffen via hobby’s of studies of 1 keer per week in contact komen met chemische stoffen gedurende minstens 1 jaar verhogen mogelijk de blootstelling aan merker-PCB’s en HCB. Voor de gemeten DDEgehalten in bloed werd een significante relatie bekomen met in contact komen met kleurstoffen, verven of oplosmiddelen. Gezien het hier over univariate relaties gaat is niet uit te sluiten dat de gevonden relaties mogelijks te wijten zijn aan andere verschillen tussen de geteste groepen (vb. leeftijd of geslacht). De PAK-blootstelling, gemeten met 1-OH-pyreen in urine, van de deelnemers in regio Menen lijkt geen verband te houden met de parameters die peilen naar blootstelling via hobby’s of contact met producten die minstens 5 deelnemers in elke antwoordcategorie hadden.
54
4.2 Expertronde 4.2.1
Inleiding en methodiek
Doelstelling Als onderdeel van het Faseplan werd tussen mei en september 2012 een expertronde georganiseerd. Deze expertronde was kwalitatief van opzet en had 3 doelstellingen: 1) kwaliteitscontrole van de diagnose (naar gezondheidsernst en betrouwbaarheid van de kennisbasis); 2) identificatie van blootstellingswegen en bronnen; 3) suggesties voor beleidsacties. De expertbevraging werd in twee ronden uitgevoerd. In de eerste plaats werden academische experts betrokken vanuit verschillende Vlaamse universiteiten en onderzoeksinstellingen. Volgende expertises namen deel door het invullen van vragenlijsten: - Bio-ingenieurwetenschappen, KUL - Analytische en Milieuchemie, VUB - Kerngeneeskunde en Experimentele Cancerologie, UGent - Milieubiologie/Maatschappelijke gezondheidszorg, UHasselt/KUL - Milieuchemie, UCL - Analytische en Milieuchemie, UA - Milieurisico en Gezondheid, VITO De belangrijkste input van deze experts werd gebundeld en toegevoegd aan de achtergronddocumenten. Deze werden in een tweede ronde samen met dezelfde vragenlijsten verstuurd naar een aantal lokale experts per hotspot. -
Milieuambtenaren Bedrijfsartsen/preventie-adviseurs Huisartsen en specialisten Medisch milieukundigen Provinciale afdeling milieuvergunningen Afdelingen VMM-OVAM
Respons In totaal namen 21 bovenlokale experts (wetenschappers aan diverse Vlaamse universiteiten en onderzoeksinstellingen) en lokale experts (milieuambtenaren, huisartsen, provinciale diensten, …) deel aan de expertronde door een schriftelijke vragenlijst in te vullen. Experts kregen op basis van hun expertise één of meerdere vragenlijsten over de geselecteerde polluenten. De spreiding per polluent ziet er als volgt uit:
DDE Dioxines PCB’s Cadmium Thallium PAK’s
Regio Menen Bovenlokale experts 3 3 3 2 2 2
Lokale experts 1 5 3 3 3 3
Genk-Zuid Bovenlokale experts Chroom/nikkel 2 Arseen 2 Cadmium 2 Thallium 2 PAK’s 2
Lokale experts 8 5 7 4 4
Opzet en verloop Door de werkgroep Faseplan, bestaande uit het onderzoeksteam en de opdrachtgevers, werden voor elk van de polluenten achtergronddocumenten aangemaakt waarin de voornaamste informatie werd 55
gebundeld (zie bijlage ‘desk research dossier per polluent’). Elk document heeft vier onderdelen: ‘de diagnose’ (HBM-resultaten en andere kennis m.b.t. de betreffende polluent), ‘blootstellingsroutes’, ‘bronnen’ en ‘mogelijke acties’. Deze documenten werden ter beoordeling en aanvulling voorgelegd aan verschillende bovenlokale en lokale experts met specifieke expertise over de geselecteerde resultaten. Aan elke individuele expert werd advies gevraagd over de polluenten die binnen zijn specifieke expertiseveld vallen. De geselecteerde onderwerpen worden op deze manier verder onderbouwd met expertenadvies en kennisleemtes worden aangevuld. Zo ontstaat er voor elk van deze polluenten een wetenschappelijk dossier dat zowel lokale context als mogelijke beleidsacties in overweging neemt. 4.2.2
Expertbeoordeling
Uit de verwerking van de vragenlijst van de wetenschappelijke en lokale experten blijkt dat in beide hotspots de prioriteit het hoogst wordt ingeschat voor de PAK’s. De diagnose wordt ernstig en betrouwbaar geacht aangezien er consistentie bestaat tussen de beschikbare milieumetingen, HBMwaarden en gezondheidsgegevens. De bronnen voor PAK’s zijn vermoedelijk grotendeels industrieel en diffuus wat het suggereren van concrete beleidsacties rond bronaanpak bemoeilijkt. Over de rol van verkeer als bron bestaat onenigheid. Er wordt ook naar gebouwenverwarming verwezen als bron van PAK’s, maar deze wordt niet waarschijnlijk geacht als typische lokale bron. Een aantal goed gekarakteriseerde polluenten in beide hotspots krijgt van experts eveneens een hoge prioriteit. In Menen gaat het over de dioxines en PCB’s, in Genk-Zuid over chroom en nikkel. Dankzij de beschikbare milieumetingen zijn de bronnen van deze polluenten goed in kaart gebracht wat de betrouwbaarheid van de diagnose vergroot. De mogelijke gezondheidseffecten van deze polluenten zijn eveneens goed gekend en worden ernstig bevonden. Voor de regio Menen lijkt de problematiek deels historisch te zijn waardoor gezondheidseffecten voornamelijk bij de oudere generaties te verwachten zijn. De huidige concentraties in het milieu zijn gedaald maar overschrijden nog steeds de drempelwaarden in de onmiddellijke omgeving van de schrootverwerkend industrie. Dit brengt experts ertoe voornamelijk acties te suggereren rond de aanpak en opvolging van de gekende industriële bronnen. Aangezien er volgens lokale experts in de regio Menen nog steeds vragen leven rond lokaal geteelde voeding, worden ook extra meetcampagnes en sensibilisatieacties rond lokale voeding gesuggereerd. In Genk-Zuid gaat het vooral over chroom (en daaraan gerelateerd ook nikkel). Ondanks de gekende analyseproblematiek rond chroom VI wordt de diagnose van de HBM betrouwbaar geacht. De beschikbare milieumetingen in lucht en voeding wijzen volgens experts voldoende de bron van blootstelling aan, met name het bedrijf Aperam. Hoewel recente metingen wijzen op verlaagde concentraties in de omgevingslucht, suggereren experts maatregelen voor een verdere emissiebeperking (al dan niet via het bestaande stedelijk E-missieplan). Anderzijds worden ook hygiënemaatregelen en voedingsadviezen gesuggereerd. De prioriteit van arseen in Genk-Zuid wordt eveneens als hoog ingeschat. De resultaten worden beoordeeld als betrouwbaar en als ernstig, maar toch is er hier meer onzekerheid omwille van de afwezigheid met links met het milieu (water, lucht, voeding). Bovendien wordt de gezondheidskundige norm voor toxisch relevant arseen in vraag gesteld, niet alleen door de wetenschappelijke experts in deze studie, maar ook door experts uit de internationale wetenschappelijke literatuur. Rond de ernst en betrouwbaarheid van de diagnose over de zware metalen thallium en cadmium bestaat in beide hotspots heel wat minder zekerheid. Aangezien de beschikbare milieumetingen voor thallium zeer beperkt zijn en niet wijzen op verhogingen t.o.v. andere meetpunten in Vlaanderen, wordt de diagnose minder ernstig of minder zeker ingeschat. Toch vinden experts een verbreding van de kennisbasis wenselijk, door te investeren in verder onderzoek naar blootstellingswegen en bronnen. Lokale experts wijzen op afval- en kolencentrales als mogelijk bron en suggereren onder 56
andere de uitbreiding van verplichte emissiemetingen bij dit soort bedrijven. Voor cadmium lijkt de blootstelling eerder historisch te zijn wat het identificeren van bronnen bemoeilijkt. Over de ernst van de HBM-diagnose bestaat er onenigheid onder experts, deels terug te brengen tot controverses over de gezondheidskundige richtwaarde. Ook hier lijkt volgens experts verder onderzoek en metingen aangewezen hoewel er ook gesuggereerd wordt dat (gezien de beperkte verhoging bij jongeren in de hotspots t.o.v. Vlaanderen) een verdere interpretatie van de gezondheidsernst dient te gebeuren alvorens er wordt geïnvesteerd in bijkomend onderzoek. De prioriteit van p,p’-DDE in regio Menen wordt door experts het laagst ingeschat. De diagnose wordt als betrouwbaar beoordeeld, maar experts zijn het erover eens dat de DDT-problematiek in de streek vermoedelijk historisch is en dat de actuele situatie vermoedelijk niet regiogebonden is. In algemene zin kunnen we bij de expertinschattingen een onderscheid maken tussen beoordelingen die aansluiten bij het voorzorgsprincipe en het voorzichtigheidsprincipe. Voorstanders van het voorzorgsprincipe zijn van mening dat er nu al maatregelen dienen genomen te worden in de hot spots om de blootstelling van de inwoners te beperken en de gezondheid te beschermen ook al is er nog wetenschappelijke onzekerheid over bronnen, blootstellingswegen en de omvang van de gezondheidsimpact. Daartegenover staan de voorstanders van het voorzichtigheidsprincipe die eerst meer zekerheid willen over de bronnen, blootstellingswegen en de gezondheidseffecten door meer metingen uit te voeren in het milieu en in de mens. Ook zien we verschillen tussen experts bij het suggereren van concrete acties, die vaak zijn terug te brengen tot een onderscheid tussen een brongerichte aanpak versus sensibilisatie. Bij alle beoordeelde polluenten worden zowel sensibilisatieacties voorgesteld als brongerichte maatregelen. De brongerichte aanpak uit zich vooral in meer metingen in de omgevingslucht, water, grondwater, bodem en in lokale voeding. Daarnaast worden ook andere acties vermeld zoals het verstrengen van regelgeving voor puntbronnen en verkeer en het inrichten van bufferzones. Deze laatste acties zijn vooral gericht naar recente bronnen en hebben als doel de recente blootstelling te verminderen. Lokale experts vinden vooral het informeren en sensibiliseren van de inwoners belangrijk. De sensibilisatie zou dan gericht moeten zijn op het gebruik van verboden bestrijdingsmiddelen, veiligheid van lokaal geteelde voeding, hygiëne in en om het huis en rookgedrag. Naast sensibiliseren moet de bevolking ook geïnformeerd worden over de verschillende meetgegevens die er beschikbaar zijn, zoals bijvoorbeeld het opstellen van een kaart van bodemverontreiniging. De sensibilisatieacties worden zowel vermeld bij de historische polluenten (dioxines, PCB’s, DDE) als bij de zware metalen en de PAK’s. Verschillende experts vinden zulke sensibilisatieacties echter minder relevant omdat ze de verantwoordelijkheid voor het oplossen van (milieu)problemen bij individuen zou leggen.
4.2.3
Evaluatie
Aan de vragenlijsten van experts werden enkele evaluatievragen toegevoegd. Vijf van de zeven bovenlokale experts vulden deze in. Van de lokale experten stuurden er 5 het evaluatieformulier terug. Tevredenheid deelname expertronde Alle experten geven aan tevreden of eerder tevreden te zijn over de manier waarop ze werden betrokken bij het Faseplan. Één lokale expert geeft aan niet te weten of hij tevreden is. Eén bovenlokale expert maakt bij zijn evaluatie volgende opmerking: “Ik wist nooit op voorhand dat er een vraag tot beoordeling van een studie komt. Misschien moeten de experten vroeger attent gemaakt worden dat er een evaluatie komt. Zo kunnen ze tijd ervoor maken”. We vroegen lokale experten ook of ze liever op een andere manier betrokken werden bij het Faseplan. 4 van hen zeggen van niet, één geeft aan het niet te weten en stelt: “afstand tussen het
57
Faseplan en onze bevoegdheid (verantwoordelijkheid vergunningverlening) lijkt erg groot. Een andere manier van betrokkenheid zal daar momenteel weinig aan veranderen.” Alle experten geven ook aan tevreden te zijn over de documentatie en de vragenlijst. Er wordt bij vermeld dat het zeer grondig werk betreft. Één expert stelt: “ik had wel de indruk dat de informatie (iets te) snel bij elkaar gezet was (zonder dat dit de indruk gaf slordig te zijn)”. Op de vraag of er diep genoeg werd ingegaan op alle relevante aspecten, antwoorden 3 bovenlokale experts met ja. Twee andere experts geven hierbij opmerkingen: -
-
“Naar mijn mening mocht er iets meer diepgang gegeven worden, maar anderzijds is het uiteraard een afweging van diepgang en lengte van een document (en het vraagt toch enige tijd om de informatie door te nemen en te laten bezinken)”. “Neen. Er is niet genoeg ingegaan op het spectrum van mogelijke maatregelen. Het is voor mij duidelijk dat er een soort taboe heerst rond maatregelen op te leggen aan industrie en verkeer. Uiteraard is dit begrijpelijk, maar toch een lacune“.
