PROGRAMMA
DE NIEUWE JEUGDZORG 30e SYMPOSIUM JEUGD- EN GEZINSONDERZOEK
10 OKTOBER 2013
VOORWOORD De jeugdzorg is in transitie en moet zich transformeren. Al dan niet empirisch onderbouwd dienen zich alternatieve pedagogische visies aan. De jeugdzorg moet de wijken in en daar ‘ontzorgen’ en ‘normaliseren’. Hoe ziet dat eruit en waarom zou dat werken? Welke kansen en risico’s bieden de huidige beleidsontwikkelingen? Ook wordt steeds duidelijker dat de basiskennis voor ‘wat werkt in de jeugdzorg’ nog maar smal is. Hulpverleners zullen zelf meer moeten gaan meten om hun werk te verbeteren en te verantwoorden, maar hoe past dit binnen hun toekomstige werkzaamheden? In deze lustrumeditie van het symposium Jeugd- en Gezinsonderzoek gaan we in op de kansen en risico’s van deze ontwikkelingen die kenmerkend zullen zijn voor de nieuwe jeugdzorg. We belichten ze vanuit verschillende perspectieven: de professional, de onderzoeker, het beleid en de student. In het ochtendprogramma staat de
nieuwe pedagogische visie centraal. Welke kwaliteiten vraagt deze visie van de professionals? Hoe kan hierop beleid gemaakt worden? Wat is de wetenschappelijke evidentie en hoe kijken de werkers in de zorg van morgen, nu nog studenten, hier tegenaan? Het middagprogramma gaat over resultaatgericht werken, het voortdurend monitoren van uitkomsten en het benutten van informatie van cliënten over het verloop en rendement van de hulpverlening. Hoe zaligmakend is dit voor uitvoerende professionals? Wat doet het beleid hiermee? Vindt het al zijn weg in het onderwijs? Hoe speelt onderzoek hierop in?
Dr. Ron Scholte Prof. dr. Jan Willem Veerman Drs. Huub Gülikers Dr. Huub Pijnenburg
PROGRAMMA DONDERDAG 10 OKTOBER 2013 De Nieuwe Jeugdzorg Dagvoorzitter: Joost Tijssen
Middag: Thema: De pedagogische visie 9.30 uur
Opening
9.35-10.15 uur
Prof. dr. Micha de Winter Faculteitshoogleraar Maatschappelijke Opvoedingsvraagstukken Universiteit Utrecht
De rol van de pedagogische civil society bij de vernieuwing van de jeugdzorg 10.15-10.40 uur Drs. Peter Stam Bestuurder Yorneo
Positieve pedagogiek in de praktijk 10.40-11.05 uur Drs. Bert Frings Wethouder gemeente Nijmegen
De rol van de gemeente in de regionale jeugdzorg 11.05-11.25 uur PAUZE 11.25-11.50 uur Prof. dr. Robert Vermeiren Hoogleraar Kinder-en Jeugdpsychiatrie/directeur patiëntenzorg Curium-LUMC, hoogleraar forensische kinder-en jeugdpsychiatrie
Over wat we liefhebben en waar we niet van houden 11.50-12.35 uur Discussie o.l.v. Joost Tijssen (The Impro Company) + voordracht studenten Hogeschool van Arnhem en Nijmegen 12.35-13.30 uur PAUZE
DE NIEUWE JEUGDZORG
Middag: Thema: De resultaatgerichte visie 13.30-14.10 uur Prof. dr. Jan Willem Veerman Emeritus bijzonder hoogleraar Radboud Universiteit Nijmegen en oud-directeur Praktikon.
