Faseplan generiek thema (referentiebiomonitoring) van humane biomonitoringresultaten naar beleidsacties Eindrapport generieke thema ‘genotoxiciteit en PAK’sblootstelling’ Onderzoeksteam Faseplan
Ann Colles, Gudrun Koppen en Greet Schoeters – VITO Bert Morrens, Dries Coertjens en Ilse Loots – Universiteit Antwerpen Oktober 2013
Project in opdracht van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie en het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid
LEESWIJZER Dit document rapporteert over de eerste drie fasen (voorfase, fase I en fase II) van de generieke faseplanprocedure, die gekoppeld is aan de resultaten van de Vlaamse humane biomonitoring referentiecampagnes uitgevoerd door het Steunpunt Milieu en Gezondheid in de periode 2007-2011 in opdracht van de Vlaamse overheid. Het Faseplan is een participatieve en beleidsondersteunende adviesprocedure met als doel de resultaten uit de Vlaamse humane biomonitoring campagnes verder te interpreteren en te vertalen naar beleidsacties. De opeenvolgende hoofdstukken in dit rapport beschrijven de verschillende fasen volgens de chronologie van het faseplanproces dat doorlopen werd. Hoofdstuk 1 geeft een beschrijving van de humane biomonitoring campagnes en de daaruit resulterende blootstelling-effect relaties die in het kader van dit Faseplan werden bestudeerd. Daarnaast geeft het hoofdstuk ook een algemeen overzicht weer van de gevolgde methode en de principes die in het Faseplan gehanteerd worden. Hoofdstuk 2 beschrijft kort de procedure van de voorfase en de thema’s die hierbij geselecteerd werden. Meer informatie over deze fase is terug te vinden in het rapport van de voorfase. In hoofdstuk 3 worden de werkwijze en een samenvatting van de resultaten van Fase I besproken. In deze fase werden de vier geselecteerde thema’s uit de voorfase verder beoordeeld volgens vier vooraf vastgelegde criteria. Voor elk van de vier thema’s is de argumentatie van de kwalitatieve beoordeling weergegeven. Het hoofdstuk eindigt met een rangschikking van de vier thema’s volgens prioriteit voor verdere behandeling in het Faseplan en de uiteindelijke keuze voor het thema genotoxiciteit in relatie tot blootstelling aan PAK’s dat verder wordt opgenomen in Fase II. Hoofdstuk 4 bevat de desk research die werd uitgevoerd rond de keten PAK’s-blootstelling – genotoxische effecten en de hieruit resulterende aandachtspunten voor het beleid die als eindadvies werden overgemaakt aan de Vlaamse overheid. De desk research had als doel een bevattelijk overzicht te schetsen van de aanwezige kennis rond verschillende schakels van de keten, zijnde externe PAK’s-blootstelling, interne PAK’s-blootstelling, biologische effecten in het lichaam en gezondheidseffecten (met focus op genotoxische effecten), en hiaten in deze kennis te identificeren. De aandachtspunten die hieruit gedestilleerd werden, werden gemotiveerd op basis van vooraf opgestelde criteria. De rangschikking van de aandachtspunten in het eindrapport is gebaseerd op hun voorkomen in de blootstelling-effect keten en geeft geen prioriteit aan. De desk research en de geformuleerde aandachtspunten werden ter kwaliteitscontrole en ter aanvulling voorgelegd aan experten uit verschillende domeinen die verband houden met de schakels in de keten. De opmerkingen en aanvullingen van de experten werden verwerkt in dit eindrapport en eindadvies naar de Vlaamse overheid. In hoofdstuk 5 wordt afgesloten met een evaluatie van het doorlopen proces in dit generieke Faseplan en worden aanbevelingen geformuleerd voor het organiseren van toekomstige faseplanprocedures.
Ann COLLES, Gudrun KOPPEN en Greet SCHOETERS Bert MORRENS, Dries COERTJENS en Ilse LOOTS Oktober 2013
1
Inhoud Samenvatting........................................................................................................................................... 1 1
Inleiding ........................................................................................................................................... 6 1.1
Situering: Vlaamse Humane Biomonitoringcampagne 2007-2011 ......................................... 6
1.2
De procedure van het Faseplan............................................................................................... 7
2
Voorfase ........................................................................................................................................ 10
3
Fase I: evalueren geselecteerde thema’s naar ernst en prioriteit ................................................ 11
4
3.1
Genotoxiciteit ........................................................................................................................ 12
3.2
Endocriene verstoring ........................................................................................................... 13
3.3
Perinatale blootstelling ......................................................................................................... 14
3.4
Ftalaten.................................................................................................................................. 16
3.5
Keuze voor genotoxiciteit in relatie tot PAK’s-blootstelling.................................................. 16
Fase II: van HBM-resultaten naar een eindadvies voor het beleid ............................................... 19 4.1
Werkwijze .............................................................................................................................. 19
4.1.1
Desk research ................................................................................................................ 19
4.1.2
Expertenadvies .............................................................................................................. 20
4.2
Eindadvies generieke Faseplan ............................................................................................. 22
4.2.1
Milieublootstelling (aan PAK’s): externe metingen ....................................................... 22
4.2.2
Milieublootstelling (aan PAK’s): interne blootstelling ................................................... 32
4.2.3
PAK’s en biologisch effectieve dosis merkers ............................................................... 34
4.2.4
Vroege merkers voor biologische effecten en gezondheidseffecten............................ 39
4.2.5
Informeren en sensibiliseren ......................................................................................... 44
5
Evaluatie ........................................................................................................................................ 46
6
Literatuurlijst ................................................................................................................................. 51
1
Lijst van afkortingen
ASE
Accelerated Solvent Extraction
B(a)P
Benzo(a)pyreen
BE
Biomonitoring equivalenten
2,5-DCP
2,5-dichlorofenol
DDE
dichlorodifenyldichloroethyleen
EFSA
European Food Safety Authority
FAVV
Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen
FSH
Follikel stimulerend hormoon
fT3
triiodothyronine
fT4
thyroxine
GC-MS
Gaschromatografie-massaspectrometrie
HBCD
hexabromocyclododecaan
HBM
Humane biomonitoring
HBM I en II
Humane Biomonitoringswaarden I en II
HCB
hexachlorobenzeen
HHCB
Hexahydro-hexamethyl-cyclopenta(ɣ)-2-benzopyran of galaxolide
HPLC
High Performance Liquid Chromatografie
ICSI
Intracytoplasmatische sperma injectie
IPCS
International Programme on Chemical Safety
IVF
In vitro fertilisatie
JECFA
Joint FAO/WHO Expert Committee on Food Additives
LH
Luteïniserend hormoon
MBP
Mono-butyl ftalaat
MBzP
Mono-benzyl ftalaat
MG
Moleculair gewicht
MOS
Margin of safety
PAK’s
Polycyclische aromatische koolwaterstoffen
1
PBDE
Polygebromeerde difenylethers
PCB’s
Polygechloreerde bifenyls
PDMS
Polydimethylsiloxaan
PFOA
Perfluoro-octaanzuur
PFOS
Perfluoro-octaansulfonaat
POP’s
Persistente organische polluenten
RIC
Research Institute for Chromatography
SAR WGG
Strategische Adviesraad voor het Welzijns-, Gezondheids- en Gezinsbeleid
SCF
Scientific Committee on Food
SHBG
Sex hormone binding globuline
TBBPA
Tetrabromobisfenol A
TSH
Thyriod stimulerend hormoon
US EPA
United States Environmental Protection Agency
VIGEZ
Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie en Ziektepreventie
VMM
Vlaamse Milieumaatschappij
WGO
Wereldgezondheidsorganisatie
2
Samenvatting Het Steunpunt Milieu en Gezondheid meet in opdracht van de Vlaamse overheid de aanwezigheid en de effecten van milieuvervuilende stoffen in de mens via humane biomonitoring (HBM). Sinds 2002 werden verschillende meetcampagnes uitgevoerd in Vlaanderen (zowel in algemeen Vlaanderen als in specifieke aandachtsgebieden). Een HBM-onderzoek levert een veelheid aan gegevens op over milieublootstelling en gezondheid. De doorwerking van deze resultaten naar beleidsacties is echter niet altijd eenduidig. Zowel wetenschappelijk als maatschappelijk bestaat er vaak heel wat onenigheid en/of onzekerheid over o.a. de (gezondheidskundige) ernst van de resultaten, de oorzaken achter verhoogde waarden, mogelijke oplossingen voor geïdentificeerde problemen, en prioriteiten voor beleid. Daarom werd een procedure ontwikkeld, ‘het Faseplan’, waarbij resultaten van HBM-campagnes uitgevoerd door het Steunpunt Milieu en Gezondheid verder worden geïnterpreteerd en vertaald naar beleidsacties, op een transparante, systematische en participatieve manier. Dit document rapporteert het gevolgde traject van het Faseplan waarbij de HBM-resultaten van de Vlaamse referentiecampagnes van het tweede generatie Steunpunt Milieu en Gezondheid (20072011) centraal staan. Humane biomonitoringcampagnes van het Steunpunt Milieu en Gezondheid In de referentiecampagnes van het tweede generatie Steunpunt Milieu en Gezondheid werden in 2008-2009 Vlaamse referentiewaarden bepaald voor verschillende biomerkers van blootstelling en van biologische effecten bij 3 leeftijdsgroepen: pasgeborenen, 14-15 jarige jongeren en 20-40 jarige volwassen verspreid over heel Vlaanderen. De resultaten van de HBM-campagnes georganiseerd door het Steunpunt Milieu en Gezondheid zijn te vinden op de website van het Steunpunt: www.milieu-en-gezondheid.be. Faseplan Het project Faseplan (2012-2013) wordt uitgevoerd door de Universiteit Antwerpen (Dep. Sociologie) en VITO (unit Milieurisico en Gezondheid), in opdracht van de Vlaamse overheid (departement Leefmilieu, Natuur en Energie (dLNE) en het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid (VAZG)). In algemene zin bestaat het Faseplan uit een voorfase en vier opeenvolgende fasen: -
Voorfase: vaststellen en selecteren van overschrijdende biomerkerwaarden Fase I: evalueren van geselecteerde overschrijdingen naar ernst en prioriteiten Fase II: opzoeken van oorzaak en bron van de prioritaire overschrijdingen en het opmaken van een actieplan. Fase III: uitvoeren actieplan Fase IV: evaluatie actieplan
Voorfase De voorfase van dit Faseplan verliep binnen de looptijd van de tweede humane biomonitoringscampagne van het Steunpunt Milieu en Gezondheid (2007-2011). In deze fase maakten experten van het Steunpunt Milieu en Gezondheid een voorselectie van de meest prioritaire resultaten die in aanmerking komen om de procedure van het Faseplan te doorlopen, gebaseerd op een kwalitatieve beoordeling van de resultaten. De selectie van de transversale thema’s gebeurde in vier stappen.
1
In een eerste stap werd alle beschikbare data uit de diverse campagnes geïnventariseerd en gegroepeerd volgens stofgroep en gezondheidseffect. Deze werden ondergebracht binnen bestaande (inter)nationale beleidsthema’s rond milieu en gezondheid. De zo ontstane 24 thema’s werden vervolgens beoordeeld naar relevantie door de leden van het Steunpunt Milieu en Gezondheid via een schriftelijke bevraging. De thema’s met meer stemmen pro dan contra werden door de werkgroep Faseplan gescoord volgens 5 criteria. Dit resulteerde voor het generieke Faseplan in 4 transversale thema’s: -
Kanker/genotoxiciteit (kanker en beschadiging van het genetisch materiaal) Endocriene verstoring en fertiliteit (verstoring van de hormoonhuishouding en vruchtbaarheid) Perinatale blootstelling (blootstelling voor en na de geboorte) Ftalaten (plasticweekmakers)
Fase I De vier thema’s uit de voorfase werden onderworpen aan een kwalitatieve rangschikking aan de hand van vooraf vastgelegde criteria: 1. 2. 3. 4.
Er zijn (voldoende) biomerkers/data beschikbaar Het thema omvat prioritaire HBM metingen: (obv relevante range van interne blootstelling en Margin Of Safety (MOS); gegevens over dosis-respons relaties) Er is een tijdstrend aanwezig in Vlaanderen (tijdsevolutie in geassocieerde bronnen/emissies/immissies/ gezondheidsdata in Vlaanderen) Vlaamse bevoegdheid en opportuniteiten binnen het faseplan
In Fase I heeft de evaluatie van de beleidsrelevantie zich toegelegd op de mate waarin de thema’s aanleiding kunnen geven tot beleidsacties en beleidsadvies en de mate waarin de thema’s aansluiten bij de actuele prioriteiten van de beleidsmakers. Dit werd voor elk van de thema’s beargumenteerd in een nieuw criterium: Vlaamse bevoegdheid en opportuniteiten binnen het Faseplan. Rekening houdend met de beschikbare informatie en argumenten leek de procedure van het Faseplan de grootste meerwaarde te kunnen creëren voor beleidsacties ten gunste van de algemene Vlaamse bevolking en ten gunste van de hotspotgebieden indien de focus gelegd werd op de relatie tussen genotoxiciteitsmerkers en PAK’s-merkers. Fase I resulteerde dan ook in volgende rangschikking van de transversale thema’s: 1. 2. 3. 4.
Genotoxiciteit/kanker Endocriene verstoring en fertiliteit Perinatale blootstelling Ftalaten
De gemotiveerde rangschikking van de thema’s en de keuze voor genotoxiciteit in relatie tot PAK’s werd ter discussie voorgelegd aan de promotoren van het Steunpunt Milieu en Gezondheid tijdens een vergadering van het Dagelijks Bestuur. De keuze voor het thema genotoxiciteit in relatie tot PAK’s werd door de promotoren goedgekeurd op voorwaarde dat de overige drie thema’s niet uit de belangstelling verdwijnen en er met de nodige voorzichtigheid wordt omgesprongen met de interpretatie van de komeettest (indicatie voor schade aan het DNA). De rangschikking werd daarna voorgelegd aan en goedgekeurd door de stuurgroep van het Faseplan. Fase II In Fase II werd de beschikbare kennis m.b.t. genotoxiciteit en PAK’s (en de relatie tussen beiden) geïnventariseerd (desk research), en werden aanbevelingen gedaan voor beleidsacties. Deze 2
aanbevelingen dienen als basis voor het opstellen van een actieplan door de overheid. De beknopte desk research bestond uit het schetsen van een actuele stand van zaken van de aanwezige kennis aan de hand van beschikbare rapporten, gegevens en literatuur voor alle onderdelen van de keten milieublootstelling – inwendige blootstelling – biologische effecten in het lichaam gezondheidseffecten. De desk research van het onderzoeksteam Faseplan heeft geresulteerd in het identificeren van verschillende hiaten of aandachtpunten in deze keten van PAK’s-blootstelling naar genotoxische effecten. De uitgevoerde desk research en de hieruit resulterende aandachtspunten voor het beleid werden beoordeeld door 13 verschillende experten binnen de domeinen die relevant zijn in de keten. De voornaamste doelstellingen van dit expertadvies waren een kwalitatieve controle van de gerapporteerde informatie over de verschillende schakels in de keten, een verdere onderbouwing van de voorgestelde aandachtspunten en het identificeren van eventuele leemtes in de opgenomen informatie en aandachtspunten. De toegestuurde opmerkingen en aanvullingen werden verwerkt in dit eindrapport. De aandachtspunten die aan de hand van de desk research en het expertadvies werden geïdentificeerd, worden hieronder opgelijst volgens het voorkomen in de keten van blootstelling naar gezondheidseffecten. -
-
-
Externe blootstelling aan PAK’s o PAK’S –PROFIELEN PAK’s-profielen en relatie tot blootstelling PAK’s-profielen en relatie tot gezondheidseffecten Karakterisatie PAK’s-mengsels voor alle sectoren (toegevoegd na expertenconsultatie) o OPNAME PAK’S IN BINNENMILIEUBESLUIT Uitwerken van richtwaarden voor PAK’s in binnenhuislucht voor opname in het binnenmilieubesluit o OPTIMALISATIE INSCHATTING EXTERNE BLOOTSTELLING (METINGEN) Optimalisatie van PAK’s-metingen in omgevingslucht Ontwikkeling en validatie van geminiaturiseerde persoonlijke bemonsteringsapparatuur (toegevoegd na expertenconsultatie) o OPTIMALISATIE INSCHATTEN EXTERNE BLOOTSTELLING (MODELLERING) Persoonlijke blootstelling aan PAK’s modelleren en de relatie met gemeten blootstellingsmerkers en/of effectmerkers nagaan Actualiseren PAK’s-emissiefactoren (toegevoegd na expertenconsultatie) o OPTIMALISATIE INSCHATTING EXTERNE BLOOTSTELLING (BLOOTSTELLINGSROUTES) (TOEGEVOEGD DOOR EXPERTEN) Belang verschillende blootstellingsroutes voor de blootstelling aan PAK’s Belang verschillende blootstellingsroutes voor de gezondheidseffecten van PAK’s Interne blootstelling aan PAK’s o ALTERNATIEVE BLOOTSTELLINGSMERKERS VOOR PAK’S Gezondheidskundig belang van de verschillende PAK’s-merkers (toegevoegd na expertenconsultatie) Praktische haalbaarheid alternatieve PAK’s-merkers voor 1-OH-pyreen Representativiteit van de PAK’s-merkers voor de blootstelling PAK’s en biologisch effectieve dosismerkers o IDENTIFICATIE INVLOEDSPARAMETERS KOMEETTEST Literatuurstudie naar de invloedsparameters van de komeettest om de link met PAK’s-blootstelling te optimaliseren. 3
-
-
Bijkomende statistische analyses naar de relatie tussen de komeettest en vragenlijstgegevens van de deelnemers aan de HBM-campagnes van het Steunpunt Milieu en Gezondheid Onderzoek naar de relatie tussen gemodelleerde luchtkwaliteitgegevens en de resultaten van de komeettest o BETEKENIS VAN PROXY-VARIABELEN (TOEGEVOEGD NA EXPERTENCONSULTATIE) Betekenis van de invloed van seizoen op de PAK’s-blootstelling en op de komeettest Betekenis van de invloed van sociaal-economische status op de PAK’sBlootstelling o META-ANALYSE Meta-analyse van de gevonden relaties tussen blootstelling aan PAK’s en genotoxiciteitsmerkers in Vlaamse humane biomonitoringstudies o ALTERNATIEVE MEETSTRATEGIE GENOTOXICITEIT LUCHTSTALEN Toepassen van effectgericht meten voor het bepalen van het genotoxisch potentieel van luchtstalen o DOORVERTALING NAAR ANDERE TOEPASSINGEN EN/OF TOEPASSING OP EUROPEES NIVEAU (TOEGEVOEGD NA EXPERTENCONSULTATIE) Doorvertaling optimalisatie meettechnieken PAK’s in omgevingslucht naar Europees niveau Doorvertaling effectgericht meten op emissies naar beleid Vroege merkers voor biologische effecten en gezondheidseffecten o RELATIE KOMEETTEST EN KANKER Onderzoek naar de relatie tussen de resultaten van de komeettest en indicatieve kankermerkers Onderzoek naar de predicitieve waarde van herhaalde komeettesten bij dezelfde personen en kankerrisico (toegevoegd na expertenconsultatie) o RELATIE OMICS-DATA EN EXTERNE BLOOTSTELLING AAN PAK’S Literatuurstudie relatie externe PAK’s-blootstelling en metabolomic, proteomic, en (epi)genomic expressiepatronen Mogelijkheid tot ontwikkelen van een biomerker voor PAK-specifieke gezondheidseffecten o KARAKTERISATIE VAN DE EFFECTEN VAN BLOOTSTELLING AAN PAK’S (TOEGEVOEGD NA EXPERTENCONSULTATIE) Karakteriseren van het spectrum van toxiciteit geassocieerd met PAK’sBlootstelling Ophelderen van mechanismen en routes van toxiciteit van PAK’s o KARAKTERISATIE VAN HET RISICO VAN BLOOTSTELLING AAN PAK’S (TOEGEVOEGD NA EXPERTENCONSULTATIE) Identificeren van biologisch betekenisvolle eindpunten voor risicokarakterisatie van PAK’s-mengsels o GEVOELIGE GROEPEN Literatuurstudie naar perinatale blootstelling aan PAK’s en voorkomen van (latere) gezondheidseffecten Gerichte maatregelen in functie van gevoelige groepen o DEBAT KANKERRISICO Opzetten van een maatschappelijk debat rond kankerrisico Informeren en sensibiliseren o INFORMEREN EN SENSIBILISEREN Doelgerichtere verspreiding van bestaande informatie(brochures) Ontwikkelen van nieuwe informatie- en sensibilisatiemiddelen voor het verspreiden van de gegenereerde kennis 4
Fase III en IV De Vlaamse overheid staat in voor de uitvoering van het actieplan, gebaseerd op het gemotiveerde eindadvies. Evaluatiecriteria voor de ex-post evaluatie van het actieplan zullen op voorhand worden opgesteld door de Vlaamse overheid, in samenspraak met het onderzoeksteam van het Faseplan. Evaluatie en toekomstperspectieven Terugkijkend op de doorlopen procedure is duidelijk dat het zwaartepunt van dit Faseplan zich in Fase II bevond. De specifieke doelstelling die in Fase II werd naar voor geschoven was kennisverbreding, met als vraagstelling het identificeren van leemtes in de kennis. Dit heeft echter geleid tot het formuleren van verschillende aandachtspunten voor het beleid die zich bijna uitsluitend vertalen in verdere onderzoeksprojecten. Een ander gevolg van de vooropgestelde doelstelling is dat de inhoud vooral expertgericht is en zeer specifieke kennis vereist. Het participatieve traject bleef dan ook beperkt tot het consulteren van experten. De keuze en rangschikking van de thema’s voor het generieke Faseplan (Fase I) volgde een eerder besloten procedure, beperkt tot de experten verbonden aan het Steunpunt Milieu en Gezondheid. De doelstelling van Fase II werd vastgelegd door de werkgroep van het Faseplan. De invulling van Fase II of het plan van aanpak werd niet afgetoetst bij externen. De desk research en de hieruit gedestilleerde aandachtspunten werden daarentegen wel ter kwaliteitscontrole en ter aanvulling voorgelegd aan een diverse groep experten met expertise in relevante domeinen. Naar de toekomst toe lijken de uitdagingen zich dan ook grotendeels te situeren in het vinden van een evenwicht in de tijdsverdeling tussen enerzijds de verdere interpretatie en analyse van de HBMresultaten en anderzijds het identificeren van kennisleemtes en beleidsopportuniteiten op basis van beschikbare literatuur en consultatie met experten en stakeholders. Ook is een sterkere participatie van zowel experten als van maatschappelijke groepen nodig om het draagvlak te verruimen voor aanbevelingen en voor de gemaakte keuzes. De grote meerwaarde van het Faseplan rond transversale thema’s is dat het de ontwikkeling ondersteunt van een lange termijn visie voor het beleid in Vlaanderen.
5
1 Inleiding 1.1 Situering: Vlaamse Humane Biomonitoringcampagne 2007-2011 Het Steunpunt Milieu en Gezondheid meet in opdracht van de Vlaamse overheid de aanwezigheid en de effecten van milieuvervuilende stoffen in de mens via humane biomonitoring (HBM). Sinds 2002 werden verschillende meetcampagnes uitgevoerd in Vlaanderen (zowel in algemeen Vlaanderen als in specifieke aandachtsgebieden). Tijdens het tweede generatie Steunpunt Milieu en Gezondheid (2007-2011) werden in een eerste luik meetcampagnes uitgevoerd bij pasgeborenen, 14-15 jarige jongeren en 20-40 jarige volwassenen met als doel Vlaamse referentiewaarden te bepalen voor de aanwezigheid en de impact van verschillende vervuilende stoffen op de gezondheid van de algemene Vlaamse bevolking (Steunpunt Milieu en Gezondheid, 2010). Daarnaast werden ook 14-15 jarige jongeren onderzocht uit de industriële hotspots Genk-Zuid (Steunpunt Milieu en Gezondheid, 2011) en regio Menen (Steunpunt Milieu en Gezondheid, 2012) en werden deze resultaten vergeleken met de resultaten van de Vlaamse referentiegroep. In de referentiecampagnes werden in 2008-2009 Vlaamse referentiewaarden bepaald voor verschillende biomerkers van blootstelling en van biologische effecten bij 3 leeftijdsgroepen (Steunpunt Milieu en Gezondheid, 2010): -
-
-
Pasgeborenen o
Blootstellingsmerkers: zware metalen, POP’s, vlamvertragers, perfluorverbindingen
o
Effectmerkers: groei, hormonen, moeders: fertiliteit, astma en allergie
Jongeren (14-15 jaar) o
Blootstellingsmerkers: zware metalen, POP’s, vlamvertragers, plastiek-weekmakers, musks, parabenen, triclosan, PAK’s, benzeen, pesticiden, nicotine
o
Effectmerkers: puberteitsontwikkeling, hormonen, DNA-schade, astma en allergie, neurologische ontwikkeling
Volwassenen (20-40 jaar) o
Blootstellingsmerkers: zware metalen, plastiek-weekmakers, perfluors, PAK’s, benzeen, pesticiden, nicotine
o
Effectmerkers: cardiovasculaire merker, fertiliteit, astma en allergie
Per leeftijdsgroep werd onderzocht of er relaties konden gevonden worden tussen de blootstelling aan milieuvervuilende stoffen (gemeten met de blootstellingsmerkers) en effecten in het lichaam (gemeten met de effectmerkers). De resultaten van de HBM-campagnes georganiseerd door het Steunpunt Milieu en Gezondheid zijn te vinden op de website van het Steunpunt: www.milieu-en-gezondheid.be.
