UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar 2008-2009
Profiel opmaken van leerlingen van de laatste jaren secundair in verband met middelengebruik. Resultaten vanuit de HBSC databank.
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de gezondheidsvoorlichting en – bevordering Door Karen Van Rompaey
Prof. L. Maes A. Hublet
Abstract Middelengebruik bij jongeren is een complex gedrag dat veel aandacht vergt. Het middelengebruik zorgt voor heel wat gezondheidsschade bij jongeren op korte en lange termijn. Om effectieve preventieprogramma’s op te zetten omtrent middelengebruik moeten we inzicht hebben in de determinanten van middelengebruik apart en geclusterd. Het doel van de thesis is groepen jongeren te vormen naargelang hun middelengebruik en kijken of de risicofactoren van elk middel afzonderlijk ook een rol spelen als we groepen jongeren maken en dus middelen gaan samennemen. De jongeren die we bestuderen zijn 16 – 18 jarigen. De data zijn afkomstig uit de Health Behaviour School- aged Children ( HBSC) studie van 2005/06. De analyses zijn gebeurd aan de hand van chi- kwadraat testen met daarop volgend logistische regressies. De clusters jongeren die werden gevormd aan de hand van de resultaten bekomen van de chi- kwadraat testen konden we door middel van logistische regressies onderling gaan vergelijken. We hebben vier grote groepen van gebruikers teruggevonden namelijk ‘enkel dronkenschap’, ‘niet gebruikers’, ‘ alles gebruikers’ en ‘dronkenschap + cannabis’. Vooral de variabelen geslacht, opleidingsniveau, rookgedrag van beste vriend(in) en ouders en schoolresultaten zijn significant risicofactoren voor het middelengebruik. Het profiel van jongeren die ‘niets gebruiken’ verschilt van het profiel van jongeren die ‘alles gebruiken’, ‘enkel drinken’, en enkel ‘drinken en cannabis gebruiken’.
I
Inhoudstabel ABSTRACT……………………………………………………………………………..I INHOUDSTABEL……………………………………………………………………..II HET WOORD VOORAF…………………………………………………………… .V INLEIDING .....................................................................................................................1 1. LITERATUUROVERZICHT .............................................................................................3 1.1 Begrippenverduidelijking ....................................................................................3 1.1.1 Middelengebruik...........................................................................................3 1.1.2 Leerlingen laatste jaren secundair onderwijs ...............................................3 1.2 Gezondheidsschade bij middelengebruik ............................................................4 1.3 Middelengebruik algemeen bij schoolgaande jongeren......................................6 1.4 Bespreking van de verschillende middelen..........................................................7 1.4.1 Alcohol .........................................................................................................8 1.4.1.1. Gezondheidsschade door alcohol ..................................................................... 8 1.4.1.2. Factoren die alcoholgebruik kunnen beïnvloeden........................................ 10 1.4.2. Roken.........................................................................................................13 1.4.2.1. Gezondheidsschade door roken...................................................................... 13 1.4.2.2 Factoren die tabaksgebruik kunnen beïnvloeden......................................... 15 1.4.3 Cannabis .....................................................................................................17 1.4.3.1. Gezondheidsschade door cannabis ................................................................ 17 1.4.3.2. Factoren die cannabisgebruik kunnen beïnvloeden..................................... 18 2. ONDERZOEKSVRAAG ................................................................................................24 3. METHODIEKEN .........................................................................................................28 3.1 Dataverzameling................................................................................................28 3.2 Analyseplan .......................................................................................................28 3.3 beschrijving van de items ..................................................................................28 3.3.1 Uitkomstvariabelen middelengebruik ........................................................28 3.3.2 Socio- demografische variabelen: intrapersoonlijk niveau .......................30
II
3.3.3 Socio- demografische variabelen: interpersoonlijk niveau .......................33 3.4 Statistische technieken.......................................................................................35 4. RESULTATEN ............................................................................................................36 4.1 Beschrijving van de steekproef..........................................................................36 4.1.1 Socio- demografische variabelen: Intrapersoonlijke niveau .....................36 4.2 Resultaten chi – kwadraat testen.......................................................................40 4.2.1 Initiatie........................................................................................................40 4.2.2 Geslacht ......................................................................................................41 4.2.3 Leeftijd ......................................................................................................41 4.2.4 Opleiding ....................................................................................................42 4.2.5 SES gezinshoofd.........................................................................................43 4.2.6 Rookgedrag beste vriend(in) .....................................................................43 4.2.7 Rookgedrag moeder....................................................................................44 4.2.8 Rookgedrag vader.......................................................................................44 4.2.9 Actief in een sportclub of niet ....................................................................45 4.2.10 Schooltevredenheid .................................................................................45 4.2.11 gepercipieerde schoolresultaten door de leraar ........................................46 4.3 Resultaten logistische regressie ........................................................................46 4.3.1 Niet gebruikers ten opzichte van alles gebruikers......................................47 4.3.2 Niet gebruikers ten opzichte van drinkers en cannabisgebruikers .............48 4.3.3 Niet gebruikers ten opzichte van enkel drinkers ........................................49 4.3.4 Enkel drinkers ten opzichte van drinkers en cannabisgebruikers...............50 4.3.4 Enkel drinkers ten opzichte van alles gebruikers .......................................51 5. DISCUSSIE .................................................................................................................53 5.1 Vier types middelengebruikers ..........................................................................53 5.2 Profiel van groepen gebruikers .........................................................................53 5.3 Beperkingen.......................................................................................................56 5.4 Implicaties .........................................................................................................57 6. LITERATUURLIJST ...................................................................................................599 7. BIJLAGEN 8. LIJST VAN TABELLEN Tabel 1: frequenties van de 8 mogelijke groepen
III
Tabel 2: initiatie ( eerste gebruik) Tabel 3: geslacht van de steekproef Tabel 4: leeftijd van de steekproef Tabel 5: opleiding in 3 categorieën Tabel 6: gezinshoofd in 3 categorieën Tabel 7: rookt beste vriend(in) Tabel 8: lid in een sportclub Tabel 9: schooltevredenheid Tabel 10: resultaten op school Tabel 11: dronkenschap, rookgedrag en ooit cannabisgebruik Tabel 12: indeling in 4 groepen Tabel 13: initiatie alcoholgebruik en dronkenschap Tabel 14: geslacht bij de vier verschillende groepen Tabel 15: leeftijd bij de vier verschillende groepen Tabel 16: opleiding en de vier verschillende groepen Tabel 17: ses gezinshoofd en de vier verschillende groepen Tabel 18: rookgedrag beste (vriend)in en de vier verschillende groepen Tabel 19: rookgedrag moeder en de vier verschillende groepen Tabel 20: rookgedrag vader en de vier verschillende groepen Tabel 21: lid van een sportclub en de vier verschillende groepen Tabel 22: schooltevredenheid en de vier verschillende groepen Tabel 23: schoolresultaten en de vier verschillende groepen Tabel 24: logistische regressie niet gebruikers tov alles gebruikers Tabel 25: logistische regressie niet gebruikers tov dronkenschap + cannabis gebruikers Tabel 26: logistische regressie niet gebruikers tov enkel dronkenschap Tabel 27: logistische regressie drinkers tov dronkenschap + cannabisgebruikers Tabel 28: Logistische regressie drinkers tov alles gebruikers
IV
Het woord vooraf Ik wil een aantal mensen bedanken om hun deskundigheid, respect, hulp en morele steun die ik van hen kreeg. Eerst en vooral wil ik mijn twee promotoren bedanken voor de begeleiding en coördinatie van deze thesis, namelijk Prof. Lea Maes en Anne Hublet. Zij hebben me door dit hele proces geloodst. Dankzij hun opbouwende kritiek en aanmoedigingen was dit afstudeerproject een leerrijke ervaring. Zij hebben mij op een positieve manier kennis bijgebracht over de sector gezondheidsvoorlichting en bevordering. Als laatste wil ik ook nog mijn ouders en vrienden bedanken voor de onuitputtelijke steun die ik van hen kreeg. Zij stonden steeds voor mij klaar. Karen Van Rompaey, mei 2009.
V
Inleiding Middelengebruik en jongeren is een problematiek die veel aandacht vergt aangezien de omvang van het fenomeen. Alcohol, tabak en cannabis is onder jongeren een sterk aanvaardbaar verschijnsel dat zelfs voor een stuk bij de jongerencultuur hoort. Experimenteren met middelen behoort dan ook tot deze leeftijdscategorie. Vaak verdwijnt dit middelengebruik wanneer jongeren ouder en meer volwassenen worden, maar dit is niet altijd het geval. Middelengebruik en vooral overmatig middelengebruik heeft heel wat gevolgen voor jongeren op verschillende vlakken. Het is dan ook de bedoeling te achterhalen welke jongeren welke middelen gebruiken. Het eerste deel omvat een literatuuroverzicht. Hier wordt beschreven wat de huidige bevindingen zijn omtrent middelengebruik en jongeren. Meerbepaald wordt de algemene gezondheidschade van middelengebruik besproken, de gezondheidsschade per middel en factoren die het alcohol, tabaks en cannabisgebruik kunnen beïnvloeden. Er wordt ook kort beschreven wat er geweten is over jongeren en vrije tijd. Dit is bij jongeren een heel belangrijk aspect. Als we ons willen verdiepen in deze doelgroep is het zinvol te weten waar deze jongeren zich in hun vrije tijd zoal mee bezighouden en wat deze jongeren kan boeien. In het tweede deel worden de onderzoeksvragen besproken. Deze zijn tot stand gekomen aan de hand van de literatuurstudie. Elke onderzoeksvraag wordt hier uitvoerig besproken en onderbouwd via de literatuur. De verschillende variabelen die we gaan gebruiken komen hier kort aan bod. Het derde deel spitst zich toe op de methodologie. In dit deel hebben we een bespreking van de dataverzameling, analyseplan en statistische verwerking. De steekproef en de variabelen worden in dit deel in detail besproken. In het vierde deel bevinden zich vervolgens de resultaten van de uitgevoerde statistische analyses. Meerbepaald de resultaten van de chi- kwadraat testen en de logistische
1
regressies uitgevoerd in SPSS. In dit deel wordt het profiel van de groepen gebruikers duidelijk en concreet afgebakend. En tot slot een vijfde deel dat de discussie inhoudt. De resultaten van deel vier zullen hier op een kritische manier benadert worden. Hier komen we tot enkele conclusies en interessante bevindingen. De antwoorden en eindconclusies op de onderzoeksvragen van deze thesis zullen hier verder besproken worden. In dit deel worden ook enkele beperkingen van dit onderzoek weergegeven.
2
1. Literatuuroverzicht 1.1 Begrippenverduidelijking 1.1.1 Middelengebruik Middelengebruik wordt gehanteerd wanneer individuen occasioneel tabak, alcohol, cannabis, kalmerende medicijnen of slaapmiddelen gebruiken. Wanneer er sprake is van misbruik van deze middelen wordt het gebruik als problematisch omschreven. Om aan te geven of iemand problemen heeft als gevolg van het gebruik van bepaalde middelen worden de begrippen ‘middelenmisbruik’, ‘problematisch gebruik’ en ‘afhankelijkheid’ gehanteerd ( Broekaert, 2006). In het Haagse uitgaansonderzoek worden ‘middelen’ beschreven als de veelheid aan apparaten, producten en middelen en worden ze tot een zestal hoofdsoorten ondergebracht nl. audiovisuele middelen, genotmiddelen en consumpties, kleding en accessoires,
vervoermiddelen,
communicatiemiddelen,
beheers-
bewakings-
en
testsystemen. Dit is een ruimere benadering van ‘middelen’. Volgens Van Gelder et al. gebruiken jongeren deze verschillende soorten middelen om vorm te geven aan hun uitgaansleven: om cultuur te maken ( Van Gelder, Reinerie, Burger, 2003). Fuiven zijn tegenwoordig “de” uitgaansvorm van de Vlaamse jongeren tussen 15-25 jaar. Het middelengebruik bij jongeren is het grootst bij het uitgaan. Daardoor wordt de term ‘uitgaansdrugs’ ook wel eens gebruikt. Deze middelen worden voornamelijk gebruikt voor het versterken van zintuiglijke ervaringen tijdens het uitgaan. Op die manier wordt alles intenser en langer beleefd. (VAD Dossier veilig feesten, 2007) 1.1.2 Leerlingen laatste jaren secundair onderwijs Leerlingen van de laatste jaren secundair onderwijs behoren tot de adolescentie periode. Volgens De Wit , Slot , Van Aken ( 2006) geeft de adolescentie de periode weer tussen de kinderjaren en de volwassenheid. Deze periode start doorgaans op de leeftijd van 12
3
jaar en eindigt gemiddeld rond 22 jarige leeftijd. Het begin en het eindpunt van deze periode is moeilijk te omschrijven en verschilt van adolescent tot adolescent. Het is een overgangsperiode, waarin zich vele veranderingen/ ontwikkelingen voordoen op verschillende domeinen. Jongeren komen met meerdere uitdagingen in contact en doen nieuwe ontdekkingen. De periode wordt ook gekenmerkt door verhoogde kwetsbaarheid en spanningen. Voor de ene jongere is dit een zeer “aangename” periode, zonder veel zorgen of problemen voor de andere jongere is het een zeer “moeilijke” periode. In deze fase bevinden zich vele ontwikkelingen zoals het biologisch rijpingsproces, intelligent functioneren, denken over morele kwesties, psychoseksuele ontwikkelingen, … Maar de centrale ontwikkelingstaak van de adolescent volgens Erikson ( 1968) is het ontwikkelen van de eigen identiteit ( De Wit, Slot, Van Aken, 2006). De adolescentieperiode wordt door De Wit et al. (2006) in 3 categorieën opgedeeld. De vroege adolescentie die wordt gekenmerkt door lichamelijke rijping, psychoseksuele ontwikkeling en de losmaking van de ouders. Vervolgens de middenadolescentie waar jongeren experimenteren met verschillende keuzemogelijkheden ( de meeste leerlingen van de derde graad bevinden zich in deze periode) en de late adolescentie, hier beginnen jongeren verplichtingen aan te gaan met betrekking tot maatschappelijke posities en persoonlijke relaties. 1.2 Gezondheidsschade bij middelengebruik Het rapport “Middelengebruik in Vlaanderen, een stand van zaken” werd geschreven in het kader van de gezondheidsconferentie tabak, alcohol en drugs die minister Vervotte in november 2006 organiseerde. Het is niet evident om verschillende middelen onderling te vergelijken omdat ze er een verschillende problematiek op nahouden. Het is wel opmerkelijk dat er voor elke drugdode, 4 sterfgevallen voor alcohol en 40 sterfgevallen voor tabak terug te vinden zijn. Voor één potentieel verloren levensjaar door drugs zien we 3 verloren potentiële levensjaren door alcohol en 18 door tabak. Het rapport geeft aan dat mannen 6 maal meer sterven aan tabaksgerelateerde aandoeningen, 3 maal meer aan alcoholgerelateerde aandoeningen en 5 maal meer aan
4
druggerelateerde aandoeningen dan vrouwen. Opmerkelijk is dat de gezondheidsschade door tabak bij mannen lichtjes daalt, terwijl dit bij vrouwen toeneemt. (Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid, 2007) Middelengebruik door jongeren kan ook maatschappelijke gevolgen met zich meebrengen. Het ongezond gedrag van de jongere heeft niet alleen een invloed op het individu zelf maar ook op de ( sociale) omgeving. Vaak wordt er ingegrepen op het individuele gedrag, maar voor de overheid staat het maatschappelijk aspect centraal zoals rookverbod in horeca en scholen, verbod op openbare dronkenschap,…( Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), 2008). Het is belangrijk om aandacht te hebben voor ongezond gedrag bij jongeren, want in deze periode wordt een belangrijke basis gelegd voor de latere (on)gezondheid. Vele problemen op latere leeftijd kunnen voorkomen of uitgesteld worden door in te grijpen op het ongezond gedrag van jongeren. ( Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), 2008; Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid, 2007; Van Hal, Rosiers, Bernaert, Hoeck, 2007). De overheid is het erover eens dat middelengebruik onder jongeren een ernstig probleem is dat extra aandacht verdiend. Daarom zijn deze punten opgenomen in de gezondheidsdoelstellingen voor 2015. De Vakgroep Maatschappelijke Gezondheidkunde Universiteit Gent (2006) zijn in hun rapport “Middelengebruik bij jongeren in Vlaanderen; resultaten HBSC 2006” tot de volgende conclusies gekomen: - Gezondheidsdoelstelling voor roken: Tegen 2015 zou minder dan 11% van de jongeren onder de 16 jaar mogen roken. Momenteel rookt in Vlaanderen 17 % van de 15 – jarige meisjes wekelijks en 18% van de jongens. - Gezondheidsdoelstelling voor alcohol: Tegen 2015 zou het percentage van de jongeren die op 15 – jarige leeftijd en jonger meer dan 1 maal per maand drinken maximaal 14% mogen zijn. Momenteel drinkt in Vlaanderen 38 % van de 15 – jarige jongens en 22% van de meisjes op die leeftijd wekelijks en zijn al minstens 1 maal dronken geweest. - Gezondheidsdoelstelling voor illegale drugs: Tegen 2015 zou het percentage dat op 17- jarige leeftijd en jonger ooit illegale drugs heeft gebruikt minder dan 14% mogen
5
zijn. Momenteel hebben op 15- jarige leeftijd in Vlaanderen 25% van de jongens en 17% van de meisjes cannabis gebruikt. 1.3 Middelengebruik algemeen bij schoolgaande jongeren Over middelengebruik in middelbare scholen is in Vlaanderen al heel wat bekend. De ‘Leerlingenbevraging’ van de Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen (VAD), de studie ‘ Jongeren en gezondheid in Vlaanderen’ of ‘ Health Behaviour in School- Aged Children’ (HBSC) en het ‘ European school Survey Project on Alcohol and Other Drugs’ (ESPAD) zijn schoolonderzoeken die het middelengebruik van Vlaamse scholieren tussen 11 en 18 jaar beschrijven. Er zijn ook enkele lokale en regionale onderzoeken zoals onder andere het onderzoek bij 14- tot 18-jarige scholieren in de provincies West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen en Zeeland van De Sleutel (Gent). Daarbuiten zijn er nog Vlaamse data beschikbaar via de gezondheidsenquête (HIS) die het gebruik van tabak, alcohol en cannabis in de Vlaamse bevolking van 15 jaar en ouder bestudeert. De stichting tegen kanker (STK) onderzocht het rookgedrag van de volwassenen bevolking ouder dan 15 jaar in België en Vlaanderen. (De Donder, 2007; Kinable, 2006; Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid, 2007 ). Middelengebruik bij scholieren is al lang geen zeldzaamheid meer. Het is een fenomeen dat alle Vlaamse scholen treft. Het is een maatschappelijk verschijnsel dat niet stopt bij de schoolpoort. Voor scholen vormt het dan ook niet enkel een veiligheidsprobleem, maar ook een gezondheids- en welzijnsprobleem (Kinable, 2006). Het beeld over jongeren en illegale drugs ( middelengebruik) wordt vaak overschat. Deze ideeën worden versterkt door onder andere de mediaberichten, eigen ervaringen, observaties, geruchten,... Het feit dat sommige drugs maatschappelijk aanvaard worden en andere niet, wordt naast de media ook door andere maatschappelijke en culturele factoren beïnvloed zoals wetgeving, subcultuur, beschikbaarheid van de middelen enzovoort. Dit heeft zowel een gevolg voor het voorkomen als de frequentie ervan (Kinable, 2006). Middelengebruik kan opgesplitst worden in legale (alcohol, tabak, geneesmiddelen) en illegale ( cannabis, XTC, cocaïne, heroïne,…) middelen. Dit kan de indruk opwekken
6
dat het gaat om gevaarlijke en minder gevaarlijke middelen. Dit is echter niet juist aangezien het riskant gebruik van alle drugs ( zowel legale als illegale), naast lichamelijke of psychische afhankelijkheid, ook veel andere problemen met zich mee kan brengen bijvoorbeeld problemen van lichamelijke, psychische, sociale, financiële of juridische aard (Vanderplasschen et al., 2007). Meerdere studies rapporteren consequent een sterke associatie tussen alcoholgebruik en ander middelen, zoals cannabis, sigaretten en andere drugs (Digrande, Perrier, Lauro & Contu, 2000; Laukkanen, Shemeikka, Viinamäki, Pölkki & Lehtonen, 2001). Uit het syntheserapport van de VAD ( 2005 -2006) blijkt dat er een sterke samenhang is tussen
roken
en het cannabisgebruik. Veel cannabisgebruikers roken ook tabak.