Meten en weten in de nieuwe jeugdzorg, gewoon doen! 14.10-14.35 uur Drs. Rowella Kuijpers Onderzoeker en docent Radboud Universiteit Nijmegen en psycholoog Ambulatorium Radboud Universiteit Nijmegen
Zoek de verschillen: Meten bij een individuele behandeling 14.35-15.00 uur Dr. Germie vd Berg Strategisch adviseur Kwaliteit en Effectiviteit Altra en Adviseur kwaliteitszorg Gemeente Amsterdam
Monitoring en feedback als schakel tussen praktijk, beleid en wetenschap 15.00-15.20 uur PAUZE 15.20-15.45 uur Drs. Hans Jagers Senior-inspecteur Inspectie Jeugdzorg
Niet effectieve zorg: verspillend en potentieel gevaarlijk 15.45-16.30 uur Discussie o.l.v. Joost Tijssen (The Impro Company) + voordracht studenten Radboud Universiteit Nijmegen
9.35 - 10.15 UUR Prof. dr. Micha de Winter Faculteitshoogleraar Maatschappelijke Opvoedingsvraagstukken Universiteit Utrecht
De rol van de pedagogische civil society bij de vernieuwing van de jeugdzorg
Opvoedingsproblemen zijn normaal. Dat wil zeggen, ze horen bij het leven en bij het grootbrengen van kinderen. Opvoeding is per definitie strijd, zeiden sommige pedagogen vroeger, maar dat lijkt een vergeten en niet langer geaccepteerd inzicht. In onze tijd hebben we steeds meer en eerder de neiging om problemen te verbijzonderen, ze te categoriseren en er vervolgens bewezen effectieve interventies op te zetten. Op deze manier kunnen ‘normale’ pedagogische kwesties uitgroeien tot zware en kostbare problemen, waarbij de term ‘kostbaar’ niet alleen slaat op de immateriële lasten die dat voor kinderen en opvoeders met zich meebrengt, maar ook op het steeds groeiende beslag op schaarser wordende financiële middelen. Het is om allerlei redenen tijd om opnieuw grondig na te denken over onze visie op opvoeding en de daarbij horende problemen. In het advies ‘Ontzorgen en Normaliseren’, dat ik met de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling schreef in 2012, wordt bijvoorbeeld gepleit voor een sterke eerstelijns jeugd- en gezinszorg die ‘weet wat er speelt bij kwetsbare gezinnen, hun eigen kracht benut en direct aan de slag gaat’. Hooggekwalificeerde professionals, zo schrijft de RMO, zouden meer dichtbij gezinnen moeten fungeren als vraagbaak, generalistische zorgbieder en schakel tussen gezin, sociale omgeving en ‘vanzelfsprekende’ professionals zoals huisarts, onderwijzer, sportcoach of ver-
pleegkundigen van het consultatiebureau. Bovendien kunnen ze een belangrijke rol spelen in het versterken van wat we tegenwoordig de ‘pedagogische civil society’ zijn gaan noemen (de Winter, 2010). Deze term duidt op de sociale netwerken die burgers met elkaar vormen ten behoeve van het grootbreng-en van kinderen en jongeren. Daarbij zijn zowel ‘bonding’ als ‘bridging’ van belang: verbinding-en met min of meer gelijkgestemden en verbindingen met anderen. Met die pedagogische civil society is nogal wat mis. De opvoeding, zorg en verantwoordelijkheid voor kinderen en jongeren is steeds individueler geworden, ze worden steeds minder als een gemeenschappelijke sociale taak gezien. Eén van de gevolgen daarvan is dat problemen steeds vaker bij experts terecht komen, waardoor meer etikettering plaatsvindt, wachtlijsten blijven groeien en bezuinigingen niet uitblijven. Jongeren gedijen in krachtige sociale netwerken, die er tegelijkertijd niet als vanzelfsprekend meer zijn. Daarom is het van belang om die netwerken te versterken. En hoewel professionals zich in theorie zo min mogelijk moeten bemoeien met de civil society, omdat dat immers de samenleving van de burgers is, gaan dergelijke processen niet vanzelf. Daarvoor zijn en blijven professionals nodig, in vaak nieuwe rollen.
