UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar 2013-2014
Profielen van cannabisgebruik bij studenten
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de Gezondheidsvoorlichting en -bevordering
Door Savannah Mets
Promotor: Anne Hublet Co-promotor: Joris Van Damme
UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar 2013-2014
Profielen van cannabisgebruik bij studenten
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de Gezondheidsvoorlichting en -bevordering
Door Savannah Mets
Promotor: Anne Hublet Co-promotor: Joris Van Damme
Abstract
Abstract Doelstelling: De studententijd wordt vaak in verband gebracht met een hoger gebruik van illegale middelen, waaronder cannabis. Buitenlandse studies hebben reeds verschillende factoren in verband gebracht met cannabisgebruik bij jongvolwassenen. In België is onderzoek naar dit thema echter nog volop in ontwikkeling. Het doel van deze studie is om na te gaan welke factoren, geïdentificeerd aan de hand van het ecologisch model, in verband kunnen worden gebracht met laatstejaarsgebruik en problematisch gebruik van cannabis bij Vlaamse studenten. Methode: Voor dit onderzoek werd gebruik gemaakt van gegevens van studenten van de Universiteit Gent, die verzameld werden bij de Vlaamse studentenbevraging in 2013. In totaal vulden 7181 studenten de online vragenlijst volledig in. Om het verband tussen de verschillende factoren en het cannabisgebruik na te gaan, werd gebruik gemaakt van logistische regressies. Resultaten: Het laatstejaarsgebruik van cannabis wordt in verband gebracht met leeftijd, geslacht, statuut, woonsituatie, geïndividualiseerd traject volgen, psychisch welzijn, gepercipieerde norm, mate van sensation-seeking, lidmaatschap bij een studentenvereniging en jeugdhuis, en uitgaan naar fuiven, cafés, discotheken en studentikoze activiteiten. Daarnaast wordt met het problematisch gebruik van cannabis een verband gevonden met leeftijd, beginleeftijd, geslacht, woonsituatie, psychisch welzijn, gepercipieerde norm, stressgevoeligheid en lidmaatschap bij een sportclub, studentenvereniging en jeugdbeweging. Discussie: Het voornaamste besluit is dat er heel wat verschillen zijn in het profiel van een laatstejaarsgebruiker en een problematisch gebruiker van cannabis. De resultaten zijn grotendeels in overeenstemming met de literatuur, al zijn enkele bevindingen afwijkend. Verder onderzoek is nodig om de gevonden resultaten te exploreren.
Aantal woorden masterproef: 17419 (exclusief bijlagen en bibliografie)
I
II
Inhoudstafel
Inhoudsopgave Abstract ............................................................................................................................ I Inhoudsopgave .............................................................................................................. III Lijst van illustraties........................................................................................................ V Voorwoord ................................................................................................................... VII Inleiding ........................................................................................................................... 1 Literatuurstudie .............................................................................................................. 3 1. Cannabis ............................................................................................................................... 3 2. Problematisch cannabisgebruik ......................................................................................... 5 3. Gevolgen van cannabisgebruik .......................................................................................... 7 4. Cannabisgebruik in cijfers................................................................................................ 10 5. Een ecologische visie op cannabisgebruik bij studenten ................................................ 13 5.1 Intrapersoonlijk niveau.................................................................................................. 13 5.2 Interpersoonlijk niveau.................................................................................................. 19 5.3 Organisatorisch niveau .................................................................................................. 22 5.4 Gemeenschapsniveau .................................................................................................... 23 5.5 Beleidsniveau ................................................................................................................ 23
Onderzoeksvragen......................................................................................................... 26 Methodologie ................................................................................................................. 27 1. Onderzoeksopzet en -design ............................................................................................. 27 2. Steekproef ........................................................................................................................... 28 3. Meetinstrument.................................................................................................................. 28 3.1 Afhankelijke variabelen ................................................................................................ 28 3.2 Intrapersoonlijke factoren ............................................................................................. 30 3.3 Interpersoonlijke factoren ............................................................................................. 32 5. Data analyse ....................................................................................................................... 33
Resultaten....................................................................................................................... 34 1. Beschrijvende statistiek..................................................................................................... 34 2. Univariate statistiek........................................................................................................... 37 2.1 Socio-demografische factoren ....................................................................................... 37 2.2 Intrapersoonlijke factoren ............................................................................................. 39
III
Inhoudstafel
2.3 Interpersoonlijke factoren ............................................................................................. 41 3. Multivariate analyse .......................................................................................................... 43
Discussie ......................................................................................................................... 49 Sterktes en beperkingen van het onderzoek ....................................................................... 56 Implicaties voor volgend onderzoek .................................................................................... 57 Relevantie voor de praktijk .................................................................................................. 59
Conclusie ........................................................................................................................ 61 Literatuurlijst ................................................................................................................ 62 Bijlagen........................................................................................................................... 70 Bijlage 1: Vragenlijst studentenbevraging 2013 ................................................................. 70
IV
Lijst van illustraties
Lijst van illustraties Figuur 1:
Kaart van Europa met de prevalentie laatstejaarsgebruik van cannabis onder jongvolwassenen…………………………………..…………….... 11
Tabel 1:
Karakteristieken
van
de
algemene
steekproef
en
verschillen
in
karakteristieken volgens geslacht……………………………….………. 34 Tabel 2:
Independent samples t-testen leeftijd en beginleeftijd (in jaren) van laatstejaarsgebruik en problematisch gebruik…………..……………….. 37
Tabel 3:
Chi-kwadraattesten socio-demografische factoren laatstejaarsgebruik en problematisch gebruik………………………………………..………….. 38
Tabel 4:
Chi-kwadraattesten intrapersoonlijke factoren laatstejaarsgebruik en problematisch gebruik……………………………………..…………….. 39
Tabel 5:
Independent samples t-testen stressgevoeligheid en sensation-seeking laatstejaarsgebruikers en problematische gebruikers……..……………... 40
Tabel 6:
Chi-kwadraattesten
vrijetijdsbesteding
laatstejaarsgebruik
en
problematisch gebruik van cannabis…………….……….……………... 41 Tabel 7:
Multivariate logistische regressie voor socio-demografische factoren van cannabisgebruik………….……………………….……………………... 43
Tabel 8:
Multivariate logistische regressie voor intrepersoonlijke factoren van cannabisgebruik gecontroleerd voor socio-demografische factoren (leeftijd, beginleeftijd, geslacht, woonsituatie, statuut en GIT)………….……….. 45
Tabel 9:
Multivariate logistische regressie voor interpersoonlijke factoren van cannabisgebruik gecontroleerd voor socio-demografische factoren (leeftijd, beginleeftijd, geslacht, woonsituatie, statuut en GIT)……….………….. 47
V
VI
Voorwoord
Voorwoord Het schrijven van deze masterproef is een leerrijke en vooral uitdagende ervaring geweest. Graag wil ik enkele mensen bedanken die mij telkens met veel hulp en steun hebben bijgestaan om dit tot een goed einde te brengen. Als eerste zou ik mijn promotor dokter Anne Hublet en co-promotor Joris Van Damme willen bedanken voor hun constructieve feedback en praktische tips. Daarnaast bedank ik mijn ouders, die mij de kans hebben gegeven om verder te studeren en mij bij moeilijke momenten het nodige duwtje in de rug gaven. Verder wil ik mijn vriendinnen bedanken voor de vele aanmoedigingen en oppeppende woorden. Als laatste wil ik een speciaal woord van dank richten aan mijn vriend Yannick, voor het kritisch nalezen van deze masterproef op taalfouten, maar vooral voor de onvoorwaardelijke steun en het vele geduld.
VII
VIII
Inleiding
Inleiding Cannabis is wereldwijd één van de meest gebruikte illegale middelen (Copeland, Gerber, & Swift, 2006). De voornaamste producten van cannabis (marihuana en hasj) worden in de meeste gevallen gerookt in combinatie met tabak (National Cannabis Prevention and Information Centre, 2011). Aan het gebruik van cannabis zijn verschillende stoornissen verbonden: stoornissen in het gebruik van cannabis en stoornissen die ontstaan door het gebruik van cannabis. Langdurig gebruik kan immers tot afhankelijkheid of misbruik leiden (American Psychiatric Association, 2000). Daarnaast kan cannabis onder andere psychotische stoornissen veroorzaken (Van Laar, et al., 2013). Hierdoor beïnvloedt cannabisgebruik niet enkel de psychische en fysieke gezondheid, maar ook de levenskwaliteit van de gebruiker (Copeland et al., Vanmarcke, 2013). De evolutie van cannabisgebruik in België loopt in stijgende lijn. In 2001 had 10,8 procent van Belgische bevolking ooit cannabis gebruikt, in 2013 was dit al 14,3 procent (Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving, 2013). De meeste laatstejaarsgebruikers en laatstemaandgebruikers van cannabis in België bevinden zich in de leeftijdsgroep van 15- tot 34-jarigen (Gisle, 2008). Binnen deze groep bevindt zich de studentenpopulatie, die vaak in verband wordt gebracht met middelengebruik. Uit een studentenbevraging in 2013 bij verschillende Vlaamse instellingen blijkt dat 22 procent van de studenten het afgelopen jaar cannabis gebruikt heeft. Meer dan één op de vijf laatstejaarsgebruikers van cannabis vertonen één of meerdere kenmerken van problematisch gebruik (Rosiers et al., 2014). In Vlaanderen is onderzoek naar middelengebruik bij studenten een relatief nieuw onderzoeksthema. In de Verenigde Staten van Amerika daarentegen, is men al langere tijd bezig met het registreren van cannabisgebruik van studenten en wordt een stijgende evolutie in gebruik waargenomen. Onderzoekers vermoeden dat deze trend zich verder zal blijven ontwikkelen (Johnston, O'Malley, Bachman, & Schulenberg, 2012; Mohler-kuo, Lee, & Wechsler, 2003; Wright & Palfai, 2012).
1
Inleiding
Om dit tegen te gaan is specifieke preventie die aansluit bij de doelgroep noodzakelijk. Om preventieve maatregelen en interventies te kunnen uitvoeren, moeten de determinanten en omgevingsfactoren die samenhangen met cannabisgebruik gekend zijn. Door de Vlaamse studentenbevragingen die sinds 2005 worden uitgevoerd, zijn de nodige cijfers van middelengebruik bij deze populatie in Vlaanderen aanwezig. Toch is onderzoek naar de factoren die met middelengebruik samenhangen in België nog beperkt. De aanwezige literatuur is vaak afkomstig van de Verenigde Staten van Amerika, wat generaliseerbaarheid naar België moeilijk maakt. In het eerste deel van de masterproef zal het probleem van cannabisgebruik worden uitgelicht in de literatuurstudie. Hierbij wordt stilgestaan bij cannabisgebruik zelf, het problematisch gebruiken van cannabis, de voornaamste gevolgen hiervan en de prevalentiecijfers van gebruik in Europa en België. Verder wordt het sociaal ecologisch model gehanteerd om per niveau een overzicht te geven van de gekende factoren die samenhangen met cannabisgebruik bij jongvolwassenen en meer specifiek studenten. Op basis van de literatuurstudie zijn enkele onderzoeksvragen geformuleerd over welke factoren, geïdentificeerd aan de hand van het ecologisch model, verband houden met het laatstejaarsgebruik en problematisch gebruik van cannabis. Deze vragen zullen worden beantwoord met de gegevens van de studentenbevraging in 2013 bij studenten van de Universiteit Gent. Het doel van dit onderzoek is om profielen te schetsen van laatstejaarsgebruik en problematisch gebruik van cannabis bij studenten. De profielen van laatstejaarsgebruiker en problematisch gebruiker van cannabis zullen met elkaar en de literatuur worden vergeleken in de discussie. De sterktes en beperkingen van dit onderzoek zullen worden vermeld en er zullen aanbevelingen worden gedaan voor verder onderzoek en preventie. Tot slot volgt een conclusie van dit onderzoek.
2
Literatuurstudie
Literatuurstudie 1. Cannabis De cannabisplant wordt al duizenden jaren gekweekt omwille van zijn medicinale en recreatieve eigenschappen. Oorspronkelijk komt de plant uit Centraal-Azië, maar door de globalisering is de plant momenteel zeer wijdverspreid met als enige voorwaarde een warm, zonnig en droog klimaat (Sznitman, Olsson, & Room, 2008). Tegenwoordig worden de voornaamste producten (marihuana en hasj) gebruikt vanwege hun psychoactieve eigenschappen en behoort cannabis tot één van de meest gebruikte roesmiddelen ter wereld (Copeland et al., 2006). De belangrijkste psychoactieve stof, die vooral bij vrouwelijke planten voorkomt, is Δ9-tetrahydrocannabinol (THC). Andere werkzame bestanddelen zijn onder andere
cannabigerol (CBG) (een niet-psychoactieve stof die slaapverwekkend werkt), cannabidiol (CBD) en cannabinol (CBN) (twee licht-psychoactieve stoffen die een kalmerende werking hebben) (Kinable, 2008). Bij marihuana zijn de toppen van de vrouwelijke hennepplant gedroogd en fijngemalen, terwijl bij hasj de harsachtige laag op de toppen van de plant losgemaakt en verwerkt wordt (Vereniging Voor Alcohol- en Andere Drugproblemen, 2013). De hoeveelheid THC die een plant bevat kan verschillen en is afhankelijk van verschillende omgevingsfactoren zoals temperatuur, luchtsamenstelling en duur van de groeiperiode. Hasj bevat over het algemeen meer THC dan marihuana (Kinable, 2008). De werkzame stoffen in cannabis zijn voorbeelden van natuurlijke cannabinoïden. Naast natuurlijke cannabinoïden bestaan er ook
lichaamseigen
en
synthetische
cannabinoïden
(Vanmarcke,
2013).
Het
endocannabinoïde systeem in de menselijke hersenen zorgt voor signaaloverdracht tussen zenuwcellen. Dit is mogelijk door de aanwezigheid van verschillende lichaamseigen cannabinoïden en cannabinoïde receptoren. Het zijn deze receptoren waar THC op gaat inwerken. Cannabinoïden beïnvloeden de vrijstelling van bepaalde neurotransmitters, die instaan voor de regulatie van verschillende lichaamsfuncties (Kinable, 2008; Trimbos instituut, 2010).
3
Literatuurstudie
Er zijn verschillende mogelijkheden om cannabis te gebruiken, waarvan de meest gebruikte vorm roken is. Hierbij wordt marihuana of hasj vaak gemengd met tabak en kan gebruik gemaakt worden van een pijp (National Cannabis Prevention and Information Centre, 2011). Roken is de snelste en sterkste vorm van gebruik omdat THC binnen enkele seconden na de eerste trek de receptoren bereikt. Bij het roken van cannabis wordt THC omgezet in damp die bij afkoeling condenseert tot kleine druppels rook, die worden geïnhaleerd. Omdat THC lipofiel is, wordt het door de longmembranen snel opgenomen en in het bloed vrijgegeven (Copeland et al., 2006). Het maximale effect ontstaat na 20 minuten en verdwijnt doorgaans na drie uur (Trimbos instituut, 2012). Marihuana kan ook worden verwerkt in voedingsmiddelen zoals cake en thee (Copeland et al., 2006). THC wordt hierbij geabsorbeerd door de darmwand, nadat al een deel is afgebroken door de lever. Hierdoor is het effect trager, minder sterk en vaak ook minder voorspelbaar dan bij roken (Vanmarcke, 2013). De werking begint pas na één tot twee uur en kan zes uur of langer aanhouden (Trimbos instituut, 2012). Cannabis kan ook genuttigd worden met een waterpijp of verdamper. Een waterpijp filtert niet alleen een deel van de schadelijke gassen uit de cannabisrook maar ook een deel van de THC, waardoor de gebruiker wellicht meer cannabis zal roken dan zonder waterpijp (Budbuddies, 2004 in Vanmarcke, 2013). Bij een verdamper wordt de cannabis verwarmd tot een temperatuur waarbij alleen de cannabinoïden verdampen en er geen kankerverwekkende stoffen vrijkomen. De damp die vrijkomt bevat een lage THC concentratie en een hoog gehalte aan cannabinol (Earlywine, 2002 in Vanmarcke, 2013). Gebruikspatronen kunnen variëren van experimenteel tot regelmatig en problematisch gebruik (Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving, 2013). Het verkopen van cannabis in België is verboden (De Druglijn, 2010). Belgische gebruikers moeten daarom hun cannabis via een illegale weg verkrijgen of gaan kopen in Nederland, waar de wetgeving toelaat dat cannabis in coffeeshops verkocht wordt (Van Laar et al., 2013). Uit Vlaams uitgaansonderzoek blijkt dat één op de vijf laatstejaarsgebruikers hun illegale middelen in een Nederlandse coffeeshop gaan kopen (Rosiers, 2013). Dit aandeel is de laatste jaren sterk gedaald, wat mogelijk te verklaren is door het gewijzigd drugbeleid in Nederland. Hierdoor is het voor buitenlanders
4
Literatuurstudie
moeilijker geworden om cannabis te verkrijgen in coffeeshops (Rosiers, 2013). Gebruikers die hun cannabis kopen bij een vaste dealer, een wisselende dealer, een coffeeshop of bij vrienden, gebruiken frequenter dan diegene die zelf geen cannabis kopen (Rosiers, 2013). Over het THC gehalte in cannabis wordt de laatste jaren regelmatig gediscussieerd. In het begin van de 21e eeuw lag het gemiddeld THC gehalte van cannabis uit Nederlandse coffeeshops onder de tien procent. Daarna steeg het gemiddelde tot net boven de 20 procent, waarna het geleidelijk terug afnam. Tegenwoordig blijft het gemiddeld THC gehalte redelijk stabiel tussen de 15 en 18 procent. Het afgelopen jaar is het gemiddelde verder gedaald van 15,5 procent in 2012 naar 13,5 procent in 2013 (Niesink & Rigter, 2013). Ondanks deze lichte daling is in Nederland een debat ontstaan om cannabis met THC waarden boven de 15 procent te classificeren als harddrug in plaats van softdrug. Deze cannabis zou dan niet meer in coffeeshops mogen verkocht worden (van der Gouwe & Niesink, 2011). Een hogere THC concentratie zou vermoedelijk voor meer gezondheidsproblemen kunnen zorgen (Vanmarcke, 2013). In de media verschijnen regelmatig berichten over cannabis die versneden zou worden met zand, glas of diamantslijpsel om op die manier het gewicht en de prijs te doen toenemen. In Nederlands onderzoek bij coffeeshops werden echter nog geen versnijdingsmiddelen teruggevonden (Van Laar et al., 2013).
2. Problematisch cannabisgebruik Volgens de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders IV (DSM-IV) zijn er aan cannabisgebruik verschillende stoornissen verbonden: stoornissen in het gebruik van cannabis en stoornissen die ontstaan door het gebruik van cannabis (American Psychiatric Association, 2000). Een eerste vorm van stoornissen in het gebruik van cannabis is afhankelijkheid. Dit verwijst zowel naar het lichamelijk als het psychisch afhankelijk zijn (American Psychiatric Association, 2000). Bij lichamelijke afhankelijkheid treden er ontwenningsverschijnselen op nadat een gebruiker abrupt stopt met cannabis. Deze verschijnselen zijn persoonsgebonden en kunnen variëren van zweten tot slaapproblemen en spierkrampen (National Cannabis Prevention and Information Centre, 2011). Psychische afhankelijkheid daarentegen ontstaat wanneer
5
Literatuurstudie
het cannabisgebruik andere levensactiviteiten beïnvloedt en de gebruiker cannabis nodig heeft om zich goed te voelen (American Psychiatric Association, 2000). Om van afhankelijkheid aan een middel te kunnen spreken moeten minstens drie van de volgende criteria zich in een periode van twaalf maanden voordoen: •
tolerantie;
•
onthouding en onthoudingsverschijnselen;
•
hogere dosissen of langer gebruiken dan gepland;
•
een aanhoudende wens om minder te gebruiken;
•
veel tijd besteden aan het bekomen en het gebruiken van cannabis of aan het herstellen van de effecten ervan;
•
sociale of professionele activiteiten verwaarlozen en zich bewust zijn van de schadelijke gevolgen, maar blijven gebruiken (American Psychiatric Association, 2000).
In hierboven vernoemde criteria komt het begrip tolerantie naar voor. Dit treedt op wanneer een gebruiker steeds hogere dosissen nodig heeft om hetzelfde effect te bekomen (American Psychiatric Association, 2000). Door tolerantie zullen zowel de positieve als negatieve effecten van cannabis tot een hogere consumptie leiden. Zo gaan gebruikers die op zoek zijn naar de positieve effecten geneigd zijn meer te gebruiken tot ze dit effect bekomen, terwijl ze ook minder geremd zijn omwille van de tolerantie tegenover de negatieve effecten (Earlywine, 2002 in Kinable, 2008). Hoe vroeger een persoon cannabis begint te gebruiken en hoe meer hij gebruikt, hoe groter de kans om afhankelijk te worden (National Cannabis Prevention and Information Centre, 2011). Verschillende studies hebben aangetoond dat mannen een groter risico lopen om afhankelijk te worden dan vrouwen (National Cannabis Prevention and Information Centre, 2011). Een tweede vorm van stoornissen in het gebruik van cannabis is misbruik. Men spreekt van misbruik als er door onaangepast gebruik, lijden of significante beperkingen ontstaan (American Psychiatric Association, 2000). Om van misbruik van een middel te kunnen spreken moet minstens één van volgende criteria zich voordoen in een periode van twaalf maanden:
6
Literatuurstudie
•
herhaaldelijk gebruik met als gevolg dat men er niet in slaagt om aan verplichtingen op het werk, school of thuis te voldoen;
•
herhaaldelijk gebruik in situaties waarin het fysiek gevaarlijk is;
•
herhaaldelijk in aanraking komen met justitie omwille van het gebruik;
•
voortdurend teruggrijpen naar het middel ondanks aanhoudende en terugkerende sociale problemen;
•
de verschijnselen van misbruik hebben nooit voldaan aan de criteria van afhankelijkheid (American Psychiatric Association, 2000).
Zoals eerder aangehaald zijn er naast stoornissen in cannabisgebruik ook stoornissen door cannabisgebruik, zoals psychotische stoornissen. Deze stoornissen worden verder besproken bij de gevolgen van cannabis.
3. Gevolgen van cannabisgebruik Na het gebruik van cannabis zorgen de cannabinoïden voor vasodilatatie, een verlaging van de bloeddruk, een versnelde hartslag, verwijding van de pupillen en posturale hypotensie (Copeland et al., 2006). Het wordt moeilijker om de aandacht ergens op te richten door een verhoogde gevoeligheid voor auditieve en visuele stimuli en men is sneller afgeleid (Trimbos instituut, 2010). Er treedt een verandering van tijdsbesef op zodat één minuut verschillende minuten lijkt te duren (Trimbos instituut, 2010). Cannabis versterkt de aanwezige emoties en heeft op die manier ook een invloed op de seksualiteitsbeleving. In lage dosis versterkt cannabis het seksueel verlangen en de lichamelijke gevoeligheid. Bij mannen verminderen de seksuele remmingen bij een lage dosis, terwijl dit bij vrouwen doorgaans pas gebeurt na een hoge dosis. Bij langdurig gebruik verminderen de seksuele verlangens echter en kunnen moeilijkheden ontstaan om een orgasme te krijgen (Jellinek, 2002 in Vanmarcke, 2013). THC kan het kortetermijngeheugen verstoren. Dit effect kan tot vier uur na het gebruik blijven bestaan (Kinable, 2008). Er treedt een tragere reactiesnelheid op en een verzwakking van de motoriek (Trimbos instituut, 2010). In de literatuur is er geen eensgezindheid over het feit of de negatieve effecten van cannabis op het geheugen en andere cognitieve functies zoals waarneming, blijvend van aard zijn (Murray et al.,
7
Literatuurstudie
2007 in Vanmarcke, 2013). Sommige onderzoekers zijn van mening dat dit afhankelijk is van de beginleeftijd van het cannabisgebruik. Zo kan de negatieve invloed op cognitieve functies blijvend zijn als de persoon jonger dan zeventien is bij het eerste gebruik (Kinable, 2008). Andere onderzoekers spreken dit tegen en zeggen dat de negatieve gevolgen na het stoppen met cannabis na drie maanden verdwijnen (Kinable, 2008). Door de negatieve invloed op verschillende cognitieve functies kan cannabisgebruik directe negatieve gevolgen hebben op de schoolresultaten. Daarnaast kan cannabisgebruik ervoor zorgen dat jongeren vaker gaan spijbelen en minder gemotiveerd zijn om te presteren, waardoor het gebruik ook een indirecte invloed op de schoolprestaties heeft (National Cannabis Prevention and Information Centre, 2011; Trimbos instituut, 2010). Zwaar of langdurig gebruik van cannabis kan bij mannen en vrouwen tot verminderde vruchtbaarheid leiden. Bij vrouwen ontstaat dit door een verstoring van de menstruele cyclus, terwijl bij mannen de kwaliteit van het sperma vermindert en het testosteronniveau daalt (National Cannabis Prevention and Information Centre, 2011). Hoewel cannabis de meest gebruikte illegale drug onder zwangere vrouwen is, kan het gebruik heel gevaarlijk zijn (Copeland et al., 2006). In uitzonderlijke gevallen kunnen bij een hoge dosis cannabis, angst-, paniekreacties en hallucinaties ontstaan. Dit wordt de acute cannabispsychose genoemd en kan enkele uren aanhouden. De symptomen verdwijnen vanzelf naarmate de actieve stof uit het lichaam verdwijnt. Een hoge dosis, orale inname, een eerste gebruik van cannabis en polydruggebruik verhogen de kans op het doormaken van een cannabispsychose (Niesink & Van Laar, 2012 in Vanmarcke, 2013). Personen met een verhoogde kwetsbaarheid voor psychosen hebben een hoger risico om een cannabispsychose door te maken (Kinable, 2008). Personen die weinig ervaring hebben met cannabis, hebben doorgaans meer kans op acute negatieve effecten zoals paniekreacties, het gevoel hebben buiten de werkelijkheid te staan, duizeligheid, misselijkheid, braken, diarree, buikkrampen
en
een
droge
mond
(Trimbos
instituut,
2010).
