Project Aantrekkelijker Scholen regio Utrecht Regionaal Platform Onderwijsarbeidsmarkt Utrecht VO/MBO
Projectsecretariaat Postbus 1415 3500 BK Utrecht T 030 296 9040 E
[email protected] Boeien en binden van potentiële en zittende leraren
Plan van Aanpak behorende bij de onderzoeksresultaten van het onderzoek Verbetering inductiefase beginnende leraren Nicolien Montesano Montessori 29 april 2013 Hogeschool Utrecht © Hogeschool Utrecht,[2013] Bronvermelding is verplicht. Verveelvoudigen voor eigen gebruik of intern gebruik is toegestaan. 1. Inleiding: Op grond van de onderzoeksresultaten en –aanbevelingen wordt het volgende plan van aanpak gepresenteerd voor de periode 2013-2015. Dit plan van aanpak is er vooral op gericht om scholen te helpen de uitval van beginnende docenten terug te brengen door een syste-
Aantrekkelijker Scholen boeien en binden van potentiële en zittende leraren matisch inductietraject te implementeren, en vorm te geven aan de in de onderzoeksrapportage geformuleerde aanbevelingen met betrekking tot verbetering, vernieuwing en strategie. Aangezien deze aanbevelingen wijzen op het maken van een cultuuromslag naar een krachtige leeromgeving die uitmondt in een lerende organisatie, wordt voor diverse vormen van participatief praktijkonderzoek gekozen, om scholen in staat te stellen om in onderlinge samenhang, met systematische en onderling verbonden medewerking van betrokkenen vernieuwende praktijken uit te proberen, te evalueren en te implementeren. Dit plan van aanpak is tot stand gekomen in nauwe samenwerking tussen de onderzoekers en de leerwerkgroepen gedurende fase 1 van het onderzoek. Er bestond sterke overeenstemming over het feit dat er behoefte is aan een generiek plan voor een Utrecht breed inductietraject, alsmede een specifiek traject dat de scholen zelf kunnen ontwikkelen binnen de kaders van het generieke traject om op micro-nivo nieuwe praktijken te ontwikkelen of bestaande praktijken te verbeteren op het gebied van bijvoorbeeld het geven van feedback, observatie, begeleiding en coaching. Dit document beschrijft achtereenvolgens de doelstellingen, de inhoud, de fasering, een concreet programma en de beoogde resultaten en de evaluatie daarvan. Vervolgens wordt een korte toelichting gegeven op de voorgestelde vormen van participatief praktijkonderzoek, alsmede enkele randvoorwaarden voor het optimaliseren van het onderzoeksproces en de resultaten ervan. 2. Kenmerken van het onderzoek: 2.1 Doelstellingen: Cijfermatig beoogt dit plan van aanpak de scholen te helpen de uitval van beginnende docenten terug te brengen. Daarnaast beoogt het de implementatie van een regiobreed inductietraject in september 2013, dat 2x geëvalueerd zal worden gedurende de loop van het onderzoek, zodat het in september 2015 geborgd is om daarna een vast onderdeel te vormen van het onderwijs in Utrecht. Tot slot beoogt het plan van aanpak het bewerkstelligen van een krachtige leeromgeving binnen en tussen de Utrechtse scholen. 2.2 Inhoud van het onderzoek: Het plan van aanpak behelst vier parallel aan elkaar lopende processen: I. Het op basis van de aanbevelingen van de onderzoekers en de leerwerkgroepen ontwerpen, implementeren en evalueren van een regiobreed generiek inductieproject i.s.m. Hogeschool Utrecht en Universiteit Utrecht, deelnemende scholen en besturen, P&O-ers, schooldirecteuren, de leiders en leden van de leerwerkgroepen, representatieve medewerkers uit de lerarenopleidingen en eventueel gewenste anderen. Dit vindt plaats aan de hand van een ontwerponderzoek volgens een hieronder aan te treffen fasering. Als onderdeel van dit generieke onderzoek ontwerpen de scholen een eigen, specifieker inductieprogramma binnen de kaders van het generieke programma. De ontwikkeling van een regiobreed P&O programma wordt in samenhang met het generieke inductieprogramma ontwikkeld. II. Het gelijktijdig verrichten van een met het inductieprogramma samenhangend Actieonderzoek binnen 4 deelnemende, nog te selecteren scholen. Binnen dit actieonderzoek wordt minimaal gewerkt met systematische intervisie, observatie en vernieuwende dialoogvormen. Scholen die dat willen kunnen participeren in een uitgebreider actieonderzoek.