DE NIEUWE JEUGDZORG
Prof. dr. Micha de Winter is verbonden aan de opleiding Pedagogiek van de Universiteit Utrecht. Hij geeft onderwijs en verricht onderzoek op het gebied van maatschappelijke opvoedingsvraagstukken. Vanaf 2004 bekleedt hij de facultaire Langeveldleerstoel Maatschappelijke Opvoedingsvraagstukken aan de Universiteit Utrecht. Hij publiceerde o.m. Kinderen als Medeburgers, kinder- en jeugdparticipatie als maatschappelijk opvoedingsperspectief (Utrecht, de Tijdstroom 1995), Het Alziend Oog van de Leerling, impressies over opvoeding, normen en waardering op school (Amersfoort, CPS/Trouw, 1997), Beter Maatschappelijk Opvoeden: hoofdlijnen van een eigentijdse participatie-pedagogiek (Assen: van Gorcum, 2000), ‘Opvoeding, onderwijs en jeugd-
beleid in het algemeen belang: de noodzaak van een democratisch-pedagogisch offensief (WRR webpublicatie nr. 1, 2004), (met anderen): ‘Opvoeding in Democratie’ (SWP, 2006) en (met W. Koops & B. Levering): Het Kind als Spiegel van de Beschaving (SWP, 2007) en ‘Verbeter de wereld, begin bij de opvoeding: vanachter de voordeur naar democratie en verbinding (SWP, 2011). Van 2001 tot 2013 was hij lid van de Raad voor de Maatschappelijke Ontwikkeling. Hij adviseert o.m. ministeries en gemeenten over thema’s die betrekking hebben op het brede terrein van jeugd en educatie en geeft in binnenen buitenland vele lezingen over deze thema’s.
10.15 - 10.40 UUR Drs. Peter Stam Bestuurder Yorneo Positieve pedagogiek in de praktijk
De kerngedachte achter Positief Opgroeien is dat ouders/opvoeders en de professionele leefmilieus als kindercentra, scholen en sportverenigingen sámen een verantwoordelijkheid delen in het zoeken naar hoe er voor elk kind een veilige en stimulerende opvoedingsomgeving ontwikkeld kan worden. Het delen, begrijpen en aan elkaar verbinden van de pedagogische aanpak sluit hierop aan. Dit alles met het doel om kinderen en jongeren kansen te geven en opvoedingsproblemen te voorkomen, te verhelpen of hanteerbaar te maken. Er zijn sterke aanwijzingen dat het verbeteren
van de leefomgeving van kinderen en het op elkaar aansluiten van opvoedmilieus zeer positieve effecten hebben op de ontwikkeling van kinderen en de noodzaak voor het gebruik van gespecialiseerde voorzieningen binnen de jeugdzorg doet afnemen. Dat legt een verantwoordelijkheid bij de wetenschap, bestuurders en beleidsmedewerkers om de aandacht niet alleen te richten op het ontwikkelen van de meest effectieve jeugdzorg, maar ook en vooral op het ontwikkelen van een positieve leefomgeving. Tegelijkertijd worden er tendensen zichtbaar dat het accent verlegd wordt van
geprotocolleerd en bewezen effectief werken naar eigen verantwoordelijkheid en autonomie voor de professional. Daarin schuilt een risico voor de continuïteit van de verworvenheden van de laatste tien jaar op het gebied van meten wat we doen en effectief werken. Dit vraagt om een nieuwe norm die de professionele autonomie van de professional en het recht van de cliënt op effectieve jeugdzorg in balans brengt. Drs. Peter Stam is bestuurder van jeugdzorgorganisatie Yorneo in Drenthe. Hij maakte deel uit van de commissie Zorg om Jeugd en schreef samen met Tom van Yperen de notitie ‘Opvoeden
Versterken’. Deze notitie geldt als één van de belangrijkste bouwstenen voor het nieuwe jeugdbeleid. In de afgelopen jaren heeft Peter Stam binnen diverse notities en adviezen een bijdrage geleverd aan het denkkader voor een nieuwe getransformeerde jeugdzorg. Peter Stam is een gepassioneerd pleitbezorger van de ontwikkeling van positief jeugdbeleid, waarin elke opvoeder verantwoordelijkheid neemt bij te dragen aan een gelukkige jeugd van alle kinderen in zijn invloedsfeer. Alle notities waaraan Peter Stam heeft bijgedragen in het kader van de transformatie van de jeugdzorg zijn te vinden op de website www.passendjeugdbeleid.nl.
