Programmaboekje Symposium “Evidence beest, wat een feest! Ontwikkelingen in Evidence Based Logopedie” 7 september 2015
Programma WIFI netwerk Leeuwenbergh, code 11aa22bb33 9.00
Ontvangst en registratie
9.30 9:45
Welkom en opening. Theo de Koning MBA (Bestuursvoorzitter NVLF) Key-note: Public health approaches to the young child with slow language development: What we know and what we need to find out. Prof. dr James Law (Newcastle University) 10.30 Met stapjes of met sprongen vooruit: wat beïnvloedt het effect van taaltherapie? Gerda Bruinsma MSc (Hogeschool Utrecht) 11.00 PAUZE 11.30 Praktijkgericht onderzoek bij Auris: leren van woorden en zinnen door kinderen met TOS. Dr. Rob Zwitserlood en dr. Maartje Kouwenberg (Koninklijke Auris Groep) 12.00 Dysfagie op de intensive care: een optimale samenwerking tussen de logopedist en de verpleegkundige. Isil Düdükcü BSc, Carlijn de Hilster BSc en Hélène Leijtens BSc 12.30 LUNCHPAUZE 13.15 Key-note: Involving people with aphasia: building relationships in research and practice. Dr. Carole Pound (Centre for Qualitative Research at Bournemouth University) 14.00 Bruikbaarheid en haalbaarheid van een communicatie revalidatie interventie voor mensen met een afasie na een beroerte. Maren van Rijssen MSc 14.30 PAUZE 14.50 Onderwijs in evidence-based logopedie: van student naar praktijk. Dr. Bea Spek (AMC-UVA) 15.20 Afsluiting symposium. Prof. dr. Frank Wijnen (Universiteit Utrecht) 15.30 Vertrek naar Academiegebouw Universiteit Utrecht, Domplein 29, Utrecht Oratie dr. Ellen Gerrits Locatie: Academiegebouw Universiteit Utrecht, Domplein 29, Utrecht 16.15 ‘Van Logopedische Praktijk naar Logopediewetenschap’ Dr. Ellen Gerrits (hoogleraar Logopediewetenschap, faculteit Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht) 17.00 Receptie
2
Public health approaches to the young child with slow language development: What we know and what we need to find out. Prof. dr. James Law (Newcastle University) In this talk we will be looking at the evidence underpinning a "public health" approach to providing services for young children (0-3 years) with Speech Language and Communication Needs (SLCN) drawing on population data and particularly the gap between more and less disadvantaged groups. Indeed the pattern in terms of prevalence and social disparities is similar to obesity a topic which more conventionally falls under the remit of public health. We will be looking at the evidence underpinning intervention in this area and then reporting on a survey of practice in the UK about this model of delivery which has just been completed. The paper will make reference to a number of independent sector or charitable organisations in the UK which in some cases has a specific remit for addressing he needs of children with SLCN (The Communication Trust) and in others have a role in drawing together the best evidence in a variety of fields to inform the work of policy makers and service commissioners (The Education Endowment Fund and the Early Intervention Foundation). This is clearly a direction of travel favoured by many but there are those who counsel against it and it tests the nature of those providing services for children with SLCN.