Projectsecretariaat: Postbus 1415 I 3500 BK Utrecht I T 030 296 9040 I E
[email protected]
2
Aantrekkelijker Scholen boeien en binden van potentiële en zittende leraren III. IV.
2.2.1 •
•
•
Een benchmarkonderzoek tussen scholen, tussen onderzoeksprojecten elders in het land en met het bedrijfsleven (dat al introductieprogramma’s heeft) Systematisch overleg tussen het regionaal platform en de overheid gedurende de hele periode. Toelichting op de acties onder punt I en II Acties I en II richten zich op het macro- (directie, bestuur), meso- (schoolbeleid, curriculum, personeelsbeleid) en micro- (klas) niveau alsmede de samenhang tussen de niveaus. Acties I en II hebben de vorm van een participatief praktijkonderzoek, d.w.z. dat het onderzoek door meerdere mensen uit diverse geledingen in onderlinge samenhang wordt uitgevoerd. Beide onderzoeken I en II houden uitdrukkelijk rekening met de aanbevelingen uit het onderzoeksverslag.
2.3 Fasering: • Fase 2: 2013-2014: Implementatie van het inmiddels ontworpen inductietraject (formeel prototype 1 van het ontwerponderzoek) en evaluatie (juni 2014) en uitvoering van het gerelateerde actie- en benchmarkonderzoek. • Fase 3: 2014- januari 2015: Implementatie van het geëvalueerde en aangepaste inductieprogramma (prototype 2) en uitvoering van het gerelateerde actie- en benchmarkonderzoek. • Fase 4: Januari-Juni 2015: Definitieve implementatie en borging van het generieke en de specifieke inductieprogramma’s; afronding van de gerelateerde actie- en benchmarkonderzoeken. Eindevaluatie van de resultaten van het onderzoek. 2.4 Resultaten Resultaten 2013-2014 a. Uitvoering generiek inductietraject en professionaliseringstraject voor docentcoaches b. Uitbreiding deelnemende scholen per september 2014 c. Rapport met conclusies inductietraject en aanpassingen per september 2014 d. Eerste resultaten actie- en benchmarkonderzoek. Resultaten 2014-2015 a. Uitvoering geëvalueerde en bijgestelde generiek inductietraject en professionaliseringstraject voor docentcoaches b. Afspraken voor vervolg en borging in regionaal verband c. Tussentijdse meting rond uitval (1e keer: 15% te halen) d. Resultaten actie- en benchmarkonderzoek. Resultaten 2015-2016 a. Eindmeting rond uitval (2e keer: 10% te halen) (oktober 2015) b. Slotrapport met conclusies: wat is er bereikt en waarom ?(voor 31-12-2015) c. Handboek voor alle scholen in Nederland (voor 31-12-2015) d. Financiële verantwoording (voor 1 -2-2016)
Projectsecretariaat: Postbus 1415 I 3500 BK Utrecht I T 030 296 9040 I E
[email protected]
3
Aantrekkelijker Scholen boeien en binden van potentiële en zittende leraren 2.5 Reikwijdte: Het ligt in de bedoeling dat een maximum aantal scholen meedoet aan de implementatie van het inductietraject en hier onderling als onderdeel van het onderzoek over communiceert. Het actieonderzoek zal plaatsvinden in 4 scholen, ieder met 8 deelnemende medewerkers. 2.6 Facilitering van de nieuwe docenten: Nieuwe docenten krijgen een startassessment waarna afspraken worden gemaakt voor hun ontwikkeling en taakstelling gedurende het eerste jaar. Zij krijgen informatie over het te volgen traject, hun eigen aandeel daarin en de geprogrammeerde activiteiten op het gebied van intervisie, supervisie, begeleiding, observatie, coaching en beoordeling. Hun lestaken worden beperkt om hen ruimte te geven om aan het inductietraject deel te nemen. Zij worden uitnodigend geintroduceerd binnen de schoolgemeenschap en er is aandacht voor het vernieuwende potentieel dat zij meebrengen. 