10.40 - 11.05 UUR Drs. Bert Frings Wethouder gemeente Nijmegen De rol van de gemeente in de regionale jeugdzorg
Alle Nederlandse gemeenten krijgen er de komende jaren taken bij op het gebied van welzijn, ondersteuning en zorg. Het gaat om de functies begeleiding en persoonlijke verzorging van de AWBZ en de jeugdzorg. Gemeenten moeten tegelijkertijd drastisch bezuinigen. Om dit alles op te kunnen vangen, moet de ondersteuning slimmer worden georganiseerd. Negen gemeenten in de regio Nijmegen trekken hierin samen op. Hoe wij onze aanpak willen realiseren staat in de beleidsnota ‘Kracht door verbinding’. Een belangrijk thema in de nieuwe aanpak is het realiseren van één lokale toegangspoort voor de ondersteuning op het
gebied van welzijn en zorg voor jeugd. Het sociale wijkteam speelt hierin een sleutelrol en stemt, zeker als het om jeugd gaat, zorgvuldig af met scholen en de huisarts in de wijk. Het zogenaamde keukentafelgesprek staat centraal in de werkwijze van de lokale toegangspoort. Tijdens dit gesprek wordt samen met de cliënt en zijn omgeving in kaart gebracht wat er speelt. Belangrijk principe is dat het leveren van zorg en ondersteuning zo licht mogelijk, zo dichtbij mogelijk en zo integraal mogelijk wordt georganiseerd.
DE NIEUWE JEUGDZORG
Drs. Bert Frings is in 1955 geboren in Geleen. Begin jaren ’70 verhuisde hij naar Nijmegen om er Sociale Geografie te studeren. Hij werd leraar Aardrijkskunde en was docent aan de lerarenopleiding van de HAN. In 1999 startte hij zijn adviesbureau dat zich tot 2006 bezighield met interim-management, begeleiding van scholen in het voortgezet onderwijs en natuur- en milieuedu-
catie. Van 2006 tot 2010 was hij directeur van de Praktijkschool Joannes voor moeilijk lerende kinderen van 12-18 jaar. Tevens was hij in 2010 interim-directeur van Het Inter-Lokaal, een welzijnsorganisatie. In 2010 werd hij wethouder in de gemeente Lingewaard en in 2011 wethouder bij de gemeente Nijmegen met de portefeuille Zorg & Welzijn en Sport.