Met stapjes of met sprongen vooruit: wat beïnvloedt het effect van taaltherapie? Gerda Bruinsma MSc (Hogeschool Utrecht)
Uit verschillende studies blijkt dat logopedie effectief kan zijn bij kinderen met een taalontwikkelingsstoornis (TOS) (o.a. Law et al, 2004; Broomfield en Dodd, 2011). Dat betekent niet dat bij alle kinderen die logopedie krijgen de achterstand in de taalontwikkeling verdwijnt. Sommige kinderen laten veel vooruitgang in hun taalvaardigheid zien en andere kinderen nauwelijks. Er zijn ook kinderen die hun
3
achterstand inhalen zonder logopedie. Het effect van logopedie bij kinderen met een TOS is dus wisselend en het is onduidelijk welke factoren daarbij een rol spelen. In een onderzoek onder 220 kleuters die extra onderwijsondersteuning krijgen op basis van hun taalontwikkelingsstoornis wordt gekeken naar factoren die van invloed zouden kunnen zijn op de vooruitgang in taalvaardigheid. Daarbij worden kind-, school- en therapiefactoren onderscheiden, zoals ernst van de taalontwikkelingsstoornis, nietverbaal IQ, één- of meertalige achtergrond, frequentie van de logopedie, ouderbetrokkenheid en de extra ondersteuning die het kind krijgt binnen het onderwijs. In de presentatie wordt ingegaan op de factor niet-verbale intelligentie. Uit onderzoek blijkt dat kinderen met een TOS een lagere niet-verbale intelligentie hebben dan zich normaal ontwikkelende kinderen (Gallinat & Spaulding, 2014). De kinderen in het huidige onderzoek voldoen aan de indicatiecriteria die in Nederland zijn gesteld om extra onderwijsondersteuning te krijgen. Dat betekent dat zij een ernstige TOS hebben, die niet wordt veroorzaakt door een cognitieve achterstand en dat zij op grond van hun stoornis beperkingen ondervinden in het volgen van onderwijs. Deze groep zou kunnen verschillen van de kinderen met een TOS in internationale onderzoeken. De gegevens van de niet-verbale intelligentie van de onderzoeksgroep worden gepresenteerd en vergeleken met de resultaten uit andere onderzoeken. Er wordt een onderscheid gemaakt in kinderen met een receptiefexpressieve TOS en kinderen met alleen een expressieve TOS. Daarnaast wordt de relatie gelegd tussen niet-verbale intelligentie en taalvaardigheid. Uit onderzoek naar deze relatie bij kinderen met een taalontwikkelingsstoornis en bij zich normaal ontwikkelende kinderen komt geen eenduidig beeld naar voren. De relatie lijkt afhankelijk van de gebruikte testen. In de presentatie zullen we stilstaan bij de relaties tussen scores op testen die in Nederland veel worden gebruikt, de SON 2½ -7 voor nietverbale intelligentie enerzijds en de Peabody en de Schlichting testen anderzijds. Het doel van de presentatie is om logopedisten en andere professionals inzicht te geven in de cognitieve en talige kenmerken van de populatie in het onderwijs voor kinderen met een communicatieve beperking in Nederland.
4
Praktijkgericht onderzoek bij Auris: leren van woorden en zinnen door kinderen met TOS. Dr. Rob Zwitserlood en dr. Maartje Kouwenberg (Koninklijke Auris Groep)
Auris maakt zoveel mogelijk gebruik van evidence-based aanpakken en strategieën. Daarom doet Auris praktijkgericht onderzoek. Tijdens dit symposium presenteert Maartje Kouwenberg recent onderzoek naar de woordenschatdidactiek Met Woorden in de Weer. De didactiek is in 2011 ingevoerd in de zorg en het speciaal basisonderwijs. Sindsdien zijn er een aantal onderzoeken uitgevoerd om te kijken wat de resultaten zijn en of deze methodiek verder geoptimaliseerd kan worden. Kinderen met TOS ervaren niet alleen problemen met woordleren, maar nog in grotere mate met de verwerving van grammaticale regels. Rob Zwitserlood vertelt over twee studies naar MetaTaal, een metalinguïstische en multimodale aanpak voor het expliciet aanleren van samengestelde zinnen.
Dysfagie op de intensive care: een optimale samenwerking tussen de logopedist en de verpleegkundige. Hélène Leijtens BSc, Isil Düdükcü BSc, Carlijn de Hilster BSc Doel: In dit project wordt onderzoek gedaan naar logopedie op de intensive care van het Diakonessenhuis. Er werd bekeken hoe de vroegtijdige signalering van dysfagie door de verpleging kon worden gefaciliteerd, zodat de logopedist op het juiste moment in consult wordt gevraagd. Het doel was om een goede samenwerking tussen verpleegkundigen en logopedisten te creëren, waardoor het zorgtraject rondom dysfagie werd geoptimaliseerd. Om dit doel te bereiken is een screeningsinstrument ontwikkeld waarmee de verpleging kan bepalen of de logopedist in consult dient te komen. Ten slotte is onderzocht wat de beste manier van implementeren was.
5
Methode: De inhoud en vormgeving van het screeningsinstrument werden (deels) bepaald op basis van een literatuurstudie. Tevens werd een kwalitatief onderzoek uitgevoerd naar de wensen en eisen van de verpleegkundigen en de huidige gang van zaken rondom dysfagie, middels semigestructureerde interviews en participerende observatie. Veertien verpleegkundigen werden doelgericht geïncludeerd voor de interviews. Deze interviews werden geanalyseerd in drie stappen: data opdelen, categoriseren en verbanden leggen. Resultaten: Uit de data kwam naar voren dat het instrument kort, simpel, praktisch en digitaal moest zijn. Op basis hiervan bleek een beslisboom de beste vorm. Thema’s die naar voren kwamen waren de behoefte aan een eenduidig beleid en het opvolgen van logopedische adviezen in het weekend. Conclusie: Er bestond een grote behoefte aan een screeningsinstrument voor dysfagie op de intensive care. Door de combinatie van wetenschappelijke literatuur en kwalitatief onderzoek is een evidence-based en gebruiksvriendelijke beslisboom ontwikkeld.