Jongeren die stoppen met roken gaan dan vaak ook minder cannabis gebruiken. Het feit dat iemand tabak rookt is een sterke voorspeller voor het gebruik van zowel alcohol als cannabis. Tabakspreventie heeft dus ook een preventieve invloed op cannabisgebruik (Syntheserapport 2005- 2006 , VAD). Gebruik en risicovol gebruik van middelen komen het meest voor bij mannen en bij leerlingen uit het BSO en TSO (Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid, 2007). 1.4 Bespreking van de verschillende middelen
Bij de bespreking van de verschillende middelen is het nuttig om de verschillende factoren op te delen volgens het sociaal ecologisch model. In dit model van Bronfenbrenner staat de verhouding mens en omgeving centraal. De omgeving wordt door hem gezien als de onmiddellijke ervaringsruimte die waargenomen wordt (Sallis & Owen, 2002). Dit model geeft aan dat gedrag beïnvloedbaar is door verschillende factoren en dat elke context door een grotere context beïnvloedt kan worden. Zo worden ouders en familie beïnvloed door grotere contexten zoals omgeving en maatschappij. Sociale en omgevingsfactoren hebben dus een grote invloed op gedrag. Er zijn 5 niveaus volgens dit model namelijk intrapersoonlijk, inter-persoonlijk, institutioneel, gemeenschapsniveau en beleidsniveau. Het is overzichtelijk om de factoren die het middelengebruik kunnen beïnvloeden op deze manier worden weergegeven (Sallis & Owen, 2002).
7
1.4.1 Alcohol Volgens het rapport ‘Middelengebruik: een stand van zaken” ( Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid, 2007) is alcohol de meest ingeburgerde drug bij scholieren, studenten en over het algemeen bij de Vlaamse bevolking. Dit rapport geeft aan dat 95% van de leerlingen op 18-jarige leeftijd alcohol heeft gedronken. Scholieren beginnen over het algemeen al op 13- jarige leeftijd met roken en drinken. Dit staat haaks op de wetgeving die verbiedt alcohol te schenken en sigaretten te verkopen aan jongeren onder 16 jaar en een verbod op het schenken en verkopen van sterke drank onder 18 jaar. (Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid, 2007). De alcoholconsumptie van Vlaamse jongeren ( 11- 18 jaar) is bestudeerd door de VADleerlingenbevraging, HBSC- studie en het Jongerenonderzoek Euregio Scheldermond. De belangrijkste bevindingen van deze onderzoeken over alcoholconsumptie wordt gebundeld in het rapport van De Donder (2007). Het afgelopen jaar heeft 67% van de leerlingen in het secundair onderwijs alcohol gedronken. Meisjes drinken eerder occasioneel alcohol terwijl jongens regelmatig drinken. Jongeren drinken frequenter bier dan andere alcoholische dranken. De 3 voornaamste motieven waarom jongeren alcohol drinken zijn ‘omdat het lekker is’, ‘omdat het bij het uitgaan hoort’ en omwille van’ het plezierige effect’. Van de leerlingen tussen 14 en 18 jaar dronken 58% de laatste maand op één gelegenheid vijf of meer drankjes. Drieënveertig procent van de jongens en 36% van de meisjes in het secundair onderwijs zegt dat ze ooit al echt dronken zijn geweest. De eerste dronkenschap komt vooral voor vanaf de leeftijd van 14-15 jaar.
1.4.1.1. Gezondheidsschade door alcohol Het risico op gezondheidsschade door alcohol hangt enerzijds af van het totale alcoholgebruik en anderzijds van het drinkpatroon dat iemand heeft. Het drinkpatroon houdt de hoeveelheid alcohol in dat iemand per keer drinkt en hoe vaak. Het totale alcoholgebruik hangt voornamelijk samen met lange termijngevolgen, terwijl riskante drinkpatronen
zoals
binge
drinking
voornamelijk
samenhangt
met
korte
8
termijngevolgen. Hoe meer alcohol per keer wordt geconsumeerd, des te ernstiger de schade (Anderson & Baumberg, 2006; Rehm et al., 2003; Rehm et al., 2004; WHO, 2004). Er zijn verschillende korte termijngevolgen van overmatig alcohol gebruik zoals alcoholvergiftiging. Bij grote hoeveelheden alcohol wordt de werking van hart, hersenen en ademhaling onderdrukt. Dit leidt tot bewusteloosheid, coma en soms zelfs tot de dood. Het dodelijk gehalte alcohol in het bloed is ongeveer 4 à 5 promille. Dit komt overeen met ongeveer 20 à 25 glazen alcohol voor volwassenen, maar bij jongeren wordt deze dodelijke grens vroeger bereikt (Lungers, 2003). Black-outs zijn het gevolg van een veel te grote hoeveelheid alcohol. Hierdoor weten jongeren niet meer wat ze hebben gedaan, gezegd en/of hoe ze zijn thuisgekomen. (Alcohol en opvoeding, 2004). Een
kater
brengt
moeheid,
concentratieproblemen,
hoofdpijn,
uitdrogingsverschijnselen, maag- en darmproblemen of misselijkheid met zich mee. Al deze effecten beïnvloeden het humeur en de prestaties (Van Epen, 2002). Op seksueel gebied zal wie te veel alcohol drinkt, erectieproblemen en een verminderd orgasme ervaren (Alcoholinfo, 2004). Overmatig alcohol gebruik vergroot de kans op risicovol seksueel gedrag ( Trimbos- Instituut, 2006). Lichamelijke gevolgen zoals verwijde bloedvaten waardoor het hart een grotere inspanning moet leveren voor de handhaving van de circulatie. Andere lichtere gevolgen zijn kneuzingen, onwel worden, kleine wonden, … vinden we voornamelijk bij het uitgaan. (Pijlman, Krul & Niesink, 2003). De lange termijngevolgen van alcohol zijn vooral schade aan zenuwen en hersenen. Jongeren kunnen hersenschade oplopen bij langdurig en overmatig alcoholgebruik. Wanneer het alcoholgebruik gestaakt wordt kunnen de hersenen terug herstellen, maar het is niet uitgesloten dat de hersenen onherstelbaar beschadigd blijven (Lungers, 2003). Mogelijke stoornissen bij langdurig gebruik zijn angst- en slaapstoornissen, depressie, cognitieve schade en dementie (Anderson & Baumberg, 2006). In een studie van Tapert et al. ( 1999) blijkt dat meisjes meer nadelige gevolgen ondervinden van alcohol en drugs op geheugen en ruimtelijk inzicht en jongens meer problemen ervaren met taalvaardigheden (Trimbos- Instituut, 2006). Chronische aandoeningen zoals gastrointestinale, metabolische en endocriene aandoeningen zoals levercirrose, pancreatitis, diabetes type 2, overgewicht, long-, hart- en vaatziekten kunnen een gevolg zijn van langdurig overmatig alcoholgebruik. Infarcten en onregelmatig hartritme hebben een
9
sterk verband met binge drinking (Anderson & Baumberg, 2006). Zowel maag-, darm, lever- en slokdarmkanker zijn sterk gerelateerd aan alcoholconsumptie. Er is een lineair verband tussen het volume alcohol en het ontstaan van deze vormen van kanker (WHO, 2004). Alcohol kan de normale functies van het immuunsysteem verstoren en zo zorgen voor een verminderde weerstand (Anderson & Baumberg, 2006).
1.4.1.2. Factoren die alcoholgebruik kunnen beïnvloeden Intrapersoonlijk niveau De afgelopen 10 jaar zijn er tal van studies uitgevoerd die een verband hebben aangetoond tussen een vroege beginleeftijd van alcoholgebruik en alcoholproblemen op latere leeftijd. Grant & Dawson (1997) concluderen uit hun studie uitgevoerd in de VS dat een vroege beginleeftijd een krachtige voorspeller is van later alcoholmisbruik of –afhankelijkheid. Ook bij Europese studies zijn vergelijkbare resultaten gevonden. Andersen et al. (2003) vonden bij Deense adolescenten dat alcoholconsumptie voor de leeftijd van 15 jaar de kans op wekelijks alcoholgebruik en excessief alcoholgebruik vier jaar later verhoogde. Kraus et al. (2000) vonden in hun studie in Duitsland bij 18 – 59 jarigen een verband tussen een jonge beginleeftijd en een hogere score op de CAGE vragenlijst. Dit is een vragenlijst die een indicatie geeft voor een mogelijke alcoholproblematiek. Ook Van Hal et al die (2007) een onderzoek naar middelengebruik bij Antwerpse studenten deden concludeerden dat hoe lager de beginleeftijd van alcohol gebruik of dronkenschap is, hoe groter de kans op een later problematisch alcoholgebruik. Alcoholgebruik op jonge leeftijd is dus een duidelijke risico-indicator voor latere alcoholproblematiek. (Trimbos- Instituut, 2006). In verscheidene studies worden persoonsgerelateerde factoren zoals emotionele pijn, eenzaamheid, depressie, stress, nervositeit, impulsiviteit, …tijdens de adolescentie gerelateerd aan alcoholgebruik. (Bonin, McCreary & Sadava, 2000;
Cammatta &
Nagoshi, 1995; Ichiyama & Kruse, 1998). Volgens De Donder ( 2007) is er ook een verschil naar geslacht en leeftijd. Meisjes drinken vooral occasioneel terwijl jongens meer regelmatig drinken. Hoe ouder, des te hoger het maandelijks gebruik is. Bij de 16-17-jarigen geldt dat er een ruime meerderheid regelmatig drinkt. Niet alleen experimenteren, maar ook het regelmatig
10
consumeren van alcohol wordt gedurende de adolescentie de norm. Naarmate zij ouder worden,
hebben
jongeren
vaker
ervaring
met
dronkenschap.
Binnen
alle
leeftijdscategorieën zijn jongens vaker dronken dan meisjes. (Trimbos- Instituut, 2003). Volgens het rapport middelengebruik: een stand van zaken is in Vlaanderen dronkenschap en drinken niet gerelateerd aan de SES van het gezin. Maar de vroege initiatie van dronkenschap bij meisjes is dan weer wel gerelateerd aan een lage welvaart van het gezin. ( Vakgroep Maatschappelijke Gezondheidkunde Universiteit Gent, 2006; Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid, 2008). Internationaal worden wel associaties gevonden tussen SES en alcoholgebruik. In Finland vonden Lintonen et al (2000) dat hoe meer financiële middelen beschikbaar zijn of hoe lager de kostprijs van alcohol is, hoe hoger de prevalentie van binge drinking is. Het rapport ‘Spelen met gezondheid: Leefstijl en psychische gezondheid van de Nederlandse jeugd’ (Van Dorsselaer et al., 2007; Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), 2008) geeft aan dat hoe lager het schoolniveau van de jongere is, hoe schadelijker er gedronken wordt. Het aantal drinkers dat regelmatig en veel alcohol drinkt is groter bij lager opgeleiden. Volgens De Donder (2007) consumeren jongens uit het TSO en BSO de voorgaande dag meer alcohol dan jongens uit het ASO. Voor meisjes geldt dezelfde trend. Interpersoonlijk niveau Peers kunnen individuen rechtstreeks beïnvloeden door het aanbieden van drank, ofwel indirect door middel van peer modeling en de waargenomen norm. Sociale modeling (drinkgedrag van vrienden, hun attitude t.a.v. alcohol) is een sterke voorspellers voor binge drinking en dus alcoholgebruik (Wood, Read, Palfai & Stevenson, 2001). Het is belangrijk om op te merken dat individueel drinkgedrag wordt beïnvloed door de “ culturele positie van drinken”. Zo wordt een verschil vastgesteld tussen landen waar alcohol meer geïntegreerd is in het dagelijkse leven, vergeleken met landen waar hevig drinken tijdens het weekend meer cultureel aanvaard is (Rhem et al., 2003). Dawson (2000) vond een positief verband tussen het percentage familieleden met alcoholproblemen en het vroege alcoholgebruik (Trimbos- Instituut, 2006). Op basis van de invloed van familie kunnen nog geen uitspraken worden gedaan over de invloed van genetische factoren. Dit omdat familieleden ook te maken hebben met
11
gemeenschappelijke omgevingsfactoren die het verband zouden kunnen verklaren (Trimbos- Instituut, 2006). Amerikaanse studies tonen wel aan dat alcoholgebruik veel minder aanwezig is wanneer studenten nog thuis wonen bij hun ouders (Odo, McQuiller & Stretesky, 1999). Een slechte relatie met de ouders of onvoldoende ouderlijk gezag is geassocieerd met een hogere prevalentie voor binge drinking bij studenten (Kunstsche et al, 2004). In een omgeving waar ouders het goede voorbeeld geven, leren jongeren omgaan met consumptielimieten (Toomey et al. 2002). Maar er zijn ook studies die aantonen dat het alcoholgebruik door ouders niet geassocieerd kan worden met het alcoholgebruik bij hun kinderen (Yu, 2003; Van der Zwaluw et al., 2008). Gasser- Steiner en Stigler (1996) toonden in hun Oostenrijks onderzoek aan dat verbondenheid met een jeugdbeweging het risico op alcoholgebruik verkleint. Anderzijds zouden vrijetijdsactiviteiten zoals het bezoeken van cafe’s of discotheken maar ook van jeugdhuizen, de kans op alcoholgebruik vergroten. (Van Hal et al., 2007). Maalste ( 2000) merkte dat leden van studentenverenigingen gemiddeld anderhalve keer zoveel alcohol drinken per week als niet-verenigingsleden (Van Hal et al., 2007). Gemeenschapsniveau Zoals eerder vermeld, houden studenten er een ander drinkgedrag op na dan hun niet studerende leeftijdsgenoten. Er kan dus gesteld worden dat de gemeenschap van de studenten het drinkgedrag duidelijk beïnvloedt. De hele drinkcultuur en beleving is verschillend voor beide groepen. (Van Hal et al., 2007). Wie van allochtone afkomst is heeft vaak minder kans op alcoholgebruik. Hier speelt waarschijnlijk de culturele achtergrond een rol. Alcoholgebruik komt bij allochtone jongeren veel minder frequent voor dan onder autochtone jongeren. Ook staan hun ouders alcoholgebruik minder toe. (Van Dorsselaer et al., 2007). Bij allochtone jongeren die wel alcohol drinken, komt binge drinken net zoveel voor als bij autochtonen (Van Dorsselaer et al., 2007;Trimbos- Instituut, 2006). Beleidsniveau De wetgeving voorziet heel wat maatregelen om alcoholgebruik bij minderjarigen te bestrijden. Zo is openbare dronkenschap strafbaar volgens de besluitwet van 14 november 1939. Deze wet verbiedt onder andere ook het opdienen van dronken
12
makende dranken aan iemand die kennelijk dronken is, iemand doen drinken tot hij dronken
wordt,
iemand
opzettelijk
tot
dronkenschap
brengen
met
ziekte,
werkonbekwaamheid of de dood tot gevolg, uitdagingen tot drinken voorstellen of aanvaarden. Toch wordt deze wet in de praktijk niet altijd strikt nageleefd. ( VAD; wetgeving alcohol, 2006). 1.4.2. Roken Bij de verschillende risicofactoren van onze gezondheid is het gebruik van tabak veruit de meest kritische in termen van morbiditeit en mortaliteit. Wel belangrijk is dat men weet dat dit zo op populatieniveau is omdat er meer rokers zijn dan bijvoorbeeld cannabisgebruikers. Zelfs nog nadat het aantal rokers de afgelopen dertig jaar sterk gedaald is, blijft tabak nog bij velen deel uitmaken van het dagelijkse leven ( maes, vereecken & hublet, 2006; vig, 2008; Gezondheidsenquête, 2004). Het syntheserapport van de VAD ( 2005 – 2006) geeft aan dat over de laatste zes schooljaren het percentage scholieren dat rookt gedaald is. Deze afname vinden we vooral terug tot de leeftijd van zestien jaar en voornamelijk in het ASO en TSO. In het BSO vinden we dit fenomeen niet terug. Ook volgens het rapport ‘Middelengebruik: een stand van zaken’ is de laatste jaren het gebruik van tabak bij scholieren afgenomen. Uit de gegevens van de gezondheidsenquête van 2004 kunnen we het volgende afleiden; in België worden 26% rokers teruggevonden bij de jongeren tussen 15 en 24 jaar: 31% van de jongens en 22% van de meisjes. Dit is nog steeds veel, maar is toch al een daling tegenover de resultaten van de enquête in 2001. Toen werden er nog 33 % rokers van deze leeftijdscategorie teruggevonden( gezondheidsenquête, 2004). 1.4.2.1. Gezondheidsschade door roken Het feit dat roken nefast is voor de gezondheid is algemeen bekend. Het geeft een aanzienlijk grotere kans op verschillende gezondheidsproblemen.
Het risico op
gezondheidsschade door roken stijgt exponentieel met de leeftijd. Het ongezonde gedrag ‘roken’ houdt tegenover ander ongezond gedrag de meeste gezondheidsrisico’s in ( Hollander et al, 2006; Schrijvers & Schoemakers, 2008).
13
Het is belangrijk dat als jongeren toch roken, hier zo vroeg mogelijk mee te stoppen, want dit kan in de verdere levensloop een aanzienlijke kansreductie op vroegtijdige sterfte opleveren. (Doll et al., 2004). Dit is echter niet eenvoudig omdat roken snel en sterk verslavend is door de nicotine dat in sigaretten aanwezig is. Vele beginnen te roken in de adolescentie periode en hoe jonger iemand start met roken, hoe groter de kans op verslaving (Pieterse & Willemsen, 2005). Bij jongeren zijn de hersenen zeer kwetsbaar voor de ontwikkeling van een nicotineafhankelijkheid. Hierdoor is de kans groot dat ze blijven roken ( Schrijvers & Schoemakers, 2008). De gevolgen van roken worden meestal pas zichtbaar na een langere periode, maar deze gevolgen zijn wel zeer ernstig voor de gezondheid. Jongeren die roken hebben meer astmatische symptomen en mond- en tandproblemen. Roken is ook zeer nadelig voor de effecten bij intensieve inspanningen die langer duren (Kuipers, 2005; Schrijvers & Schoemakers, 2008, vig, 2008). Er zijn verschillende lange termijngevolgen verbonden aan roken zoals een verhoogd risico op cardiovasculaire aandoeningen. Rokers hebben 2,5 maal meer kans om te sterven aan hartaandoeningen dan niet- rokers. Ook een hartaanval, hartfalen en angina pectoris verergeren en komen vaker voor bij rokers. Bovendien wordt de kans op aderverkalking vergroot wanneer men rookt en dit leidt op zich tot vaatziekten en problemen bij de bloedsomloop ( Maes, vereecken & hublet, 2006; vig, 2008). De kans op chronische longziekten en longkanker is veel groter bij rokers. Bekende chronische longaandoeningen zijn bronchitis en emfyseem. Rokers hebben bovendien ook meer last van infecties van het ademhalingsstelsel en een verminderde longfunctie. Van al de longkankers zijn 90 % het gevolg van tabaksgebruik. Zes maal meer mannen sterven door tabak dan vrouwen (Maes, vereecken & hublet, 2006; vig, 2008; middelgebruik in Vlaanderen, 2006). Zowat 30 % van alle kankers kunnen worden toegeschreven aan roken zoals kanker van de maag, mond, lip en keel, leukemie, enzovoort ( vig, 2008). Daarbuiten vergroot het ook de kans op verschillende andere ziekten en aandoeningen zoals gastro – intestinale aandoeningen, diabetes, psoriasis, huidrimpels, osteoporose enzovoort. Naast lange termijn gevolgen heeft roken ook gevolgen op korte termijn zoals een verminderde longfunctie, verminderde fysieke fitheid, astmatische klachten, hoesten en kortademigheid (Maes, Vereecken, & Hublet( 2006).