11.25 - 11.50 UUR Prof. dr. Robert Vermeiren Hoogleraar Kinder-en Jeugdpsychiatrie/directeur patiëntenzorg Curium-LUMC en hoogleraar forensische kinder-en jeugdpsychiatrie VUMC Over wat we liefhebben en waar we niet van houden
Wie de rondetafelconferentie over de jeugdwet heeft gevolgd (5 september jl.), heeft een verwarrend schouwspel gezien. De meningen waren immers uitermate tegengesteld aan elkaar. Wethouders en enkele anderen waren enthousiast; deskundigen, cliënten en werkers in de zorg waren erg kritisch. Niet over de uitgangspunten, want die worden omarmd. Wel over de jeugdwet zelf. De stelselwijziging is ingezet, omdat de jeugdzorg anders moet. Ondermeer moet de regie veel meer bij het gezin gelegd worden. Als er hulp nodig is, dan bij voorkeur tijdig, zodat minder beroep gedaan wordt op specialistische zorg. De vraag van het gezin moet daarin centraal staan. Niet het aanbod van de hulpverlener. Tijdens de rondetafel verbaasden meerdere Kamerleden zich over het enthousiasme van de wethouders. Niet enkel omdat dat nogal con-
trasteerde met de kritiek op de jeugdwet, maar ook omdat ze deze hele operatie met fors minder geld moeten doen. Een bezuiniging van maar liefst minstens 15%. Gemeenten roepen dat het kan, mits ze voldoende beleidsvrijheid krijgen. Daarin ligt een belangrijke zorg van ouders en professionals in de GGZ. Om de bezuiniging te halen moeten barrières worden gecreëerd. De jeugdwet zorgt daarvoor. De gemeente kan immers bepalen welke hulp iemand krijgt, ook na doorverwijzing door de huisarts. Een verwijzing is immers enkel goed voor toegang tot jeugdhulp. De geboden hulp zal tussen gemeenten verschillen. Elk van onze 408 gemeenten mag immers zijn eigen beleid maken en eigen inkoop organiseren. Het door de GGZ gepresenteerde alternatief is gelijkwaardig aan wat de gemeente wil, doch
vanuit een inhoudelijk standpunt. Door een competente poortwacht te creëren, rondom de huisarts, kan ervoor gezorgd worden dat enkel wie het nodig heeft, doorverwezen wordt. Zowel over- als onderdiagnostiek kan erdoor geweerd worden. Door de behandelmogelijkheden van de 1e lijn op de langere duur verder te verstevigen, zal dat ervoor zorgen dat (steeds) minder specialistische zorg nodig is. Ik ben ervan overtuigd dat we op deze manier op termijn ook goedkoper af zijn. Prof. dr. Robert Vermeiren is hoogleraar Kinder-en Jeugdpsychiatrie bij Curium- LUMC (Leids Universitair Medisch Centrum) en bij de Forensische
11.50 - 12.35 UUR Discussie Onder leiding van Joost Tijssen The Impro Company
• De rol van de pedagogische civil society bij de vernieuwing van de jeugdzorg • Positieve pedagogiek in de praktijk • De rol van de gemeente in de regionale jeugdzorg • Over wat we liefhebben en waar we niet van houden • Voordracht studenten van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Kinder-en Jeugdpsychiatrie bij het VUMC (VUMedisch Centrum). Zijn klinische en onderzoeksinteresses richten zich op ontwikkelingspsychopathologie van antisociaal gedrag en gedragsstoornissen bij jongeren en implementatie en evaluatie van interventies en neurobiologische determinanten. Met betrekking tot de transitie jeugdzorg heeft hij verschillende publicaties en blogs geschreven. Deze zijn onder andere te lezen op het Artsennet. Hierin pleit hij voor een grotere nadruk op de inhoudelijke verandering (transformatie) in plaats van de organisatorische veranderingen (transitie). Tevens vindt hij de noden van de specialistische zorg onderbelicht.
DE NIEUWE JEUGDZORG
13.30 - 14.10 UUR Prof. dr. Jan Willem Veerman Emeritus bijzonder hoogleraar Radboud Universiteit Nijmegen en oud-directeur Praktikon Meten en weten in de nieuwe jeugdzorg, gewoon doen!
Continue uitkomstenmonitoring komt steeds meer voor in de jeugdzorg. Hiermee kunnen professionals de kwaliteit van hun werk verbeteren en hun werk ook beter verantwoorden. In deze bijdrage wordt een overzicht gegeven over wat uitkomstenmonitoring is, wat professionals er in hun werk met individuele cliënten mee kunnen en wat men er op managementniveau mee kan. Hiervan worden voorbeelden gegeven. Benutting is hierbij het sleutelwoord, niet alleen meten, maar ook weten. Gepoogd zal worden bezwaren tegen het meten in de praktijk weg te nemen. Tevens wordt ingegaan op onderzoek waaruit blijkt dat het meten van uitkomsten een bijdrage levert aan een meer effectieve jeugdzorg. Dit zal leiden tot de algehele conclusie dat het meten van uitkomsten deel dient uit te maken van een professionele attitude, dus gewoon doen!