6
1.2 De procedure van het Faseplan Een HBM-onderzoek levert een veelheid aan interessante gegevens op over milieublootstelling en gezondheid. De doorwerking naar beleid is echter niet altijd eenduidig. Zowel wetenschappelijk als maatschappelijk bestaat er vaak heel wat onenigheid en/of onzekerheid over o.a. de (gezondheidskundige) ernst van de resultaten, de oorzaken achter verhoogde waarden, mogelijke oplossingen voor geïdentificeerde problemen, en prioriteiten voor beleid. Daarom werd ‘het Faseplan’ ontwikkeld, een procedure om resultaten van HBM-campagnes uitgevoerd door het Steunpunt Milieu en Gezondheid verder te interpreteren en te vertalen naar beleidsacties, en dit op een transparante, systematische en participatieve manier. Het Faseplan is m.a.w. een vervolgtraject op HBM-onderzoek. Het project Faseplan (2012-2013) wordt uitgevoerd door de Universiteit Antwerpen (Dep. Sociologie) en VITO (unit Milieurisico en Gezondheid), in opdracht van de Vlaamse overheid (departement Leefmilieu, Natuur en Energie (dLNE) en het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid (VAZG)). Verder in het rapport wordt regelmatig gesproken over het onderzoeksteam of de onderzoeksgroep, die bestaat uit de opdrachtnemers Universiteit Antwerpen en VITO, en over de werkgroep Faseplan, die bestaat uit de opdrachtnemers en de opdrachtgevers. De werkwijze van het Faseplan steunt op verschillende principes die evenwichtig ten opzichte van elkaar worden afgewogen. Figuur 1: basisprincipes van het Faseplan GESTRUCTUREERD Iteratieve procedure opeenvolgende fasen
PARTICIPATIEF Inbreng diverse actoren
TRANSPARANTIE open communicatie proces en resultaten
OVERHEID BESLIST Geadviseerd met controle over eindproduct
FLEXIBEL Maatwerk in de procedure
Externe betrokkenheid, maar Vlaamse overheid behoudt controle over eindproduct. -
-
PARTICIPATIE: het Faseplan wordt doorlopen in nauwe samenwerking met externe experten en maatschappelijke intermediairen. Hierdoor vergroot het kennispotentieel (vanuit diverse hoeken wordt kennis verzameld) alsook het draagvlak voor de werkwijze van het Faseplan (traditionele eenrichtingscommunicatie wordt doorbroken). Maar, het is uiteindelijk de OVERHEID DIE BESLIST over beleidsacties: de overheid verwerft door de werkwijze van het Faseplan inzicht, advies, kwaliteit en steun, maar behoudt controle over het eindproduct: zij beslist uiteindelijk over de maatregelen die in werking worden gesteld en geeft er nadien verdere uitvoering aan.
7
Gestructureerde procedure, maar toch flexibel -
-
GESTRUCTUREERD: het Faseplan is te beschouwen als een gefaseerde en iteratieve procedure waarbij voortschrijdend inzicht uit duidelijk gescheiden deelstappen gebruikt wordt in elke volgende stap om te komen tot systematische, geïntegreerde, en goed onderbouwde adviezen. Maar, toch is FLEXIBILITEIT in de procedure nodig: het Faseplan is niet te herleiden tot een vast draaiboek of loutere reproductie van eerder of elders beproefde trajecten. In de concrete uitwerking van de verschillende stappen van het Faseplan dient de nodige flexibiliteit voorzien te worden. Er dient rekening te worden gehouden met de complexiteit en de ernst van de resultaten alsook met de eventuele lokale context, waardoor bepaalde onderwerpen een aangepast traject kunnen doorlopen. Het verloop van eerdere stappen kan bovendien het opzet en de verwachtingen t.a.v. latere stappen beïnvloeden. Het Faseplan vraagt om maatwerk in de procedure.
Transparant in alle stappen -
TRANSPARANTIE: voor de deelnemers aan het Faseplan moet het duidelijk zijn wat het statuut van het proces is (wat is het einddoel en wat zal er gebeuren met het eindresultaat?), welke regels gelden en welke de verschillende stappen zijn die worden doorlopen. De Vlaamse overheid legt verantwoording af over inhoudelijke beslissingen en beslissingen in verband met de vormgeving van het proces1. Op die manier versterkt transparantie vertrouwen in de uitkomsten van de procedure. Er wordt steeds op een open manier gecommuniceerd over zowel de resultaten van het Faseplan als over het proces.
Het Faseplan werd een eerste keer uitgevoerd en geëvalueerd op basis van de resultaten van het eerste generatie Steunpunt Milieu en Gezondheid (2002-2006) en resulteerde toen in een actieplan voor POP’s in de landelijke aandachtsgebieden en in een actieplan astma en allergie (Colles et al., 2008; Morrens et al., 2008; Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, 2010). In algemene zin bestaat het Faseplan uit een voorfase en vier opeenvolgende fasen: -
Voorfase: vaststellen en selecteren van overschrijdende biomerkerwaarden Fase I: evalueren van geselecteerde overschrijdingen naar ernst en prioriteiten Fase II: opzoeken van oorzaak en bron van de prioritaire overschrijdingen en het opmaken van een actieplan. Fase III: uitvoeren actieplan Fase IV: evaluatie actieplan
Voor de beleidsvertaling van de HBM-resultaten van de 2de Vlaamse humane biomonitoringcampagne (2007-2011) verliep het Faseplan volgens 2 parallel lopende procedures. Gezien het gewicht van de hotspots Genk-Zuid en regio Menen in het globale Steunpuntprogramma (2007-2011) en de publieke belangstelling die de resultaten veroorzaakten, werden in een eerste faseplanprocedure de resultaten van deze hotspots omgezet naar beleidsaanbevelingen voor de respectievelijke regio’s (= ‘hotspot-Faseplan’). In een tweede faseplanprocedure is het de bedoeling beleidsacties te destilleren uit de vele resultaten van de referentiecampagnes en de bestudeerde blootstelling-effect relaties (= ‘generieke Faseplan’). VOORFASE, FASE I EN FASE II
1
Zie: Van Damme en Brans (2009), Inspraak organiseren. Een analyse van drie Vlaamse inspraakprocessen, Steunpunt bestuurlijke organisatie Vlaanderen, D/2009/10106/012
8
Dit document rapporteert het gevolgde traject van het generieke Faseplan waarbij een verdere interpretatie van de HBM-resultaten van de Vlaamse referentiecampagne van het tweede generatie Steunpunt Milieu en Gezondheid (2007-2011) centraal staat.
FASE III EN FASE IV De Vlaamse overheid staat in voor de uitvoering van het actieplan, gebaseerd op het gemotiveerde eindadvies. Evaluatiecriteria voor de ex-post evaluatie van het actieplan zullen op voorhand worden opgesteld door de Vlaamse overheid, in samenspraak met het onderzoeksteam van het Faseplan.
9
2 Voorfase De voorfase van dit Faseplan verliep binnen de looptijd van de tweede humane biomonitoringscampagne van het Steunpunt Milieu en Gezondheid (2007-2011). In deze fase maakten experten van het Steunpunt Milieu en Gezondheid een voorselectie van de meest prioritaire resultaten die in aanmerking komen om de procedure van het Faseplan te doorlopen. Door de aard van de resultaten in deze humane biomonitoringcampagne was deze selectie voornamelijk gebaseerd op een eerder kwalitatieve evaluatie van de resultaten. Deze tweede humane biomonitoringcampagne resulteerde namelijk in referentiewaarden op Vlaams niveau en specifieke resultaten voor de lokale context van de hotspots. Ook werden naast goed gekende ‘historische’ polluenten ook een heel aantal nieuwere polluenten gemeten waarvoor minder internationaal vergelijkend materiaal beschikbaar is. De kwalitatieve afweging van de ernst gebeurde door de individuele meetresultaten te clusteren op basis van generieke milieu- en gezondheidsthema’s in (inter)nationaal onderzoek en beleid. De verdere selectie van de transversale thema’s gebeurde in vier stappen. In een eerste stap werden alle beschikbare data uit de diverse campagnes geïnventariseerd en gegroepeerd volgens stofgroep en gezondheidseffect. Deze werden ondergebracht binnen bestaande (inter)nationale beleidsthema’s rond milieu en gezondheid. De zo ontstane 24 thema’s werden in een tweede stap beoordeeld naar relevantie door experten binnen de domeinen milieu, gezondheid, milieu- en gezondheidsbeleid en sociale wetenschappen van het Steunpunt Milieu en Gezondheid via een schriftelijke bevraging. Hierbij kon worden aangekruist en gemotiveerd welke thema’s voor verdere behandeling in de voorfase in aanmerking kwamen, aanvullingen en verbetering aan de beschikbare informatie worden aangebracht en nieuwe thema’s worden toegevoegd. In een derde stap werden selectiecriteria vastgelegd voor de uiteindelijke keuze en werden deze thema’s weerhouden met meer stemmen pro dan contra. Dit resulteerde in 14 thema’s die in de vierde stap werden gescoord door de werkgroep Faseplan volgens 5 vooropgestelde criteria Dit resulteerde voor het dit Faseplan in 4 thema’s (Morrens et al., 2011): -
Kanker/genotoxiciteit Endocriene verstoring en fertiliteit Perinatale blootstelling Ftalaten
Meer informatie over de selectie van de transversale thema’s in de voorfase is te vinden in het rapport over de voorfase (Morrens et al., 2011).
10
3 Fase I: evalueren geselecteerde thema’s naar ernst en prioriteit De vier thema’s uit de voorfase werden onderworpen aan een kwalitatieve rangschikking aan de hand van vooraf vastgelegde criteria: 1. Er zijn (voldoende) biomerkers/data beschikbaar 2. Het thema omvat prioritaire HBM metingen: (obv relevante range van interne blootstelling en Margin Of Safety (MOS); gegevens over dosis-respons relaties) 3. Er is een tijdstrend aanwezig in Vlaanderen (tijdsevolutie in geassocieerde bronnen/emissies/immissies/ gezondheidsdata in Vlaanderen) 4. Vlaamse bevoegdheid en opportuniteiten binnen het faseplan Voor de beoordeling van criterium 2 werden de HBM-metingen als prioritair beschouwd indien werd voldaan aan één van volgende voorwaarden: -
De concentratierange duidt op realistische mogelijkheden tot verlaging van de hoogst gemeten waarden Vergelijking van de gemeten concentraties met gezondheidskundige waarden geeft aan dat de situatie aandacht verdient (vb op basis van margin of safety (MOS)) Relatief hogere waarden bij jongeren kunnen belangrijker zijn, gezien het gaat over een relatief recente blootstelling De biomerkers zijn belangrijk in de dosis-respons relaties
In Fase I heeft de evaluatie van de beleidsrelevantie zich toegelegd op de mate waarin de thema’s aanleiding kunnen geven tot beleidsacties en beleidsadvies en de mate waarin de thema’s aansluiten bij de actuele prioriteiten van de beleidsmakers. Dit werd voor elk van de thema’s beargumenteerd in een nieuw criterium: Vlaamse bevoegdheid en opportuniteiten binnen het Faseplan. De gegevens over de biomerkers die werden in beschouwing genomen, zijn terug te vinden in de resultatenrapporten van de humane biomonitoringcampagne (2007-2011) en in het rapport van de voorfase: -
-
Referentiecampagnes: http://www.milieu-en-gezondheid.be/resultaten_humane_biomonitoring.html Campagne Genk-Zuid: http://www.milieu-en-gezondheid.be/resultaten_genk-zuid.html Campagne regio Menen: http://www.milieu-en-gezondheid.be/resultaten_regio%20menen.html Blootstelling-effect relaties: o Pasgeborenen en volwassenen: (Govarts et al., 2012) o Jongeren: de analyses van deze gegevens waren nog niet in een finaal stadium bij het doorlopen van Fase I. Ondertussen zijn de finale resultaten beschikbaar in het rapport (Croes et al., 2012). Voorfase: (Morrens et al., 2011)
Rapporten van het Steunpunt Milieu en Gezondheid die niet op de website zijn terug te vinden, kunnen bij het Steunpunt worden opgevraagd via het e-mailadres
[email protected] . Hieronder wordt een samenvatting gegeven van de beoordeling van de verschillende criteria voor de vier thema’s.
11
3.1 Genotoxiciteit Criterium 1: voldoende biomerkers/data beschikbaar In de humane biomonitoringstudies van het tweede generatie Steunpunt Milieu en Gezondheid (2007-2011) werden in de jongerencampagnes gegevens rond genotoxiciteit verzameld aan de hand van: -
-
-
De komeettest: methode om DNA-schade te meten. De DNA schade bestaat voornamelijk uit tijdelijke, herstelbare fouten of breuken. Door toevoegen van specifieke enzymen die bepaalde gemodificeerde basen uitknippen, kunnen naast DNA-breuken ook andere vormen van DNA-schade worden gedetecteerd. De enzymen verwijderen de foutieve basen uit het DNA en knippen de streng op die plaats door. Hierdoor ontstaan extra breuken en een verhoogde migratie van het DNA in het aangelegde elektrisch veld. Het verschil in % DNAmigratie met en zonder toevoeging van enzymen is een maat voor oxidatief beschadigd DNA. 8-hydroxy-deoxyguanosine: 8-hydroxy-deoxyguanosine (8-oxodG) is een primair product van DNA-herstel. Het kan gebruikt worden als merker van oxidatieve stress van zowel geoxideerd guanine (herstel door nucleotide excisie repair of door nucleotide excisie) en/of herstel van 8-oxoGTP (door het MTH1/NUDT1 enzyme). Een verhoging van deze parameter wordt in de wetenschappelijke literatuur als ongunstig beschouwd. Genexpressie: blootstelling aan polluenten kan een invloed hebben op het expressiepatroon van de genen. Sommige genen kunnen meer tot expressie worden gebracht en anderen kunnen worden onderdrukt. Het expressiepatroon van 20 geselecteerde genen werd onderzocht in relatie tot de gemeten blootstelling. Bij het doorlopen van fase I waren deze resultaten nog niet beschikbaar.
Criterium 2: thema omvat prioritaire HBM-metingen Bij de jongeren uit de HBM-campagnes van het tweede Steunpunt Milieu en Gezondheid (2007-2011) werden verschillende significante dosis-effect relaties vastgesteld tussen de gemeten genotoxiciteitsmerkers en blootstellingsmerkers. Het eindrapport van deze dosis-effect relaties was nog niet in definitieve versie beschikbaar tijdens het doorlopen van Fase I, maar werd ondertussen wel gefinaliseerd (Croes et al., 2012). De gemeten DNA-schade was significant hoger in de hotspots Genk-Zuid en de regio Menen dan in de referentiepopulatie (Steunpunt Milieu en Gezondheid, 2011; Steunpunt Milieu en Gezondheid, 2012). Criterium 3: tijdstrends in Vlaanderen Schade aan het DNA wordt in de meeste gevallen correct hersteld, maar er is steeds een kleine hoeveelheid schade die niet op de juiste manier hersteld wordt. Hierdoor bestaat er een (zeer kleine) kans op mutatie. Mutaties in het DNA is één van de factoren die de kans op kanker beïnvloeden. Een toename in DNA-schade, zoals gemeten met de komeettest, wijst op groepsniveau op een toename in sommige deelaspecten van het totale kankerrisico. Vlaanderen is al meer dan 10 jaar actief in de kankerregistratie. Uit de cijfers blijkt dat in Vlaanderen het aantal kankergevallen jaarlijks toeneemt met gemiddeld 2,6% bij mannen en 2,4% bij vrouwen. De meest voorkomende tumoren bij mannen zijn prostaatkanker, longkanker en colorectaal kanker. Bij vrouwen zijn de meest voorkomende kankers borstkanker, colorectaal kanker en longkanker (Belgian Cancer Registry, 2008). Criterium 4: Vlaamse bevoegdheden en opportuniteiten binnen het Faseplan.
12
Eén van de doelstellingen die de Vlaamse overheid formuleert in Pact2020 is het terugdringen van het aantal gezonde levensjaren die verloren gaan als gevolg van milieuvervuiling. Dit verlies aan gezonde levensjaren in Vlaanderen is, op basis van de huidige kennis, verbonden met hart- en luchtwegaandoeningen, kankers en ernstige hinder door geluid. De incidentie van kanker kent in Vlaanderen een stijgende trend. Aan de hand van kennis over vroege merkers, die in verband staan met de kans op kanker, ontstaan mogelijkheden om in een vroegtijdig stadium preventieve maatregelen te nemen en zo de kans op kanker in te perken. Er worden relaties gevonden tussen blootstelling aan milieuvervuilende stoffen (zoals zware metalen en PAK’s) en genotoxiciteitsmerkers. Volgens US EPA zijn er aanwijzingen voor een causaal verband tussen lange termijn blootstelling aan fijn stof (PM2,5) en kanker (United States Environmental Protection Agency, 2009). Ook voor black carbon en SO4 werden significante relaties gevonden met methylatie van repetitieve DNA-sequenties, wat kan leiden tot veranderingen in het genoom en een ontregelde gentranscriptie (Madrigano et al., 2011). Een Deense studie vond een verband tussen blootstelling aan ultrafijn stof (UFP) en oxidatieve DNA-schade (Vinzents et al., 2005). Fijn stof, ultrafijn stof en black carbon zijn belangrijke polluenten bij verkeersblootstelling. Hoewel er hierover al heel wat gegevens beschikbaar zijn, kunnen er nog verschillende leemtes worden geïdentificeerd waarbij het Faseplan een duidelijke toegevoegde waarde kan bieden. De genotoxiciteitsmerkers waren significant verhoogd in de hotspots Genk-Zuid en regio Menen vergeleken met de Vlaamse referentiepopulatie waardoor dit thema ook een toegevoegde waarde kan bieden.
3.2 Endocriene verstoring Criterium 1: voldoende biomerkers/data beschikbaar Endocriene verstoring in de mens kan rechtstreeks gemeten worden door het analyseren van hormoongehaltes en onrechtstreeks door het bepalen van gezondheidseffecten zoals groei, puberteitsontwikkeling en vruchtbaarheid. In de humane biomonitoringcampagnes van het tweede generatie Steunpunt Milieu en Gezondheid (2007-2011) werden volgende effectmerkers rond endocriene verstoring bepaald (Steunpunt Milieu en Gezondheid, 2010; Steunpunt Milieu en Gezondheid, 2011; Steunpunt Milieu en Gezondheid, 2012): -
-
-
Schildklierhormonen: deze hormonen zijn betrokken bij de werking van de schildklier en werden gemeten bij de pasgeborenen en bij de jongeren. Geslachtshormonen: deze hormonen zijn oa. betrokken bij de ontwikkeling van het voortplantingsstelsel en bij de puberteitsontwikkeling en werden gemeten bij de pasgeborenen en bij de jongeren Metabole hormonen: deze hormonen zijn betrokken bij de stofwisseling en worden in verband gebracht met verschillende gezondheidseffecten zoals bijvoorbeeld zwaarlijvigheid en diabetes. Ze werden gemeten bij de pasgeborenen. Biomerkers voor groei werden gemeten bij de pasgeborenen en bij de jongeren. Indicatoren voor puberteitsontwikkeling werden bepaald bij de jongeren. Indicatoren voor vruchtbaarheid werden bepaald bij de moeders van de pasgeborenen en bij de volwassenen.
Criterium 2: thema omvat prioritaire HBM-metingen Bij de analyses van de blootstelling-effect relaties zijn een groot aantal significante verbanden aangetoond tussen merkers voor endocriene verstoring en blootstelling aan milieuvervuilende stoffen. Een volledig overzicht en een wetenschappelijke duiding van deze associaties is terug te vinden in de respectievelijke rapporten (Croes et al., 2012; Govarts et al., 2012). Gezien het groot 13
aantal significante verbanden bij zowel de pasgeborenen als bij de jongeren kunnen deze resultaten ook als prioritair worden beschouwd voor verdere opvolging. Wel dient te worden opgemerkt dat de gezondheidskundige interpretatie van deze effectmerkers niet eenvoudig is. Een hogere of lagere waarde voor deze merkers is niet zomaar te interpreteren als een positief of negatief effect voor de gezondheid. Criterium 3: tijdstrends in Vlaanderen In Vlaanderen wordt een toename van de schildklieraandoeningen vastgesteld tussen 1997 en 2008 (Gezondheidsenquête 2008). Toename medisch begeleide voortplanting in Vlaanderen van 3,9% van de zwangerschappen in 2002 naar 5,8% in 2011 (Cammu et al., 2011). In 1991 bestond de medisch begeleide voortplanting voor 70% uit hormonale stimulatie en 30% uit IVF. In 2011 is het aandeel IVF/ICSI opgelopen tot 61,4%. Criterium 4: Vlaamse bevoegdheden en opportuniteiten binnen het Faseplan. Endocriene verstoring vormt ook een belangrijk beleidsonderwerp waarvan de aanpak binnen de Vlaamse milieu- en gezondheidsadministraties geformaliseerd werd door de opmaak van de strategie hormoonverstoring. Deze werd opgesteld in navolging van een beslissing van de beleidsraad van het beleidsdomein Leefmilieu en Natuur (2006) om het document “Hormoonverstoring Een strategie voor het aquatisch milieu” opgemaakt door de Vlaamse Milieumaatschappij, te verruimen. De strategie wordt getrokken door het departement LNE en de VMM. Meerdere entiteiten binnen (en ook buiten) het beleidsdomein werkten eraan mee (departement LNE, VMM, OVAM, INBO, Agentschap voor Natuur en Bos en het Agentschap Zorg en Gezondheid). Het document bundelt de bestaande en geplande initiatieven, en geeft aan waar de leemtes zijn m.b.t. de diverse risicomanagementaspecten aangaande hormoonverstorende stoffen. Een actieplan met prioritaire acties voor 2012 – 2013 in verband met hormoonverstorende stoffen is opgelijst, met bijhorende motivatie. Daarnaast zijn ook de acties van het lopende beleid opgesomd die op deze problematiek betrekking hebben. De strategie werd goedgekeurd door de deelbeleidsraad Leefmilieu en Natuur en wordt opgevolgd door de bestaande coördinatiewerkgroep risicobeheersing chemische stoffen. Het uitvoeren van deze gecoördineerde strategie geeft invulling aan de grote bezorgdheid vanuit het Vlaamse beleid voor dit onderwerp.
3.3 Perinatale blootstelling Criterium 1: voldoende biomerkers/data beschikbaar Bij de pasgeborenen en hun moeders werden in de tweede humane biomonitoringscampagne van het Steunpunt Milieu en Gezondheid (2007-2011) verschillende biomerkers van blootstelling en van gezondheidseffecten gemeten: -
-
Blootstellingsmerkers: o Zware metalen in navelstrengbloed, perifeer bloed en haar van de moeder o Persistente organische polluenten (POP’s) in navelstrengbloed o Gebromeerde vlamvertragers in navelstrengbloed o Perfluorverbindingen in navelstrengbloed Effectmerkers: o Groei en ontwikkeling bij de pasgeborenen o Schildklierhormonen, geslachtshormonen en metabole hormonen pasgeborenen (zie ook paragraaf over endocriene verstoring)
bij
de
14
Criterium 2: thema omvat prioritaire HBM-metingen Tussen de hierboven vermelde blootstellingsmerkers en effectmerkers die gemeten werden bij de pasgeborenen in de tweede HBM-campagne van het Steunpunt Milieu en Gezondheid (2007-2011) werden verschillende statistisch significante verbanden gevonden. Een volledig overzicht van deze verbanden is te vinden in het betreffende eindrapport (Govarts et al., 2012). In de periode 2002-2006 werd een eerste humane biomonitoringscampagne georganiseerd door het Steunpunt Milieu en Gezondheid. In deze campagne werden deelnemers gerekruteerd in 8 verschillende aandachtsgebieden of regio’s, waaronder ook 1600 pasgeborenen (Steunpunt Milieu en Gezondheid, 2006). In de zomer van 2011 werd een opvolgstudie gestart waarbij deze kinderen opnieuw werden aangeschreven op 7- à 8-jarige leeftijd (Sioen et al., 2012). Van 281 kinderen werd informatie bekomen over astma en allergie, groei, gedrag en puberteitsontwikkeling via vragenlijsten. Ook werd aan de hand van een gevalideerde vragenlijst (Strengths and Difficulties Questionnaire, SDQ) informatie verzameld over het psychosociale gedrag van de kinderen op 7- à 8jarige leeftijd. Deze vragenlijst liet toe om kinderen te identificeren met afwijkend gedrag op verschillende facetten (bv. emotionele problemen en interactieproblemen met leeftijdsgenoten). Er werden significante verbanden gevonden tussen de prenatale blootstelling aan milieucontaminanten en verschillende gemeten of bevraagde gezondheidseffecten bij het kind.