Involving people with aphasia: building relationships in research and practice. Dr. Carole Pound (Centre for Qualitative Research at Bournemouth University)
People living with aphasia consistently highlight changes in the nature of their social relationships as a source of long-term challenge and difficulty. Yet both rehabilitation services and research studies focused on recovery, and the ‘doing’ of communicative activities can struggle to prioritise the changing social world of the people we work with. In this talk I will explore the meaning of social relationships and social support after stroke and aphasia. In particular the presentation will focus on the friendship experiences of working aged people with aphasia. I will introduce and revisit some theoretical frameworks underpinning the role and importance of social relationships to identity and wellbeing.
6
Drawing on data from a participatory action research study the presentation will highlight the views of the research group regarding what sustains and what ruptures friendship. We will discuss practical ways that service providers can support people with aphasia and their friends and families to maintain and nurture social relationships. I will also describe the ways in which people with aphasia were involved as participants and decision-makers in this research. We will examine the added benefits of relational, participatory research methods to help explore complex relational matters of being, becoming and belonging for adults living with communication disability.
Bruikbaarheid en haalbaarheid van een Communicatie Revalidatie Programma voor Patiënten met Afasie na een Beroerte. Maren van Rijssen MSc
Achtergrond: Afasie na een beroerte is een gezondheidsprobleem met ernstige gevolgen. De intensiteit van afasietherapie in Nederland is beduidend lager dan wordt aanbevolen in de Richtlijn Beroerte (2008). Om afasiepatiënten meer afasietherapie te bieden, werd een Communicatie Revalidatie Programma (CR-programma) ontwikkeld die door verpleegkundigen kan worden toegepast. Onderzoeksvraag: De onderzoeksvraag van dit onderzoek luidde: wat is de bruikbaarheid en haalbaarheid van een Communicatie Revalidatie Programma die wordt toegepast door verpleegkundigen op de Neurologie afdeling van een Universitair Medisch Centrum? Methode: Er werd een mixed-methoden bruikbaarheid en haalbaarheid studie uitgevoerd. De bruikbaarheid en haalbaarheid van het CR-programma werden geëvalueerd aan de hand van compliance met het programma en aan de hand van de mening van verpleegkundigen over het programma. Verpleegkundigen vulden twee kwantitatieve vragenlijsten in: een vragenlijst voor knelpunten- en behoeften bij implementatie en een bruikbaarheid/haalbaarheid vragenlijst. Zes verpleegkundigen namen daarna deel aan een focus groep discussie. Resultaten: Veertien uit de achttien verpleegkundigen gaven toestemming voor deelname. De uitkomsten van de vragenlijsten en de focus groep discussie lieten zien dat 7
verpleegkundigen het CR-programma bruikbaar en haalbaar vonden, ondanks de tijdsdruk op hun afdeling. Het programma was volgens de meeste verpleegkundigen houdbaar in hun organisatie en twaalf van de dertien verpleegkundigen gaven aan het programma in de toekomst te blijven gebruiken. Compliance met het CR-programma verbeterde gedurende implementatie. Conclusie: Het CR-programma was volgens verpleegkundigen bruikbaar en haalbaar op de Neurologie afdeling. Aanbevelingen: Vervolgonderzoek moet zich richten op het continu verbeteren en evalueren van communicatie interventies voor afasiepatiënten, zoals het CR-programma. Het CR-programma zal geëvalueerd moeten worden in andere contexten, zoals in revalidatiecentra. Daarna zou het effect van het CR-programma voor afasiepatiënten beoordeeld moeten worden.