2.6.1 Facilitering van deelnemers aan het actieonderzoek: Elke actieonderzoeker dient gefaciliteerd te worden met 40 uur binnen zijn of haar werkprogramma (activiteitenkaart). Hierdoor kan het onderzoek in werktijd plaatsvinden. Er kan gebruik gemaakt worden van gelabelde professionaliseringstijd. De directie dient wel te borgen dat de onderzoekende medewerker deel kan nemen aan onderzoeksbijeenkomsten tussen scholen of plenair en redelijkerwijze in staat wordt gesteld aan het onderzoek te werken. 2.7 Professionalisering: deelnemers van het actieonderzoek krijgen een training in het doen van praktijkonderzoek en aan het project verbonden professionaliseringsdagen met betrekking tot, bijvoorbeeld, observeren, coachen, feedback geven en begeleiden (totaal 3 x 4 uur). Daarnaast vinden focusgroepbijeenkomsten (3 x 3uur) plaats om de inzichten vanuit het actieonderzoek met elkaar te bespreken, er betekenis aan te ontlenen en beslissingen te nemen voor de volgende fase. Deze bijeenkomsten worden begeleid door ervaren praktijkonderzoekers. Daarbij vinden gedurende het jaar drie plenaire bijeenkomsten plaats voor deelnemende scholen en hun medewerkers, waarop inspirerende lezingen, workshops en groepsdiscussies plaatsvinden en waar het verloop van het onderzoek wordt besproken. Dit gebeurt aan het begin van het jaar, het midden en het einde. 2.8 Operationalisering: Gedurende de loop van het onderzoek worden assessments georganiseerd met elke beginnende docent, exit gesprekken gehouden met elke vertrekkende docent, de gegevens worden bijgehouden en maken deel uit van de onderzoeksresultaten van het inductietraject. Aan het eind van ieder jaar wordt een eindevaluatie gehouden met docenten die dat jaar zijn begonnen en deel hebben genomen aan het inductietraject. Ook deze gegevens maken deel uit van de onderzoeksopbrengst en worden als zodanig geëvalueerd. 2.9 Kosten en baten van de beoogde onderzoeken: Doordat praktijkgericht onderzoek plaatsvindt binnen de eigen werkpraktijk zijn de kosten relatief laag. Gebudgeteerd wordt 40 uur per deelnemende medewerker, hetgeen in elk geval deels uit gelabelde professionaliseringstijd kan bestaan. Met 8 medewerkers op 4 scholen gaat het dan om maximaal 1280 uur. De beoogde baten zijn gelegen in het terugdringen van de uitval van docenten van 25% naar 15% in 2014 en 10% in 2015. Daarnaast beoogt men de interne cohesie binnen de school te versterken, de arbeidssatisfacitie en –effectiviteit te verhogen en een lerende organisatiecultuur te doen ontstaan. 3. Toelichting op de onderzoeksaanpak: participatief praktijkonderzoek
Projectsecretariaat: Postbus 1415 I 3500 BK Utrecht I T 030 296 9040 I E
[email protected]
4