Criterium 3: tijdstrends in Vlaanderen De gemiddelde zwangerschapsduur en het gemiddelde geboortegewicht zijn de afgelopen 10 jaar stabiel gebleven (Cammu et al., 2011). Het voorkomen van allergieën bij kinderen kent een stijgende trend (Asher et al., 2006; Bjorksten et al., 2008; Pearce et al., 2007; Van der Heyden et al., 2010; Williams et al., 2008).
Criterium 4: Vlaamse bevoegdheden en opportuniteiten binnen het Faseplan. Verschillende studies hebben reeds uitgewezen dat blootstelling aan het begin van het leven, tijdens de zwangerschap en ook de blootstelling van de moeder voor de bevruchting bepalend kan zijn voor de ontwikkeling van gezondheidsproblemen op latere leeftijd. Kennis over deze relaties laat toe om nog voor de conceptie in te grijpen en te streven naar een zo laag mogelijk blootstelling aan milieugevaarlijke stoffen om zo gezondheidsproblemen op latere leeftijd te vermijden. Om die reden worden pasgeborenen steeds opgenomen in de humane biomonitoringcampagnes van het Steunpunt Milieu en Gezondheid. In opvolgstudies werden de pasgeborenen van de humane biomonitoringscampagnes van het Steunpunt Milieu en Gezondheid verschillende jaren opgevolgd, onder meer in verband met het voorkomen van astma en allergie. Perinatale blootstelling wordt steeds meer als belangrijk aandachtspunt binnen het Vlaamse milieuen gezondheidsbeleid aanzien. Zwangere vrouwen en kleine kinderen worden steeds vaker als kwetsbare doelgroep meegenomen in de ontwikkeling van beleidsacties, hoewel de vertaalslag van wetenschappelijke informatie naar beleid op dit vlak nog in zijn kinderschoenen staat en pas recent aan belang wint . Hiervoor blijft Vlaanderen investeren in verder onderzoek door oa.: - de uitvoering van volgende studies Opvolgingsonderzoek naar het voorkomen van astma en allergie in relatie tot milieufactoren bij kinderen uit het eerste generatie Steunpunt Milieu en Gezondheid - Geboortecohortestudie betreffende milieu en gezondheid in Vlaanderen: onderzoek van de haalbaarheid met de opmaak van een plan van aanpak en kostenanalyse van dergelijke werkwijze - het structureel opnemen van de doelgroep ‘pasgeborenen’ in de referentiebiomonitoring -
15
Bovenstaande onderzoeks- en beleidsacties reflecteren het grote belang van perinatale blootstelling in het Vlaamse milieu- en gezondheidsbeleid.
3.4 Ftalaten Criterium 1: voldoende biomerkers/data beschikbaar In de tweede humane biomonitoringscampagne van het Steunpunt Milieu en Gezondheid (20072011) werd blootstelling aan ftalaten gemeten in urine van 14-15 jarige jongeren en 20-40 jarige volwassenen van de Vlaamse referentiepopulatie (Steunpunt Milieu en Gezondheid, 2010).
Criterium 2: thema omvat prioritaire HBM-metingen Over de gezondheidseffecten van ftalaten bij lage dosissen is momenteel nog maar weinig informatie beschikbaar. De berekende margin of safety volgens de resultaten van de tweede humane biomonitoringscampagne van het Steunpunt Milieu en Gezondheid toont echter aan dat het huidige blootstellingsniveau aan sommige ftalaten voor gezondheidsproblemen zou kunnen zorgen (Morrens et al., 2011). De onderzochte blootstelling-effect relaties op deze studiepopulatie tonen ook aan dat de huidige blootstelling aan ftalaten geassocieerd is met het voorkomen van astma en allergie, hormoonverstoring en DNA-schade (Croes et al., 2012; Govarts et al., 2012).
Criterium 3: tijdstrends in Vlaanderen De tweede humane biomonitoringscampagne van het Steunpunt Milieu en Gezondheid (2007-2011) was de eerste keer dat er representatieve blootstellingsgegevens van ftalaten op Vlaams niveau beschikbaar kwamen.
Criterium 4: Vlaamse bevoegdheden en opportuniteiten binnen het Faseplan. Het thema valt onder ‘plasticizers in voeding en consumentenproducten’ waarvan de bevoegdheid op het federale niveau ligt. Naast de humane biomonitoringmetingen binnen het 2de generatie Steunpunt Milieu en Gezondheid, werden ftalaten ook gemeten in het kader van het Democophesproject, waaraan België samen met een aantal andere Europese landen aan deelnam.
3.5 Keuze voor genotoxiciteit in relatie tot PAK’s-blootstelling Op basis van alle bovenstaande gegevens en argumentatie werd door de werkgroep Faseplan volgende rangschikking van de generieke thema’s voorgesteld voor doorstroming naar Fase II van het Faseplan:
1. 2. 3. 4.
Genotoxiciteit/kanker Endocriene verstoring Perinatale blootstelling Ftalaten
16
Het eerste thema dat bijgevolg doorstroomde naar Fase II was genotoxiciteit en kanker. Het beschikbare budget liet niet toe meer dan één thema te behandelen in Fase II. Ook binnen het thema genotoxiciteit was het nodig om een verdere keuze te maken en te focussen op specifieke deelaspecten van het thema. De humane biomonitoringresultaten toonden aan dat er significante relaties kunnen gevonden worden tussen de gemeten genotoxiciteitsmerkers (komeettest en 8-oxo-deoxyguanosine) en blootstelling aan verschillende milieugevaarlijke stoffen. Het is echter niet mogelijk om binnen het faseplan al deze relaties verder te onderzoeken. Er werd gekozen om genotoxiciteit in relatie tot PAK’s-blootstelling verder op te nemen in het Faseplan. Hiervoor werden volgende argumenten aangehaald: -
-
Er werden significante blootstelling-effect relaties bekomen voor het aantal DNA-breuken en de gehalten aan de urinaire PAK’s-merker 1-hydroxypyreen. Zowel de merkers voor DNA-schade als de gemeten gehalten 1-OH-pyreen waren significant hoger in de hotspots Genk-Zuid en regio Menen dan in de Vlaamse referentiepopulatie De gemeten PAK’s-blootstelling lag bij deze humane biomonitoringcampagnes (2007-2011) op een vergelijkbaar niveau met de vorige HBM-campagne (2002-2006). PAK’s worden in verband gebracht met verkeersuitstoot, wat erkend is als een milieuprobleem relevant voor geheel Vlaanderen. Bij de start van het derde generatie Steunpunt Milieu en Gezondheid werden prioritaire biomerkers geselecteerd voor de nieuwe HBM-campagne door 13 experten op basis van 11 criteria, waarbij in de uiteindelijke finale rangschikking de hoogste prioriteit werd toegekend aan PAK’s. De interpretatie van PAK’s-blootstelling is niet eenvoudig omdat: o luchtkwaliteitsmetingen voor PAK’s niet eenvoudig blijken en verder dienen geoptimaliseerd te worden; o de lichaamsbelasting aan PAK’s sterk kan samenhangen met dieet en type voeding, een gedetailleerde risico-inschatting voor het compartiment voeding is echter niet eenvoudig uit te voeren; o de grote verscheidenheid aan PAK’s is het niet evident maakt om een specifieke PAK’smerker te selecteren die een geïntegreerd en correct beeld geeft van de lichaamsbelasting; o in specifieke gevallen (kinderen via hand-mond-gedrag en aanwezigheid van bv gasvuur, openhaard) binnenhuisblootstelling een belangrijke bijdrage kan leveren aan de lichaamsbelasting. PAK’s zijn echter tot op heden niet opgenomen in het binnenhuisbesluit.
Rekening houdend met de beschikbare informatie en argumenten leek de procedure van het Faseplan de grootste meerwaarde te kunnen creëren voor beleidsacties ten gunste van de algemene Vlaamse bevolking en ten gunste van de hotspotgebieden indien de focus gelegd werd op de relatie tussen genotoxiciteitsmerkers en PAK’s-merkers. De gemotiveerde rangschikking van de thema’s en de keuze voor genotoxiciteit in relatie tot PAK’s werd ter discussie voorgelegd aan de promotoren van het Steunpunt Milieu en Gezondheid tijdens een vergadering van het Dagelijks Bestuur. De keuze voor het thema genotoxiciteit in relatie tot PAK’s werd door de promotoren goedgekeurd op voorwaarde dat de overige drie thema’s niet uit de belangstelling verdwijnen en er met de nodige voorzichtigheid wordt omgesprongen met de interpretatie van de komeettest. De rangschikking werd daarna voorgelegd aan en goedgekeurd door de stuurgroep van het Faseplan.
17
De stuurgroep van het Faseplan bestond uit volgende leden: -
-
de opdrachtgever: o dLNE (dienst Milieu en Gezondheid):
Karen Van Campenhout Maja Mampaey o VAZG (afdeling Toezicht Volksgezondheid): Özlem Bozkurt Externe leden o VMM: Marjory Desmet o OVAM: Griet Van Gestel o VIGEZ: Lien Van Oyen (in vervanging van An Verdeyen) o SAR WGG: Gunter Naets o FAVV: Xavier Van Huffel o UGent: Dirk Avonts o AMI: Paul Van Gijseghem Geert Keppens (in vervanging van Martine Blondeel) o Minaraad: Jan Verheeke
18
4 Fase II: van HBM-resultaten naar een eindadvies voor het beleid In Fase II wordt de beschikbare informatie m.b.t. genotoxiciteitsmerkers en PAK’s-merkers (en de relatie tussen beiden) verder geïnterpreteerd, en worden aanbevelingen gedaan voor beleidsacties. Deze aanbevelingen dienen als basis voor het opstellen van een actieplan.
4.1 Werkwijze 4.1.1 Desk research Voor de interpretatie van de resultaten en het opstellen van gerichte beleidsacties is het belangrijk dat de hele keten van milieublootstelling naar interne blootstellingsmerkers, merkers voor biologisch effectieve dosis en gezondheidseffecten zo correct mogelijk kan worden in kaart gebracht. Een goede kennis over de meest geschikte methodes, de beïnvloedende variabelen en de voorspellende waarde van de biomerkers is cruciaal voor een correcte interpretatie van de resultaten. In deze fase werd door het onderzoeksteam van het Faseplan desk research uitgevoerd over alle facetten van de blootstelling-effect keten. Deze beknopte desk research bestond uit het schetsen van een actuele stand van zaken van de aanwezige kennis aan de hand van beschikbare rapporten, gegevens en literatuur voor alle onderdelen van de keten. Het onderwerp was echter zo complex en uitgebreid dat het binnen de voorziene tijd niet mogelijk was een uitgebreide literatuurstudie uit te voeren. De desk research van het onderzoeksteam Faseplan heeft geresulteerd in het identificeren van verschillende hiaten of aandachtpunten in deze keten van PAK’s-blootstelling naar genotoxische effecten. Deze aandachtspunten worden hieronder besproken en worden als beleidsaanbevelingen aan de Vlaamse overheid overgemaakt. De aandachtspunten werden voorzien van een onderbouwde motivatie aan de hand van enkele vastgelegde argumenten. Deze argumenten zijn een voorstel van de werkgroep Faseplan en sluiten niet uit dat er nog andere argumenten denkbaar zijn. Vastgelegde argumenten ter motivatie van de aandachtspunten: -
-
-
-
Gezondheidswinst Er wordt bijgedragen tot een verbetering van de volksgezondheid. Verbetering interpretatie bestaande biomerkers Er wordt bijgedragen tot een betere interpretatie van de resultaten van reeds bestaande biomerkers die momenteel gebruikt worden in de humane biomonitoringprogramma’s in Vlaanderen. Toepasbaarheid vergroten De toepasbaarheid van momenteel beschikbare technieken, methodes en strategieën wordt vergroot. Onzekerheden Positieve score: bijdrage tot het verminderen van de onzekerheden. Negatieve score: houdt momenteel nog veel onzekerheden in. Alternatieve strategie Er wordt bijgedragen tot de ontwikkeling van een alternatieve strategie ter vervanging van of ter aanvulling van reeds bestaande methodes. De alternatieve strategie biedt voordelen inzake kostprijs, tijd, onzekerheden of heeft een belangrijk toegevoegde waarde voor de kennis over het betreffende onderwerp. 19
-
-
-
-
Vermindering kosten De kosten van momenteel gebruikte technieken en methodes worden verlaagd. Link tussen verschillende data Er worden mogelijkheden gecreëerd om een relatie te leggen tussen gegevens van verschillende aard (vb: blootstellings- en gezondheidseffect) of van verschillende oorsprong (vb. luchtkwaliteit, metingen in de mens, gezondheidsgegevens in andere databanken, …) Belang van de verschillende blootstellingsroutes/bronnen Vergroten van de kennis van het relatieve belang van de verschillende blootstellingroutes en/of bronnen voor de blootstelling en/of de gezondheidseffecten bij de mens. Hotspots De resultaten dragen bij tot een betere interpretatie van de resultaten in de hotspots of tot een verbetering van de situatie in de hotspots. Meerwaarde voor andere (beleids)initiatieven Er kan worden aangesloten of voortgebouwd op reeds bestaande initiatieven of de resultaten bieden ondersteuning aan reeds bestaande, geplande of toekomstige initiatieven.
4.1.2 Expertenadvies De uitgevoerde desk research en de hieruit resulterende aandachtspunten voor het beleid werden voorgelegd aan verschillende experten binnen de domeinen die relevant zijn in de keten externe blootstelling – interne blootstelling – biologische effecten – ziekte. De voornaamste doelstellingen van dit expertadvies waren een kwalitatieve controle van de gerapporteerde informatie over de verschillende schakels in de keten, een verdere onderbouwing van de voorgestelde aandachtspunten en het identificeren van eventuele leemtes in de opgenomen informatie en aandachtspunten. In totaal werden 15 verschillende experten aangeschreven. Eén van de experten stuurde het document ook door naar een collega, waardoor het totale aantal betrokken experten op 16 komt. Aan alle experten werd een document toegestuurd met een beknopte situering van het Faseplan en een uitgebreid hoofdstuk over de desk research en de aandachtspunten voor het beleid. Er werd aan de experten gevraagd het document door te nemen en te antwoorden op vier vragen: 1) Ontbreken er volgens u belangrijke aandachtspunten t.a.v. één of meerdere schakels in de keten? 2) Kan u zich vinden in de argumenten die worden aangehaald ter motivatie van de aandachtspunten? 3) Zijn sommige aandachtspunten naar uw inschatting minder relevant? 4) Welke aandachtspunten zijn naar uw inschatting prioritair? Vragen 1 en 2 waren bedoeld ter kwaliteitscontrole van de inhoudelijke informatie en de aandachtspunten geformuleerd naar de overheid. Vragen 3 en 4 waren bedoeld om een verkennend beeld te schetsen van mate waarin de verschillende aandachtspunten door de experten als meer of minder relevant werden ervaren. Van de aangeschreven experten stuurden 13 experten hun aanbevelingen en opmerkingen terug. Eén van de experten gaf aan geen inbreng te kunnen leveren. De aanbevelingen en opmerkingen van volgende experten werden opgenomen in het eindrapport: -
Schakel externe milieublootstelling o Metingen luchtkwaliteit Jordy Vercauteren (Vlaamse Milieumaatschappij (VMM)) Frans Fierens (Intergewestelijke Cel voor het Leefmilieu (IRCEL)) 20
Patrick Berghmans (VITO, Unit Milieurisico en gezondheid, onderzoeksteam Luchtkwaliteitsmetingen)
o
-
-
-
Bodem Griet Van Gestel (Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM)) o Voeding Xavier Van Huffel (Federaal Agentschap voor de Voedselveiligheid (FAVV)) V. Vromman (Federaal Agentschap voor de Voedselveiligheid (FAVV)) o Modellering luchtkwaliteit Felix Deutsch (VITO, Unit Ruimtelijke milieuaspecten, Onderzoeksteam Ruimtegebruik- en atmosfeermodellering) o Modellering blootstellingsketen Christa Cornelis (VITO, Unit Milieurisico en gezondheid, Onderzoeksteam Blootstellings- en risico-evaluatiemodellen) o Binnenhuismilieu Marianne Stranger (VITO, Unit Milieurisico en gezondheid, Onderzoeksteam Luchtkwaliteitsmetingen) Schakel interne blootstelling Greet Schoeters (VITO , Unit Milieurisico en gezondheid, Onderzoeksteam Milieu en gezondheid) Schakel biologische effecten in het lichaam Greet Schoeters (VITO, Unit Milieurisico en gezondheid, Onderzoeksteam Milieu en gezondheid) Nicolas Van Larebeke (VUB, Analytische en milieuchemie. Honorary Professor Universiteit Gent) Schakel gezondheidsschade Nicolas Van Larebeke (VUB, Analytische en milieuchemie. Honorary Professor Universiteit Gent) Benoit Nemery (Katholieke Universiteit Leuven, Departement Maatschappelijke gezondheidszorg en eerstelijnszorg) Tim Nawrot (Universiteit Hasselt, Faculteit Wetenschappen, Onderzoeksgroep Milieubiologie)
De toegestuurde opmerkingen, aanvullingen en antwoorden op vragen 1 en 2 werden verwerkt in dit eindrapport. Alle deelnemende experten gingen akkoord met de hierboven vermelde argumenten waarmee de aandachtspunten gemotiveerd werden. Vragen 3 en 4 werden beantwoord door 7 experten: 3 experten binnen het domein omgevingsluchtkwaliteit, 1 expert binnen het domein binnenhuismilieu, 1 expert binnen het domein bodem en 2 experten binnen het domein gezondheidseffecten. Op vraag 3 werd meestal ontwijkend gereageerd: ‘alle aandachtpunten zijn relevant’ of ‘daar kan ik mij niet over uitspreken’. Voor vraag 4 over het aangeven van prioritaire aandachtspunten beperkten de meeste van deze experten zich tot de aandachtspunten die binnen hun eigen expertisedomein vielen en gaven ook aan zich niet te kunnen uitspreken over het belang van de overige aandachtspunten omdat deze niet tot hun kennisdomein behoren. Het lijkt daarom eerder zinvol de aangedragen prioritaire aandachtspunten te bespreken per schakel in de keten. Deze prioriteit inschattingen van de experten worden louter ter informatie meegegeven, en stellen niet in staat om een algemene prioriteitenrangschikking op te maken van de verschillende aandachtspunten. Schakel ‘externe blootstelling’ Volgende aandachtpunten werden als prioritair aangehaald door telkens 2 experten: verbeteren en het betrouwbaarder maken van de PAK’s-metingen in de omgevingslucht en een gebiedsdekkende 21
modellering van PAK’s. Door één van de experten werd het opnemen van PAK’s in het binnenhuismilieubesluit als prioritair beschouwd, maar een andere expert zet dit net op de laatste plaats. Goedkopere en snellere technieken worden door 2 experten eerder beschouwd als een middel en geen doel op zich, en daarom dus minder prioritair. Schakel ‘interne blootstelling’ Twee experten melden het ontwikkelen van een biomerker voor PAK’s-blootstelling die relevanter is dan 1-OH-pyreen als prioritair en door één expert worden ook effectgerichte metingen op milieustalen als prioritair aangehaald. Schakel ‘gezondheidseffecten’ Voor één van de gezondheidsexperten lijkt de relatie tussen de komeettest en indicatieve kankermerkers weinig zinvol om te onderzoeken omdat de kankermerkers bij gezonde mensen binnen de normale range liggen en geen voorspellende waarde hebben, voor zover bekend voor de betreffende expert. Eén van de experten geeft aan dat aandachtspunten die zich richten naar gezondheidswinst en een verbeterde interpretatie als prioritair moeten worden beschouwd.
We zijn deze experten zeer erkentelijk voor de tijd die ze hebben vrijgemaakt voor het doornemen en becommentariëren van dit document. De inhoudelijke aspecten van deze problematiek zijn dermate uitgebreid, uiteenlopend en complex dat een consultatie van maatschappelijke groepen niet haalbaar was binnen de beschikbare middelen voor de uitwerking van het generieke Faseplan.
4.2 Eindadvies generieke Faseplan De aandachtspunten die aan de hand van de desk research en het expertadvies werden geïdentificeerd, worden hieronder opgelijst volgens het voorkomen in de keten van blootstelling naar gezondheidseffecten. De individuele nummering van de aandachtpunten is niet bedoeld als ranglijst volgens prioriteit.
4.2.1
Milieublootstelling (aan PAK’s): externe metingen
4.2.1.1 Desk research 4.2.1.1.1 Welke PAK’s? Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s) hebben geen functie op zich, maar ontstaan als bijproducten bij alle onvolledige verbrandingsprocessen van koolstofbevattende materialen. Om de blootstelling aan PAK’s goed in kaart te kunnen brengen, is het belangrijk de kennisbasis hierover zo goed mogelijk te vervolledigen. PAK’s zijn organische verbindingen gekenmerkt door de aanwezigheid van meerdere aan elkaar verbonden benzeenringen. PAK’s kunnen zeer complexe structuren vormen en kunnen voorkomen in tal van isovormen. Ze zijn semi-vluchtig tot weinig vluchtig. Dit is ondermeer afhankelijk van hun moleculair gewicht. Het aantal aromatische ringen (gaande van 2 tot 10 ringen) bepaalt de 22
vluchtigheid en het hydrofobe karakter van de PAK’s. Hoe meer aromatische ringen, hoe sterker de vetoplosbaarheid van de PAK’s. De zwaardere PAK’s (MG>228) hechten zich ook gemakkelijk aan partikels. Parentale PAK’s De groep van de niet- gesubstitueerde PAK’s, vanaf de 2-ring naftaleen tot de 6- en 7-ringen, worden omschreven als de parentale PAK’s. Gesubstitueerde PAK’s Door omzettingsreacties in de atmosfeer bv. foto-oxidatie, of ten gevolge van microbiële activiteit in bodem of water kunnen PAK’s-derivaten ontstaan welke gekenmerkt worden door de aanwezigheid van alkyl-, keto-, nitro- en oxy- groepen. Deze gesubstitueerde PAK’s hebben specifieke chemische en biologische karakteristieken. Sommige nitro- of keto-gesubstitueerde PAK’s zijn veel sterker mutageen dan de parentale PAK’s. Wanneer een C-atoom in de ringstructuur vervangen wordt door een O-, een N- of een S-atoom worden ze heterocyclische aromatische componenten genoemd. Heterocyclische PAK’s zijn meestal meer wateroplosbaar dan homocyclische PAK’s . Toxiciteit van PAK’s PAK’s zijn potentieel biologisch actieve componenten. Afhankelijk van hun structuur kunnen ze in het lichaam worden omgezet tot reactieve metabolieten (Xue & Warshawsky, 2005) via verschillende mechanismen (bay dihydrodiolepoxide pathway, one-electron oxidation pathway en ortho-quinone pathway). De reactieve metabolieten kunnen binden aan DNA. Op die manier kunnen DNA-adducten gevormd worden die genotoxisch en dus (potentieel) kankerverwekkend zijn. De metabolieten kunnen ook reageren met andere cellulaire componenten, zoals RNA en eiwitten. Dit kan o.a. aan de basis liggen van epigenetische veranderingen. PAK’s veroorzaken ook intracellulaire oxidatieve stress, waardoor ze indirect DNA, eiwitten en vetzuren kunnen beschadigen en waardoor ze inflammatie kunnen induceren. Sommige PAK’s kunnen ook binden met de arylhydrocarbon (Ah) receptor en daardoor de transcriptie van genen beïnvloeden die onder controle staan van de Ah-receptor en die instaan voor biotransformatie, celgroei en differentiatie. Een derde mechanisme waardoor PAK’s een breed gamma van toxische effecten kunnen induceren is door de inhibitie van intracellulaire communicatie. Ook dit is structuurafhankelijk en PAK’s die een “bay regio” hebben zouden effectiever zijn. Risico-evaluaties van PAK’s werden reeds door diverse expertgroepen uitgevoerd, zowel voor wat betreft blootstelling via de lucht (European Commission, 2001; World Health Organisation, 2000), als voor de blootstelling via voeding (European Food Safety Authority, 2008b; Joint FAO/WHO Expert Committee on Food Additives, 2005; Scientific Committee on Food, 2002). Sommige PAK’s en/of hun metabolieten kunnen optreden als tumorinitiator omwille van hun genotoxische eigenschappen en/of als tumor promotor door de epigenetische en andere eigenschappen. In proefdierstudies werden voor sommige PAK’s teratogene effecten en reproductietoxiciteit aangetoond (Billiard et al., 2008; Choi et al., 2006; Detmar et al., 2008). Enkele PAK’s werden ook opgenomen in de lijst van de hormoonverstorende stoffen (categorie 1, 2 en 3b) van de Europese Unie. PAK’s kunnen ook het immuunsysteem verstoren (Galvan et al., 2006; Harper et al., 1996; Novosad et al., 2002). Opnameroutes Consumptie van met PAK’s verontreinigde voeding en inademen van met PAK’s verontreinigde lucht worden aangehaald als de belangrijkste opnameroutes van PAK’s door niet-rokers. Voedingsmiddelen zoals granen zouden verontreinigd raken door PAK’s-deposities op de velden waardoor de PAK’s in de voedselketen terecht komen (Phillips, 1999). Ook de bereidingswijze (grillen, roken, roosteren, frituren) of aangebrande voedingsmiddelen kunnen bijdragen aan de PAK’sblootstelling via voeding. Recente studies wijzen op het inademen van met PAK’s verontreinigde 23
lucht uit het binnenmilieu als een belangrijke blootstellingsweg (VITO, 2011). Via ventilatie kunnen PAK’s van het buitenmilieu in het binnenmilieu terechtkomen. Ook bronnen in huis zoals kachels, open haarden, gasvuren en elektrische toestellen dragen bij tot de PAK’s-vervuiling van de lucht in huis. Bij onvoldoende verluchting van de kamers kunnen de PAK’s-concentraties (vooral vluchtige PAK’s) binnenshuis soms hoger zijn dan in het buitenmilieu. Geraadpleegde experten geven aan dat de binnenhuisconcentratie aan PAK’s in grote mate wordt bepaald door de buitenluchtconcentratie, tenzij binnenshuis specifieke PAK’s-bronnen aanwezig zijn (zoals kaarsen, kachels, roken, …). Zeker bij woningen met mechanische ventilatie (gecontroleerde toe- en afvoer van lucht waarbij de lucht gefilterd wordt) kan de relatieve bijdrage van buitenlucht ten opzichte van binnenhuisbronnen wijzigen en kunnen binnenbronnen relatief meer gaan bijdragen tot de totale PAK’s-blootstelling. Experten voegen toe dat PAK’s ook via de huid kunnen worden opgenomen, bijvoorbeeld bij psoriasis patiënten die een behandeling volgen met koolteer of bij contact met PAK’s-bevattende producten zoals sommige houtbeschermingsmiddelen of mottenballen.