Naast
deze
cannabispsychose kan cannabis de ontwikkeling van psychotische stoornissen versnellen bij personen met een kwetsbaarheid hiervoor en het verloop van een
8
Literatuurstudie
psychotische stoornis verslechteren (Van Laar et al., 2013). Personen die op jonge leeftijd hoge dosissen cannabis gebruiken, lopen een groter risico om psychische problemen te ontwikkelen (Van Laar et al., 2013). Zo hebben personen die drie of meer keer per week gebruiken voor de leeftijd van vijftien jaar, zes keer meer kans om een psychotische aandoening te ontwikkelen (National Cannabis Prevention and Information Centre, 2011). Het verband tussen cannabis en depressie is verwarrend omdat cannabis vaak wordt gebruikt om depressieve symptomen te onderdrukken. Hoewel sommige gebruikers aangeven dat gebruik hun depressie verbetert, toont onderzoek aan dat door cannabisgebruik de depressie erger wordt (National Cannabis Prevention and Information Centre, 2011; Van Laar et al., 2013). Bovendien zou regelmatig cannabisgebruik tijdens de adolescentie bij vrouwen zorgen voor een hoger risico op depressie in het later leven (National Cannabis Prevention and Information Centre, 2011). Naast de psychische en fysieke gevolgen van cannabis zelf, houdt het roken van cannabis ook extra risico's in. Zo kan het chronisch roken van cannabis het risico op luchtwegklachten en longkanker verhogen (Copeland et al., 2006; Van Laar et al, 2013). Cannabisrook bevat immers schadelijke ontledings- en verbrandingsproducten. Bovendien wordt bij een joint dieper geïnhaleerd en de rook langer vastgehouden dan bij het roken een sigaret, wat tot een grotere opname van schadelijke stoffen leidt (Van Laar et al., 2013). Volgens de stepping-stone-theorie zou cannabisgebruik een biologisch proces veroorzaken dat onvermijdelijk leidt tot het gebruik van andere illegale middelen. Deze theorie is inmiddels volledig ontkracht, al blijft het idee bij veel mensen bestaan (Vereniging voor Alcohol- en Andere Drugproblemen, 2007). Uit onderzoek blijkt inderdaad dat gebruikers van illegale middelen zoals heroïne en cocaïne voordien ook cannabis gebruikten. Toch is de volgorde van gebruik niet voldoende om de steppingstone-theorie te bevestigen. Druggebruikers experimenteren immers ook vaak met alcohol en tabak, maar de meeste tabak- of alcoholgebruikers gaan niet overstappen op illegaal druggebruik. Net zoals een groot deel van de cannabisgebruikers de overstap
9
Literatuurstudie
naar zwaardere illegale middelen niet maakt (Vereniging voor Alcohol- en Andere Drugproblemen, 2007). Een andere theorie over cannabisgebruik en het gebruik van andere illegale middelen is de gatewaytheorie. Deze theorie stelt dat cannabis een toegangspoort vormt naar andere illegale drugs. Om te kunnen beweren dat cannabis tot het gebruik van andere illegale drugs leidt, moet echter aan drie voorwaarden kunnen worden voldaan: 1. Volgorde: het gebruiken van cannabis moet voorafgaan aan het gebruiken van zwaardere illegale middelen; 2. Verband: het beginnen gebruiken van cannabis moet de kans doen toenemen op later gebruik van andere illegale middelen; 3. Causaliteit: het gebruik van cannabis veroorzaakt het gebruik van andere illegale middelen (Kandel, 2003). Verschillende onderzoeken zijn er in geslaagd om de eerste twee voorwaarden aan te tonen, maar er is nog geen enkele studie in geslaagd om het derde kenmerk te bewijzen. Hierdoor kan ook de gatewaytheorie niet wetenschappelijk worden gestaafd (Kandel, 2003).
4. Cannabisgebruik in cijfers Het Europese cannabisgebruik is de laatste tien jaar sterk geëvolueerd. In het begin en midden van de jaren 90 waren er enkele landen met een hoog prevalentiecijfer, maar was het gebruik in Europa naar huidige maatstaven laag. In bijna alle Europese landen is het cannabisgebruik in de jaren negentig en het begin van de 21e eeuw gestegen, wat zorgt voor kleinere verschillen tussen landen en een historisch hoog gebruiksniveau (Europees Waarnemingscenter voor drugs en drugsverslaving, 2008). Drieëntwintig miljoen Europeanen tussen 15 en 64 jaar hebben het afgelopen jaar cannabis gebruikt. Dit komt overeen met 6,8 procent van de populatie. Twaalf miljoen Europeanen of 3,6 procent van de populatie heeft de afgelopen maand nog gebruikt (Thanki et al., 2012).
10
Literatuurstudie
Bij jongvolwassenen (15-34 jaar) heeft 15,4 miljoen het afgelopen jaar cannabis gebruikt. Dit komt overeen met 17,7 procent van deze leeftijdsgroep. Onder hen waren 9,2 miljoen (14,9%) tussen de 15 tot 24 jaar. In figuur 1 is de prevalentie onder jongvolwassenen weergegeven per land. In Europa ziet men de laatste jaren een daling van het gebruik onder jongvolwassenen in landen met een hoge prevalentie en een geleidelijke toename van gebruik in een aantal landen met een lagere prevalentie (Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving, 2013).
Figuur 1: Kaart van Europa met de prevalentie laatstejaarsgebruik van cannabis onder jongvolwassenen (Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving, 2013).
Personen die het middel dagelijks of bijna dagelijks gebruiken, vormen slechts een minderheid. Zo gebruikt één procent van de volwassen Europese populatie cannabis 20 dagen of meer per maand. Meer dan 33 procent van hen bevindt zich in de leeftijdsgroep tussen 15 en 34 jaar en meer dan 75 procent onder hen is man (Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving, 2013).
11
Literatuurstudie
De evolutie van cannabisgebruik in België loopt in stijgende lijn, waarbij in 2001 10,8 procent en in 2013 14,3 procent van de Belgische bevolking ooit-gebruiker was (Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving, 2013). Eén derde van deze ooit-gebruikers heeft het afgelopen jaar nog gebruikt. Slechts drie procent gebruikte de afgelopen maand en een kleine minderheid (1%) gebruikt elke dag. Wanneer specifiek naar de doelgroep jongvolwassenen (15-34 jaar) wordt gekeken, ziet men dat 11,2 procent het afgelopen jaar cannabis heeft gebruikt. Zeven procent van de jongvolwassenen gebruikte de afgelopen maand (Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving, 2013; Gisle, 2008). Binnen deze leeftijdsgroep valt de studentenpopulatie, die vaak in verband wordt gebracht met een hoger cannabisgebruik. Uit een studentenbevraging in 2013 bij Vlaamse universiteiten en hogescholen blijkt dat 39,6 procent van de studenten ooitgebruiker is. Tweeëntwintig procent van de studenten heeft het afgelopen jaar cannabis gebruikt. Van deze laatstejaarsgebruikers vertoont 22,2 procent een problematisch gebruikerspatroon (Rosiers et al., 2014). Een groot deel van deze studenten heeft voor het eerst kennis gemaakt met cannabis tijdens de secundaire schooltijd. Uit de leerlingenbevraging van Melis (2013) blijkt immers dat 35,8% van de 17- tot 18-jarigen ooit al cannabis heeft gebruikt. In de Verenigde Staten van Amerika is men al lange tijd bezig met het monitoren van cannabisgebruik bij studenten en ziet men een stijging in de prevalentie vanaf de jaren 90. Zo is het laatstejaarsgebruik van 23,2 procent in 1993 naar 29,7 procent in 2001 gestegen. Het aantal studenten dat de voorbije maand gebruikte steeg van 12,5 procent naar 16,9 procent (Mohler-kuo et al., 2003). In 2012 werd bij Amerikaanse studenten de prevalentie van ooit-gebruikers geschat op 49,1 procent, laatstejaarsgebruikers op 34,9 procent en studenten die de voorbije maand gebruikten op 20,5 procent (Johnston et al., 2012). Verschillende onderzoekers zijn het er over eens dat deze stijgende trend zich verder zal ontwikkelen (Wright & Palfai, 2012).
12
Literatuurstudie
5. Een ecologische visie op cannabisgebruik bij studenten Sinds de jaren 80 is er binnen de gezondheidsbevordering een groeiende belangstelling ontstaan voor het toepassen van ecologische modellen om gezondheidsgedrag te verklaren. Daarvoor werd de aandacht enkel gericht op de levensstijl van het individu. Deze manier van werken kreeg kritiek omdat hierbij de schuld van ziekte enkel bij het individu wordt gelegd (victim-blaming) en de belangrijke invloed van de sociale omgeving wordt ontkend. Door gebruik te maken van een ecologische visie op gezondheid worden er naast individuele factoren ook sociale omgevingsfactoren bekeken. Het sociaal ecologisch model gaat er immers van uit dat veranderingen in de omgeving zorgen voor verandering bij het individu en omgekeerd. De meeste van deze modellen ordenen de sociale omgeving in verschillende lagen, met elk een ander type sociale beïnvloeding (McLeroy, Bibeau, Steckler, & Glanz, 1988). Om de determinanten van cannabisgebruik bij studenten in kaart te brengen zal gebruik gemaakt worden van het sociaal ecologisch model van McLeroy et al. (1988). In dit model wordt een onderscheid gemaakt tussen factoren op het intrapersoonlijk niveau, interpersoonlijk
niveau,
organisatorisch
niveau,
gemeenschapsniveau
en
maatschappelijk beleidsniveau. 5.1 Intrapersoonlijk niveau Onder intrapersoonlijke factoren horen individuele karakteristieken zoals sociodemografische factoren, kennis, attitude, persoonlijkheid etc. Bij socio-demografische factoren zijn onder andere leeftijd en geslacht van groot belang. Hun invloed op cannabisgebruik zal verder worden besproken. Cannabisgebruik is in bijna alle Europese landen hoger bij mannen dan bij vrouwen (European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction, 2005). Ook bij de Belgische populatie tussen 15 en 64 jaar gebruiken meer mannen dan vrouwen cannabis. De prevalentie ooit-gebruik bij mannen is 18 procent, terwijl dit bij vrouwen maar 11 procent is. Zeven procent van de mannen en drie procent van de vrouwen gebruikte het afgelopen jaar. Ook bij de regelmatige gebruikers zijn er meer mannen (4,4 procent) dan vrouwen (1,9%) die de afgelopen maand gebruikten (Gisle, 2008). Verschillende studies hebben aangetoond dat mannen meer kans hebben om een
13
Literatuurstudie
problematisch gebruikspatroon te ontwikkelen dan vrouwen (National Cannabis Prevention and Information Centre, 2011). Deze bevindingen kunnen worden doorgetrokken naar de Vlaamse studentenpopulatie. Bij mannelijke studenten is 49,4 procent ooit-gebruiker, terwijl dit bij vrouwelijke studenten 31,6 procent is. Bijna dubbel zoveel mannelijke studenten (31,0 procent) als vrouwelijke studenten (14,7%) gebruikten het afgelopen jaar (Rosiers et al., 2014). Van de mannelijke laatstejaarsgebruikers heeft 29,8 procent al last gehad van kenmerken van problematisch gebruik, terwijl dit bij vrouwelijke studenten maar 9,4 procent is (Rosiers et al., 2014). Deze resultaten komen overeen met een onderzoek bij Amerikaanse studenten waaruit blijkt dat mannelijke studenten 2,11 keer meer kans hebben om afhankelijk te worden van cannabis in het eerste jaar hoger onderwijs in vergelijking met vrouwelijke studenten (Kaynak, Meyers, Caldeira, Vincent, Winters, & Arria, 2013). Ook de woonsituatie van studenten heeft een invloed op hun middelengebruik. Zo hebben studenten die samen met andere studenten op kot zitten of die in een studentenverblijf wonen hogere gebruikersprevalenties dan degene die bij hun ouders wonen (Bullock, 2004; Molina et al., 2012). In het onderzoek van Bullock (2004) kwam ook naar voor dat studenten die niet voor hun eigen inkomen moeten werken 1,47 keer meer kans hebben om cannabis te gebruiken. Wanneer er naar leeftijd wordt gekeken, wordt duidelijk dat de grootste groep ooitgebruikers in België zich onder de jongvolwassenen tussen 25 en 34 jaar bevindt. Bij laatstejaarsgebruikers en laatstemaandgebruikers bevinden zich de meesten in de leeftijdsgroep tussen 15 en 34 jaar. Zestien procent onder hen gebruikte het afgelopen jaar en zeven procent de voorbije maand (Gisle, 2008). Naast leeftijd heeft ook de beginleeftijd van gebruik een invloed op cannabisgebruik. Zo is een vroege beginleeftijd een belangrijke risicofactor voor problematisch cannabisgebruik (National Cannabis Prevention and Information Centre, 2011). Het ooit-gebruik van cannabis in België lijkt toe te nemen naarmate het opleidingsniveau stijgt. Zo heeft maar acht procent van de laag opgeleide personen ooit gebruikt, terwijl dit 17 procent bedraagt bij de groep met een diploma hoger onderwijs. Deze bevindingen zijn na correctie van leeftijd en geslacht echter niet meer significant,
14
Literatuurstudie
waardoor er ook voor laatstejaars- en laatstemaandgebruik geen verschil kan worden gevonden tussen de verschillende opleidingsniveaus (Gisle, 2008). Uit Canadees onderzoek blijkt dat blanke studenten 3,89 keer meer kans hebben om cannabis te gebruiken (Arbour-Nicitopoulos, Kwam, Lowe, Taman, & Faulkner, 2010). Amerikaans onderzoek bevestigt dit verband en komt tot het besluit dat blanke studenten niet alleen meer gebruiken, maar ook 2,24 keer meer kans hebben om tijdens hun eerste jaar hoger onderwijs afhankelijk te worden van cannabis in vergelijking met andere etniciteiten (Kaynak et al., 2013). Dichter bij huis toont Nederlands onderzoek aan dat Nederlands-Marokkaanse jongeren minder cannabis gebruiken dan andere etnische groepen (Nederlands, Nederlands-Surinaams of een andere westerse afkomst) (Van Laar et al., 2003). Adolescenten die religie niet belangrijk vinden en niet naar religieuze vieringen gaan, hebben 1,42 keer meer kans om cannabis te gebruiken (Wallace, Brown, Bachman, & LaVeist, 2003). Ook specifiek bij de studentenpopulatie blijkt dat degene die weinig belang hechten aan religie 1,25 keer meer kans hebben om laatstejaarsgebruiker te zijn (Ford & Blumenstein, 2013) en dat degene die niet naar religieuze vieringen gaan 1,67 keer meer kans hebben om laatstemaandgebruiker te zijn (Horton, Ellison, Loukas, Downey, & Barret, 2010). Het risico om afhankelijk te worden van cannabis in het eerste jaar hoger onderwijs is drie keer hoger voor studenten die aangeven religie niet belangrijk te vinden in vergelijking met studenten waar religie een belangrijk deel van hun leven uitmaakt (Kaynak et al., 2003). Genetische aanleg kan er voor zorgen dat bepaalde mensen sneller zullen experimenteren met middelen en gevoeliger zijn voor het ontwikkelen van problematisch middelengebruik (Huizink, 2011). Het genotype van een individu heeft echter bijna nooit een direct effect op waarneembaar gedrag (fenotype). Er kan wel een indirecte invloed worden uitgeoefend op verschillende fysiologische functies door een bepaalde variant die voorkomt in een gen. Deze varianties worden onderzocht door endofenotypes te vergelijken. Endofenotypes zijn biologische mechanismen die verklaren hoe varianties in genen kunnen leiden tot ander gedrag (Huizink, 2011).
15
Literatuurstudie
Belangrijke
voorbeelden
van
endofenotypes
die
een
invloed
hebben
op
middelengebruik, zijn stress en stressgevoeligheid. Stress ontstaat doordat een bepaalde stimulus iets vraagt van een persoon dat zijn/haar draagkracht te boven lijkt te gaan. Het individu reageert hierop met een stressreactie, wat tot een verstoring van de homeostase leidt (Huizink, 2011). Uit verschillende studies blijkt dat er een verband bestaat tussen stress en toegenomen middelengebruik. Eén van de mogelijke verklaringen is dat men bij stress impulsiever wordt en minder in staat is om weloverwogen beslissingen te nemen. Een andere verklaring wordt gegeven door de zelfmedicatie theorie. Hierbij zou middelengebruik worden gebruikt als coping om beter om te gaan met de stressvolle situatie (Huizink, 2011). Deze theorie zou ook kunnen verklaren waarom personen die een hoge mate van negatieve affectiviteit bezitten een hoger risico hebben om cannabis te beginnen gebruiken. Deze personen ervaren vaker gevoelens van frustratie en angst, waardoor ze sneller naar cannabis zullen grijpen om deze gevoelens te proberen verminderen (Creemers et al., 2012). Een laatste verklaring zou worden gegeven door de stimulus-seeking theorie. Deze theorie stelt dat het actief en gecontroleerd stimuleren van stress door middelengebruik, als aangenaam wordt ervaren. Individuen hebben door vorig middelengebruik geleerd hoe het gebruik aanvoelt en gaan vaak onbewust op zoek naar het gevoel van stimulatie (Huizink, 2011). De stimulus-seeking theorie leunt aan bij de sensation-seeking theorie. Sensationseeking is een persoonlijkheidstrek die in verschillende studies in verband is gebracht met een verhoogd risico op middelengebruik, waaronder cannabis. Sensation-seeking is de behoefte om op zoek te gaan naar nieuwe en spannende uitdagingen. Personen met een hoge score op sensation-seeking hebben graag onvoorspelbare situaties en vrienden (Kaynak et al., 2013; Creemers et al., 2012). Het gebruiken van cannabis kan voor hen een manier zijn om arousal of de kick waar ze naar op zoek waren, te verkrijgen (Creemers et al., 2012). Personen met een hoge score op sensation-seeking hebben daardoor meer kans om op vroege leeftijd naar illegale middelen te grijpen en meer kans om regelmatig gebruiker te worden, in vergelijking met personen met een lage score op sensation-seeking (Creemers et al., 2012; Kaynak et al., 2013). Sensationseeking heeft niet alleen een invloed op cannabisgebruik, maar ook op cannabisafhankelijkheid. Studenten met een hoge score op sensation-seeking hebben
16
Literatuurstudie
1,32 keer meer kans om tijdens het eerste jaar hoger onderwijs van cannabis afhankelijk te worden, in vergelijking met studenten met een lage score op sensation-seeking (Kaynak et al., 2013). Naast sensation-seeking zouden ook gevoelens van hopeloosheid, angstgevoeligheid en negatief denken voor een hoger risico op problematisch middelengebruik zorgen (Trimbos instituut, 2010). Een onbeheersbare werkbelasting kan gevoelens van negatieve stress of druk veroorzaken (Giles, 2009). Een belangrijk onderdeel van iemands persoonlijkheid is temperament. Temperament omvat verschillende persoonlijkheidskenmerken die deels genetisch bepaald zijn, vroeg in iemands leven tot uiting komen en stabiel zijn (Creemers et al. 2013). In een onderzoek bij studenten naar de invloed van temperament op cannabisgebruik wordt teruggevonden dat studenten met een hoge score op het kenmerk depressie, de helft minder kans hebben om ooit cannabis te gebruiken dan studenten die laag scoren op dit kenmerk (Unseld et al., 2012). Dit zou kunnen verklaard worden doordat deze personen meer geremd zijn om nieuwe of verboden dingen te proberen (Unseld et al., 2012). Er wordt ook een verband gevonden tussen cyclothymie en cannabisgebruik. Studenten met een hoge score voor dit kenmerk hebben 1,58 keer meer kans om cannabis te gebruiken (Unseld et al., 2012). Naast depressie en cyclothymie, heeft ook prikkelbaarheid een effect op cannabisgebruik. Prikkelbare studenten hebben 1,48 keer meer kans om cannabis te gebruiken in vergelijking met studenten die laag scoren op het kenmerk prikkelbaarheid (Unseld et al., 2012). Volgens de zelfcontroletheorie van Gottfredson en Hirischi's
kan veel wangedrag
verklaard worden door het feit dat de dader een lage zelfcontrole bezit. Personen met een lage zelfcontrole zouden immers niet in staat zijn om de consequenties van hun daden in te schatten. Adolescenten met weinig zelfcontrole lopen een groter risico om als
jongvolwassenen
problematisch
cannabisgebruik
te
ontwikkelen
(Piehler,
Véronneau, & Dishion, 2012). Uit het onderzoek van Ford & Blumenstein (2013) kwam naar voor dat studenten met weinig zelfcontrole inderdaad meer naar cannabis grijpen, maar enkel als er de mogelijkheid voor is of als iemand uit hun vriendenkring ook gebruikt. Dit toont aan dat individuele karakteristieken op het intrapersoonlijk niveau inwerken op de sociale omgeving en andersom.
17
Literatuurstudie
Een onderdeel van de persoonlijkheid dat de laatste jaren meer aandacht heeft gekregen in wetenschappelijk onderzoek is de seksuele geaardheid. De resultaten van verschillende onderzoeken lijken aan te tonen dat er een hoger middelengebruik is bij homoseksuele en biseksuele personen in vergelijking met heteroseksuele personen (Trocki, Drabble, & Midanik, 2009). Het onderzoek van Trocki et al. (2009) toont aan dat biseksuele vrouwen 11,29 keer meer kans hebben om ooit cannabis te gebruiken dan heterovrouwen. Bij lesbische vrouwen is deze kans 5 keer zo groot. Bij homoseksuele mannen wordt enkel een effect gezien bij het laatstejaarsgebruik. Zo zouden homoseksuele mannen 4,62 keer meer kans hebben om laatstejaarsgebruiker te zijn, in vergelijking met heteromannen. In een studie bij universiteitsstudenten worden dezelfde resultaten gevonden. Studenten uit seksuele minderheden hebben ook in dat onderzoek een grotere kans om cannabis te gebruiken en steeds meer te gaan gebruiken (Talley, Sher, & Littlefield, 2010). De sociale norm theorie stelt dat veel studenten een verkeerde overtuiging hebben rond de prevalentie en de goedkeuring van cannabisgebruik door leeftijdsgenoten en bijgevolg hun gedrag hiernaar aanpassen (Franca, Dautzenberg, Falissard, & Reynaud, 2010). Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen een descriptieve norm (de individuele perceptie van cannabisgebruik door vrienden) en een injunctieve norm (het al dan niet afkeuren van cannabisgebruik door vrienden) wat verder wordt besproken bij het interpersoonlijk niveau (Neighbors, Geisner, & Lee, 2008). Een onderzoek bij Franse universiteitsstudenten toont aan dat 55 procent van de studenten cannabisgebruik door medestudenten overschat. Cannabisgebruikers zijn het meest geneigd om een hoge descriptieve norm aan te nemen. Zo hebben gebruikers die minder dan één keer per week gebruiken 1,66 keer meer kans om de norm te overschatten in vergelijking met niet-gebruikers en hebben gebruikers die meer dan één keer per week gebruiken zelfs 2,37 keer meer kans (Franca et al., 2010). Ook bij Canadese studenten wordt een verband gezien tussen sociale norm en cannabisgebruik. Studenten die een hoge descriptieve norm aannemen, hebben 3,68 keer meer kans om cannabis te gebruiken (Arbour-Nicitopoulos et al., 2010). Binnen deze groep studenten gaat nog meer worden gebruikt als de studenten ook hoge verwachtingen hebben van het gebruik, in vergelijking met studenten die ook een hoge descriptieve norm ervaren, maar lage
18
Literatuurstudie
verwachtingen (Neighbors et al., 2008). Tot slot is de attitude tegenover cannabis bij gebruikende studenten positiever. Ze hebben meer positieve verwachtingen van het gebruik dan studenten die geen cannabis gebruiken (Neighbors et al., 2008). 5.2 Interpersoonlijk niveau Sociale netwerken hebben een aanzienlijke invloed op het gedrag van een individu. De belangrijkste zijn familie en vrienden. 5.2.1 Familie De familiecontext is tijdens de adolescentieperiode heel belangrijk omdat het grenzen aangeeft voor gepast gedrag. Hoewel verschillende familiale factoren al in verband zijn gebracht met middelengebruik, wordt ouderlijk toezicht als één van de belangrijkste beschouwd (Pinchevsky et al., 2012). Met ouderlijk toezicht wordt de mate waarin ouders op de hoogte zijn van de gebeurtenissen, de vriendenkring en toekomstplannen van hun kinderen bedoeld (Kaynak et al., 2013). Laag ouderlijk toezicht is in verschillende onderzoeken in verband gebracht met illegaal druggebruik tijdens de kindertijd en adolescentie. Jongeren zouden hierdoor makkelijker in contact komen met leeftijdsgenoten die risicogedrag vertonen en via hen sneller kennismaken met illegale middelen (Kaynak et al., 2013). Zo blijkt uit het onderzoek van Pinchevsky et al. (2012) zorgt een lage mate van ouderlijk toezicht voor een grotere kans op blootstelling aan cannabis bij studenten die nog nooit cannabis hebben gebruikt. Dit effect blijft bestaan ongeacht of de vrienden van de student cannabis gebruiken. Adolescenten waarvan de ouders niet op de hoogte zijn van waar ze rondhangen en die geen avondklok krijgen, gaan vaker cannabis gebruiken (Piko & Kovacs, 2010). Ouderlijk toezicht is niet alleen een uitlokkende factor voor actueel cannabisgebruik, maar ook voor toekomstig gebruik. Adolescenten met weinig ouderlijk toezicht hebben 1,47 keer meer kans om een jaar na de eerste bevraging cannabis te gebruiken dan adolescenten met een hoog ouderlijk toezicht (Cleveland, Feinberg, Osgood, & Moody, 2012). Adolescenten die tijdens de middelbare school een lage mate van ouderlijk toezicht hebben gehad, hebben 1,11 keer meer kans om cannabis te gebruiken tijdens het eerste jaar hoger onderwijs (Kaynak et al., 2013). Het verband tussen ouderlijk toezicht en cannabisgebruik is hetzelfde bij intacte, nieuw samengestelde en eenoudergezinnen en is groter bij meisjes dan bij jongens (Choquet, Hassler, Morin, Falissard, & Chau, 2008).