14
1.4.2.2 Factoren die tabaksgebruik kunnen beïnvloeden Intrapersoonlijk niveau Volgens de HBSC studie ( 2006) begint een jongere te roken op de gemiddelde leeftijd van 14 jaar. Verschillende persoonsgebonden factoren verkleinen de kans om te starten met roken zoals de vaardigheid dat een jongere bezit om om te gaan met de sociale druk die kan leiden tot roken. Het is belangrijk dat jongeren ‘neen’ durven zeggen tegen deze sociale druk. Enkele andere factoren die eveneens het rookgedrag kunnen bevorderen zijn depressie, stress, laag zelfbeeld, angst, gevoelig voor invloed van anderen (Schrijvers & Schoemakers, 2008). Ook rond tabaksgebruik zijn er verschillen in geslacht en leeftijd en deze kunnen vastgesteld worden in elke leeftijdscategorie ( gezondheidsenquête, 2004). In Vlaanderen rookt 3% van de 13-14- jarigen dagelijks, bij de 17-18- jarigen is dit al 22%. Negen rokers op 10 roken in alle geval al voor 21 jaar. Dit wil zeggen dat het roken zich vast ankert in de loop van de adolescentie ( gezondheidsenquête, 2004). Uit het onderzoek blijkt dat 36,7% van de scholieren al ooit tabak heeft gerookt. Als we de cijfers volgens leeftijd bekijken zien we dat 7,5% van de 11-12-jarigen ooit al eens tabak (sigaret, sigaar, pijp) gerookt heeft. Op 15-16 jarige leeftijd gaat het al om bijna de helft van de jongeren (gezondheidsenquête, 2004). Mannen geven significant meer aan dan vrouwen te roken, dagelijks te roken en ooit in hun leven gerookt te hebben ( gezondheidsenquête, 2004). Uit de cijfers van de gezondheidsenquête (2004) kunnen we afleiden dat roken voornamelijk voorkomt bij mensen met een lagere socio- economische status. In minder geschoolde huishoudens beginnen jongeren vroeger te roken, roken ze meer en is de afhankelijkheid van tabak groter dan in hoger geschoolde huishoudens. Er is geen relatie gevonden tussen een vroege beginleeftijd van roken en de welvaart binnen het gezin. Toch komen de jongeren die wekelijks roken vaak uit gezinnen met een lage welvaart. (Hublet, Vereecken & Maes, 2007) Volgens de gezondheidsenquête (2004) zitten de meeste rokers in het beroepssecundair onderwijs (BSO), gevolgd door het technisch (TSO) en het algemeen secundair onderwijs (ASO). Het aantal gerookte sigaretten door rokers neemt ook af met het
15
stijgen van het schoolniveau (Monshouwer et al., 2004; Schrijvers & Schoemakers, 2008). Interpersoonlijk niveau De kans dat een adolescent begint te roken wordt sterk beïnvloed door de mate waarin roken sociaal aanvaard
is binnen een eigen sociale netwerk zoals in het gezin,
vriendenkring, school,…(Brug & Van Lenthe, 2005; Pieterse & Willemsen, 2005). Ouders hebben vooral een invloed bij jongere kinderen en vrienden krijgen meer invloed naargelang men ouder wordt. Het roken van broer of zus, (beste) vrienden en leeftijdsgenoten vergroot de kans op het gaan roken van jongeren en is misschien wel de belangrijkste factor om te beginnen met roken, om te blijven roken en om meer te gaan roken (Brug & van Lenthe, 2005). Lambrecht, Andries & Engels ( 2002) hebben in hun onderzoek teruggevonden dat hoe frequenter het gebruik zich voordoet in de omgeving, hoe groter de kans is dat de jongere op meer regelmatige basis gaat roken en dit effect is sterker bij peers dan bij ouders. Beleidsniveau en Gemeenschapsniveau Het rookgedrag bij jongeren wordt beïnvloed door de beschikbaarheid van tabaksproducten. Hoe hoger de prijs van deze tabaksproducten, hoe minder er wordt gerookt (Schrijvers & Schoemakers, 2008). Ook zorgt de leeftijdslimiet ervoor dat er minder wordt gerookt (Schrijvers & Schoemakers, 2008). Vanaf 1 september 2008 moet
de
volledige
campus
van
alle
Vlaamse
scholen
en
Centra
voor
Leerlingenbegeleiding rookvrij zijn. De wetgeving beschermt kinderen en jongeren tegen de gevolgen van het passief roken. Bovendien houdt het ook rekening met de opvoedende taak van de school bij het promoten van een rookvrije levensstijl bij jongeren en volwassenen ( vig, 2008). Het decreet van 6 juni 2008 verbiedt het roken in
gesloten
plaatsen,
open
plaatsen
en
tijdens
extra
activiteiten
van
onderwijsinstellingen en Centra voor Leerlingenbegeleiding. In gesloten plaatsen is het roken steeds verboden. In open plaatsen is roken verboden op weekdagen tussen 6u30 ’s morgens en 18u30 ‘s avonds( vig, 2008).
16
1.4.3 Cannabis Het cannabisgebruik door jongeren is al vele jaren aanwezig in onze maatschappij. Ondanks dat cannabis al die jaren al aanwezig was in onze omgeving is het middel toch niet
hetzelfde
gebleven.
Het
actieve
bestanddeel
van
marihuana
(THC;
tetrahydrocannabinol) is toegenomen door de jaren heen. Hierdoor is het effect van de stof eveneens toegenomen. Behalve een verhoging van het THC-gehalte heeft er zich ook een verschuiving plaatsgevonden in de leeftijd van gebruik. Onderzoek heeft aangetoond dat studenten die hogere studies volgen een verhoogd gebruik vertonen tegenover de periode in de middelbare school (Schulenberg, O'Malley, Bachman, & Johnston, 2000). De studie van Van Hal en Rosiers ( 2007) geeft aan dat kotstudenten een hoger risico hebben op problematisch gebruik dan studenten die niet op kot zitten. Het cannabisgebruik van Vlaamse jongeren ( 11- 18 jaar) is bestudeerd door de VADleerlingenbevraging, HBSC- studie en het Jongerenonderzoek Euregio Scheldermond. Enkele bevindingen van deze onderzoeken zijn terug te vinden in het rapport van De Donder (2007). Eén op 6 leerlingen uit het secundair onderwijs gebruikt ooit cannabis. Van de 17- 18 jarigen gebruikt één vijfde het laatste jaar cannabis. Cannabis wordt vooral gebruikt omwille van het plezierige effect ( 76%), omdat het lekker is ( 65%), uit nieuwsgierigheid ( 57%) en 31% gebruikt het om problemen te vergeten. Cannabis wordt hoofdzakelijk gebruikt op straat, in een park of ergens anders buiten ( 83%), bij iemand thuis ( 70%) of op een fuif ( 47%).
1.4.3.1. Gezondheidsschade door cannabis Het gebruik van illegale drugs kan nadelige gevolgen meebrengen. Onderzoek toont aan dat frequent cannabisgebruik in de late puberteit en/of jonge volwassenheid leidt tot slechte schoolresultaten en op latere leeftijd tot een lager inkomen, meer afhankelijkheid van sociale voorzieningen, ontevredenheid over het eigen leven, relationele problemen en problemen met justitie en politie (Matthys, 2006). Jongeren die cannabis gebruiken zouden vaker in contact komen met illegale circuits wegens de onwettigheid van het
17
middel. Dit zorgt ervoor dat jongeren gemakkelijker in aanraking komen met politie en justitie (Matthys, 2006). We kunnen een onderscheid maken tussen psychische en fysiologische gevolgen. Op het vlak van de psyché vermelden verschillende bronnen diverse aandoeningen die samenhangen met cannabisgebruik: angstreacties, paniekreacties (Matthys, 2006; Van Hal & Rosiers, 2007; Court, 1998), paranoia (Van Hal & Rosiers, 2007; Van Court, 1998), maar ook delirium (Van Hal & Rosiers, 2007) en psychotische reacties, zoals flashbacks, dysforie en chronische hallucinaties (Court 1998). De prevalentie van schizofrenie is hoger bij personen die wiet gebruiken. Er bestaat echter onzekerheid omtrent de causale relatie tussen cannabisgebruik en de aandoening (Matthys, 2006). Daarenboven vermindert het roken van een joint het korte termijngeheugen en leidt het tot aandachtsproblemen (Matthys, 2006) en stemmingsstoornissen (Matthys, 2006). Het is niet onbelangrijk te vermelden dat mensen die regelmatig en langdurig cannabis gebruiken het risico lopen op psychische afhankelijkheid. Hoge dosissen THC kunnen voor duizeligheid, misselijkheid en soms voor flauwvallen zorgen. Het effect van cannabis is afhankelijk van het THC-gehalte: hoe hoger de dosis, hoe groter het effect (Matthys, 2006). Vervolgens houdt het roken van cannabis ernstige fysische gezondheidsrisico’s in, voornamelijk voor de longen. De meeste gebruikers inhaleren dieper en krijgen daardoor tot vijfmaal meer teer en koolstofmonoxide in de longen. De combinatie van wiet met tabak verhoogt tevens het risico op afhankelijkheid aan tabakswaren (Matthys, 2006). Cannabis zou ook een nadelige invloed hebben op het immuunsysteem bij langdurig gebruik (Trezza, Cuomo & Vanderschuren, 2008). Volgens
Schippers
en
Kaplan
(2004)
kan
gebruik
eveneens
leiden
tot
hartritmestoornissen.
1.4.3.2. Factoren die cannabisgebruik kunnen beïnvloeden Intrapersoonlijk niveau De Vlamingen die ooit cannabis gebruikten deden dat gemiddeld voor het eerst op 19 jaar en 8 maanden ( De Donder, 2007). Ook volgens de gezondheidsenquête van 2004 is de gemiddelde leeftijd voor het eerste gebruik 19 jaar. Jongens beginnen echter
18
vroeger met cannabis dan meisjes. Er is een verband tussen beginleeftijd en de huidige gebruiksfrequentie van cannabis: hoe vroeger het begin zich stelt, hoe frequenter het huidige gebruik. Er is ook
een verband tussen beginleeftijd en problematisch
cannabisgebruik aanwezig: hoe vroeger het begingebruik van cannabis, hoe groter de kans op problematisch cannabisgebruik (Van Hal et al., 2007). Uit de gezondheidsenquête van 2004 blijkt dat 13% van de Belgische bevolking ooit heeft geëxperimenteerd met cannabis. Bij de bevolking is er een verschil op het vlak van geslacht merkbaar: 10% van de experimentele gebruikers is vrouwelijk, 16% mannelijk. Specifiek naar de leeftijd toe, hebben 22% van de jongeren tussen 15 en 24 jaar ooit geëxperimenteerd met drugs ( gezondheidsenquête, 2004). Volgens het rapport ‘Middelengebruik: een stand van zaken hebben in Vlaanderen meer meisjes uit gezinnen met een lage SES ooit cannabis gebruikt dan meisjes uit gezinnen met een hoge SES. Volgens de gezondheidsenquête van 2004 wordt er meer sporadisch gebruikt als jongeren een hoger opleidingsniveau hebben of als ze in een stedelijke omgeving wonen. ( gezondheidsenquête, 2004). Volgens de VAD- leerlingenbevraging en de HBSC- studie zijn er verschillen naargelang de opleiding dat de jongere volgt. Het ooit gebruik van cannabis is het laagst in ASO, gevolgd door TSO en BSO. De verschillen tussen TSO en BSO zijn minder groot dan het verschil met het ASO ( De Donder, 2007). Ook volgens de gezondheidsenquête (2004) zullen adolescenten met een hoger diploma pas op latere leeftijd experimenteren (19, 5 jaar) dan jongeren zonder of met een lager diploma (17,5 jaar). Interpersoonlijk niveau Het proces van sociaal leren blijkt een belangrijke invloed te hebben op cannabisgebruik. De sociale omgeving en bekrachtiging door de groep van leeftijdsgenoten enerzijds en de afwezigheid van straffen door belangrijke anderen anderzijds, hebben een grote invloed op het gebruiken van cannabis (Sadava & Forsyth, 1977). Als jongeren op kot zitten valt de sociale druk om niet te experimenteren met wiet
weg.
Een
bijkomende
factor
is
dat
de
sociale
druk
van
andere
kotstudenten/vrienden/kotgenoten om wel te gebruiken meer optreedt (Van Hal &
19
Rosiers, 2007). Er is meer gebruik van cannabis bij jongeren met vrienden die zelf cannabis gebruiken. Dergelijk positieve associatie tussen zelf wiet roken en de frequentie van het gebruik in de vriendenkring lijkt te bestaan. Het goedkeuren van gebruik door vrienden is eveneens een belangrijke factor bij het roken van cannabis (Neighbors et al., 2008). Institutioneel niveau Een Britse studie toont aan dat er een groter cannabisgebruik is bij kunststudenten , studenten van sociale wetenschappen, biologiestudenten en studenten psychologie in vergelijking met andere departementen. Studenten diergeneeskunde gebruiken het minst frequent (Webb, 1997). Gemeenschapsniveau Hoe groter de toegankelijkheid in de onmiddellijke omgeving, hoe groter de kans dat jongeren cannabis gaan gebruiken. (Guxens, 2007). Hierbij aansluitend stellen Van Den Bree, Wallace & Pickworth (1997) dat jongvolwassenen uit achtergestelde buurten een makkelijkere toegang tot marihuana hebben. Kotstudenten gebruiken frequenter illegale drugs dan studenten die thuis wonen. Ze vertonen meer (risico op) problematisch cannabisgebruik (Van Hal & Rosiers, 2007). Uit desbetreffend onderzoek blijkt ook dat de Antwerpse student eerder cannabis gebruikt op privé-plaatsen (ongeveer de helft). Toch zijn er ook veel studenten die wiet roken op fuiven (één derde) en in de wagen (een kwart). Cannabis wordt door kotstudenten vooral op hun studentenappartement of –kot gebruikt. Beleidsniveau De Belgische wetgeving stelt dat het gebruik van cannabis verboden is. Marihuana is een illegaal product maar het bezit ervan voor persoonlijk gebruik door een meerderjarige wordt de laagste opsporingsprioriteit gegeven tenzij er sprake is van verzwarende omstandigheden of het verstoren van de openbare orde. Bij vaststelling van bezit wordt een vereenvoudigd proces-verbaal opgemaakt waarbij onder meer de identiteit van de gebruiker wordt geregistreerd. Het kweken van cannabis is verboden tenzij die persoon slechts één plant bezit die minder dan drie gram wiet produceert. Wie
20
een marihuanaplant koopt of importeert, maakt zich schuldig aan handel in cannabis. Dit allemaal samen geeft aan dat er een grote onduidelijk heerst bij zowel de beleidsmaker als de gebruiker van het product (Decorte, 2006). 1.4.4 Vrije tijd Vrije tijd is enorm belangrijk voor jongeren. In de vrije tijd ontwikkelen jongeren hun eigen identiteit, leren ze veel in verband met relaties en vriendschappen en ze leren over sociale vaardigheden. In hun vrije tijd kunnen ze doen wat ze willen en dit vaak zonder toezicht/ commentaar van ouders of leerkrachten. Preventie voor jongeren vertrekt dan ook best
vanuit de leefwereld van deze jongeren. Daarom is het belangrijk te weten waar deze jongeren zich mee bezig houden, wat ze doen in hun vrije tijd. Jongeren gebruiken vrije tijd om zich te ontspannen maar het is zeker ook een sociaal gebeuren (Claes, E., et al., 2006; Syntheserapport 2005- 2006 , VAD). Vroeger hadden jongeren vooral ‘face- to –face’ contacten met het leeftijdsgenoten/ vrienden. Tegenwoordig is er een heel sterk medium bijgekomen namelijk het internet. De jongeren van tegenwoordig onderhouden hun contacten vaak via het internet en gebruiken het medium om af te spreken met het hun vrienden in werkelijkheid. Passieve activiteiten zoals muziek beluisteren en tv of video kijken zijn bijzonder populair. Dit geeft ook aan dat de media in de vrije tijd bij jongeren een belangrijke plaats inneemt. (Sinnaeve, Van Nuffel & Schillemans, 2004; Claes, E., et al., 2006). Vrije tijd is naast onderwijs een belangrijk levensdomein waar jongeren zich kunnen ontplooien, grenzen aftasten, keuzes maken en verantwoordelijkheid opnemen. De favoriete vrijetijdsbestedingen bij jongeren zijn computeren,
tv
of video, muziek
beluisteren, sporten in clubverband en langsgaan bij vrienden of vriendinnen. Winkelen werd voornamelijk aangeduid door meisjes. Meisjes gaan vooral langs bij vriend(inn)en, gaan naar een hobbyclub of academie, luisteren naar muziek en lezen. Jongens houden zich meer bezig met tv of video kijken, computeren, sporten (Claes, E., et al., 2006; Syntheserapport 2005- 2006 , VAD). De vrijetijdsbesteding van jongeren wordt hoofdzakelijk thuis (op de eigen kamer als bij vrienden thuis) of dichtbij huis doorgebracht. Sportclubs komen op de tweede plaats en
21
jeugdverenigingen komen op de derde plaats. Buitenshuis zijn, in de eigen straat en op pleintjes, wordt belangrijker naarmate jongeren ouder worden. Jongens en jongeren uit het TSO en BSO verkiezen vaker om buitenshuis te zijn. De publieke ruimte is voor deze jongeren een erg belangrijke context. (Goedseels, Vettenburg et al., 2000; Goedseels, 2001; Mortelmans, Van Assche et al., 2002; Kaesemans, 2002; Sinnaeve, Van Nuffel & Schillemans, 2004). Het samen zijn met vrienden is voor jongeren zeer belangrijk. Ze leren hun vrienden vooral kennen op school. De school is dan ook de ontmoetingsplaats bij uitstek voor jongeren, zeker voor de jongste adolescenten, voor meisjes en voor degene die in het ASO zitten. Ook de thuisomgeving en de buurt zijn belangrijke ontmoetingsplaatsen voor jongeren. (Sinnaeve, Van Nuffel & Schillemans, 2004). Computeren en jeugdbewegingen zijn populairder bij het ASO dan bij het TSO en BSO. Leerlingen vanuit het ASO hebben ook meer interesse in het volgen van teken- of muziekacademie en lezen ook meer dan leerlingen uit het TSO of BSO (Syntheserapport 2005- 2006 , VAD). Een heel belangrijk aspect van vrijetijdsbesteding bij jongeren is uitgaan en dit voornamelijk naar fuiven en op café gaan. Evenveel jongens als meisjes gaan uit, alhoewel de frequentie wel verschillend is. Jongens gaan veel frequenter uit als meisjes. (Syntheserapport 2005- 2006 , VAD; Sinnaeve, Van Nuffel & Schillemans, 2004; Claes, E., et al., 2006). Bijna de helft van de 17- 18 jarigen komen op plaatsen waar illegale drugs worden gebruikt, wat niet wil zeggen dat deze jongeren illegale drugs gebruiken. Van de jongeren die op dergelijke plaatsen komen gebruikt ruim meer dan de helft geen illegale drugs. Jongens bezoeken deze plaatsen regelmatiger en komen dus meer in contact met plaatsen waar illegale drugs aanwezig is als meisjes. (Syntheserapport 2005- 2006 , VAD). Fuiven, cafés, jeugdhuizen en discotheken zijn ideale plaatsen voor jongeren om te experimenteren, en dit zowel met imago, kledij, relaties en persoonlijkheid, illegale drugs,…. Ze leren in deze omgeving ook omgaan met groepsdruk, eigen mening vormen, … Dit alles vormt dan ook een belangrijk setting voor preventie. (Syntheserapport 2005- 2006 , VAD). Vaak wordt gezegd dat jongeren door druk van hun vrienden illegale drugs gebruiken. Maar het verband tussen het gebruik van een jongere en dat van zijn peers is veel
22
complexer dan het bezwijken aan groepsdruk. Het is veel rechtvaardiger om te spreken van groepsinvloeden. Het is geen louter causaal verband. Jongeren gebruiken illegale drugs dus niet omdat vrienden hen hiertoe aanzetten. Er is onder andere de invloed van selectie. De jongere heeft een bepaalde voorkeur voor een bepaalde groep. Hier heeft de jongere een voorkeur voor een bepaalde groep; zo zijn er jongeren die kiezen voor gebruikers als vrienden. Zo heb je ook de socialisatieprocessen: jongeren van een bepaalde groep gaan attitudes en waarden van deze groep internaliseren. Er is ook voortdurend interactie tussen de jongere die zijn sociale netwerken kiest en de familiale invloeden. Zo kiest een adolescent zijn vriendenkring op basis van elementen die onder andere mee belangrijk zijn door de omgeving waar deze jongere in is opgegroeid.