Bij de lokale experten lezen we één opmerking: “Het lijkt ons goed dat het gebeurd is, maar zonder concreet vervolgtraject lijkt de meerwaarde op termijn twijfelachtig.” Aanpak Faseplan Experts vinden de algemene aanpak van het project Faseplan (de combinatie van een expertadvies en een maatschappelijk advies met stakeholders en buurtbewoners) een goede tot zeer goede manier van werken. Er wordt vooral gewezen op de noodzaak van de participatieve aanpak. Één lokale expert geeft hierbij wel de opmerking: “oppassen voor sloganeske vertalingen van complexe en delicate materies”. Één expert geeft ter afsluiting nog volgende opmerking: “Wat mij opviel is dat er voor sommige polluenten relatief weinig milieu/voedingsgegevens voorhanden zijn”. Één lokale expert meldt ons in een aparte mail nog: “ik moet u feliciteren met de voorgestelde eindresultaten. Ze lijken mij heel adequaat gepresenteerd”.
58
5.
Maatschappelijk advies
5.1
klankbordgroep buurtbewoners
5.1.1
Inleiding en methodologie
Doelstelling Een eerste stap in de maatschappelijk advisering binnen het Faseplan was de organisatie van een focusgroep met buurtbewoners. In de klankbordgroep werd dieper ingegaan op de resultaten van het onderzoek. Er werd aandacht besteed aan de manier waarop buurtbewoners de resultaten hadden geïnterpreteerd, als bevoorrechte getuigen, en welke acties naar hun inschatting ondernomen zouden moeten worden in de regio. Hierbij werd gestart vanuit de vooraf gedefinieerde beleidsaanbevelingen (uit desk research en expertronde uit de vorige stap) en werd nagedacht over draagvlak en prioriteiten voor beleid, vanuit het perspectief van de buurtbewoners. De nadruk lag dus op de lokale wenselijkheid van de verschillende acties. Respons Voor de klankbordgroepen in beide hotspots werden in eerste instantie de deelnemers aan de HBMstudie en hun ouders per brief uitgenodigd. Daarnaast verschenen er ook oproepen voor andere geïnteresseerde buurtbewoners via gemeentelijke informatiekanalen en via secundaire scholen. De klankbordgroep in Menen vond plaats op 23 oktober 2012 met 13 aanwezigen, waarvan 3 jongeren en 10 volwassenen. Eén van de aanwezigen was een buurtbewoner die niet had deelgenomen aan de humane biomonitoring, de overige deelnemers waren wel betrokken bij de studie. Verder waren er 3 lokale observatoren aanwezig (de milieuambtenaar van Menen, de duurzaamheidsambtenaar van Wevelgem en de medisch milieukundige van LOGO Leieland) en 1 observator vanuit de opdrachtgevers (Vlaamse overheid, departement LNE). De klankbordgroep in Genk-Zuid vond plaats op 20 november 2012 met 8 aanwezigen, waarvan 1 jongere en 7 volwassenen. 7 aanwezigen waren als deelnemer betrokken bij de studie humane biomonitoring. Er waren 2 lokale observatoren aanwezig: de wijkmanager van de stad Genk en de medisch milieukundige van LOGO Limburg. Ook vanuit de opdrachtgever was er een observator aanwezig (Vlaamse overheid, VAZG). Beide klankbordgroepen werden georganiseerd en gemodereerd door de onderzoeksgroep Faseplan (Universiteit Antwerpen en VITO). Opzet en verloop Beide klankbordgroepen verliepen volgens dezelfde structuur. -
-
Er werd gestart met een korte presentatie. Hierin werden de belangrijkste resultaten van de HBM-studie herhaald, en de beoordeling van die resultaten door experten samengevat. Vervolgens volgde er een rondetafelgesprek bestaande uit drie tafelrondes. Tafelronde A en B focuste op algemene aandachtspunten voor beleid. Tafelronde C focuste op specifieke (type) acties. Tot slot was er ruimte voor nabespreking.
Aanwezigen konden tijdens de klankbordgroep vrijwillig en anoniem hun mening geven. Aanwezigen werd gevraagd om te spreken vanuit hun rol als buurtbewoner en/of betrokken ouder/jongere. Van de focusgesprekken werden, met toestemming van de deelnemers, audio-opnamen gemaakt. De adviezen werden in een apart verslag gebundeld (zie bijlage) en werden overgemaakt aan de Vlaamse overheid. De paragrafen hieronder geven de belangrijkste conclusies van de beide klankbordgroepen weer. 59
5.1.2
Klankbordgroep regio Menen
In de klankbordgroep in Menen met 13 buurtbewoners werden – op basis van expertbeoordelingen – volgende beleidsprioriteiten voor een actieplan regio Menen geformuleerd: 1. BRONAANPAK. De centrale boodschap is dat de bronnen moeten worden aangepakt, met name de industrie, maar ook historische bodemverontreiniging. Acties dienen vooral in te zetten op strenge wetgeving en controles bij de vervuilers. Samenwerking met Frankrijk is hiervoor nodig (maar is niet makkelijk). Vooral de uitbreiding van de bestaande industriezone is voor de deelnemers een gevoelig punt. Er is al voldoende milieuoverlast, er zou net moeten gezorgd worden voor meer groen. Indien er toch industrie moet bijkomen, dan zou dit milieuvriendelijke industrie moeten zijn. De aanpak van particuliere bronnen zou geen focus moeten zijn van een actieplan voor de regio Menen. 2. INFORMATIEVERSPREIDING. Daarnaast moet er ook veel aandacht zijn voor het beter verspreiden van (bestaande) informatie. Ondanks verschillende onderzoeken en campagnes in de regio zijn veel mensen nog onvoldoende op de hoogte van de milieuproblemen. Drie thema’s kunnen onderscheiden worden in de toelichting van de aanwezigen: -
-
-
Vraag naar meer informatie en naar duidelijke/eerlijke communicatie over de milieu- en gezondheidsproblematiek. Men vindt het belangrijk dat buurtbewoners meer informatie krijgen over de milieuproblemen en vooral hoe zich daartegen te beschermen: wat zijn preventieve maatregelen?. Het gaat dus over een behoefte aan duidelijke tips die de mensen concreet moeten inlichten over het milieu. Er blijkt vooral een gebrek aan informatie over de risico’s van lokale voeding (en drinkwater). Een aanwezige vat het als volgt samen: “Mag ik mijn eigen groenten nog eten of niet, is het aangeraden of niet, dat is het enige wat ik wil weten” In de informatieverspreiding moet ook aandacht zijn voor de buurgemeenten. Voedingsadviezen worden al jaren in Menen gecommuniceerd, maar niet in Wevelgem, aldus een aanwezige.
3. GEZONDHEIDSOPVOLGING. Ten slotte is er ook veel vraag naar gezondheidsopvolging, in eerste instantie een opvolging van de jongeren die hebben deelgenomen aan de studie, maar ook van de bredere bevolking. De deelnemers vragen zich af of de acties die de mensen zelf genomen hebben (vooral aanpassen voedingsgewoonten) effect hebben op de concentraties in het lichaam.
Dezelfde klemtonen vinden we terug in de keuzes van de deelnemers omtrent ‘algemene aandachtspunten voor beleid’, met name: een overheid die haar verantwoordelijkheden neemt en die zorgt voor openbaarheid en transparantie van gegevens, een vervuiler die instaat voor oplossingen, en respect voor de natuur en aspecten van duurzaamheid. Acties die vragen om een gedragsverandering van mensen zelf worden eerder negatief beoordeeld indien deze niet gekoppeld worden aan een effectieve bronaanpak van andere grote vervuilingsbronnen.
Bovenstaande conclusies werden gedestilleerd uit de bespreking in drie tafelronden waarvan de resultaten in volgende figuren kunnen worden samengevat (voor een uitgebreide bespreking van deze figuren, zie het verslag in bijlage). A. prioritering aandachtspunten voor regio Menen: stellingen De deelnemers kregen een individueel invulblad met 6 stellingen in verband met acties rond de milieuproblematiek in Menen. Er werd gevraagd individueel aan elk van deze stellingen een score toe te kennen tussen 1 en 6, met 1 = meest belangrijk en 6 = minst belangrijk. Tijdens de gespreksronde kregen deelnemers de gelegenheid hun individuele scores toe te lichten. 60
B. Prioritering aandachtspunten voor regio Menen: waarden De deelnemers kregen een individueel invulblad met 10 aandachtspunten (waarden) en een bijhorende stelling. Er werd gevraagd drie aandachtspunten aan te kruisen waaraan zij prioriteit toekennen. Er werd voor deze tafelronde niet opnieuw gevraagd de individuele scores toe te lichten.
C. beoordeling acties voor regio Menen De deelnemers kregen een individueel blad waarop een matrix met acties stond afgedrukt (zie bijlage 7). De acties stonden gebundeld in 4 groepen (bronaanpak, gezondheidspreventie, onderzoek en opvolging, communicatie en overleg). Aan de deelnemers werd gevraagd individueel aan te kruisen welke 2 acties hun absolute voorkeur genieten (positieve beoordeling) en bij welke 2 acties men bedenkingen heeft (negatieve beoordeling). Dezelfde matrix was ook op posterformaat aanwezig in 61
10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
bronaanpak
5.1.3
gezondheidspreventie
samenwerking
openheid en transparantie
gezondheidsopvolging
verder onderzoek
metingen
ruimtelijke ordening
levensstijl
lokale voeding
particulier
verkeer
positief negatief
industrie
aantal stemmen
het lokaal. De deelnemers konden hun persoonlijke keuzes op deze matrix aanduiden aan de hand van groene stickers (positieve beoordeling) en rode stickers (negatieve beoordeling).
onderzoek en opvolging communicatie en overleg
Klankbordgroep Genk-Zuid
In de klankbordgroep in Genk-Zuid met 8 buurtbewoners werden – op basis van expertbeoordelingen – volgende beleidsprioriteiten voor een actieplan Genk-Zuid geformuleerd: 1. BRONAANPAK. De centrale boodschap is dat de bronnen moeten aangepakt worden. Dat is altijd zoeken naar een balans met de economie. Er is wel het aanvoelen dat er genoeg mogelijkheden zijn langs de kant van de industrie. Deelnemers zien vooral prioritaire actie in het verstrengen van wetgeving rond milieuvergunningen voor individuele bedrijven, bijvoorbeeld door het opdrijven van verplichte emissiemetingen, alsook in het opleggen van milieunormen voor de gehele industriezone. Een belangrijke eerste stap is dat er signalen komen van goodwill vanuit de industrie, dat er erkend wordt dat er een probleem is. De overheid heeft een belangrijke rol als regelgever (strengere controles) en bemiddelaar. Er is weinig geloof in het succes van vrijwillige acties vanwege de industrie. 2. GEZONDHEIDSOPVOLGING. Deelnemers vinden ook de opvolging van de gezondheid een belangrijke actie, vooral om tijdstrends te detecteren en in functie van de tijd dat mensen in de buurt wonen. Concreet denken de deelnemers dat een gezondheidsopvolging best door huisartsen gebeurt. Er wordt ook gesuggereerd dat opvolging niet per definitie biomonitoring hoeft te zijn 3. INFORMATIEVERSTREKKING. Er is reeds veel (algemene) informatie beschikbaar voor buurtbewoners, zowel over milieu alsook over mogelijkheden om blootstelling zo veel mogelijk te vermijden. Wat men nog mist is informatie met praktische richtlijnen rond analyse van bodemstalen (in functie van telen in eigen moestuin) en bloedstalen (in functie van eigen gezondheidsopvolging). Minder prioritair zijn volgens deelnemers: 62
1. Acties die het probleem niet bij de bron aanpakken zoals BUFFERZONES, verhogen van industriële schouwen of het natsproeien van afvalbergen. 2. Acties rond VERKEER. Deze vragen een algemene Vlaamse oplossing en geen specifieke Genkse aanpak. Bovendien is er de inschatting dat verkeer niet het grootste probleem is in Genk-Zuid. 3. Acties t.a.v. PARTICULIEREN (m.b.t. levensstijl en voeding). Want algemene adviezen zijn goed gekend.