19
Literatuurstudie
De kwaliteit van de ouder-kind relatie is een andere factor die cannabisgebruik beïnvloedt. Jongeren die een goede band hebben met hun ouders zullen hen eerder om informatie en advies vragen en zijn meer geneigd om deze adviezen op te volgen (Ryzin, Fosco, & Dishon, 2012). Zo blijkt uit het onderzoek van Ryzin et al. (2012) dat jongeren die op de leeftijd van 17 jaar een slechte relatie hebben met hun familie, 1,25 keer meer kans hebben om cannabis te gebruiken. Op 23-jarige leeftijd wordt er geen significant verband gevonden. Dit kan verklaard worden doordat bij 17-jarigen de invloed van leeftijdsgenoten en ouder-kind relatie even sterk is, terwijl bij 23-jarigen de invloed van vrienden groter is dan de invloed van de ouders. Verschillende onderzoeken hebben aangetoond dat de opvoedingsstijl die ouders hanteren een belangrijke invloed heeft op het gedrag van een adolescent. Een te harde of inconsistente opvoedingsstijl kan verschillende negatieve gevolgen hebben (Cleveland et al., 2012). Uit het onderzoek van Cleveland et al. (2012) blijkt dat adolescenten die aangeven dat hun ouders een inconsistente opvoedingsstijl hanteren, 1,31 keer meer kans hebben om een jaar na de bevraging cannabis te gebruiken in vergelijking met jongeren waarvan de ouders consistent zijn in het toepassen van hun opvoedingsstijl. Een autoritatieve opvoedingsstijl die betrokkenheid, emotionele steun, een goede ouderkind binding en het stellen van duidelijke regels inhoudt, zou daarentegen net een beschermende werking hebben op druggebruik bij jongeren (Trimbos instituut, 2010). 5.2.2 Peers De relatie met leeftijdsgenoten is een andere belangrijke factor binnen de sociale omgeving van jongeren die een invloed kan uitoefenen op cannabisgebruik. Tijdens de adolescentie beginnen jongeren steeds minder tijd door te brengen met hun ouders en familie en meer tijd met hun vrienden. Bovendien ontstaat tijdens de adolescentie een verhoogde gevoeligheid voor sociale beloning. Dit zorgt voor een groeiende behoefte om aanvaard te worden door leeftijdsgenoten. Hierdoor worden leeftijdsgenoten steeds invloedrijker tegenover de ouders (Ryzin et al, 2012). Vrienden hebben die cannabis gebruiken en die cannabisgebruik goedkeuren, kan een belangrijke risicofactor zijn om zelf ook te gebruiken (Piehlet et al., 2012). Hoewel jongeren tijdens de vroege adolescentie het meest gevoelig zijn voor dit soort beïnvloeding, tonen recente studies aan dat de invloed van leeftijdsgenoten belangrijk blijft tot de leeftijd van 20 jaar (Ryzin
20
Literatuurstudie
et al., 2012). Het onderzoek van Ryzin et al. (2012) toont aan dat zelfs op de leeftijd van 23 jaar, personen met een deviante vriendengroep 1,32 keer meer kans hebben om cannabis te gebruiken dan personen die een normale vriendengroep hebben. Studenten die nog geen cannabis hebben gebruikt, hebben 1,11 keer meer kans om aan cannabis blootgesteld te worden als ze cannabis gebruikende vrienden hebben. Ze hebben een licht verhoogde kans (OR=1,04) om te starten met cannabisgebruik. (Pinchevsky et al., 2012). De invloed van vrienden is groter bij gewoon cannabisgebruik dan bij problematisch gebruik (Van Hasselt, 2010; Trimbos instituut, 2010). Verschillende studies hebben aangetoond dat individuen die illegale middelen gebruiken, ook vaker omgaan met vrienden die ook gebruiken (Pinchevsky et al., 2012). Een Vlaamse studie rond middelengebruik tijdens het uitgaan toont aan dat 81,1 procent van de ondervraagden cannabis in groep gebruikt (Rosiers, 2013). Niet enkel het ouderlijk toezicht en de ouderschapsstijl van de eigen ouders hebben een invloed op cannabisgebruik, maar ook de mate van ouderlijk toezicht en de opvoedingsstijl die peers ervaren (Cleveland et al., 2012). Zo hebben adolescenten die behoren tot een vriendengroep met een lage mate aan ouderlijk toezicht 1,41 keer meer kans om een jaar na de bevraging cannabis te gebruiken. Adolescenten die vrienden hebben waarvan de ouders een inconsistente ouderschapsstijl hanteren, hebben 1,25 keer meer kans om een jaar na de bevraging cannabis te gebruiken (Cleveland et al., 2012). Uitgaan en middelengebruik is al in verschillende onderzoeken met elkaar in verband gebracht (Rosiers, 2013; Hoare & Moon, 2010). Cannabis is een populaire uitgaansdrug onder jongeren en jongvolwassenen, waardoor jongeren die vaker uitgaan ook meer gebruiken (Hoare & Moon, 2010). Er bestaan verschillende settings om uit te gaan met een brede waaier aan muziekgenres. Bepaalde locaties en muziekgenres kunnen samenhangen met een hoger gebruik van een bepaald middel. Zo blijkt uit Vlaams onderzoek dat personen die vaker naar discotheken, muziekfestivals en goa-feestjes gaan, meer cannabis gebruiken (Rosiers, 2013).
21
Literatuurstudie
5.2.3 Sociale norm Groepsnormen zijn gekarakteriseerd als de attitudes, verwachtingen en gedragingen van groepsleden. Ze kunnen iemands gedrag gedeeltelijk of zelfs volledig bepalen. De normen die binnen een peergroep gelden zijn heel belangrijk bij universiteitsstudenten. Ze bevinden zich in een situatie waarin ze meer toegewezen zijn op hun leeftijdsgenoten en steeds minder tijd doorbrengen met hun ouders of familie (Arbour-Nicitopoulos et al., 2010). Studenten die vermoeden dat hun vrienden cannabisgebruik zouden goedkeuren (hoge injunctieve norm) gaan meer cannabis gebruiken. Als hierbij rekening wordt gehouden met een hoge uitkomstverwachting, dan gebruiken studenten die een hoge injunctieve norm ervaren en hoge verwachtingen hebben meer cannabis dan degene die een lage injunctieve norm en hoge verwachtingen hebben (Neighbors et al., 2008). 5.3 Organisatorisch niveau Studenten brengen een groot deel van hun tijd op school door. De school heeft op die manier een belangrijke invloed op de psychosociale ontwikkeling van adolescenten. De schoolomgeving en de band die de studenten met hun school hebben, kunnen beschermende factoren zijn voor middelengebruik (Piko & Kovacs, 2010). In de Verenigde Staten van Amerika zijn er al verschillende onderzoeken uitgevoerd naar het verband tussen cannabisgebruik en het al dan niet behoren tot een aan de school verbonden sportteam. De meeste studies komen tot het besluit dat het behoren tot een sportteam zorgt voor een lager gebruik van illegale middelen (Buckman, Yusko, farris, White, & Pandina, 2011; Yusko, Buckman, White, & Pandina, 2008). Toch blijkt dat in bepaalde gevallen het cannabisgebruik net hoger ligt bij sportbeoefenaars, al zou dit afhankelijk zijn van geslacht en het soort sport. Bij mannelijke sporters werd een Uvormige relatie gevonden, waarbij het meest cannabis wordt gebruikt bij lage en hoge sportniveaus. Mannelijke hockeyspelers en vrouwelijke voetbalsters zouden het meest cannabis gebruiken, terwijl mannelijke en vrouwelijke lopers net het minst gebruiken (Lisha & Sussman, 2010).
22
Literatuurstudie
In een Zweeds onderzoek bij studenten werd geen verband gevonden tussen het al dan niet meedoen met buitenschoolse studentenactiviteiten en cannabisgebruik. Studenten die voltijds studeren, gebruikten in het onderzoek dubbel zo vaak cannabis dan studenten die halftijds studeren (Bullock, 2004). Daarnaast hebben studenten die slechts enkele vakken van een opleiding volgen, 1,37 keer meer kans om te gebruiken in vergelijking met studenten die een opleidingsprogramma volledig volgen. (Bullock, 2004). 5.4 Gemeenschapsniveau Cannabisgebruik in België komt meer voor in stedelijke gebieden. Het ooit-gebruik in stedelijke gebieden is 17 procent terwijl dit in half-stedelijke of landelijke gebieden 12 procent is (Gisle, 2008). Het laatstejaarsgebruik is in steden zes procent, in halfstedelijke gebieden vijf procent en in landelijke gebieden maar vier procent. Dubbel zoveel stadsbewoners dan plattelandsbewoners hebben de afgelopen maand nog gebruikt (4% versus 2%) (Gisle, 2008). Volgens een Amerikaans onderzoek zullen jongeren sneller starten met het gebruik van cannabis als ze in een buurt wonen met een hoge werkloosheidsgraad. Dit effect is onafhankelijk van andere buurtkarakteristieken of socio-demografische factoren (Tucker, Pollard, de la Haye, & Green, 2012). 5.5 Beleidsniveau In de wetgeving van België rond cannabisgebruik wordt een onderscheid gemaakt tussen minderjarigen en meerderjarigen. Aangezien universiteitsstudenten grotendeels meerderjarig zijn, zal de focus worden gelegd op de wetgeving bij meerderjarigen. Bij minderjarigen is het bezit en gebruik van zowel cannabis als andere illegale drugs, in alle omstandigheden verboden. Bij overtreding zal de politie een proces-verbaal opstellen dat wordt doorgestuurd naar het jeugdparket en zullen de ouders op de hoogte worden gebracht. Het parket beslist verder wat er met het dossier gebeurt. Er zijn verschillende
mogelijkheden
zoals:
een
waarschuwingsoproeping,
een
bemiddelingsvoorstel, een seponering of een voorstel voor ouderstage. De minderjarige is niet verplicht in te gaan op het voorstel van het parket en kan er voor kiezen om de zaak door een rechter te laten beoordelen. Het parket kan ook zelf overgaan tot
23
Literatuurstudie
vervolging als het dossier voldoende aanwijzingen van schuld bevat (Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen, z.j.). In een eerste fase kan de jeugdrechter gevraagd worden een voorlopige maatregel van behoeding, bewaring en onderzoek te nemen. Als de zaak voldoende ernstig blijkt te zijn op basis van de observaties tijdens de voorlopige maatregel, worden de minderjarige en zijn ouders gedagvaard voor de jeugdrechtbank. Als dit niet het geval blijkt te zijn, wordt de zaak geseponeerd (De Druglijn, 2010; Vereniging voor Alcoholen andere Drugproblemen, z.j.) Bij meerderjarigen wordt er in de wetgeving een onderscheid gemaakt tussen cannabis en andere illegale drugs. Bij vaststelling van bezit van een hoeveelheid cannabis voor persoonlijk gebruik (maximum drie gram of één geteelde plant) zal een vereenvoudigde proces-verbaal worden opgesteld. Bij verstoring van de algemene orde, verzwarende omstandigheden, bezit van meer dan drie gram of één geteelde plant, rijden onder invloed van cannabis of cannabis verkopen/uitdelen, wordt een gewoon proces-verbaal opgesteld dat wordt bezorgd aan het parket. Binnen de wetgeving wordt de klemtoon gelegd op hulpverlening. Elk gerechtelijk arrondissement heeft een case manager justitie die een lijst met therapeutische adviseurs heeft. Bij een vermoeden van problematisch cannabisgebruik zal deze adviseur nagaan of behandeling nodig is. Het parket kan volgende maatregelen treffen: •
de zaak seponeren;
•
een minnelijke schikking treffen;
•
pretoriaanse probatie;
•
doorverwijzen naar de correctionele rechtbank (De Druglijn, 2010; Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen, z.j.)
Bij doorverwijzing naar de correctionele rechtbank kan een werkstraf, geldboete en/of gevangenisstraf worden opgelegd. Als cannabisgebruik gepaard gaat met verzwarende omstandigheden wordt altijd een geldboete en/of gevangenisstraf opgelegd. Bij het invoeren, vervaardigen, vervoeren en aanschaffen van cannabis die niet voor persoonlijk gebruik is, legt de rechtbank altijd een geldboete en gevangenisstraf op (Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen, z.j.).
24
Literatuurstudie
Er zijn vier categorieën van straffen (bedragen in realiteit vermenigvuldigd met zes): 1. een geldboete van 15 tot 25 euro voor een eerste overtreding; 2. een geldboete van 26 tot 50 euro bij herhaling binnen het jaar na de eerste overtreding; 3. een gevangenisstraf van acht dagen tot één maand en een geldboete van 50 tot 100 euro in geval van een nieuwe herhaling binnen het jaar na de tweede veroordeling; 4. een gevangenisstraf van drie maanden tot één jaar en/of een geldboete van 1000 tot 100000 euro bij openbare overlast (Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen, z.j.).
25
Onderzoeksvragen
Onderzoeksvragen Uit de literatuurstudie blijkt dat er heel wat factoren zijn die een invloed kunnen hebben op cannabisgebruik bij studenten. De meeste resultaten die besproken zijn, komen echter van buitenlandse studies. Omdat sociale normen, waarden, wetgeving en beleid kunnen verschillen tussen landen, is het van belang om ook onderzoek uit te voeren bij onze eigen studentenpopulatie. Dit onderzoek wil nagaan welke factoren, die geïdentificeerd zijn aan de hand van het sociaal ecologisch model, geassocieerd worden met cannabisgebruik en problematisch cannabisgebruik bij Vlaamse studenten. De onderzoeksvragen zijn: Is er een verband tussen het laatstejaarsgebruik van cannabis bij studenten en: •
socio-demografische factoren zoals geslacht, leeftijd, beginleeftijd van cannabisgebruik, het volgen van een geïndividualiseerd traject, statuut en woonsituatie van de student;
•
intrapersoonlijk factoren zoals het ervaren van psychische problemen, de mate van stressgevoeligheid, de mate van sensation-seeking, de gepercipieerde werkbelasting en het hebben van een hoge descriptieve norm rond illegaal druggebruik;
•
Interpersoonlijke factoren zoals lid zijn van een studentenvereniging, sportclub, jeugdbeweging of jeugdhuis en de uitgaansfrequentie.
Is er een verband tussen problematisch cannabisgebruik bij studenten en •
socio-demografische factoren zoals geslacht, leeftijd, beginleeftijd van cannabisgebruik, het volgen van een geïndividualiseerd traject, statuut en woonsituatie van de student;
•
intrapersoonlijk factoren zoals het ervaren van psychische problemen, de mate van stressgevoeligheid, de mate van sensation-seeking, de gepercipieerde werkbelasting en het hebben van een hoge descriptieve norm rond illegaal druggebruik;
•
interpersoonlijke factoren zoals lid zijn van een studentenvereniging, sportclub, jeugdbeweging of jeugdhuis en de uitgaansfrequentie.
26
Methodologie
Methodologie 1. Onderzoeksopzet en -design De data die binnen dit onderzoek wordt gebruikt, maakt deel uit van een crosssectionele studie bij Vlaamse studenten die uitgevoerd wordt door Universiteit Gent (UGent), Associatie Universiteit en Hogescholen Antwerpen (AUHA), Associatie Katholieke Universiteit Leuven (KU Leuven), de Katholieke Hogeschool Limburg (KHLim) en Vereniging voor Alcohol- en andere drugproblemen (VAD). Deze studentenbevraging heeft als doel middelengebruik en de belangrijkste factoren die samenhangen met middelengebruik bij deze populatie, in beeld te brengen. Op die manier kan gericht aan preventie worden gedaan. Een eerste studentenbevraging vond plaats in 2005 bij studenten van de AUHA. Bij een tweede studentenbevraging in 2009 werden naast studenten van AUHA ook studenten van de Associatie Universiteit Gent (AUGent) bevraagd. Bij de derde studentenbevraging in 2013 werden studenten van alle bovenstaande instellingen bevraagd. In dit onderzoek zal enkel met data uit 2013 van studenten van de UGent worden gewerkt. De data werd verzameld met een online vragenlijst. Deze vragenlijst werd samengesteld door een werkgroep met vertegenwoordigers van de UGent, de AUHA, de Associatie KU Leuven, de KHLim en de VAD. In de maanden februari tot april 2013 werd de vragenlijst vier tot zes weken beschikbaar gesteld voor alle studenten op het leerplatform van de verschillende instellingen. Via deze weg konden de studenten de vragenlijst invullen op de enquêtetool Surveymonkey®. Voorafgaand kregen de studenten uitnodigingen om deel te nemen aan de bevraging via verschillende kanalen zoals een e-mail van de rector of algemeen directeur en bekendmakingen via studentenplatforms en -media. Studenten die deelnamen aan de vragenlijst maakten kans om een incentive te winnen. Het onderzoek werd goedgekeurd door het Ethisch Comité van het Universitair Ziekenhuis van Gent (2013/065).
27
Methodologie
2. Steekproef In het academiejaar 2012-2013 waren 26627 studenten ingeschreven aan de UGent (Rosiers et al., 2014). Van deze studenten vulden 7181 studenten de vragenlijst volledig in. Dit betekent een respons-rate van 27 procent, wat als een redelijk goede respons-rate kan beschouwd worden, rekening houdend met de lengte van de vragenlijst, de gevoeligheid van het thema en het feit dat de studenten zelf de link op de website moesten activeren om deel te kunnen nemen aan de vragenlijst.
3. Meetinstrument Voor de datacollectie werd gebruik gemaakt van een gestructureerde vragenlijst. De volledige vragenlijst is terug te vinden in bijlage 1. Hieronder volgt een weergave van de variabelen die van belang zijn binnen dit onderzoek. 3.1 Afhankelijke variabelen 3.1.1 Cannabisgebruik Om een beeld te krijgen over het middelengebruik van de student werd gevraagd naar de gebruikersprevalentie en -frequentie van verschillende middelen. In dit onderzoek wordt enkel gewerkt met de data rond cannabisgebruik. Deze vragen kwamen voor onder het thema illegale drugs. In eerste instantie werd gevraagd of de student ooit illegale drugs nam, door middel van de vraag: ‘Heb je ooit cannabis, amfetamines, XTC, cocaïne of andere illegale middelen gebruikt?’. Indien studenten aangaven ooit illegale middelen te hebben gebruikt, werden voor elk product afzonderlijk een reeks vragen gesteld. Indien studenten aangaven nog nooit illegale drugs gebruikt te hebben, kregen ze hieromtrent geen verdere vragen meer . Vervolgens werd gepeild naar het ooit-gebruik van cannabis met de ja (gecodeerd als 1)/neen (gecodeerd als 0) -vraag: ’Heb je ooit cannabis gebruikt?'. Indien de student aangaf ooit cannabis te hebben gebruikt, werden de beginleeftijd en het laatstejaarsgebruik bevraagd. De beginleeftijd werd bevraagd door middel van de vraag: 'Op welke leeftijd gebruikte je voor het eerst cannabis?’. Deze vraag kon beantwoord worden door de beginleeftijd in te vullen in een leeg veld en werd bij de verwerking afgetopt op 12 jaar.
28
Methodologie
Het laatstejaarsgebruik werd bevraagd met de ja (gecodeerd als 1)/neen (gecodeerd als 0) -vraag: 'Heb je de voorbije 12 maanden cannabis gebruikt?’. Studenten die aangaven nog nooit cannabis te hebben gebruikt, kregen hieromtrent geen verdere vragen meer en werden voor het laatstejaarsgebruik als neen (=0) gecodeerd. In dit onderzoek zal worden gewerkt met de afhankelijke variabele 'laatstejaarsgebruik van cannabis' (ja/neen). 3.1.2 Problematisch cannabisgebruik Om uit te maken of er sprake is van problematisch cannabisgebruik werden zes vragen gebruikt uit het onderzoek: 'Cannabis in Vlaanderen: patronen van cannabisgebruik bij ervaren gebruikers' van Decorte, Muys en Slock (2003). Deze vragen zijn gebaseerd op de criteria voor cannabisafhankelijkheid, opgesteld door DSM-IV. Problematisch cannabisgebruik werd enkel nagegaan bij studenten die het voorbije jaar gebruikt hebben. Iemand die het afgelopen jaar niet heeft gebruikt kan immers onmogelijk recent of actueel problematisch gebruik vertonen. Enkele vragen die gebruikt werden (voor de volledige vragenlijst zie bijlage 1): •
Heb je ooit ondervonden dat je langer dan een week meer cannabis gebruikte dan je van plan was, of dat je het product langer gebruikte dan de bedoeling was? (ja/neen)
•
Heb je ooit langer dan een week een behoefte gevoeld om je gebruik van cannabis te verminderen of heb je ooit langer dan een week -zonder succes- met cannabis willen stoppen? (ja/neen)
‘Ja’ werd als ‘1’ gecodeerd, ‘neen’ als ‘0’. Vervolgens werden alle resultaten opgeteld, waardoor een totaalscore tussen 0 en 6 werd verkregen. Studenten die hierbij een totaalscore hadden van 1 of meer, werden beschouwd als problematisch gebruiker (gecodeerd als 1). Andere gebruikers werden beschouwd als niet-problematische gebruikers (gecodeerd als 0) (Rosiers et al., 2014). Tot slot werd de interne consistentie van deze schaal berekend. Voor deze schaal werd een cronbach's alpha van 0,81 gevonden, wat wijst op een goede interne consistentie.
29
Methodologie
3.2 Intrapersoonlijke factoren 3.2.1 Socio-demografische factoren In het begin van de vragenlijst werden geslacht (man=0 en vrouw=1), leeftijd (continu), statuut (niet werkende student=0, student met tijdelijke job van minder dan 20 uur per week tijdens het academiejaar=1 en student met job van minstens 20 uur per week=2) en woonsituatie in de week en in het weekend bevraagd. De woonsituatie werd gehercodeerd naar drie categorieën: thuiswonende student (=0), kotstudent (=1) en zelfstandig wonende student (=2). Studenten die aangaven in het weekend op kot te zitten en in de week thuis te wonen, werden als missing gecodeerd. Verder werd nog bevraagd of de student een geïndividualiseerd traject (GIT) volgt (neen=0 en ja=1). 3.2.2 Psychisch welzijn Voor het meten van het psychisch welzijn werd de General Health Questionnaire (GHQ-12) gebruikt, een internationaal erkend en gevalideerd instrument (Goldberg & Williams, 1988). De vragenlijst gaat met 12 vragen na of de student een bepaald symptoom of gedrag heeft ervaren. De vragen kunnen worden onderverdeeld in drie subschalen: angst en depressie, gebrek aan (zelf)vertrouwen en sociaal (dis)functioneren (Vanheule & Bogaerts, 2005). Voor de schalen angst en depressie en gebrek aan (zelf) vertrouwen had de student de keuze tussen de antwoordmogelijkheden: 'helemaal niet', 'niet meer dan gewoonlijk', 'wat meer dan gewoonlijk' en 'veel meer dan gewoonlijk'. De vragen van de schaal sociaal (dis)functioneren konden worden beantwoord met: 'meer dan gewoonlijk', 'even veel als gewoonlijk', 'wat minder dan gewoonlijk' en 'veel minder dan gewoonlijk'. Enkele vragen zijn (voor de volledige vragenlijst zie bijlage 1): •
Ben je de laatste tijd door zorgen veel slaap tekort gekomen?