Voorbeelden zijn
gelijkenissen in visie, overtuigingen, verwachtingen, waarden en gedrag, allemaal factoren die onder meer mee worden bepaald door de omgeving waarin hij opgroeit (Syntheserapport 2005- 2006 , VAD). Volgens het onderzoek naar middelengebruik bij Antwerpse studenten is er een relatie gevonden tussen uitgaan en middelengebruik. Er is bijvoorbeeld een zeer duidelijk verband teruggevonden tussen de uitgaansfrequentie en de gebruikersfrequentie van bier en sterke drank, namelijk hoe meer iemand uitgaat, hoe hoger de gebruikersfrequentie van deze alcoholische dranken. (Van Hal & Rosiers, 2007).
23
2. Onderzoeksvraag Meestal wordt in de literatuur middelengebruik individueel besproken. Alcohol, roken en cannabis zijn middelen die vaak afzonderlijk worden benaderd. Risicofactoren worden telkens gezien in relatie tot specifieke middelen. Maar in de literatuur hebben we ook teruggevonden dat risicogedrag omtrent middelengebruik bij jongeren vaak clustert en dan kunnen we volgens Jessor ( 1998) spreken van risicogroepen. Dit is een andere benadering die een verschuiving van risicofactoren naar risicogroepen weergeeft. We vinden deze laatste benadering boeiend en daarom willen we bij onze steekproef eens nagaan wie deze groepen jongeren nu eigenlijk zijn. De uitgevoerde literatuurstudie is voornamelijk gebaseerd op het middelengebruik apart. Zo willen we kijken of de risicofactoren bij elk middel afzonderlijk ook een rol spelen als we groepen jongeren maken en dus middelen gaan samennemen. We gaan de jongeren opdelen in verschillende groepen naargelang hun middelengebruik. Aan de hand hiervan kunnen we een beeld schetsen per verschillende groep gebruikers en ze beschrijven. Zo zullen we bij elke groep specifieke kenmerken terugvinden. Dit kan ook interessant zijn voor de preventieve sector. Vaak zijn preventiecampagnes gericht op elk middel afzonderlijk, maar misschien kan het zinvoller zijn om preventiecampagnes te organiseren voor de specifieke groepen gebruikers afzonderlijk die er dezelfde problematiek op nahouden ( Jessor, 1998).
Onderzoeksvraag 1: welke groepen jongeren kunnen we onderscheiden naargelang hun middelengebruik? Zijn er in onze steekproef vooral jongeren terug te vinden die alle middelen gebruiken of gebruiken de meeste jongeren geen middelen. Indien de jongeren middelen gebruiken, gebruiken ze deze dan voornamelijk gecombineerd of zijn er veel jongeren die slechts één middel gebruiken. Boys et al. ( 2003) vinden negen groepen van jongeren terug namelijk van niet- gebruikers tot jongeren die enkele middelen gebruiken tot alles gebruikers. Ter Bogt ( nog niet gepubliceerd artikel) heeft door het middelengebruik bij jongeren te clusteren vier groepen gebruikers teruggevonden
24
namelijk de niet /lichte gebruikers ( 82,4%), alcohol/ tabakgebruikers (11,3 %) , alcohol / cannabis gebruikers ( 2,2 %) en zware of alles gebruikers ( 4,1 %). Middelengebruik bij jongeren is een fenomeen dat veel aandacht vergt en in onze studie concentreren we ons op de drie middelen die jongeren het meest gebruiken: tabak, alcohol en cannabis. Met deze middelen gaan we verschillende groepen gebruikers trachten samen te stellen. Alcoholgebruik bij jongeren is geassocieerd met schoolproblemen, drinken en druggebruik in de toekomst, ongepland en risicovol seksueel gedrag, ongevallen enzovoort. De Vlaamse gezondheidsdoelstelling stelt dat tegen 2015 bij personen van 15 jaar en jonger het percentage dat meer dan 1 keer per maand drinkt niet hoger mag zijn dan 14%. problemen
Het drinken van alcohol op jonge leeftijd is een voorspeller voor
met
alcohol
in
het
latere
leven.
(
http://www.jongeren-en-
gezondheid.ugent.be/middelengebruik%20internationaal.pdf, opgehaald 29 april 2009). Roken
is
voor
jongeren
een
belangrijk
risicogedrag
waarmee
uitgebreid
geëxperimenteerd wordt in hun zoektocht naar hun eigen identiteit en autonomie. Tabaksgebruik is een belangrijke predictor van ziekte en mortaliteit bij volwassenen. De Vlaamse gezondheidsdoelstelling stelt dat tegen 2015 minder dan 11% van de jongeren onder
de
16
jaar
zou
mogen
roken
(
http://www.jongeren-en-
gezondheid.ugent.be/middelengebruik%20internationaal.pdf, opgehaald 29 april 2009). Het gebruik van cannabis geeft zowel gezondheidsrisico’s, psychosociale gevolgen als wettelijke consequenties. Het frequent gebruiken van cannabis wordt geassocieerd met slechtere eindresultaten op school, lager inkomen, werkloosheid en een lagere inschatting van de levenssatisfactie. De Vlaamse gezondheidsdoelstelling beoogt tegen 2015 bij de personen van 17 jaar en jonger het percentage dat ooit cannabis of een andere illegale drug heeft gebruikt niet hoger mag zijn dan 14%. ( http://www.jongerenen-gezondheid.ugent.be/middelengebruik%20internationaal.pdf, opgehaald 29 april 2009).
25
Onderzoeksvraag 2: Profiel opmaken van de verschillende groepen jongeren We gaan trachten van elke groep gebruiker een duidelijk profiel op te stellen en dit op twee niveaus namelijk op intrapersoonlijk en op interpersoonlijk niveau. Op intrapersoonlijk niveau hebben we verschillende variabelen opgenomen. De initiatie van middelengebruik is een belangrijke factor voor het latere middelengebruik. De meeste raken verslaafd aan roken, alcohol of cannabis vóór ze de volwassen leeftijd bereikt hebben. Uitstellen van de leeftijd waarop jongeren voor het eerst gebruiken verlaagt het risico op verslaving. (
http://www.jongeren-en-gezondheid.ugent.be/
middelengebruik %20 internationaal.pdf, opgehaald 29 april 2009). We kunnen aan de hand van deze variabelen nagaan of een vroege initiatie van het ene middel ook een vroege initiatie van het andere middel inhoud. We kunnen ook nagaan of een vroege initiatie een voorspeller is voor het stellen van het gedrag bij leerlingen van het vijfde en zesde middelbaar. Uit de literatuurstudie is gebleken dat er heel wat verschillen zijn in middelengebruik naargelang leeftijd en geslacht. Door middel van deze variabelen kunnen we onderzoeken of er effectief een verschil is in het middelengebruik afhankelijk van deze variabelen. De variabele socio- economische status ( SES) wordt vaak gebruikt om verschillen in gezondheidsgedragingen te verklaren. Ses kan op verschillende manieren gemeten worden, wij hebben gekozen voor ‘opleiding van de jongere’ en ‘beroep van het gezinshoofd’. Door middel van de variabele opleiding kunnen we nagaan of het opleidingsniveau een invloed heeft op het middelengebruik van jongeren. Aan de hand van het beroep van het gezinshoofd kunnen we nagaan of het middelengebruik bij jongeren afhankelijk is van het beroep van het gezinshoofd. Behalve intrapersoonlijke variabelen hebben we ook verschillende interpersoonlijke variabelen opgenomen. Het roken van (beste) vrienden en leeftijdsgenoten vergroot de kans op het gaan roken van jongeren en is misschien wel de belangrijkste factor om te beginnen met roken, om te blijven roken en om meer te gaan roken (Brug & van Lenthe, 2005). Het roken wordt sterk beïnvloed door het rookgedrag in de
26
onmiddellijke omgeving. (Lambrecht, Andries & Engels, 2002; Brug & Van Lenthe, 2005; Pieterse & Willemsen, 2005). Door middel van het rookgedrag van de ouders kunnen we nagaan of jongeren met ouders die roken zelf meer of minder roken dan jongeren van niet-rokende ouders. Sporten is voor sommige jongeren belangrijk (Goedseels, Vettenburg et al., 2000; Goedseels, 2001; Mortelmans, Van Assche et al., 2002; Kaesemans, 2002; Sinnaeve, Van Nuffel & Schillemans, 2004) en dit zou het middelengebruik bij jongeren kunnen beïnvloeden. Misschien is het wel een beschermende factor tegen middelengebruik. Aan de hand van deze variabele kunnen we nagaan of jongeren die actief zijn in een sportclub meer of minder middelen gebruiken. De schooltevredenheid en de schoolresultaten van de jongeren hebben we opgenomen omdat tevredenheid op school en goede resultaten kan bijdragen tot een betere levenskwaliteit van de jongere. We kunnen nagaan of schooltevredenheid en/of goede resultaten een invloed heeft op het middelengebruik bij jongeren.
27
3. Methodieken 3.1 Dataverzameling De data die we gebruiken zijn afkomstig van de Health Behaviour in School – aged Children ( HBSC) studie. De data van de HBSC studie zijn verzameld door middel van vragenlijsten die zijn afgenomen bij jongeren van de middelbare school. De doelpopulatie is het vijfde en zesde middelbaar van het secundair onderwijs. De minimum leeftijd van deze doelgroep is 15 jaar, de maximum leeftijd is 21 jaar. De gemiddelde leeftijd van deze steekproef is 17 jaar en 3 maanden. Er worden enkel data gebruikt van Vlaamse jongeren. 3.2 Analyseplan Om de variabelen te kunnen kiezen is er op voorhand een literatuurstudie uitgevoerd. Aan de hand van deze studie hebben we beslist om drie uitkomstvariabelen te nemen één voor roken, één voor alcohol en één voor cannabis. Daarbuiten zijn er nog de sociodemografische variabelen opgenomen meerbepaald op
intrapersoonlijke en op
interpersoonlijke niveau. 3.3 beschrijving van de items 3.3.1 Uitkomstvariabelen middelengebruik We maken gebruik van drie uitkomstvariabelen of afhankelijke variabelen. Voor roken gebruiken we als variabele de huidige rookfrequentie, voor alcohol gebruiken we hoe vaak ze al dronken zijn geweest en voor cannabis gebruiken we het ooit gebruik als variabele. Bij alcohol ( dronkenschap) bekijken we ‘hoe vaak of ooit jongeren al dronken zijn geweest’. Hiervoor gebruiken we vraag 42 van de HBSC vragenlijst.
28
42. Heb je ooit al zoveel alcohol gedronken dat je echt dronken was? O nee, nooit O ja, 1 maal O ja, 2 tot 3 maal O ja, 4 tot 10 maal O ja, meer dan 10 maal
Deze variabele hercoderen we naar een dichotome variabele, waarbij we de volgende codering gebruiken: o Nog nooit dronken geweest = 0 o Al één of meerdere malen dronken geweest = 1 Bij roken bekijken we het huidige rookgedrag op 17 – 18 jarige leeftijd. Hiervoor nemen we vraag 38 van de HBSC vragenlijst. 38. Hoe vaak rook je momenteel? O elke dag O minstens 1 maal per week, maar niet elke dag O minder dan 1 maal per week O ik rook niet
Deze variabele hercoderen we naar een dichotome variabele, waarbij we de volgende codering gebruiken: o Roken = 1 ( elke dag + minstens 1 maal per week, maar niet elke dag) o Niet roken = 0 ( minder dan 1 maal per week + ik rook niet) Bij cannabis bekijken we het ooit cannabisgebruik bij 17 – 18 jarige leeftijd. Hiervoor nemen we vraag 45 van de HBSC vragenlijst. 45. Heb je ooit al cannabis (marihuana, joints) gebruikt? (alleen secundair onderwijs) nooit 1 of 2 keer heel je leven
O
3 tot 5
6 tot 9
10 tot 19
20 tot 39
keer
keer
keer
keer
O
O
O
O
O
40 keer of meer
O
Deze variabele hercoderen we naar een dichotome variabele, waarbij we de volgende codering gebruiken: o Nooit gebruikt = 0 o Al één of meerdere malen gebruikt = 1
29
Met deze uitkomstvariabelen willen we groepen jongeren vormen om zo achteraf de groepen onderling te kunnen vergelijken door middel van chi2- testen. Aan de hand van de volgende procedure in
SPSS hebben we de groep jongeren gevormd die
bijvoorbeeld ‘niets gebruiken’: transform < compute variable < Target variabele:
groep 1 < Numeric
expression: = roken = 0 AND dronken = 0 AND cannabis = 0’ Deze bewerking hebben we voor elke mogelijke groep gedaan. Vervolgens hebben we frequenties laten lopen van elke groep afzonderlijk en kwamen we tot de volgende resultaten die in tabel 1 zijn weergegeven: Tabel 1: frequenties van de 8 mogelijke groepen Frequentie Percentage Enkel dronkenschap 678 27,6 Niet gebruikers 556 26,6 Alles gebruikers 412 21,5 Dronkenschap en cannabis 713 15,9 Enkel roken + dronkenschap 31 3,6 Enkel cannabis 42 1,6 Enkel roken 21 1,2 Enkel roken en cannabis 94 0,8 Totaal 2546 98,4 missing 41 1,6 Totaal 2586 100,0
Percentage 91,2
8,8
100,0
We hebben aan de hand hiervan een nieuwe variabele ‘groepen’ aangemaakt. Deze nieuwe variabele bevat de eerste 4 groepen, namelijk: ‘enkel dronkenschap’, ‘niet gebruikers’, ‘alles gebruikers’ en ‘dronkenschap + cannabis’. Zo verliezen we slechts 8,8% missing van onze steekproef. Hier hebben we gebruik gemaakt van ‘ valid percent’. Aan de hand van deze variabele kunnen we de 4 groepen onderling gaan vergelijken. 3.3.2 Socio- demografische variabelen: intrapersoonlijk niveau De variabelen die we gebruiken voor initiatieleeftijd zijn: ‘op welke leeftijd dronk je voor het eerst’, ‘op welke leeftijd was je voor het eerst dronken’ en ‘op welke leeftijd
30
rookte je voor het eerst een sigaret’? Voor deze variabelen hebben we beroep kunnen doen op vraag 43 van de HBSC vragenlijst. 43. Op welke leeftijd deed je voor het eerst het volgende … ? (alleen secundair onderwijs) Indien je iets nog niet gedaan hebt, kies de ‘nooit’ categorie. Nooit 11 jaar of
12
13
14
15
16
17
18 jaar of
jonger
jaar
jaar
jaar
jaar
jaar
jaar
ouder
O
O
O
O
O
O
O
O
O
Dronken zijn
O
O
O
O
O
O
O
O
O
Een sigaret roken
O
O
O
O
O
O
O
O
O
Alcohol drinken (meer dan een slokje)
Deze variabelen hercoderen we naar een dichotome variabele, waarbij we de volgende codering gebruiken volgens de internationale HBSC richtlijnen: o De leeftijd van 13 en jonger = 1 o Vanaf 14 jaar + nooit = 0 Voor de variabele ‘geslacht’ gebruiken we vraag 4 uit de HBSC vragenlijst. 4. Ben jij een jongen of een meisje ? O Jongen
O Meisje
Deze variabele hercoderen we naar een dichotome variabele, waarbij we de volgende codering gebruiken: o jongen = 1 o meisje = 2 Voor de variabele ‘leeftijd’ gebruiken we vraag 8 uit de HBSC vragenlijst. 8. Hoe oud ben je nu? 0 10 0 20
0 11
0 12
0 13
0 14
0 15
0 16
0 17
0 18
0 19
0 ander nl. … …
Deze variabele hercoderen we naar een categorische variabele, waarbij we de volgende codering gebruiken: o 16 jaar en jonger = 1 o 17 jaar = 2 o 18 jaar en ouder = 3
31
Voor de variabele ‘opleiding’ gebruiken we vraag 9 uit de HBSC vragenlijst. 9. Welke onderwijsvorm volg je? In te vullen vanaf de 2de graad (alleen secundair onderwijs) 0 algemeen secundair onderwijs 0 kunstsecundair onderwijs 0 technisch secundair onderwijs 0 Beroepssecundair onderwijs 0 Deeltijds beroepssecundair onderwijs
Deze variabele hercoderen we naar 3 categorieën, waarbij we de volgende codering gebruiken: o Algemeen secundair onderwijs = 1 o Technisch secundair onderwijs + Kunstsecundair onderwijs = 2 o Beroepsvoorbereidend onderwijs + deeltijds secundair onderwijs = 3 Voor de variabelen ‘sociaal economische status (SES) van het gezinshoofd’ gebruiken we verschillende vragen, namelijk vraag 82 tot en met vraag 91 uit de HBSC vragenlijst. Deze vragen werden zowel aan vader en moeder gesteld en gaan over het beroep dat ze uitoefenen. 82. jouw moeder: werkt zij, is zij huisvrouw, …? O zij werkt Æ ga verder naar vraag 83 O O O O O
zij is huisvrouw of zorgt voor anderen zij is gepensioneerd, ziek, student zij is werkzoekend (stempelt) ik zie haar zelden of nooit/zij is overleden ik weet het niet
Ga onmiddellijk naar vraag 87.
83. Indien zij werkt, waar werkt zij dan? (bvb. Ziekenhuis, bank, restaurant,…) …………………………………………………………………………………………………………………………………………….. 84. Omschrijf zo goed mogelijk wat voor werk jouw moeder doet: bijvoorbeeld zij is kapster, tandarts, lerares lagere school, kuisvrouw, schilder/behanger,… …………………………………………………………………………………………………………………………………………….. 85. Je moeder werkt: O als zelfstandige: zij heeft een eigen zaak, winkel, café of bedrijf … O voor een baas: in een bedrijf, voor de staat (gemeente, stad …), in een winkel, school of bij iemand thuis O ik weet het niet 86. Heeft zij leiding over andere personeelsleden? O ja
O neen O ik weet het niet
Indien ja, over hoeveel andere personeelsleden heeft zij leiding? O minder dan 10 O 10 of meer O ik weet het niet
32
De oorspronkelijke codering gaat van code 1 tot code 8. Code 1 geeft de hoogste SES weer en gaat zo in dalende lijn naar code 8. ‐
Code 1: hoge SES ( professioneel beroep) vb. top niveau staatsambtenaren, topmanagers, dokters, advocaten,…
‐
Code 2: redelijke hoge SES vb. andere managers, medium niveau staatsambtenaren, leraars,…
‐
Code 3: gemiddelde SES vb. administratieve jobs, verpleegsters,…
‐
Code 4: redelijk lage SES vb. mensen met ervaring; loodgieter, elektricien,…
‐
Code 5: lage SES ( ongeschoold beroep) vb. geen specifieke ervaring vereist; fabrieksarbeiders, vrachtwagenchauffeurs,…
‐
Code 6: economisch actief. Tewerkgesteld maar niet classificeerbaar in codes 15 vb. economisch actieve mensen, maar er is onvoldoende informatie beschikbaar om ze in één van de vorige codes in te delen.
‐
Code 7: economisch inactief. Ziek, gepensioneerd, student, zorgt voor anderen, is huismoeder/vader of op zoek naar werk.