Aantrekkelijker Scholen boeien en binden van potentiële en zittende leraren 3.1 De onderzoeksmethode: participatief praktijkonderzoek Het plan van aanpak heeft een aantal voorstellen gedaan voor diverse vormen van participatief praktijkonderzoek, nl ontwerp-, actie- en benchmarkonderzoek. Participatief praktijkonderzoek wordt door personen binnen de context van het onderzoek, uitgevoerd in onderlinge samenhang. Het verschilt daarmee fundamenteel van vormen van wetenschappelijk onderzoek die zich buiten het werkveld plaatsen om, los van de context, tot aanbevelingen te komen die de praktijk dan zou moeten opvolgen. Er wordt een generiek onderzoeksmodel ontwikkeld, waarbinnen de diverse actoren vanuit de context hun eigen onderzoeksvragen en –doelen onderzoeken en de resultaten daarvan in tussentijdse bijeenkomsten met elkaar bespreken. Het generieke onderzoeksmodel draagt zorg voor het theoretische en methodologische kader, de interne samenhang binnnen het onderzoek, de validiteit en betrouwbaarheid, alsmede specifieke kwaliteitseisen voor praktijkonderzoek, zoals voldoende dialoog binnen het onderzoek, procesvaliditeit (voldoende aansluiting bij het voortdurende leerproces van de professional en de organisatie) en katalyserende validiteit (betrokkenen krijgen beter zicht op de onderzochte problematiek en er ontstaat draagkracht voor implementatie) (Cohen, Manion & Morrison, 2000, Reason & Bradbury, 2001, Van der Donk & Van Lanen, 2009; De Lange, Schuman & Montesano Montessori, 2010) 3.1.1 Ontwerponderzoek De eerste aanbeveling, het ontwerpen van een deugdelijk Utrechts inductietraject, leent zich bij uitstek voor een vorm van ontwerponderzoek. Ontwerponderzoek werd ontwikkeld binnen de techniek en wordt gedefinieerd als: “de systematische studie van het ontwerp, de ontwikkeling en de evaluatie van onderwijskundige interventies (zoals programma’s, leer- en onderwijsmethodiek en onderwijsmaterialen, producten en systemen) als oplossingen voor complexe problemen in de onderwijspraktijk, die zich tevens ten doel stelt om onze kennis over de kenmerken van die interventies en de processen waarbinnen deze ontworpen en ontwikkeld te worden, te vergroten” (Plomp en Nieveen, 2007, p. 13) Ontwerponderzoek is een vorm van interventieonderzoek. In dit opzicht gehoorzaamt ontwerponderzoek aan de zogenaamde CIMO-logica, waarbij de C staat voor context, de I voor interventie, de M voor mechanisme en de O voor uitkomst (Outcome) (Van Aken, 2007, p. 6). Dit impliceert een cyclische onderzoeksbenadering die uitgaat van een specifiek probleem in de praktijk, het ontwerp van een product dat het probleem zou moeten verhelpen, een proces (mechanisme) dat daaruit voortvloeit en het resultaat van de interventie. Deze kan uiteraard het begin vormen van een nieuwe onderzoeksfase waarin de cyclus op grond van de eerdere onderzoeksresultaten wordt herhaald (zie ook Van den Berg & Kouwenhoven, 2008). 3.1.2 Actieonderzoek Actieonderzoek is een vorm van participatief praktijkonderzoek en vormt daarmee een geschikte onderzoeksvorm om onderzoek te doen binnen de organisatie met de betrokkenen in het werkveld (Carr & Kemmis, 1986, Reason & Bradbury, 2001, Ponte, 2006, Cochran Smyth & Lytle, 1993). Actieonderzoek werd oorspronkelijk ontworpen door de psycholoog Kurt Lewin, als een vorm om spanningen in een kleine groep op te lossen. Hij onderscheidde hierbij drie fasen: ontdooien (unfreezing), bewegen en kristalliseren (refreezing) (Lewin, 1947). Het is gebaseerd op een combinatie van Gestaltonderzoek en organisatietheorieën en heeft tot doelstelling om problemen in organisaties op te lossen, dan wel de beroepspraktijk te verbeteren (Shani & Pasmoore, 1985).