Onderwijs in evidence-based logopedie: van student naar praktijk. Dr. Bea Spek (AMC-UVA)
Wereldwijd wordt evidence-based handelen gezien als een middel om de kwaliteit van zorg te optimaliseren. Het vereist de integratie van klinische expertise, wensen en mogelijkheden van de patiënt met wetenschappelijk bewijs. De opleidingen logopedie in Nederland hebben allen evidence-based handelen opgenomen in hun curriculum, waarbij de focus ligt op het verwerven van kennis en het oefenen van vaardigheden. Logopediestudenten wordt geleerd dat zij hun professionele beslissingen, waar mogelijk, nemen op basis van wetenschappelijke evidentie. Dit betekent opnemen van de stappen van evidence-based handelen in het professionele gedrag. Uit de literatuur is bekend dat bij de ontwikkeling van professioneel handelen rolmodellen uit het werkveld een belangrijke rol spelen. Gedurende de stages zullen de logopedisten in het werkveld deze rol, ook met betrekking tot evidence-based handelen, vervullen. In deze presentatie ga ik u iets vertellen over de uitkomsten van een deel van mijn promotieonderzoek: namelijk hoe ervaren logopediestudenten evidence-based handelen op hun stageplek en hoe 8
denken zij dat deze ervaring hun eigen professioneel handelen beïnvloedt. Het blijkt dat logopediestudenten geen helder idee hebben over hoe evidence-based handelen er in de dagelijkse logopedische praktijk uit ziet. Zij hebben veelal hoge verwachtingen van wetenschappelijk bewijs, die zij in de praktijk niet waargemaakt zien worden. Deze teleurstelling kan leiden tot ofwel afwijzing van de handelswijze op de stageplek, ofwel een afwijzing van evidence-based handelen zelf.
Oratie: “Van logopedische praktijk naar logopediewetenschap” Ellen Gerrits (Universiteit Utrecht, Hogeschool Utrecht)
In haar oratie pleit Ellen Gerrits voor meer wetenschappelijk onderzoek naar de evidentie van logopedische interventies. Het fundament onder de logopedie moet steviger, aldus Gerrits. Goed gebruik van kennis Volgens Gerrits kan de basis van de logopedie alleen worden versterkt als er meer logopedisten worden opgeleid in de klinische epidemiologie. Er moeten meer logopediewetenschappers komen, die ervoor zorgen dat wetenschappelijk onderzoek onlosmakelijk verbonden is met patiëntenzorg en met nieuwe klinisch relevante kennis. Daarnaast is volgens Gerrits een kritische reflectie nodig op de aanname dat gerandomiseerde klinische trials (RCT’s), die bovenaan staan in de hiërarchie van medische paradigma, het beste bewijs leveren voor klinische besluitvorming in de logopedie. Logopedische behandeling bestaat namelijk uit gedragsveranderende therapieen bij heterogene groepen patiënten. In tegenstelling tot veel medische behandelingen betekent dit onder meer dat de kwaliteit van de therapeut medebepalend is voor de effectiviteit van de behandeling. Volgens Gerrits is de toepassing van de systematiek voor ontwikkeling en evaluatie van complexe interventies (Medical Research Council, Craig e.a. 2008) hier veelbelovend.
9
Evidence-based medicine in de logopedie Een logopedist kan de gevolgen van bijvoorbeeld afasie (verlies van taalvermogen na hersenletsel, bijvoorbeeld na een beroerte) positief beïnvloeden. Het is belangrijk voor patiënten dat de behandelend logopedist een weloverwogen therapiekeuze maakt. De therapiekeuze moet gebaseerd zijn op het beste bewijs voor effectiviteit volgens valide en relevant wetenschappelijk onderzoek, op de expertise van de logopedist, en op de hulpvraag, wensen en mogelijkheden van de patiënt. Deze manier van klinische besluitvorming over individuele patiënten wordt evidence-based medicine genoemd en heeft zijn oorsprong in de geneeskunde. Evidence-based medicine werd al snel omarmd door de paramedisch disciplines en vond als evidence-based practice zijn weg naar de logopedie. Logopedisten worden nu opgeleid om bij het diagnosticeren en behandelen een verantwoorde afweging te maken van wetenschappelijke bewijzen die beschikbaar zijn. Helaas is dit bewijs vaak nog schaars, en binnen sommige logopedische domeinen zelfs nauwelijks beschikbaar. In haar oratie zal Gerrits ook aandacht besteden aan evidence-based logopedische behandeling bij kinderen met taalontwikkelingsstoornissen.
Routekaartje van Leeuwenbergh naar Academiegebouw
A: Leeuwenbergh, Servaasbolwerk 1a, Utrecht B: Academiegebouw Universiteit Utrecht, Domplein 29, Utrecht 10