‐
Code 8: niet classificeerbaar. Het antwoord is niet duidelijk of tegenstrijdig, ik weet het niet.
Deze codering geeft acht klassen aan. We reduceren tot drie categorieën en dit zowel voor het beroep van vader als moeder. De laagste codering ( dit is de hoogste ses) en dus het hoogste beroep van beide ouders wordt gebruikt als beroep van het gezinshoofd, deze variabele bekomen we door volgende bewerking uit te voeren in SPSS: transform > Compute variables > Min( beroep vader, beroep moeder). Deze variabele hercoderen we naar een categorische variabele met 3 categorieën waarbij we de volgende codering gebruiken: o o o o
Code 1 + code 2; hoge ses = 1 Code 3; midden ses= 2 Code 4 + code 5 + code 7; lage ses= 3 Code 6 + code 8 =missing, want is niet codeerbaar
3.3.3 Socio- demografische variabelen: interpersoonlijk niveau Voor de peervariabelen gebruiken we het laatste deel van vraag 40 uit de HBSC vragenlijst.
33
40. Rookt één van de volgende personen? Maak 1 bolletje zwart voor elke persoon. dagelijks beste vriend/vriendin
af en toe
0
Rookt niet
0
weet het niet
0
Heb deze pers. niet
0
0
Deze variabele hercoderen we naar een dichotome variabele, waarbij we de volgende codering gebruiken: o Rookt dagelijks + rookt af en toe = 1 o Rookt niet + ik weet het niet + heb deze persoon niet = 2 Voor de variabelen ‘rookgedrag van de ouders’ gebruiken we de eerste twee deelvragen van vraag 40 uit de HBSC vragenlijst. 40. Rookt één van de volgende personen? Maak 1 bolletje zwart voor elke persoon. Rookt dagelijks Rookt af en toe Rookt niet Ik weet het niet Heb of zie deze persoon niet Je vader
0
0
0
0
0
Je moeder
0
0
0
0
0
Deze variabele hercoderen we naar een dichotome variabele, waarbij we de volgende codering gebruiken: o Rookt dagelijks + rookt af en toe = 1 o Rookt niet + ik weet het niet + heb deze persoon niet = 2 Voor de variabele ‘lidmaatschap in een sportclub’ gebruiken we vraag 111 uit de HBSC vragenlijst. 111. Ben je betrokken in een sportclub? O ja
O nee
De volgende codering is gebruikt: o ja = 1 o nee = 2 Voor de variabele ‘schooltevredenheid’ gebruiken we vraag 50 uit de HBSC vragenlijst. 50. Wat denk je momenteel over school? O ik vind het er leuk/ ik doe het zeer graag O ik vind het redelijk leuk O ik hou er niet zo erg van
34
O ik heb er een hekel aan/ik doe het helemaal niet graag
Deze variabele hercoderen we naar een dichotome variabele, waarbij we de volgende codering gebruiken: o Ik vind het er leuk + ik vind het er redelijk leuk = 1 o Ik hou er niet zo erg van + ik doe het helemaal niet graag = 0 Voor de variabelen ‘schoolresultaten’ gebruiken we vraag 49 uit de HBSC vragenlijst. 49. Wat denkt je klasleraar over je schoolresultaten in vergelijking met je klasgenoten? Geef je mening. Hij/zij denk dat ik … O een zeer goede leerling ben O een goede leerling ben O een gemiddelde leerling ben O onder het gemiddelde zit
Deze variabele hercoderen we naar een dichotome variabele, waarbij we de volgende codering gebruiken: o Een zeer goede leerling + een goede leerling = 1 o Een gemiddelde leerling + een leerling onder het gemiddelde = 0 3.4 Statistische technieken Als eerste stap van de statistische verwerking hebben we de frequenties bekeken om een duidelijk beeld te kunnen vormen van onze steekproef. Elke variabele hebben we gecodeerd naar een categorische variabele omdat dit nodig is om chi- kwadraat testen te kunnen uitvoeren. Na de controle van de frequenties, gaan we aan de hand van chi- kwadraten nagaan of er een statistisch significant verband bestaat tussen de groepen middelengebruikers en een categorische variabele, bijvoorbeeld SES van het gezinshoofd, actief in een sportclub, opleiding, … Vervolgens gaan we enkele logistische regressies uitvoeren. We gaan na wat de kans is van de verschillende variabelen ( geslacht, opleiding, ses gezinshoofd, rookgedrag beste vriend(in), rookgedrag ouders, lid van een sportclub, schooltevredenheid, resultaten) om te behoren tot een bepaalde gebruikersgroep. We werken hier met kansverhoudingen ( odds ratio’s).
35
4. Resultaten 4.1 Beschrijving van de steekproef De steekproef bevat in totaal 2359 deelnemers van de vijfde en zesde jaren van het secundair onderwijs in Vlaanderen. Doordat we gebruik maken van slechts vier groepen gebruikers vallen er 228 leerlingen weg, deze staan gelijk aan 8,8 % missing. Vanaf hier werken we met select cases, zodat we enkel de resultaten krijgen van de 4 groepen gebruikers zonder de 228 leerlingen die niet tot deze groepen behoren. 4.1.1 Socio- demografische variabelen: Intrapersoonlijke niveau Tabel 2 geeft de initiatie weer van alcohol drinken, dronken zijn en voor het eerst een sigaret roken. De meeste jongeren drinken voor het eerst alcohol na hun veertiende levensjaar. Dit is nog duidelijker voor de eerste dronkenschap en de eerste sigaret, dit gebeurt bij het overgrote deel van de jongeren na hun veertien jaar.
Middel Alcohol dronken Roken
Leeftijd 13 jaar en jonger Vanaf 14 jaar missing 13 jaar en jonger Vanaf 14 jaar missing 13 jaar en jonger Vanaf 14 jaar missing
Tabel 2: Initiatie ( eerste gebruik) Frequentie Percentage 947 40,2 1402 59,4 9 0,4 234 9,9 2105 89,2 20 0,9 466 19,7 1886 80,0 7 0,3
100% 100% 100%
Tabel 3 geeft de verdeling van het aantal jongens en meisjes weer in de vijfde en zesde jaren van het middelbaar onderwijs. We zien dat het aantal jongens en meisjes ongeveer gelijk zijn. Tabel 3: geslacht van de steekproef Frequentie Percentage jongen 1202 51,0 meisje 1157 49,0 Totaal 2359 100,0
36
Tabel 4 geeft de verdeling van de leeftijd van de leerlingen in de vijfde en zesde jaren middelbaar onderwijs. We zien dat er veel meer leerlingen zijn die 17 jaar en jonger zijn dan jongeren die 18 jaar en ouder zijn.
Leeftijd 16 jaar en jonger 17 jaar 18 jaar en ouder missing Totaal
Tabel 4: leeftijd van de steekproef Frequentie 496 999 849 14 2359
Percentage 21,0 42,4 36,0 0,6 100,0
Tabel 5 geeft het aantal leerlingen aan per opleiding. Van de bevraagde leerlingen volgen de meeste jongeren algemeen secundair onderwijs, gevolgd door het technisch en kunst secundair onderwijs. De groep leerlingen van het beroeps en deeltijds onderwijs is het kleinst.
ASO TSO + KSO BSO + deeltijds Totaal
Tabel 5: opleiding in 3 categorieën Frequentie 995 882 522 2359
Percentage 40,5 37,4 22,1 100,0
Tabel 6 geeft de sociale status weer van het gezin, meer bepaald van het gezinshoofd. De meeste leerlingen komen uit gezinnen waarvan het gezinshoofd een middelmatige ses heeft. Gezinnen waarvan het gezinshoofd een hoge ses heeft komt het minste voor.
hoge ses midden ses lage ses missing Totaal
Tabel 6: gezinshoofd in 3 categorieën Frequentie Percentage 621 26,3 722 30,6 811 34,4 205 8,7 2359 100,0
Tabel 7 geeft het rookgedrag van beste vriend(in) en ouders weer. Iets meer dan de helft van de jongeren heeft een beste vriend(in) die niet rookt. In deze groep zitten ook wel de jongeren die niet weten of hun beste vriend(in) rookt en jongeren die geen beste vriend(in) hebben. Maar er zijn veel jongeren waarvan de beste vriend(in) dagelijks of
37
af en toe rookt. Meer dan de helft van de jongeren heeft een vader die niet rookt. In deze groep zitten ook wel de jongeren die niet weten of hun vader rookt en jongeren die geen vader hebben. Meer dan de helft van de jongeren heeft een moeder die niet rookt. In deze groep zitten ook wel de jongeren die niet weten of hun moeder rookt en jongeren die geen moeder hebben. Tabel 7: rookt beste vriend(in) Frequentie
Percentage
1012 1318 29 2359
42,9 55,9 1,2 100,0
732 1585 42 2359
31,0 67,2 1,8 100,0
629 1703 27 2359
26,7 72,2 1,2 100,0
Rookt beste vriend(in) rookt dagelijks of af en toe rookt niet, weet het niet of heeft deze persoon niet missing Totaal Rookt vader rookt dagelijks of af en toe rookt niet, weet het niet of heeft deze persoon niet missing Totaal Rookt moeder rookt dagelijks of af en toe rookt niet, weet het niet of heeft deze persoon niet missing Totaal
Tabel 8 geeft weer of jongeren actief zijn in een sportclub of niet. Iets minder dan de helft van de jongeren is lid van een sportclub.
ja neen missing Totaal
Tabel 8: lid in sportclub Frequentie 992 1151 216 2359
Percentage 42,0 48,8 9,2 100,0
Tabel 9 geeft de schooltevredenheid van de jongeren van de vijfde en zesde jaren secundair onderwijs weer. Iets meer dan de helft van de jongeren vindt school niet zo leuk of zelfs helemaal niet leuk. Tabel 9: schooltevredenheid Frequentie redelijk tot zeer leuk 1131 niet zo leuk tot helemaal niet leuk 1222
Percentage 48,0 51,8
38
missing Totaal
5 2359
0,2 100,0
Tabel 10 geeft de perceptie over de schoolresultaten van de jongeren weer. Net iets meer dan helft van de leerlingen zijn goede tot zeer goede leerlingen. Tabel 10: resultaten op school Frequentie goede tot zeer goede leerling 1187 minder goede tot slechte leerling 1163 missing 9 Totaal 2359
Percentage 50,3 49,3 0,4 100,0
Tabel 11 geeft de frequentie van de uitkomstvariabelen dronkenschap, huidig rookgedrag en ooit cannabisgebruik weer. Hier kunnen we opmerken dat het overgrote deel van de jongeren op deze 17 – 18 jarige leeftijd niet rookt en nog nooit cannabis heeft gebruikt. Maar de overgrote meerderheid van deze jongeren zijn op hun 17 – 18 jaar wel al één of meerdere malen dronken geweest.
Middel Dronkenschap rookgedrag Ooit cannabis gebruik
Tabel 11: dronkenschap, rookgedrag en ooit cannabis Leeftijd Frequentie Percentage Nog nooit 678 28,7 Eén of meerdere malen 1681 71,3 missing 0 0,0 Nog nooit 1802 76,4 Eén of meerdere malen 556 23,6 missing 0 0,0 Nog nooit 1391 59,0 Eén of meerdere malen 968 41,0 missing 0 0,0
100% 100% 100%
Tabel 12 geeft de verdeling van de jongeren over de 4 groepen weer. De grootste groep jongeren zijn jongeren ‘enkel dronkenschap’, gevolgd door de jongeren die ‘niet gebruiken’, jongeren die ‘alles gebruiken’ en de kleinste groep jongeren die we hebben opgenomen zijn jongeren in de groep ‘dronkenschap + cannabis’. Tabel 12: indeling in 4 groepen Frequentie niet gebruikers 678 alles gebruikers 556 Dronkenschap + cannabis 412 enkel dronkenschap 713 Totaal 2359
Percentage 28,7 23,6 17,4 30,2 100,0
39
4.2 Verband tussen intra en interpersoonlijke variabelen en de gebruikersgroepen 4.2.1 Initiatie We voeren hier enkel de chi – kwadraten uit met slechts 3 groepen, aangezien de ‘niet gebruikers’ hier niet in opgenomen kunnen worden. Enkel de leeftijd van gebruik van alcohol en dronkenschap voor het eerst, worden gebruikt, aangezien roken maar in één groep van de drie voorkomt. De chi – kwadraat test betreffende groepen en initiatie van de jongere toont een significante p – waarde (p ≤ 0,001). We kunnen besluiten dat er een verband is tussen de initiatieleeftijd van de jongere en de groep waartoe hij / zij behoort. Tabel 13 geeft de initiatieleeftijd van alcoholgebruik en dronkenschap weer over de drie gebruikersgroepen. Het aandeel jongeren in de groep ‘alles gebruikers’ dat al alcohol heeft gedronken op 13 jarige leeftijd of jonger is veel groter ( 57%) dan in de andere groepen. Bij ‘dronkenschap’ zien we dezelfde resultaten. Het percentage jongeren die 13 jaar of jonger was bij de eerste dronkenschap is het hoogst bij de ‘alles gebruikers’ (23% t.o.v. 14 % bij de groep ‘dronkenschap + cannabis’, en 7% bij de groep enkel ‘dronkenschap’. Dus hoe later de initiatie van alcoholgebruik en dronkenschap, hoe minder jongeren geneigd zijn om meerdere middelen te gebruiken. Tabel 13: initiatie alcoholgebruik en dronkenschap alcoholgebruik 42,110 ≤ 0,001 Pearson p- waarde df 13 jaar en jonger Vanaf 14 jaar 56,9 43,1 Alles gebruikers 48,7 51,3 drinken + cannabis 38,6 61,4 Enkel drinken dronkenschap 63,905 ≤ 0,001 Pearson p- waarde df 13 jaar en jonger Vanaf 14 jaar 22,7 77,3 Alles gebruikers 13,7 86,3 drinken + cannabis 7,1 92,9 Enkel drinken
2 Totaal 100% 100% 100% 2 Totaal 100% 100% 100%
40
4.2.2 Geslacht De chi – kwadraat test betreffende groepen en het geslacht van de jongere toont een zeer significante p – waarde (p ≤ 0,001). We kunnen besluiten dat er een verband is tussen het geslacht van de jongere en de groep waartoe hij / zij behoort. Tabel 14 geeft de geslachtsverdeling en de groepsverdeling weer. Het aandeel jongens in de groepen ‘alles gebruikers’ en ‘dronkenschap + cannabis’ is beduidend groter dan het aandeel meisjes in deze groepen. Veel meer jongens dan meisjes zijn dus ‘alles gebruikers’ en ‘dronkenschap + cannabis’. Meisjes zijn veel duidelijker aanwezig in de groep ‘niet gebruikers’. En bij de groep ‘dronkenschap’ is het aandeel meisjes en jongens ongeveer gelijk. Tabel 14: geslacht bij de vier verschillende groepen 84,745 ≤ 0,001 p- waarde df Jongens Meisjes 37,6 62,4 Niet gebruikers 60,3 39,7 Alles gebruikers 61,1 38,9 dronkenschap + cannabis 50,6 49,4 Enkel dronkenschap
Pearson
3 Totaal 100% 100% 100% 100%
4.2.3 Leeftijd De chi – kwadraat test betreffende groepen en de leeftijd van de jongere toont een zeer significante p – waarde (p ≤ 0,001). We kunnen besluiten dat er een verband is tussen de leeftijd van de jongere en de groep waartoe hij / zij behoort. Tabel 15 geeft de leeftijdsverdeling en de groepsverdeling weer. Het aandeel jongeren in de groepen ‘niet gebruikers’, ‘dronkenschap’ en ‘dronkenschap + cannabis’ zijn voornamelijk 17 jarigen. In de groep ‘ alles gebruikers’ zijn het voornamelijk 18 jarigen en ouder. Dus het middelengebruik stijgt naargelang de jongere ouder word. Dit kan echter ook te maken hebben met de opleiding die de jongere volgt. De 18 jarigen en ouder zijn voornamelijk BSO’ers , daardoor is er misschien eerder een relatie met opleiding in plaats van met leeftijd.