4.2.1.1.2 PAK’s in buitenlucht A. Concentraties in omgevingslucht De belangrijkste bronnen voor PAK’s in de omgevingslucht volgens de huidige kennis zijn verkeer, wegenwerken (asfaltering) en gebouwenverwarming (Vlaamse Milieumaatschappij (VMM), 2012a). Momenteel worden de emissiefactoren voor houtverbranding herbekeken. Daarnaast draagt ook specifieke industrie bij tot de PAK’s-uitstoot (scheepswerven, cokesfabrieken, elektriciteitscentrales en huisvuilverbranding). Om de PAK’s-vervuiling in de omgevingslucht op te volgen, heeft de Vlaamse Milieumaatschappij een PAK’s-meetnetwerk opgezet (Vlaamse Milieumaatschappij (VMM), 2012a; Vlaamse Milieumaatschappij (VMM), 2012b). Op de VMM-meetposten worden enerzijds de concentraties in de lucht gemeten (PAK’s op zwevende deeltjes) en anderzijds PAK’s-deposities op neergeslagen stofdeeltjes. VMM meet momenteel 10 PAK’s in de omgevingslucht met een 3-daagse frequentie (bemonstering van 24 uur om de 3 dagen). Naast deze 10 PAK’s worden 6 eerder vluchtige PAK’s slechts deels op de filters gecapteerd. De keuze van de PAK’s die worden gemeten is gebaseerd op de 16 PAK’s die door US EPA beschouwd worden als meest schadelijk voor de gezondheid en op de EU-richtlijn voor B(a)P in omgevingslucht. De metingen vinden plaats op 5 locaties verspreid over Vlaanderen: -
Borgerhout: stedelijk + verkeer (Plantin en Moretuslei, 15 m van de straat en 500 m van de ring van Antwerpen) Gent: residentieel-stedelijk (Baudelopark, 800 m van verkeersknooppunt Dampoort) Houtem: landelijke achtergrond (Westmoerstraat, Duinkerke op 15 km) Steenokkerzeel: luchtvaart (in bosrijk parkje, op 1,5 km van de opstijg- en landingsbanen van de luchthaven) Zelzate: industrie (Burgemeester Jos Chalmetlaan, industrie Genste kanaalzone 0,5 – 10 km ten zuidwesten, teerbedrijf VFT 1,7 km ten noordwesten)
PAK’s gemeten op zwevend stof door VMM (de 6 meer vluchtige PAK’s die maar gedeeltelijk op de filters worden opgevangen zijn tussen haakjes weergegeven): -
(naftaleen) (acenafteen) (acenaftyleen) (fluoreen) (fenanthreen) (antraceen) fluorantheen; pyreen; 24
-
benzo(a)antraceen; chryseen; benzo(b)fluorantheen benzo(k)fluorantheen; benzo(a)pyreen; dibenzo(a,h)antraceen; benzo(g,h,i)peryleen; indeno(1,2,3-cd)pyreen.
De PAK’s-concentratiemetingen gebeuren momenteel op totaal zwevend stof met een grootvolume luchtbemonsteraar (Vlaamse Milieumaatschappij (VMM), 2012b). o
o
o
Bemonstering: op totaal zwevend stof met een grootvolume luchtbemonsteraar voorzien van een TSP-kop. De lucht wordt door een filter gezogen met een debiet van 900 l/min gedurende 24 uur (totaal volume ca. 1300 m³). De toestellen hebben een automatische filterwisselaar met een capaciteit van 15 filters. De filters zijn glasvezelfilters met 150 mm diameter. Analyse: de filters worden geëxtraheerd via ASE (Accelerated Solvent Extraction) en dichloormethaan. Het solvent wordt afgedampt onder een zachte stikstofstroom in een Zymarck concentrator, heropgelost in acetonitrile en gefiltreerd. De PAK’s-analyse gebeurt via HPLC met een acetonitrile-water gradiënt (50/50% tot 100% acetonitrile in 20 minuten) op een Waters HPLC-systeem. De kalibratie gebeurt door externe standaardisatie met gecertificeerd standaard referentiemateriaal. De gestandaardiseerde beproevingsmethode voor PAK is geaccrediteerd door Belac. Opmerking: door het gebruik van glas- of kwartsfilters worden voornamelijk de deeltjesgebonden niet-vluchtige PAK’s en nitro-PAK’s gemeten. De middelvluchtige PAK’s (naftaleen, acenafteen, acenaftyleen, fluoreen, fenanthreen, antraceen) worden minder efficiënt gecapteerd op deze filters.
VMM geeft aan dat de huidige EU-referentiemethode de PAK’s-concentraties waarschijnlijk onderschat. Daarom heeft VMM samengewerkt met het RIC (Research Institute for Chromatography, Kortrijk) voor de ontwikkeling en validatie van een nieuwe methode voor monsterneming en analyse van PAK’s in lucht. De methode is gebaseerd op sorptie van PAK’s op een buisje gevuld met een combinatie van Tenax en PDMS (polydimethylsiloxaan). Na bemonstering gebeurt de analyse in het labo door een thermische desorptie (TD) gekoppeld aan scheiding en detectie met GC-MS. Deze nieuwe methode blijkt minder last te hebben van verliezen van de meer vluchtige PAK’s en/of chemische reacties (onder andere met ozon) na de bemonstering (Vlaamse Milieumaatschappij (VMM), 2012b). Een vergelijking met de referentiemethode toonde aan dat het resultaat met de nieuwe methode voor de 10 PAK’s op jaarbasis gemiddeld 2 tot 12 keer hoger ligt (Vlaamse Milieumaatschappij (VMM), 2012b). Van dag tot dag kan het verschil nog een stuk hoger zijn. Voor B(a)P blijkt het verschil op jaarbasis gemiddeld een factor 2 te zijn. De methode laat, in tegenstelling tot de referentiemethode, ook toe om nog minder zware PAK’s zoals naftaleen en antraceen te bepalen. Omdat deze methode niet de referentiemethode is, en omdat de EU-richtwaarden en WGO-waarden eerder gelinkt zijn aan die referentiemethode, is de interpretatie van deze meetwaarden vrij moeilijk. De resultaten wijzen vooral op soms aanzienlijke verliezen met de referentiemethode (Vlaamse Milieumaatschappij (VMM), 2012b). Omdat de EU-referentiemethode ook duidelijk PM10 voorschrijft als drager voor de PAK’s, is het weinig waarschijnlijk dat deze methode ooit een referentiemethode zal worden. B. PAK-deposities 25
De hoogmoleculaire PAK’s die gebonden zijn aan aerosoldeeltjes worden uit de lucht verwijderd via natte en droge depositie. Het neervallend stof wordt door VMM opgevangen en geanalyseerd op de aanwezigheid van de 16 EPA-PAK’s (zie hierboven). Van 2001 tot 2011 gebeurden de metingen tweemaal per jaar gedurende ongeveer 1 maand op verschillende plaatsen (in 2010 te Aarschot, Borgerhout, Genk, Gent, Houtem, Menen, Zaventem en Zelzate ). Vanaf april 2011 is het aantal meetplaatsen voor PAK-deposities beperkt tot 3 (Borgerhout, Zelzate en Houtem (gekozen overeenkomstig de Europese richtlijn)), maar zijn er wel het volledige jaar rond maandelijkse metingen (Vlaamse Milieumaatschappij (VMM), 2012b). o
o
Bemonstering: De VMM hanteert voor de monstername de Bergerhoff kruik. Deze methode wordt ook in het buitenland courant gebruikt. In 2011 verscheen er een nieuwe standaard voor het meten van PAK-depositie (EN15980) waaruit blijkt dat er bij dit type kruik verliezen kunnen optreden in vergelijking met een Funnel-bottle bulk collector. De VMM bekijkt momenteel of ze in de toekomst kan overschakelen op dit type collectoren (Vlaamse Milieumaatschappij (VMM), 2012b). Analyse: het extract wordt geanalyseerd met HPLC met gradiëntelutie en geprogrammeerde fluorescentie-detectie. De kalibratie gebeurt door externe standaardisatie met standaard referentiemateriaal met certificaat. De gestandaardiseerde beproevingsmethode voor PAK heeft een Beltest accreditatie. De resultaten worden gerapporteerd in ng/L en omgezet naar µg/m².d. Als de concentratie van een congeneer lager is dan de aantoonbaarheidsgrens, wordt de helft van de aantoonbaarheidsgrens in rekening gebracht.
Veranderingen aan VMM meetnet met ingang van 2012. Vanaf 2012 zijn enkele veranderingen aangebracht aan het PAK’s-meetnet, namelijk: -
Stopzetting nitro-PAK’s metingen Stopzetting metingen met Tenax-PDMS buisjes Opstart vergelijkende metingen tussen PAK bemonstering met hoog-volume TSP (Digitel) en laag-volume PM10 (Leckel), daar vermoedt VMM dat verliezen bij laag-volume lager zullen zijn dan bij hoog-volume.
Verschillende geraadpleegde experten betreuren het stopzetten van de nitro-PAK’s metingen (omdat deze sterker mutageen en carcinogeen zijn) alsook het stopzetten van de alternatieve meetmethode waarbij de vluchtige PAK’s beter konden gemeten worden. Door één van de experten wordt aangehaald dat de meting van partikelgebonden 1-nitropyreen (in de omgevingslucht) een goede merker is voor de blootstelling aan dieseluitstoot (Scheepers et al., 1995a; Scheepers et al., 2003), alsook voor de mutagene capaciteit van deze dieseluitstoot (Scheepers et al., 1995b). Een andere expert benadrukt de oxy-PAK’s waarvoor in een Vlaamse studie bij 88 oudere volwassenen een significante associatie werd aangetoond met cardio-vasculaire effecten (Jacobs et al., 2012).
C. Modellering Het VMM-meetnetwerk voor PAK’s is momenteel voornamelijk brongericht en niet gebiedsdekkend voor Vlaanderen. Het inschatten van de individuele, persoonlijke blootstelling van de deelnemers aan de humane biomonitoring campagnes aan de hand van metingen in de omgevingslucht is momenteel niet mogelijk. Via computermodellen kan de concentratie aan luchtvervuilende stoffen berekend worden voor een rooster over het Vlaamse grondgebied. Momenteel bestaan er modellen die de PAK’s-concentraties berekenen aan de hand van emissiegegevens, landgebruik en meteorologische 26
gegevens. Aan elke roostercel wordt dan een eigen polluentconcentratie toegekend. De grootste onzekerheid op de berekening van de PAK’s-concentraties in Vlaanderen is verbonden aan de emissies van PAK’s. Experten geven bijvoorbeeld aan dat er nog onzekerheid bestaat over de emissiefactoren voor houtverbranding. Voor bronnen buiten Vlaanderen zijn de emissies ook maar voor enkele PAK’s-componenten beschikbaar (benzo[a]pyreen, benzo[b]fluorantheen, benzo[k]fluorantheen en indeno[123-cd]pyreen). Voor deze PAK’s kan dan wel blootstelling gemodelleerd worden. Experten geven echter aan dat ook op deze gemodelleerde resultaten de onzekerheid nog groot is. Voor sommige polluenten kunnen concentraties berekend worden voor plaatsen waarvoor geen meetgegevens beschikbaar zijn door gebruik te maken van interpolatiemodellen. Deze modellen maken dan gebruik van meetgegevens op verschillende meetposten in Vlaanderen en gegevens over landgebruik om concentraties op andere plaatsen te berekenen. Zo wordt het RIO-model toegepast voor interpolatieberekeningen van bijvoorbeeld PM10 en PM2,5. Voor PAK’s is het meetpostennetwerk echter nog niet voldoende uitgebouwd om dergelijke berekeningen toe te laten. Het is volgens experten ook nog niet duidelijk of de RIO-methodologie ook voor PAK’s kan worden gebruikt.
4.2.1.1.3 PAK’s in binnenmilieu Meer en meer wordt duidelijk dat ook de lucht binnenshuis in belangrijke mate bijdraagt tot de PAK’s-blootstelling. De mens brengt meer dan 80% van zijn tijd door binnenshuis. PAK’s die gehecht zijn aan binnenhuisstof vormen mogelijks ook een belangrijk bron voor kinderen die door spelen en hand-mond gedrag meer met huisstof in aanraking komen. In een steekproef bij 25 woningen, uitgevoerd in 2010 (VITO, 2011), kwam de gidsstof B(a)P in een belangrijk deel van de woningen voor in concentraties in de buurt van de Europese luchtkwaliteitsrichtlijn voor buitenlucht van 1 ng/m³ B(a)P. Op 11 juni 2004 werd door de Vlaamse regering het binnenmilieubesluit goedgekeurd (Besluit van de Vlaamse Regering houdende maatregelen tot bestrijding van de gezondheidsrisico’s door verontreiniging van het binnenmilieu). Dit besluit heeft als doel de gezondheidsrisico’s van het binnenmilieu voor de bewoners of gebruikers maximaal te beperken. Het binnenmilieu mag geen duidelijke aanwijsbare gezondheidsrisico’s inhouden (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2004). In geval van onzekerheid dient het voorzorgsprincipe te worden toegepast zodat de kwaliteit van het binnenmilieu zo optimaal mogelijk blijft. Voor de beoordeling van de kwaliteit van het binnenmilieu moet worden rekening gehouden met de richtwaarden, de interventiewaarden en andere bepalingen voor de chemische, fysische en biotische factoren die in het binnenmilieubesluit zijn opgenomen. De chemische factoren die in dit besluit zijn opgenomen zijn scheikundige stoffen die potentieel schadelijk zijn voor de gezondheid van de mens door hun toxische, mutagene, carcinogene, teratogene, traumatogene, bijtende of allergene eigenschappen. PAK’s staan niet in de lijst van scheikundige stoffen die zijn opgenomen in het binnenmilieubesluit. 4.2.1.1.4 PAK’s in voeding Mensen worden blootgesteld aan PAK’s via verschillende blootstellingswegen. Voor niet-rokers wordt blootstelling via consumptie van voeding als belangrijkste blootstellingsweg voor PAK’s beschouwd. PAK’s werden reeds geëvalueerd door het International Programme on Chemical Safety (IPCS), het Scientific Committee on Food (SCF) en het Joint FAO/WHO Expert Committee on Food Additives (JECFA). Volgens SCF opinie van 2002 (Scientific Committee on Food, 2002) zijn er voldoende aanwijzingen voor 15 PAK’s om deze te beschouwen als potentieel genotoxisch en carcinogeen voor de mens, zijnde benz(a)anthraceen, benzo(b)fluorantheen, benzo(j)fluorantheen, benzo(k)fluorantheen, benzo(ghi)peryleen, benzo(a)pyreen, chryseen, cyclopenta(cd)pyreen, dibenz(a,h)anthraceen, 27
dibenzo(a,e)pyreen, dibenzo(a,h)pyreen, dibenzo(a,i)pyreen, dibenzo(a,l)pyreen, indeno(1,2,3cd)pyreen en 5-methylchryseen. SCF beschouwt deze groep PAK’s als prioritair voor risico-inschatting van lange-termijn schadelijke effecten ten gevolge opname van PAK’s via de voeding. SCF schuift benzo(a)pyreen naar voor als merker voor de aanwezigheid van PAK’s in voeding. In 2005 werden de PAK’s opnieuw geëvalueerd door JECFA (Joint FAO/WHO Expert Committee on Food Additives, 2005) waarbij 13 PAK’s geklasseerd werden als genotoxisch en carcinogeen (de 15 van SCF zonder benzo(ghi)peryleen en cyclopenta(cd)pyreen) en ook benzo(a)pyreen weerhouden werd als merker voor blootstelling aan en effecten van PAK’s. JECFA raadde aan om nu ook benzo(c)fluoreen op te nemen bij voedselanalyses wegens mogelijke bijdrage aan de vorming van longtumoren. EFSA bestudeerde PAK’s in voeding in 2007 (European Food Safety Authority, 2007) en 2008 (European Food Safety Authority, 2008a) waarbij door acht verschillende lidstaten meer dan 10000 voedingsstalen werden onderzocht. Benzo(a)pyreen werd waargenomen in 50% van alle onderzochte voedingsstalen. In 30% van de stalen werden andere carcinogene en genotoxische PAK’s aangetroffen, ondanks de afwezigheid van benzo(a)pyreen. In de stalen die negatief testen voor benzo(a)pyreen was chryseen de meest aangetroffen PAK. Op basis van deze resultaten vroeg de Commissie een volledige review van de SCF opinie over PAK’s van 2002. Het EFSA Panel on Contaminants in the Food Chain (CONTAM Panel) evalueerde de 15 PAK’s van SCF in 2002, benzo(c)fluoreen die werd toegevoegd door JECFA en besteedde speciale aandacht aan de acht carcinogene en genotoxische PAK’s (PAK8) die werden gemeten in teermengsels die gebruikt werden in carcinogene studies (benzo(a)pyreen, benz(a)anthraceen, benzo(b)fluorentheen, benzo(k)fluorantheen, benzo(ghi)peryleen, chryseen, di-benz(a,h)anthraceen en indeno(1,2,3cd)pyreen) (European Food Safety Authority, 2008b). De aanwezigheid van PAK’s in de verschillende voedingscategorieën werd geëvalueerd voor de som van de 15 PAK’s (PAK15), de som van 8 PAK’s (PAK8), de som van 4 PAK’s (PAK4, zijnde benzo(a)pyreen, chryseen, benz(a)anthraceen en benzo(b)fluorantheen) en de som van 2 PAK’s (PAK2, zijnde benzo(a)pyreen en chryseen). Hieruit bleek dat PAK4 en PAK8 betere indicatoren zijn voor het voorkomen van PAK’s in voeding dan PAK2. PAK8, PAK4 en PAK2 werden gebruikt voor het berekenen van de blootstelling en de schatting van de ‘margin of exposure (MOE)’ voor de verschillende lidstaten. De hoogste bijdrage aan de PAK’sblootstelling via voeding bleek afkomstig van granen en graanproducten en van zeevruchten en – producten. De MOE’s voor gemiddelde consumenten bedroegen 17900 voor benzo(a)pyreen, 15900 voor PAK2, 17500 voor PAK4 en 17000 voor PAK8. Voor de gemiddelde consument duiden de MOE’s op een laag gezondheidsrisico voor opname van PAK’s via de voeding. Voor de ‘high level’ consumenten waren de MOE’s kleiner of gelijk aan 10000, wat door het EFSA Scientific Committee is voorgesteld als indicator voor mogelijke gezondheidsrisico’s. Het CONTAM Panel besloot dat benzo(a)pyreen niet geschikt is als indicator voor de aanwezigheid van PAK’s in voeding, maar dat PAK4 en PAK8 de meest geschikte indicatoren zijn voor de carcinogene potentie van PAK’s in voeding. 4.2.1.1.5 PBPK-modellen Physiologically-based pharmacokinetic (PBPK) modellen kunnen polluentconcentraties in het lichaam (vb. bloed en urine) voorspellen op basis van een blootstellingscenario via inhalatie, huidcontact en/of orale blootstelling. Voor PAK’s is er enkel een humaan PBPK-model beschikbaar voor pyreen. Recent werd een generisch PBPK-model ontwikkeld, IndusChemFate, dat gevalideerd werd voor pyreen aan de hand van humane biomonitoringresultaten voor omgevingsblootstelling en beroepsblootstelling (Jongeneelen & ten Berge, 2012). Uit de validatie bleek dat het model in staat was om real-time concentraties in bloed en urine, piekconcentraties en totale concentraties van primaire pyreenmetabolieten te schatten op een grootteorde nauwkeurig. Volgens de auteurs kan het model gebruikt worden voor een vroege verkenning van de mate van pyreenopname ten gevolge industriële blootstelling of milieublootstelling. Het model kan volgens hen ook gebruikt worden om 28
het staalnametijdstip en de staalnamefrequentie van een humaan biomonitoringsproject te optimaliseren. Hoewel ontwikkeld voor industriële blootstelling, leent het model zich ook voor berekeningen voor de algemene bevolking, wat ook geïllustreerd werd in de PAK-studie in opdracht van dLNE (VITO, 2011).
4.2.1.2 Aandachtspunten
1. PAK’S -PROFIELEN PAK’s-profielen en relatie tot blootstelling PAK’s-profielen en relatie tot gezondheidseffecten Karakterisatie PAK’s-mengsels voor alle sectoren (toegevoegd na expertenconsultatie) Om een goede inschatting te kunnen maken van de bronnen die de belangrijkste bijdragen geven aan persoonlijke blootstelling aan PAK’s is het belangrijk na te gaan aan welke PAK’s de bevolking het meest wordt blootgesteld en welke PAK’s het meest aanwezig zijn in de verschillende blootstellingswegen of bronnen. Hiervoor kan onderzocht worden in welke mate de PAK’s-patronen van emissies van verschillende sectoren, omgevingslucht, binnenhuislucht en voeding (bereidingswijzen) van elkaar verschillen. PAK’s komen in het lichaam terecht via verschillende wegen. De aard van de blootstellingweg bepaalt welke organen, weefsels en epitheellagen (die het lichaam afschermen van de buitenwereld) eerst met de PAK’s in contact komen, alsook de biobeschikbaarheid en het metabolisme van PAK’s. Zo bepaalt de blootstellingsroute ook mee het gezondheidseffect en de sterkte van dit effect, dat zowel kan bestaan uit een lokaal effect (effect op de plaats van contact tussen PAK’s en het lichaam) als uit een systemisch effect (effect in andere organen of weefsels dan ter hoogte van de plaats van contact). Naast informatie over PAK’s-profielen van de verschillende blootstellingsroutes en de relevantie voor blootstelling aan PAK’s, is het dus ook belangrijk te weten welke PAK’s of blootstellingsroutes het meest relevant zijn voor de PAK’s gerelateerde gezondheidseffecten bij de mens. -
-
Dit laat toe meer informatie in te winnen over het relatieve belang van de verschillende bronnen en blootstellingsroutes voor de PAK’s-blootstelling van de mens alsook voor de PAK’s-gerelateerde gezondheidschade. Dit is relevante informatie voor de latere keuze van biomerkers, een verdere uitwerking van meetstrategieën of het doorvoeren van gerichte maatregelen voor maximale gezondheidswinst. De blootstelling aan PAK’s gemeten via de urinaire 1-OH-pyreen biomerker was verhoogd in de hotspots Genk-Zuid en regio Menen. Een diepere kennis van het relatieve belang van de verschillende blootstellingswegen draagt bij tot een betere interpretatie van deze resultaten.
Eén van de geraadpleegde experten merkt op dat dit best niet beperkt blijft tot de 16 PAK’s die zijn opgenomen in de US EPA lijst van “prioritaire stoffen”, maar ook andere PAK’s van de 1500 verbindingen moeten worden gemeten voor de verschillende bronnen. Volgens deze expert moet ook worden nagegaan of de blootstelling aan de 16 EPA-PAK’s voldoende representatief is voor het gehele mengsel aan PAK’s. Volgens de expert zijn PAK’s-mengsels onvoldoende gekarakteriseerd en is meer onderzoek gewenst naar de effecten van de verschillende structurele componenten op de toxiciteit. Een andere expert geeft aan dat: het belangrijk zou zijn een beter inzicht te verwerven in de verhouding tussen pyreen en de belangrijkste gezondheidschadende PAK’s in verschillende situaties 29
(verschillende bronnen, verschillende emissies, verschillende afstanden tot belangrijke bronnen, bijvoorbeeld verschillen tussen blootstelling aan nabije ontploffingsmotoren, of blootstelling aan ver afgelegen steenkoolcentrales). Ook wordt door een expert aangehaald dat PAK’s-profielen kunnen variëren volgens de seizoenen en hij verwijst hiervoor naar een Vlaamse studie (Pieters et al., 2013) waarbij mitochondriaal DNA significant beïnvloed werd door niet-vluchtige PAK’s in huisstof in de winter, maar niet in de zomer.