Prof. dr. Jan Willem Veerman is oud-directeur van Praktikon en emeritus bijzonder hoogleraar aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Hij studeerde klinische psychologie aan de Vrije Universiteit en promoveerde aldaar in 1990 op een follow-up onderzoek in de jeugdzorg. Hij houdt zich bezig met evaluatie- en effectonderzoek in de praktijk van de jeugdzorg. Hij is mede-oprichter van het Samenwerkingsverband Effectieve Jeugdzorg Nederland (SEJN) waarin onderzoeksorganisaties en praktijkinstellingen in de jeugdzorg samen meer zicht op effectiviteit proberen te krijgen. Hij vervulde vanwege de Gelderse jeugdzorgorganisatie Entréa tot september j.l. de bijzondere leeropdracht Speciale Kinder- en Jeugdzorg aan de Radboud Universiteit Nijmegen.
14.10 - 14.35 UUR Drs. Rowella Kuijpers Onderzoeker en docent Radboud Universiteit Nijmegen en psycholoog Ambulatorium Radboud Universiteit Nijmegen Zoek de verschillen: Meten bij een individuele behandeling
In de diagnostiek en behandeling van kinderen en jongeren kunnen we als hulpverleners en onderzoekers kiezen uit een groot aantal verschillende instrumenten. Deze instrumenten kunnen we dan ook nog eens door verschillende informanten in laten vullen (bijv. kind, moeder, leerkracht). Dit levert ons informatie op vanuit verschillende perspectieven, waarbij we vervolgens proberen te bepalen welk instrument of welke informant de meest betrouwbare en dus ‘ware’ informatie levert. Helaas is er zelden tot nooit een objectieve standaard die bepaalt welk instrument de meest accurate informatie geeft of wie de meest betrouwbare informant is. Verschillen ervaren we vaak als hinderlijk en storend en we hebben de neiging om er niet al teveel aandacht aan te besteden en ons met name op de overeenkomsten te richten. Als we echter in de hulpverlening de verschillen met ouders en kinderen expliciet zouden bespreken, zouden we ze juist kunnen gebruiken om concretere en specifiekere behandeldoelen op te stellen en daarmee de hulpverlening efficiënter te maken. Uit onderzoek blijkt namelijk dat therapeuten nog steeds vaak een behandeling starten zonder (voldoende) overeenstemming met ouders en kind over de doelen, wat gevolgen heeft voor de motivatie en werkrelatie en de kans op therapieontrouw en vroegtijdig afbreken van de behandeling vergroot. Door bij aan-
vang en tijdens de behandeling de verandering en verschillen bespreekbaar te maken met het kind en zijn/haar ouders, is het mogelijk om de behandeling toe te spitsen op voor de cliënt relevante doelen en te komen tot een gezamenlijke consensus. Dit vergroot de motivatie en betrokkenheid van zowel kind als ouders, vergemakkelijkt de evaluatie en bijstelling van de behandeling met als uiteindelijk doel het vergroten van zowel efficiëntie als effectiviteit van de behandeling. Drs. Rowella Kuijpers is GZ-psycholoog en sinds 1999 werkzaam bij het Ambulatorium voor kind, jeugd en jongvolwassenen (2e-lijns GGz). Daarnaast is ze sinds 1999 werkzaam als docent bij de Radboud Universiteit Nijmegen; eerst bij de sectie Ontwikkelingspsychologie en sinds 2007 bij de sectie Orthopedagogiek Gezin en Gedrag. Ze promoveert op een Europees onderzoeksproject naar zelfrapportage bij basisschoolkinderen. Ze is tevens betrokken bij verschillende onderzoeksprojecten binnen de Academische Werkplaats Jeugd Nijmegen (Inside-Out) dat zich richt op diagnostiek en behandeling van internaliserende problematiek bij kinderen en jongeren. Als hoofddocent angst- en stemmingsstoornissen is zij werkzaam binnen de GZ-opleiding.