41
Tabel 15: leeftijd bij de vier verschillende groepen 100,638 p- waarde ≤ 0,001 df ≤16 17 jaar ≥ 18 29,6 42,0 28,4 Niet gebruikers 13,4 37,0 49,5 Alles gebruikers 15,0 44,1 40,9 dronkenschap + cannabis 22,7 46,7 30,6 Enkel dronkenschap
Pearson
6 Totaal 100% 100% 100% 100%
4.2.4 Opleiding De chi – kwadraat test betreffende de groepen en de opleiding van de jongeren toont een zeer significante p – waarde (p ≤ 0,001). We kunnen besluiten dat er een verband is tussen de opleiding van de jongere en de groep waartoe hij / zij behoort. Tabel 16 geeft de verdeling binnen de opleidingen en de verdeling binnen de groepen weer. We kunnen opmerken dat jongeren die ‘niet gebruiken’ voornamelijk in het algemeen secundair onderwijs zitten. Een veel kleiner aandeel van jongeren die ‘niet gebruiken’ vinden we terug in het technisch en kunstsecundair onderwijs, gevolgd door het beroeps of deeltijdonderwijs. Het percentage jongeren uit het beroepsonderwijs is het hoogst bij de ‘alles gebruikers’ (36%). Jongeren van de groep ‘ dronkenschap + cannabis’ zitten voornamelijk in het algemeen secundair onderwijs, gevolgd door het technisch en kunstsecundair onderwijs. Een klein deel van de jongeren die enkel ‘ dronkenschap + cannabis’ vinden we terug in het beroeps of deeltijdonderwijs. Jongeren van de groep ‘dronkenschap’ zitten voornamelijk in het algemeen secundair onderwijs, gevolgd door het technisch en kunstsecundair onderwijs. Een veel kleiner aandeel van de jongeren in de groep ‘dronkenschap’ vinden we terug in het beroeps of deeltijdonderwijs. Tabel 16: Opleiding en de vier verschillende groepen 117,116 ≤ 0,001 p- waarde df ASO TSO + KSO BSO + deeltijds 49,7 32,9 17,4 Niet gebruikers 25,5 38,3 36,2 Alles gebruikers 43,0 40,8 16,3 dronkenschap + cannabis 41,9 39,0 19,1 Enkel dronkenschap Pearson
6 Totaal 100% 100% 100% 100%
42
4.2.5 SES gezinshoofd De chi – kwadraat test betreffende de groepen en de SES van het gezinshoofd van de jongeren toont een trend tot significantie (p = 0,063). We kunnen besluiten dat er slechts een minimaal verband is tussen de SES van het gezinshoofd van de jongere en de groep waartoe hij / zij behoort. Tabel 17 geeft de verdeling binnen de ses van het gezinshoofd en de verdeling binnen de groepen weer. Tabel 17: SES gezinshoofd en de vier verschillende groepen 11,975 0,063 p- waarde df hoge midden lage 31,1 32,5 36,5 Niet gebruikers 24,6 32,8 42,6 Alles gebruikers 31,1 36,3 32,6 dronkenschap + cannabis 28,5 33,5 38,1 Enkel dronkenschap Pearson
6 Totaal 100% 100% 100% 100%
4.2.6 Rookgedrag beste vriend(in) De chi – kwadraat test betreffende groepen en het geslacht van de jongere toont een zeer significante p – waarde (p ≤ 0,001). We kunnen besluiten dat er een verband is tussen het rookgedrag van beste vriend(in) van de jongere en de groep waartoe hij / zij behoort. Tabel 18 geeft de verdeling binnen het rookgedrag en de verdeling binnen de groepen weer. De meeste jongeren die ‘niet gebruiken’ hebben een beste vriend(in) die niet rookt. Jongeren die ‘alles gebruiken’ hebben voornamelijk een beste vriend(in) die dagelijks rookt of af en toe. Jongeren van de groep ‘dronkenschap + cannabis’ kunnen ofwel een beste vriend(in) hebben die wel of niet rookt. Deze twee soorten beste vriend(in)en komen evenveel voor. Jongeren van de groep ‘dronkenschap’ hebben vooral een beste vriend(in) die niet rookt. Tabel 18: Rookgedrag beste vriend(in) en de vier verschillende groepen 600,227 p- waarde ≤ 0,001 df Rookt dagelijks of af en toe Rookt 17,2 82,8 Niet gebruikers 84,3 15,7 Alles gebruikers 49,6 50,4 dronkenschap + cannabis 32,9 67,1 Enkel dronkenschap
Pearson
3 Totaal 100% 100% 100% 100%
43
4.2.7 Rookgedrag moeder De chi – kwadraat test betreffende groepen en het geslacht van de jongere toont een zeer significante p – waarde (p ≤ 0,001). We kunnen besluiten dat er een verband is tussen het rookgedrag van de moeder van de jongere en de groep waartoe hij / zij behoort. Tabel 19 geeft de verdeling binnen het rookgedrag en de verdeling binnen de groepen weer. De overgrote meerderheid van de jongeren die ‘niet gebruiken’ hebben een moeder die nooit rookt. Het percentage van een rokende moeder is het hoogst bij de ‘alles gebruikers’. Jongeren van de groep ‘dronkenschap + cannabis’ en ‘dronkenschap’ hebben vooral een moeder die niet rookt Tabel 19: Rookgedrag moeder en de vier verschillende groepen 104,317 ≤ 0,001 p- waarde df Rookt dagelijks of af en toe Rookt nooit 17,8 82,2 Niet gebruikers 43,1 56,9 Alles gebruikers 26,6 73,4 drinken + cannabis 23,5 76,5 Enkel drinken Pearson
3 Totaal 100% 100% 100% 100%
4.2.8 Rookgedrag vader De chi – kwadraat test betreffende groepen en het geslacht van de jongere toont een zeer significante p – waarde (p ≤ 0,001). We kunnen besluiten dat er een verband is tussen het rookgedrag van de vader van de jongere en de groep waartoe hij / zij behoort. Tabel 20 geeft de verdeling binnen het rookgedrag en de verdeling binnen de groepen weer. De overgrote meerderheid van de jongeren die ‘niet gebruiken’ en de groep ‘dronkenschap + cannabis’ hebben een vader die nooit rookt. Het grootste percentage van vaders die roken bevinden zich in de groep ‘alles gebruikers’. Tabel 20: Rookgedrag vader en de vier verschillende groepen 76,668 ≤ 0,001 p- waarde df Rookt dagelijks of af en toe Rookt nooit 23,6 76,4 Niet gebruikers 46,0 54,0 Alles gebruikers Pearson
3 Totaal 100% 100%
44
Dronkenschap + cannabis Enkel dronkenschap
26,9 30,8
73,1 69,2
100% 100%
4.2.9 Actief in een sportclub of niet De chi – kwadraat test betreffende groepen en het geslacht van de jongere toont een significante p – waarde (p = 0,027). We kunnen besluiten dat er een verband is tussen het lid zijn in een sportclub van de jongere en de groep waartoe hij / zij behoort. Tabel 21 geeft de verdeling binnen de sportclub en de verdeling binnen de groepen weer. Jongeren die ‘niet gebruiken’ en ‘alles gebruiken’ zijn voornamelijk niet actief in de sportclub. Het grootste percentage leden van een spotclub is te vinden in de groep ‘dronkenschap + cannabis’. Tabel 21: Lid van een sportclub en de vier verschillende groepen 9,199 0,027 Pearson p- waarde df Lid in een sportclub Geen lid in een sportclub 44,0 56,0 Niet gebruikers 42,4 57,6 Alles gebruikers 51,3 48,7 dronkenschap + cannabis 48,4 51,6 Enkel dronkenschap
3 Totaal 100% 100% 100% 100%
4.2.10 Schooltevredenheid De chi – kwadraat test betreffende groepen en het geslacht van de jongere toont een zeer significante p – waarde (p ≤ 0,001). We kunnen besluiten dat er een verband is tussen de schooltevredenheid van de jongere en de groep waartoe hij / zij behoort. Tabel 22 geeft de verdeling binnen de schooltevredenheid en de verdeling binnen de groepen weer. Jongeren van de groep ‘niet gebruikers’ en ‘dronkenschap' zijn vooral leerlingen die tevreden zijn over de school en vinden schoolgaan dan ook leuk tot zeer leuk. Jongeren van de groep ‘ alles gebruikers’ en ‘dronkenschap + cannabis’ zijn overwegend niet tevreden van de school en vinden schoolgaan dan ook niet leuk tot helemaal niet leuk. Pearson
Tabel 22: schooltevredenheid en de vier verschillende groepen 78,549 ≤ 0,001 p- waarde df tevreden Niet tevreden
3 Totaal
45
Niet gebruikers Alles gebruikers dronkenschap + cannabis Enkel dronkenschap
58,0 34,1 43,3 52,2
42,0 65,9 56,7 47,8
100% 100% 100% 100%
4.2.11 Zelf- gepercipieerde schoolresultaten De chi – kwadraat test betreffende groepen en het geslacht van de jongere toont een zeer significante p – waarde (p ≤ 0,001). We kunnen besluiten dat er een verband is tussen de schoolresultaten van de jongere en de groep waartoe hij / zij behoort. Tabel 23 geeft de verdeling binnen de schoolresultaten en de verdeling binnen de groepen weer. Jongeren die ‘ niet gebruiken’ behalen overwegend goede schoolresultaten en zijn dus goede leerlingen. Jongeren die ‘alles gebruiken’ zijn overwegend minder goede tot slechte leerlingen. Jongeren van de groep ‘dronkenschap + cannabis’ zijn voornamelijk minder goede tot slechte leerlingen. Jongeren van de groep ‘dronkenschap’ zijn vooral goede tot zeer goede leerlingen. Tabel 23: schoolresultaten volgens leraar en de vier verschillende groepen 35,787 ≤ 0,001 3 Pearson p- waarde df Goede tot zeer goede Geen goede tot slechte Totaal leerlingen leerlingen 58,2 41,8 100% Niet gebruikers 42,8 57,2 100% Alles gebruikers 44,9 55,1 100% dronkenschap + cannabis 52,6 47,4 100% Enkel dronkenschap
4.3 Vergelijking tussen de profielen van de verschillende groepen Bij deze statistische analyses bekijken we de significante resultaten uit de chi- kwadraat testen in detail. Dit zijn al de variabelen behalve de ses van het gezinshoofd dat slechts een trend tot significantie heeft. De afhankelijke variabele in deze test mag slechts twee categorieën hebben. We kunnen dus maximaal twee groepen tegelijkertijd met elkaar vergelijken. Dit doen we via ‘select cases’. We hebben besloten om de groepen gebruikers ten opzichte van elkaar te gaan vergelijken en dan bekomen we uiteindelijk verschillende logistische regressies. We kunnen op twee manieren de significantie
46
vaststellen bij een logistische regressie. De eerste manier is kijken naar de betrouwbaarheidsintervallen (95%) en de tweede manier is kijken naar de p – waarde. Wij gebruiken hier de eerste manier. Voor de interpretatie kijken we of de één in het interval ligt of niet. Ligt de één niet in het interval dan wil dit zeggen dat het significant is en dat er een verschil is. Ligt ze wel in het interval dan is het resultaat niet significant. Enkel de significante resultaten worden in de tabellen weergegeven. 4.3.1 Niet gebruikers ten opzichte van alles gebruikers Tabel 24 toont de resultaten van de logistische regressie voor de ‘alles gebruikers’ met de ‘niet gebruikers’ als referentie. Aan de hand van deze tabel kunnen we volgende conclusies trekken: - Als je een jongen bent hebt je 2,2 maal meer kans om tot de ‘alles gebruikers’ te behoren ( 95% BI: 1,488 – 3,287 en OR: 2,211). - Als jongeren een beste vriend(in) hebben die rookt hebben ze 20,9 maal meer kans om tot de ‘alles gebruikers’ te behoren ( 95% BI: 14,051 – 30,955 en OR: 20,855). - Als jongeren een vader hebben die rookt hebben ze 1,8 maal meer kans om tot de ‘alles gebruikers’ te behoren ( 95% BI: 1,192 – 2,733 en OR: 1,805). - Als jongeren een moeder hebben die rookt hebben ze 2,6 maal meer kans om tot de ‘alles gebruikers’ te behoren ( 95% BI: 1,660 – 3,985 en OR: 2,572). - Als jongeren 17 jaar zijn hebben ze 2,5 maal meer kans om tot de ‘alles gebruikers’ te behoren ( 95% BI: 1,451 – 4,351 en OR: 2,513) dan de 16 jarigen. - Als jongeren technisch of kunstsecundair onderwijs volgen hebben ze 2,3 maal meer kans om tot de ‘alles gebruikers’ te behoren ( 95% BI: 1,376 – 3,942 en OR: 2,329) dan jongeren die algemeen secundair onderwijs volgen. - Als jongeren slechte leerlingen zijn hebben ze 1,5 ( =1/0,662) maal meer kans om tot de ‘alles gebruikers’ te behoren ( 95% BI: 14,051 – 30,955 en OR: 0,662). - De variabelen schooltevredenheid, leeftijd ( 1), opleiding ( 1) en lid in een sportclub waren niet significant.
47
Tabel 24: Logistische regressie niet gebruikers tov alles gebruikers (0) t.o.v. (1) P - waarde Exp (B) 95% C.I. Lower Geslacht Meisje tov jongen ,000 2,211 1,488 Rookgedrag beste vriend(in) Niet roken tov roken ,000 20,855 14,051 Rookgedrag vader Niet roken tov roken ,005 1,805 1,192 Rookgedrag moeder Niet roken tov roken ,000 2,572 1,660 Leeftijd (2) ≤16 jaar tov 17 jaar ,001 2,513 1,451 Opleiding (2) ASO tov TSO ,002 2,329 1,376 Schoolresultaten Slechte tov goede lln ,041 ,662 ,446
upper 3,287 30,955 2,733 3,985 4,351 3,942 ,983
4.3.2 Niet gebruikers ten opzichte van dronkenschap en cannabisgebruikers Tabel 25 toont de resultaten van de logistische regressie voor de ‘dronkenschap + cannabis’ met de ‘niet gebruikers’ als referentie. Aan de hand van deze tabel kunnen we volgende conclusies trekken: - Als je een jongen bent hebt je 2,6 maal meer kans om tot ‘dronkenschap + cannabis gebruikers’ te behoren ( 95% BI: 1,858 – 3,548 en OR: 2,568). - Als jongeren een beste vriend(in) hebben die rookt hebben ze 4,5 maal meer kans om tot ‘dronkenschap + cannabis gebruikers’ te behoren ( 95% BI: 3,178 – 6,297 en OR: 4,474). - Als jongeren een moeder hebben die rookt hebben ze 1,6 maal meer kans om tot de ‘dronkenschap + cannabis gebruikers’ te behoren ( 95% BI: 1,091 – 2,426 en OR: 1,627). - Als jongeren 18 jaar zijn hebben ze 2,1 maal meer kans om tot ‘dronkenschap + cannabis gebruikers’ te behoren ( 95% BI: 1,349 – 3,207 en OR: 2,080) dan de 16 jarigen. - Als jongeren 17 jaar zijn hebben ze 3,1 maal meer kans om tot ‘dronkenschap + cannabis gebruikers’ te behoren ( 95% BI: 1,981 – 4,979 en OR: 3,141) dan de 16 jarigen. - Als jongeren algemeen secundair onderwijs volgen hebben ze 1,7 ( = 1/ 0,569 ) maal meer kans om tot de ‘dronkenschap + cannabis gebruikers’ te behoren ( 95% BI: 0,348 – 0,931 en OR: 0,569) dan jongeren die technisch of kunstsecundair onderwijs volgen. - Als jongeren slechte leerlingen zijn hebben ze 1,5 ( = 1/ 0,668) maal meer kans om tot de ‘dronkenschap + cannabis gebruikers’ te behoren ( 95% BI: 0,485 – 0,920 en OR: 0,668).
48
- De variabelen schooltevredenheid, rookgedrag vader, opleiding ( 1) en lid in een sportclub waren niet significant. Tabel 25: Logistische regressie niet gebruikers tov dronkenschap + cannabisgebruikers (0) t.o.v. (1) P - waarde Exp (B) 95% C.I. Lower upper Geslacht Meisje tov jongen ,000 2,568 1,858 3,548 Rookgedrag beste vriend(in) Niet roken tov roken ,000 4,474 3,178 6,297 Rookgedrag moeder Niet roken tov roken ,017 1,627 1,091 2,426 Leeftijd ( 1) ≤16 jaar tov ≤18 jaar ,001 2,080 1,349 3,207 Leeftijd ( 2) ≤ 16 jaar tov 17 jaar ,000 3,141 1,981 4,979 Opleiding (2) ASO tov TSO ,025 ,569 ,348 ,931 Schoolresultaten Slechte tov goede lln ,013 ,668 ,485 ,920
4.3.3 Niet gebruikers ten opzichte van dronkenschap Tabel 26 toont de resultaten van de logistische regressie voor de ‘dronkenschap’ met de ‘niet gebruikers’ als referentie. Aan de hand van deze tabel kunnen we volgende conclusies trekken: - Als je een jongen bent hebt je 1,6 maal meer kans om tot de groep ‘dronkenschap’ te behoren ( 95% BI: 1,249 – 2,041 en OR: 1,597). - Als jongeren een beste vriend(in) hebben die rookt hebben ze 2,4 maal meer kans om tot de groep ‘dronkenschap’ te behoren ( 95% BI: 1,771 – 3,156 en OR: 2,364). - Als jongeren 18 jaar of ouder zijn hebben ze 1,5 maal meer kans om tot de groep ‘dronkenschap’ te behoren ( 95% BI: 1,084 – 1,954 en OR: 1,455) dan de 16 jarigen. - Als jongeren 17 jaar zijn hebben ze 1,5 maal meer kans om tot de groep ‘dronkenschap’ te behoren ( 95% BI: 1,054 – 2,055 en OR: 1,471) dan de 16 jarigen. - De variabelen schooltevredenheid, rookgedrag vader, rookgedrag moeder, opleiding (1) , opleiding (2), schoolresultaten en lid in een sportclub waren niet significant. Tabel 26: Logistische regressie niet gebruikers tov enkel ‘dronkenschap’ (0) t.o.v. (1) P - waarde Exp (B) 95% C.I. Lower Geslacht Meisje tov jongen ,000 1,597 1,249 Rookgedrag beste vriend(in) Niet roken tov roken ,000 2,364 1,771 Leeftijd ( 1) ≤16 jaar tov ≤18 jaar ,013 1,455 1,084 Leeftijd ( 2) ≤ 16 jaar tov 17 jaar ,023 1,471 1,054
upper 2,041 3,156 1,954 2,055
49
4.3.4 Enkel dronkenschap ten opzichte van dronkenschap + cannabis Tabel 27 toont de resultaten van de logistische regressie voor de ‘dronkenschap + cannabis’ met de groep ‘dronkenschap’ als referentie. Aan de hand van deze tabel kunnen we volgende conclusies trekken: - Als je een jongen bent hebt je 1,6 maal meer kans om tot de ‘dronkenschap + cannabisgebruikers’ te behoren ( 95% BI: 1,218 – 2,163 en OR: 1,623). - Als jongeren een beste vriend(in) hebben die rookt hebben ze 2,0 maal meer kans om tot ‘dronkenschap + cannabisgebruikers’ te behoren ( 95% BI: 1,525 – 2,690 en OR: 2,025). - Als jongeren een vader hebben die niet rookt hebben ze 1,5 ( = 1/ 0,672) maal meer kans om tot de ‘dronkenschap + cannabisgebruikers’ te behoren ( 95% BI: 0,487 – 0,928 en OR: 0,672). - Als jongeren hun eerste sigaret roken of de leeftijd van 13 jaar op jonger hebben ze 2,6 maal meer kans om tot de ‘dronkenschap + cannabisgebruikers’ te behoren ( 95% BI: 1,751 – 3,728 en OR: 2,555). - Als jongeren 18 jaar of ouder zijn hebben ze 1,5 maal meer kans om tot de ‘dronkenschap + cannabisgebruikers’ te behoren ( 95% BI: 1,031 – 2,234 en OR: 1,518) dan de 16 jarigen. - Als jongeren 17 jaar zijn hebben ze 2,2 maal meer kans om tot de ‘dronkenschap + cannabisgebruikers’ te behoren ( 95% BI: 1,462 – 3,264 en OR: 2,185) dan de 16 jarigen. - Als jongeren algemeen secundair onderwijs volgen hebben ze 1,7 (= 1/ 0,591) maal meer kans om tot de ‘dronkenschap + cannabisgebruikers’ te behoren ( 95% BI: 0,387 – 0,901 en OR: 0,591) dan jongeren die technisch of kunstsecundair onderwijs volgen. - Als jongeren school niet leuk vinden hebben ze 1,7 (= 1/ 0,738) maal meer kans om tot de ‘dronkenschap + cannabisgebruikers’ te behoren ( 95% BI: 0,556 – 0,980 en OR: 0,738). - De variabelen dronken voor het eerst, rookgedrag moeder, opleiding (1) , schoolresultaten en lid in een sportclub waren niet significant.
50
Tabel 27: Logistische regressie enkel dronkenschap tov dronkenschap + cannabisgebruikers (0) t.o.v. (1) P - waarde Exp (B) 95% C.I. Lower upper Geslacht Meisje tov jongen ,001 1,623 1,218 2,163 Rookgedrag beste vriend(in) Niet roken tov roken ,000 2,025 1,525 2,690 Rookgedrag vader Niet roken tov roken ,016 ,672 ,487 ,928 Roken voor het eerst ≥14 tov ≤13 jaar ,000 2,555 1,751 3,728 Leeftijd ( 1) ≤16 jaar tov ≤18 jaar ,034 1,518 1,031 2,234 Leeftijd ( 2) ≤ 16 jaar tov 17 jaar ,000 2,185 1,462 3,264 Opleiding (2) ASO tov TSO ,015 ,591 ,387 ,901 Schooltevredenheid Niet leuk tov leuk ,036 ,738 ,556 ,980
4.3.4 Enkel dronkenschap ten opzichte van alles gebruikers Tabel 28 toont de resultaten van de logistische regressie voor de ‘alles gebruikers’ met de groep ‘dronkenschap als referentie. Aan de hand van deze tabel kunnen we volgende conclusies trekken: - Als je een jongen bent hebt je 1,6 maal meer kans om tot de ‘alles gebruikers’ te behoren ( 95% BI: 1,178 – 2,253 en OR: 1,629). - Als jongeren een beste vriend(in) hebben die rookt hebben ze 8,1 maal meer kans om tot de ‘alles gebruikers’ te behoren ( 95% BI: 5,878 – 11,364 en OR: 8,173). - Als jongeren een moeder hebben die niet rookt hebben ze 2,1 maal meer kans om tot de ‘alles gebruikers’ te behoren ( 95% BI: 1,455 – 2,906 en OR: 2,056). - Als jongeren voor het eerste dronken zijn op de leeftijd van 13 jaar of jonger hebben ze 2,0 maal meer kans om tot de ‘alles gebruikers’ te behoren ( 95% BI: 1,248 – 3,271 en OR: 2,020). - Als jongeren hun eerste sigaret roken op de leeftijd van 13 jaar of jonger hebben ze 4,0 maal meer kans om tot de ‘alles gebruikers’ te behoren ( 95% BI: 2,738 – 5,844 en OR: 4,000). - Als jongeren 18 jaar of ouder zijn hebben ze 1,6 maal meer kans om tot de ‘alles gebruikers’ te behoren ( 95% BI: 1,003 – 2,397 en OR: 1,551) dan de 16 jarigen. - Als jongeren 17 jaar zijn hebben ze 2,5 maal meer kans om tot de ‘alles gebruikers’ te behoren ( 95% BI: 1,568 – 3,837 en OR: 2,453) dan de 16 jarigen. - Als jongeren technisch of kunstsecundair onderwijs volgen hebben ze 1,7 maal meer kans om tot de ‘alles gebruikers’ te behoren ( 95% BI: 1,106 – 2,580 en OR: 1,689) dan jongeren die algemeen secundair onderwijs volgen.