•
Heb je de laatste tijd het gevoel gehad dat je voortdurend onder druk stond?
•
Heb je je de laatste tijd kunnen concentreren op je bezigheden?
In dit onderzoek werd de schaal enkel als geheel gebruikt waardoor enkel de interne consistentie van de schaal in zijn geheel werd nagegaan. De schaal heeft een cronbach's alpha van 0,87, wat als een goede interne consistentie wordt beschouwd. Om een totaalscore te berekenen werden bij alle items de twee laagste scores gehercodeerd naar
30
Methodologie
0 en de twee hoogste scores naar 1. Vervolgens werden alle items van de schaal opgeteld, waardoor een score tussen 0 en 12 bekomen werd. Deze totaalscore is gedummicodeerd volgens de cut-off waarde van 4 op 12 (Biro, Adany, & Kosa, 2011; James, Yates, & Ferguson, 2013). Studenten die 4 of meer scoorden werden hierdoor beschouwd als studenten die mogelijk psychische problemen hebben. Studenten die meer dan één item van de schaal niet invulden werden als missing gecodeerd. 3.2.3 Stressgevoeligheid Om de stressgevoeligheid van de student te bepalen werd de student stress scale (Feldt, 2008) gebruikt. Dit is een recent ontwikkelde schaal om stress bij studenten te meten. De schaal bestaat uit 11 items met potentiële stressoren voor universiteitsstudenten. Om de verschillende stressoren te bevragen werd de vraag: 'Hoe vaak ben je bezorgd, angstig, of twijfel je aan je capaciteiten bij...?' gesteld. Mogelijke stressoren die bevraagd werden zijn: persoonlijke relaties, familiale aangelegenheden, financiële zaken etc. (volledige vragenlijst in bijlage 1). De student moest bij elk item antwoorden aan de hand van een 5-puntenschaal: 'nooit' (=0), 'soms' (=1), 'evenveel wel als niet' (=2), 'vaak' (=3) of 'zeer vaak' (=4). Studenten die meer dan één item van de schaal niet hebben ingevuld werden als missing ingegeven. Alvorens de totaalscore van de schaal werd berekend, werd de interne consistentie nagegaan door de cronbach's alpha te berekenen. Deze schaal heeft cronbach's alpha van 0,89, wat wijst op een goede interne consistentie. De totaalscore tussen 0 en 44 geeft een beeld over de mate van stressgevoeligheid, met hoe hoger de score, hoe hoger de stressgevoeligheid (Oh, Blondin, Cochran, & Williams, 2011). 3.2.4 Sensation-seeking Om na te gaan of de student een hoge behoefte aan sensation-seeking heeft, werd de Arnett Inventory of sensation seeking gebruikt (Arnett, 1994). Deze schaal bevat 20 stellingen waarbij de student moet aangegeven in hoeverre de stelling voor hem/haar van toepassing is, aan de hand van vier antwoordmogelijkheden: 'beschrijft me helemaal niet' (=0), 'beschrijft me slecht' (=1), 'beschrijft me goed' (=2), 'beschrijft me zeer goed' (=3).
31
Methodologie
Enkele van deze stellingen zijn (volledige vragenlijst in bijlage 1): 1. Ik zie in dat het aantrekkelijk zou kunnen zijn om met iemand uit een vreemd land te trouwen. 2. Wanneer het water zeer koud is, verkies ik om niet te zwemmen, ook al is het een warme dag. 3. Wanneer ik lang op iets moet wachten blijf ik daar meestal rustig bij. Vooraleer een totaalscore van deze schalen werd berekend, moesten sommige items (zoals 2 en 3) worden omgescoord. Studenten die meer dan één item van de schaal niet hebben ingevuld werden als missing ingegeven. Om de interne consistentie van de schaal na te gaan werd een cronbach's alpha berekend. De interne consistentie van deze schaal is goed met een cronbach's alpha van 0,67. Door het optellen van de items werd een totaalscore bekomen tussen 0 en 60. Hoe hoger deze score, hoe hoger de behoefte aan sensation-seeking (Roth, 2003). 3.2.5 Werkbelasting Er werd nagegaan of de studenten hun werkbelasting als beheersbaar ervaren met de stelling: 'De werkbelasting dat ik ervaar in mijn studies is altijd beheersbaar.'. Onder werkbelasting vallen alle activiteiten buiten de lesuren, zoals studeren en het maken van taken. Ja, werd als beheersbaar gecodeerd (=0), neen, als onbeheersbare werkbelasting (=1). 3.2.6 Gepercipieerde norm Om te peilen naar de gepercipieerde norm rond illegaal druggebruik werd aan de studenten gevraagd: 'Hoe vaak denk je dat een doorsnee student drugs gebruikt of heeft gebruikt?'. Met antwoordmogelijkheden: 'regelmatig', 'enkele malen' of 'nooit'. Nooit werd als 0 gecodeerd, enkele malen als 1 en regelmatig als 2. 3.3 Interpersoonlijke factoren Om de vrijetijdsbesteding in beeld te brengen werd gevraagd naar lidmaatschap bij een studentenvereniging, een sportclub, een jeugdbeweging of een jeugdhuis. Deze variabelen werden gedummicodeerd naar geen lid zijn (=0) of wel lid zijn (=1). Het uitgaanspatroon werd nagegaan door te vragen hoeveel de studenten globaal genomen naar verschillende uitgaanslocaties gaan (fuif, café, discotheek en studentikoze
32
Methodologie
activiteit). De student had de antwoordmogelijkheden: 'minder dan 1 keer per maand', '1 keer per maand', '2 à 3 keer per maand', '1 keer per week', 'enkele keren per week' en 'elke dag'. Deze variabelen werden gedummicodeerd waarbij de categorieën 'minder dan 1 keer per maand' en '1 keer per maand' werden samengenomen (=0) en de categorieën '2 à 3 keer per maand', '1 keer per week', 'enkele keren per week' en 'elke dag' werden samengenomen (=1).
5. Data analyse Om de data te analyseren werd gebruik gemaakt van het softwarepakket IBM SPSS 20 (Statistical Package for the Social Sciences). Alle variabelen werden voor de data analyse gecontroleerd op abnormale waarden of uitbijters door de frequenties te bekijken. Voor de beschrijvende statistiek werden gemiddelden en percentages opgevraagd. Vervolgens werd univariaat nagegaan of er significante verschillen zijn in karakteristieken tussen de groep cannabisgebruikers en niet-gebruikers. Deze verschillen werden nagegaan door verbanden te bekijken met chi-kwadraattesten en verschillen tussen groepen na te gaan met independent samples t-testen. Variabelen waar univariaat een significant resultaat bij werd gevonden zijn multivariaat verder geanalyseerd met logistische regressies. Bij de multivariate analyses op intrapersoonlijk en interpersoonlijk niveau is telkens gecontroleerd voor de verschillende sociodemografische factoren. De significantiedrempel werd op 95% geplaatst, wat overeenkomt met een p-waarde van 0,05. Een p-waarde tussen 0,05 en 0,10 werd als trend tot significantie gerapporteerd.
33
Resultaten
Resultaten 1. Beschrijvende statistiek In totaal hebben 7181 studenten van de UGent de vragenlijst ingevuld. De steekproef bestaat voor 37,8 procent uit mannen en 62,2 procent uit vrouwen. De leeftijd varieert van 16 tot 68 jaar, met een gemiddelde van 21,07 (2,81) jaar. Meer dan de helft (57,5%) van de studenten zit op kot, 30,4 procent woont zowel tijdens de week als in het weekend thuis en 12 procent woont zowel tijdens de week als in het weekend zelfstandig. Het grootste deel van de steekproef (72,9%) werkt niet, 22,3 procent heeft een job van minder dan 20 uur per week en 4,8 procent werkt 20 uur of meer per week. Meer dan een kwart van de studenten (27,6%) volgt een geïndividualiseerd traject (GIT). In tabel 1 volgt een overzicht van de karakteristieken van zowel de algemene steekproef, als de karakteristieken per geslacht. Meer dan één op de drie studenten (38,2%) geeft aan ooit cannabis te hebben gebruikt, 22,9 procent gebruikte het afgelopen jaar. Binnen deze groep laatstejaarsgebruikers heeft meer dan één op de vijf (21,2%) studenten één of meerdere kenmerken van problematisch gebruik ervaren. De leeftijd waarop voor het eerst cannabis werd gebruikt binnen de steekproef varieert van 12 tot 29 jaar, met een gemiddelde beginleeftijd van 16,95 (SD=1,97) jaar. Tabel 1: Karakteristieken van de algemene steekproef en verschillen in karakteristieken volgens geslacht. Variabele/ Missings Totaal Mannen Vrouwen Significantietest Leeftijd /0
(N=7181)
(N=2711)
(N=4470)
(p)
21,07 (2,81)
21,04 (3,00)
21,09 (2,69)
t= -0,78 (n.s.)
16,95 (1,97)
16,95 (1,93)
16,94 (2,00)
t= 0,065 (n.s.)
gemiddelde(SD) Beginleeftijd/4444 gemiddelde(SD) Chi2= 53,861
Statuut /11
34
•
Geen job
72,9%
77,2%
70,2%
•
job < 20u
22,3%
17,7%
25,1%
•
job > 20u
4,8%
5,1%
4,6%
(<0,001)
Resultaten
GIT /20
27,6%
29,6%
26,3%
Chi2= 9,094 (0,003) Chi2= 10,765
Woonsituatie /77 •
Thuiswonend
30,4%
32,4%
29,3%
•
Kotstudent
57,5%
56,8%
58,0%
•
Zelfstandig
12,0%
10,9%
12,8%
28,7%
23,0%
32,0%
Psychische problemen /643
(0,005)
Chi2= 60,635 (<0,001)
Stressgevoeligheid/655
11,59 (8,08)
9,62(7,28)
12,73(8,30)
t= -15,782 (<0,001)
29,38 (6,43)
31,96(6,21)
27,90(6,08)
t=25,380 (<0,001)
40,6%
32,5%
45,3%
Chi2= 100,820
(min.=0 max.=44) Sensation-seeking/809 (min.=0 max.=60) Onbeheersbare werkbelasting/782
(<0,001) Chi2=3,190 (n.s.)
Gepercipieerde norm /700
21,1%
22,0%
20,5%
•
Nooit
74,9%
74,4%
75,1%
•
Enkele malen
4,1%
3,6%
4,3%
•
Regelmatig 39,9%
49,9%
34,2%
Lid Studentenvereniging/788 Lid Sportclub/794
Chi2=152,747 (<0,001)
29,1%
35,3%
25,5%
Chi2=68,192 (<0,001)
Lid Jeugdbeweging/790
20,4%
19,6%
20,9%
Chi2=1,634 (n.s.)
Lid Jeugdhuis/790
3,9%
5,2%
3,2%
Chi2=15,750 (<0,001) Chi2=69,723
Fuif/800 •
≤1x/maand
62,8%
56,1%
66,6%
•
>1x/maand
37,2%
43,9%
33,4%
(<0,001) Chi2=90,854
Café/862 •
≤1x/maand
33,2%
25,7%
37,5%
•
>1x/maand
66,8%
74,3%
62,5%
(<0,001)
35
Resultaten
Chi2=39,438
Discotheek/842 •
≤1x/maand
81,3%
77,2%
83,6%
•
>1x/maand
18,7%
22,8%
16,4%
(<0,001) Chi2=65,421
Studentikoze activiteit /846
(<0,001)
•
≤1x/maand
90,6%
86,7%
92,9%
•
>1x/maand
9,4%
13,3%
7,1%
Uit tabel 1 blijkt dat er heel wat verschillen zijn in de karakteristieken van mannen en vrouwen. Zo zijn er gemiddeld meer vrouwen die een job hebben (29,8% versus 22,8%), maar zijn er net meer mannen met een job van minstens 20 uur per week (5,1% versus 4,6%). Er zijn bovendien meer mannen (29,6%) dan vrouwen (26,3%) die een GIT volgen. Vrouwen zijn gemiddeld stressgevoeliger, hebben vaker psychische problemen en ervaren vaker een onbeheersbare werkbelasting dan mannen, terwijl mannen net gemiddeld hoger scoren op sensation-seeking. Er zijn ook verschillen waarneembaar in vrijetijdsbesteding. Zo zijn meer mannen dan vrouwen lid van een studentenvereniging, sportclub of jeugdhuis. Bij alle uitgaanslocaties zijn er meer mannen dan vrouwen die meer dan één keer per maand uitgaan.
36
Resultaten
2. Univariate statistiek 2.1 Socio-demografische factoren Tabel 2: Independent samples t-testen leeftijd en beginleeftijd (in jaren) van laatstejaarsgebruik en problematisch gebruik. Variabele Laatstejaarsgebruiker Niet Laatstejaarsgebruiker (N=1641) Leeftijd gemiddelde(SD)
t=2,024 df=3111,733 p=0,043 20,96 (2,47)
Beginleeftijd gemiddelde(SD)
Leeftijd gemiddelde(SD) Beginleeftijd gemiddelde(SD)
(N=5540)
21,11 (2,91)
t=-1,474 df=2735 p=0,141 16,99 (1,98)
16,88 (1,95)
Problematisch Gebruik
Geen Problematisch Gebruik
(N=347)
(N=1290)
t=-4,765 df=422,344 p<0,001 21,68 (3,37)
20,77 (2,12)
t=13,298 df=1632 p<0,001 15,88 (1,70)
17,29 (1,94)
In tabel 2 zijn de resultaten van de independent sample t-testen voor leeftijd en beginleeftijd weergeven. Hieruit blijkt dat er een significant verschil is in leeftijd tussen laatstejaarsgebruikers en niet-laatstejaarsgebruikers. Zo zijn laatstejaarsgebruikers gemiddeld iets jonger dan niet-laatstejaarsgebruikers. Ook bij laatstejaarsgebruikers die problematisch gebruiken wordt een significant verschil in leeftijd gevonden. In tegenstelling tot laatstejaarsgebruikers die niet problematisch gebruiken zijn problematische gebruikers gemiddeld bijna één jaar ouder. Naast de leeftijd is ook de beginleeftijd van problematische gebruikers significant verschillend. Zo beginnen problematische gebruikers gemiddeld anderhalf jaar vroeger met cannabis.
37
Resultaten
Tabel 3: Chi-kwadraattesten socio-demografische factoren laatstejaarsgebruik en problematisch gebruik. Variabele Laatstejaarsgebruik Problematisch gebruik (N=1641) Geslacht
2
(N=347) 2
Chi =191,168 df=1 p<0,001
Chi =42,696 df=1 p<0,001
Man
31,6% (858)
27,5% (235)
Vrouw
17,5% (783)
14,3% (112)
Chi2=88,213 df=2 p<0,001
Chi2=5,408 df=2 p=0,067
Geen job
20,6% (1077)
19,6% (210)
Job< 20u/week
31,4% (503)
23,6% (119)
Job ≥20u/week
17,1% (59)
28,8% (17)
Chi2=80,155 df=2 p<0,001
Chi2=25,106 df= 2 p<0,001
Thuis
16,2% (351)
17,8% (62)
Kotstudent
26,2% (1071)
19,6% (210)
Zelfstandig
23,9% (204)
34,3% (70)
Chi2=47,112 df=1 p<0,001
Chi2=10,981 df=1 p=0,001
Ja
28,4% (560)
25,8% (145)
Neen
20,8% (1077)
18,8% (201)
Statuut
Woonsituatie
GIT
De resultaten uit tabel 3 tonen onder andere aan dat er meer mannelijke dan vrouwelijke laatstejaarsgebruikers en problematische gebruikers zijn. Er wordt een significant verband gevonden tussen laatstejaarsgebruik en statuut als ook een trend tot significant verband tussen problematisch gebruik en statuut. Het laatstejaarsgebruik is het laagst bij studenten die een vaste job hebben van minstens 20 uur per week, terwijl het problematisch gebruik binnen deze groep net het hoogst is. Het aandeel laatstejaarsgebruikers is groter bij studenten zonder job, al is binnen deze groep het problematisch gebruik het laagst. De grootste groep laatstejaarsgebruikers heeft een tijdelijke job van minder dan 20 uur per week. Naast geslacht en statuut is er ook een significant verband met de woonsituatie. Thuisstudenten hebben de laagste gebruikersprevalentie voor zowel laatstejaarsgebruik als problematisch gebruik. Bij zelfstandig wonende studenten hebben meer studenten het afgelopen jaar gebruikt en deze groep bevat de meeste problematische gebruikers. Kotstudenten tellen dan weer
38
Resultaten
het grootste aandeel laatstejaarsgebruikers. Tot slot wordt ook een significant verband gevonden tussen het volgen van een GIT en cannabisgebruik. Er zijn meer laatstejaarsgebruikers en problematische gebruikers onder studenten die een GIT volgen dan bij degene die een modeltraject volgen. 2.2 Intrapersoonlijke factoren Tabel 4: Chi-kwadraattesten intrapersoonlijke factoren laatstejaarsgebruik en problematisch gebruik. Variabele Laatstejaarsgebruiker Problematisch gebruik (N=1641) 2
Psychisch welzijn
(N=347) 2
Chi =2,782 df=1 p=0,095
Chi = 20,140 df=1 p<0,001
Psychische problemen
23,1% (434)
28,5% (123)
Geen psychische
25,1% (1170)
18,2% (213)
Chi2=4,613 df=1 p=0,032
Chi2=7,519 df=1 p=0,006
23,2% (602)
24,3% (146)
problemen Werkbelasting Onbeheersbaar Beheersbaar
25,5% (969) 2
Gerpercipieerde norm
18,6% (180) 2
Chi =235,035 df=2 p<0,001
Chi =18,951 df=2 p<0,001
Nooit
11,1% (151)
13,2% (20)
Enkele malen
27,0% (1310)
20,6% (270)
Regelmatig
49,0% (129)
34,1% (44)
Uit de resultaten van tabel 4 wordt duidelijk dat er een trend tot significant verband is tussen het laatstejaarsgebruik van cannabis en het psychisch welzijn van studenten. Bij problematisch gebruik wordt een significant verband gevonden met het psychisch welzijn.
Studenten
zonder
psychische
problemen
hebben
een
iets
hoger
laatstejaarsgebruik, terwijl studenten met psychische problemen net een hoger problematisch gebruik hebben. Verder wordt ook een significant verband gevonden tussen cannabisgebruik en de ervaren werkbelasting. Het afgelopen jaar werd cannabis het meest gebruikt door studenten die hun werkbelasting als beheersbaar ervaren (25,5% versus 23,2%), terwijl het aandeel problematische gebruikers net het hoogst is onder studenten die hun werkbelasting als onbeheersbaar ervaren (24,3% versus 18,6%). Tot slot wordt ook de subjectieve norm van studenten geassocieerd met cannabisgebruik. Bijna de helft van de studenten (49,0%) die denken dat andere
39
Resultaten
studenten regelmatig illegale drugs gebruiken, heeft het afgelopen jaar cannabis gebruikt. Van de studenten die geloven dat andere studenten slechts enkele malen gebruiken, heeft 27% het afgelopen jaar gebruikt. Studenten die menen dat andere studenten nooit illegale drugs gebruiken, hebben de laagste laatstejaarsprevalentie (11,1%). Hetzelfde geldt voor problematisch gebruik waarbij laatstejaarsgebruikers die denken dat andere studenten regelmatig gebruiken, vaker een problematisch gebruikspatroon (34,1%) vertonen dan studenten die menen dat andere studenten slechts enkele malen gebruiken (20,6%). Laatstejaarsgebruikers die geloven dat andere studenten nooit illegale drugs gebruiken, vertonen het minst vaak een problematisch gebruikspatroon (13,2%). Tabel 5: Independent samples t-testen stressgevoeligheid en sensation-seeking laatstejaarsgebruikers en problematische gebruikers. Variabele Laatstejaarsgebruiker Niet Laatstejaarsgebruiker (N=1641) Stressgevoeligheid
(N=5540)
t=0,587 df=6524 p=0,557
Gemiddelde (SD)
11,49 (8,05)
Sensation-seeking
11,62 (8,09)
t=-24,271 df=2740,788 p<0,001
Gemiddelde (SD)
32,61 (6,00)
28,33 (6,22)
Problematisch gebruik
Geen Problematisch
(N=347)
Gebruik (N=1290)
Stressgevoeligheid
t=-3,749 df=489,435 p<0,001
Gemiddelde (SD)
13,03 (8,63)
Sensation-seeking
11,08 (7,84)
t=-2,527 df=1563 p=0,012
Gemiddelde (SD)
33,35 (5,91)
32,41 (5,99)
In tabel 5 is te zien dat studenten die het afgelopen jaar cannabis hebben gebruikt gemiddeld een grotere behoefte hebben aan sensation-seeking. Dit resultaat kan worden doorgetrokken naar laatstejaarsgebruikers met een problematisch gebruikspatroon. Zij scoren gemiddeld hoger op sensation-seeking dan laatstejaarsgebruikers die niet problematisch
gebruiken.
Verder
zijn
problematische
gebruikers
stressgevoeliger dan laatstejaarsgebruikers die niet problematisch gebruiken.
40
gemiddeld
Resultaten
2.3 Interpersoonlijke factoren Tabel 6: Chi-kwadraattesten vrijetijdsbesteding laatstejaarsgebruik en problematisch gebruik van cannabis. Variabele Laatstejaarsgebruiker Problematisch gebruik (N=1641)
(N=347)
Chi2=1,513 df=1 p=0,219
Chi2=20,842 df=1 p<0,001
Ja
25,3% (646)
15,2% (98)
Neen
24,0% (921)
24,7% (227)
Chi2=2,551 df=1 p<0,001
Chi2= 3,824 df=1 p=0,051
23,1% (430)
17,5% (75)
Studentenvereniging
Sportclub Ja Neen Jeugdbeweging
25,0% (1133) 2
22,0% (249) 2
Chi =17,547 df=1 p<0,001
Chi =7,981 df=1 p=0,005
Ja
29,0% (378)
15,6% (59)
Neen
23,4% (1190)
22,4% (266)
Chi2=28,672 df=1 p<0,001
Chi2=1,584 df=1 p=0,208
38,8% (97)
25,8% (25)
23,9% (1470)
20,4% (300)
Chi2=308,512 df=1 p<0,001
Chi2=3,354 df=1 p=0,067
≤1x/maand
17,3% (691)
22,9% (158)
>1x
36,8% (875)
19,1% (167)
Chi2=368,118 df=1 p<0,001
Chi2=0,042 df=1 p=0,837
≤1x/maand
9,6% (202)
21,3% (43)
>1x/maand
31,6% (1336)
20,7% (276)
Chi2=275,881 df=1 p<0,001
Chi2=1,062 df=1 p=0,303
20,2% (1040)
20,1% (209)
Jeugdhuis Ja Neen Fuif
Café
Discotheek ≤1x/maand >1x
43,2% (513) 2
22,4% (115) 2
Chi =98,488 df=1 p<0,001
Chi =4,577 df=1 p=0,032
≤1x/maand
22,7% (1306)
21,5% (281)
>1x
41,1% (244)
15,5% (38)
41
Resultaten
Uit de resultaten van de chi-kwadraattesten in tabel 6 blijkt dat er een significant verband is tussen laatstejaarsgebruik en lid zijn van een sportclub. Bij problematisch gebruik is dit slechts een trend tot significant verband. Er zijn minder laatstejaarsgebruikers en problematische gebruikers bij studenten die lid zijn van een sportclub dan bij studenten die geen lid zijn. Verder wordt bij zowel laatstejaarsgebruik als problematisch gebruik een significant verband gevonden met lid zijn van een jeugdbeweging. Terwijl er meer leden het afgelopen jaar hebben gebruikt, zijn er meer problematische gebruikers onder de niet-leden. Hetzelfde geldt voor leden van een studentenvereniging waar zich ook minder problematische gebruikers bevinden onder leden dan niet-leden. Tot slot hebben leden van een jeugdhuis een hogere laatstejaarsprevalentie dan niet-leden. Bij alle uitgaanslocaties is het aandeel studenten die het afgelopen jaar gebruikt hebben het grootst onder studenten die meer dan één keer per maand uitgaan. Laatstejaarsgebruikers die minder dan of één keer per week naar een fuif of studentikoze activiteit gaan, hebben een hogere prevalentie problematisch gebruik dan degenen die meer dan één keer per maand uitgaan.