DE NIEUWE JEUGDZORG
14.35 - 14.50 UUR Dr. Germie van den Berg Strategisch adviseur Kwaliteit en Effectiviteit Altra en adviseur kwaliteitszorg gemeente Amsterdam Monitoring en feedback als schakel tussen praktijk, beleid en wetenschap
Met de cijfers op tafel kwaliteitsgesprekken voeren! De uitdaging is om dat tot gemeengoed te maken in de nieuwe zorg voor jeugd. Cijfers verzamelen ‘omdat het moet’ willen we achter ons laten in het nieuwe stelsel. Cijfers verzamelen – monitoren – en de uitkomsten benutten om de kwaliteit van zowel de zorg, als van de professionals, de organisaties, de samenwerking met de wetenschap en het gemeentelijk jeugdbeleid te verbeteren. Gestimuleerd door Veerman en Van Yperen heeft de jeudzorgpraktijk in de laatste jaren geïnvesteerd in monitoring met instrumenten waarvan de uitkomsten op de eerste plaats direct nuttig zijn in de dialoog tussen hulpverlener en cliënt. Op geaggregeerd niveau benut de praktijk de uitkomsten om de kwaliteit van de (uitvoering van) zorg en van de organisatie te verbeteren. Reflexie vanuit de wetenschap op deze uitkomsten helpt om betekenisvolle onderzoeksvragen te formuleren. In de presentatie worden enkele voorbeelden getoond van Altra (Amsterdam) en het Netwerk Effectieve Jeugdzorg Amsterdam (NEJA, www.neja.nl). We willen nu een stap verder. Vanuit ‘Om het kind’, het transitieprogramma jeugdzorg van de gemeente Amsterdam, zijn we begonnen aan een traject om op basis van gezamenlijk overeengekomen resultaatafspraken kwaliteitsgesprekken in te richten door het hele stelsel heen. Gesprekken waarin we met de cijfers én de ver-
halen achter de cijfers op tafel reflecteren op de geleverde diensten en bereikte resultaten en op de doelen en ambities van het gemeentelijk jeugdbeleid. Het gaat dan om kwaliteitsgesprekken tussen instellingen en gemeenteambtenaren, tussen gemeenteambtenaren en de wethouder en tussen het college van B&W en de gemeenteraad. Een belangrijke randvoorwaarde is om met alle partijen een set van betekenisvolle indicatoren te kiezen. Naast ontzorgen, normaliseren en bezuinigen moeten we – ook in de nieuwe zorg voor jeugd – één belangrijke opdracht niet vergeten: daar waar nodig aan de hulpvragende jeugdige en ouder de best passende zorg bieden die leidt tot het gewenste resultaat. Kortom, doen wat werkt. Als sector hebben we hier nog een klus te klaren, in overleg met de beleidsmakers en vooral samen met de wetenschap. De jeugdzorg is gebaat bij een uitgebalanceerd, maar beperkt aantal goed onderhouden en goed uitgevoerde evidence-based interventies om ouders met opvoedproblemen en jeugdigen met psychosociale problemen van dienst te zijn. En voor de ‘nieuwe’ generalistische jeugdzorgprofessionals is een evidence-based gereedskoffer nodig, vol met bewezen effectieve technieken voor gespreksvoering, motivering, stimulering van de eigen kracht en het bieden van ondersteuning en (lichte) hulp.