51
- Als jongeren school niet leuk vinden hebben ze 1,8 (= 1/ 0,571) maal meer kans om tot de ‘alles gebruikers’ te behoren ( 95% BI: 0,414 – 0,787 en OR: 0,571). - De variabelen rookgedrag vader, opleiding (1) , schoolresultaten en lid in een sportclub waren niet significant. Tabel 28: Logistische regressie dronkenschap tov alles gebruikers (0) t.o.v. (1) P - waarde Exp (B) 95% C.I. Lower Geslacht Meisje tov jongen ,003 1,629 1,178 Rookgedrag beste vriend(in) Niet roken tov roken ,000 8,173 5,878 Rookgedrag moeder Niet roken tov roken ,000 2,056 1,455 Dronken voor het eerst ≥14 tov ≤13 jaar ,004 2,020 1,248 Roken voor het eerst ≥14 tov ≤13 jaar ,000 4,000 2,738 Leeftijd ( 1) ≤16 jaar tov ≤18 jaar ,048 1,551 1,003 Leeftijd ( 2) ≤ 16 jaar tov 17 jaar ,000 2,453 1,568 Opleiding (2) ASO tov TSO ,015 1,689 1,106 Schooltevredenheid Niet leuk tov leuk ,001 ,571 ,414
upper 2,253 11,364 2,906 3,271 5,844 2,397 3,837 2,580 ,787
52
5. Discussie Deze studie had twee belangrijke doelen. Het eerste doel was om groepen jongeren te vormen naargelang hun middelengebruik ( zie 5.1). Het tweede doel was vervolgens een profiel opstellen van de jongeren per groep gebruikers aan de hand van verschillende demografische en andere variabelen ( zie 5.2). De literatuurstudie is voornamelijk gebaseerd op het middelengebruik apart. Zodat we na de statistische analyses konden kijken of de risicofactoren van elk middel afzonderlijk ook een rol spelen bij de groepen jongeren. 5.1 Vier types middelengebruikers De grootste groep gebruikers die we in deze steekproef terugvonden zijn degene van de groep ‘dronkenschap’ ( 30,2%); deze jongeren gebruiken geen cannabis en roken niet. De tweede grootste groep zijn de ‘niet gebruikers’ (28,7%); deze jongeren gebruiken geen alcohol, geen cannabis en roken niet. De volgende iets kleinere groep zijn de ‘alles gebruikers’ ( 23,6%); deze jongeren waren reeds meerdere keren dronken, gebruikten cannabis en ze roken wekelijks. De vierde en kleinste groep zijn de jongeren van de groep ‘dronkenschap + cannabis’ ( 17,4%); deze jongeren zijn soms dronken en gebruiken cannabis, maar ze roken niet. Deze vier groepen met elk hun eigen gebruikerspatroon hebben hun eigen specifieke kenmerken die verder worden toegelicht in punt 5.2. 5.2 Profiel van groepen gebruikers Aan de hand van de chi- kwadraat testen en de logistische regressie hebben we verschillende significante risicofactoren teruggevonden per groep gebruikers. Op voorhand hebben we via de literatuurstudie de verschillende variabelen apart bekeken per middel. Op deze manier kunnen we nagaan of deze risicofactoren ook nog een rol spelen indien we de jongeren gaan clusteren en dus middelen gaan samennemen.
53
Aan de hand van de chi – kwadraat testen kregen we de volgende resultaten: ‘Niet gebruikers’ zijn voornamelijk jonger dan 18 jaar, meisjes, leerlingen van het algemeen secundair onderwijs, niet actief in een sportclub, over het algemeen tevreden over school, goede tot zeer goede leerlingen en hebben een beste vriend(in) die niet rookt, een moeder en vader die niet roken. ‘Alles gebruikers’ zijn voornamelijk 18 jarigen en ouder, jongens, leerlingen van het technisch of kunstsecundair onderwijs, niet actief in een sportclub, over het algemeen niet tevreden over school, minder goede tot slechte leerlingen en hebben een beste vriend(in) die rookt, een moeder en vader die niet roken en hebben alcohol voor het eerst gedronken toen ze 13 of jonger waren. ‘Dronkenschap + cannabisgebruikers’ zijn voornamelijk jonger dan 18 jaar, jongens, leerlingen van het beroeps en deeltijds onderwijs, actief in een sportclub, over het algemeen niet tevreden over school, minder goede tot slechte leerlingen en hebben evenveel beste vriend(in)en die rookt als niet roken, een moeder en vader die niet roken en hebben alcohol voor het eerst gedronken vanaf 14 jaar. ‘Dronkenschap‘ zijn voornamelijk jonger dan 18 jaar, zowel jongens als meisjes, leerlingen van het algemeen secundair of technisch of kunstsecundair onderwijs, actief in een sportclub, over het algemeen tevreden over school,
goede tot zeer goede
leerlingen en hebben evenveel beste vriend(in)en die rookt, een moeder en vader die niet roken en hebben alcohol voor het eerst gedronken vanaf 14 jaar. Deze resultaten vragen een kritische kijk en een link met de literatuur. Vanaf hier worden de resultaten van de logistische regressie nader bekeken. In de literatuur hebben we teruggevonden dat er geslachtsverschillen zijn in het middelengebruik. Zo hebben we voor elk middel apart gevonden dat jongens regelmatiger drinken, meer roken en meer cannabis gebruiken dan meisjes. In onze studie door middel van de logistische regressies merken we dat dit ook geldt als we
jongeren
gaan
clusteren.
De
‘alles
gebruikers’,
‘dronkenschap
+
cannabisgebruikers’, en enkel ‘dronkenschap’ hebben meer kans een jongen te zijn in vergelijking met de ‘niet gebruikers’. Er zijn ook meer jongens in de groep ‘alles
54
gebruikers’ en ‘dronkenschap + cannabis’ in vergelijking met de groep ‘dronkenschap’ alleen. Ook voor leeftijd zijn er in de literatuur verschillen gevonden in het middelengebruik. Zowel het alcoholgebruik als het roken stijgt met de leeftijd. Wij hebben dit fenomeen ook teruggevonden in onze studie. In de groep ‘alles gebruikers’ zijn jongeren vooral 18 jaar en ouder. De oudere leeftijdsgroepen zijn meer vertegenwoordigd in de gebruikersgroepen in vergelijking met de ‘niet gebruikers’. In de literatuur vonden we een relatie tussen het opleidingsniveau en de mate waarin een bepaald middel gebruikt werd. Hoe lager het opleidingsniveau, hoe meer jongeren drinken, hoe meer ze roken en cannabis gebruiken. Als we kijken naar onze studie en de groepen gebruikers merken we ongeveer hetzelfde als wat we in de literatuur hebben gevonden. ‘Niet gebruikers ‘ zijn jongeren die een hoog opleidingsniveau hebben. ‘Alles gebruikers’ in vergelijking met ‘niet gebruikers’ zijn voornamelijk jongeren van het technisch en kunstsecundair onderwijs. Geen verschillen in opleiding werden gevonden tussen de groep ‘dronkenschap’ alleen en ‘niet gebruikers’. De jongeren van de groep ‘dronkenschap’ hebben meer kans in het ASO te zitten in vergelijking met de groep ‘dronkenschap + cannabis’. Omtrent de invloed van ouders en peers vonden we in de literatuur terug dat zij een grote invloed hebben op het gebruik van alcohol, cannabis en roken bij jongeren. Wat duidelijk naar voor komt in de literatuur is dat ouders vooral een invloed hebben op kinderen en de invloed van vrienden wordt belangrijker naarmate de jongeren ouder worden. In onze studie vonden we dit effect zeer duidelijk terug. De invloed van vrienden is veel sterker dan deze van de ouders. Dit vonden we terug voor elke groep gebruikers in vergelijking met de groep ‘niet gebruikers’. Het feit dat de beste vriend(in) rookt of niet is enorm bepalend voor het middelengebruik van de jongere. Zo heeft een jongere 20,9 maal meer kans (in vergelijking met de ‘niet gebruikers’) om tot de groep ‘alles gebruikers’ te behoren indien hij of zij een beste vriend(in) heeft die rookt. Als diezelfde jongere een vader of moeder heeft die rookt heeft deze jongere respectievelijk
55
1,8 en 2,6 maal meer kans om tot de ‘alles gebruikers’ te behoren. Dit benadrukt de belangrijke invloed van de peers. In de literatuur wordt ook vaak teruggevonden dat de sociaal economische status van het gezin een invloed uitoefent op het middelengebruik van jongeren. In onze studie was dit resultaat niet terug te vinden. Er werd geen significant verband gevonden tussen SES en de gebruikersgroepen. In de literatuur vinden we herhaaldelijk terug dat een vroege beginleeftijd een krachtige voorspeller is van het later alcohol, tabaks en cannabisgebruik. Onze resultaten kwamen wat dit betreft overeen met de literatuur. In de groep ‘alles gebruikers’ hadden de meeste jongeren al alcohol gedronken op hun 13 jaar of jonger. Als jongeren hun eerste sigaret hebben gerookt of voor het eerst alcohol hebben gedronken voor de leeftijd van 13 jaar of 13 jaar zelf hebben ze veel meer kans ons meerdere middelen te gebruiken in vergelijking met de alleen ‘dronkenschap’ groep. Dit benadrukt nogmaals het belang voor het uitstellen van de initiatie van middelen. Hoe later jongeren voor het eerst een middel gebruiken, hoe minder ze geneigd zijn om meerdere middelen te gebruiken. Dit is een belangrijk aspect voor preventiecampagnes omtrent middelengebruik en geeft aan dat het van belang is de focus te leggen op het uitstellen van de initiatie. Schoolresultaten en tevredenheid op school is volgens ons onderzoek gerelateerd aan middelengebruik. Jongeren uit de groepen ‘alles gebruikers’ en ‘dronkenschap + cannabis’ hebben meer kans een slechte leerling te zijn in vergelijking met de ‘niet gebruikers’ en de jongeren die alleen meerdere malen dronken zijn geweest. Geen verschil werd er gevonden tussen de jongeren uit de groepen alleen ‘dronkenschap’ en ‘niet gebruikers’. De jongeren uit de groep alleen ‘dronkenschap’ en de ‘niet gebruikers’ verschillen het minst van elkaar. 5.3 Beperkingen Een eerste zeer belangrijke beperking is dat er geen richting van conclusies kan gegeven worden. Er kunnen dus geen causale relaties aangegeven worden. Daarvoor zou het interessant zijn om longitudinale onderzoek uit te voeren rond dit onderwerp.
56
Ten tweede is in deze studie alcoholgebruik geoperationaliseerd door de levensprevalentie van dronkenschap. Het zou beter zijn om te werken met de maat wekelijks alcohol drinken. Dit zou een betere weergave kunnen geven van het alcoholgedrag van jongeren. Het kan evengoed zijn dat jongeren regelmatig alcohol drinken, maar dat ze zelden dronken zijn. Deze personen geven dan aan zelden of nooit dronken te zijn, omdat er gevraagd wordt naar de frequentie van dronkenschap. Terwijl ze wel meerdere malen per maand of per week alcohol drinken. Een derde beperking van het onderzoek zou kunnen zijn dat de verdeling van jongeren in clusters nog preciezer zou kunnen door gebruik te maken van continue variabelen en deze vervolgens te gebruiken in een clusteranalyse. Op die manier zouden de groepen gedetailleerder kunnen zijn. Een vierde beperking zou te maken kunnen hebben met de zelfrapportage van de jongeren. Jongeren gaan misschien de neiging hebben om sociaal wenselijke antwoorden te rapporteren. Misschien treedt er zo veel onderrapportering op wat het alcohol, tabaks en cannabisgebruik betreft. Alhoewel dit effect slechts gering zou voorkomen aangezien de HBSC- vragenlijst anoniem wordt afgenomen. 5.4 Implicaties Bij een volgende HBSC- studie zou er aan de jongeren het wekelijks alcoholgebruik gevraagd kunnen worden in plaats van de frequentie van dronkenschap. Dit zou een betere weerspiegeling kunnen zijn van het alcoholgebruik bij jongeren. Om causale relaties te kunnen geven zou het zinvol zijn om in de toekomst een longitudinale studie uit te voeren rond middelengebruik bij jongeren. Om de groepen nog exacter te kunnen definiëren zou het interessant zijn om met continue variabelen te werken en vervolgens clusteranalyses via SPSS uit te voeren. De resultaten kunnen ook een meerwaarde bieden voor de praktijk. De huidige preventiecampagnes voor middelengebruik hebben voornamelijk een focus op
57
campagnes per middel afzonderlijk. Maar misschien is er eerder nood aan een globale aanpak van multiple gebruik, eerder dan per middel een campagne uit te werken. Het kan interessant zijn om preventiecampagnes te voeren voor groepen gebruikers. Zo heeft elke groep zijn eigen specifieke kenmerken. Op die manier kan er beter ingespeeld worden op deze doelgroep omdat de groep duidelijker is afgebakend. Campagnes zullen zo meer op maat gemaakt kunnen worden. Hierdoor zou het kunnen dat campagnes meer slaagkans hebben en dat ze dus efficiënter zullen zijn. Een voorbeeld van dergelijke campagnes kan zich situeren in de schoolomgeving. Vaak wordt er voorlichting gegeven omtrent alcoholgebruik in scholen. Dit is dan meestal bedoeld voor de tweede en derde graad middelbaar onderwijs. Dus dezelfde campagne over één middel en voor verschillende leeftijdscategorieën, verschillende opleidingsniveaus, … Heel veel van de informatie van de interventie rond bijvoorbeeld alcoholgebruik zal verloren gaan of de specifieke boodschappen zouden hun doel missen omdat ze misschien niet relevant zijn voor de meerderheid van deze jongeren. Per groep gebruikers zou men een interventie kunnen ontwikkelen op maat van de clusters jongeren. Waarbij er rekening wordt gehouden met de risicofactoren van deze risicogroepen. Zo zal een interventie voor ‘alles gebruikers’ meer toepasbaar zijn voor de zesde jaren secundair onderwijs en vooral relevant zijn voor leerlingen van het technisch of kunstsecundair onderwijs. Het kan ook interessant zijn om andere interventies te ontwikkelen voor jongens en meisjes afzonderlijk, aangezien jongens meer tot de risicogroepen ‘alles gebruikers’ en ‘dronkenschap + cannabis’ behoren. Echter, hoe specifieker een campagne een bepaalde groep gebruikers wilt benaderen, hoe minder doenbaar het zal zijn om preventie te laten verlopen via de school. Het zou daarom zinvol zijn om verder te onderzoeken waar deze specifieke groepen gebruikers hun vrije tijd doorbrengen, wat ze doen, … Op basis van deze resultaten kunnen meer gerichte preventiecampagnes ontwikkeld worden, ook buiten de school.
58
6. Literatuurlijst
Alcohol en opvoeding, (2004). Indrinken populair bij jongeren. Opgehaald november, 2008,
van
http://www.alcoholenopvoeding.nl
/opvoedingsadvies.php3?
kleur=groen&id=11 Alcoholinfo (2005). Agressie en ongelukken. Opgehaald november, 2008, van http://www.alcoholinfo.nl/index.cfm?act=content.pag&pag=2&child=36&grand child=75 Andersen, A., Due, P., Holstein, B.E. & Iversen, L. (2003). Tracking drinking behaviour from age 15-19 years. Addiction, 98 (11), 1505-1511. Anderson, P., & Baumberg, B. (2006). Alcohol in Europe: health, social and economic impact. Eurohealth, 12(2), 17-20. Bonin, M. F., McCreary, D. R., & Sadava S. W. (2000). Problem drinking behavior in two community- based samples of adults: influence of gender, coping, loneliness, and depression. Psychol addict Behav., 14(2), 151-161. Broeckaert, E. (2006). Cursus orthopedagogiek van de bijzondere groepen, drugsmisbruik, Universiteit Gent, Vakgroep Orthopedagogiek. Brug, J., & Van Lenthe, F. (2005). Environmental determinants and interventions for physical activity, nutrition and smoking: A review. Zoetermeer: Speed-Print b.v. Camatta, C. D., & Nagoshi, C. T. (2006). Stress, depression, irrational beliefs, and alcohol use and problems in a college student sample. Alcoholism: clinical and experimental research, 19(1), 142-146.
59
Claes, E., Dejaeghere, Y., Fiers, S., Hooghe, M. & Quintelier, E. (2006). Jeugdonderzoek 2006: een eerste portret van de opvattingen van de zestienjarige respondenten. Leuven: Centre for Citizenship and Democracy, K.U.Leuven. Court, J. (1998). Cannabis and brain function. Journal of Paediatrics and Child Health, 34, 1-5. Dawson, D.A. (2000). The link between family history and early onset alcoholism: earlier initiation of drinking or more rapid development of dependence? Journal of Studies on Alcohol, 61, 637-646. Decorte, T. & Boekhout Van Solinge, T. (2006). Het aanbod van cannabis in Nederland en België. Tijdschrift voor Criminologie, 48 (2), 144-154. De Donder, E. ( 2007). Alcohol, illegale drugs, medicatie en gokken; Recente ontwikkelingen in Vlaanderen 2005-2006. Brussel: VAD. De Wit, J., Slot, W., & Van Aken, M. (2006). Psychologie van de adolescentie. Baarne: HBuitgevers. DiGrande L., Perrier M. P., Lauro, M. G., & Contu, P. (2000). Alcohol use and correlates of binge drinking among university students on the island of Sardinia, Italy. Substance use & misuse, 35(10), 1471-1483. Doll, R., Peto, R., Boreham, J. & Sutherland, I. (2004).
Mortality in relation to
smoking: 50 years observation on male British doctors. British Medical Journal, 328, 1519-1528. Gasser-Steiner, P. & Stigler, H. (1996). Jugendlicher Drogenkonsum. Epidemiologische Befude – Sozialwissenschaftliche Modelle. Zur Verbreitung des Konsums legaler und illegaler Drogen in der Steiemark. Graz: Universität Graz.
60
Gezondheidsenquête. (2004). Opgehaald 19 februari 2009, van http://www.iph.fgov.be/EPIDEMIO/EPINL/crospnl/hisnl/his04nl/his36nl.pdf. Goedseels, E., Vettenburg, N. & Walgrave, L. (2000). Vrienden en vrije tijd. In H. De Witte, J. Hooge & L. Walgrave (Eds.), Jongeren in Vlaanderen; gemeten en geteld. 12- tot 18-jarigen over hun leefwereld en toekomst (pp.149-183). Leuven: Universitaire Pers. Goedseels, E. (2001). Tieners en hun vrije tijd ‘in cijfers gegoten’. Gezinsbeleid in Vlaanderen, 30, (3), 3-10. Grant, B.F. & Dawson, D.A. (1997). Age at onset of alcohol use and its association with DSM-IV alcohol abuse and dependence: Results from the National Longitudinal Alcohol Epidemiologic Survey. Journal of Substance Abuse, 9, 103-110. Guxens, M., Nebot, M., Ariza, C., & Ochoa, D. (2007). Factors associated with the onset of cannabis use: a systematic review of cohort studies. Gaceta Sanitaria, 21, 252-260. Hollander, A.E.M., Hoeymans, N., Melse, J.M., Van Oers, J.A.M. & Polder, J.J. (2006). Zorg voor gezondheid. Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2006. RIVM; Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Hublet, A., Vereecken, C. & Maes, L. (2007) Vlaanderen in Europa: Middelengebruik bij
jongeren.
Opgehaald
25
februari,
2009,
van
http://www.zorg-en-
gezondheid.be/middelengebruik_bij_jongeren.aspx) Ichiyama, M. A., & Kruse, M. I. (1998). The social contexts of binge drinking among private university freshmen. Journal of alcohol and drug education, 44(1), 1833.