42
Resultaten
3. Multivariate analyse Voor de verdere analyses zal enkel gewerkt worden met variabelen waar een significant of trend tot significant resultaat bij de chi-kwadraattesten of de independent sample ttesten is gevonden. De variabelen worden per sociaal ecologisch niveau in een multivariate logistische regressie bekeken. Op intrapersoonlijk en interpersoonlijk niveau zal telkens worden gecontroleerd voor de verschillende socio-demografische factoren. Tabel 7: Multivariate cannabisgebruik.
logistische
regressie
voor
socio-demografische
Laatstejaarsgebruik
factoren
van
Problematisch gebruik
Variabele
OR
95% BI
p
OR
95% BI
p
Leeftijd
0,950
0,924-0,976
<0,001
1,133
1,063-1,208
<0,001
0,624
0,574-0,678
<0,001
2,570
1,949-3,389
<0,001
(in jaren) Beginleeftijd (in jaren) Geslacht Man Vrouw
2,405
2,141-2,701
<0,001
1,0
1,0
Statuut
<0,001 Geen Job
1,0
0,142 1,0
Job<20u/week
1,966
1,721-2,245
<0,001
1,184
0,886-1,583
0,253
Job≥20u/week
0,891
0,636-1,248
0,502
0,588
0,272-1,273
0,178
Woonsituatie Thuis
<0,001 1,0
0,074 1,0
Kotstudent
1,960
1,708-2,249
<0,001
1,388
0,987-1,952
0,060
Zelfstandig
1,997
1,589-2,511
<0,001
1,698
1,036-2,783
0,036
Ja
1,460
1,287-1,656
<0,001
1,220
0,926-1,952
0,157
GIT Neen
1,0
1,0
43
Resultaten
In tabel 7 zijn de resultaten van de multivariate logistische regressie voor sociodemografische factoren te zien. Hieruit blijkt onder meer dat per levensjaar dat de student jonger is, hij/zij vijf procent meer kans heeft om het afgelopen jaar cannabis te hebben gebruikt. Bij problematisch gebruik is dit verband net andersom: per levensjaar dat de student ouder is, heeft hij/zij 13 procent meer kans om problematisch te gebruiken. Problematisch gebruik wordt significant geassocieerd met de beginleeftijd van gebruik. Per jaar dat studenten vroeger beginnen gebruiken, hebben zij 1,603 keer meer kans om een problematisch gebruikerspatroon te ontwikkelen. Ook voor geslacht wordt een significant verband gezien waarbij mannelijke studenten een hogere kans hebben op zowel laatstejaarsgebruik als problematisch gebruik. Wanneer studenten een job hebben van minder dan 20 uur per week, is hun kans 1,966 keer zo groot om laatstejaarsgebruiker te zijn in vergelijking met studenten die niet werken. Verder hebben studenten die op kot zitten 1,960 keer meer kans om laatstejaarsgebruiker te zijn dan thuiswonende studenten. Bij zelfstandig wonende studenten is deze kans zelfs 1,997 keer zo groot. Thuisstudenten hebben niet alleen een kleinere kans op laatstejaarsgebruik, maar ook op problematisch gebruik. Er wordt een trend tot significant verband gevonden tussen op kot zitten en problematisch gebruik. Kotstudenten hebben 1,388 keer meer kans om problematisch te gebruiken in tegenstelling tot thuiswonende studenten. Bij zelfstandig wonende studenten wordt een significant verband gezien met problematisch gebruik. Hun kans is 1,698 keer zo groot in vergelijking met thuiswonende studenten. Op studievlak hebben studenten die een GIT volgen 1,460 keer meer kans om het afgelopen jaar te hebben gebruikt dan studenten die een modeltraject volgen.
44
Resultaten
Tabel 8: Multivariate logistische regressie voor intrapersoonlijke factoren van cannabisgebruik gecontroleerd voor socio-demografische factoren (leeftijd, beginleeftijd, geslacht, woonsituatie, statuut en GIT). Laatstejaarsgebruik Problematisch gebruik Variabele
OR
95% BI
p
OR
95% BI
p
Psychisch welzijn Psychische
1,0
1,0
problemen Geen psychische
1,134
0,979-1,341
0,092
0,654
1,084-2,160
0,016
0,934
0,817-1,068
0,320
1,134
0,838-1,534
0,414
problemen Werkbelasting Onbeheersbaar Beheersbaar
1,0
1,0
Gerpercipieerde norm
<0,001
0,013
illegale drugs Nooit
1,0
1,0
Enkele malen
2,802
2,309-3,400
<0,001
1,617
0,925-2,824
0,092
Regelmatig
7,724
5,572-10,707
<0,001
2,707
1,365-5,368
0,004
1,031
1,010-1,052
0,003
0,996
0,973-1,020
0,754
Stressgevoeligheid Sensation-seeking
1,094
1,082-1,106
<0,001
Uit de resultaten in tabel 8 blijkt dat er een trend tot significant verband is tussen laatstejaarsgebruik en psychisch welzijn. Studenten die geen psychische problemen ervaren, hebben 13 procent meer kans om laatstejaarsgebruiker te zijn, dan studenten die wel psychische problemen ervaren. Bij problematisch gebruik is dit net andersom: studenten met psychische problemen hebben 1,530 keer meer kans om kenmerken van problematisch gebruik te ervaren dan studenten zonder psychische problemen. Ook de gepercipieerde norm rond illegaal druggebruik houdt verband met laatstejaarsgebruik en problematisch gebruik. Studenten die denken dat andere studenten slechts enkele malen gebruiken, hebben 2,802 keer meer kans om laatstejaarsgebruiker te zijn dan studenten die denken dat anderen nooit gebruiken. Deze kans is nog groter bij studenten die geloven dat andere studenten regelmatig gebruiken. Zij hebben 7,724 keer meer kans dan studenten die geloven dat anderen nooit
45
Resultaten
gebruiken. Laatstejaarsgebruikers die veronderstellen dat anderen slechts enkele malen gebruiken, hebben 1,617 keer meer kans om problematisch te gebruiken. Degenen die denken dat andere studenten regelmatig gebruiken, hebben 2,707 keer meer kans ten opzichte van laatstejaarsgebruikers die aannemen dat anderen nooit gebruiken. Daarnaast wordt een significant verband gevonden tussen problematisch gebruik en de stressgevoeligheid van de student. Per punt dat de student stressgevoeliger is, neemt zijn/haar kans op problematisch gebruik met drie procent toe. Tot slot wordt een significant verband gezien tussen laatstejaarsgebruik en de behoefte aan sensationseeking. Per punt dat studenten hoger scoren op de schaal van sensation-seeking neemt hun kans om laatstejaarsgebruiker te zijn met negen procent toe.
46
Resultaten
Tabel 9: Multivariate logistische regressie voor interpersoonlijke factoren van cannabisgebruik gecontroleerd voor socio-demografische factoren (leeftijd, beginleeftijd, geslacht, woonsituatie, statuut en GIT). Laatstejaarsgebruik Variabele
OR
95% BI
Problematisch gebruik p
OR
95% BI
p
1,330-2,625
<0,001
1,041-1,998
0,028
1,184-2,401
0,004
0,699-1,269
0,694
0,633-1,633
0,945
Studentenvereniging Ja
1,0
Neen
1,969
Sportclub Ja Neen
1,0 1,257
1,0 1,090-1,450
0,002
1,443
Jeugdbeweging Ja Neen
1,0 0,934
1,0 0,916-1,525
0,392
1,022-1,827
0,035
1,686
Jeugdhuis Ja Neen
1,0 0,731
Fuif ≤1x/maand
1,0
>1x/maand
1,580
≤1x/maand
1,0
>1x/maand
2,563
1,0 1,370-1,823
<0,001
2,148-3,058
<0,001
1,544-2,092
<0,001
0,942
Café
Discotheek ≤1x/maand
1,0
>1x/maand
1,797
Studentikoze activiteit ≤1x/maand
1,0
>1x/maand
1,237
1,0 1,017-1,503
0,033
1,017
47
Resultaten
Zoals uit de resultaten in tabel 9 blijkt, is er een significant verband tussen cannabisgebruik en lid zijn van een sportclub. Studenten die geen lid zijn van een sportclub hebben 1,257 keer meer kans om het afgelopen jaar te hebben gebruikt dan studenten die wel lid zijn. Hetzelfde geldt voor problematisch gebruik, waarbij laatstejaarsgebruikers die geen lid zijn van een sportclub 1,443 keer meer kans hebben om problematisch te gebruiken tegenover laatstejaarsgebruikers die wel lid zijn. Laatstejaarsgebruikers die geen lid zijn van een studentenvereniging hebben bijna dubbel zoveel kans om een problematisch gebruikerspatroon te ontwikkelen in vergelijking met leden. Dit kan worden doorgetrokken naar lidmaatschap van een jeugdbeweging, waar niet-leden 1,686 keer meer kans hebben op problematisch gebruik dan leden. Tussen laatstejaarsgebruik en lidmaatschap van een studentenvereniging of jeugdbeweging wordt geen verband gevonden, maar wel tussen laatstejaarsgebruik en lidmaatschap bij een jeugdhuis. De kans op laatstejaarsgebruik neemt voor leden van een jeugdhuis met drie procent toe ten opzichte van studenten die geen lid zijn. Daarnaast wordt er ook een significant verband gevonden met het uitgaan naar fuiven, cafés, discotheken en studentikoze activiteiten. Bij alle uitgaanslocaties hebben studenten die meer dan één keer per maand uitgaan een verhoogde kans op laatstejaarsgebruik tegenover studenten die minder dan of één keer per maand uitgaan. Bij het uitgaan naar fuiven is deze kans 1,580 keer zo groot, bij het uitgaan naar cafés 2,563 keer zo groot, bij het uitgaan naar discotheken 1,797 keer zo groot en bij het deelnemen aan studentikoze activiteiten 1,237 keer zo groot. Er wordt geen significant verband gevonden tussen problematisch gebruik van cannabis en het uitgaan naar fuiven, cafés, discotheken of studentikoze activiteiten.
48
Discussie
Discussie De prevalenties van laatstejaarsgebruik en problematisch gebruik van cannabis in dit onderzoek komen grotendeels overeen met de prevalenties die zijn teruggevonden bij de recente studentenbevraging bij verschillende Vlaamse universiteiten en hogescholen. In dit onderzoek wordt een laatstejaarsprevalentie van 22,9 procent gevonden, terwijl in de meest recente studentenbevraging van Rosiers et al. (2014) 22 procent van de studenten het afgelopen jaar had gebruikt. Van deze laatstejaarsgebruikers vertoonde in het onderzoek van Rosiers et al. (2014) 22,2 procent een problematisch gebruikerspatroon. In dit onderzoek is dit iets lager, namelijk 21,2 procent. Hoewel deze cijfers aantonen dat de prevalentie laatstejaars gebruikende studenten in Vlaanderen een stuk lager is dan in de Verenigde Staten (34,9%) zijn deze cijfers nog steeds alarmerend hoog (Johnston et al.,2012). Het doel van dit onderzoek was om profielen te schetsen van cannabisgebruik bij studenten. Hierbij werd een onderscheid gemaakt tussen studenten die het afgelopen jaar cannabis hebben gebruikt en studenten die een problematisch gebruikspatroon vertonen. Uit de resultaten blijkt dat er heel wat verschillen zijn in het profiel van een laatstejaarsgebruiker en het profiel van een problematisch gebruiker. De opvallendste verschillen zullen verder worden besproken. In het algemeen zijn er minder significante factoren gevonden die verband houden met problematisch gebruik. Dit is mogelijk te wijten aan de kleinere groep studenten die kenmerken van problematisch gebruik vertonen. Het kan ook een signaal zijn dat er naast de bevraagde factoren ook andere factoren van belang zijn. Bij de socio-demografische factoren wordt bij zowel laatstejaarsgebruik als problematisch gebruik een significant verband gevonden met leeftijd. Terwijl de kans op laatstejaarsgebruik afneemt met het ouder worden, neemt de kans op problematisch gebruik net toe. Dit is in overeenstemming met een Zweeds onderzoek, waar naar voor kwam dat jongere studenten meer kans hebben om laatstejaarsgebruiker te zijn (Bullock, 2004). Ook uit een Nederlands uitgaansonderzoek blijkt dat 15- tot 24-jarigen een hoger laatstejaarsgebruik van cannabis hebben dan 25- tot 35-jarigen (Goossens, Frijns, van Hasselt, & van Laar, 2013). In de literatuur zijn er geen verbanden terug te
49
Discussie
vinden over de hogere leeftijd van problematisch gebruikende studenten. Een mogelijke verklaring voor de hogere leeftijd van problematische gebruikers zou kunnen zijn dat deze studenten al langere tijd gebruiken, waardoor hun gebruik problematisch is geëvolueerd. Verder onderzoek hiernaar is nodig. In tegenstelling tot een Nederlands rapport wordt er voor laatstejaarsgebruik geen significant verband gevonden met de beginleeftijd van gebruik. Zij vonden terug dat een vroege beginleeftijd een belangrijke voorspeller is voor actueel gebruik en gebruik in de toekomst (Rigter, Van Laar, & Rigter, 2003). Bij problematisch gebruik wordt echter wel een significant verband gevonden met de beginleeftijd, waarbij de kans op problematisch gebruik toeneemt per jaar dat studenten vroeger beginnen gebruiken. Dit komt overeen met wetenschappelijke literatuur die aantoont dat op vroege leeftijd cannabis beginnen gebruiken het risico op later problematisch gebruik doet toenemen (van der Pol et al., 2011 in Vanmarcke, 2013). In de studentenbevraging werd gevonden dat de student meer kenmerken van problematisch gebruik ervaart, naarmate de beginleeftijd vroeger is (Rosiers et al., 2014). Er zijn verschillende mogelijke verklaringen voor het verband tussen beginleeftijd en problematisch gebruik. Vooreerst zouden jongeren die op vroege leeftijd beginnen gebruiken meer kans hebben op later problematisch
gebruik
door
een
moeilijke
kindertijd,
sociale
achterstelling,
gedragsproblemen en het optrekken met deviante vrienden (van der Pol et al., 2011 in Vanmarcke, 2013). Een tweede mogelijke verklaring is dat studenten die een vroege beginleeftijd hebben, door het gebruik op jonge leeftijd terechtkomen in een druggebruikende vriendengroep waardoor ze kwetsbaarder worden voor psychosociale problemen (Lynskey et al., 2003 in Vanmarcke, 2013). Mannelijke studenten hebben in dit onderzoek meer kans om laatstejaarsgebruiker te zijn dan vrouwelijke studenten. Dit is in overeenstemming met Europese en Vlaamse cijfers die aantonen dat meer mannen dan vrouwen cannabis gebruiken (European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction, 2005). Ook studies bij universiteitsstudenten in binnen- en buitenland komen tot dezelfde resultaten (Bullock, 2004; Johnston, et. al., 2012; Molina, et. al., 2012; Rosiers, et. al., 2014). Door hun hogere gebruikersprevalentie en -frequentie hebben ze bijgevolg ook meer kans op
50
Discussie
problematisch gebruik, wat consistent is met onder meer het onderzoek van Bullock (2004), Kaynak et al. (2013) en de Vlaamse studentenbevragingen (Rosiers et al., 2014). Wat betreft het statuut van de student wordt enkel een verband gezien tussen laatstejaarsgebruik en het hebben van een tijdelijke job van minder dan 20 uur per week, terwijl er tussen statuut en problematisch gebruik geen enkel verband wordt gevonden na controle voor de andere socio-demografische variabelen. In tegenstelling tot het onderzoek van Bullock (2004) wordt geen significant verband gevonden tussen laatstejaarsgebruik en het hebben van een job van meer dan 20 uur per week. Dit onderzoek toonde aan dat studenten die zelf moeten werken voor hun inkomen minder kans hebben om het afgelopen jaar te hebben gebruikt dan studenten waarvan de ouders de inkomsten voorzien. Dat in dit onderzoek studenten met een tijdelijke job van minder dan 20 uur per week meer kans hebben om het afgelopen jaar te hebben gebruikt, zou te maken kunnen hebben met het feit dat zij meer geld hebben om aan cannabis uit te geven, maar niet de verantwoordelijkheid dragen van een vaste job. Dit is slechts een hypothese en verder onderzoek hiernaar is zeker nodig. Bij laatstejaarsgebruik hebben kotstudenten en zelfstandig wonende studenten een verhoogde kans ten opzichte van studenten die thuis bij hun ouders wonen. Voor problematisch gebruik wordt er enkel een trend tot significant verband gezien waarbij kotstudenten een verhoogd risico lopen. Dat laatstejaarsgebruik het minst voorkomt bij thuiswonende studenten komt overeen met de resultaten van Zweeds, Spaans en Amerikaans onderzoek bij studenten (Bullock, 2004; Molina et al., 2012; Primack, Kim, Shensa, Sidani, Barnett, & Switzer, 2012). In het Zweeds onderzoek was het laatstejaarsgebruik van cannabis het hoogst onder studenten die in een studentenverblijf wonen, gevolgd door studenten die zelfstandig wonen en met vrienden. Daarnaast hadden studenten die in een studentenverblijf wonen een verhoogde kans op problematisch gebruik (Bullock, 2004). In het onderzoek van Milina et al. (2012) werd enkel een verhoogd risico gevonden op laatstejaarsgebruik van illegale drugs voor studenten die samenwonen met vrienden. Dat thuiswonende studenten een lagere kans hebben om cannabis te gebruiken, kan te maken hebben met een hogere mate van ouderlijk toezicht (Kaynak et al., 2013).
51
Discussie
Bij laatstejaarsgebruik wordt verder nog een significant verband gezien met het volgen van een GIT. Deze studenten hebben een grotere kans om het afgelopen jaar te hebben gebruikt. Dit komt overeen met Zweeds onderzoek dat aantoont dat studenten die geen volledige opleiding volgen een grotere kans hebben om cannabis te gebruiken (Bullock, 2004). Hoe dit verband precies tot stand komt is nog niet gekend en kan met dit crosssectionele onderzoek ook niet worden nagegaan. Eén van de mogelijke verklaringen kan zijn dat studenten met een GIT meer tijd hebben om uit te gaan door het opnemen van minder studiepunten waardoor ze sneller naar cannabis grijpen. De relatie zou ook in de tegenovergestelde richting kunnen zijn waarbij laatstejaarsgebruikers misschien minder naar de les gaan, slechtere studieresultaten halen en daardoor sneller overstappen naar een GIT. Longitudinaal en diepgaand onderzoek is nodig om deze relatie te onderzoeken. Op intrapersoonlijk niveau wordt na controle voor socio-demografische factoren onder andere bij laatstejaarsgebruik een trend tot significant verband en bij problematisch gebruik een significant verband gezien met psychisch welzijn. Studenten zonder psychische problemen hebben een verhoogde kans om laatstejaarsgebruiker te zijn terwijl dit voor problematisch gebruik net omgekeerd is. Het verband tussen laatstejaarsgebruik en psychisch welzijn is in tegenspraak met de wetenschappelijke literatuur hieromtrent die beschrijft dat psychische problemen voor een grotere kans op gebruik zorgen (Schwinna, Schinke, & Trenta, 2010). Zo toont het onderzoek van Schwinna et al. (2010) aan dat gevoelens van depressie en vijandigheid het risico op cannabisgebruik vergroten. Een mogelijke verklaring kan zijn dat het verband afhankelijk is van welk soort psychisch probleem de student heeft. Zo gaan personen met een hoge angstgevoeligheid (anxiety sensitivity) angstig worden wanneer ze lichamelijke tekens van angst waarnemen. Hierdoor gaan deze personen minder cannabis gebruiken, zeker als ze al eens bijwerkingen van hun gebruik hebben ondervonden (Norton et al., 1997; Stewart, Karp, Pihl, & Peterson, 1997 in Buckner, Schmitdt, Bobadilla, & Taylor, 2006). Het verband tussen problematisch gebruik van cannabis en het ervaren van psychische problemen komt wel overeen met de wetenschappelijke literatuur. Zo is beschreven dat personen met een problematisch gebruikerspatroon meer kans hebben op een angststoornis (Buckner et al., 2011).
52
Discussie
Anderzijds rapporteren personen met een problematisch gebruikerspatroon vaker een hoge angstgevoeligheid (Buckner et al., 2011). Ook uit Nederlands onderzoek komt naar voor dat angstgevoeligheid, gevoelens van hopeloosheid en negatief denken risicofactoren zijn voor problematisch middelengebruik (Snoek, Wits, & Van der Stel, 2010 in Schrijvers, Snoek, & Van den Ende, 2010). Uit de resultaten blijkt dat studenten met een hoge behoefte aan sensation-seeking een grotere kans hebben om laatstejaarsgebruiker te zijn. Dit strookt met de wetenschappelijke literatuur hieromtrent (Creemers et al., 2012; Kaynak et al., 2013). In tegenstelling tot andere studies wordt in dit onderzoek geen significant verband gevonden tussen problematisch gebruik en de behoefte aan sensation-seeking (Kaynak et al. 2013). Bij stressgevoeligheid is het net andersom waarbij er wel een significant verband wordt gevonden met problematisch gebruik, maar niet met laatstejaarsgebruik. Een mogelijke verklaring voor dit verband wordt gegeven door de zelfmedicatie theorie. Studenten met een hoge stressgevoeligheid zouden eventueel cannabis gebruiken als coping in stressvolle situaties. Wanneer ze merken dat dit gebruik gevoelens van lichamelijke stress vermindert, gaan ze wellicht blijven gebruiken en kan het gebruik problematisch worden (Huizink, 2011). In de review van Hyman en Sinha (2009) geven verschillende studies aan dat de meest gerapporteerde reden om cannabis te gebruiken het relaxerende effect is. Bij zware gebruikers is het gebruik van cannabis om spanning te verminderen nog meer aanwezig. Verder wordt aangegeven dat cannabis, in vergelijking met andere middelen, het vaakst gebruikt wordt om stress te verminderen. Dat vooral zware gebruikers het middel als coping gebruiken kan het gevolg zijn van het gebrek aan alternatieve of adaptieve coping mechanismen. Een andere mogelijke verklaring is dat de stresssystemen van deze personen zijn aangetast door chronisch middelengebruik (Hyman & Sinha, 2009). Eerder is al aangehaald dat psychische problemen voor een hoger risico op problematisch gebruik zorgen. Uit onderzoek blijkt dat personen met een sociale angststoornis meer te maken hebben met slechte coping mechanismes waardoor ze vaker naar cannabis grijpen om hun stress te doen dalen (Buckner et al., 2006).
53
Discussie
In dit onderzoek hebben studenten die denken dat andere studenten enkele malen of regelmatig illegale drugs gebruiken, een verhoogde kans op laatstejaars- en problematisch gebruik. Dit is in overeenstemming met ander onderzoek rond sociale norm en cannabisgebruik (Arbour-Nicitopoulos et al., 2010; Franca et al., 2010; Neighbors et al., 2008). Omdat dit een cross-sectioneel onderzoek is, kan niet worden nagegaan of cannabisgebruik leidt tot het overschatten van het gebruik van anderen of dat studenten die het gebruik van anderen overschatten zelf ook sneller gaan gebruiken. Een mogelijke verklaring waarom cannabisgebruikers meer kans hebben om de norm te overschatten, is de zelfdienende vertekening (self-serving bias). Zware gebruikers hebben immers een persoonlijk motief om het gebruik van anderen te overschatten omdat het er voor zorgt dat ze hun eigen gebruik kunnen rechtvaardigen en als normaal kunnen bestempelen (Franca et al., 2010). Anderzijds stelt de sociale norm theorie dat studenten hun gedrag aanpassen aan de norm die zij denken dat binnen de groep geldt (Neighbors et al., 2008). Bij zowel laatstejaarsgebruik als problematisch gebruik werd geen verband gevonden met de ervaren werkbelasting. In het onderzoek van Bullock (2004) werd ook geen verband gevonden tussen laatstejaarsgebruik van cannabis en werkdruk, maar wel tussen problematisch gebruik van illegale drugs en werkdruk. Studenten die een hoge werkdruk ervaren hadden in dat onderzoek meer kans op problematisch gebruik van illegale middelen. Op interpersoonlijk niveau verlaagt het lid zijn van een sportclub de kans op zowel laatstejaars- als problematisch gebruik, wat in overeenstemming is met Amerikaans onderzoek bij studenten (Buckman et al., 2011; Yusko et al. 2008). Een eerste mogelijke verklaring waarom sporters minder kans hebben om te gebruiken is dat het roken van cannabis voor gezondheidsproblemen kan zorgen, wat de atletische prestaties kan verminderen. Dit risico kan voornamelijk sporters beletten om het middel te gebruiken (Buckman et al., 2011). Een andere verklaring kan zijn dat studenten die op hoog niveau sporten meer te verliezen hebben als ze betrapt worden op cannabisgebruik. Ze kunnen immers naast de strafbare gevolgen ook hun atletische status en geloofwaardigheid verliezen (Buckman et al., 2011).