Bovenstaande conclusies werden gedestilleerd uit de bespreking in drie tafelronden waarvan de resultaten in volgende figuren kunnen worden samengevat (voor een uitgebreide bespreking van deze figuren, zie het verslag in bijlage). A. prioritering aandachtspunten voor Genk-Zuid: stellingen De deelnemers kregen een individueel invulblad met 6 stellingen in verband met acties rond de milieuproblematiek in Genk-Zuid. Aan de deelnemers werd gevraagd individueel aan elk van deze stellingen een score toe te kennen tussen 1 en 6, met 1 = meest belangrijk en 6 = minst belangrijk. Tijdens de gespreksronde kregen deelnemers de gelegenheid om hun individuele scores toe te lichten. 8 meer overleg en afstemming tussen industrie en (lokale) overheid
7
aantal stemmen
6
meer groen in regio en geen toename verkeer en industrie
5
meer informatie voor buurtbewoners over problematiek
4 3
Beter zicht krijgen op vervuilingsbronnen
2
Gezondheidsopvolging
1 strengere controle op vervuilers
0 1
2
3
4
5
6
Prioritering
B. prioritering aandachtspunten voor Genk-Zuid: waarden De deelnemers kregen een individueel invulblad met 10 aandachtspunten (waarden) en een bijhorende stelling die wat meer uitleg verschaft over het aandachtspunt. Aan de deelnemers werd gevraagd om individueel drie aandachtspunten aan te kruisen waaraan zij prioriteit toekennen. Er werd voor deze tafelronde niet opnieuw gevraagd de individuele scores toe te lichten.
63
8 aantal stemmen
7 6 5 4 3 2 1 0
C. beoordeling acties voor Genk-Zuid De deelnemers kregen een individueel blad waarop een matrix met acties stond afgedrukt (zie bijlage 7). De acties stonden gebundeld in 4 groepen (bronaanpak, gezondheidspreventie, onderzoek en opvolging, communicatie en overleg). Aan de deelnemers werd gevraagd individueel aan te kruisen welke 2 acties hun absolute voorkeur genieten (positieve beoordeling) en bij welke 2 acties men bedenkingen heeft (negatieve beoordeling). Dezelfde matrix was ook op posterformaat aanwezig in het lokaal. De deelnemers konden hun persoonlijke keuzes op deze matrix aanduiden aan de hand van groene stickers (positieve beoordeling) en rode stickers (negatieve beoordeling). 8
positief negatief
6 5 4 3 2 1
bronaanpak
gezondheidspreventie
onderzoek en opvolging
samenwerking
openheid en transparantie
gezondheidsopvolging
verder onderzoek
metingen
ruimtelijke ordening
levensstijl
lokale voeding
verkeer
0 industrie
aantal stemmen
7
communicatie en overleg
64
5.1.4
Evaluatie
Deelnemers aan de klankbordgroep die op de hoogte wensten te blijven van het Faseplan konden na afloop van het gesprek hun e-mailadres achterlaten. We ontvingen in totaal 12 adressen (van de 21 deelnemers): 8 uit Menen en 4 uit Genk-Zuid. Aan deze deelnemers werd het verslag van de vergadering bezorgd samen met een kort evaluatieformulier. 2 deelnemers bezorgden ons dit ingevuld terug (er werden geen herinneringen gestuurd). Hieronder de resultaten:
1. Wat vindt u van het initiatief van de klankbordgroep? De twee deelnemers geven allebei aan dat de klankbordgroep een ‘heel goed’ initiatief was. Er wordt gemotiveerd: -
“Het heeft een goed gevoel te zien hoe anderen zicht inzetten om op een neutrale manier informatie te verzamelen en te verwerken”. “Het is toch belangrijk dat er verder nog iets gebeurt en dat het niet enkel alleen met een onderzoek blijft”.
2. Wat vond u in algemene zin van het verloop van de avond? Wat was uw ervaring? Hierop wordt 2 keer ‘goed’ geantwoord, met motivatie: “Algemeen goed. Alleen dat één iemand zijn papieren niet vond, kwam niet zo goed over in het begin. Iedereen was duidelijk toch goed voorbereid”. 3. Hoe beoordeelt u volgende onderdelen? De praktische evaluatie van de klankbordgroep kan als volgt samengevat worden: Kruis aan: 3.1 De samenstelling van de groep
Motivatie:
heel goed -
Kruis aan: 3.2 De gepresenteerde informatie
Motivatie:
-
Kruis aan: 3.3 De werkwijze (invulbladen met bespreking in groep)
Motivatie:
-
Kruis aan: Motivatie:
-
3.4 De begeleiding
-
Goed xx
Slecht
heel slecht
Was blijkbaar vrij gevarieerd. Het was goed ,maar wel een beetje spijtig van de lage opkomst. heel goed Goed Slecht heel slecht xx Duidelijke samenvatting. Alleen moest scherm misschien iets meer in het midden staan. heel goed Goed Slecht heel slecht xx Beknopt uitgelegd.Misschien zou het goed zijn hier eerst wat met de groep kunnen spreken om ook andere invalshoeken te horen vooraleer in te vullen. heel goed Goed Slecht heel slecht x x Prima begeleid.Op beleefde manier soms deelnemers onderbroken zodat voorziene tijd gerespecteerd bleef. Achteraf nog aparte mogelijkheid om verder te praten. Er was plaats voor ieder zijn mening en ervaringen.
4. Wat verwacht u van het actieplan dat de Vlaamse overheid zal opmaken op basis van het advies van experten en buurtbewoners? 65
De 2 deelnemers formuleerden volgende verwachtingen over het actieplan: -
-
“Ik hoop dat jullie harde inspanningen niet voor niets zijn.”Meten is weten” is een basisprincipe en ik denk dat het nu toch wel al lang duidelijk is waar bepaalde verontreiniging vandaan komt. Alleen betreur ik dat het nu al zolang is dat we aan het “meten” zijn maar dat bepaalde beslissingen (bv. Uitbreiden van industrie in Menen) helemaal niet in overeenstemming zijn met wat we nu al weten.Menen was blijkbaar al een “zwart” punt in Belgie wat vervuiling betreft.Ik hoop dus naast andere maatregelen die genomen kunnen worden,bv Galloo verplichten beter uitstoot te filteren of zelfs te overkappen, er toch zeker geen industrie meer bijkomt”. “Ik hoop dat er iets gaat veranderen ! Dat er werk wordt gemaakt van meer controle in de omgeving van de fabrieken !”
5. Ruimte voor bijkomende opmerkingen en suggesties: Volgende opmerkingen werden ter afsluiting van de evaluatie gemaakt: -
“De wet van de privacy is er nu éénmaal maar op de infoavond denk ik niet dat de deelnemers er problemen van zouden maken toch tenminste onze voornamen bekend te maken. We zijn toch mensen en iedereen vind het wel leuk met zijn voornaam aangesproken te worden. De samenvatting van de avond vond ik goed. Alleen zou ik blijven opmerken (wat ook te lezen valt op samenvatting maar misschien niet echt naar boven kwam op de avond) dat het goed zou zijn een contactpunt te openen waar we terecht kunnen met persoonlijke vragen of verder onderzoek.”Meten is weten” maar met de resultaten moet je niet alleen op beleidsniveau maar zeker op persoonlijk niveau verder actie kunnen nemen. Zoveel professors,experten…moeten toch wel nuttig advies kunnen verschaffen. Dit zou zelfs verder toedragen aan het onderzoek. Bepaalde behandelingen (medicatie,meer of minder eten van bepaalde zaken…)zouden immers het bewijs kunnen verschaffen of iets positief of misschien helemaal niet werkt. Op de info-avond kwamen diverse meningen naar voren. Niettemin waren sommingen misschien wat verlegen om hun mening te uiten. Misschien ook deze mensen erbij proberen te betrekken. Sommige deelnemers uitten kritiek naar jullie en waren jullie soms een beetje de “boeman”. Ik denk dat het misschien goed is in het begin van de info-avond duidelijk te stellen dat jullie een wetenschappelijk onderzoek uitvoeren.Dat politiek en geld nu éénmaal sterke actoren zijn,is een feit maar dat bepaalde beslissingen goed of slecht uitgevoerd worden is niet jullie schuld. Een gemeend dankuwel voor alle inspanningen die jullie doen.”
-
“Ik vind dat men grondanalyses zou moeten nemen bvb. In een straal van 5km. Er zijn nog heel wat groentetuintjes bij de buurtbewoners”.
66
5.2
Lokale actoren: Eindadvisering
5.2.1
Inleiding en methodologie
Doelstelling De verzamelde input uit alle voorgaande stappen (desk research, expertronde, klankbordgroep) vormde de basis voor een finale vergadering van de lokale adviesgroep, met als doel een eindadvies te formuleren aan de Vlaamse overheid dat rekening houdt met de lokale context en (lokale) maatschappelijke belangen. Respons Het overleg in Genk-Zuid vond plaats op 27 november 2012 en werd bijgewoond door 21 lokale actoren (7 verontschuldigingen). In Menen vond het overleg plaats op 6 december met 18 lokale actoren (3 verontschuldigingen). Beide groepen waren zeer divers samengesteld met vertegenwoordigers van verschillende gemeentelijke diensten en besturen, huisartsen, milieuraad, actie- en bewonersgroepen, milieuverenigingen, … (de aanwezigheidslijsten zijn te vinden in de verslagen in bijlage). Opzet en verloop De overlegmomenten namen een halve dag in beslag. Via individuele, parallelle en plenaire gespreksmethodieken werden onderwerpen besproken die de basis vormden voor een eindadvies aan de Vlaamse overheid. - Individueel: in een eerste stap konden aanwezigen individueel de wenselijkheid van een aantal vooraf gedefinieerde acties beoordelen. Ze selecteerden elk twee prioritaire acties die werden aangeduid op een groepstabel. - Parallel: De lijst met acties was opgedeeld in twee delen, een ‘milieuspoor’ en een ‘gezondheidsspoor’. Deelnemers kiezen een spoor dat zij in een groepsgesprek verder willen uitwerken. o Opmaken fiches: in de twee parallelle sessies werd in overleg met de aanwezigen een selectie gemaakt van te bespreken acties (op basis van het aantal prioritaire stemmen op het groepsblad). Voor elk van die acties werd aan de hand van het groepsgesprek een fiche opgemaakt met volgende aspecten: Voordelen en nadelen van dit actiepunt Concretere voorstellen van acties onder dit algemeen geformuleerd actiepunt Doeltreffendheid en haalbaarheid (aan te duiden op een as) Welke actoren te betrekken bij dit actiepunt? o Kwaliteitscontrole fiches: daarna wisselden de twee groepen van tafel. Ze krijgen een samenvatting van de verschillende fiches en kunnen bezwaren, aanvullingen of suggesties formuleren. - Plenair: de ingevulde fiches van de twee groepen werden kort voorgesteld waarna er per actie een plenaire stemming was over de prioriteit. Aan de deelnemers werd gevraagd te spreken vanuit de rol van lokale actor: niet noodzakelijk in naam van de eigen organisatie, wel vanuit het maatschappelijke belang dat hij/zij vertegenwoordigt (bv. de milieubeweging, het bedrijfsleven, de lokale overheid, vanuit medisch standpunt, e.d.). De groepsgesprekken werden gemodereerd door het onderzoeksteam Faseplan. Per groep was er een verslaggever om de fiches in te vullen. Er werden audio-opnames gemaakt van de groepsgesprekken om te kunnen voorzien in een uitgebreid verslag. In dit verslag werden ook minderheidsstandpunten en onderwerpen waarover discussie bestond beschreven. Het verslag werd teruggekoppeld aan de aanwezigen alvorens het werd doorgegeven aan de Vlaamse overheid.
67
5.1.2
Lokale adviesgroep Genk-Zuid
Op basis van een lijst met 20 acties, specifiek voor Genk-Zuid, konden de aanwezigen individueel aangeven welke acties zij wenselijk en/of prioritair vinden voor een ‘actieplan Genk-Zuid’. Onderstaande figuur rangschikt de 20 voorgestelde acties naar lokale wenselijkheid (achtergrondkleuren). De staafjes geven de prioriteiten weer (2 per actor). De joker-stickers staan boven de staafjes vermeld (1 per actor).