61
Jessor, R., 1998. New perspectives on adolescent risk behaviour. In Jessor, R. (Ed.) New perspectives on adolescent risk behaviour. Cambridge, Cambridge University Press. Kaesemans, G. (2002). Tienerkliks. Het verhaal van het Vlaamse Kliksonsonderzoek. Leuven: Garant. Kinable, H., (2006). Bevraging van Vlaamse leerlingen in het kader van een Drugbeleid op School, syntheserapport schooljaar 2005-2006. Brussel: Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen. Kraus, L., Bloomfield, K., Augustin, R. & Reese, A. (2000). Prevalence of alcohol use and the association between onset of use and alcohol-related problems in a general population sample in Germany. Addiction, 95, 1389-1401. Kuipers, H., Invloed op sportieve prestaties. In: Knol, K., Hilvering, C., Wagener, D.J.T., Willemsen, M.C. (2005). Tabaksgebruik. Gevolgen en bestrijding. Utrecht: LEMMA BV. Kuntsche, E., Rehm, J., & Gmel, G. (2004). Characteristics of binge drinkers in Europe. Social Science & Medicine, 59(1), 113-127. Lambrecht, P., Andries, C. & Engels, T. (2002). Risicogedrag in de hoofdstad. De hoofdstad van risicogedrag? Onderzoek naar het gebruik van de genotmiddelen tabak, alcohol, geneesmiddelen en illegale genotmiddelen en naar andere risicogedragingen en de tendensen hierin bij jongeren van 12 tot 22 jaar in het Nederlandstalig onderwijs te Brussel. Brussel, V.U.B. Lambrecht, P., Andries, C. & Engels, T. (2002). Trends in genotmiddelengebruik bij adolescenten van Vlaams-Brabant. Onderzoek naar het tabak-, alcohol-, geneesmiddelen- en illegaal genotmiddelengebruik en andere risicogedragingen in de provincie Vlaams-Brabant bij jongeren van 12 tot 22 jaar. Brussel, V.U.B.
62
Laukkanen, E. R., Shemeikka, S. L., Viinamäki, H. T., Pölkki, P. L., & Lehtonen, J. O. (2001). Heavy drinking is associated with more severe psychosocial dysfunction among girls than boys in Finland. J.adolesc Health., 28(4), 270-277. Lintonen, T., Timpelä, M., Vikat, A., & Rimpelä, A. (2000). The effect of societal changes on drunkenness trends in early adolescence. Health education research, 15(3), 261-269. Lungers, J. K. (2003). Factsheet – alcohol:Gezondheidsrisico’s voor kinderen. Utrecht: STAP. Maalste, N. (2000). Ad fundum! Een blik in de gevarieerde drinkcultuur van het Nederlandse studentenleven. Utrecht: Centrum voor Verslavingsonderzoek. Maes, M., Vereecken, C. & Hublet, A. ( 2006). Jongeren en gezondheid: studie 2006. opgehaald
23
februari
,
2009,
van
http://www.jongeren-en-
gezondheid.ugent.be/HBSC%202006%20algemeen%20studie.pdf Matthys, N., Van Hal, G., & Beutels, P. (2006). Evidence based cannabispreventie in Vlaanderen:een overzicht van preventiestrategieën en mogelijkheden tot gezondheidsgerelateerde evaluatie op bevolkingsniveau. Monshouwer, K., Van Dorsselaer, S., Gorter, A., Verdurmen, J. & Vollebergh, W. ( 2004). Jeugd en riskant gedrag. Kerngegevens uit het peilstationsonderzoek 2003. Utrecht: Trimbos-instituut. Mortelmans, D., Van Assche, V. & Ottoy, W. (2002). Fijngehakt en voor u opgediend: tieners en vrije tijd. Onderzoeksrapport, Universiteit Antwerpen & Jeugddienst Stad Antwerpen.
63
Neighbors, C., Geisner, I. M., & Lee, C. M. (2008). Perceived marijuana norms and social expectancies among entering college student marijuana users. Psychology of addictive behaviors, 22, 433-438. Odo, J., McQuiller, L., & Stretesky, P. (1999). An empirical assessment of the impact of RIT’s student alcohol policy on drinking and binge drinking behavior. Journal of alcohol and drug education, 44(3),49-67. Pieterse M.E. & Willemsen, M.C. ( 2005). Ontstaan en voorkomen van rookgedrag bij jongeren. In: Knol, K., Hilvering, C., Wagener, D.J.T. & Willemsen, M.C. (Eds.), Tabaksgebruik. Gevolgen en bestrijding. Utrecht: LEMMA BV. Pijlman, F. T. A., Krul, J., & Niesink, R. J. M. (2003). Uitgaan en veiligheid: feiten en fictie over alcohol, drugs en gezondheidsverstoringen. Utrecht: Trimbosinstituut. Rhem, J., Rehn, N., Room, R., Monteiro, M., Gmel, G., Jernigan, D., et al. (2003). The global distribution of average volume of alcohol consumption and patterns of drinking. European addiction research, 9(4), 147-156. Rhem, J., Room, R., Monteiro, M., Gmel, G., Graham,K., Rehn,N., et al. (2004). Alcohol use. In Ezzat, M., Lopez, A. D., Rodgers, A. & Murray, C. J. L. (Eds.), Comparative quantification of health risks. Global and regional burden of disease attributable to selected major risk factors (pp. 150.) Geneva: World Health Organization. Sadava, S. W. & Forsyth, R. (1977). Turning On, Turning Off, and Relapse: Social Psychological Determinants of Status Change in Cannabis Use. Substance Use & Misuse,12(4) ,509 - 528.
64
Sallis, J.F. & Owen, N. (2002). Ecological models of health behaviour. In K. Glanz, F.M. Lewis, B.K. & Rimer (Eds.), Health Behavior and Health Education. (pp. 462-484). Jossey-Bass Publishers: San Francisco. Schippers, G. & Kaplan, C. (2004). Stoornissen door gebruik van alcohol en andere psychoactieve stoffen. In W. Vandereycken, C. Hoogduin & J. Gerrichhauzen (eds.), Handboek psychopathologie: Deel 1 Basisbegrippen (pp. 97-126). Houten: Bohn Staflue Van Loghum. Schrijvers, C.T.M & Schoemakers, C.G. (2008). Spelen met gezondheid: Leefstijl en psychische gezondheid van de Nederlandse jeugd. RIVM rapport. Bilthoven: RIVM; Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Schulenberg, J., O’Malley, P. M., Bachman & Johnston (2000). Adolescent marijuana use and adult occupational attainment: a longitudinal study from age 18 to 26. Subst use misuse, 36 (8), 997-1014. Sinnaeve, I., Van Nuffel, K. & Schillemans, L. ( 2004). Jeugd en vrije tijd: Thuis tvkijken, voetballen of naar de jeugdbeweging? Opgehaald 19 februari, 2009, van http://www.jeugdonderzoeksplatform.be/publicaties/vrijetijd.PDF Tapert, S.F. & Brown, S.A. (1999). Neuropsychological correlates of adolescent substance
abuse:
four-year
outcomes.
Journal
of
the
International
Neuropsychological Society 5, Vol. 6, 481-493. Ter Bogt, From risk factors to risk groups: a typology of adolescent substance using groups and their internalising and externalising problem behaviour. nog niet gepubliceerd artikel. Toomey, T. L. & Wagenaar, A. C. (2002). Environmental policies to reduce college drinking: options and research findings. Journal of studies on Alcohol, 14, 193-205.
65
Trezza, V., Cuomo, V., & Vanderschuren, L. J. (2008). Cannabis and the developing brain: Insights from behavoir. European Journal of Pharmacology, 585, 441452. Trimbos- Instituut (2003). Psychische gezondheid, risicogedrag en welbevinden van Nederlandse scholieren, Hbsc- Nederland. Opgehaald 17 december, 2008, van http://www.hbsc.org/countries/downloads_countries/Netherlands/Netherlandsrep ort.pdf Trimbos- Instituut (2006). Alcoholgebruik en jongeren onder de 16 jaar; Schadelijke effecten en effectiviteit van alcoholinterventies. Opgehaald 17 december, 2008, van http://www.drugs-test.nl/Downloads/Producten/Alcoholgebruik% 20en% 20 jongeren%20onder%20de%2016%20jaar.pdf VAD,
(2006).
Wetgeving:
alcohol.
Opgehaald
17
november
2008,
van
http://www/vad.be/alcohol_drugs/wetgeving/alcohol.html Vakgroep
Maatschappelijke
Gezondheidkunde
Universiteit
Gent
(2006).
Middelengebruik bij jongeren in Vlaanderen: een internationaal perspectief, resultaten HBSC 2006. Opgehaald 17 februari, 2009, van http://www.zorg-engezondheid.be/middelengebruik_bij_jongeren.aspx Van den Bree, M. B. M. & Pickworth, W. B. (2005). Risk factors predicting changes in marijunana involvement in teenagers. Arch Gen Psychiatry, 62, 311-319. Vanderplasschen, W., & Broeckaert, E. (2007). Cursus drugmisbruik, Universiteit Gent, Vakgroep Orthopedagogiek. Van der Zwaluw, C. S., Scholte, R. H. J., Vermulst, A., Buitelaar, J. K., Verkes, R. J., & Engels, R. C. M. E. (2008). Parental problem drinking, parenting, and adolescent alcohol use. Journal of Behavioral Medicine, 31(3), 189-200.
66
Van Dorsselaer, S., Zeijl, E., Van den Eeckhout, S., Ter Bogt, T. & Vollebergh, W. (2007). HBSC 2005: gezondheid en welzijn van jongeren in Nederland. Utrecht: Trimbos-instituut, 2007. Van Epen, J. H. (2002). Drugsverslaving en alcoholisme, kennis en achtergronden voor hulpverleners. Houtem/Diegem: Bohn Stafleu Van loghum. Van Gelder, P., Reinerie, P., & Burger, I. (2003, juni). Uitgaande jongeren en genotmiddelengebruik in Den Haag (deel I). Epidemiologisch bulletin, 38 (2), 213. Van Gelder, P., Reinerie, P., & Burger, I. (2003, september). Uitgaande jongeren en genotmiddelengebruik in Den Haag (deel II). Epidemiologisch bulletin, 38 (3), 2-11. Van Hal, G., Rosiers, J., Bernaert, I., & Hoeck, S. (2007). In hogere sferen? Een onderzoek naar het middelengebruik bij Antwerpse studenten. Antwerpen: Universiteit Antwerpen. Van Havere, T. (2007). Dossier: Veilig feesten. Brussel: VAD; Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen. VIG ( 2008) Tabakspreventie op school: Wetgeving. Opgehaald 10 april, 2009, van http://www.vig.be/content.asp?nav=themas_tabakspreventie&selnav=354,361,7 31 VIG (2008) Ziekten en aandoeningen die door roken (mee) kunnen worden veroorzaakt. Opgehaald 5 mei, 2009, van http://www.vig.be/content.asp?nav=themas_tabaks
preventie&selnav=354,356,374 Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid ( 2008) Middelengebruik in Vlaanderen: een stand van zaken. Opgehaald 10 december, 2008, van http://www.zorg-en-
67
gezondheid.be/uploadedFiles/subsite02/cijfers/Middelengebruik%20in%20Vlaa nderen,%20een%20stand%20van%20zaken_def(1).pdf. Webb, E., Ashton, H., Kelly, P., & Kamali, F. (1997). Patterns of alcohol consumption, smoking and illicit drug use in British university students: interfaculty comparisons. Drug and Alcohol Dependence, 47, 145-153. WHO, (2004). Global status report on alcohol 2004. Opgehaald november, 2008, van http://www.who.int/substance_abuse/publications/global_status_report_2004_ov erview.pdf Wood, M. D., Read, J. P., Palfai, T. P., & Stevenson, J. F. (2001). Social influence processes and college student drinking: the mediationel role of alcohol outcome expectancies. J Stud Alcohol.,62(1), 32-43. Yu, J., (2003). The association between parental alcohol-related behaviors and children’s drinking. Drug and Alcohol Dependence, 69(3), 253.
68
7. Bijlagen Bijlage 1: HBSC - vragenlijst
69
Bijlage 1: HBSC - vragenlijst Door deze vragen te beantwoorden help je ons om de manier waarop jongeren leven beter te leren kennen. Dezelfde vragen zullen gesteld worden aan jongeren in 39 andere landen in Europa en Noord-Amerika. Jouw antwoorden zullen bekeken worden door onderzoekers en door niemand anders. Ze zullen niet bekeken worden door jouw ouders of leerkrachten. Het is niet nodig om je naam of voornaam op de vragenlijst te schrijven. Als je de vragen beantwoord hebt, steek dan de vragenlijst in de envelop en sluit deze goed. Omdat de vragen in verschillende landen en culturen zullen gesteld worden, kunnen sommige vragen ongewoon of raar overkomen. Neem je tijd om elke vraag aandachtig te lezen en antwoordt de vraag zo eerlijk mogelijk. Onthou dat we alleen maar geïnteresseerd zijn in jouw mening. Het is geen test en er zijn geen juiste of foute antwoorden. Alhoewel we hopen dat je bereid bent om ons te helpen, willen we toch zeggen dat jouw deelname aan deze studie niet verplicht is. Indien je de vragenlijst niet wil invullen, steek de vragenlijst dan niet ingevuld in de envelop. Indien je over een bepaald probleem wilt praten dat voorkomt in deze vragenlijst, neem dan contact op met een leerkracht die je vertrouwt of met iemand van het centrum voor leerlingenbegeleiding. Bij de jongerentelefoon kun je anoniem terecht met allerlei vragen (gratis nummer: 0800/15 111 of op www.kjt.org). Alvast bedankt voor het invullen van deze vragenlijst!
Prof. L. Maes Promotor
Dr. C. Vereecken Onderzoeker
Lic. Anne Hublet Onderzoeker
70
Waar je moet op letten: -
-
-
Gelieve een zwarte pen te gebruiken. Kleur het bolletje of vakje dat bij jouw antwoord past volledig zwart. Heb je een fout gemaakt, gelieve het bolletje dan met tippex wit te maken. Vervolgens duid je dan het juiste antwoord aan. Bij sommige vragen dien je te antwoorden door het bolletje te kleuren dat best bij jou past. Kleur dan telkens 1 bolletje per vraag (voorbeelden). Bij andere vragen zijn verschillende antwoorden mogelijk. De antwoordmogelijkheden zijn dan aangeduid met vierkantjes: in dat geval mag je meerdere vakjes kleuren (voorbeeld). Soms zijn er vakjes getekend waarin je iets moet noteren. Schrijf dan duidelijk in drukletters in het midden van de vakjes. Telkens één letter of cijfer per vakje. Lees alle vragen volledig voor je antwoordt! Soms is het moeilijk om het juiste antwoord te kiezen. Denk dan aan wat meestal juist is.
Voorbeelden: 1. Hou je van muziek? 0 ja 0 neen 2. Welke soort muziek hoor je graag? House pop new wave klassiek andere RAP
71
4. Ben jij een jongen of een meisje ? O Jongen O Meisje 5. In welk jaar zit je? O eerste O tweede zesde
O derde
O vierde
O vijfde
O
8. Hoe oud ben je nu? 0 10 0 11 0 12 0 ander nl. … …
0 14
0 16
0 18
0 20
0 13
0 15
0 17
0 19
9. Welke onderwijsvorm volg je? In te vullen vanaf de 2de graad (alleen secundair onderwijs) 0 algemeen secundair onderwijs 0 kunstsecundair onderwijs 0 technisch secundair onderwijs 0 Beroepssecundair onderwijs 0 Deeltijds beroepssecundair onderwijs 38. Hoe O O O O
vaak rook je momenteel? elke dag minstens 1 maal per week, maar niet elke dag minder dan 1 maal per week ik rook niet
40. Rookt één van de volgende personen? Maak 1 bolletje zwart voor elke persoon. Rookt Rookt af Rookt Ik weet Heb of zie deze dagelijks en toe niet het niet persoon niet Je vader 0 0 0 0 0 Je moeder 0 0 0 0 0 Je beste 0 0 0 0 0 vriend/vriendin 42. Heb O O O O O
je ooit al zoveel alcohol gedronken dat je echt dronken was? nee, nooit ja, 1 maal ja, 2 tot 3 maal ja, 4 tot 10 maal ja, meer dan 10 maal
72
43. Op welke leeftijd deed je voor het eerst het volgende … ? (alleen secundair onderwijs) Indien je iets nog niet gedaan hebt, kies de ‘nooit’ categorie. 13 14 15 16 17 18 jaar Nooit 11 jaar 12 of jonger jaar jaar jaar jaar jaar jaar of ouder Alcohol drinken O O O O O O O O O (meer dan een slokje) Dronken zijn O O O O O O O O O Een sigaret roken O O O O O O O O O ( meer dan een trekje) 45. Heb je ooit al cannabis (marihuana, joints) gebruikt? (alleen secundair onderwijs) nooit 1 of 2 3 tot 5 6 tot 9 10 tot 20 tot 40 keer keer keer keer 19 keer 39 keer of meer In heel je leven O O O O O O O Gedurende de O O O O O O O laatste 12 maanden Gedurende de O O O O O O O laatste 30 dagen 49. Wat denkt je klasleraar over je schoolresultaten in vergelijking met je klasgenoten? Geef je mening. Hij/zij denk dat ik … O een zeer goede leerling ben O een goede leerling ben O een gemiddelde leerling ben O onder het gemiddelde zit 50. Wat denk je momenteel over school? O ik vind het er leuk/ ik doe het zeer graag O ik vind het redelijk leuk O ik hou er niet zo erg van O ik heb er een hekel aan/ik doe het helemaal niet graag 82. jouw moeder: werkt zij, is zij huisvrouw, …? O zij werkt Æ ga verder naar vraag 83 O O O O O
zij is huisvrouw of zorgt voor anderen zij is gepensioneerd, ziek, student zij is werkzoekend (stempelt) ik zie haar zelden of nooit/zij is overleden ik weet het niet
Ga onmiddellijk naar vraag 87.
73
83. Indien zij werkt, waar werkt zij dan? (bvb. Ziekenhuis, bank, restaurant,…) ……………………………………………………………………………………………………………………………………… 84. Omschrijf zo goed mogelijk wat voor werk jouw moeder doet: bijvoorbeeld zij is kapster, tandarts, lerares lagere school, kuisvrouw, schilder/behanger,… ……………………………………………………………………………………………………………………………………… 85. Je moeder werkt: O als zelfstandige: zij heeft een eigen zaak, winkel, café of bedrijf … O voor een baas: in een bedrijf, voor de staat (gemeente, stad …), in een winkel, school of bij iemand thuis O ik weet het niet 86. Heeft zij leiding over andere personeelsleden? O ja O neen O ik weet het niet Indien ja, over hoeveel andere personeelsleden heeft zij leiding? O minder dan 10 O 10 of meer O ik weet het niet 87. jouw vader: werkt hij, is hij werkloos, …? O hij werkt Æ ga verder naar vraag 88 O O O O O
hij is gepensioneerd, ziek, student hij is werkzoekend (stempelt) hij is huisman of zorgt voor anderen ik zie hem zelden of nooit/hij is overleden ik weet het niet
Ga onmiddellijk naar vraag 92
88. Indien hij werkt, waar werkt hij dan? (bvb. Ziekenhuis, bank, restaurant,…) ………………………………………………………………. 89. Omschrijf zo goed mogelijk wat voor werk jouw vader doet: bijvoorbeeld hij is kapper, tandarts, leraar lagere school, klusjesman, schilder/behanger,… ……………………………………………………………………………………………….. 90. Je vader werkt: O als zelfstandige: zij heeft een eigen zaak, winkel, café of bedrijf … O voor een baas: in een bedrijf, voor de staat (gemeente, stad …), in een winkel, school of bij iemand thuis O ik weet het niet 91. Heeft hij leiding over andere personeelsleden? O ja O neen O ik weet het niet Indien ja, over hoeveel andere personeelsleden heeft hij leiding? O minder dan 10 O 10 of meer O ik weet het niet
74
111. Ben je betrokken in een van deze organisaties of clubs?
Sportclub Vrijwilligerswerk Politieke organisatie Culturele organisatie (muziekschool, …) Religieuze groep Jeugdbeweging Andere organisatie Ik ben niet betrokken in een organisatie
Ja O O O O O O O O
Nee O O O O O O O
75