54
Discussie
Naast lidmaatschap bij een sportclub wordt ook een significant verband gezien tussen laatstejaarsgebruik en lidmaatschap bij een jeugdhuis. In tegenstelling tot leden van een sportclub lopen studenten die lid zijn van een jeugdhuis een groter risico om laatstejaarsgebruiker te zijn. Dit is in contrast met het uitgaansonderzoek van Rosiers (2013) dat geen verband vond tussen cannabisgebruik en het uitgaan in jeugdhuizen. Het zou dus kunnen zijn dat niet het uitgaan naar een jeugdhuis op zich, maar zijn wel het lidmaatschap en andere activiteiten die daarmee samenhangen beïnvloedende factoren. Bij problematisch gebruik wordt geen verband gevonden met lid zijn van een jeugdhuis. Er wordt wel een significant verband gezien voor leden van een jeugdbeweging, die een kleinere kans op problematisch gebruik hebben. In de literatuur is weinig gekend over de invloed van jeugdbewegingen. Een mogelijke verklaring zou te vinden kunnen zijn in de protectieve invloed die de andere leden van de jeugdbeweging uitoefenen door bijvoorbeeld probleemgedrag binnen de groep op te merken en aan te pakken. In een jeugdbeweging is samenwerking noodzakelijk en wordt pro-sociaal gedrag gestimuleerd. Verschillende onderzoeken hebben niet enkel de negatieve invloed van peers aangetoond, maar ook de positieve of beschermende invloed. Zo toont onderzoek aan dat adolescenten die veel vrienden hebben die prosociaal gedrag vertonen, zelf ook minder kans maken op middelengebruik (Prinstein, Boergers, & Spirito, 2001). Hoewel geen verband kan worden gevonden tussen laatstejaarsgebruik en lidmaatschap bij een studentenvereniging na controle voor socio-demografische factoren, wordt wel gezien dat studenten die één keer per maand of meer naar een studentikoze activiteit gaan een hoger risico lopen voor laatstejaarsgebruik. Het zou dus mogelijk kunnen zijn dat niet het lid zijn op zich, maar wel de activiteiten die bij dit lidmaatschap horen voor een hogere kans op cannabisgebruik zorgen. Verschillende Amerikaanse onderzoeken hebben immers aangetoond dat studenten die lid zijn van een studentenvereniging meer kans hebben om cannabis te gebruiken (McCabe et al.,2005; Primack et al., 2012). Een ander opmerkelijk resultaat is dat leden van studentenverenigingen een lagere kans hebben om een problematisch gebruikspatroon te ontwikkelen. In de literatuur is vooral terug te vinden dat lidmaatschap tot een hoger risico op problematisch alcoholgebruik
55
Discussie
leidt (McCabe et al., 2005). Over de relatie met problematisch cannabisgebruik of ander illegaal middelengebruik is nog weinig gekend. Meer dan één keer per maand uitgaan naar een fuif, café of discotheek wordt in dit onderzoek in verband gebracht met een hoger risico op laatstejaarsgebruik. Met problematisch gebruik wordt geen enkel verband gevonden na controle voor sociodemografische factoren. In het uitgaansonderzoek van Rosiers (2013) wordt een verband gevonden tussen de bezoekfrequentie aan discotheken, fuiven en goaparties en het
laatstejaarsgebruik
van
illegale
drugs.
Wanneer
echter
specifiek
naar
cannabisgebruik wordt gekeken, wordt in tegenstelling tot de resultaten van dit onderzoek enkel een verband gevonden met het uitgaan naar discotheken, festivals en goaparties. Hoe vaker men naar deze locaties uitgaat, hoe meer laatstejaarsgebruik voorkomt (Rosiers, 2013).
Sterktes en beperkingen van het onderzoek In België is onderzoek naar middelengebruik bij studenten een relatief nieuw onderzoeksthema. Hierdoor kan dit onderzoek een grote toegevoegde waarde hebben naast buitenlands onderzoek. Een andere sterkte binnen dit onderzoek is de grootte van de steekproef, waardoor betrouwbare resultaten kunnen verkregen worden. Een bijkomend voordeel is dat factoren van verschillende ecologische niveaus werden bevraagd binnen één steekproef. Ander onderzoek beperkt zich vaak tot één beïnvloedende factor (vrienden, ouders, persoonlijkheid etc.) of niveau. Desondanks zijn er enkele methodologische beperkingen aan dit onderzoek. Een eerste beperking is het gebruik van een cross-sectioneel onderzoeksdesign. Hierdoor is het niet mogelijk om de causale relatie tussen de verschillende factoren en het cannabisgebruik na te gaan, waardoor enkel associaties kunnen worden onderzocht. Een tweede beperking is het gebruik van zelf-rapportage voor de gegevensverzameling. Bij het gebruiken van een vragenlijst kan een over- of onderschatting gebeuren waardoor responsebias ontstaat. Toch toont onderzoek aan dat het gebruiken van zelfrapportage om middelengebruik in kaart te brengen, de validiteit niet in gevaar brengt (Brener, Billy, & Grady, 2003). In de gebruikte vragenlijst werd de nadruk gelegd op de
56
Discussie
anonimiteit van de gegevens en werd vermeld dat er geen foute antwoorden mogelijk waren, om te voorkomen dat de studenten enkel sociaal wenselijke antwoorden gaven. Een andere beperking binnen dit onderzoek is dat er geen vragen werden gesteld op interpersoonlijk niveau over familiebanden, vriendschapsrelaties en injunctieve norm. Uit de literatuur blijkt immers dat deze factoren een grote invloed kunnen hebben op middelengebruik. Wat betreft de generaliseerbaarheid van de resultaten, kan de vraag gesteld worden of de steekproef wel een representatief beeld geeft van de volledige Vlaamse studentenpopulatie. Zo is deze steekproef niet representatief aangaande geslacht. De steekproef van dit onderzoek bestaat voor 62,2% uit vrouwen, terwijl vrouwelijke studenten 55,9% van de totale studentenpopulatie van het Vlaams universitair onderwijs uitmaken (Rosiers et al., 2014). Omdat de studentenbevraging volledig vrijwillig kon worden
ingevuld
bestaat
het
risico
dat
enkel
studenten
met
bepaalde
persoonlijkheidskenmerken of een interesse in het thema middelengebruik de vragenlijst hebben ingevuld. Dit kan selectiebias veroorzaken. Bovendien zijn bij dit onderzoek enkel de gegevens van studenten van de UGent gebruikt. Het is mogelijk dat deze gegevens afwijkend zijn van hogeschoolstudenten of studenten die in andere steden of provincies in Vlaanderen studeren.
Implicaties voor volgend onderzoek Het voornaamste besluit is dat de factoren die in verband worden gebracht met laatstejaarsgebruik van cannabisgebruik en problematisch gebruik van cannabis grotendeels verschillend zijn. De factoren die worden gevonden zijn wel voor het merendeel in overeenkomst met buitenlands onderzoek. Om de relatie tussen de verschillende factoren en het cannabisgebruik na te gaan, is zoals eerder aangehaald, meer en diepgaand onderzoek nodig. Enkele aanbevelingen zijn:
•
Longitudinaal onderzoek bij studenten is nodig om de causale relaties tussen de verschillende factoren en cannabisgebruik in kaart te kunnen brengen.
57
Discussie
•
Er is onderzoek nodig met data van verschillende universiteiten en hogescholen om de generaliseerbaarheid van de resultaten te vergroten en eventuele verschillen in profielen van hogeschoolstudenten en universiteitsstudenten in kaart te brengen.
•
Specifieker onderzoek is nodig om de relatie tussen lid zijn van een sportclub en cannabisgebruik te onderzoeken. In dit onderzoek werd het soort sport, de frequentie van sporten en het niveau niet bevraagd. Deze elementen kunnen mogelijk van belang zijn. De aanwezige studies over het verband tussen sporten en middelengebruik zijn allemaal uit de Verenigde Staten. Sportclubs zijn daar vaak verbonden aan de universiteit zelf en zorgen in sommige gevallen zelfs voor een studietoelage. Dit kan er voor zorgen dat de verklaringen voor de relatie tussen cannabisgebruik en sporten verschillend zijn in Europa of België.
•
Verder onderzoek is nodig om de rol van ouders en vriendschapsrelaties te begrijpen. Uit buitenlands onderzoek blijkt immers dat onder andere de ouderschapsstijl, de mate aan ouderlijk toezicht, de ouder-kindrelatie, de relatie met vrienden en het aantal gebruikende vrienden belangrijke beïnvloedende factoren kunnen zijn bij middelengebruik. Zeker tijdens de studententijd, waar de invloed van vrienden groter wordt en die van de ouders kleiner, kan deze invloed niet worden onderschat.
•
Diepgaand onderzoek naar de relatie tussen het volgen van een GIT en middelengebruik is nodig. Dat deze studenten extra risico lopen voor cannabisgebruik is verontrustend aangezien zij vaak al te kampen hebben met een moeilijker studieverloop. Hierbij moet verder worden onderzocht of zij naast cannabis ook vaker andere middelen gebruiken. Ook de richting van dit verband moet worden nagegaan. Misschien is een moeilijker studieverloop net als cannabisgebruik een resultaat van onderliggende problemen?
•
Onderzoek over de invloed van jeugdbewegingen en jeugdhuizen is nodig. Er is rond deze factoren nog weinig tot geen wetenschappelijke literatuur beschikbaar terwijl er wel heel wat jongeren bij zijn aangesloten en er heel wat tijd doorbrengen.
58
Discussie
Relevantie voor de praktijk Toekomstige preventiecampagnes voor studenten kunnen rekening houden met de factoren die in dit onderzoek in verband gebracht worden met cannabisgebruik om op die manier een gerichte aanpak te voorzien. Er zijn tot nu toe jammer genoeg nog geen effectieve interventies bekend die specifiek gericht zijn naar studenten. Aangezien meer dan één op de vijf laatstejaarsgebruikers kenmerken van problematisch gebruik vertoont, is de ontwikkeling van deze campagnes en onderzoek naar de effectiviteit ervan dringend nodig. Het is aangewezen om studenten te betrekken bij het ontwikkelen van toekomstige sensibiliseringscampagnes om het succes te vergroten. Een eerste belangrijk doel van een preventiecampagne kan gericht zijn op het uitstellen van de beginleeftijd van cannabisgebruik. Zowel uit dit onderzoek als uit andere studies blijkt immers dat een vroege beginleeftijd het risico op problematisch gebruik doet toenemen. Omdat uit de Vlaamse leerlingenbevraging blijkt dat een grote groep jongeren al begint te experimenteren met cannabis op de middelbare school is primordiale preventie in de eerste graad noodzakelijk (Melis, 2013). Het doorbreken van de misperceptie die veel studenten hebben over het aantal medestudenten dat illegale drugs gebruikt, moet zeker deel uitmaken van toekomstige interventies. Kennisoverdracht zal hierbij belangrijk zijn, al is dit niet voldoende om ook daadwerkelijk tot gedragsverandering te komen. Wat betreft stressgevoeligheid en psychisch welzijn kan het aanleren van alternatieve en adaptieve coping mechanismen voor studenten met een hoge stressgevoeligheid een belangrijk uitgangspunt vormen. Specifieke interventies kunnen zich richten op jeugdhuizen, jeugdbewegingen en studentenverenigingen. Bij jeugdhuizen dient gewerkt te worden rond de hoge prevalentie laatstejaarsgebruikers. Bij jeugdbewegingen en studentenverenigingen kan de mogelijke beschermende invloed verder worden versterkt door bijvoorbeeld te werken aan de bespreekbaarheid van druggebruik binnen de groep en het signaleren van kenmerken van problematisch gebruik. Het stimuleren van lidmaatschap bij een sportclub zou naast de vele andere voordelen van sporten, ook het risico op zowel laatstejaars- als problematisch gebruik van cannabis doen dalen. Vanuit de universiteit
59
Discussie
worden sommige sporten aan voordelige tarieven aangeboden. Het zou goed zijn om dit aanbod verder uit te breiden en extra promotie te maken voor deze activiteiten gedurende het hele schooljaar. Een andere mogelijkheid is een samenwerking tussen de universiteit en sportclubs uit de buurt. Tot slot is het nodig dat ook in het uitgaansmilieu aandacht wordt besteed aan cannabispreventie. Hoewel cannabis door velen niet als typische uitgaansdrug wordt beschouwd, blijkt uit dit onderzoek dat laatstejaarsgebruik vaker voorkomt onder studenten die meer uitgaan.
60
Conclusie
Conclusie In dit onderzoek zijn de kenmerken onderzocht van studenten die het afgelopen jaar cannabis hebben gebruikt en van studenten die problematisch cannabis gebruiken. Een aantal van deze kenmerken worden teruggevonden bij beide gedragingen. Daarnaast worden ook een aantal opvallende verschillen gevonden tussen het profiel van een laatstejaarsgebruiker en een problematisch gebruiker van cannabis. Hoewel verder onderzoek noodzakelijk is, kunnen de resultaten van dit onderzoek een aanknopingspunt zijn voor toekomstige interventies met betrekking tot de preventie van cannabisgebruik bij studenten.
61
Literatuurlijst
Literatuurlijst American Psychiatric Association. (2000). Diagnostic and statistic manual of mental disorders (4th ed., text rev.). Washington, DC: American Psychiatric Association. Arbour-Nicitopoulos, K. P., Kwam, M. Y., Lowe, D., Taman, S., & Faulkner, G. E. (2010). Social norms of alcohol, smoking, and marijuana use within a Canadian university setting [Elektronische versie]. Journal of American College Health, 59, 191-196. Arnett, J. (1994). Sensation seeking: A new conceptualization and a new scale [Elektronische versie]. Personality and Individual Differences, 16, 289-296. Biro, E., Adany, R., & Kosa, K. (2011). Mental health and behaviour of students of public health and their correlation with social support: A cross-sectional study. BMC Public Health, 11 (871). Opgeroepen op 20 februari, 2014, van: http://www.biomedcentral.com/1471-2458/11/871 Brener, N., Billy, J. O., & Grady, W. R. (2003). Assessment of factors affecting the validity of self-reported health-risk behavior among adolescents: Evidence from the scientific literature [Elektronische versie]. Journal of Adolescent Health, 33, 436–457. Buckman, J. F., Yusko, D. A., Farris, S. G., White, H. R., & Pandina, R. J. (2011). Risk of marijuana use in male and female college student athletes and nonathletes [Elektronische versie]. Journal of Studies on Alcohol and Drugs, 72, 588-591. Buckner, J. D., Schmidt, N. B., Bobadilla, L., & Taylor, J. (2006). Social anxiety and problematic cannabis use: Evaluating the moderating role of stress reactivity and perceived coping [Elektronische versie]. Behaviour Research and Therapy, 44, 1007–1015. Buckner, J. D., Zvolensky, M. J., Smits, J. A., Norton, P. J., Crosby, R. D., Wonderlich, S. A., et al. (2011). Anxiety sensitivity and marijuana use: An analysis from ecological momentary assessment [Elektronische versie]. Depression and Anxiety , 28, 420–426. Bullock, S. (2004). Alcohol, drugs and student lifestyle. Stockholm: Centre for Social Reasearch on Alcohol and Drugs Stockholm University.
62
Literatuurlijst
Choquet, M., Hassler, C., Morin, D., Falissard, B., & Chau, N. (2008). Parenting styles and tobacco, alcohol and cannabis use among French adolescents: Gender and family structure differentials [Elektronische versie]. Alcohol & Alcoholism, 43, 73-80. Cleveland, M. J., Feinberg, M. E., Osgood, D. W., & Moody, J. (2012). Do peers parents matter? A new link between positive parenting and adolescent substance use [Elektronische versie]. Journal of Studies on Alcohol and Drugs, 73, 423433. Creemers, H. E., Vollenbergh, W. A., Ormel, J., Verhulst, F. C., & Huizink, A. C. (2012).
Temperament
en
riskant
cannabisgebruik
in
de
adolescentie
[Elektronische versie]. Kind en Adolescent, 33, 21-34. Decorte, T., Muys, M., & Slock, S. (2003). Cannabis in Vlaanderen. Patronen van cannabisgebruik bij ervaren gebruikers. Leuven: Acco. De Druglijn. (2010). Cannabis: Wetgeving. Opgeroepen op 4 maart, 2014, van http://www.dedruglijn.be European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction. (2005). Differences in patterns of drug use between women and men. Opgeroepen op 23 september, 2013, van: http://www.emcdda.europa.eu/html.cfm/index34278EN.html Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving. (2013). Europees Drugs Rapport: trends en ontwikkelingen. Opgeroepen op 28 september, 2013, van: http://www.emcdda.europa.eu/attachements.cfm/att_213154_NL_TDAT13001N LN2.pdf Europees Waarnemingscenter voor drugs en drugsverslaving. (2008). Jaarverslag 2008: Stand van de drugsproblematiek in Europa. Opgeroepen op 28 september, 2013, van: http://www.emcdda.europa.eu/attachements.cfm/att_64227_NL_EMCDDA_AR 08_nl.pdf Feldt, R. C. (2008). Devolpment of a brief measure of college stress: The college student stress scale [Elektronische versie]. Psychological Reports, 102, 855-860. Ford, J. A., & Blumenstein, L. (2013). Self-control and substance use among college students [Elektronische versie]. Journal of Drug Issues, 43, 56-68.
63
Literatuurlijst
Franca, L. R., Dautzenberg, B., Falissard, B., & Reynaud, M. (2010). Peer substance use overestimation among French university students: A cross-sectional survey. BMC Public Health, 10 (169). Opgeroepen op 12 december, 2013, van: http://www.biomedcentral.com/1471-2458/10/169 Giles, L. (2009). Effects of students' perception of workload on the quality of learning in higher education [Elektronische versie]. The International Journal of Learning, 16, 399-408. Gisle, L. (2008). Gezondheidsenquête België: het gebruik van illegale drugs. Brussel: Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid. Goldberg, D., & Williams, P. (1988). A users guide to the General Health Questionnaire. Slough: National Foundation for Educational Research-Nelson. Goossens, F. X., Frijns, T., van Hasselt, N. E., & van Laar, M. W. (2013). Het grote uitgaansonderzoek 2013. Utrecht: Trimbos-instituut. Hoare, J., & Moon, D. (2010). Drug misuse declared: Findings from the 2009/10 British crime survey. London: Home Office Statistical Bulletin. Horton, K. D., Ellison, C. G., Loukas, A., Downey, D. L., & Barret, J. B. (2010). Examining attachement to God and health risk-taking behaviors in college students [Elektronische versie]. Journal of Religion and Health, 51, 552-566. Huizink, A. C. (2011). Biologische factoren bij riskant middelengebruik door jongeren. In M. Clerckx, R. De Groot, & F. Prins, Grensoverschrijdend gedrag bij pubers (pp. 71-80). Antwerpen-Apeldoorn: Garant. Hyman, S. M., & Sinha, R. (2009). Stress-related factors in cannabis use and misuse: Implications for prevention and treatment [Elektronische versie]. Journal of Substance Abuse Treatment, 36, 400–413. James, D., Yates, J., & Ferguson, E. (2013). Can the 12-item general health questionnaire be used to identify medical students who might 'struggle' on the medical course? A prospective study on two cohorts. BMC Medical Education, 13
(48).
Opgeroepen
op
4
maart,
2014,
van:
http://www.biomedcentral.com/1472-6920/13/48 Johnston, L. D., O'Malley, P. M., Bachman, J. G., & Schulenberg, J. E. (2012). College students & Adults Ages 19-50: Volume 2. Michigan: Monitoring the future.
64
Literatuurlijst
Kandel, D. B. (2003). Does marijuana cause the use of other drugs? [Elektronische versie]. Journal of the American Medical Association , 289, 482-483. Kaynak, O., Meyers, K., Caldeira, K. M., Vincent, K. B., Winters, K. C., & Arria, A. M. (2013). Relationships among parental monitoring and sensation seeking on the development of substance use disorder among college students [Elektronische versie]. Addictive Behaviors, 38, 1457-1463. Kinable, H. (2008). dossier cannabis. Brussel: Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen. Lisha, N. E., & Sussman, S. (2010). Relationship of high school and college sport participation with alcohol, tobacco, and illicit drug use: A review [Elektronische versie]. Addictive Behaviors, 35, 399-407. McCabe, S. E., Schulenberg, J. E., Johnston, L. D., O'Malley, P. M., Bachman, J. G., & Kloska, D. D. (2005). Selection and socialization effects of fraternities and sororities on US college student substance use: A multi-cohort national longitudinal study [Elektronische versie]. Addiction, 100, 512–524. McLeroy, K. R., Bibeau, D., Steckler, A., & Glanz, K. (1988). An ecological perspective on health promotion programs [Elektronische versie]. Health Education Quarterly, 15, 351-377. Melis, S. (2013). VAD-leerlingenbevraging in het kader van drugbeleid op school. Syntheserapport schooljaar 2010-2011. Brussel: Vereniging voor alcohol- en andere drugproblemen. Mohler-kuo, M., Lee, J., & Wechsler, H. (2003). Trends in marijuana and other illicit drug use among college students: Results from 4 Harvard School of Public Health College study surveys: 1993-2001 [Elektronische versie]. Journal of American College Health, 52, 17-24. Molina, A. J., Varela, V., Fernandez, T., Vincente, M., Ayan, C., & Cancela, J. M. (2012). Unhealthy habits and practice of physical activity in Spanish college students: The role of gender, academic profile and living situation [Elektronische versie]. Adicciones, 24, 319-328. National Cannabis Prevention and Information Centre. (2011). Cannabis and aggression.
Opgeroepen
op
19
februari,
2014,
van:
http://ncpic.org.au/ncpic/publications/factsheets/article/cannabis-and-aggression
65
Literatuurlijst
National Cannabis Prevention and Information Centre. (2011). Cannabis and young people.
Opgeroepen
op
11
februari,
2013,
van:
http://ncpic.org.au/ncpic/publications/factsheets/article/cannabis-and-youngpeople National Cannabis Prevention and Information Centre. (2011). What is cannabis? Opgeroepen op 4 oktober, 2013, van: http://ncpic.org.au/workforce/alcohol-andother-drug-workers/cannabis-information/factsheets/ Neighbors, C., Geisner, I. M., & Lee, C. M. (2008). Perceived marijuana norms and social
expectancies
among
entering
college
student
marijuana
users
[Elektronische versie]. Psychology of Addictive Behaviors, 22, 433-438. Niesink, R., & Rigter, S. (2013). THC-concentraties in wiet, nederwiet en hasj in Nederlandse coffeeshops. Netherlands Institute of Mental Health and Addiction. Utrecht: Trimbos-instituut. Oh, J. E., Blondin, C. A., Cochran, J. L., & Williams, R. L. (2011). Perceived stressors among college students in an American and a Korean university [Elektronische versie]. Korean Social Science Journal, 38, 81-113. Piehler, T. F., Véronneau, M. H., & Dishion, T. J. (2012). Substance use progression from adolescence to early adulthood: Effortfull control in the context of friendship influence and early-onset use [Elektronische versie]. Journal of Abnormal Child Psychology, 40, 1045-1058. Piko, B. F., & Kovacs, E. (2010). Do parents and school matter? Protective factors for adolescents substance use [Elektronische versie]. Addictive Behaviors, 35, 5356. Pinchevsky, G. M., Arria, A. M., Caldeira, K. M., Garnier-Dykstra, L. M., Vincent, K. B., & O'Grady, K. E. (2012). Marijuana exposure opportunity and initiation during college: Parent and peer influences [Elektronische versie]. Prevention Science, 13, 43-54. Primack, B., Kim, K., Shensa, A., Sidani, J., Barnett, T., & Switzer, G. (2012). Tobacco, marijuana, and alcohol use in university students: A cluster analysis [Elektronische versie]. Journal of American College Health, 60, 374-386 .