68
zeer wenselijk
eerder wenselijk
niet wenselijk
prioriteit
18 16 14 12 JOKER
10
JOKER
9
JOKER JOKER
8
7 6
JOKER
6
JOKER
4 4
3 2
2
JOKER
1
1
1
2
JOKER
1
1
JOKER
1
1
JOKER
0
69
Op basis van deze oefening werden 5 onderwerpen geselecteerd en voorgelegd voor bespreking aan de aanwezige lokale actoren: 1. GEZONDHEIDSOPVOLGING Een verdere gezondheidsopvolging in de regio Genk-Zuid is van belang zodat kan worden nagegaan of de dalende trend in de milieumeetgegevens ook weerspiegeld wordt in een verminderde blootstelling en het verminderd voorkomen van gezondheidseffecten. Het is ook belangrijk om na te gaan of de maatregelen die (collectief) worden ondernomen voldoende effect hebben op vlak van gezondheid. Als doelgroep voor een dergelijke opvolging gaat de voorkeur opnieuw naar jongeren (14-15 jarigen), hoewel ook andere doelgroepen worden voorgesteld. Daarnaast wordt ook voldoende aandacht gevraagd voor de opvolging van de jongeren die reeds hebben deelgenomen aan het onderzoek. Er wordt voorgesteld om een dergelijke individuele opvolging te faciliteren via de huisarts. 2. INSTALLEREN VAN GROENBUFFERS Groenbuffers zijn zeer zichtbare interventies en hebben daarom een belangrijke signaalfunctie naar buurtbewoners toe. Er is ook eensgezindheid over de psychologische en esthetische effecten ervan. De gezondheidskundige impact van groenbuffers wordt echter ter discussie gesteld, en sommigen vragen zich dan ook af of het niet vooral een lapmiddel is dat zeer veel geld kost. Er is dus meer expertise nodig over het gezondheidskundige effect. Desalniettemin zijn er vooral voorstanders voor meer groenbuffers, en vooral ook voor het behoud van de bestaande groenzones. Een scenario waarbij een bufferzone wordt voorzien rond de volledige industriezone wordt enkel mogelijk geacht op lange termijn, door het systematisch verwerven van de gronden die grenzen aan de industriezone. Een belangrijke voorwaarde is dat een dergelijk scenario wordt vastgelegd in de ruimtelijke planning. 3. BRONONDERZOEK PAK’S Door het installeren van meetposten op de rand van de industriezone en woonwijken, rekening houdend met meteogegevens en verkeersassen, moet duidelijkheid geschept worden over de lokale type bronnen verantwoordelijk voor verhoogde PAK’s blootstelling in Genk-Zuid. Er moet vooral een antwoord komen op de vraag of enkel de industrie of ook de buurtbewoners verantwoordelijk zijn. Het is belangrijk dat het beleid met de verkregen meetresultaten gerichte acties opzet. 4. OPSTELLEN VAN GLOBALE MILIEUNORMERINGEN Dit is een ambitieuze maar complexe benadering om in de toekomst het milieuvergunningsproces in Genk-Zuid op een meer globale manier te bekijken. Deze actie kadert meer in een lange-termijn visie voor het industrieterrein aangezien het verankerd moet worden in nieuwe wetgeving. Toch zijn op korte termijn al eerste stappen mogelijk waarbij de lokale of provinciale overheid een adviserende rol kan krijgen bovenop de bestaande wettelijke bepalingen. De relevantie van het vaststellen van een globale maximumconcentratie voor de volledige industriezone dient polluent per polluent beoordeeld te worden en moet mogelijk voorafgegaan worden door extra metingen. Het lijkt meest aangewezen dit proces te starten met enkele goed gekarakteriseerde zware metalen. Hoewel deze actie erg prioritair wordt ingeschat, is er over de wenselijkheid en de haalbaarheid van deze aanpak geen eensgezindheid onder de aanwezige lokale actoren. 5. OPSTELLEN VAN RICHTLIJNEN VOOR HUISARTSEN Het is van belang dat alle artsen beschikken over voldoende en juiste informatie om patiënten goed in te kunnen lichten. Daarnaast is er vooral nood aan gestandaardiseerde informatie. Volgens verschillende aanwezigen geven de artsen ook zelf aan dat ze niet altijd over voldoende informatie beschikken om op alle vragen van patiënten te kunnen antwoorden. Er worden wel vragen gesteld bij het draagvlak bij de artsen zelf. Daarom wordt voorgesteld om enkele artsen beter te informeren waarbij alle deelnemers, en met 70
uitbreiding buurtbewoners, terecht kunnen met hun vragen. Een centraal aanspreekpunt bij de gemeente, bijvoorbeeld via een telefoonlijn, wordt niet ideaal bevonden. Vooral het geven van medisch advies door een niet-arts wordt ongeloofwaardig geacht. Bijkomend is het ook belangrijk om richtlijnen te voorzien over verdere acties die genomen kunnen worden (bv. het laten analyseren van nieuwe bloedstalen). Na afloop van de groepsgesprekken werden de besproken acties plenair voorgesteld. Per actie konden de aanwezigen een stem uitbrengen door middel van kleurenkaarten. Groene kaart = interessante beleidsoptie om verder in overweging te nemen Rode kaart = bedenkingen weerhouden mij er toe om dit actiepunt te verdedigen Gele kaart = Twijfel
14 12 10 8 6
rode stemmen gele stemmen groene stemmen
4 2 0
De twee acties met het meest aantal ‘groene stemmen’ zijn het opstellen van richtlijnen voor huisartsen en het installeren van buffers. De acties rond gezondheidsopvolging en brononderzoek naar PAK’s komen op een gedeelde twee plaats. De actie rond de milieunormering voor de volledige industriezone heeft de meest verdeelde stemming. Hierover bestaat dus duidelijk geen eensgezindheid.
5.1.3
Lokale adviesgroep regio Menen
Op basis van een lijst met 20 acties, specifiek voor regio Menen, konden de aanwezigen individueel aangeven welke acties zij wenselijk en/of prioritair vinden voor een ‘actieplan regio Menen’. Onderstaande figuur rangschikt de 20 voorgestelde acties naar lokale wenselijkheid (achtergrondkleuren). De staafjes geven de prioriteiten weer (2 per actor). De joker-stickers staan boven de staafjes vermeld (1 per actor).
71
JOKER JOKER JOKER JOKER JOKER JOKER
JOKER
JOKER
JOKER
JOKER JOKER
JOKER
JOKER
JOKER
72
Op basis van deze oefening werden 6 onderwerpen geselecteerd en voorgelegd voor bespreking aan de aanwezige lokale actoren: 1. EXTRA MAATREGELEN T.A.V. SCHROOTVERWERKER Hoewel de HBM-resultaten in Menen wijzen op verlaagde blootstelling aan PCB’s, vinden de meeste aanwezigen extra maatregelen t.a.v. het schrootverwerkende bedrijf Galloo prioritair. Uit recente milieumetingen in de regio Menen blijkt immers dat de PCB-depositie hoog blijft, waardoor men vermoedt dat de lagere blootstelling bij jongeren vooral te wijten is aan andere zaken (zoals minder consumptie van lokale voeding). De meeste aanwezigen zijn het er over eens dat vooral het bedrijf zelf de sleutel in handen heeft om te komen tot een oplossing, zij beschikken immers over de benodigde expertise. Desalniettemin vinden de meeste aanwezigen het belangrijk dat de overheid strengere regels oplegt, omdat er weinig geloof is in een vrijwillig engagement van de industrie. Hierbij wordt vooral gedacht aan maatregelen in verband met niet-geleide emissies, historische bodemverontreiniging, piekemissies, en het aanpassen van het acceptatiebeleid. Er zijn echter verschillende knelpunten zoals het ontbreken van een wettelijke norm voor PCB’s, het spanningsveld met concurrentiepositie en werkgelegenheid en het ontbreken van voldoende ruimte voor een bufferzone. 2. BRONONDERZOEK ZWARE METALEN Gezien het feit dat de verhoogde blootstelling aan zware metalen cadmium en thallium een onverwacht HBM-resultaat was, en er bovendien weinig geweten is over bronnen en milieuconcentraties in de regio Menen, is in deze fase verder brononderzoek noodzakelijk. In eerste instantie wordt gedacht aan onderzoek naar bodemverontreiniging in particuliere tuinen en lokaal geteelde voeding (bij voorkeur opnieuw bij de HBM-deelnemers, zodat vergeleken kan worden met de HBM-resultaten). Daarnaast is het mogelijk ook nuttig om zware metalen te meten in de lucht en grensoverschrijdende emissies te onderzoeken, om uitsluitsel te krijgen over de eventuele aanwezigheid van actuele bronnen. De meeste aanwezigen vinden brononderzoek naar zware metalen maatschappelijk relevant, ondanks discussie onder experten over de gezondheidskundige ernst hiervan. 3. SAMENWERKING EN OVERLEG Extra maatregelen om samenwerking en overleg te bevorderen worden wenselijk geacht, hoewel aanwezigen geen concrete suggesties hebben. Er worden wel enkele knelpunten geïdentificeerd op vlak van communicatie en informatie-uitwisseling die een goede samenwerking in de weg staan. Het gaat dan over: gebrekkige communicatie tussen de bedrijven en de lokale overheid, onvoldoende informatie-uitwisseling tussen de bovenlokale en de lokale overheden, en moeizame communicatie met de Franse (lokale) besturen (vooral omwille van de taalbarrière). 4. GEZONDHEIDSOPVOLGING Een meerderheid van de aanwezigen vindt een verdere gezondheidsopvolging wenselijk. Er wordt benadrukt dat een dergelijke opvolging vooral evoluties in de regio in kaart moet brengen, en minder evoluties van individuen. Als doelgroep worden oudere volwassenen gesuggereerd omdat dit een zicht geeft op blootstelling over een langere periode (wat relevant is bij de opvolging van persistente stoffen als PCB’s en dioxines). Een wetenschappelijke begeleiding bij het afbakenen van de onderzoeksvragen en –design en het bewaken van duidelijke en eerlijke communicatie over de resultaten zijn hierbij heel belangrijk, met name om te vermijden dat bijkomend onderzoek in de regio de inzet wordt van een lokale politieke strijd. Om ruis op de data zo veel mogelijk uit te sluiten zijn strenge selectiecriteria voor deelname noodzakelijk. Hoewel de voornaamste focus een opvolging van de evoluties in de regio Menen dient te zijn, mag een verdere (individuele) begeleiding van deelnemende jongeren of buurtbewoners met vragen niet uit het oog verloren worden. Dit kan best via (huis)artsen verlopen, hetzij door te voorzien in algemene richtlijnen voor 73
alle huisartsen, hetzij door te voorzien in één aanspreekpunt bij een geïnteresseerde en gespecialiseerde arts. 5. OPRICHTEN ALGEMEEN INFORMATIEPUNT. De beschikbaarheid van informatie over milieu en gezondheid, en misschien nog belangrijker de toegankelijkheid ervan, blijkt een knelpunt in de regio Menen. Het oprichten van een algemeen informatiepunt kan bijdragen aan een oplossing. Deze actie moet inzetten op twee sporen: Op korte termijn de beschikbare informatie centraliseren via een website en een laagdrempelige consultatie voor vragen voorzien, bij voorkeur via de milieudienst, eventueel aangevuld met lokale contactpunten via buurtwerking. Op langere termijn moet er gestreefd worden naar het opzetten van een gezamenlijke communicatiestructuur over de milieuproblematiek tussen stadsbestuur en industrie waardoor informatie op een transparante, duidelijke en betrouwbare manier kan overgebracht worden. Het installeren van een opvolgorgaan, bestaande uit betrouwbare partners, om alle informatie vooraf te checken op wetenschappelijke correctheid en begrijpbaarheid is hierbij cruciaal. Deze actie veronderstelt echter in de eerste plaats dat de vertrouwensrelatie met de industrie hersteld wordt. 6. ONDERZOEK PARTICULIERE BODEMSTALEN EN INFORMATIEVERSPREIDING LOKALE VOEDING Een gestuurde wetenschappelijke studie van bodemstalen bij enkele particuliere tuinen geniet de voorkeur boven particulieren zelf de mogelijkheid bieden een bodemstaal te laten onderzoeken. Toch is er interesse in het voorstel om een subsidie te voorzien voor buurtbewoners die de bodem van hun (moes)tuin willen laten analyseren. Er dient dan wel met zorg te worden omgegaan met de privacy van de deelnemers, en een betrouwbare individuele interpretatie van de stalen is cruciaal. De bespreking van bovenstaande acties werd afgerond met een stemming (rood/geel/groen). Geen enkele van deze acties krijgt een rode stem, waaruit we concluderen dat niemand van de aanwezigen principieel tegenstander is van één van deze acties. De acties geformuleerd onder punt 3, 5, 1, 2 krijgen voornamelijk groene stemmen. Deze acties krijgen m.a.w. brede steun van de aanwezigen. Opvallend is de stemming m.b.t. gezondheidsopvolging (punt 4) en het onderzoek op particuliere bodemstalen en lokale voeding (punt 6). Beide acties krijgen heel wat gele stemmen, wat aangeeft dat een aanzienlijk deel van de aanwezigen twijfelt over de prioriteit die aan deze acties moet worden gegeven. Echter, bij aanvang van de bespreking werden beide acties nog hoog gescoord naar wenselijkheid. Daaruit kunnen we concluderen dat de bespreking klaarblijkelijk meer twijfel heeft doen ontstaan over deze twee acties.