2. OPNAME PAK’S IN BINNENMILIEUBESLUIT Uitwerken van richtwaarden voor PAK’s in binnenhuislucht voor opname in het binnenmilieubesluit -
Opname van PAK’s in het binnenmilieubesluit laat toe de binnenhuislucht te controleren op PAK’s en bij overschrijding van de interventiewaarde maatregelen te treffen specifiek naar PAK’s-blootstelling waardoor gezondheidswinst kan worden bekomen.
3. OPTIMALISATIE INSCHATTING EXTERNE BLOOTSTELLING (METINGEN) Optimalisatie van PAK’s-metingen in omgevingslucht Ontwikkeling en validatie van geminiaturiseerde persoonlijke bemonsteringsapparatuur (toegevoegd na expertenconsultatie) In het kader van de opvolging van mogelijke gezondheidseffecten van PAK’s-blootstelling zou het nuttig zijn om het PAK’s-meetnetwerk verder uit te breiden met meerdere meetposten die geografisch zodanig verspreid zijn dat, eventueel via interpolatiemodellering (zoals door IRCEL reeds gebeurt voor fijn stof), gebiedsdekkende informatie voor gans Vlaanderen verkregen wordt.
-
-
-
-
een meer volledige inschatting van de PAK’s-gehalten in de omgevingslucht en in deposities, alsook een meer nauwkeurige inschatting van de persoonlijke PAK’s-blootstelling dragen bij tot een betere interpretatie van de HBM-resultaten van de bestaande biomerkers van blootstelling en van effect. Door de optimalisatie van de meetmethode wordt een alternatieve strategie ontwikkeld die toelaat verbeteringen door te voeren. Op basis van de huidige kennis en beschikbare meetgegevens wordt aangenomen dat vooral opname van PAK’s via voeding belangrijk is voor de blootstelling aan PAK’s. Recente meetgegevens met een nieuwere meetmethode tonen echter aan dat de concentraties in de omgevingslucht worden onderschat met de tot nu toe gebruikte EU-referentiemethode. Een betere benadering van de werkelijke PAK’s-gehalten in de omgevingslucht en in deposities laat toe het belang van inademing van omgevingslucht ten opzichte van andere blootstellingswegen (zoals voeding) nauwkeuriger in te schatten. Een verbetering van de meetmethode voor immissiemetingen zorgt dan ook voor minder onzekerheden inzake blootstelling aan PAK’s via de omgevingslucht en is belangrijk voor de (noodzakelijke) kalibratie van de luchtkwaliteitsmodellen. Een betere inschatting van PAK’s in de omgevingslucht maakt het mogelijk om eventuele verbanden tussen luchtkwaliteitsgegevens en andere datasets (vb. HBM-gegevens, gezondheidsdatabanken, sociaal-economische status, …) beter in te schatten.
30
-
Een betere meetmethode voor PAK’s in omgevingslucht laat toe de externe blootstelling in hotspots beter in te schatten, waardoor eventuele relaties met gemeten verhoogde interne blootstelling duidelijker zichtbaar worden.
Een expert wijst op het probleem dat VMM gebonden is door de Europese referentiemethode en dat aanpassingen in deze methode weinig waarschijnlijk zijn en bovendien zeer traag verlopen. Verschillende experten benadrukken het belang van gebiedsdekkende metingen voor PAK’s alsook het verder inzetten op andere meetmethodes omwille van het belang van kwalitatieve en betrouwbare PAK’s-metingen in omgevingslucht voor het inschatten van de totale blootstelling aan PAK’s en de invloed op de gezondheid, de validatie van modellen en het afwegen van het belang van de verschillende blootstellingsroutes ten opzichte van elkaar. Experten wijzen ook op het belang van het meten van sommige gesubstitueerde PAK’s, zoals 1-nitropyreen, welke een goede merker is voor dieseluitstoot en verband houdt met het mutagene karakter van dieseluitstoot, en oxy-PAK’s waarmee een significant verband werd aangetoond met cardio-vasculaire effecten. Eén van de geraadpleegde experten merkt op dat er bij toekomstig onderzoek meer aandacht zou moeten gaan naar de synergetische effecten bij gecombineerde blootstelling aan meerdere polluenten en chemische en fysische agentia, ondermeer bij de ontwikkeling en validatie van geminiaturiseerde persoonlijke bemonsteringsapparatuur (blootstelling fingerprint mens) voor een langere periode van persoonlijke bemonstering (integrale beoordeling van de blootstelling).
4. OPTIMALISATIE INSCHATTEN EXTERNE BLOOTSTELLING (MODELLERING) Persoonlijke blootstelling aan PAK’s modelleren en de relatie met gemeten blootstellingsmerkers en/of effectmerkers nagaan Actualiseren PAK’s-emissiefactoren (toegevoegd na expertenconsultatie) Er kan worden nagegaan of de gemodelleerde blootstelling een relatie vertoont met de gemeten blootstellingsmerkers en/of effectmerkers. Hiervoor dienen de luchtkwaliteitsmodellen eerst verder te worden geoptimaliseerd. Emissiegegevens of uitstootgegevens van verschillende bronnen worden meestal als invoervariabelen gebruikt in de luchtkwaliteitsmodellen. Voor verschillende bronnen zijn deze emissies gebaseerd op experimenteel bepaalde emissiefactoren. Experten geven aan dat sommige van deze emissiefactoren verouderd zijn en dat een actualisatie van de PAK’semissiefactoren voor alle sectoren wenselijk is. Dit draagt niet alleen bij tot meer kwalitatieve invoergegevens voor de modellen, maar geeft ook een realistischer beeld van de werkelijke uitstoot aan PAK’s in Vlaanderen. -
-
Een meer nauwkeurige inschatting van de persoonlijke externe blootstelling aan PAK’s biedt een meerwaarde voor de interpretatie van individueel gemeten interne blootstelling aan PAK’s en de PAK’s-gerelateerde gezondheidseffecten. Een goede inschatting van de externe blootstelling aan PAK’s via de omgevingslucht maakt het mogelijk het belang van de verschillende blootstellingswegen juister te bepalen. Indien de gemodelleerde PAK’s-blootstelling een goede weergave blijkt te zijn van de werkelijke blootstelling via de omgevingslucht, dan kan de modellering verder worden uitgebouwd als alternatief voor PAK’s-metingen (in omgevingslucht en eventueel interne blootstelling, afhankelijk van de relevantie van PAK’s in de omgevingslucht voor de inwendige blootstelling). Knelpunten zijn momenteel de onzekerheden rond de emissiegegevens en een gebrek aan betrouwbare meetresultaten voor de validatie van de modellen (de huidige meetmethode geeft een onderschatting van de werkelijke concentraties).
31
-
-
PAK’s-metingen in omgevingslucht zijn dure metingen. Modelleren van de PAK’s-blootstelling kan een kostenbesparend alternatief zijn, indien de modellering volledig op punt staat. De verkregen gegevens over persoonlijke externe blootstelling aan PAK’s kunnen gekoppeld worden aan gegevens uit andere databanken zoals biomonitoringsgegevens, gegevens uit andere gezondheidsdatabanken (CLB, kankerregister, medicijnengebruik, …) De inwendig gemeten blootstelling aan PAK’s (met 1-OH-pyreen) was verhoogd in de hotspots Genk-Zuid en regio Menen t.o.v. algemeen Vlaanderen. Een goede inschatting van de PAK’s-blootstelling via de omgevingslucht kan bijdragen tot een betere interpretatie van de resultaten in deze (en in toekomstige) aandachtsgebieden.
5. OPTIMALISATIE INSCHATTING EXTERNE BLOOTSTELLING (BLOOTSTELLINGSROUTES) (TOEGEVOEGD DOOR EXPERTEN) Belang verschillende blootstellingsroutes voor de blootstelling aan PAK’s Belang verschillende blootstellingsroutes voor de gezondheidseffecten van PAK’s Eens gekend is welke PAK’s typerend zijn voor de verschillende bronnen en blootstellingsroutes, welke PAK’s bepalend zijn voor de blootstelling van de bevolking en welke PAK’s bepalend zijn voor welke gezondheidseffecten, kan worden nagegaan wat het belang is van de verschillende blootstellingsroutes waarlangs PAK’s in het lichaam kunnen worden opgenomen voor enerzijds de blootstelling aan PAK’s en anderzijds de gezondheidseffecten gerelateerd aan die blootstelling. Eén van de experten meldt dat er inzicht nodig is in de mechanismen voor gecombineerde blootstelling aan mengsels van PAK’s en meer nood is aan kwantitatief onderzoek die de relatieve bijdrage van de verschillende uitwendige blootstellingen koppelen aan inwendige dosis. Eén van de geraadpleegde experten geeft aan dat dit mogelijk zou kunnen onderzocht worden aan de hand van PBPK-modellen. Gezien er momenteel enkel voor pyreen een PBPK-model beschikbaar is, zou deze oefening enkel praktisch haalbaar zijn voor pyreen. Kritische parameters voor het opstellen van PBPK-modellen zijn de partitieparameters en de kinetische parameters van de component. Voor andere PAK’s zou eventueel een haalbaarheidstudie kunnen worden uitgevoerd om in kaart te brengen welke kennis of factoren nog ontbreken voor het opstellen van PBPKmodellen.
-
-
4.2.2
Accurate kennis over het belang van de verschillende blootstellingsroutes voor de blootstelling aan PAK’s en de hieraan verbonden gezondheidseffecten laat toe gerichte maatregelen te nemen die optimaal bijdragen aan het genereren van gezondheidswinst. Indien er een goede relatie wordt gevonden tussen de resultaten van het PBPK-model en de gemeten biomerkerwaarden kan PBPK-modellering eventueel een voordeliger alternatief zijn voor het opvolgen van PAK’s-blootstelling of de hiermee verbonden gezondheidseffecten.
Milieublootstelling (aan PAK’s): interne blootstelling
4.2.2.1 Desk research Wanneer polluenten door het lichaam worden opgenomen, kunnen zij in het lichaam worden omgevormd of afgebroken tot verschillende andere chemische verbindingen. De blootstellingsmerkers kunnen dan bestaan uit zowel de oorspronkelijke polluenten als uit de 32
metabolieten of afbraakproducten van de polluenten. PAK’s zijn een mengsel van verschillende organische verbindingen, die in het lichaam kunnen worden omgezet tot zeer diverse andere chemische stoffen en metabolieten. Om te fungeren als goede biomerkers, moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. De biomerker moet goed meetbaar zijn (detectielimiet), stabiel zijn en de meting moet betrouwbaar en reproduceerbaar zijn. Een goede biomerker geeft ook een goed beeld van de reële blootstelling en de gezondheidskundig relevante blootstelling aan de polluent. De groep van de niet- gesubstitueerde PAK’s, vanaf de 2-ring naftaleen tot de 6- en 7-ringen, worden omschreven als de parentale PAK’s. Uit de literatuur blijkt dat de parentale PAK’s ook kunnen gemeten worden in het serum en in navelstrengbloed (Madhavan & Naidu, 1995; Pleil et al., 2010; Singh et al., 2008). Eén van de meest gebruikte biomerkers voor blootstelling aan PAK’s is 1-OH-pyreen omdat deze in een substantiële hoeveelheid voorkomt in de urine en gemeten kan worden met de huidige analytische methoden (HPLC). 1-hydroxypyreen is een afbraakproduct van pyreen, de meting van deze metaboliet in de urine is een maat voor blootstelling aan PAK’s gedurende de voorbije dag (Jongeneelen et al., 1985; Jongeneelen et al., 1986). Een belangrijk nadeel van deze biomerker is dat PAK’s die geen pyreen in de keten hebben, met deze biomerker niet worden opgepikt. De vraag stelt zich dan of 1-OH-pyreen wel een goede voorspellende waarde geeft van de werkelijke totale blootstelling aan de verschillende PAK’s-congeneren en van de meest relevante PAK’s voor de gezondheid. Naftolen zijn gehydroxyleerde metabolieten van naftalenen (1- en 2-OH naftaleen = 1- en 2-naftol). Gebruik makend van HPLC methode kunnen in urine ook naftolen en gehydroxyleerde producten van antraceen (3-OH benzo[a]antraceen) worden gemeten (Gundel & Angerer, 2000; Preuss et al., 2004). 1-nitropyreen (1-NP) wordt beschouwd als een goede gidsstof voor blootstelling aan en de mutagene effecten van dieseluitstoot. De metabolieten van 1-nitropyreen kunnen gemeten worden in urine. Zo werden in een Japanse studie bij 22 gezonde volwassenen zonder beroepsblootstelling aan 1-nitropyreen metabolieten in de urine gemeten (Toriba et al., 2007). Bijna alle gedetecteerde 1nitropyreenmetabolieten waren aanwezig onder de vorm van glucuronide- en/of sulfaatconjugaten. De hydroxy-N-acetyl-1-aminopyrenen (6- en 8-OHNAAP) en de hydroxy-1-nitropyrenen (6- en 8OHNP) waren detecteerbaar in alle stalen. Volgens deze onderzoekers tonen deze resultaten aan dat 1-NP in de mens op dezelfde wijze gemetaboliseerd wordt als bij dieren in in vivo studies. PAK’s-tetrolen zijn hydrolyseproducten van dihydro-diol-epoxiden en geven in theorie een betere inschatting van de biologische effectieve dosis, dan de meting van fenolische componenten. Benzo[a]pyreen-tetrol (BaP-tetrol), het hydrolyseproduct van anti-benzo[a]pyreen-7,8-dihydrodiol9,10-epoxide (BPDE) kan in principe worden gemeten, maar de urinaire gehalten zijn erg laag en de methoden dienen te worden geoptimaliseerd voor routinemeting in de algemene bevolking. Fenanthreen-tetrol (=trans, anti-PheT) kan worden gezien als surrogaatmeting voor de carcinogene PAK metabole activatie van de bay-regio diol epoxide pathway. Het voordeel is dat de concentratie in de urine 8000-19000 maal hoger is dan deze van trans, anti-BaP-tetrol. Meting van trans, anti-PheT, geeft derhalve een maat voor blootstelling én de metabolische activatie (Hecht et al., 2003). PAKtetrolen blijken in de praktijk echter toch moeilijk detecteerbaar. In het lichaam reageren PAK’s na metabole activiatie met het DNA ter vorming van DNA-adducten. Deze PAK-DNA-adducten reflecteren de individuele variatie in blootstelling, absorptie, metabolische activatie en DNA-herstel (Gallo et al., 2008). De meting kan chemisch of via ELISA worden uitgevoerd. Hoewel in de literatuur verschillende publicaties verschenen zijn over DNA-adducten (Boysen & Hecht, 2003), blijken deze metingen in de praktijk niet altijd even eenvoudig. Ook de interpretatie van de meetresultaten is nog niet helemaal duidelijk. Een sneller of trager metabolisatiemechanisme kan de resultaten beïnvloeden.
33
De receptor gemedieerde Chemically Activated LUciferase eXpression of CALUX bioassay meet de toxische activiteit van chemische stoffen die binden op de aryl hydrocarbon receptor of Ah-receptor van cellen. De Ah-receptor is een transcriptiefactor die bij activatie genexpressie induceert. De meest gekende toepassing van deze bioassay is het bepalen van de dioxineactiviteit van biologische of nietbiologische stalen. Dioxines (PCDD/F’s) en dioxineachtige PCB’s binden namelijk met de Ah-receptor. Er zijn echter ook enkele PAK’s die een binding kunnen aangaan met deze receptor (Sovadinova et al., 2006), nl. chryseen, benzo(a)pyreen, benzo(k)fluorantheen, benzo(b)fluorantheen, indeno(1,2,3c,d)pyreen, benzo(a)anthraceen en dibenzo(a,h)anthraceen. De activatie van de AhR-receptor zou in een belangrijke mate kunnen bijdragen tot het gezondheidsschadend effect van fijn stof (Andrysik et al., 2011). Andrysik et al. (2011) vonden dat polycyclische aromatische koolwaterstoffen en hun polaire derivaten aanwezig in de organische fractie van luchtpollutie krachtige inductoren waren van een reeks AhR-gemedieerde effecten, met inbegrip van effecten op de genexpressie (inductie van CYP enzyme) en inductie van celproliferatie in vitro. Deze toxische effecten werden waargenomen bij concentraties lager dan deze nodig om waarneembare DNA schade te induceren.
4.2.2.2 Aandachtspunten
6. ALTERNATIEVE BLOOTSTELLINGSMERKERS VOOR PAK’S Gezondheidskundig belang van de verschillende PAK’s-merkers (toegevoegd na expertenconsultatie) Praktische haalbaarheid alternatieve PAK’s-merkers voor 1-OH-pyreen Representativiteit van de PAK’s-merkers voor de blootstelling Mogelijke alternatieven kunnen bestaan uit het meten van parentale PAK’s, naftolen, PAK’s-tetrolen, PAK’s-DNA adducten en PAK’s-activiteit met de Calux assay. Indien er biomerkers voor PAK’sblootstelling beschikbaar zijn die op een voldoende betrouwbare manier kunnen worden gemeten in een humane matrix, dan is het belangrijk na te gaan in welke mate deze biomerkers representatief zijn voor de reële blootstelling aan PAK’s en de biologisch relevante blootstelling aan PAK’s. Voor experten lijkt het inderdaad belangrijk blootstellingsparameters te ontwikkelen die meer relevant zijn voor de gezondheidsschadende effecten van PAK’s. Eén van de experten merkt ook op dat bij de ontwikkeling en validatie van nieuwe toxicologische methoden en statistische analyses, karakterisatie en validatie van biomerkers meer aandacht moet gaan naar de synergetische effecten bij gecombineerde blootstelling aan meerdere polluenten en chemische en fysische agentia. Dezelfde expert geeft ook aan dat er nood is aan meer adequate biomerkers specifiek voor de blootstelling, effect en gevoeligheid aan PAK’s via inhalatie. -
-
4.2.3
Dit laat toe eventuele alternatieve biomerkers voor interne PAK’s-blootstelling te ontwikkelen ter vervanging van of ter aanvulling op 1-OH-pyreen in urine. Dit leidt dan tot een betere inschatting van de totale interne blootstelling aan PAK’s, wat de onzekerheden rond PAK’s-blootstellingsmerkers vermindert en de toepasbaarheid in epidemiologische studies verbetert. Een meer volledige inschatting van de interne blootstelling aan PAK’s laat toe verbanden te onderzoeken tussen deze interne blootstelling en gegevens uit andere databanken.
PAK’s en biologisch effectieve dosis merkers
34
4.2.3.1 Desk research 4.2.3.1.1 Interne metingen van genotoxiciteit Met de komeettest kan op een vrij eenvoudige, maar toch gevoelige manier DNA-schade worden aangetoond. DNA-schade gemeten met de komeettest bestaat vooral uit tijdelijke, herstelbare breuken of fouten (Collins et al., 2008; Collins, 2009). DNA-breuken zijn echter niet de meest voorkomende vorm van schade aan het DNA, vaker zijn er modificaties van DNA-basen aanwezig. Bij de komeettest kunnen specifieke enzymen gebruikt worden die bepaalde gemodifieerde basen uitknippen. Geoxideerde purinebasen (8-oxoGua, FaPyAde, FaPyGua, naast gealkyleerde basen zoals N7-methylGua) kunnen gedetecteerd worden met behulp van het FGP enzyme. Om met de komeettest geoxideerd DNA te detecteren, wordt de enzymebehandeling uitgevoerd na lysis van de cellen. Het FGP enzyme verwijdert de foutieve bases uit het DNA en knipt de DNA-streng door op die plaats. Hierdoor ontstaan extra breuken en een verhoogde migratie van het DNA in het elektrisch veld. Het verschil in % DNA migratie met en zonder incubatie met het FGP enzyme, is een maat voor oxidatief of door alkylatie beschadigd DNA. Er zijn verschillende factoren die een invloed uitoefenen op het DNA en die zo de resultaten van de komeettest kunnen beïnvloeden. Zo werden reeds significante relaties aangetoond tussen de individueel gemeten DNA-schade met de komeettest en de individueel gemodelleerde blootstelling aan benzeen, PM2,5, PM10, B(a)P en ozon. Veelal wordt ook een invloed van de seizoenen waargenomen. Deze seizoensinvloed kan te maken hebben met verschillen in temperatuur, uren zonneschijn, UV-straling, vochtigheid of ozon. Ook voeding kan de resultaten van de komeettest beïnvloeden. Het is mogelijk dat naast omgevingsfactoren ook andere factoren zoals luchtwegklachten, cardiovasculaire problemen, diabetes, ziektekiemen, allergenen of lichaamseigen stoffen als reactie op deze stressors een invloed uitoefenen op het DNA. In een bevolkingsonderzoek kan worden bestudeerd of er verbanden bestaan tussen blootstelling aan toxische stoffen en gezondheidseffecten. Zowel in het eerste (2002-2006) als in het tweede (2007-2011) Steunpunt Milieu en Gezondheid werden de relaties onderzocht tussen de gemeten blootstellingsmerkers en effectmerkers (waaronder ook DNA-schade). In een pilootstudie (1999), voorafgaand aan het eerste Steunpunt Milieu en Gezondheid, werd eveneens blootstelling aan PAK’s (via 1-OH-pyreen) gemeten bij jongeren en volwassenen uit Peer, Hoboken en Wilrijk. Bij de jongeren uit de pilootstudie werden eveneens biomerkers voor genotoxiciteit gemeten. Volgens één van de experten wijzen heel wat gegevens erop dat de komeettest, meer dan andere tests, in staat is om, op het niveau van een groep personen, een genotoxische effect veroorzaakt door een relatief weinig intense blootstelling bij de mens aan te tonen. 4.2.3.1.2 Genotoxisch potentieel van luchtstalen Luchtverontreiniging is een belangrijke bron van onvrijwillige en vaak ook onbewuste blootstelling van de bevolking aan mogelijke polluenten. Verschillende beleidsdocumenten onderstrepen het belang van het onderzoek naar de gezondheidseffecten van luchtverontreiniging. Fysische en chemische metingen alleen volstaan vaak niet voor de inschatting van gezondheidseffecten van luchtvervuiling omdat:
de grote meerderheid van de gezondheidsschadende stoffen niet als zodanig geïdentificeerd is en niet gekwantificeerd kan worden; er grote onzekerheid bestaat betreffende de gezondheidsschadende potentie van individuele stoffen, en mengsels daarvan; het aantal polluenten dat gemeten kan worden beperkt is; complexe mengsels van scheikundige stoffen, zoals die in het leefmilieu voorkomen, belangrijke synergistische effecten kunnen vertonen m.b.t. gezondheidsschade.