66
Literatuurlijst
Prinstein, N. J., Boergers, J., & Spirito, A. (2001). Adolescents' and their friends' healthrisk behavior: Factors that alter or add to peer influence [Elektronische versie]. Pediatric Psychology, 26, 287-298. Rigter, H., Van Laar, M., & Rigter, S. (2003). Cannabis: feiten en cijfers 2003: achtergrondstudie nationale drugmonitor NDM. Utrecht: Bureau NDM. Rosiers, J. (2013). Uitgaansonderzoek. Brussel: Vereniging voor Alcohol- en Andere Drugproblemen. Rosiers, J., Van Damme, J., Hublet, A., Van Hal, G., Sisk, M., Si Mhand, Y., et al. (2014). In hogere sferen? Volume 3. Antwerpen. Roth, M. (2003). Validation of the Arnett Inventory of Sensation Seeking (AISS): Efficiency to predict the willingness towards occupational chance, and affection by social desirability [Elektronische versie]. Personality and Individual Differences, 35, 1307-1314. Ryzin, M. J., Fosco, G. M., & Dishon, T. J. (2012). Family and peer predictors of substance use from early adolescence to early adulthood: An 1-year prospective analysis [Elektronische versie]. Addictive Behaviors, 37, 1314-1324. Schrijvers, C., Snoek, A., & van den Ende, D. (2010). Preventie van schadelijk alcoholgebruik en drugsgebruik onder volwassenen . Rotterdam: IVO Addiction Research Institute. Schwinna, T. M., Schinke, S. P., & Trenta, D. N. (2010). Substance use among late adolescent urban youths: Mental health and gender influences [Elektronische versie]. Addictive Behavior, 35 (1), 30-34. Sznitman, S. R., Olsson, B., & Room, R. (2008). A cannabis reader: Global issues and local experiences. Lisbon: European Monotoring Centre of Drugs and Drug Addiction. Talley, A. E., Sher, K. J., & Littlefield, A. K. (2010). Sexual orientation and substance use trajectories in emerging adulthood [Elektronische versie]. Addiction, 105, 1235-1245. Thanki, D., Matias, J., Griffiths, P., Noor, A., Olszewski, D., Simon, R., et al. (2012). Prevalence of daily cannabis use in the European Union and Norway. Lisbon: European Monotoring Centre of Drugs and Drug Addiction.
67
Literatuurlijst
Trimbos instituut. (2012). Cannabis algemeen. Opgeroepen op 27 september, 2013, van:
http://www.trimbos.nl/onderwerpen/alcohol-en-drugs/cannabis/cannabis-
algemeen Trimbos instituut. (2010). Preventie van schadelijk alcoholgebruik en drugsgebruik onder jongeren. Utrecht: Trimbos instituut. Trocki, K. F., Drabble, L. A., & Midanik, L. T. (2009). Tobacco, marijuana use and sensation- seeking: Comparisons across gay, lesbian, bisexual and heterosexual groups [Elektronische versie]. Psychology of Addictive Behaviors, 23, 1-17. Tucker, J. S., Pollard, M. S., de la Haye, K. K., & Green, H. D. (2012). Neighborhood characteristics and the initiation of marijuana use and binge drinking [Elektronische versie]. Drug and Alcohol Dependence, 128, 83-89. Unseld, M., Dworschak, G., Tran, U. R., Plener, P. L., Erfurth, A., Walter, H., et al. (2012). The concept of temperament in psychoactive substance use among college students [Elektronische versie]. Journal of Affective Disorders, 141, 324-330. van der Gouwe, D., & Niesink, R. (2011). Drugs informatie en monitoring systeem. Netherlands Institute of Mental Health and Addiction. Utrecht: Trimbosinstituut. Van Hasselt, N. (2010). Preventie van schadelijk alcoholgebruik en druggebruik onder jongeren. Utrecht: Trimbos instituut. Van Laar, M., Cruts, A., van Ooyen-Houben, M., Meijer, R., Croes, E., Ketelaars, A., et al. (2013). Nationaal Drug Monitor: jaarbericht 2012. Utrecht: Trimbos Instituut. Vanheule, S., & Bogaerts, S. (2005). Short communication: The factorial structure of the HQ-12 [Elektronische versie]. Stress and Health, 21, 217-222. Vanmarcke, K. (2013). Dossier Cannabis. Brussel: Vereniging voor Alcohol- en Andere Drugproblemen. Vereniging voor Alcohol- en Andere Drugproblemen. (z.j.). Meerderjarigen die cannabis bezitten en/of gebruiken. Opgeroepen op 11 februari, 2013, van: http://www.vad.be/alcohol-en-andere-drugs/wetgeving/meerderjarigencannabis.aspx
68
Literatuurlijst
Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen. (z.j.). Minderjarigen die illegale drugs bezitten en/of gebruiken. Opgeroepen op 11 februari, 2013, van: http://www.vad.be/alcohol-en-andere-drugs/wetgeving/illegale-drugsminderjarigen.aspx Vereniging voor Alcohol- en Andere Drugproblemen. (2007). Vragen en antwoorden over cannabis - VAD standpunt. Opgeroepen op 22 februari, 2014, van http://www.vad.be/media/45492/cannabis_standpunt.pdf Wallace, J. M., Brown, T. N., Bachman, J. G., & LaVeist, T. A. (2003). Religion, race, and abstinence from drug use among American adolescents. University of Michigan. Michigan: Institute for Social Research. Wright, L. L., & Palfai, T. P. (2012). Life goal appraisal and marijuana use among college students [Elektronische versie]. Addictive Behaviors, 37, 797-802. Yusko, D. A., Buckman, J. F., White, H. R., & Pandina, R. J. (2008). Alcohol, tobacco, illicit drugs, and performance enhancers: A comparison of use by college student athletes and nonathletes [Elektronische versie]. Journal of American College Health, 57, 281-290.
69
Bijlagen
Bijlagen Bijlage 1: Vragenlijst studentenbevraging 2013
Studentenbevraging middelen UGENT 2013 1. introductie
Beste student(e), Bedankt om mee te doen aan deze bevraging! Het is de bedoeling om een zo juist mogelijk beeld te krijgen over het middelengebruik bij studenten. Gelieve dus zo eerlijk mogelijk te antwoorden! Er zijn geen foute antwoorden. Wie de vragenlijst tot het einde invult, maakt kans op één van de meer dan 50 mooie prijzen! Indien je vragen hebt rond middelengebruik, kan je terecht bij de druglijn (078-15.10.20). Indien je vragen hebt rond de vragenlijst of de bevraging, kan je terecht bij Joris Van Damme (
[email protected]).
2. persoonlijke gegevens
1. Ben je ...? man
vrouw
2. Wat is je leeftijd?
3. Wat is je statuut? niet werkende student
student met tijdelijke jobs tijdens academiejaar (minder dan gemiddeld 20 uur/week) student met job (20 uur of meer per week)
4. Wat is je woonsituatie in de WEEK? thuis (bij ouder(s), grootouder(s), pleegouder(s)...)
zelfstandig (op kot, alleen, met vrienden, met partner)
5. Wat is je woonsituatie in het WEEKEND? thuis (bij ouder(s), grootouder(s), pleegouder(s)...)
zelfstandig (op kot, alleen, met vrienden, met partner)
Page 1
70
Bijlagen
Studentenbevraging middelen UGENT 2013 6. Ben je dit academiejaar met je studies hoger onderwijs begonnen? neen ja
7. Volgt u een GIT (Geïndividualiseerd traject)? neen ja
8. Wat is jouw studiejaar? (Opm: indien je een GIT volgt, duidt dan het jaar aan waarin je de meeste lessen volgt) bachelor
andere (master, master na master, schakelprogramma, voorbereidingsprogramma, postgraduaat)
3. persoonlijke gegevens - bachelor
Welke opleiding volg je?.
9. Faculteit Letteren en Wijsbegeerte
10. Faculteit Rechtsgeleerdheid
11. Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen
12. Faculteit Psychologie en Pedagogische wetenschappen
13. Faculteit Economie en Bedrijfskunde
14. Faculteit Wetenschappen
15. Faculteit Ingenieurswetenschappen
16. Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen
17. Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen
Page 2
71
Bijlagen
Studentenbevraging middelen UGENT 2013 18. Faculteit Dierengeneeskunde
19. Faculteit Farmaceutische wetenschappen
4. persoonlijke gegevens - master, manama, schakelprogramma,voorbereidingsprog...
Welke opleiding volg je?.
20. Faculteit Letteren en Wijsbegeerte
21. Faculteit Rechtsgeleerdheid
22. Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen
23. Faculteit Psychologie en Pedagogische wetenschappen
24. Faculteit Economie en Bedrijfskunde
25. Faculteit Wetenschappen
26. Faculteit Ingenieurswetenschappen en Architectuur
27. Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen
28. Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen
29. Faculteit Dierengeneeskunde
30. Faculteit Farmaceutische wetenschappen
5. tabaksgebruik
Page 3
72
Bijlagen
Studentenbevraging middelen UGENT 2013 31. Heb je ooit tabak (sigaretten, sigaren, pijp, waterpijp (zonder drugs)...) gerookt? neen ja
6. tabaksgebruik (2)
32. Op welke leeftijd rookte je voor het eerst?
33. Heb je de voorbije 12 maanden tabak (sigaretten, sigaren, pijp, waterpijp (zonder drugs)...) gerookt? neen ja
7. tabaksgebruik (3)
34. Ben je in de voorbije 12 maanden gestopt met roken? neen
ja, maar ik ben hervallen ja
ik rook slechts occasioneel
8. tabaksgebruik (4)
Page 4
73
Bijlagen
Studentenbevraging middelen UGENT 2013 35. Hoe vaak gebruik je tabak (sigaretten, sigaren, pijp, waterpijp (zonder drugs)...) tijdens...? Vul de drie kolommen in (1 antwoord per kolom). het academiejaar (niet
de examenperiodes (januari, juni,
examenperiodes)
2de zit, tussentijds)
de vakantieperiodes
Dagelijks Meer dan 1 keer per week, minder dan dagelijks 1 keer per week Minder dan 1 keer per week, meer dan 1 keer per maand Minder dan 1 keer per maand Niet
9. alcoholgebruik: algemeen
36. Heb je ooit al alcohol (bier, (schuim)wijn, niet gedistilleerde dranken (porto, Martini®...), sterke dranken (puur, gemixt)) gedronken? neen ja
10. alcoholgebruik: bier (pils, speciale bieren...)
37. Heb je ooit bier (pils, speciale bieren...) gedronken? neen ja
11. alcoholgebruik: bier (pils, speciale bieren...) (2)
38. Op welke leeftijd dronk je voor het eerst bier (pils, speciale bieren...)?
Page 5
74
Bijlagen
Studentenbevraging middelen UGENT 2013 39. Heb je in de voorbije 12 maanden bier (pils, speciale bieren...) gedronken? neen ja
12. alcoholgebruik: bier (pils, speciale bieren...) (3)
40. Hoe vaak drink jij bier (pils, speciale bieren...) tijdens...? Vul de drie kolommen in (1 antwoord per kolom). het academiejaar
de examenperiodes(januari, juni, 2de
(nietexamenperiode)
zit, tussentijds)
de vakantieperiodes
Dagelijks Meer dan 1 keer per week, minder dan dagelijks 1 keer per week Minder dan 1 keer per week, meer dan 1 keer per maand Minder dan of 1 keer per maand Niet
13. alcoholgebruik: wijn/schuimwijn (cava, champagne, prosecco...)
41. Heb je ooit wijn/schuimwijn (cava, champagne, prosecco...) gedronken? neen ja
14. alcoholgebruik: wijn/schuimwijn (cava, champagne, prosecco...) (2)
42. Op welke leeftijd dronk je voor het eerst wijn/schuimwijn (cava, champagne, prosecco...)?
Page 6
75
Bijlagen
Studentenbevraging middelen UGENT 2013 43. Heb je in de voorbije 12 maanden wijn/schuimwijn (cava, champagne, prosecco....) gedronken? neen ja
15. alcoholgebruik: wijn/schuimwijn (cava, champagne, prosecco...) (3)
44. Hoe vaak drink je wijn/schuimwijn (cava, champagne, prosecco...) tijdens...? Vul de drie kolommen in (1 antwoord per kolom). het academiejaar (niet
de examenperiodes (januari, juni,
examenperiode)
2de zit, tussentijds)
de vakantieperiodes
Dagelijks Meer dan 1 keer per week, minder dan dagelijks 1 keer per week Minder dan 1 keer per week, meer dan 1 keer per maand Minder dan of 1 keer per maand Niet
16. alcoholgebruik: porto, sherry, Martini®... (niet gedistilleerde dranken)
45. Heb je ooit porto, sherry, Martini®... (niet gedistilleerde dranken) gedronken? neen ja
17. alcoholgebruik: porto, sherry, Martini®... (niet gedistilleerde dranken) (2... 46. Op welke leeftijd dronk je voor het eerst porto, sherry, Martini®... (niet gedestilleerde dranken)?
Page 7
76
Bijlagen
Studentenbevraging middelen UGENT 2013 47. Heb je in de voorbije 12 maanden porto, sherry, Martini®... (niet gedistilleerde dranken) gedronken? neen ja
18. alcoholgebruik: porto, sherry, Martini®... (niet gedistilleerde dranken) (3...
48. Hoe vaak drink jij porto, sherry, Martini®... (niet gedestilleerde dranken) tijdens...? Vul de drie kolommen in(1 antwoord per kolom). het academiejaar (niet
de examenperiodes(januari, juni, 2de
examenperiode)
zit, tussentijds)
de vakantieperiodes
Dagelijks Meer dan 1 keer per week, minder dan dagelijks 1 keer per week Minder dan 1 keer per week, meer dan 1 keer per maand Minder dan of 1 keer per maand Niet
19. alcoholgebruik: sterke dranken (gedistilleerde dranken)
49. Heb je ooit sterke dranken puur (whisky, jenever, ...) of in cocktails (gin-tonic, whisky-cola, mojito...) gedronken? neen ja
20. alcoholgebruik: sterke dranken (gedistilleerde dranken) (2)
50. Op welke leeftijd dronk je voor het eerst sterke dranken puur (whisky, jenever...) of in cocktails (gin-tonic, whisky-cola, mojito...)?
Page 8
77
Bijlagen
Studentenbevraging middelen UGENT 2013 51. Heb je in de voorbije 12 maanden sterke dranken puur (whisky, jenever, …) of in cocktails (gin-tonic, whisky-cola, mojito…) gedronken? neen ja
21. alcoholgebruik: sterke dranken (gedistilleerde dranken) (3)
52. Hoe vaak drink jij sterke dranken puur (whisky, jenever, …) of in cocktails (gin-tonic, whisky-cola, mojito …) tijdens...? Vul de drie kolommen in (1 antwoord per kolom). het academiejaar (niet
de examenperiodes(januari, juni, 2de
examenperiode)
zit, tussentijds)
de vakantieperiodes
Dagelijks Meer dan 1 keer per week, minder dan dagelijks 1 keer per week Minder dan 1 keer per week, meer dan 1 keer per maand Minder dan of 1 keer per maand Niet
22. alcoholgebruik: detail
53. Hoe vaak komt het voor tijdens het academiejaar (buiten de examens) dat je na het drinken van een alcoholische consumptie alcohol blijft drinken gedurende een hele gelegenheid. nooit
soms
evenveel wel als niet
regelmatig
altijd
op café, feestjes, met vrienden alleen thuis op familiale gelegenheden
54. Hoe vaak komt het tijdens het academiejaar (buiten de examens) voor dat je 2 of meer alcoholische consumpties PER UUR drinkt op een gelegenheid die meer dan 2 uur duurt? nooit of minder dan
maandelijks, maar
maandelijks
minder dan wekelijks
1 keer per week
2-3 keer per week
4 of meer keer per week
op café, feestjes, met vrienden... alleen thuis op familiale gelegenheden
Page 9
78
Bijlagen
Studentenbevraging middelen UGENT 2013 55. Hoe vaak komt het tijdens het academiejaar (buiten de examens) voor dat je 2 of meer alcoholische consumpties PER UUR drinkt op een gelegenheid die 5 uur of langer duurt (vb: begin om 21u en einde om 02u) nooit of minder dan
maandelijks, maar
maandelijks
minder dan wekelijks
1 keer per week
2-3 keer per week
4 of meer keer per week
op café, feestjes, met vrienden... alleen thuis op familiale gelegenheden
23. alcoholgebruik: detail (2)
56. Hoe vaak drink je alcohol (in het algemeen) ? Nooit
Maandelijks of minder
1 keer per week of minder 2 à 3 keer per week
4 keer per week of meer
57. Wanneer je drinkt, hoeveel glazen drink je dan gewoonlijk per dag ? 1 of 2 3 of 4 5 of 6
7 tot 9
10 of meer
58. Hoe vaak gebeurt het dat je 6 of meer glazen drinkt bij één enkele gelegenheid? Nooit
Minder dan maandelijks Maandelijks
Wekelijks Dagelijks of bijna dagelijks
Page 10
79
Bijlagen
Studentenbevraging middelen UGENT 2013 59. Hoe vaak had je het afgelopen jaar het gevoel dat je, van zodra je begon, niet meer kon stoppen met drinken? Nooit
Minder dan maandelijks Maandelijks
Wekelijks Dagelijks of bijna dagelijks
60. Hoe vaak ben je er, door je drinkgedrag, het afgelopen jaar niet in geslaagd te doen wat normaal van je verwacht werd ? Nooit
Minder dan maandelijks Maandelijks
Wekelijks Dagelijks of bijna dagelijks
61. Hoe vaak heb je het afgelopen jaar ’s morgens behoefte gehad aan alcohol om jezelf er weer bovenop te helpen nadat je zwaar was doorgezakt? Nooit
Minder dan maandelijks Maandelijks
Wekelijks Dagelijks of bijna dagelijks
62. Hoe vaak heb je het afgelopen jaar schuld of berouw gevoeld nadat je gedronken had ? Nooit
Minder dan maandelijks Maandelijks
Wekelijks Dagelijks of bijna dagelijks
Page 11
80
Bijlagen
Studentenbevraging middelen UGENT 2013 63. Hoe vaak kon je je het afgelopen jaar de gebeurtenissen van de avond voordien niet herinneren omdat je gedronken had ? Nooit
Minder dan maandelijks Maandelijks
Wekelijks Dagelijks of bijna dagelijks
64. Raakte jij zelf of iemand anders ooit gewond ten gevolge van je drinkgedrag ? Nooit
Ja, maar niet in het afgelopen jaar Ja, in het afgelopen jaar
65. Heeft een vriend, dokter of andere gezondheidswerker zich ooit zorgen gemaakt over je drinken of je aangeraden minder te drinken ? Nooit
Ja, maar niet in het afgelopen jaar Ja, in het afgelopen jaar
66. Heb je de laatste 6 maanden zo veel alcohol gebruikt dat je dronken was? neen, nooit
ja, één keer
ja, twee tot drie keer ja, vier keer of meer
67. Hoe vaak gebeurt het dat je vier glazen of meer (voor de vrouwen) of zes glazen of meer (voor de mannen) drinkt in een tijdspanne van 2 uur? Nooit
Minder dan maandelijks Maandelijks
Wekelijks Dagelijks of bijna dagelijks
24. alcoholgebruik: detail (3)
Denk aan alle momenten waarop je alcohol dronk in de voorbije 12 maanden. Hoe vaak heb je alcohol gedronken om volgende redenen tijdens...? Vul de drie rijen in (1 antwoord per rij).
Page 12
81
Bijlagen
Studentenbevraging middelen UGENT 2013 68. Omdat het me helpt om plezier te hebben op een feestje Nooit/bijna nooit
Soms
De helft van de tijd
Meestal
Bijna altijd/altijd
Meestal
Bijna altijd/altijd
De helft van de tijd
Meestal
Bijna altijd/altijd
Soms
De helft van de tijd
Meestal
Bijna altijd/altijd
Soms
De helft van de tijd
Meestal
Bijna altijd/altijd
het academiejaar (niet examenperiode) de examenperiodes (januari, juni, 2de zit, tussentijds) de vakantieperiodes
69. Omdat het helpt wanneer ik me depressief of nerveus voel Nooit/bijna nooit
Soms
De helft van de tijd
het academiejaar (niet examenperiode) de examenperiodes (januari, juni, 2de zit, tussentijds) de vakantieperiodes
70. Om me op te beuren wanneer ik in een slechte bui ben Nooit/bijna nooit
Soms
het academiejaar (niet examenperiode) de examenperiodes (januari, juni, 2de zit, tussentijds) de vakantieperiodes
71. Omdat het me een goed gevoel geeft Nooit/bijna nooit het academiejaar (niet examenperiode) de examenperiodes (januari, juni, 2de zit, tussentijds) de vakantieperiodes
72. Om ‘high’ te worden Nooit/bijna nooit het academiejaar (niet examenperiode) de examenperiodes (januari, juni, 2de zit, tussentijds) de vakantieperiodes
Page 13
82
Bijlagen
Studentenbevraging middelen UGENT 2013 73. Omdat het sociale activiteiten plezanter maakt Nooit/bijna nooit
Soms
De helft van de tijd
Meestal
Bijna altijd/altijd
het academiejaar (niet examenperiode) de examenperiodes (januari, juni, 2de zit, tussentijds) de vakantieperiodes
74. Om beter in de groep te passen van mensen die je graag hebt Nooit/bijna nooit
Soms
De helft van de tijd
Meestal
Bijna altijd/altijd
Soms
De helft van de tijd
Meestal
Bijna altijd/altijd
Soms
De helft van de tijd
Meestal
Bijna altijd/altijd
Soms
De helft van de tijd
Meestal
Bijna altijd/altijd
het academiejaar (niet examenperiode) de examenperiodes (januari, juni, 2de zit, tussentijds) de vakantieperiodes
75. Omdat het de sfeer op feestjes verbetert Nooit/bijna nooit het academiejaar (niet examenperiode) de examenperiodes (januari, juni, 2de zit, tussentijds) de vakantieperiodes
76. Om mijn zorgen te vergeten Nooit/bijna nooit het academiejaar (niet examenperiode) de examenperiodes (januari, juni, 2de zit, tussentijds) de vakantieperiodes
77. Omdat het plezant is Nooit/bijna nooit het academiejaar (niet examenperiode) de examenperiodes (januari, juni, 2de zit, tussentijds) de vakantieperiodes
Page 14
83
Bijlagen
Studentenbevraging middelen UGENT 2013 78. Om graag gezien te worden Nooit/bijna nooit
Soms
De helft van de tijd
Meestal
Bijna altijd/altijd
Soms
De helft van de tijd
Meestal
Bijna altijd/altijd
het academiejaar (niet examenperiode) de examenperiodes (januari, juni, 2de zit, tussentijds) de vakantieperiodes
79. Om niet uitgesloten te worden Nooit/bijna nooit het academiejaar (niet examenperiode) de examenperiodes (januari, juni, 2de zit, tussentijds) de vakantieperiodes
25. alcoholgebruik: detail (4)
80. Wanneer je tijdens het academiejaar, de examenperiode of tijdens de vakantieperiode alcohol drinkt, drink je meestal... (Vul 1 antwoord per kolom in) het academiejaar (niet
de examenperiodes(januari, juni, 2de
examenperiode)
zit, tussentijds)
de vakantieperiodes
ik drink niet alleen met anderen evenveel alleen als met anderen
26. medicatiegebruik: kalmeer- en slaapmedicatie
81. Heb je ooit kalmeer- of slaapmiddelen (benzodiazepine: Temesta®, Xanax®, Stilnaze®, Valium®, Lorazepam®, Alprazolam®, Loramet®...) gebruikt? (geen homeopatische kalmeer- of slaapmiddelen) neen ja
Page 15
84
Bijlagen
Studentenbevraging middelen UGENT 2013 27. medicatiegebruik: kalmeer- en slaapmedicatie (2) 82. Op welke leeftijd gebruikte je voor het eerst kalmeer- of slaapmiddelen (benzodiazepine: Temesta®, Xanax®, Stilnaze®, Valium®, Lorazepam®, Alprazolam®, Loramet®...)?
83. Heb je ooit al kalmeer- of slaapmiddelen gebruikt zonder voorschrift? neen ja
84. Heb je in de voorbije 12 maanden kalmeer- of slaapmiddelen gebruikt? neen ja
28. medicatiegebruik: kalmeer- en slaapmedicatie (3)
85. Hoe vaak gebruik je kalmeer-of slaapmiddelen (benzodiazepine: Temesta®, Xanax®, Stilnaze®, Valium®, Lorazepam®, Alprazolam®, Loramet®...) tijdens...? Vul de drie kolommen in (1 antwoord per kolom). het academiejaar (niet
de examenperiodes(januari, juni, 2de
examenperiode)
zit, tussentijds)
de vakantieperiodes
Dagelijks Meer dan 1 keer per week, minder dan dagelijks 1 keer per week Minder dan 1 keer per week, meer dan 1 keer per maand Minder dan of 1 keer per maand Niet
29. medicatiegebruik: stimulerende medicatie
86. Heb je ooit stimulerende medicatie (Rilatine®, Captagon®, Provigil®, Concerta®...) gebruikt? neen ja
Page 16
85
Bijlagen
Studentenbevraging middelen UGENT 2013
30. medicatiegebruik: stimulerende medicatie (2)
87. Op welke leeftijd gebruikte je voor het eerst stimulerende medicatie (Rilatine®, Captagon®, Provigil®, Concerta®...)?