5.1.4
Evaluatie
Na afloop van het lokaal overleg rond het eindadvies vulden 7 lokale actoren een evaluatievraag in die peilden naar hun tevredenheid over de vergadering. 5 van hen geven aan tevreden tot zeer tevreden te zijn en geven volgende motivatie: -
-
“Professionele aanpak. Heel positief is dat iedereen zijn inbreng kan doen (zo zal het uiteindelijke resultaat meer naar waarde geschat worden)” “Ik was zeer tevreden over het verloop van de lokale adviesgroep. Er werd duidelijk de tijd genomen om te peilen naar de reacties vanuit de lokale actoren en de vergadering werd goed gestuurd door opdeling in groepen en het voorleggen van stellingen. Iedereen kon zijn mening op een ordelijke wijze kwijt en ik denk dat we hierdoor tot een duidelijk, gedragen advies gekomen zijn. Ik wil jullie nogmaals bedanken voor alle werk tijdens het biomonitoringonderzoek en het faseplan!” “nuttige info gekregen en mogelijkheid tot inspraak” 74
2 actoren uit het bedrijfsleven van Genk-Zuid zijn echter eerder ontevreden. De argumenten betreffen zowel de samenstelling van de groep aanwezigen als de procedure om tot lokale aandachtspunten te komen en de manier waarop die in het verslag werden neergeschreven. -
-
“De samenstelling van de adviesgroep was niet echt evenwichtig, met kleine vertegenwoordiging van de industrie. De acties waren bovendien ook al voorgeselecteerd, waardoor het stellen van prioriteiten een vertekend beeld kan geven (keuze uit mogelijkheden, geen vrije keuze, manipulatie van uitkomst).” “Wij zijn ten zeerste verwonderd dat een actie als deze van de overkoepelende milieunormering voor het hele bedrijventerrein binnen het actieplan wordt weerhouden. Ondanks de duidelijk zeer verdeelde eindstemming (evenveel tegen, voor als twijfel) hieromtrent en de vele en duidelijke besproken aanwijzingen dat in de praktijk onrealistisch is. Een duidelijke meerderheid van aanwezigen trekt bovendien duidelijk de haalbaarheid van deze actie (enige actie waarvoor dit het geval is) sterk in twijfel (zie grafieken met de gele bolletjes). Bovendien zou zo’n maatregel een zwaar discriminerend karakter hebben (o.m. Genk tov de rest van Vlaanderen), hetgeen uiteraard onacceptabel is in Vlaanderen. Een individueel bedrijf, gelegen in Genk Zuid, zal gediscrimineerd worden t.o.v. een gelijkaardig bedrijf elders in Vlaanderen. Het vergt in veel gevallen al zeer zware investeringen en Best Available Technology om aan een norm te voldoen. Het behalen van een bijkomende overkoepelende milieunorm zal dus in veel gevallen niet eens haalbaar zijn en, indien toch haalbaar, leiden tot concurrentievervalsing tussen bedrijven in Vlaanderen. Men kan zich bovendien afvragen wat het nut van de bijeenkomst was wanneer nu blijkbaar het al dan niet weerhouden van de acties om aan het Vlaams beleid voor te stellen gebaseerd wordt op hoeveel aanwezigen dit als een van de prioriteiten hebben aangeduid (voor enige bespreking ervan!) en niet op de eindstemming over de verschillende acties nà de bespreking ervan. Acties die trouwens reeds vooraf voorgeselecteerd waren, waardoor het stellen van prioriteiten een vertekend beeld kan geven (keuze uit aantal mogelijkheden en geen vrije keuze, manipulatie van uitkomst). Dit naast de opmerking dat de samenstelling van de adviesgroep die hierover moest beslissen arbitrair en toevallig was, afhankelijk van de vrije opkomst op het moment, en daardoor ook weinig evenwichtig te noemen”. Wij willen er graag op aandringen dat met deze opmerkingen alsnog rekening wordt gehouden bij het overmaken van conclusies aan de Vlaamse Overheid.
75
6. Evaluatie In dit hoofdstuk worden een reeks reflecties geplaatst bij de Faseplan-procedure die werd doorlopen in de hotspots Genk-Zuid en regio Menen. Deze reflecties hebben eerder betrekking op het proces dan op de inhoudelijke resultaten van het Faseplan. Voor een evaluatie van de inhoudelijke resultaten is een meer uitgebreide evaluatie nodig (o.a. bevraging van de verschillende betrokkenen) en moet ook het eindresultaat van het Faseplan worden afgewacht (met name het finaliseren en uitvoeren van de uiteindelijke actieplannen). Onderstaande procesevaluatie werd opgemaakt door de onderzoekers van het onderzoeksteam Faseplan, ter afronding van de assessment-taak van de Hotspot-Faseplannen. Daarnaast worden ook enkele concrete aanbevelingen gedaan voor een nieuw Faseplan, of voor gelijkaardige procedures. In onderstaand hoofdstuk wordt meermaals verwezen naar ‘het vorige Faseplan’. Hiermee wordt bedoeld het Faseplan dat werd uitgevoerd voor de resultaten van het 1e generatie Steunpunt Milieu en Gezondheid (zie: Keune et al., 2009).
Lokale context als leidende principe De lokale context in de hotspots vroeg om maatwerk in de procedure. Dit flexibiliteitsprincipe werd van meet af aan vooropgesteld bij het uittekenen van de Hotspot-Faseplannen, en bij de uitvoering daarvan. Ook tussentijds werd steeds de mogelijkheid behouden om bij te sturen. Daarnaast moest zo veel als mogelijk beroep gedaan worden op bestaande (lokale) structuren (in functie van continuïteit en opvolging van de aanbevelingen en acties uit het Faseplan), konden bepaalde uitvoerende taken in de procedure in handen gegeven worden van lokale actoren (bv. de organisatie van een klankbordgroep met buurtbewoners) en tot slot moest worden voortgebouwd op ervaringen uit vorige participatieve processen (zoals bv. bij het opstellen van een milieu- en gezondheidsplan in Beerse en de Noorderkempen14). Het aftoetsen van het plan van aanpak (zowel bovenlokaal als lokaal) nam dan ook meer tijd in beslag dan voorzien. Uiteindelijk werd voor de hotspots een heel andere procedure uitgetekend dan de procedure uit het vorige Faseplan. Het belang van flexibiliteit is duidelijk gebleken, vooral omwille van het kwalitatief karakter van het Faseplan in de hotspots: Het Faseplan is immers een stapsgewijze procedure die voortbouwt op voortschrijdend inzicht uit de verschillende deelstappen, en bij een kwalitatieve aanpak is de uitkomst van elke stap op voorhand onzeker. Hoewel de grote lijnen van de procedure op voorhand werden vastgelegd in het plan van aanpak, werd de concrete uitwerking van de deelstappen steeds gebaseerd op wat voorafging, zowel inhoudelijk als procedureel. Bijvoorbeeld: de aanpak van desk research en expertronde in fase II was afhankelijk van de selectie van onderwerpen in fase I (deze selectie kon immers bestaan uit bepaalde thema’s, individuele polluenten of groepen van polluenten), of de keuze om tijdens het maatschappelijk advies al dan niet te werken met een vooraf gedefinieerde lijst van acties of oplossingsrichtingen was sterk afhankelijk van de kwaliteit of het soort van input van experten uit de voorgaande stap. Het kopiëren van een eerder toegepaste methode (bv. van het Faseplan dat werd uitgevoerd voor de resultaten van het 1e generatie Steunpunt Milieu en Gezondheid, of het participatietraject in Beerse en Noorderkempen) was dus geenszins mogelijk. Wel werden ervaringen uit deze projecten zo veel als mogelijk meegenomen. Flexibiliteit in de procedure kan echter ook botsen met lokale verwachtingen. Zo kregen we bijvoorbeeld de vraag van lokale besturen om het maatschappelijk advies uit te stellen tot na de lokale verkiezingen. Omdat ook de timing flexibel werd opgevat konden we op deze vraag ingaan. 14
Zie: Van Damme, J. & Brans, M. (2010), Draagvlak organiseren of maatschappelijke betrokkenheid valideren. Een analyse van twee participatieve planningsprocessen. Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen. Instituut voor de overheid, Leuven.