Dr. Germie van den Berg is gezondheidswetenschapper/geestelijk gezondheidskundige. Zij promoveerde in 2000 aan de opleiding Orthopedagogiek (UvA) op een onderzoek naar interacties tussen groepsopvoeders en kinderen in de residentiële leefgroep. Vervolgens werkte zij bij het toenmalige NIZW en daarna bij het onderzoeksbureau Jeugdzorg Advies. Sinds 2005 werkt zij als beleidsadviseur en programmaleider onderzoek
bij jeugdzorgaanbieder Altra in Amsterdam. Haar belangrijkste taken zijn het coördineren en uitvoeren van praktijkgericht effectonderzoek en zorgdragen voor benutting van de resultaten voor kwaliteitsverbetering van de hulpprogramma’s. Sinds april 2013 is zij daarnaast ook voor de transitie jeugdzorg verbonden aan de gemeente Amsterdam.
15.20 - 15.45 UUR Drs. Hans Jagers Senior-inspecteur Inspectie Jeugdzorg Niet effectieve zorg: verspillend en potentieel gevaarlijk
Centraal in de nieuwe jeugdwet staat het bieden van verantwoorde hulp. Dat wil zeggen hulp van goed niveau die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verleend. Onder andere jeugdhulpaanbieders gaan deze verantwoorde hulp aan cliënten bieden. De ge meente moet ervoor zorgen dat een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod van verantwoorde hulp beschikbaar is. De inspectie jeugdzorg heeft als taak het onderzoeken van de kwaliteit in algemene zin van het jeugdstelsel en de naleving van de wettelijke eisen. Het meten van de uitkomsten van een behandeling is een gedeeld belang van de instellingen, de cliënten (kinderen en hun ouders) en de samenleving (gemeenten, rijk, Inspectie Jeugdzorg). Immers door het meten van uitkomsten wordt zichtbaar of de hulp doeltreffend is geboden. De inspectie heeft geïnventariseerd of jeugdhulpaanbieders de uitkomsten van een
behandeling meten. Dit blijkt het geval. Echter, kennis over de uitkomsten is fragmentarisch en wordt nog onvoldoende gebruikt om de kwaliteit van de hulp te verbeteren. Het systematisch meten van uitkomsten is noodzakelijk voor doelmatig toezicht. Het voorkomt dat de inspectie zelf toezicht op het proces in instellingen moet houden. Tegelijkertijd maakt het wel mogelijk uitspraken te doen over het bieden van verantwoorde hulp door de instelling. Tijdens de presentatie wordt de rol van het meten van uitkomsten bij systeemtoezicht en de uitkomsten van het inventariserend onderzoek toegelicht. Drs. Hans Jagers werkt sinds 2009 als senior-inspecteur bij de Inspectie Jeugdzorg en houdt toezicht op het functioneren van de jeugdzorg in de praktijk en ontwikkelt instrumenten (risico-indica-
DE NIEUWE JEUGDZORG
toren en toetsingskaders). Hij is tevens projectleider van het project ‘Meten uitkomsten van behandelingen’. Hans Jagers is in 1984 afgestudeerd als Kinder & Jeugdpsycholoog aan de Vrije Universiteit waarna hij 10 jaar gewerkt heeft als ontwikkelaar/ trainer/therapeut bij Pi- Research. Vervolgens heeft hij 7 jaar als programmamanager Gezinsbe-
15.45 - 16.30 UUR Discussie Onder leiding van Joost Tijssen The Impro Company
• Meten en weten in de nieuwe jeugdzorg, gewoon doen! • Zoek de verschillen: Meten bij een individuele behandeling • Monitoring en feedback als schakel tussen praktijk, beleid en wetenschap • Niet effectieve zorg: verspillend en potentieel gevaarlijk • Voordracht studenten Radboud Universiteit Nijmegen
handeling bij het NJi gewerkt, waarbij hij onder andere projectleider Families First was. Daarna heeft hij 7 jaar bij De Sprengen (JJI en Jeugdzorgplus) gewerkt als coördinator staf en waarnemend directeur Behandeling. In 2007 heeft hij bij het Sioo de opleiding organisatie-adviseur afgerond met de Master of Change Management.