35
De Vlaamse gezondheidsraad stelde dan ook in een advies dat er nood is aan zowel humane biomonitoring als monitoring op milieustalen aan de hand van eenvoudige biologische testsystemen die representatief zijn voor specifieke (toxische) werkingsmechanismen van stoffen. Effectgerichte metingen, i.e. het uitvoeren van metingen van de milieukwaliteit aan de hand van in vitro testsystemen, bieden het voordeel dat ook de effecten van onbekende stoffen of complexe mengsels op geïntegreerde wijze opgespoord kunnen worden. De Ames-test is wereldwijd de meest gebruikte en gevalideerde genotoxiciteitstest. Deze test is gebaseerd op de terugmutatie van het histidine-operon in his-reverse gemuteerde Salmonella typhimurium cellen (Collins et al., 2008; Collins, 2009; Maron & Ames, 1983; Tejs, 2008). Mutagenen veroorzaken in het histidine-gen van de mutante His- Salmonella typhimurium bacterie een basepaarsubstitutie of een frameshift mutatie. De mutante bacteriën kunnen niet overleven in een histidine-arm voedingsmedium. Na terugmutatie kunnen de bacteriën groeien op een histidine-arme voedingsbodem. De mogelijkheid van een chemische stof om te interageren met het DNA van een bacterie is een maat voor het potentieel mutageen en/of carcinogeen karakter van deze stof in zoogdieren. Wanneer het testitem mutageen is, zullen er significant meer bacteriën naar His+ reverteren dan spontaan. Deze gereverteerde bacteriën groeien door en vormen zichtbare kolonies in het medium. Is het aantal kolonies verdubbeld t.o.v. wat spontaan wordt aangetroffen, dan spreekt men van een mutageen effect van de teststof. 4.2.3.1.3 Betekenis van proxy-variabelen Bij statistische analyses van de relatie tussen sociaal-economische status (SES) en de gemeten blootstelling aan polluenten in de drie jongerencampagnes (Vlaamse referentiepopulatie, hotspot Genk-Zuid en hotspot regio Menen) die deel uitmaakten van de humane biomonitoringstudies van het tweede Steunpunt Milieu en Gezondheid (2007-2011) werden significant negatieve associaties gevonden tussen de gemeten biomerker voor PAK’s-blootstelling en het opleidingsniveau van de ouders (Morrens et al., 2012). De gemiddelde PAK’s-blootstelling lag meer dan 20% hoger bij jongeren waarvan de ouders een diploma lager secundair onderwijs hadden dan bij jongeren van ouders met een diploma hoger onderwijs, dit na correctie voor leeftijd, geslacht, roken en gebied. Het behaalde diploma van de ouders op zich kan geen invloed uitoefenen op de PAK’s-blootstelling. Wel zullen er andere factoren zijn die verband houden met de SES van de ouders die deze blootstelling beïnvloeden (bijvoorbeeld meer blootstelling aan tabaksrook binnenhuis door passief roken, dichter wonen bij drukke verkeersassen, andere voedingsgewoonten, …). Welke factoren dit juist zijn, is momenteel nog onduidelijk. Zowel in de hotspot Genk-Zuid als in de regio Menen werd een significante seizoensinvloed vastgesteld voor de gemeten PAK’s-merker in urine van de jongeren, uitgedrukt in µg/L. In Genk-Zuid lag de gemeten blootstelling hoger in de winter (Steunpunt Milieu en Gezondheid, 2011), in de regio Menen werd in de zomer hogere blootstelling vastgesteld (Steunpunt Milieu en Gezondheid, 2012). Bij de jongeren in de referentiecampagne werd enkel een significante seizoensinvloed vastgesteld indien de urinaire PAK’s-merker werd uitgedrukt in µg/g creatinine (Steunpunt Milieu en Gezondheid, 2010). In de Vlaamse referentiecampagne bij de volwassenen (20-40 jaar) werden ook significant hogere urinaire 1-hydroxypyreen concentraties (uitgedrukt in µg/L) vastgesteld in de winter dan in de andere seizoenen. Dat de PAK’s-blootstelling seizoensvariatie vertoont blijkt ook uit de LNE PAK’s-studie (VITO, 2011) waarbij de concentraties in de binnenlucht van de meer vluchtige acenaftyleen, acenafteen en fluoreen duidelijk hoger waren in de zomer- dan in de winterperiode. De concentraties aan pyreen en de zwaardere componenten benzo(a)pyreen en benzo(b)fluorantheen waren significant hoger in de winter dan in de zomer. Ook kunnen er significante verbanden worden aangetoond tussen schade aan het mitochondriaal DNA en blootstelling aan niet-vluchtige PAK’s in huisstof in de winter, maar niet in de zomer (Pieters et al., 2013). 36
Deze waargenomen seizoensinvloed op de PAK’s-blootstelling is vermoedelijk te wijten aan andere factoren die variëren volgens de seizoenen, zoals bijvoorbeeld specifieke bronnen of economische activiteiten, temperatuur, zonneschijn of bepaalde levensstijlfactoren. Welke factoren die seizoensinvloed nu juist verklaren is nog niet duidelijk. Ook de resultaten van de komeettest zijn onderhevig aan seizoensinvloed, zoals blijkt uit de resultaten van jongeren uit de Vlaamse referentiecampagne van het Steunpunt Milieu en Gezondheid 2007-2011 (Steunpunt Milieu en Gezondheid, 2010). Bij de verwerking van de komeetresultaten van de campagne in Genk-Zuid werd seizoen niet in rekening gebracht, maar vervangen door temperatuur- en ozongegevens waarvoor telkens een significante relatie met de komeettest werd verkregen (Steunpunt Milieu en Gezondheid, 2011). Naast deze factoren kunnen ook nog andere seizoensafhankelijke factoren een rol spelen, zoals bijvoorbeeld aantal uren zonneschijn. Ook seizoensvariatie in blootstelling aan polluenten kan hierbij een rol spelen.
4.2.3.2 Aandachtspunten
7. IDENTIFICATIE INVLOEDSPARAMETERS KOMEETTEST Literatuurstudie naar de invloedsparameters van de komeettest om de link met PAK’sblootstelling te optimaliseren. Bijkomende statistische analyses naar de relatie tussen de komeettest en vragenlijstgegevens van de deelnemers aan de HBM-campagnes van het Steunpunt Milieu en Gezondheid Onderzoek naar de relatie tussen gemodelleerde luchtkwaliteitgegevens en de resultaten van de komeettest -
-
-
Een goede kennis van de verschillende parameters die een invloed uitoefenen op de resultaten van de komeettest laat toe de verkregen waarden van deze meting beter te interpreteren en de gepaste correcties door te voeren bij de statistische analyse of aanpassingen aan te brengen aan de studieopzet voor een optimaal resultaat. Rond de interpretatie van de komeettest bestaan momenteel nog enkele onduidelijkheden die kunnen worden weggewerkt indien meer informatie beschikbaar is over de invloedsparameters. Beide bovenstaande argumenten verhogen dan ook (kennis over) de toepasbaarheid van de komeettest in toekomstige projecten. Het aandachtspunt laat toe gegevens uit andere datasets (zoals luchtkwaliteitsdata, meteorologische data, …) te koppelen aan de biomonitoringsgegevens. In de hotspots Genk-Zuid en regio Menen waren de resultaten van de komeettest verhoogd ten opzichte van deze in de Vlaamse referentiepopulatie. Een betere kennis van de invloedsfactoren van de komeettest komt ook ten goede aan de interpretatie van deze test in de hotspots.
8. BETEKENIS VAN PROXY-VARIABELEN (TOEGEVOEGD NA EXPERTENCONSULTATIE) Betekenis van de invloed van seizoen op de PAK’s-blootstelling en op de komeettest Betekenis van de invloed van sociaal-economische status op de PAK’s-blootstelling Sommige factoren, zoals seizoen en sociaal-economische status (SES), vertonen statistisch significante relaties met blootstelling aan PAK’s of met gezondheidseffecten die worden waargenomen in verschillende studies. Deze factoren op zich kunnen echter geen rechtstreekse 37
invloed uitoefenen op de blootstelling of op de biologische effecten in het lichaam, maar staan voor één of meerdere andere factoren die variëren volgens seizoen of volgens de sociaal-economische status en die wel de blootstelling of de biologische effecten beïnvloeden. Welke factoren dit nu juist zijn, is nog niet helemaal duidelijk. -
-
-
Kennis over de factoren die de seizoensinvloed en de invloed van SES kunnen verklaren, dragen bij tot een betere interpretatie van de HBM-resultaten en tot het verbeteren van het studieprotocol voor toekomstige campagnes. Bijkomende kennis over de invloed van SES kan bovendien toelaten sociale risicogroepen of risicogedrag te identificeren waarvoor beleid specifieke interventies kan ontwikkelen. Er worden zo mogelijkheden gecreëerd om verbanden te leggen tussen de biomerkergegevens en gegevens van andere oorsprong zoals bijvoorbeeld meteorologische gegevens, luchtkwaliteitsgegevens, … Zowel de PAK’s-merker als de resultaten van de komeettest waren significant hoger bij de jongeren uit de hotspots Genk-Zuid en regio Menen. Een verduidelijking van de verklarende factoren voor de invloed van seizoen en SES leiden tot een betere interpretatie van de resultaten in deze gebieden.
9. META-ANALYSE Meta-analyse van de gevonden relaties tussen blootstelling aan PAK’s en genotoxiciteitsmerkers in Vlaamse humane biomonitoringstudies In de verschillende studiepopulaties van de pilootstudie en van het eerste en tweede generatie Steunpunt Milieu en Gezondheid werden significante relaties gevonden tussen blootstelling aan PAK’s (gemeten via 1-OH-pyreen) en genotoxiciteitmerkers. Deze relaties werden echter niet steeds op dezelfde manier onderzocht. Aan de hand van een meta-analyse is het mogelijk de resultaten van de verschillende studies samen te voegen en als dusdanig samen te vatten in een ‘overall’ effect. -
-
-
Dit laat toe de gegevens van de verschillende HBM-studies en de verschillende studiepopulaties te integreren in een overkoepelende interpretatie Verdere analyse van de bestaande databanken kan meer inzicht verschaffen in het belang van de verschillende blootstellingsroutes voor blootstelling aan PAK’s en voor de gezondheidseffecten bij de mens. Indien voor de deelnemers aan deze studies gegevens beschikbaar zijn van externe blootstelling aan PAK’s (of andere relevante polluenten), laat dit toe de gegevens uit die databanken te koppelen aan de HBM-gegevens. Deze meta-analyse kan bijkomende inzichten verwerven voor de interpretatie van de hogere gehalten aan 1-OH-pyreen en genotoxiciteitsmerkers in Genk-Zuid en de regio Menen.
10. ALTERNATIEVE MEETSTRATEGIE GENOTOXICITEIT LUCHTSTALEN Toepassen van effectgericht meten voor het bepalen van het genotoxisch potentieel van luchtstalen Het uitvoeren van effectgerichte metingen op luchtstalen waarvoor ook de PAK’s-concentraties gemeten werden, laat toe het genotoxische potentieel van de omgevingslucht ten gevolge de aanwezigheid van PAK’s te bepalen.
38
-
Het uitvoeren van effectgerichte metingen op luchtstalen biedt een alternatieve meetstrategie om het gezondheidschadend vermogen van de omgevingslucht te evalueren zonder hiervoor de aparte componenten van het complexe mengsel te moeten meten.
-
Via effectgerichte metingen wordt een verband gelegd tussen de luchtkwaliteit en gezondheidseffecten. De gegevens kunnen ook in verband worden gebracht met bijvoorbeeld humane biomonitoringsresultaten.
-
Uitvoeren van effectgerichte metingen op luchtstalen is een relatief nieuwe meetmethode in Vlaanderen en is bijgevolg nog onderhevig aan onzekerheden.
-
Effectgericht meten kan een meerwaarde betekenen voor het verder opvolgen van aandachtsgebieden waar duidelijke aanwijzingen zijn dat de kwaliteit van de omgevingslucht aanleiding kan geven tot het optreden van bepaalde gezondheidseffecten.
11. DOORVERTALING NAAR ANDERE TOEPASSINGEN EN/OF TOEPASSING OP EUROPEES NIVEAU (TOEGEVOEGD NA EXPERTENCONSULTATIE) Doorvertaling optimalisatie meettechnieken PAK’s in omgevingslucht naar Europees niveau Doorvertaling effectgericht meten op emissies naar beleid Verschillende experten benadrukten het belang van een kwaliteitsvolle meetmethode van PAK’s in de omgevingslucht voor de inschatting van de blootstelling aan PAK’s, een juiste doorvertaling naar gezondheidseffecten ten gevolge deze blootstelling, het relatieve belang van de verschillende blootstellingsroutes en de validatie van luchtkwaliteitsmodellen. De Europese instanties houden echter vast aan de Europese referentiemethode waarbij PAK’s in de omgevingslucht gemeten worden op PM10. Een proefproject bij VMM heeft aangetoond dat er verbetering van deze meetmethode mogelijk is door een methode te gebruiken waarbij ook de vluchtige PAK’s kunnen gemeten worden. Ook de metingen van gesubstitueerde PAK’s, zoals nitro-PAK’s en oxy-PAK’s zijn vanuit gezondheidskundig oogpunt zeer relevant. Vlaanderen kan hierin een voortrekkersrol spelen door in deze metingen te investeren en bij de Europese instanties te onderhandelen over een herziening van de momenteel opgelegde werkwijze.
Voor verschillende consumentenproducten (bijvoorbeeld auto’s) zijn (Europese) normen beschikbaar voor de uitstoot van bepaalde polluenten of labels die het milieuvriendelijk karakter van deze producten aangeven. Deze normen of labels zijn voornamelijk gericht op uitstoot aan chemische stoffen. Voor de gemiddelde bevolking zijn dit vaak moeilijk begrijpbare of interpreteerbare termen, die ze misschien eerder in verband brengen met het leefmilieu dan wel met hun eigen gezondheid. Dit is echter niet het geval voor rookwaren zoals bijvoorbeeld sigaretten. Hierbij vermeldt de verpakking niet welke schadelijke producten er vrij komen, maar wel welke gezondheidseffecten er met roken in verband worden gebracht. Deze werkwijze zou kunnen worden doorgetrokken naar andere consumentenproducten, zoals auto’s, kachels of brandstoffen door op de emissies van deze producten effectgerichte metingen uit te voeren. Deze stellen in staat voor deze producten bijvoorbeeld het kankerverwekkend, hormoonverstorend en immuunverstorend potentieel weer te geven. Hiermee kunnen consumenten makkelijker het verband leggen tussen het gebruik van deze producten en het mogelijke effect op hun eigen gezondheid.
4.2.4
Vroege merkers voor biologische effecten en gezondheidseffecten
39
4.2.4.1 Desk research 4.2.4.1.1 Merkers voor DNA-schade en voorkomen van kanker DNA-schade gemeten met de komeettest bestaat vooral uit tijdelijke, herstelbare fouten of breuken. Bijna alle schade wordt correct hersteld, maar er is steeds een kleine hoeveelheid schade die niet op de juiste manier hersteld wordt, waardoor er dus altijd een kans op mutatie bestaat. Een hogere waarde voor de komeettest zou eventueel kunnen wijzen op een verhoging van een deelaspect van het totale kankerrisico. Dit is echter geen algemeen aanvaarde hypothese. De relatie tussen de komeettest en het risico op kanker is niet helemaal duidelijk. Eén van de experten vult aan als volgt: ‘In mechanistische termen is een verband tussen DNA-schade en kanker evenwel zeer evident. Er valt te vrezen dat het juist omwille van de gevoeligheid van de komeettest is dat er vanuit belangengroepen weerstand bestaat tegen het erkennen van de betekenis van de komeettest. Het dient echter nadrukkelijk gesteld dat de komeettest slechts een momentopname van de DNA-schade bij een bepaald persoon weergeeft, en dat er dus geen enkel verband kan bestaan tussen het resultaat van een komeettest voor een persoon op een gegeven ogenblik en het individueel kankerrisico van deze persoon.’ Een andere expert vermeldt dat de predictieve waarde van één enkele komeettest bij een persoon beperkt is voor het voorspellen van de kans op kanker door de grote variaties binnen een persoon, maar dat een epidemiologische studie bij 50-jarigen met 15-20 jaar follow-up waarbij meerdere komeettesten werden uitgevoerd bij dezelfde personen (en bij een grote groep) wel hebben aangetoond dat dit geschikt is om de voorspellende waarde te bestuderen (referentie van deze studie werd niet meegegeven). Bij de volwassenen uit de pilootstudie werden verschillende kankermerkers (tumor-geassocieerde eiwitten) gemeten: p53 (tumoronderdrukker), CEA (Carcino-Embryonaal Antigen, tumormerker voor diagnose darm-, pancreas- en leverkanker), AFP (alfa-foetoproteïne, maat voor tumoren afgeleid van embryonaal endoderm), PGDF (Platelet-derived growth factor, maat voor celgroei en motiliteit), vrij c-erbB-2 fragment (stimulering celdeling en cel-cel-adhesie), TPA (Tissue Polypeptide Antigen, opbouw intermediaire filamenten van het cytoskelet), sII-2R (interleukin-2 receptor), BTA (Bladder tumor associated Antigen, risico op blaaskanker), placentaire alkalische fosfatase, CA15-3 (verstoring weefseldifferentiatie), CA125 (risico op gynaecologische kanker). Ook in het eerste Steunpunt werden naast DNA-schade ook specifieke kankermerkers gemeten, zoals CEA, PSA (Prostaat Specifiek Antigen, maat voor risico op prostaatkanker) en p53 (Steunpunt Milieu en Gezondheid, 2006). Zowel in de pilootstudie alsook in het eerste steunpunt werden verbanden gevonden tussen blootstellingen en tumor-geassocieerde eiwitten. 4.2.4.1.2 PAK’s-specifieke gezondheidseffecten Er wordt aangenomen dat circulerend bloed de fysiologische respons weerspiegelt van een organisme, dat de bloedcellen hun transcriptoom (genexpressieprofiel) aanpassen in functie van de gezondheidstoestand van de gastheer en dat het transcriptoom van de bloedcellen (cellen afgeleid van het beenmerg) veranderingen vertoont die het gevolg zijn van blootstellingen die het bloed en het beenmerg bereiken. Dit wil dan zeggen dat polluenten die het lichaam binnendringen een invloed kunnen hebben op het expressieprofiel van genen, eiwitten en metabole stoffen. In sommige studies wordt geprobeerd om fingerprints te identificeren in de expressieprofielen die gecorreleerd zijn met blootstelling aan bepaalde polluenten (Aardema & MacGregor, 2002; Rockett et al., 2004; Woods et al., 2007).
40
4.2.4.2 Aandachtspunten
12. RELATIE KOMEETTEST EN KANKER Onderzoek naar de relatie tussen de resultaten van de komeettest en indicatieve kankermerkers Onderzoek naar de predicitieve waarde van herhaalde komeettesten bij dezelfde personen en kankerrisico (toegevoegd na expertenconsultatie) -
-
-
Een betere kennis over hoe de komeettest zich (op groepsniveau) verhoudt tot het risico op kanker (voor een groep personen) zorgt voor een betere interpretatie van de resultaten van de komeettest in epidemiologische studies. Er worden zo ook verschillende onzekerheden in verband met de betekenis van de komeetresultaten weggewerkt. Aangezien de resultaten voor komeettest zowel in Genk-Zuid als in de regio Menen hoger waren dan in de Vlaamse referentiepopulatie, draagt deze kennis ook bij tot een betere inschatting van de gezondheidskundige betekenis van deze verhogingen in de hotspots. Het laat ook toe de resultaten van de komeettest eventueel te linken aan andere datasets zoals het kankerregister of de geneesmiddelendatabank. Men dient daarbij wel voor ogen te houden dat de resultaten van de komeettest slechts relevant zijn op het niveau van een groep personen, en dus enkel kunnen vergeleken worden met kankerincidentie of andere gezondheidsgegevens die betrekking hebben op de betreffende groep (of op een populatie waarvoor de bestudeerde groep representatief is).
13. RELATIE OMICS-DATA EN EXTERNE BLOOTSTELLING AAN PAK’S Literatuurstudie relatie externe PAK’s-blootstelling en metabolomic, proteomic, en (epi)genomic expressiepatronen Mogelijkheid tot ontwikkelen van een biomerker voor PAK-specifieke gezondheidseffecten Indien voor PAK’s een fingerprint expressieprofiel kan geïdentificeerd worden, biedt dit mogelijkheden voor de ontwikkeling van een biomerker voor PAK’s-specifieke gezondheidsschade die zich bevindt op de pathway tussen blootstelling en effect en die dus in een vroeg stadium kan worden vastgesteld. -
-
De momenteel meest gebruikte blootstellingsmerker voor PAK’s is 1-OH-pyreen in urine. Deze is echter geen geïntegreerde maat voor de blootstelling aan alle PAK’s. Onderzoek naar de metabolic, proteomic en (epi)genomic expressiepatronen bij blootstelling aan PAK’s kan aanleiding geven tot het ontwikkelen van een biomerker die een betere weerspiegeling geeft van de totale blootstelling aan PAK’s, van de blootstelling aan gezondheidsschadende PAK’s en/of van PAK’s-specifieke gezondheidseffecten. Deze nieuwe biomerker kan dan eventueel worden ingezet ter vervanging of aanvulling van 1-OH-pyreen. Indien deze nieuwe biomerker voor PAK’s-blootstelling of PAK’s-specifieke gezondheidseffecten een correctere weerspiegeling is van de totale PAK’s-blootstelling of van de door PAK’s veroorzaakte gezondheidseffecten vergroot dit de inzetbaarheid in epidemiologische studies. 41
-
-
Er kunnen momenteel geen garanties geboden worden dat dit onderzoek weldegelijk zal leiden tot een PAK’s-specifieke biomerker, maar indien deze inderdaad wordt gevonden, kan deze de onzekerheden die verbonden zijn met de metingen van 1-OH-pyreen verbeteren. Indien er een goede relatie bestaat tussen de extern gemeten PAK’s-blootstelling en de expressieprofielen, biedt dit mogelijkheden om humane biomonitoringsdata te koppelen aan andere gegevensbanken.
Eén van de geraadpleegde experten merkt op dat bij dit onderzoek ook rekening moet worden gehouden met andere mutagene en carcinogene stoffen.
14. KARAKTERISATIE VAN DE EFFECTEN VAN BLOOTSTELLING AAN PAK’S (TOEGEVOEGD NA EXPERTENCONSULTATIE) Karakteriseren van het spectrum van toxiciteit geassocieerd met PAK’s-blootstelling Ophelderen van mechanismen en routes van toxiciteit van PAK’s Eén van de experten voegt toe: Hoewel het merendeel van het onderzoek naar PAK’s zich heeft gericht op genotoxiciteit en carcinogeniteit, zijn er andere gerapporteerde toxicologische effecten, zoals bijvoorbeeld immunotoxiciteit, de inductie van astma en ontwikkelings- en reproductietoxiciteit. Het precieze mechanisme van PAK-geïnduceerde immunotoxiciteit is nog onvoldoende in kaart gebracht, hoewel het blijkt dat het immuunsysteem betrokken is bij de mechanismen die PAK kanker induceren. Meer onderzoek is nodig om het spectrum van toxiciteit wat wordt veroorzaakt door PAK beter te karakteriseren. Ondanks het grote aantal studies gericht op het ophelderen van de bij de carcinogenese van PAK betrokken mechanismen, zijn deze mechanismen en routes van toxiciteit nog niet volledig begrepen, waardoor beperkte vooruitgang is geboekt in de ontwikkeling van voorspellende modellen (bv., kwantitatieve structuur-activiteit relaties, QSAR).. Daarnaast is er nog weinig onderzoek naar de moleculaire mechanismen die leiden tot niet-carcinogene toxiciteit. De ontwikkeling en validatie van voorspellende modellen van PAK toxiciteit is nodig. Een andere expert vult ook aan dat in een Vlaamse studie significante associaties werden gevonden tussen blootstelling aan oxy-PAK’s (geoxydeerde PAK’s) en een toename van de systolische bloeddruk en de polsslag (Jacobs et al., 2012). -
-
De effecten van PAK’s-blootstelling op de gezondheid zijn niet beperkt tot DNA-schade alleen. Een betere kennis over de andere gezondheidseffecten gerelateerd aan deze blootstelling en de werkingsmechanismen biedt de mogelijkheid meer gerichte maatregelen te nemen die leiden tot een grotere gezondheidswinst. Dit onderzoek biedt op termijn eventueel de mogelijkheid verbanden te leggen tussen gegevens over PAK’s-blootstelling en gezondheidskundige databanken of ziekteregisters.
15. KARAKTERISATIE VAN HET RISICO VAN BLOOTSTELLING AAN PAK’S (TOEGEVOEGD NA EXPERTENCONSULTATIE) Identificeren van biologisch betekenisvolle eindpunten voor risicokarakterisatie van PAK’smengsels Eén van de experten voegt toe: De risico-evaluatie studies voor PAK’s hebben zich vrijwel uitsluitend gericht op de carcinogeniteit geassocieerd met een select aantal gesubstitueerde PAK’s waarbij de ‘relatieve potentie factor (RPF) aanpak’ is gehanteerd. Deze RPF benadering is nog onvoldoende grondig onderzocht voor gebruik met PAK. De RPF benadering is een component benadering die is gebaseerd op het begrip dosis additief, waarbij de dosis van chemische bestanddelen worden 42
omgezet in chemische equivalenten (bv. BaP equivalenten) met een omrekeningsfactor die rekening houdt met de verschillende potenties van de afzonderlijke PAK’s. Een alternatieve benadering van ‘PAK mengsel’ is nog onvoldoende gehanteerd door een gebrek aan gegevens over ‘PAK mengsels’, de afwezigheid van aanvaarde methoden en het onvoldoende bekend zijn of de PAK’s de drijvende fractie is van de waargenomen toxiciteit van complexe mengsels. Met betrekking tot de risico-karakterisatie is er nood aan bijkomend onderzoek om biologisch betekenisvolle eindpunten te identificeren die worden gebruikt in de ontwikkeling van PAK-specifieke toxiciteit profielen. Een meer uitgebreide karakterisatie van de complexe PAK mengsels (tot nu toe beperkt gebleven tot een aantal specifieke PAK's, meestal de niet-gesubstitueerde) kan worden uitgevoerd a.d.h.v. kortere termijn dierstudies, alternatieve diermodellen en in vitro assays. alternatieve diermodellen (bijvoorbeeld, zebravis ontwikkelingsmodel) bieden een grote belofte en zijn al gebruikt om meerdere PAK's te beoordelen. Meer onderzoek is nodig om een breed scala van PAK's te karakteriseren in alternatieve diermodellen.