Projectsecretariaat: Postbus 1415 I 3500 BK Utrecht I T 030 296 9040 I E
[email protected]
5
Aantrekkelijker Scholen boeien en binden van potentiële en zittende leraren Actieonderzoek is, net als ontwerponderzoek, een vorm van interventieonderzoek. Er wordt immers een alternatieve handelwijze ontwikkeld, uitgeprobeerd en geëvalueerd (De Lange, et al., 2010). Deze onderzoeksvorm combineert een onderzoeksdeel waarin nieuwe kennis wordt gegenereerd op basis van literatuurstudies en andere onderzoekstechnieken, met een handelingsdeel waarin de nieuwe kennis wordt geïmplementeerd en geëvalueerd. Hierdoor ontstaat een systematische dialoog tussen theorie en praktijk gedurende het onderzoek. De onderzoekscyclus onderscheidt de volgende fasering: een oriënterende fase, een verkennende fase (soms onderverdeeld in een algemene en een specifieke verkennende fase), een experimentele of constructiefase en een evaluatiefase (Montesano Montesano, Schuman & Ponte, 2010; Montesano Montessori & Ponte, 2012). In de volgende paragrafen worden enkele kenmerken van actieonderzoek beschreven die specifiek relevant zijn voor het beoogde vervolgonderzoek in het kader van de verbetering van de inductiefase als onderdeel van het project Aantrekkelijker Scholen. 3.1.3 Benchmarkonderzoek Deze vorm van onderzoek heeft zijn oorsprong in het managementonderzoek en leent zich voor het vergelijken van twee of meer praktijksituaties. "Benchmarking” wordt gedefinieerd als “ systematisch onderzoek naar de prestaties en de onderliggende processen en methoden van een of meer leidende referentie-organisaties op een bepaald gebied, en de vergelijking van de eigen prestaties en werkmethoden met deze "best practice", met het doel om de eigen prestaties te plaatsen en te verbeteren” (Camp, 1998). Ook dit onderzoek verloopt via een fasering, namelijk plannen en organiseren, het doorgronden van het benchmarkproces, het selecteren van de benchmarkpartners, het onderzoeken van de processen van de partners, het analyseren van de processen en het implementeren en evalueren van de processen (idem). In het kader van de analyse worden de resultaten vergeleken met de processen in de eigen praktijk en wordt bepaald wat men over wil nemen van de bij de andere praktijk opgedane waarnemingen. Vaak wordt in dit kader met de in het onderwijs wel bekende SWOT analyse gewerkt (analyse van sterke en zwakke punten, kansen en bedreigingen (De Lange et al, pp. 124-126). 3.2 Specifieke kenmerken van participatief praktijkonderzoek In deze paragraaf passeren enkele voor dit plan van aanpak bijzonder relevante kenmerken van participatief praktijkonderzoek de revue. Deze kenmerken gelden in principe voor de drie hierboven beschreven onderzoeksvormen. 3.2.1 onderzoek en innovatie gaan hand in hand Uit bovenstaande beschrijving blijkt dat kennis (theorie) en handelingen (praktijk) geïntegreerd worden in participatief praktijkonderzoek. Zo ontstaat een dialoog tussen en een integratie en theorie en praktijk waarbij, als het goed is, de theorie de praktijk informeert en omgekeerd. Het participatieve karakter van deze onderzoeksvormen, waarbij betrokkenen uit de praktijk zelf het onderzoek uitvoeren, zorgt voor het gezamenlijk onderzoeken van de beroepspraktijk en de eigen positie daarin. Zo worden de krachten gebundeld en wordt gaandeweg het onderzoek draagvlak gecreëerd voor de uit het onderzoek voortkomende gewenste vernieuwingen (Fullan, 2001a, 2001b). Indien het lukt binnen het onderzoek de diverse ‘lagen’ uit de organisatie te betrekken, bevordert dit de mogelijkheden voor implementatie, omdat dan ook, waar nodig, de organisatie kan worden aangepast aan de beoogde innovaties.
Projectsecretariaat: Postbus 1415 I 3500 BK Utrecht I T 030 296 9040 I E
[email protected]
6
Aantrekkelijker Scholen boeien en binden van potentiële en zittende leraren Het participatieve karakter van praktijkonderzoek maakt het ook mogelijk om aspecten uit de beroepspraktijk met elkaar te bespreken en, waar nodig, een gedeelde betekenis te geven binnen de eigen context. Hiervoor zijn allerlei zeer nuttige groepsgesprekinstrumenten ontwikkeld, zoals de focusgroep (groepsinterview) (Litosseliti, 2003), de kritische dialoog (Isaacs, 1999) of Theory U (Scharmer, 2007). Hiermee wordt het welbekende probleem opgelost dat innovatie in het onderwijs vaak bij enkele personen komt te liggen, waardoor de beoogde vernieuwingen vaak niet geïmplementeerd worden en de vernieuwers uiteindelijk gefrustreerd raken (zie onder meer Cohen, Manion & Morrison, 2000, Reason & Bradbury, 2001). Tevens wordt het probleem voorkomen van een te grote kloof tussen theorie en praktijk ten gevolge van onderzoek dat te ver los staat van de praktische context en daarmee resultaten oplevert die voor professionals weinig bruikbaar zijn (Zeichner, 2009).