76
Gevolg hiervan was echter dat de klankbordgroep met buurtbewoners pas georganiseerd kon worden in het najaar van 2012 (bijna een jaar na bekendmaking van de resultaten). Dit heeft mogelijk een invloed gehad op de opkomst voor de klankbordgroep, die eerder laag was. In Menen werd bovendien opgemerkt dat sommige buurtbewoners zich in de steek gelaten voelden door de lange stilte vanuit het Steunpunt en de Vlaamse overheid na bekendmaking van de resultaten. De lokale betrokkenheid bij het Faseplan Genk-Zuid en regio Menen was eerder groot: 14 lokale experts (8 voor Genk-Zuid en 6 voor regio Menen) vervolledigden het bovenlokale expertadvies met lokale ervaring, en de vergaderingen met de lokale adviesgroepen werden steeds door een breed samengestelde groep lokale actoren bijgewoond (gemiddeld 20 aanwezigen; zowel vanuit lokaal beleid, bewonersgroepen, bedrijfsleven, milieubeweging, medische en welzijnssector, e.d.). De aanwezigheid op de klankbordgroepen met buurtbewoners was eerder gering (13 in Menen en 8 in Genk), maar voldoende voor een vruchtbare focusgroep die in staat stelde om ook het perspectief van de (ongeorganiseerde) burger mee in rekening te brengen. De lage opkomst voor de klankbordgroep kan wellicht mede verklaard worden door de algemene moeilijkheid om ongeorganiseerde burgers te engageren voor een avondvullende vergadering over een complex thema, maar daarnaast waren er toch ook enkele signalen van ‘onderzoekmoeheid’ ten gevolge van het uitblijven van effectieve acties die tegemoetkomen aan de lokale ongerustheid en de historisch aanslepende problemen. Beroep doen op bestaande lokale overlegstructuren en uitbesteden van welbepaalde stappen in de procedure aan lokale actoren bleek moeilijk: Voor beide hotspots werd opnieuw beroep gedaan op de breed samengestelde lokale adviesgroep die tot stand kwam gedurende de looptijd van het HBM-onderzoek onder impuls van het Steunpunt Milieu en Gezondheid. Deze groep is immers breed samengesteld, staat open voor nieuwkomers en is goed ingelicht omdat zij het onderzoek reeds langere tijd mee opvolgden. Drie voorwaarden waaraan andere bestaande overlegstructuren vaak niet voldeden. Het voornaamste nadeel van deze groep is echter het ad hoc karakter (geen formeel ingebedde structuur) en het voorzitterschap door onderzoekers van het Steunpunt/Faseplan zelf. Continuïteit van deze groep is hierdoor niet verzekerd. Aanvankelijk werd het idee geopperd om het voorzitterschap gedurende het Faseplan door te geven aan een lokale actor, zodat de groep ook na het Faseplan kon blijven samenkomen. Maar uiteindelijk deden er zich geen opportuniteiten voor in die richting en ontbreekt er een duidelijk statuut van deze groep t.a.v. andere lokale structuren (zoals bv. de technische werkgroep in Menen of het E-missieplan in Genk). De structuur waarbinnen het actieplan, dat voortvloeit uit het Faseplan, kan worden opgevolgd zal dus opnieuw bekeken moeten worden. Ook het idee om welbepaalde stappen in de procedure (zoals klankbordgroep voor buurtbewoners), of zelfs het volledige Faseplan in de hotspots, zo veel als mogelijk uit te besteden aan lokale actoren (zoals MMK of milieuambtenaar) bleek eerder onrealistisch. Niet omwille van gebrek aan engagement (in tegendeel), maar vooral omwille van de techniciteit van de materie en de niet te onderschatten werklast. Enkele kleine rollen werden wel opgenomen (bv. organisatorisch, of bij moderatie en verslaggeving van een focusgroep). Naar een lokaal gedragen actieplan, waarin ook lokale actoren engagementen opnemen? Zo klinkt althans de finale ambitie van het Faseplan in de hotspots. Na het doorlopen van de ‘assessment stappen’ van het Faseplan (selectiefase, expertadvies en maatschappelijk advies) was hierop echter nog geen duidelijk zicht. Wel werden belangrijke stappen in de goede richting gezet (althans naar inschatting van de onderzoekers, er werd hierover voorlopig geen evaluatie afgenomen bij de deelnemers zelf). Er is een gezamenlijk leertraject afgelegd, waarbij alle betrokkenen hebben bijgeleerd over de milieu- en gezondheidsproblematiek in de regio, de onderlinge verbanden, achterliggende oorzaken en onzekerheden en vooral ook elkaars standpunten. De verstandhouding tussen de verschillende lokale actoren leek ook te verbeteren naargelang het onderzoek en het Faseplan vorderden. Voor het Faseplan op zich was er alvast voldoende draagvlak. Het vervolg van het Faseplan (met name de ‘management stappen’) zal echter moeten uitwijzen hoe dit proces verder evolueert. Het draagvlak voor het actieplan wordt mede bepaald door de manier waarop het 77
tot stand is gekomen (o.a. de stappen die tot nu toe zijn doorlopen), maar nog belangrijk is uiteraard de inhoud van het actieplan zelf. Het draagvlak bij de brede bevolking zal bovendien sterk afhangen van de manier waarop gecommuniceerd wordt over het actieplan (zowel door de overheid als door andere actoren). Een laatste vaststelling in dit verband, is dat er in Menen grotere vertrouwensbreuken en knelpunten tussen bewoners, overheid en bedrijven bestaan dan in Genk. In Menen zal het dus wellicht meer inspanningen vergen om te komen tot een algemeen gedragen beleid, terwijl in Genk al belangrijke stappen werden gezet in het kader van het E-missieplan. Nog vele vragen over het HBM-onderzoek, en verschillende verwachtingen t.a.v. het Faseplan: Tijdens de eerste vergadering van de lokale adviesgroep in het kader van het Faseplan (en dus ook na bekendmaking van de resultaten) bleek, zowel in Genk-Zuid als regio Menen, dat er nog heel wat vragen leefden bij lokale actoren over de resultaten van het onderzoek. Bijvoorbeeld: bij artsen, die vaststellen dat het moeilijk is om over HBM te communiceren en concrete tips of adviezen te geven aan patiënten; of wijkwerkers die aangeven dat nog veel deelnemers en andere buurtbewoners vragen hebben, o.a. over de veiligheid van lokaal geteelde voeding. Ook op de klankbordgroep met buurtbewoners hadden verschillende deelnemers nog vragen over de individuele resultaten. De lokale context van de hotspot-Faseplannen maakt natuurlijk dat de meeste betrokkenen bij het Faseplan (zowel buurtbewoners als lokale actoren) op een vrij persoonlijke manier betrokken zijn bij het onderzoek. Bij de bespreking met lokale actoren over de verwachtingen t.a.v. het Faseplan werd bovendien duidelijk dat er bij aanvang heel wat verschillende verwachtingen leefden. Sommigen zagen het Faseplan vooral als verder brononderzoek, terwijl anderen nood hadden aan adviezen en richtlijnen, nog andere actoren zagen een opportuniteit om het onderwerp op de (politieke) agenda te zetten of te houden. Het bespreekbaar maken van deze verwachtingen, en aangeven wat het Faseplan wel/niet ambieert te doen is dus zeer belangrijk. Concrete aanbeveling (1): Een extra vergadering van de lokale adviesgroep kort na bekendmaking van de resultaten (nog in het kader van het Steunpunt) had zinvol geweest om deze vragen te beantwoorden, de bekendmaking van de resultaten te evalueren, en indien nodig de nazorg nog bij te sturen. Ook voor deelnemers en buurtbewoners had een extra vragenmoment zinvol geweest. De vergaderingen in het kader van het Faseplan kwamen hiervoor eigenlijk te laat (zeker de klankbordgroep voor buurtbewoners), en hadden bovendien ook een ander doel.
Communicatie over Faseplan en terugkoppeling aan betrokkenen Algemene communicatie en informatieverspreiding over het Faseplan bleef ondermaats: Met uitzondering van enkele kleine ‘nieuwsberichten’, zoals op de website van de stad Menen15, in de nieuwsbrief milieu en gezondheid Genk-Zuid16 of in de nieuwsbrief gezond milieu17 was er voor buitenstaanders amper informatie te vinden over de Faseplannen die werden doorlopen in GenkZuid en regio Menen. Ook betrokkenen bij het Faseplan hebben enkel informatie over het consultatiemoment waaraan zij zelf hebben deelgenomen, en hebben geen toegang tot informatie over de andere stappen. Dit komt de bekendheid van het Faseplan niet ten goede en kan onder lokale actoren en buurtbewoners mogelijk het gevoel van wantrouwen en geheimhouding voeden. Het vooropgestelde principe van transparante communicatie over de resultaten en het proces van het faseplan (zie hoofdstuk 1) had met andere woorden best wat meer aandacht gekregen. Of dit bij de lokale betrokkenen ook zo ervaren werd, is moeilijk in te schatten (voorlopig werd hierover immers geen evaluatie afgenomen bij lokale actoren).
15
http://www.menen.be/nieuws/vervolg-op-het-biomonitoringsonderzoek-het-faseplan http://www.genk.be/Leefomgeving/Leefmilieu/Milieu_Informatie_Genk_Zuid/Nieuwsbrief/nieuwsbrief_milieu_en_gezon dheid_Genk_Zuid_november_2012#faseplan 17 http://www.medischmilieukundignetwerk.be/defaultSubsite.aspx?id=32632#.Ubs9gNgQec2 16
78
Concrete aanbeveling (2): Een algemene website waarop documenten, rapporten en een tussentijdse stand van zaken voorzien kan worden, of minimaal een periodieke communicatie over de stand van zaken van het Faseplan (bv. soort mailinglijst) kan de bekendheid van het Faseplan vergroten en mensen met interesse in het Faseplan voorzien van de nodige informatie. Om te garanderen dat deze informatie up to date blijft dienen er op voorhand goede afspraken te worden gemaakt over wie, wanneer, welke informatie aanlevert. De terugkoppeling van (tussentijdse) resultaten van het Faseplan is te veel ad hoc verlopen: Van de verschillende consultatiemomenten werd een rapport of verslag opgemaakt, dat vervolgens via email aan de deelnemers van het respectievelijke consultatiemoment werd bezorgd. Er werd telkens enkele weken tijd voorzien voor feedback. Meestal lieten deze rapporten of verslagen echter lang op zich wachten (o.a. door tijdsdruk in het najaar van 2012 met vier consultatiemomenten die kort na elkaar georganiseerd werden, en de tijdsintensieve verslaggeving op basis van audio-opnames). Slechts weinig betrokkenen hebben dan ook effectief gebruik gemaakt van de feedback mogelijkheid. Het geïntegreerde eindadvies (opgemaakt door het onderzoeksteam, als eindresultaat van het consultatieproces) werd tot slot verstuurd aan alle betrokkenen van het Faseplan, maar dit pas vlak vóór de bekendmaking van de actieplannen (en dus geruime tijd na effectieve deelname van de betrokkenen aan het Faseplan), waardoor er geen ruimte meer was voor feedback. De tijdige terugkoppeling aan de betrokkenen en de mogelijkheid tot feedback is echter een belangrijke kwaliteitscontrole. Hoewel de aanbevelingen uit het geïntegreerde eindadvies gebaseerd zijn op de conclusies van de verschillende consultatiemomenten, en ook op die manier onderbouwd worden, zijn deze aanbevelingen omwille van de afwezigheid van feedbackmogelijkheid minder ‘robuust’ te noemen dan wanneer deze terugkoppeling wel aanwezig was geweest. Concrete aanbeveling (3): Het is belangrijk om op voorhand goede afspraken te maken over het statuut van de verschillende (tussentijdse) documenten (zoals het geïntegreerd eindadvies) en de manier waarop deze zullen worden teruggekoppeld aan de deelnemers. Ook de vraag of (en hoe) deze documenten openbaar zullen worden gemaakt voor een breder publiek is relevant.
Rolvervaging en rolconflict in het Faseplan Bij het doorlopen van het faseplan in de twee hotspots bleek het voor de onderzoekers (UA en VITO) vaak balanceren in een spanningsveld van verschillende rollen. Zo bleek het ten eerste vaak moeilijk zoeken naar een evenwicht tussen betrokkenheid bij en afstand tot de lokale gemeenschap: Hier moet een balans gezocht worden tussen een empathische houding om onbevangen te luisteren naar lokale bekommernissen en een meer neutraal-objectieve houding om wetenschappelijke feiten te verzamelen. Dit spanningsveld werd bijvoorbeeld erg duidelijk bij de emotioneel geladen gesprekken van de klanbordgroepen met buurtbewoners. Het balanceren in dit spanningsveld is deels eigen aan ‘actiegericht onderzoek’, zeker bij waardegeladen dossiers zoals de milieu- en gezondheidsproblematiek. Het duidelijk expliciteren van de rol van de onderzoekers en het definiëren van mogelijke rolconflicten blijft echter een belangrijk aandachtspunt. Uit de evaluatie van de aanwezigen bij de klankbordgroep vinden we trouwens een verwijzing naar deze roldefiniëring: “Sommige deelnemers uitten kritiek naar jullie en waren jullie soms een beetje de ’boeman’. Ik denk dat het misschien goed is in het begin van de info-avond duidelijk te stellen dat jullie een wetenschappelijk onderzoek uitvoeren”. Ook ten opzichte van de Vlaamse overheid was het voor de onderzoekers vaak moeilijk om een duidelijk onderscheid in rollen te behouden: De overheid had bij de hotspot-faseplannen namelijk een meervoudige rol te vervullen die vaak het terrein van de wetenschappers doorkruiste. Naast een (sturende) rol als opdrachtgever had de Vlaamse overheid immers ook een rol als beleidsexpert betrokken bij het inschatten en beoordelen van de resultaten, en werden ook enkele procestaken opgenomen door de overheid in een gezamenlijke werkgroep met de onderzoekers (bijvoorbeeld in 79
de desk research). Hierdoor vervaagt echter deels het onderscheid tussen enerzijds de risico-analyse en beoordeling (risk assessment) traditioneel uitgevoerd door wetenschappers en de behandeling van die risico’s in het actieplan (risk management) door beleidsmakers. Deze rolvermenging moet steeds duidelijk overwogen worden, zodat de onafhankelijkheid van de wetenschappers en de procesbegeleiding niet in het gedrang komt of in vraag kan worden gesteld. Concrete aanbeveling (4): Deze rolvervaging is duidelijker tot uiting gekomen in de hotspotfaseplannen, i.t.t. het eerste Faseplan, deels ten gevolge van het lokale karakter van de procedure. Voor toekomstige faseplannen (zeker in lokale context) is het daarom belangrijk om na te denken over de positiebepaling van het Faseplan: welke richting willen we met het faseplan in een lokale context uitgaan? De twee uitersten posities lijken: i) het Faseplan als ‘objectief’ wetenschappelijke procedure, gestuurd en ondersteund door de opdrachtgever; of ii) het Faseplan als procedure getrokken door (lokale en bovenlokale) beleidsmakers (in functie van opstellen actieplan), met onderzoeksteam als wetenschappelijke ondersteuning. Ook de deelnemers aan de verschillende consultatieronden van het Faseplan hebben verschillende verwachtingen over hun rol binnen de bredere procedure: Dit merken we o.a. aan de reacties en evaluaties van de betrokkenen. Een (bovenlokale) expert spreekt bijvoorbeeld over “een vraag tot beoordeling van een studie”, terwijl de focus van de expertronde heel wat breder werd opgevat. Bij de lokale actoren en buurtbewoners, die respectievelijk betrokken werden in een lokale adviesgroep en klankbordgroep, werd duidelijk dat sommige aanwezigen de vergaderingen percipieerden als een (nieuwe) infovergadering over de stand van zaken van het verdere onderzoek, terwijl anderen duidelijk aanwezig waren om hun stem te laten gelden bij het opstellen van het actieplan. Het is dus steeds belangrijk om voldoende uitleg te geven over het opzet van het Faseplan, de uiteindelijke landingsbaan en de rol die de betrokkenen daarbij kunnen spelen. Voor dit laatste punt is het uiteraard cruciaal dat de initiatiefnemers van het Faseplan (de Vlaamse overheid, maar ook de onderzoekers) zelf duidelijk weten welke rol zij verwachten van de verschillende betrokkenen. Een Faseplan (zeker in lokale context) kan immers verschillende doelstellingen nastreven, zoals: inhoudelijke kennis verzamelen ter ondersteuning van de beleidsbeslissingen, draagvlak creëren voor beleidsbeslissingen bij lokale actoren en/of het brede publiek, coproductie van beleid en (lokale) samenwerking bij de beleidsuitvoering, enz. Deze doelstellingen sluiten elkaar niet noodzakelijk uit, maar een opdeling tussen primaire en bijkomende doelstellingen is wenselijk in functie van de communicatie over de rol van de betrokkenen. Ook het opzet van de vergaderingen dient hieraan te worden aangepast (frequentie, methodieken, e.d.). Bij aanvang van de hotspot-faseplannen is dit niet expliciet gebeurt, waardoor zelfs binnen de werkgroep Faseplan (Vlaamse overheid en onderzoekers) soms andere verwachtingen bestonden t.a.v. de doelstellingen van het Faseplan en de rol van de betrokkenen daarin. Concrete aanbeveling (5): Bij aanvang van een Faseplan is het belangrijk om duidelijke afspraken te maken over de primaire doelstellingen (versus bijkomende doelstellingen), alsook de finale landingsbaan. Zodat de procedure en de verschillende consultatiemomenten hierop kunnen worden afgestemd en ook duidelijk gecommuniceerd kan worden naar de betrokkenen toe. Bijvoorbeeld: het genereren van inhoudelijke kennis ter ondersteuning van beleidsbeslissingen enerzijds, of coproductie van beleid anderzijds, vraagt een heel andere aanpak.