16. GEVOELIGE GROEPEN Literatuurstudie naar perinatale blootstelling aan PAK’s en voorkomen van (latere) gezondheidseffecten Gerichte maatregelen in functie van gevoelige groepen (Ongeboren) kinderen zijn gevoeliger aan de mogelijke toxische effecten van polluenten dan volwassenen door een hoger aantal celdelingen, lagere immuniteit, een lager detoxificatievermogen voor carcinogenen en een lager vermogen tot DNA-herstel. Sommige PAK’s kunnen doorheen de placentabarrière. PAK’s-DNA-adducten werden ook waargenomen in de placenta en navelstrengbloed (Bocskay et al., 2005; Madhavan & Naidu, 1995). Er zijn verschillende studies die aantonen dat blootstelling aan PAK’s in de baarmoeder in verband kan worden gebracht met gezondheidseffecten (vroeggeboorte, astma, neurologische ontwikkeling) en kanker op latere leeftijd (Bocskay et al., 2005; Edwards et al., 2010; Perera et al., 2003; Perera et al., 2006). Eén van de experten voegt volgende toe: ‘Het wordt al maar duidelijker dat zeer vroege blootstellingen van zeer groot belang zijn voor tal van pathologiën in het later leven. Dit zou onder andere het geval zijn voor kanker (Prins et al., 2007; Prins et al., 2008; Soffritti et al., 2002; Soto et al., 2008), obesitas (Hanson & Gluckman, 2008; Newbold et al., 2007; Vickers et al., 2007), metabool syndroom (Hanson & Gluckman, 2008), diabetes (Hanson & Gluckman, 2008), hart- en vaatziekten (Hanson & Gluckman, 2008), neurondegeneratieve ziekten (Alzheimer, Parkinson) (Barlow et al., 2004; Barlow et al., 2007; Carvey et al., 2006; Ceccatelli et al., 2007; Cory-Slechta et al., 2005; Lloyd et al., 2006; Ross et al., 2007; Wu et al., 2008) en mentale achterstand (Verheyde & Benotmane, 2007). Prenatale blootstellingen zouden misschien zelfs psychosen in de hand kunnen werken (Lewis & Levitt, 2002; Loganovsky et al., 2005). Deze blootstellingen zijn zeer moeilijk of zelfs onmogelijk te achterhalen, maar kunnen studies naar ouderdomziekten dus wel sterk beïnvloeden (Cameron & Demerath, 2002; Landrigan et al., 2005). Recente studies wijzen overigens steeds duidelijker op het belang van pre- en postnatale blootstelling. Inderdaad, blootstellingen tijdens de eerste levensfasen wanneer de verschillende organen tot ontwikkeling komen, zijn een grootteorde belangrijker dan blootstellingen tijdens het latere leven. In het bijzonder tijdens bepaalde tijdsvensters, wanneer kritische proliferatie, differentiatie of migratieprocessen plaatsgrijpen, dient rekening gehouden met een zeer sterk verhoogde gevoeligheid aan verstorende agentia, in het bijzonder wanneer deze inwerken via een receptor (Gluckman et al., 2007; Vom Saal et al., 2007). Dit besef heeft aanleiding gegeven tot het nieuwe paradigma van de “developmental origins of human health and disease” (Gluckman et al., 2007; Vom Saal et al., 2007).’ -
Bijsturen van de meetstrategie aan de meest gevoelige groepen voor PAK’s 43
-
Gezondheidswinst door opstellen van gerichte maatregelen in functie van de meest gevoelige groepen.
17. DEBAT KANKERRISICO Opzetten van een maatschappelijk debat rond kankerrisico Kanker is een zeer complexe ziekte die beïnvloed wordt door verschillende factoren die met elkaar kunnen interageren. De belangrijkste categorieën van risicofactoren zijn genetische overerfbaarheid, levensstijl en omgevingsfactoren. Het is momenteel niet geweten hoeveel procent van de kankers veroorzaakt of versterkt worden door specifieke omgevingsfactoren. Daarom wordt algemeen aangenomen dat de gehalten aan carcinogenen in het leefmilieu zo laag mogelijk moeten gehouden worden. Een risicoloze maatschappij bestaat echter niet. De discussie over welke risico’s aanvaardbaar worden geacht, maakt deel uit van eenieders bezorgdheid. Eén van de experten voegt hieraan toe: ‘Wel is sedert tientallen jaren bekend (op basis van epidemiologische studies inzake geografische verschillen in kankerrisico, inzake migranten, inzake eeneiige tweelingen en inzake families waarin zich kinderkanker voordoet) dat het kankerrisico voor ongeveer 80 % berust op externe (niet aangeboren) factoren, dat zijn dus levensstijl en leefmilieufactoren.’ Eén van de aanbevelingen die uit de evaluatie van het Faseplan naar voren kwamen, was om niet enkel stakeholders te betrekken in het proces, maar om de participatie uit te breiden naar de burgers. Burgers representeren een specifieke doelgroep en benaderen de problematiek vaak vanuit hun eigen perspectief en levenservaring. Hun vragen en bezorgdheden kunnen de problematiek vanuit een ander standpunt belichten en hiaten in de kennis blootleggen. Het insluiten van burgers (inclusief zieken en hun families) kan een belangrijke input leveren, complementair aan de verschillende expertopinies. Eén van de geraadpleegde experten geeft volgende reactie op deze aanbeveling: ‘Ik zou dit eerder zien als een debat over: i) welke risico’s zijn aanvaardbaar (1 extra kanker per 10 000 inwoners of 1 per 1 miljoen), ii) kunnen gezondheidsdatabases, vb. m.b.t. kanker, beter gebruikt worden voor volksgezondheidskennis op te bouwen’. Deze expert geeft ook aan: ‘[Het debat] moet toch gebaseerd zijn op voorstellen voor effectieve maatregelen’. Een andere expert zegt: ‘'debat kankerrisico' heeft volgens mij enkel zin indien alle risicofactoren worden besproken. Zeker 'levensstijl' moet worden meegenomen, als er over omgevingsfactoren wordt gedebatteerd. Maatregelen naar 'levensstijl' kunnen m.i. nog beter worden uitgewerkt’.
4.2.5
Informeren en sensibiliseren
De hierboven vermelde aandachtspunten zijn er voornamelijk op gericht de kennis rond PAK’sblootstelling en de daarmee gepaard gaande gezondheidseffecten te vergroten en hiaten op te vullen. Dit moet dan aanleiding geven tot het nemen van zeer gerichte maatregelen die het meest efficiënt zijn om de PAK’s-blootstelling van de bevolking en de gezondheidseffecten ten gevolge deze blootstelling te verminderen. De nieuwe kennis die met deze aandachtspunten gegenereerd wordt, moet evenwel doorstromen naar de relevante doelgroepen. Deze doelgroepen kunnen bestaan uit particulieren, middenveldorganisaties, handelaars, producenten, medici en beleidsorganisaties.
44
4.2.5.1 Aandachtspunten
18. INFORMEREN EN SENSIBILISEREN Doelgerichtere verspreiding van bestaande informatie(brochures) Ontwikkelen van nieuwe informatie- en sensibilisatiemiddelen voor het verspreiden van de gegenereerde kennis Uit de emissie-inventaris van VMM blijkt dat momenteel de grootste bijdrage tot de totale PAK’semissies afkomstig is van de huishoudens, meer bepaald gebouwenverwarming. Er zijn reeds sensibilisatiebrochures beschikbaar rond gezond stookgedrag. Deze worden momenteel verdeeld via de gemeente, politiekantoren, ontmoetingscentra, scholen, ed. De brochures werden ook naar alle handelaars in kachels gestuurd voor verdere verdeling. Er kan eventueel worden nagegaan of nog andere kanalen kunnen worden ingeschakeld (vb. doe-het-zelf winkels of handelaars in brandhout) , om de juiste doelgroep nog meer te bereiken. Eventueel kunnen gelijkaardige brochures ontwikkeld worden voor het bereiden van voedsel. Om de impact van bestaand sensibilisatiemateriaal op gedragsverandering mogelijk te vergroten kan dit sensibilisatiemateriaal, dat al informatie bevat over schadelijke stoffen, eventueel worden aangevuld met informatie die de gezondheidschadende eigenschappen benadrukt, benoemt en kwantificeert (zoals de mate van genotoxiciteit, de mate van immuunverstoring, e.d.). De sensibilisatie rond roken is voornamelijk gericht op de gezondheidsschade die roken veroorzaakt en niet op de polluenten die in de sigarettenrook zitten. Vele mensen kiezen bewust om niet te roken omwille van de gezondheidsschade die roken veroorzaakt. Er kan worden nagegaan of deze manier van sensibiliseren ook werkt voor andere factoren zoals bijvoorbeeld stoken of barbecue. Indien het gezondheidsschadend vermogen (bijvoorbeeld gemeten aan de hand van effectgerichte metingen) van (verkeerd) gebruik van bepaalde consumentenproducten (vb. kachels, wagens, barbecuestellen, friteuse, …) kan worden uitgedrukt ten opzichte van roken, kan dit de impact van sensibilisatiecampagnes vergroten. De nieuwe kennis en informatie die via bijkomende onderzoeksprojecten wordt verworven, kan best ook in een begrijpbare boodschap worden vertaald en verspreid naar de algemene bevolking. -
-
Het bewust maken van de juiste doelgroep en het doorgeven van informatie op een efficiënte en effectieve wijze kan een gedragverandering met zich meebrengen die zich zal vertalen in een hogere gezondheidswinst. In de hotspots Genk-Zuid en regio Menen was de PAK’s-blootstelling gemeten met 1-OHpyreen in urine significant hoger dan in de Vlaamse referentiegroep. Ook werden in de totale groep jongeren associaties gevonden tussen de gemeten 1-OH-pyreen waarden en de gemeten DNA-schade. In de regio Menen was er vraag naar een bredere en goede informatiedoorstroming naar de burgers toe. Bijkomende maatregelen rond sensibiliseren en informeren over PAK’s zullen ook in deze hotspotgebieden bijdragen tot gezondheidswinst.
45
5 Evaluatie Dit hoofdstuk omvat een aantal bemerkingen en reflecties van de onderzoeksgroep Faseplan bij de gevolgde procedure van het generieke Faseplan, dat betrekking had op de HBM-resultaten van de referentiecampagnes en de dosis-respons relaties. Regelmatig wordt verwezen naar het vorige Faseplan. Hiermee wordt het Faseplan bedoeld van de HBM-resultaten van het eerste generatie Steunpunt Milieu en Gezondheid (2002-2006). In dat Faseplan werden 6 thema’s geselecteerd in de voorfase die in fase I gerangschikt werden volgens prioriteit. Hiervoor werden deze 6 thema’s door aangeschreven experten beoordeeld op gezondheidskundige ernst, beleidshaalbaarheid en maatschappelijke haalbaarheid. De resultaten van de expertenronden werden vervolgens door maatschappelijke belangengroepen beoordeeld op maatschappelijke en politieke prioriteit. Om te komen tot een rangschikking van de thema’s werd een multicriteria methode toegepast die rekening houdt met scores die door de bevraagde personen gegeven werden aan verschillende beoordelingscriteria. Deze werkwijze bleek echter wel een arbeidsinensief en tijdsrovend proces te zijn. Twee thema’s zijn toen doorgestroomd naar fase II, zijnde persistente organische polluenten (POP’s) in het landelijke aandachtsgebied en astma en allergie in de stedelijke agglomeraties Antwerpen en Gent. Beide thema’s hadden een eigen aangepaste invulling van fase II. Voor POP’s in het landelijke aandachtsgebied lag de focus in fase II op desk research en bijkomende statistische analyse met als doel de voornaamste bronnen en/of blootstellingswegen te verduidelijken. Het participatieve aspect beperkte zich voor dit thema tot fase I. Voor astma en allergie in de steden werd in fase II wel een participatieve methode gehanteerd onder de vorm van ronde tafel gesprekken met relevante maatschappelijke actoren.
Reflecties bij de procedure Het zwaartepunt van dit Faseplan bevond zich in Fase II. De invulling van Fase I beperkte zich voornamelijk tot het onderbouwen van de keuze voor ‘genotoxiciteit’ - en specifieker de relatie tussen genotoxiciteit en PAK’s - als onderwerp voor verdere doorstroming naar Fase II. Deze keuze werd onderbouwd op basis van de op dat moment beschikbare informatie. De procedure die werd doorlopen in Fase I was een louter interne aangelegenheid: de keuze werd voorgesteld door de werkgroep Faseplan, en ter bevestiging voorgelegd aan de experten van het Steunpunt. Verder werden geen externe experten of maatschappelijke actoren betrokken. De specifieke doelstelling van Fase II was kennisverbreding, met als vraagstelling het identificeren van leemtes in de kennis. Deze vraagstelling werd uitgewerkt in desk research, en de bevindingen werden gerapporteerd. Dit rapport werd tot slot voorgelegd aan experten ter kwaliteitscontrole. Nagenoeg alle experten geven aan tevreden te zijn over de manier waarop ze werden betrokken, alsook over de documentatie en de vragen die aan hen werden voorgelegd. Zo stelt een expert: “Ik vind het een zeer voortreffelijk geschreven stuk, zowel inhoudelijk als naar vorm. Ik heb dus bijna geen inhoudelijke commentaar te geven en ben het globaal eens met de voorgestelde aandachtspunten en de argumentatie die er in de tekst voor wordt gegeven.” De vooropgestelde doelstelling en vraagstelling heeft echter geleid tot het formuleren van verschillende aandachtspunten voor het beleid die zich bijna uitsluitend vertalen in verdere onderzoeksprojecten. Dit is een logisch gevolg gezien de aard van de vooropgestelde doelstelling en vraagstelling, maar de inhoudelijke invulling van Fase II is bijgevolg niet in overeenstemming met de definitie van fase II (“opzoeken van oorzaak en bron van de prioritaire overschrijdingen en opmaken actieplan”), zoals vastgelegd in het vorige Faseplan. Door ook in te zetten op enerzijds een verdere 46
interpretatie van de HBM-resultaten (bijvoorbeeld naar verklarende factoren, zoals in het Faseplan rond POP’s in het landelijke aandachtsgebied), en anderzijds het in kaart brengen van reeds bestaande initiatieven en beleidsacties, en het identificeren van maatschappelijke prioriteiten (zoals in het Faseplan rond astma en allergie) had het mogelijk geweest ook andere beleidsaanbevelingen te formuleren dan louter verder onderzoek. Concrete aanbeveling (1): Het lijkt aangewezen om voor het generieke Faseplan de inhoudelijke invulling terug meer af te stemmen op de oorspronkelijke doelstellingen van Fase II. Een belangrijke ambitie van het Faseplan is immers dat gezocht wordt naar achterliggende verklaringen voor HBMresultaten, en dat beleidsaanbevelingen worden gedaan op basis van de reeds beschikbare kennis.
Concrete aanbeveling (2): Hoewel het Faseplan steeds kan resulteren in aanbevelingen naar verder onderzoek blijft het belangrijk om een goed evenwicht te vinden tussen enerzijds verder onderzoek en anderzijds acties die reeds ondernomen kunnen worden op basis van de reeds beschikbare kennis.
Zowel in Fase I als in Fase II van dit generieke Faseplan bleef het participatieve traject beperkt tot het consulteren van experten. De keuze en rangschikking van de thema’s voor het generieke Faseplan (Fase I) volgde een eerder besloten procedure, beperkt tot de experten verbonden aan het Steunpunt Milieu en Gezondheid. Dit in tegenstelling tot dezelfde fase in het vorige Faseplan waarbij een uitgebreide participatieve multicriteria-methode werd gehanteerd op basis van beoordeling van experten en maatschappelijke actoren. Het ’had ongetwijfeld zinvol geweest om ook maatschappelijke organisaties en belangengroepen (zoals bijvoorbeeld het Kankerregister, patiëntenverenigingen, consumentenorganisaties, e.d.) een stem te geven in deze beslissing. Dit had een belangrijke meerwaarde kunnen betekenen voor de procedure, het draagvlak voor de probleemafbakening en de bekendheid van de Faseplan. De doelstelling van fase II werd vastgelegd door de werkgroep van het Faseplan. De invulling van fase II of het plan van aanpak werd niet afgetoetst bij externen. De desk research en de hieruit gedestilleerde aandachtspunten werden daarentegen wel ter kwaliteitscontrole en ter aanvulling voorgelegd aan een diverse groep experten met expertise in relevante domeinen. De materie was echter te complex, te divers en te gespecialiseerd om ook aan maatschappelijke groepen voor te kunnen leggen. De hierboven beschreven uitbreiding van Fase II had potentieel wel kunnen leiden tot een minder theoretische, en daardoor meer toegankelijke focus, waardoor het organiseren van een maatschappelijk overleg wel zinvol (en mogelijk) had geweest. Concrete aanbeveling (3): De geconsulteerde experten en maatschappelijke actoren van zowel het vorige Faseplan (HBM 2002-2006) als van het hotspotfaseplan (Genk-Zuid en regio Menen) benoemen het participatieve proces waarbij zowel verschillende experten als maatschappelijke belangengroepen worden betrokken als één van de grote sterktes van het Faseplan. Het vergroot in belangrijke mate het draagvlak, de geloofwaardigheid en de overtuigingskracht van het Faseplan. Daarom is het belangrijk te blijven investeren (zowel tijd als budget) in deze participatieve aspecten waarbij zowel experten als maatschappelijke actoren worden betrokken, ook indien het minder voor de hand liggende onderwerpen betreft. Deze participatieve aspecten kunnen in verschillende fasen van het Faseplan worden ingezet, waarbij eventueel moet worden afgewogen in welke fase dit het meest zinvol zou zijn. Dit kan verschillen van onderwerp tot onderwerp.
Evaluatie praktische aspecten
47
1. Voorfase: Selecteren van belangwekkende resultaten -
De voorfase van dit Faseplan was opgenomen binnen het tweede Steunpunt Milieu en Gezondheid (2007-2011) en moest worden afgerond binnen de looptijd van dit Steunpunt. Om met de voorfase te kunnen starten moeten echter alle resultaten van de humane biomonitoringcampagnes beschikbaar zijn. Doordat de voorfase van dit Faseplan moest worden afgerond binnen de looptijd van het Steunpunt, was de tijd voor de uitwerking van deze fase beperkt.
Concrete aanbeveling (4): Er dient voldoende tijd te worden voorzien voor het doorlopen van de voorfase.
2. Fase II: Expertenconsultatie -
-
-
Het individueel aanschrijven en regelmatig opbellen van de betrokken experten heeft geleid tot een goede respons. Er moet voldoende tijd worden uitgetrokken voor de reacties van de experten. De uitnodigingen om aan deze expertconsultatie deel te nemen werden verstuurd op 18 april 2013 met het verzoek te reageren tegen uiterlijk 21 mei 2013. De laatste reacties zijn echter toegestuurd in juli 2013 (de allerlaatste op 18 juli 2013). Van de 13 experten die reageerden op de uitnodiging hebben 7 experten de 4 bijgevoegde vragen beantwoord (deze vragen werden afzonderlijk toegevoegd in de begeleidende email). Sommige experten gaven aan dat het niet helemaal duidelijk was wat er nu juist van hen werd verwacht. Het opnemen van de vragen aan de experten en een duidelijke doelstelling van het expertadvies in het document zelf had vermoedelijk bijgedragen tot meer antwoorden op deze vragen. Dit werd ook door één van de experten als verbeterpunt aangehaald. De expertconsultatie zou nog een meerwaarde kennen indien na de schriftelijke ronde een begeleidende discussie zou worden georganiseerd met de betrokken experten. Dit werd ook als mogelijk verbeterpunt aangehaald door één van de experten.
Concrete aanbeveling (5): Er dienen voldoende tijd en financiële middelen te worden uitgetrokken voor de expertconsultatie om de experten toe te laten dit in hun planning in te bouwen. Het voorzien van een expertendebat aan het einde van de consultatieronde kan bijdragen om de voorziene timing te respecteren en om uiteenlopende meningen met elkaar in dialoog te brengen. Door de betrokken experten een vergoeding aan te bieden, geeft de opdrachtgever een signaal dat ze het belangrijk genoeg vindt om te investeren in de mening van de experten.
Communicatie over het Faseplan en terugkoppeling naar de betrokkenen Over het generieke Faseplan werd geen actieve communicatie gevoerd. Ook de documenten van de tussentijdse fasen (voorfase en Fase I) werden niet publiek consulteerbaar gemaakt. De Faseplanprocedure, waarbij transparantie en open communicatie centraal staan, zou gebaat zijn met een ruimere bekendheid van alle stappen van het proces. Een meer algemene bekendheid van het Faseplan van bij de start van het proces zou ook een gunstig effect hebben op de respons en de bereidwilligheid van experten en maatschappelijke actoren om aan het proces deel te nemen.
48
Concrete aanbeveling (6): De mogelijkheden tot communicatie over het verloop van het generieke Faseplan zijn misschien minder voor de hand liggend dan voor de lokale Faseplanprocedures. Toch dient de nodige aandacht te worden besteed aan het transparantieprincipe van het Faseplan. Einddocumenten van de verschillende doorlopen fasen kunnen eventueel op een Faseplan-website publiek ter beschikking worden gesteld. Een andere mogelijkheid is het verspreiden van nieuwsflitsen via organisaties die verband houden met de geselecteerde thema’s.
Toekomstperspectieven Voor de uitvoering van toekomstige Faseplanprocedures rond transversale thema’s uit de humane biomonitoringcampagnes kunnen enkele uitdagingen worden geïdentificeerd. Inhoudelijk ligt de uitdaging vooral in het tot stand brengen van een evenwicht tussen aanbevelingen gericht naar verder onderzoek en aanbevelingen voor concrete maatregelen die reeds kunnen genomen worden op basis van de interpretatie van de bestaande gegevens en in aanvulling van reeds lopende acties. Eén van de belangrijke voorwaarden om dit evenwicht te bekomen lijkt om bij de start van het Faseplan voldoende ruimte te voorzien om de probleemdefinitie niet enkel in wetenschappelijke maar ook in maatschappelijke termen te verwoorden. Het gaat dan met name over het omschrijven van de thema's in een meer ruime, maatschappelijk context (wat zit er achter de technische vragen? Welke maatschappelijke aandachtspunten identificeren we daarbij?). Een tweede inhoudelijke uitdaging lijkt om een evenwicht te vinden in de tijdsverdeling tussen enerzijds de verdere interpretatie en analyse van de HBM-resultaten en anderzijds het identificeren van kennisleemtes en beleidsopportuniteiten op basis van beschikbare literatuur en consultatie met experten en stakeholders. Wat de procedure betreft zijn er verschillende uitdagingen. In eerste instantie is het steeds belangrijk om op voorhand duidelijke afspraken te maken over de rolverdeling tussen de Vlaamse overheid en de onderzoekers. Dit vraagt echter om een goede evenwichtsoefening aangezien de overheid naast een rol als opdrachtgever ook een uitvoerende taak heeft in het aanbrengen van informatie over prioriteiten in lopend en gepland beleid, en het omzetten van uiteindelijke aanbevelingen in nieuw of aanvullend beleid. Aan de andere kant moeten de onafhankelijke (wetenschappelijke) kennis en procesbegeleiding van de onderzoekers het objectieve karakter van het Faseplan kunnen vrijwaren. Een goede rolverdeling is dus essentieel om rolvervaging zo veel mogelijk te vermijden, transparante en duidelijke communicatie over de rollen van de verschillende betrokkenen mogelijk te maken, en zodoende de objectiviteit van het Faseplan te kunnen garanderen. Een tweede procedurele uitdaging is het inbouwen van een sterkere participatie van zowel experten als van maatschappelijke groepen. Dit is nodig om het draagvlak te verruimen voor aanbevelingen en voor de gemaakte keuzes. Het Faseplan zal slagkrachtiger worden als het een grotere visibiliteit krijgt. Een grotere bekendheid zal een extra stimulans zijn voor experten en maatschappelijke groepen om deel te nemen aan de procedure en voor beleidsmakers om er verder in te investeren. Het proces kan meer transparant gemaakt worden: de taken en eindverantwoordelijkheden van de diverse actoren, overheden, betrokken wetenschappers en experten kunnen verduidelijkt worden. De grote meerwaarde van het Faseplan rond transversale thema’s is dat het de ontwikkeling ondersteunt van een lange termijn visie voor het beleid in Vlaanderen, in tegenstelling met het Faseplan in hotspot regio’s dat erg concreet en korte termijn is. Lange termijn ambities kunnen zijn: -
Een verdere interpretatie van tijdstrends uit de HBM-campagnes, gekoppeld aan tijdstrends in het milieu, de industrie, verkeer, consumptiegoederen, levensstijlfactoren, ziektes … Dit kan aanleiding geven tot een gerichte focus voor nieuwe beleidsinitiatieven en een bijsturing 49
-
-
van de reeds lopende beleidsacties. Waarop de focus moet gericht worden hangt enerzijds af van de aard van de resultaten en anderzijds ook van de algemene perceptie en de maatschappelijke wenselijkheid. Het Faseplan is hiervoor een geschikt instrument. Identificeren van specifieke doelgroepen en de ontwikkeling van een aangepast en gericht beleid. Dit kunnen leeftijdsgroepen zijn, maar ook groepen o.b.v. levensstijlfactoren. Bedoeling is om met het beschikbare budget een optimale gezondheidswinst te bekomen bij die groepen waarbij er het meeste nood is. De mogelijkheid te creëren om bestaande initiatieven rond blootstelling en gezondheidseffecten te evalueren in het licht van de nieuwe resultaten en af te toetsen aan de bevindingen van maatschappelijke en wetenschappelijke organisaties en verenigingen. Het identificeren van actuele noden op vlak van milieu en gezondheid op basis van een geïntegreerde interpretatie van beschikbare gegevens.