Camp, R.C. (1998) (ed.) Global Cases in Benchmarking. Best Practices from Organizations Around the World. Milwaukee: ASQ Quality Press. Carr, W. & Kemmis, S. (1986). Becoming Critical. Education, Knowledge and Action Research. London/Philadelphia: The Falmer Press. Cochran-Smith, M., and S. Lytle. (Eds.) 1993. Inside/Outside: Teacher Research and Knowledge. New York: Teacher College Press. Cohen, L., Manion, L. & Morrison, K. (2007) (6thed). Research methods in education, New York: Routledge. De Lange, R., Schuman, H., Montesano Montessori, N., (2010). Praktijkgericht voor reflectieve professionals. Antwerpen-Apeldoorn: Garant. Fullan, M. (2001a). The new meaning of educational change (3rd edition). New York: Teachers College Press. Fullan, M. (2001b). Leading in a culture of change. San Francisco: Jossey-Bass. Isaacs, W. (1999). Dialogue and the Art of Thinking Together. A Pioneering Approach to Communicating in Business and in Life, New York: Doubleday. Lewin, K. 1947. Frontiers in Group Dynamics. In D. Cartwright (Ed.), Field Theory in Social Science. London: Social Science Paperbacks. Litosseliti, L. (2003). Using focus groups in research. London: Continuum. Montesano Montessori, N. & Ponte, P. (2012). “Researching classroom communications and relations in the light of social justice”, Educational Action Research 20:2, pp. 251-266 Montesano Montessori, N., Schuman, H. & Ponte, P. (2011). “Omgaan met diversiteit in een reguliere schoolklas n het licht van sociale rechtvaardigheid”. Orthopedagogiek: Onderzoek en Praktijk, 50, nr 4. 2011, pp. 147-159.
Projectsecretariaat: Postbus 1415 I 3500 BK Utrecht I T 030 296 9040 I E
[email protected]
7
Aantrekkelijker Scholen boeien en binden van potentiële en zittende leraren Plomp, T., & Nieveen, N. (2007). An Introduction to Educational Design Research. Enschede: SLO, gedownload via http://www.slo.nl/organisatie/international/publications/ op 20 mei 2010. Ponte, P. (2006). Onderwijs van eigen makelij: Procesboek actieonderzoek in scholen en opleidingen (3e druk). Baarn: Nelissen. Reason,P & Bradbury, H. (eds.) (2001). Handbook of Action Research – Participative inquiry and practice. London: Sage. Scharmer, O. (2007). Theory U. Leading from the future as it emerges. San Francisco: Berrett Koehler Publishers. Schuman, H. (2009). The transition to adulthood – A shared responsibility. The education of visually impaired teenagers with learning difficulties and their exclusion from mainstream schools. Saarbrücken: VDM Verlag. Shani, A.B. & Pasmore, W.A. “Organizational Inquiry: Towards a New Model of the Action Research Process”, in: D.D. Warrick (et al) Contemporary Organizational Development. Current Thinking and Application, Glenview, IL: Scott, Foresman, 1985, pp. 438-48. Van Aken, J.E. (2007). Design Science and Design Science Research. Niet gepubliceerde paper. Technische Universiteit Eindhoven. Van den Berg, E., & Kouwenhoven, W. (2008). Ontwerponderzoek in vogelvlucht. In: Tijdschrift voor lerarenopleiders, 29 (4), pp. 22-26. Van der Donk, C. & Van Lanen, B. (2010). Praktijkonderzoek in de school. Bussum: Coutinho. Zeichner, K.M. (2009). Teacher Education and the Struggle for social Justice. New York, London: Routledge.
Projectsecretariaat: Postbus 1415 I 3500 BK Utrecht I T 030 296 9040 I E
[email protected]
8
Aantrekkelijker Scholen boeien en binden van potentiële en zittende leraren
Projectsecretariaat: Postbus 1415 I 3500 BK Utrecht I T 030 296 9040 I E
[email protected]
9