Reflecties bij de procedure De verdere interpretatie van de HBM-resultaten en het zoeken naar mogelijke bronnen en blootstellingswegen van vastgestelde afwijkingen bleek moeilijk in de lokale context van de hotspot-Faseplannen: In het kader van de desk research werd wel een beperkte verdere interpretatie van de HBM-resultaten uitgevoerd en werden gegevens uit verschillende beschikbare studies en databanken samengebracht, maar daarnaast deden zich weinig opportuniteiten voor die 80
meer inzicht in bronnen en blootstellingwegen konden verschaffen. In de stappen die daarop volgden werd vooral gefocust op het formuleren van beleidsaanbevelingen (op basis van de beperkte beschikbare informatie). De nood aan verder onderzoek naar bronnen en blootstellingswegen werd vervolgens vertaald naar concrete beleidsaanbeveling voor de actieplannen. De benaming van Fase II, die werd overgenomen uit het vorige Faseplan, met name: “opzoeken van oorzaak en bron van prioritaire overschrijdingen en opmaken actieplan”, is daarom niet meer volledig accuraat en kan verkeerde verwachtingen scheppen rond het Faseplan. Concrete aanbeveling (6): De benaming van de verschillende fasen (vooral Fase II) dient herbekeken te worden op basis van de nieuwe ervaringen uit het tweede Faseplan. In de hotspot-Faseplannen werd voornamelijk participatie voorzien in Fase II (bij het inhoudelijk uitwerken van beleidsaanbevelingen), en slechts in mindere mate in Fase I (bij het prioriteren en selecteren van onderwerpen voor het Faseplan). Als een gevolg hiervan was er veel ruimte voor inhoudelijke inbreng van experten, lokale actoren en buurtbewoners in de uiteindelijke actieplannen, maar werd de probleemafbakening in grote mate op voorhand bepaald. In het vorige Faseplan was dit eerder omgekeerd. Toen werd een uitgebreide participatieve multicriteria-analyse uitgevoerd ter prioritering van de onderwerpen voor het Faseplan en werd het inhoudelijk uitwerken van beleidsaanbevelingen eerder besloten georganiseerd. Concrete aanbeveling (7): Op basis van de ervaringen uit zowel de Hotspot-Faseplannen alsook het vorige Faseplan kan geëvalueerd worden in welke Fase uitgebreide participatie het meest zinvol is (indien beperkte tijd en middelen). In het ideale geval wordt uiteraard voldoende participatie voorzien in alle opeenvolgende Fasen van het Faseplan. Tijdens het doorlopen van het Faseplan in de hotspots kwamen heel wat vragen aan bod die niet ondervangen konden worden door de werkgroep Faseplan: Bijvoorbeeld: vraag van lokale actoren in Genk en Menen naar verdere bronbepaling, vraag van artsen in Genk naar concrete richtlijnen om beter te kunnen antwoorden op patiëntvragen, vraag van klankbordgroep in Menen naar verdere gezondheidsopvolging en concrete adviezen, e.d. Sommige van deze vragen konden voorlopig moeilijk beantwoord worden (bv. bronbepaling) of werden best sneller opgestart dan te wachten op de finale actieplannen (bv. richtlijnen voor artsen, of gezondheidsadviezen aan burgers). Concrete aanbeveling (8): Hoewel nu reeds een binnenweg in de procedure werd voorzien voor acties waarvoor het Faseplan niet moest worden afgewacht, werd deze binnenweg niet consequent toegepast (bv. wel voor metingen in eieren in Menen, maar niet voor richtlijnen aan huisartsen in Genk). Duidelijke criteria kunnen helpen om te bepalen wanneer een actie in aanmerking komt voor een dergelijke verkorte procedure. Ook andere vaststellingen van experten en lokale actoren die niet passen binnen het kader van het selectievoorstel gaan snel verloren: Bijvoorbeeld, in Genk: “Astma, hoge waarden in sommige wijken: relatie bekijken met informatie over binnenhuismilieu (schimmels, vocht, ongedierte,…)” of “hoge loodwaarden in 1 wijk zijn opvallend, en mogelijk te relateren aan specifieke bron”. Ook de toevoegingen en aandachtspunten bij het selectievoorstel die werden aangebracht door de lokale adviesgroepen (in stap 2b van de procedure) werden niet allemaal even goed opgevolgd. In Genk werden uiteindelijk geen (beleids-)aanbevelingen gedaan m.b.t. andere gezondheidseffecten dan genotoxiciteit, en de polluent nikkel bleef onderbelicht (in de schaduw van chroom). In Menen werd wel voldoende aandacht besteed aan PCB’s en dioxines. Concrete aanbeveling (9): Tijdens vergaderingen kan een ‘parkeerlijst’ voorzien worden, o.a. voor zaken die buiten het gesprekskader vallen, zodat belangrijke vaststellingen, suggesties e.d. niet verloren gaan. Het moet dan wel duidelijk zijn wat er achteraf met deze lijst gedaan zal worden. Verder is het ook onduidelijk wat er gebeurt met HBM-resultaten die niet worden opgenomen in het Faseplan. Hierover kan duidelijker gecommuniceerd worden.
81
Evaluatie praktische aspecten Desk research: 1. Fase I: Opstellen achtergronddocumenten met HBM-resultaten Genk-Zuid en regio Menen -
-
-
Meerwaarde van de documenten was i) dat diverse type resultaten uit het uitgebreide resultatenrapport gebundeld werden in overzichtelijke tabellen en ii) dat ook nieuwe informatie werd opgenomen (met name dosis-effectrelaties). Deze achtergronddocumenten werden gebruikt in stap 1a (selectie door Steunpunt) en stap 3 (expertconsultatie): o Geen gegevens over het effectieve gebruik van deze achtergronddocumenten door experten, en over tevredenheid van zij die de documenten consulteerden. o Het gebruik van deze documenten is uiteindelijk eerder beperkt gebleven. Bijkomend hadden deze ook kunnen dienen als voorbereidende documenten voor lokale adviesgroep die zich moest buigen over de selectie van onderwerpen voor het Faseplan. Of nog breder, ter raadpleging op de website voor alle geïnteresseerden. (Hoewel, voor algemeen publiek wel nog te technisch?) Opmerking: de informatie uit de achtergronddocumenten was grotendeels dezelfde als in de eindrapporten van de HBM-campagnes, maar in een andere vorm. Toch vroeg het samenstellen van deze achtergronddocumenten alsnog de nodige tijd. Eventuele oplossing kan zijn om de samenvatting van de resultatenrapporten hiervoor te gebruiken. Bij het opstellen van deze samenvattingen kan eventueel reeds rekening gehouden worden met de mogelijke bruikbaarheid voor consultaties van derden. Zo wordt tijd bespaard die kan worden aangewend voor verdere interpretatie van de resultaten.
2. Fase II: Bijkomende analyses op HBM-data -
-
-
-
De bijkomende analyses zijn gebaseerd op vragen die gesteld werden door deelnemers, lokale intermediairen en experten na het publiek maken van het rapport. Dit zijn vaak zeer relevante vragen, omdat ze verder gaan op de voornaamste conclusies die naar voor komen bij de communicatie. In principe gebeurt hier dus al een eerste voorselectie van de voornaamste items die het meest in het oog springen, en die vanuit de lokale situatie vragen oproepen, maar dan wel op een niet-gestructureerde manier. Daarnaast biedt het ook de mogelijkheid voor de onderzoekers van het Steunpunt om meer detail analyses te doen waarvoor in het hoofdrapport onvoldoende tijd was. Omwille van het groot aantal biomerkers dient de statistische analyse op een systematische en volgens vooraf afgesproken protocol te gebeuren. Aparte detailanalyses zijn enkel mogelijk indien het om belangrijke conclusies gaat, waarbij verwacht wordt dat ze essentieel zijn voor de interpretatie. Kleine verkennende analyses kunnen dan achteraf nog gebeuren. De bijkomende statistische analyses boden de mogelijkheid niet enkel de somparameters van invloedsfactoren te bekijken, maar ook de detailvragen te analyseren om tot een verfijning van de beschikbare informatie te komen. Ook werd meer duidelijkheid verkregen over de relaties tussen de polluenten en tussen de geografische gebieden. In het HBM-eindrapport wordt voor de statistische analyses vertrokken van goed gekende hypothesen (uit de wetenschappelijke literatuur). Het faseplan biedt de mogelijkheid om meer gedetailleerde verkennende analyses uit te voeren die tot extra inzichten kunnen leiden. De interpretatie dient wel met de nodige voorzichtigheid te gebeuren omwille van de kleine groepen voor sommige antwoordcategorieën en omwille van het univariate karakter van de testen waardoor mogelijke collineariteit niet in rekening wordt gebracht. Het niet aantreffen van verwachte relaties (bijvoorbeeld van in de literatuur beschreven relaties) is soms moeilijk interpreteerbaar. Het is niet altijd duidelijk of het niet te wijten is aan de kleine aantallen per subgroep, de aard van de vraagstelling, de aard van de biomerker
82
-
(vb Calux-assay vs. chemische meting), belang van de opnameroute of de aard van de lokale blootstelling (historisch vs. recente blootstelling). Opmerking: extra analyses zijn nu een beetje verloren gegaan bij de start van het project, omwille van vele werk dat nodig was om de achtergronddocumenten op te stellen. Het document met de conclusies van de extra analyses is pas op het eind van het faseplan gefinaliseerd. Concrete aanbeveling: minder tijd besteden aan het ‘herkauwen’ van het HBM-eindrapport, meer tijd voorzien voor verwerken van nieuwe, bijkomende analyses die belangrijk zijn voor de interpretatie in zijn geheel, bijv. de dosis-effectrelaties, de bijkomende analyses, evt. ook opvolgen van andere studies die ondertussen in de regio gebeuren.
3. Fase II: Opstellen achtergronddocumenten per polluent (‘relevantiebomen’) -
-
-
De achtergronddocumenten per polluent geven een duidelijk overzicht van de beschikbare informatie over milieublootstelling, gevonden relaties met gezondheidseffecten, mogelijke bronnen en mogelijkheden tot interventie. Door het samen zetten van de beschikbare informatie kunnen hiaten in de actuele kennis rond de polluent geïdentificeerd worden. De opgezochte informatie is veelal beperkt tot elektronisch beschikbare en publieke informatie. Niet-elektronische rapporten, niet-gerapporteerde resultaten en niet-publieke gegevens zijn moeilijk te achterhalen. Het opstellen van de achtergronddocumenten voor al deze polluenten bleek zeer tijdsrovend te zijn. De achtergronddocumenten werden in de verdere procedure (lokale adviesgroep, klankbordgroep) niet intensief gebruikt, maar vormen wel bondige naslagdocumenten die bruikbaar kunnen zijn bij de verdere uitwerking van het actieplan.