88. Heb je ooit stimulerende medicatie gebruikt in het kader van een behandeling (vb. ADHD, ADD...)? neen ja
89. Heb je ooit al stimulerende medicatie gebruikt zonder voorschrift? neen ja
90. Heb je in de voorbije 12 maanden stimulerende medicatie gebruikt? neen ja
31. medicatiegebruik: stimulerende medicatie (3)
91. Gebruikte je de voorbije 12 maanden stimulerende medicatie (Rilatine®, Captagon®, Provigil®, Concerta®...) in het kader van een behandeling? ja
neen
Page 17
86
Bijlagen
Studentenbevraging middelen UGENT 2013 92. Hoe vaak gebruik je stimulerende medicatie tijdens...? Vul de drie kolommen in (1 antwoord per kolom). het academiejaar (niet
de examenperiodes(januari, juni, 2de
examenperiode)
zit, tussentijds)
de vakantieperiodes
Dagelijks Meer dan 1 keer per week, minder dan dagelijks 1 keer per week Minder dan 1 keer per week, meer dan 1 keer per maand Minder dan of 1 keer per maand andere Niet
32. andere middelen: algemeen
93. Heb je ooit al cannabis (marijuana, wiet, hasj...), amfetamines (speed, dope, pep...), XTC (bollen, pillen...), cocaïne (coke, snow...) of andere middelen gebruikt? neen ja
33. andere middelen: cannabis
94. Heb je ooit cannabis (marihuana, wiet, hasj,…) gebruikt? neen ja
andere
34. andere middelen: cannabis (2)
95. Op welke leeftijd gebruikte je voor het eerst cannabis (marihuana, wiet, hasj...)?
Page 18
87
Bijlagen
Studentenbevraging middelen UGENT 2013 96. Heb je de voorbije 12 maanden cannabis (marihuana, wiet, hasj,…) gebruikt? neen ja
35. andere middelen: cannabis (3)
97. Hoe vaak gebruik jij cannabis (marihuana, wiet, hasj...) tijdens...? Vul de drie kolommen in (1 antwoord per kolom). het academiejaar (niet
de examenperiodes (januari, juni,
examenperiode)
2de zit, tussentijds)
de vakantieperiodes
Dagelijks Meer dan 1 keer per week, minder dan dagelijks 1 keer per week Minder dan 1 keer per week, meer dan 1 keer per maand Minder dan of 1 keer per maand Niet
36. andere middelen: cannabis - detail
98. Heb je ooit ondervonden dat je langer dan een week meer cannabis gebruikte dan je van plan was, of dat je het product langer gebruikte dan de bedoeling was? neen ja
99. Heb je ooit langer dan een week een behoefte gevoeld om je gebruik van cannabis te verminderen of heb je ooit langer dan een week – zonder succes – met cannabis willen stoppen? neen ja
100. Heb je ooit langer dan een week sociale activiteiten, hobby’s of werk verminderd of gestaakt vanwege je gebruik van cannabis? neen ja
Page 19
88
Bijlagen
Studentenbevraging middelen UGENT 2013 101. Ben je ooit langer dan een week cannabis blijven gebruiken, terwijl je te kampen had met een psychisch of lichamelijk probleem veroorzaakt of verergerd door het gebruik van cannabis? neen ja
102. Heb je ooit langer dan een week je verplichtingen jegens werk of studie niet na kunnen komen door het gebruik van cannabis? neen ja
103. Ben je ooit langer dan een week cannabis blijven gebruiken, terwijl je te kampen had met problemen in de relationele sfeer veroorzaakt door of verergerd door het gebruik van cannabis? neen ja
37. andere middelen: cannabis - detail
104. Wanneer je tijdens het academiejaar, de examenperiode of de vakentieperiode cannabis rookt, rook je meestal... (Vul 1 antwoord per kolom in) het academiejaar (niet
de examenperiodes(januari, juni, 2de
examenperiode)
zit, tussentijds)
de vakantieperiodes
ik rook geen cannabis alleen met anderen evenveel alleen als met anderen
38. andere middelen: amfetamines
105. Heb je ooit amfetamines (speed, dope, pep, …) gebruikt? neen ja
Page 20
89
Bijlagen
Studentenbevraging middelen UGENT 2013 39. andere middelen: amfetamines (2)
106. Op welke leeftijd gebruikte je voor het eerst amfetamines (speed, dope, pep...)?
107. Heb je de voorbije 12 maanden amfetamines (speed, dope, pep, …) gebruikt? neen ja
40. andere middelen: amfetamines (3)
108. Hoe vaak gebruik jij amfetamines (speed, dope, pep, …) tijdens...? Vul de drie kolommen in (1 antwoord per kolom). het academiejaar (niet
de examenperiodes (januari, juni,
examenperiode)
2de zit, tussentijds)
de vakantieperiodes
Dagelijks Meer dan 1 keer per week, minder dan dagelijks 1 keer per week Minder dan 1 keer per week, meer dan 1 keer per maand Minder dan of 1 keer per maand Niet
41. andere middelen: XTC
109. Heb je ooit XTC (bollen, pillen, …) gebruikt? neen ja
42. andere middelen: XTC (2)
Page 21
90
Bijlagen
Studentenbevraging middelen UGENT 2013 110. Op welke leeftijd gebruikte je voor het eerst XTC (bollen, pillen...)?
111. Heb je de voorbije 12 maanden XTC (bollen, pillen, …) gebruikt? neen ja
43. andere middelen: XTC (3)
112. Hoe vaak gebruik jij XTC (bollen, pillen...) tijdens...? Vul de drie kolommen in (1 antwoord per kolom). het academiejaar (niet
de examenperiodes (januari, juni,
examenperiode)
2de zit, tussentijds)
de vakantieperiodes
Dagelijks Meer dan 1 keer per week, minder dan dagelijks 1 keer per week Minder dan 1 keer per week, meer dan 1 keer per maand Minder dan of 1 keer per maand Niet
44. andere middelen: cocaïne
113. Heb je ooit cocaïne (coke, snow, …) gebruikt? neen ja
45. andere middelen: cocaïne (2)
114. Op welke leeftijd gebruikte je voor het eerst cocaïne (coke, snow...)?
Page 22
91
Bijlagen
Studentenbevraging middelen UGENT 2013 115. Heb je de voorbije 12 maanden cocaïne (coke, snow, …) gebruikt? neen ja
46. andere middelen: cocaïne (3)
116. Hoe vaak gebruik jij cocaïne (coke, snow, ...) tijdens...? Vul de drie kolommen in (1 antwoord per kolom). het academiejaar (niet
de examenperiodes (januari, juni,
examenperiode)
2de zit, tussentijds)
de vakantieperiodes
Dagelijks Meer dan 1 keer per week, minder dan dagelijks 1 keer per week Minder dan 1 keer per week, meer dan 1 keer per maand Minder dan of 1 keer per maand Niet
47. andere middelen: diverse
117. Welke andere genotsmiddelen heb je ooit al gebruikt? geen
heroïne
baltok GHB
ketamine LSD
andere (specifieer)
Page 23
92
Bijlagen
Studentenbevraging middelen UGENT 2013 48. andere middelen: diverse (2) 118. Welke andere genotsmiddelen heb je de voorbije 12 maanden gebruikt? geen
heroïne
baltok GHB
ketamine LSD
andere (specifieer)
49. andere middelen: details
119. Gebruik je meer dan één drug tegelijkertijd? neen ja
120. Kan je altijd stoppen met druggebruik wanneer je dat wilt? neen ja
121. Heb je “blackouts” of “flashbacks” gehad als gevolg van druggebruik? neen ja
122. Voel je je soms slecht of schuldig over je druggebruik? neen ja
123. Klaagt je partner (of klagen je ouders) soms over je druggebruik? neen ja
124. Heb je je familie verwaarloosd omwille van je druggebruik? neen ja
Page 24
93
Bijlagen
Studentenbevraging middelen UGENT 2013 125. Ben je betrokken geweest bij illegale activiteiten om drugs te verkrijgen? neen ja
126. Heb je ooit ontwenningssymptomen ervaren (zich ziek voelen) wanneer je gestopt was met inname van drugs ? neen ja
127. Heb je medische problemen gehad ten gevolge van je druggebruik (geheugenverlies, hepatitis, stuipen, bloedingen, …)? neen ja
128. Heb je andere drugs gebruikt dan die nodig voor medische redenen? neen ja
50. gevolgen middelengebruik
Page 25
94
Bijlagen
Studentenbevraging middelen UGENT 2013 129. Duid aan hoe dikwijls je volgende ervaringen had tengevolge je drank- of druggebruik tijdens het voorbije jaar (geef één antwoord per regel) nooit
1 keer
2 keer
3 tot 5 keer
6 tot 9 keer
10 keer of meer
had een kater deed het slecht op een test/toets of een belangrijk project had problemen met de politie of de schoolautoriteiten beschadigde eigendommen, zette het brandalarm op, ... raakte verwikkeld in een ruzie of een gevecht was misselijk of moest braken heb onder invloed met de wagen gereden heb een les gemist kreeg een opmerking van iemand die ik kende dacht dat ik misschien een drank- of drugprobleem had had last van geheugenverlies heb iets gedaan waarvan ik later spijt had werd aangehouden voor het rijden onder invloed van alcohol of drugs werd seksueel misbruikt heb iemand anders seksueel misbruikt heb geprobeerd te stoppen met alcohol drinken, maar zonder succes heb ernstig aan zelfmoord andere gedacht heb een zelfmoordpoging ondernomen ben gekwetst of gewond geraakt
51. algemene gezondheid
Page 26
95
Bijlagen
Studentenbevraging middelen UGENT 2013 130. Ben je de laatste tijd door zorgen veel slaap tekort gekomen? Helemaal niet
Niet meer dan gewoonlijk Wat meer dan gewoonlijk
Veel meer dan gewoonlijk
andere Heb je de laatste tijd het gevoel gehad dat je voortdurend onder druk stond? 131. Helemaal niet
Niet meer dan gewoonlijk Wat meer dan gewoonlijk ja,
Veel meer dan gewoonlijk
132. Heb je je de laatste tijd kunnen concentreren op je bezigheden? Beter dan gewoonlijk
Net zo goed als gewoonlijk Slechter dan gewoonlijk
Veel slechter dan gewoonlijk
133. Heb je de laatste tijd het gevoel gehad zinvol bezig te zijn? Vaker dan gewoonlijk
Net zo vaak als gewoonlijk
Minder vaak dan gewoonlijk
Veel minder vaak dan gewoonlijk
134. Ben je de laatste tijd in staat geweest je problemen onder ogen te zien? Beter dan gewoonlijk
Net zo goed als gewoonlijk
Minder goed in staat dan gewoonlijk
Veel minder goed in staat dan gewoonlijk
135. Voelde je je de laatste tijd in staat om beslissingen (over dingen) te nemen? Beter dan gewoonlijk
Net zo goed als gewoonlijk
Minder goed in staat dan gewoonlijk
Veel minder goed in staat dan gewoonlijk
Page 27
96
Bijlagen
Studentenbevraging middelen UGENT 2013 136. Heb je de laatste tijd het gevoel gehad dat je jouw moeilijkheden niet de baas kon? Neen, had dat gevoel helemaal niet Niet minder de baas dan gewoonlijk Wat minder de baas dan gewoonlijk
Veel minder de baas dan gewoonlijk
137. Heb je je de laatste tijd alles bij elkaar redelijk gelukkig gevoeld? Gelukkiger dan gewoonlijk
Even gelukkig dan gewoonlijk
Minder gelukkig dan gewoonlijk
Veel minder gelukkig dan gewoonlijk
138. Heb je de laatste tijd plezier kunnen beleven aan je gewone, dagdagelijkse bezigheden? Meer dan gewoonlijk
Even veel als gewoonlijk
Wat minder dan gewoonlijk
Veel minder dan gewoonlijk
139. Heb je je de laatste tijd ongelukkig en neerslachtig gevoeld? Helemaal niet
Niet meer dan gewoonlijk Wat meer dan gewoonlijk
Veel meer dan gewoonlijk
140. Ben je de laatste tijd het vertrouwen in jezelf kwijtgeraakt? Helemaal niet
Niet meer dan gewoonlijk Wat meer dan gewoonlijk
Veel meer dan gewoonlijk
Page 28
97
Bijlagen
Studentenbevraging middelen UGENT 2013 141. Heb je je de laatste tijd als een waardeloos iemand beschouwd? Helemaal niet
Niet meer dan gewoonlijk Wat meer dan gewoonlijk
Veel meer dan gewoonlijk
52. algemene gezondheid (2)
142. Hoe vaak ben je bezorgd, angstig, of twijfel je aan je capaciteiten bij... nooit
evenveel wel als
soms
vaak
niet
zeer vaak
... persoonlijke relaties ... familiale aangelegenheden ... financiële zaken ... studie gerelateerde zaken ... zaken met betrekking tot je huisvesting ... niet meer thuis wonen ... het aanpakken van moeilijkheden ... het bereiken van je persoonlijke doelstellingen ... gebeurtenissen die niet volgens plan verlopen ... niet langer de controle hebben ... overweldigd zijn door problemen
53. algemene gezondheid (3)
143. Hoe is het gesteld met je algemene gezondheid? Heel erg goed Erg goed Goed
Redelijk Slecht
144. Op een schaal van 0 (slechts mogelijke leven voor jou) tot 10 (best mogelijke leven voor jou), waar denk jij dat je je over het algemeen bevindt? 0
1
2
(slechts)
54. netwerk
3
4
5
6
7
8
9
10 (best)
Page 29
98
Bijlagen
Studentenbevraging middelen UGENT 2013 145. Met hoeveel personen in uw persoonlijke familie-, kenissen- of vriendenkring kan je belangrijke persoonlijke zaken bespreken? We zouden u willen vragen hierop een cijfer te kleven.
146. Onderstaande vragen peilen naar de mate waarin je anderen vertrouwt. Kan je weergeven in welke mate je het eens bent met onderstaande uitspraken. Gelieve een cijfer tussen 0 en 10 aan te duiden. 0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Denk je over het algemeen dat de meeste mensen te vertrouwen zijn (10) of dat je niet voorzichtig genoeg kan zijn in de omgang met mensen (0)? Denk je dat de meeste mensen eerlijk proberen te zijn (10) of misbruik van jou proberen maken als ze daartoe de kans krijgen (0)? Denk je dat mensen meestal behulpzaam proberen te zijn (10) of denk je dat ze meestal aan zichzelf denken (0)?
147. Hoe vaak denk je dat een doorsnee student tijdens het academiejaar (buiten de examens) alcohol drinkt? Dagelijks
Meer dan 1 keer per week, minder dan dagelijks 1 keer per week
Minder dan 1 keer per week, meer dan 1 keer per maand Minder dan of 1 keer per maand Niet
148. Hoeveel alcoholische consumpties denk je dat een doorsnee student drinkt op een doorsnee dag waarop deze drinkt tijdens het academiejaar (buiten de examens)? 1 of 2 3 of 4 5 of 6
7 tot 9
10 of meer
Page 30
99
Bijlagen
Studentenbevraging middelen UGENT 2013 149. Hoe vaak denk je dat een doorsnee mannelijke student 6 of meer alcoholische consumpties drinkt in 2 uur tijdens het academiejaar (buiten de examens)? Dagelijks
Meer dan 1 keer per week, minder dan dagelijks 1 keer per week
Minder dan 1 keer per week, meer dan 1 keer per maand Minder dan of 1 keer per maand Niet
150. Hoe vaak denk je dat een doorsnee vrouwelijke student 4 of meer alcoholische consumpties drinkt in 2 uur tijdens het academiejaar (buiten de examens)? Dagelijks
Meer dan 1 keer per week, minder dan dagelijks 1 keer per week
Minder dan 1 keer per week, meer dan 1 keer per maand Minder dan of 1 keer per maand Niet
151. Hoe vaak denk je dat een doorsnee student de laatste zes maanden tijdens het academiejaar (buiten de examens) genoeg alcohol gedronken heeft om zich dronken te voelen? niet
1 keer 2 tot 3 keer
4 keer of meer
152. Hoe vaak denk je dat een doorsnee student de laatste 12 maanden heeft gerookt (sigaretten, sigaren, pijp, waterpijp (zonder drugs)...)? Dagelijks
Occasioneel Nooit
153. Hoe vaak denk je dat een doorsnee student drugs gebruikt of heeft gebruikt? Regelmatig
Enkele malen Nooit
Page 31
100
Bijlagen
Studentenbevraging middelen UGENT 2013 154. Stel dat jij of je vriend(in) een probleem zou hebben met alcohol of andere drugs. Met wie zou jij daarover praten? (meerdere antwoorden zijn mogelijk) met niemand
gezinsleden (ouders, broers, zussen) vriend(en)
studentenvoorzieningen binnen de universiteit of hogeschool (studentenarts, studentenpsycholoog, psychosociale dienst, studentenpsychiater, sociale dienst, ombuds- of vertrouwenspersoon voor studenten)
huisarts
andere professionele hulp buiten de universiteit of hogeschool (Centrum Geestelijke Gezondheidszorg, De Druglijn, Jongerenadviescentrum (JAC), Jongerentelefoon, Tele-onthaal) andere (specifieer)
155. Stel dat je info zoekt over alcohol of andere drugs. Op welke personen en/of instanties zou jij beroep doen? (meerdere antwoorden zijn mogelijk) gezinsleden (ouders, broers, zussen) partner, lief vriend(en)
studentenvoorzieningen binnen de universiteit of hogeschool (studentenarts, studentenpsycholoog, psychosociale dienst, studentenpsychiater, sociale dienst, ombuds- of vertrouwenspersoon voor studenten)
huisarts
andere professionele hulp buiten de universiteit of hogeschool (Centrum Geestelijke Gezondheidszorg, De Druglijn, Jongerenadviescentrum (JAC), Jongerentelefoon, Tele-onthaal) andere (specifieer)
156. Heb je ooit zelf beroep gedaan op hulpverlening voor middelengebruik? neen
ja, welke?
55. persoonlijkheid
Page 32
101
Bijlagen
Studentenbevraging middelen UGENT 2013 157. In welke mate ga je akkoord met onderstaande stellingen? helemaal niet akkoord
niet akkoord
neutraal
akkoord
helemaal akkoord
Ik vind het niet moeilijk om tegen vreemden te praten Wanneer ik in een groep met mensen ben, heb ik het moeilijk om aan de juiste dingen te denken om over te praten Ik voel me nerveus wanneer ik tegen iemand praat met autoriteit Ik voel me geremd in sociale situaties Het duurt niet lang voor ik over mijn beschaamdheid ben in nieuwe situaties Ik vind het leuk om bij mensen te zijn Ik ben blij met de mogelijkheid me sociaal te mengen met mensen Ik verkies om samen te werken met anderen dan alleen Ik vind mensen meer stimulerend dan gelijk wat Ik zou ongelukkig zijn mocht ik verhinderd worden om veel sociale contacten te leggen
56. persoonlijkheid (2)
Page 33
102
Bijlagen
Studentenbevraging middelen UGENT 2013 158. Hoe goed beschrijven onderstaande stellingen jou? beschrijft me
beschrijft me
beschrijft me
beschrijft me
helemaal niet
slecht
goed
zeer goed
Ik zie in dat het aantrekkelijk zou kunnen zijn om met iemand uit een vreemd land te trouwen Wanneer het water zeer koud, verkies ik om niet te zwemmen, ook al is het een warme dag Wanneer ik lang op iets moet wachten blijf ik daar meestal rustig bij Wanneer ik naar muziek luister, hou ik ervan deze luid te zetten Wanneer ik een reis maak, denk ik dat het het best is om zo weinig mogelijk plannen te maken en de dingen te nemen zoals ze komen Ik kijk niet naar films waarvan gezegd wordt dat ze beangstigend of heel spannend zijn Ik vind het leuk en opwindend om op te treden of te spreken voor een groep Wanneer ik naar een pretpark zou gaan, zou ik een rit op een rollercoaster of andere snelle attracties verkiezen Ik zou het leuk vinden om naar onbekende en verre bestemmingen te reizen Ik zou nooit met geld gokken, zelfs al kon ik het me permitteren Ik zou ervan genieten om een van de eerste ontdekkers te zijn van een onbekend land Ik hou van films met veel explosies en achtervolgingen Ik hou niet van extreem pikant of gekruid voedsel Over het algemeen werk ik beter onder druk Ik vind het vaak leuk dat de TV aanstaat wanneer ik iets anders aan het doen ben, zoals lezen of kuisen Ik zou het interessant vinden om een autoaccident te zien gebeuren Ik denk dat het beter is om iets vertrouwds te bestellen wanneer ik iets eet in een restaurant Ik hou van het gevoel om op de rand van een hoge plaats te staan en naar beneden te kijken Mocht het mogelijk zijn om een andere planeet of de maan gratis te bezoeken dan zou ik bij de eerste zijn om hierop in te tekenen Ik begrijp dat het opwindend moet zijn om een gevecht mee te maken tijdens een oorlog
57. werkbelasting
159. De werkbelasting dat ik ervaar in mijn studies is altijd beheersbaar neen ja
58. werkbelasting (2)
Page 34
103
Bijlagen
Studentenbevraging middelen UGENT 2013 160. Duid de redenen aan waarom je de werkbelasting niet altijd als beheersbaar ervaart (meerdere antwoorden mogelijk) Te veel taken voor vakken
Alle taken exact rond dezelfde periode
Te veel topics die moeten behandeld worden in te korte tijd
Moeilijkheden om te weten waarop moet gefocust worden bij het studeren De reden niet kennen waarom je een bepaalde taak moet maken Problemen met time management
Niet in staat zijn om hulp te zoeken bij het studeren wanneer dat nodig is Niet weten hoe toegang te krijgen tot hulp
Niet over de nodige vaardigheden beschikken voor een taak (vb.: hoe een essay schrijven of hoe opzoeken in de bibliotheek)
De lesgevers gaan ervan uit dat bepaalde vaardigheden, noodzakelijk voor een taak, gekend zijn, zonder hierover les te geven Gebrek aan motivatie
Ingeschreven zijn in een verkeerde opleiding door slecht advies of gebrek aan advies Familiale verplichtingen
Gezondheidsproblemen
Informele, gezellige contacten met mensen
Job
59. vrije tijd
161. Hoe vaak ga je globaal genomen … minder dan 1 keer per maand
1 keer per maand
2 à 3 keer per maand
1 keer per week
enkele keren per week
elke dag
naar een fuif (party, TD, kotfuif, fuif jeugdhuis, ...) op café naar een discotheek, danscafé of club naar een studentikoze activiteit (cantus, doop, ...)
162. Ben je lid van een studentenvereniging? neen
ja, ik ben lid van een opleidinggerelateerde studentenvereniging ja, ik ben lid van een regiovereniging ja, ik ben lid van beiden
Page 35
104
Bijlagen
Studentenbevraging middelen UGENT 2013 163. Maak jij deel uit van het bestuur van een studentenvereniging? neen ja
164. Ben jij actief lid van een sportclub (in het bestuur of als speler)? neen ja
165. Ben jij actief lid of bij de leiding van een jeugdbeweging? neen ja
166. Ben jij actief lid van een jeugdhuis? neen ja
60. alcohol en drugproblematiek op de unief/ hogeschool
Het einde is in zicht. Nog enkele vragen en het zit erop. Nog even concentreren, aub.
167. Verwacht je dat de hogeschool / universiteit een aanbod heeft rond de alcohol- en drugthematiek? neen ja
168. Zoja, wat verwacht je dat de hogeschool/universiteit aanbiedt rond de alcohol- en drugsproblematiek? (meerdere antwoorden zijn mogelijk) informatieoverdracht begeleiding regelgeving
169. Komt de alcohol- en drugthematiek aan bod in het studiecurriculum? neen ja
170. Zoja, in welke mate vind je dat het aan bod komt? onvoldoende voldoende te veel
Page 36
105
Bijlagen
Studentenbevraging middelen UGENT 2013 171. Is er nood aan meer aandacht voor alcohol en drugsthematiek op de hogeschool/universiteit? neen ja
172. Zoja, op welk vlak is er nood aan meer aandacht voor alcohol en drugsthematiek op de hogeschool/universiteit? (meerdere antwoorden zijn mogelijk) informatieoverdracht begeleiding regelgeving
61. bedankt
Bedankt voor de deelname! Indien je wilt meedingen voor één van de interessante prijzen die aan de bevraging zijn verbonden, gelieve dan op de volgende pagina je emailadres in te vullen. De persoonlijke gegevens van de vragenlijst worden strikt gescheiden van die van de deelname voor de prijzen. De anonimiteit van de bevraging komt dus geenszins in het gedrang als je jouw e-mailadres doorgeeft om kans te maken op één van de prijzen.
62. email
173. Indien je wilt meedingen voor een prijs, gelieve hier je emailadres van de UNIVERSITEIT OF DE HOGESCHOOL in te geven (geen hotmail, msn, gmail, ...). Dit is voor ons een extra check dat geen personen van buiten de Associatie Gent meedoen aan deze wedstrijd. Dit adres wordt apart bewaard van de vragenlijst en vernietigd na het uitreiken van de prijzen. Nogmaals bedankt voor het meedoen aan de bevraging!
Page 37
106