50
6 Literatuurlijst Aardema M.J. & MacGregor J.T. (2002). Toxicology and genetic toxicology in the new era of "toxicogenomics": impact of "-omics" technologies, Mutat.Res. 499(1): 13-25. PM:11804602 Andrysik Z., Vondracek J., Marvanova S., Ciganek M., Neca J., Pencikova K., Mahadevan B., Topinka J., Baird W.M., Kozubik A. & Machala M. (2011). Activation of the aryl hydrocarbon receptor is the major toxic mode of action of an organic extract of a reference urban dust particulate matter mixture: the role of polycyclic aromatic hydrocarbons, Mutat.Res. 714(1-2): 53-62. PM:21762708 Asher M.I., Montefort S., Bjorksten B., Lai C.K., Strachan D.P., Weiland S.K. & Williams H. (2006). Worldwide time trends in the prevalence of symptoms of asthma, allergic rhinoconjunctivitis, and eczema in childhood: ISAAC Phases One and Three repeat multicountry cross-sectional surveys, Lancet 368(9537): 733-743. PM:16935684 Barlow B.K., Cory-Slechta D.A., Richfield E.K. & Thiruchelvam M. (2007). The gestational environment and Parkinson's disease: evidence for neurodevelopmental origins of a neurodegenerative disorder, Reprod.Toxicol. 23(3): 457-470. PM:17350799 Barlow B.K., Richfield E.K., Cory-Slechta D.A. & Thiruchelvam M. (2004). A fetal risk factor for Parkinson's disease, Dev.Neurosci. 26(1): 11-23. PM:15509894 Belgian Cancer Registry (2008). Cancer Incidence in Belgium 2008. 10 years in Flanders, 5 years in Belgium, Brussels and Wallonia. Billiard S.M., Meyer J.N., Wassenberg D.M., Hodson P.V. & Di Giulio R.T. (2008). Nonadditive effects of PAHs on Early Vertebrate Development: mechanisms and implications for risk assessment, Toxicol.Sci. 105(1): 5-23. PM:18156145 Bjorksten B., Clayton T., Ellwood P., Stewart A. & Strachan D. (2008). Worldwide time trends for symptoms of rhinitis and conjunctivitis: Phase III of the International Study of Asthma and Allergies in Childhood, Pediatr.Allergy Immunol. 19(2): 110-124. PM:17651373 Bocskay K.A., Tang D., Orjuela M.A., Liu X., Warburton D.P. & Perera F.P. (2005). Chromosomal Aberrations in Cord Blood Are Associated with Prenatal Exposure to Carcinogenic Polycyclic Aromatic Hydrocarbons, Cancer Epidemiology Biomarkers & Prevention 14(2): 506-511. http://cebp.aacrjournals.org/content/14/2/506.abstract Boysen G. & Hecht S.S. (2003). Analysis of DNA and protein adducts of benzo[a]pyrene in human tissues using structure-specific methods, Mutat.Res. 543(1): 17-30. PM:12510015
51
Cameron N. & Demerath E.W. (2002). Critical periods in human growth and their relationship to diseases of aging, Am.J.Phys.Anthropol. Suppl 35: 159-184. PM:12653312 Cammu H., Martens E., Martens G., Van Mol C. & Jacquemyn Y. (2011). Perinatale activiteiten in Vlaanderen 2011, uitgegeven door Studiecentrum voor Perinatale Epidemiologie. Carvey P.M., Punati A. & Newman M.B. (2006). Progressive dopamine neuron loss in Parkinson's disease: the multiple hit hypothesis, Cell Transplant. 15(3): 239-250. PM:16719059 Ceccatelli S., Tamm C., Zhang Q. & Chen M. (2007). Mechanisms and modulation of neural cell damage induced by oxidative stress, Physiol Behav. 92(1-2): 87-92. PM:17628619 Choi H., Jedrychowski W., Spengler J., Camann D.E., Whyatt R.M., Rauh V., Tsai W.Y. & Perera F.P. (2006). International studies of prenatal exposure to polycyclic aromatic hydrocarbons and fetal growth, Environ.Health Perspect. 114(11): 1744-1750. PM:17107862 Colles A., Koppen G. & Schoeters G. (2008). Faseplan: gechloreerde verbindingen in het landelijke aandachtsgebied, uitgegeven door VITO. Collins A.R. (2009). Investigating oxidative DNA damage and its repair using the comet assay, Mutat.Res. 681(1): 24-32. PM:18054270 Collins A.R., Oscoz A.A., Brunborg G., Gaivao I., Giovannelli L., Kruszewski M., Smith C.C. & Stetina R. (2008). The comet assay: topical issues, Mutagenesis 23(3): 143-151. PM:18283046 Cory-Slechta D.A., Thiruchelvam M., Barlow B.K. & Richfield E.K. (2005). Developmental pesticide models of the Parkinson disease phenotype, Environ.Health Perspect. 113(9): 1263-1270. PM:16140639 Croes K., Vrijens J., Bruckers L., Govarts E., Baeyens W. & Van Larebeke N. (2012). Vlaams Humaan Biomonitoringsprogramma 2007-2011. Eindrapport dosis-effect relaties adolescenten. Detmar J., Rennie M.Y., Whiteley K.J., Qu D., Taniuchi Y., Shang X., Casper R.F., Adamson S.L., Sled J.G. & Jurisicova A. (2008). Fetal growth restriction triggered by polycyclic aromatic hydrocarbons is associated with altered placental vasculature and AhR-dependent changes in cell death, Am.J Physiol Endocrinol.Metab 295(2): E519-E530. PM:18559983 Edwards S.C., Jedrychowski W., Butscher M., Camann D., Kieltyka A., Mroz E., Flak E., Li Z., Wang S., Rauh V. & Perera F. (2010). Prenatal exposure to airborne polycyclic aromatic hydrocarbons and children's intelligence at 5 years of age in a prospective cohort study in Poland, Environ.Health Perspect. 118(9): 1326-1331. PM:20406721 European Commission (2001). Ambient air pollution by Polycyclic Aromatic Hydrocarbons (PAH). Position Paper.
52
European Food Safety Authority (2007). Findings of the EFSA data collection on polycyclic aromatic hydrocarbons in food. European Food Safety Authority (2008a). Guidance document for the use of the concise European Food Consumption Database in exposure assessment. European Food Safety Authority (2008b). Polycyclic aromatic hydrocarbons in food. Scientific Opinion of the Panel on Contaminants in the Food Chain., The EFSA Journal 724: 1-114. Gallo V., Khan A., Gonzales C., Phillips D.H., Schoket B., Gyorffy E., Anna L., Kovacs K., Moller P., Loft S., Kyrtopoulos S., Matullo G. & Vineis P. (2008). Validation of biomarkers for the study of environmental carcinogens: a review, Biomarkers 13(5): 505-534. PM:18979642 Galvan N., Page T.J., Czuprynski C.J. & Jefcoate C.R. (2006). Benzo(a)pyrene and 7,12dimethylbenz(a)anthrecene differentially affect bone marrow cells of the lymphoid and myeloid lineages, Toxicol.Appl.Pharmacol. 213(2): 105-116. PM:16307768 Gluckman P.D., Hanson M.A. & Beedle A.S. (2007). Early life events and their consequences for later disease: a life history and evolutionary perspective, Am.J Hum.Biol. 19(1): 1-19. PM:17160980 Govarts E., Bruckers L., Paulussen M., Den Hond E., Koppen G., Sioen I., Nelen V., Van De Mieroop E., Uytterhoeven M., Covaci A., Vrijens J., Van Larebeke N. & Schoeters G. (2012). Vlaams Humaan Biomonitoringsprogramma 2007-2011: Blootstelling-effectrelaties bij pasgeborenen en volwassenen., uitgegeven door Steunpunt Milieu en Gezondheid. Gundel J. & Angerer J. (2000). High-performance liquid chromatographic method with fluorescence detection for the determination of 3-hydroxybenzo[a]pyrene and 3-hydroxybenz[a]anthracene in the urine of polycyclic aromatic hydrocarbon-exposed workers, J Chromatogr.B Biomed.Sci.Appl. 738(1): 47-55. PM:10778925 Hanson M.A. & Gluckman P.D. (2008). Developmental origins of health and disease: new insights, Basic Clin.Pharmacol.Toxicol. 102(2): 90-93. PM:18226060 Harper N., Steinberg M. & Safe S. (1996). Immunotoxicity of a reconstituted polynuclear aromatic hydrocarbon mixture in B6C3F1 mice, Toxicology 109(1): 31-38. PM:8619250 Hecht S.S., Chen M., Yagi H., Jerina D.M. & Carmella S.G. (2003). r-1,t-2,3,c-4-Tetrahydroxy-1,2,3,4tetrahydrophenanthrene in human urine: a potential biomarker for assessing polycyclic aromatic hydrocarbon metabolic activation, Cancer Epidemiol.Biomarkers Prev. 12(12): 1501-1508. PM:14693744 Jacobs L., Buczynska A., Walgraeve C., Delcloo A., Potgieter-Vermaak S., Van G.R., Demeestere K., Dewulf J., Van L.H., De B.H., Nemery B. & Nawrot T.S. (2012). Acute changes in pulse pressure in relation to constituents of particulate air pollution in elderly persons, Environ Res. 117: 60-67. PM:22717264
53
Joint FAO/WHO Expert Committee on Food Additives (2005). Summary and conclusions of the sixtyfourth meeting of the Joint FAO/WHO Expert Committee on Food Additives (JECFA). Jongeneelen F.J., Anzion R.B., Leijdekkers C.M., Bos R.P. & Henderson P.T. (1985). 1-hydroxypyrene in human urine after exposure to coal tar and a coal tar derived product, Int.Arch.Occup.Environ.Health 57(1): 47-55. PM:4077281 Jongeneelen F.J., Bos R.P., Anzion R.B., Theuws J.L. & Henderson P.T. (1986). Biological monitoring of polycyclic aromatic hydrocarbons. Metabolites in urine, Scand J Work Environ Health 12(2). Jongeneelen F. & ten Berge W. (2012). Simulation of urinary excretion of 1-hydroxypyrene in various scenarios of exposure to polycyclic aromatic hydrocarbons with a generic, cross-chemical predictive PBTK-model, Int Arch Occup Environ Health 85(6): 689-702, uitgegeven door Springer-Verlag. http://dx.doi.org/10.1007/s00420-011-0713-9 Landrigan P.J., Sonawane B., Butler R.N., Trasande L., Callan R. & Droller D. (2005). Early environmental origins of neurodegenerative disease in later life, Environ.Health Perspect. 113(9): 1230-1233. PM:16140633 Lewis D.A. & Levitt P. (2002). Schizophrenia as a disorder of neurodevelopment, Annu.Rev.Neurosci. 25: 409-432. PM:12052915 Lloyd S.A., Faherty C.J. & Smeyne R.J. (2006). Adult and in utero exposure to cocaine alters sensitivity to the Parkinsonian toxin 1-methyl-4-phenyl-1,2,3,6-tetrahydropyridine, Neuroscience 137(3): 905913. PM:16298078 Loganovsky K.N., Volovik S.V., Manton K.G., Bazyka D.A. & Flor-Henry P. (2005). Whether ionizing radiation is a risk factor for schizophrenia spectrum disorders?, World J Biol.Psychiatry 6(4): 212-230. PM:16272077 Madhavan N.D. & Naidu K.A. (1995). Polycyclic aromatic hydrocarbons in placenta, maternal blood, umbilical cord blood and milk of Indian women, Human & Experimental Toxicology 14(6): 503-506. http://het.sagepub.com/content/14/6/503.abstract Madrigano J., Baccarelli A., Mittleman M.A., Wright R.O., Sparrow D., Vokonas P.S., Tarantini L. & Schwartz J. (2011). Prolonged exposure to particulate pollution, genes associated with glutathione pathways, and DNA methylation in a cohort of older men, Environ Health Perspect 119(7): 977-982. PM:21385671 Maron D.M. & Ames B.N. (1983). Revised methods for the Salmonella mutagenicity test, Mutat.Res. 113(3-4): 173-215. PM:6341825 Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (2004). Besluit van de Vlaamse Regering houdende maatregelen tot bestrijding van de gezondheidsrisico's door verontreiniging van het binnenmilieu., Belgisch Staatsblad. Morrens B., Bruckers L., Loots I. & Den H.E. (2012). Sociale analyses jongerencampagnes Steunpunt Milieu en Gezondheid 2007-2011. 54
Morrens B., Colles A., Koppen G., Loots I., Schoeters G. & Van Larebeke N. (2011). Faseplan tweede generatie Steunpunt Milieu en Gezondheid (2007-2011): Voorfase, uitgegeven door Steunpunt Milieu en Gezondheid. Morrens B., Keune H., Colles A., Koppen G. & Loots I. (2008). Verslag desk research en brainstorm actieplan astma. Fase II case astma in stedelijk gebied. Newbold R.R., Jefferson W.N. & Padilla-Banks E. (2007). Long-term adverse effects of neonatal exposure to bisphenol A on the murine female reproductive tract, Reprod.Toxicol. 24(2): 253-258. PM:17804194 Novosad J., Fiala Z., Borska L. & Krejsek J. (2002). Immunosuppressive effect of polycyclic aromatic hydrocarbons by induction of apoptosis of pre-B lymphocytes of bone marrow, Acta Medica.(Hradec.Kralove) 45(4): 123-128. PM:12587778 Pearce N., Ait-Khaled N., Beasley R., Mallol J., Keil U., Mitchell E. & Robertson C. (2007). Worldwide trends in the prevalence of asthma symptoms: phase III of the International Study of Asthma and Allergies in Childhood (ISAAC), Thorax 62(9): 758-766. PM:17504817 Perera F.P., Rauh V., Tsai W.Y., Kinney P., Camann D., Barr D., Bernert T., Garfinkel R., Tu Y.H., Diaz D., Dietrich J. & Whyatt R.M. (2003). Effects of transplacental exposure to environmental pollutants on birth outcomes in a multiethnic population, Environ.Health Perspect. 111(2): 201-205. PM:12573906 Perera F.P., Rauh V., Whyatt R.M., Tsai W.Y., Tang D., Diaz D., Hoepner L., Barr D., Tu Y.H., Camann D. & Kinney P. (2006). Effect of prenatal exposure to airborne polycyclic aromatic hydrocarbons on neurodevelopment in the first 3 years of life among inner-city children, Environ.Health Perspect. 114(8): 1287-1292. PM:16882541 Phillips D.H. (1999). Polycyclic aromatic hydrocarbons in the diet, Mutat.Res. 443(1-2): 139-147. PM:10415437 Pieters N., Koppen G., Smeets K., Napierska D., Plusquin M., De P.S., Van De Weghe H., Nelen V., Cox B., Cuypers A., Hoet P., Schoeters G. & Nawrot T.S. (2013). Decreased mitochondrial DNA content in association with exposure to polycyclic aromatic hydrocarbons in house dust during wintertime: from a population enquiry to cell culture, PLoS.One. 8(5): e63208. PM:23658810 Pleil J.D., Stiegel M.A., Sobus J.R., Tabucchi S., Ghio A.J. & Madden M.C. (2010). Cumulative exposure assessment for trace-level polycyclic aromatic hydrocarbons (PAHs) using human blood and plasma analysis, J Chromatogr.B Analyt.Technol.Biomed.Life Sci. 878(21): 1753-1760. PM:20488767 Preuss R., Koch H.M., Wilhelm M., Pischetsrieder M. & Angerer J. (2004). Pilot study on the naphthalene exposure of German adults and children by means of urinary 1- and 2-naphthol levels, Int.J Hyg.Environ.Health 207(5): 441-445. PM:15575559 Prins G.S., Birch L., Tang W.Y. & Ho S.M. (2007). Developmental estrogen exposures predispose to prostate carcinogenesis with aging, Reprod.Toxicol. 23(3): 374-382. 55
PM:17123779 Prins G.S., Tang W.Y., Belmonte J. & Ho S.M. (2008). Perinatal exposure to oestradiol and bisphenol A alters the prostate epigenome and increases susceptibility to carcinogenesis, Basic Clin.Pharmacol.Toxicol. 102(2): 134-138. PM:18226066 Rockett J.C., Burczynski M.E., Fornace A.J., Herrmann P.C., Krawetz S.A. & Dix D.J. (2004). Surrogate tissue analysis: monitoring toxicant exposure and health status of inaccessible tissues through the analysis of accessible tissues and cells, Toxicol.Appl.Pharmacol. 194(2): 189-199. PM:14736499 Ross M.G., Desai M., Khorram O., McKnight R.A., Lane R.H. & Torday J. (2007). Gestational programming of offspring obesity: a potential contributor to Alzheimer's disease, Curr.Alzheimer Res. 4(2): 213-217. PM:17430249 Scheepers P.T.J., Fijneman P.H.S., Beenakkers M.F.M., Lepper A.J.G.M., Thuis H.J.T.M., Stevens D., Rooij J.G.M., Noordhoek J. & Bos R.P. (1995a). Immunochemical detection of metabolites of parent and nitro polycyclic aromatic hydrocarbons in urine samples from persons occupationally exposed to diesel exhaust, Fresenius J Anal Chem 351(7): 660-669, uitgegeven door Springer-Verlag. http://dx.doi.org/10.1007/BF00323344 Scheepers P.T.J., MICKA V., MUZYKA V., ANZION R., DAHMANN D., POOLE J. & Bos R.P. (2003). Exposure to Dust and Particle-associated 1-Nitropyrene of Drivers of Diesel-powered Equipment in Underground Mining, Annals of Occupational Hygiene 47(5): 379-388. http://annhyg.oxfordjournals.org/content/47/5/379.abstract Scheepers P.T.J., Martens M.H.J., Velders D.D., Fijneman P., Van Kerkhoven M., Noordhoek J. & Bos R.P. (1995b). 1-nitropyrene as a marker for the mutagenicity of diesel exhaust-derived particulate matter in workplace atmospheres, Environmental and Molecular Mutagenesis 25(2): 134-147, uitgegeven door Wiley Subscription Services, Inc., A Wiley Company. http://dx.doi.org/10.1002/em.2850250207 Scientific Committee on Food (2002). Opinion of the Scientific Committee on food on the risks to human health of polycyclic aromatic hydrocarbons in food., uitgegeven door European Commission, Health and Consumer Protection Directorate-General, Brussels. Singh V.K., Patel D.K., Jyoti, Ram S., Mathur N. & Siddiqui M.K. (2008). Blood levels of polycyclic aromatic hydrocarbons in children and their association with oxidative stress indices: an Indian perspective, Clin.Biochem. 41(3): 152-161. PM:18154730 Sioen I., Den Hond E., Nelen V., Van De Mieroop E., Van Larebeke N. & Schoeters G. (2012). Vlaams Humaan Biomonitoringsprogramma 2007-2011. Resultatenrapport: opvolgstudie pasgeborenen., uitgegeven door Steunpunt Milieu en Gezondheid. Soffritti M., Belpoggi F., Minardi F. & Maltoni C. (2002). Ramazzini Foundation cancer program: history and major projects, life-span carcinogenicity bioassay design, chemicals studied, and results, Ann.N.Y.Acad.Sci. 982: 26-45. PM:12562627
56
Soto A.M., Vandenberg L.N., Maffini M.V. & Sonnenschein C. (2008). Does breast cancer start in the womb?, Basic Clin.Pharmacol.Toxicol. 102(2): 125-133. PM:18226065 Sovadinova I., Blaha L., Janosek J., Hilscherova K., Giesy J.P., Jones P.D. & Holoubek I. (2006). Cytotoxicity and aryl hydrocarbon receptor-mediated activity of n-heterocyclic polycyclic aromatic hydrocarbons: structure-activity relationships, Environ.Toxicol.Chem. 25(5): 1291-1297. PM:16704060 Steunpunt Milieu en Gezondheid (2006). Vlaamse Humaan Biomonitoringsprogramma Milieu & Gezondheid (2002-2006). Steunpunt Milieu en Gezondheid (2010). Vlaams Human Biomonitoringsprogramma 2007-2011. Resultatenrapport: deel referentiebiomonitoring. http://www.milieu-engezondheid.be/resultaten/referentiebiomonitoring/Eindrapport_referentiewaarden_finaal_met_voo rblad.pdf Steunpunt Milieu en Gezondheid (2011). Vlaams Humaan Biomonitoringsprogramma 2007-2011. Resultatenrapport: Resultaten van het onderzoek bij jongeren in Genk-Zuid. http://www.milieu-en-gezondheid.be/12A68253-FF21-4DDE-872A1670FE29FC0B/FinalDownload/DownloadId-BDE9BD5E1D1DDFA6D830D364C9549168/12A68253FF21-4DDE-872A1670FE29FC0B/onderzoek/luik%2021/hotspots/genkzuid/resultaten/STP%20MG%20Resultatenrapp ort%20Genk-Zuid%20-%20definitief.pdf Steunpunt Milieu en Gezondheid (2012). Vlaams Human Biomonitoringsprogramma 2007-2011. Resultatenrapport: Resultaten van het onderzoek bij jongeren uit de regio Menen. http://www.milieu-engezondheid.be/onderzoek/luik%2021/hotspots/menen/resultaten/STP%20MG%20eindrapport%20M enen%20DEF.pdf Tejs S. (2008). The Ames test: a methodological short review, Environmental Biotechnology 4(1): 714. Toriba A., Kitaoka H., Dills R.L., Mizukami S., Tanabe K., Takeuchi N., Ueno M., Kameda T., Tang N., Hayakawa K. & Simpson C.D. (2007). Identification and Quantification of 1-Nitropyrene Metabolites in Human Urine as a Proposed Biomarker for Exposure to Diesel Exhaust, Chemical Research in Toxicology 20(7): 999-1007, uitgegeven door American Chemical Society. http://dx.doi.org/10.1021/tx700015q United States Environmental Protection Agency (2009). Integrated Science Assessment for Particulate Matter, uitgegeven door U.S. Environmental Protection Agency. Van der Heyden J., Gisle L., Drieskens S., Hesse E. & Tafforeau J. (2010). Gezondheidsenquête België, 2008. Rapport I - Gezondheidstoestand., uitgegeven door Operationele Directie Volksgezondheid en surveillance; Brussel; Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid. Verheyde J. & Benotmane M.A. (2007). Unraveling the fundamental molecular mechanisms of morphological and cognitive defects in the irradiated brain, Brain Res.Rev. 53(2): 312-320. PM:17188364
57
Vickers M.H., Krechowec S.O. & Breier B.H. (2007). Is later obesity programmed in utero?, Curr.Drug Targets. 8(8): 923-934. PM:17691929 Vinzents P.S., Moller P., Sorensen M., Knudsen L.E., Hertel O., Jensen F.P., Schibye B. & Loft S. (2005). Personal exposure to ultrafine particles and oxidative DNA damage, Environ Health Perspect. 113(11): 1485-1490. PM:16263500 VITO (2011). Inschatten van de binnenmilieublootstelling aan en ontwikkeling van humane biomerkers voor PAK en afgeleiden in Vlaanderen. Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) (2012a). Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest. Jaarverslag immissiemeetnetten 2011. Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) (2012b). Polycyclische en nitro-polycyclische aromatische koolwaterstoffen in omgevingslucht en depositie in Vlaanderen - Jaarrapport 2011. Vlaamse overheid Departement Leefmilieu N.e.E.L. (2010). Rapportering stand van zaken geïntegreerd faseplan met betrekking tot humane biomonitoringresultaten eerste generatie Steunpunt Milieu en Gezondheid (2002-2006): Fase II - Voorstel tot verdere beleidsacties. Vom Saal F.S., Akingbemi B.T., Belcher S.M., Birnbaum L.S., Crain D.A., Eriksen M., Farabollini F., Guillette L.J., Jr., Hauser R., Heindel J.J., Ho S.M., Hunt P.A., Iguchi T., Jobling S., Kanno J., Keri R.A., Knudsen K.E., Laufer H., LeBlanc G.A., Marcus M., McLachlan J.A., Myers J.P., Nadal A., Newbold R.R., Olea N., Prins G.S., Richter C.A., Rubin B.S., Sonnenschein C., Soto A.M., Talsness C.E., Vandenbergh J.G., Vandenberg L.N., Walser-Kuntz D.R., Watson C.S., Welshons W.V., Wetherill Y. & Zoeller R.T. (2007). Chapel Hill bisphenol A expert panel consensus statement: integration of mechanisms, effects in animals and potential to impact human health at current levels of exposure, Reprod.Toxicol. 24(2): 131-138. PM:17768031 Williams H., Stewart A., von M.E., Cookson W. & Anderson H.R. (2008). Is eczema really on the increase worldwide?, J Allergy Clin.Immunol. 121(4): 947-954. PM:18155278 Woods C.G., Heuvel J.P. & Rusyn I. (2007). Genomic profiling in nuclear receptor-mediated toxicity, Toxicol.Pathol. 35(4): 474-494. PM:17562482 World Health Organisation (2000). Air Quality Guidelines for Europe. Second Edition. Wu J., Basha M.R. & Zawia N.H. (2008). The environment, epigenetics and amyloidogenesis, J Mol.Neurosci. 34(1): 1-7. PM:18157652 Xue W. & Warshawsky D. (2005). Metabolic activation of polycyclic and heterocyclic aromatic hydrocarbons and DNA damage: a review, Toxicol.Appl.Pharmacol. 206(1): 73-93. PM:15963346
58