Expertconsultatie: 1. Fase I: Selectievoorstel door Steunpunt-interne experten en vertegenwoordigers van de Vlaamse overheid. -
Aan de hand van individuele prioriteit scores (per biomerker, op basis van de overzichtstabellen uit de desk research) kon een vrij eenduidige kwantitatieve prioritering worden opgemaakt van de verschillende biomerkers die gemeten werden. Na plenaire bespreking ontstond dan ook een vrij snelle consensus over het selectievoorstel vanuit het Steunpunt en de Vlaamse overheid.
2. Fase II: Expertadvies over geselecteerde prioritaire resultaten -
-
De vragenlijsten voor experten werden opgesteld per polluent. Bovendien werden vooral kwalitatieve beoordelingsvragen gesteld die tot doel hadden inhoudelijke input te verzamelen. De output van de expertronde was dus van kwalitatieve aard, en leidde niet tot verdere prioriteringen of andere kwantitatieve output (i.t.t. methoden als multicriteriaanalyse). In de vragenlijsten werd wel een beperkt aantal meerkeuzevragen opgenomen (m.b.t. inschatting ernst of kwaliteit van de kennisbasis), maar deze vragen werden vaak slecht ingevuld (geen antwoord of ‘weet niet’). Enkele vaststellingen: de inbreng van verschillende experten kan sterk uiteenlopen, en in vele gevallen geven experten aan over onvoldoende informatie te beschikken om een goede beoordeling te kunnen maken. Voor verschillende polluenten is er wel informatie beschikbaar over generieke bronnen en blootstellingswegen, maar niet over de specifieke lokale situatie. Vaak kunnen dan ook geen eenduidige of definitieve conclusies getrokken worden op basis van de expertinput, en blijft een grote mate van wetenschappelijke 83
-
onzekerheid aanwezig (zeker voor de specifieke lokale situaties). Tot slot worden weinig concrete aanbevelingen gedaan voor mogelijke beleidsacties (op korte termijn), behalve dan verder onderzoek. Bepaalde (bovenlokale) experten worden duidelijk overbevraagd. In een bevraging als deze krijgen zij bovendien redelijk omvangrijke documenten te verwerken. Het is dan ook moeilijk om voldoende experten te vinden die bereid zijn om een kwalitatieve inbreng te doen. Voor deze expertbevraging werden 9 bovenlokale experten bereid gevonden, waarvan uiteindelijk 7 een reactie hebben ingezonden (weliswaar mits expertvergoeding en herhaaldelijke uitstel van de deadline). Alle bovenlokale experten zijn nadien wel tevreden over de manier van werken. Eén expert merkt op dat hij liever geruime tijd op voorhand ingelicht wordt dat een dergelijke bevraging zal plaatsvinden. Concrete aanbeveling: Voor het genereren van inhoudelijke input is een gezamenlijk consultatiemoment (bv. expertworkshop) mogelijk nuttiger, zodat dieper kan worden ingegaan op onenigheden of onzekerheden, en de uiteindelijke output beter gestuurd kan worden (bv. vooral richting mogelijke acties op korte termijn). Het opzetten van een dergelijke expertworkshop is wellicht niet tijdsintensiever (de schriftelijke bevraging kostte ook veel tijd). In de hotspot-Faseplannen was echter wel een vrij brede expertise nodig (zware metalen, persistente stoffen, genotoxiciteit e.d.). Een tussenoplossing kan zijn om een tweede ronde te voorzien in de bevraging (delphi-methode), maar dit zou een extra inspanning van de experts vragen en bovendien nog meer tijd in beslag nemen (in totaal duurde de expertronde nu reeds enkele maanden, weliswaar met achtereenvolgende bevragingen van bovenlokale en lokale experten). Concrete aanbeveling: Ook voor een schriftelijke bevraging worden experten best geruime tijd op voorhand gevraagd om deel te nemen, vooraleer de eigenlijke bevraging plaatsvindt. Op deze manier kunnen zij dit beter inplannen, en eventueel zelfs de bekendmaking van de resultaten van het onderzoek - waarover zij om hun expertise zullen worden gevraagd - beter opvolgen. Dit zal de kwaliteit van de expertronde verbeteren, en de experten in kwestie meer ruimte geven om dit voor te bereiden en in te plannen.
Maatschappelijke consultatie: 1. Fase I & Fase II: Lokale adviesgroep met lokale actoren -
-
-
Beide vergaderingen van de lokale adviesgroep werden steeds door een breed samengestelde groep lokale actoren bijgewoond (gemiddeld 20 aanwezigen; zowel vanuit lokaal beleid, bewonersgroepen, bedrijfsleven, milieubeweging, medische- en welzijnssector, e.d.). Tijdens deze vergaderingen werden verschillende interactieve methodieken gebruikt die interessante informatie opleverden. O.a. als opener van de eerste vergadering onbevangen vragen wat men vooral onthouden heeft van het onderzoek (in een tafelronde), een SWOTanalyse over het Faseplan (met post-it’s op groot blad), in kleinere focusgroepen samen fiches invullen rond een bepaalde actie, en bijkomend stickertjes kleven op assenstelsel (voor inschatting haalbaarheid & doeltreffendheid), e.d. Deze methodieken hadden verschillende voordelen, o.a.: geeft structuur aan de vergadering en de gesprekken, creëert ruimte voor de meningen van alle aanwezigen, doorbreekt de ‘passieve sfeer’, en zorgt voor een tastbaar resultaat op het einde van de vergadering. Indien de vergadering een echte prioritering moet opleveren moeten de methodieken wel robuuster gemaakt worden (bv. nadenken over samenstelling groep en machtsevenwichten, sturing door vooraf gedefinieerde acties, e.d.).
84
-
-
Het opsplitsen van de grote groep in verschillende kleinere focusgroepen (voor een deel van de vergadering) gaf ongetwijfeld meer ruimte om dieper in te gaan op bepaalde onderwerpen. De verslaggeving bleek veel tijdsintensiever dan voorzien omwille van de audio-opnames. Deze opnames hadden echter wel een grote meerwaarde. Tijdens de eerste vergadering waren er nog heel wat vragen over het onderzoek, en verschillende verwachtingen t.a.v. het Faseplan, dit leidde de focus van de vergadering enigszins af van de vooropgestelde doelstelling.
2. Fase II: Klankbordgroep met HBM-deelnemers en buurtbewoners -
-
-
-
-
De aanwezigheid op de klankbordgroepen met buurtbewoners was eerder gering (13 in Menen en 8 in Genk), maar voldoende voor een vruchtbare focusgroep die in staat stelde om ook het perspectief van de (ongeorganiseerde) burger mee in rekening te brengen. Onder het klein aantal deelnemers was er toch ook voldoende diversiteit (enkele jongeren, ouders van deelnemers, andere buurtbewoners, één aanwezige uit de Turkse gemeenschap in Genk). Op de klankbordgroep ontstond een duidelijke stellinginname door de buurtbewoners. Hoewel er over de meeste onderwerpen eensgezindheid bestond kwamen er toch ook verschillende meningen aan bod. Ook hier werden verschillende methodieken gebruikt die de vergadering structureerden, en vooral ook in staat stelden om de standpunten van de buurtbewoners te vertalen naar concrete input voor het Faseplan (naast expertinput en input van de lokale adviesgroep). De lage opkomst voor de klankbordgroep kan wellicht mede verklaard worden door de algemene moeilijkheid om ongeorganiseerde burgers te engageren voor een avondvullende vergadering over een complex thema. Maar daarnaast waren er toch ook enkele signalen van ‘onderzoekmoeheid’ ten gevolge van het uitblijven van effectieve acties die tegemoetkomen aan de lokale ongerustheid en de historisch aanslepende problemen. Indien de klankbordgroep vroeger had plaatsgevonden, korter na bekendmaking van de resultaten, had er mogelijk ook meer interesse geweest vanuit deelnemers en andere buurtbewoners om deel te nemen aan een dergelijke vergadering, gebruikmakend van het momentum rond de communicatie van de resultaten (‘het ijzer smeden als het heet is’). Ook de aanwezigen op de klankbordgroep hadden nog heel wat vragen over het onderzoek, of over de eigen individuele resultaten. Voor deze vragen kwam deze vergadering eigenlijk te laat (bijna een jaar na bekendmaking van de resultaten). Enkele aanwezigen gaven dan ook aan dat verschillende deelnemers zich in de steek gelaten voelden. Concrete aanbeveling: Hoewel de meeste aanwezigen aan het woord zijn gekomen en hun mening konden uiten blijft het verlagen van de spreekdrempel een belangrijk aandachtspunt (bv. bij jongeren). Ook is het belangrijk om te vermijden dat dominante stemmen de vergadering te hard beïnvloeden. De gepaste methodieken kunnen hiertoe bijdragen. Indien voldoende aanwezigen lijkt het ook zinvol om de grote groep op te delen in verschillende kleinere focusgroepen.
85
Bijlagen (zie afzonderlijk document) BIJLAGE 1: SAMENVATTENDE TABELLEN HBM-RESULTATEN HOTSPOTS GENK-ZUID EN REGIO MENEN (UIT ACHTERGRONDDOCUMENTEN) BIJLAGE 2: BIJLAGE BIJ SELECTIEVOORSTEL HBM-RESULTATEN STEUNPUNT MILIEU EN GEZONDHEID BIJLAGE 3: VERSLAGEN LOKAAL OVERLEG GENK-ZUID EN REGIO MENEN: ADVISERING PROCEDURE FASEPLAN EN SELECTIEVOORSTEL STEUNPUNT BIJLAGE 4: TABELLEN MET BIJKOMENDE STATISTISCHE ANALYSES BIJLAGE 5: DESK RESEARCH DOSSIER PER POLLUENT BIJLAGE 6: RESPONS EXPERTCONSULTATIE BIJLAGE 7: VERSLAGEN KLANKBORDGROEP GENK-ZUID EN REGIO MENEN BIJLAGE 8: VERSLAGEN LOKALE ADVIESGROEP GENK-ZUID EN REGIO MENEN
86
Referenties Colles A, Koppen G, Schoeters G, Morrens B, Coertjens D, Loots I (2013), Faseplan generiek thema (referentiebiomonitoring), Eindadvies generiek thema ‘genotoxiciteit en PAK’s-Blootstelling’, onderzoeksgroep Faseplan. Keune H, Morrens B, Springael J, Koppen G, Colles A, Loots I, Van Campenhout K, Chovanova H, Bilau M, Bruckers L, Nelen V, Baeyens W, Van Larebeke N (2009), Policy Interpretation of Human Biomonitoring Research Results in Belgium: Priorities and Complexity, Politics and Science. Environmental Policy and Governance. Keune H, Koppen G, Morrens B, Colles A, Teughels C, Chovanova H, Van Campenhout K (2010), Proces-evaluatie Faseplan Milieu en Gezondheid, Brussel/Steunpunt Milieu en Gezondheid. Kroes K, Vrijens J, Bruckers L, Govarts E, Baeyens W, Van Larebeke N (2013), Vlaams Humaan Biomonitoringsprogramma 2007-2011, Eindrapport dosis-effect relaties adolescenten, Brussel/Steunpunt Milieu en Gezondheid. Morrens B, Colles A, Koppen G, Loots I, Schoeters G, Van Larebeke N (2011), Faseplan tweede generatie Steunpunt Milieu en Gezondheid – Voorfase – rapport, Brussel/Steunpunt Milieu en Gezondheid, december 2011 Stern P.C, Fineberg H.V (1996), Understanding Risk. Informing Decisions in a Democratic Society, Washington, National Academy Press. Van Damme en Brans (2009), Inspraak organiseren. Een analyse van drie Vlaamse inspraakprocessen, Steunpunt bestuurlijke organisatie Vlaanderen, D/2009/10106/012
Websites http://www.milieu-en-gezondheid.be http://www.menen.be/nieuws/vervolg-op-het-biomonitoringsonderzoek-het-faseplan http://www.genk.be/Leefomgeving/Leefmilieu/Milieu_Informatie_Genk_Zuid/Nieuwsbrief/nieuwsbr ief_milieu_en_gezondheid_Genk_Zuid_november_2012#faseplan http://www.medischmilieukundignetwerk.be/defaultSubsite.aspx?id=32632#.Ubs9gNgQec2
87