1 Prof. dr. E.H. Tonkens, 19 april 2007
Een uitnodigende, verbindende overheid. Nieuwe kansen voor burgerschap in de Wmo Onze steden zijn de laatste decennia aan grote sociale veranderingen onderhevig, die de sociale samenhang onder druk zetten. Veranderingen als individualisering, toenemende mobiliteit en grote herstructureringsoperaties. De veiligheid neemt op veel plaatsen toe, maar dat geldt nauwelijks of niet voor het veiligheidsgevoel. Er zijn diverse nieuwe groepen burgers in veel steden komen wonen. Niet alleen migranten maar ook mensen die voorheen vaak in tehuizen ver weg in de bossen verbleven, zoals psychiatrische patiënten en verstandelijk gehandicapten. Deze groepen worden geacht in de lokale samenleving te integreren en de zittende burgers worden geacht hen op te nemen. Die integratie blijkt echter een complexe aangelegenheid. Ook voor kwetsbare ouderen is de vraag hoe zij in de samenleving kunnen meedoen, nu zij vaker dan voorheen zelfstandig blijven wonen. Eenzaamheid en sociaal isolement zijn voor al deze groepen een prangend vraagstuk. De voorzieningen die traditioneel waren aangewezen om deze ontwikkelingen in goede banen te leiden, zijn vaak onvoldoende in staat om deze problemen op te lossen. Zorginstellingen zijn in toenemende mate prooi aan bureaucratisering, reorganisaties en fusies die de effectiviteit van hun werk nog niet lijken te vergroten. Welzijnsinstellingen zijn veelal nog onvoldoende ingericht op nieuwe kwetsbare groepen zoals gehandicapten en psychiatrische patiënten. Woningcorporaties zijn nog op zoek naar wat, buiten het bouwen en onderhouden van woningen, precies hun sociale taak zou moeten zijn. Voorzieningen voor jongeren zijn schaars en de voorzieningen die er zijn, vragen zich af wat hun meer vormende taak zou moeten zijn buiten het van de straat houden van jongeren. Jeugdzorg is vaak te ver weg van gewone burgers, in de provinciale Bureaus Jeugdzorg, om lokaal van grote betekenis te kunnen zijn. Al deze voorzieningen zijn verkokerd. Hoewel er al jarenlang over integraal beleid wordt gesproken, komt dat maar mondjesmaat van de grond. De nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen en de gebrekkige aansluiting van voorzieningen daarop, vragen om een antwoord van beleidsmakers. De nieuwe Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) beoogt dit antwoord te bieden. De Wmo vervangt de welzijnswet, de Wet voorzieningen gehandicapten en een deel van de AWBZ. Het is dus een wet is die welzijn en zorg samenbrengt. Hij biedt de kans om het lokale zorg- en welzijnsbeleid te ontkokeren en in nieuwe samenhang te plaatsen, onder regie van de lokale overheid. De Wmo beoogt niet alleen meer samenhang in dit beleid te brengen, maar moet ook burgers en hun organisaties (‘civil society’) een meer actieve rol geven. Die meer actieve rol moet tweeledig zijn: meer verantwoordelijkheid bij burgers zelf, maar ook meer ruimte voor burgers en meer zeggenschap en invloed van burgers op de vormgeving van het beleid. De Wmo stelt daarvoor het wettelijk kader, maar laat de invulling ervan nadrukkelijk over aan gemeenten zelf. De Wmo vereist daarom een samenhangende visie en heldere keuzes van elke gemeente afzonderlijk. Veel gemeenten hebben zich de afgelopen periode vooral toegelegd op de wettelijke verplichting om voor 1 januari 2007 vorm te geven aan ‘één loket’ en het organiseren van de zogenaamde enkelvoudige thuiszorg. Nu die mijlpaal gehaald is, ontstaat er ruimte om een visie te ontwikkelen op de bredere strekking van de Wmo. Dat geldt ook voor de gemeente
2 Schiedam. Deze nota beoogt voor de gemeente Schiedam zo’n eerste eigen, brede visie op de Wmo neer te zetten. Wat betekent de Wmo in die bredere betekenis voor de lokale overheid? Daarop zijn meestal twee visies te horen. Die worden hieronder eerst kort geschetst
De terugtrekkende overheid In de eerste staat de eigen verantwoordelijkheid van de burgers centraal. Het verantwoordelijkheidsgevoel en het verantwoordelijk gedrag van burgers wordt groter naarmate de overheid zich meer terugtrekt, stelt de eerste visie. De Wmo is in deze eerste visie uitdrukking en hulpmiddel van die verschuiving. De Wmo beoogt burgers meer ruimte voor initiatief te bieden en ze meer verantwoordelijkheid te geven om zelf een bijdrage te leveren aan het oplossen van de sociale problemen. De lokale overheid moet zich daarom zoveel mogelijk terugtrekken. Alleen dan komt het initiatief van burgers tot bloei. Alleen dan gaan burgers zich meer om elkaar bekommeren en voor elkaar zorgen. De overheid moet zich beperken tot die situaties waarin mensen het echt niet met elkaar redden. Ze moet haar beleid dus beperken op mensen die in meerdere opzichten sociaal buitengesloten zijn, vaak door een combinatie van armoede, slechte gezondheid en gebrekkige beheersing van de taal. De lokale overheid moet dus geen brede voorzieningen voor iedereen bieden, maar slechts een heel gericht, beperkt aanbod bieden voor groepen die een groot risico lopen op sociale uitsluiting. De Wmo vraagt dan van gemeenten om die risicogroepen in hun gemeente goed in kaart te brengen (bijvoorbeeld op basis van het SCP rapport ‘Sociale uitsluiting’) en alle middelen en voorzieningen voor zorg en welzijn op deze groepen te richten. Steunpunten mantelzorg bijvoorbeeld moeten zich in deze visie slechts richten op de mantelzorgers met een laag inkomen en een hoog risico op overbelasting. De overige burgers redden zichzelf wel. De Wmo vraagt in deze visie kort gezegd om overheid die zich op de sociaal uitgeslotenen toelegt en voor het overige terugtreedt. Beleid ten behoeve van leefbaarheid en sociale cohesie moet zich in deze visie geheel richten op de meest kanslozen en degenen die het meeste overlast bezorgen. Een jongerencentrum is dus bijvoorbeeld een plek voor de echt moeilijke jongens die anders de buurt onveilig maken; en richt zich dus in zijn aanbod uitsluitend op deze groep, vanuit het idee dat de anderen het wel redden en bovendien zonder hulp meer initiatieven ontplooien. Een brede school is vooral een voorziening voor kinderen met leerachterstanden; want ook hier geldt in deze visie dat de anderen zich wel redden en het ouders en hun kinderen niet al te gemakkelijk gemaakt moet worden, omdat ze daarmee passief dreigen te worden en afhankelijk van de overheid.
De verzorgende overheid De tweede visie op de Wmo legt de bal vooral bij de overheid. De Wmo vraagt in deze visie van gemeenten vooral om beleid op het brede terrein van zorg, welzijn en leefbaarheid en participatie opnieuw op elkaar af te stemmen. In het verleden zijn er onlogische en toevallige scheidslijnen ontstaan, bijvoorbeeld tussen de Wvg en de AWBZ. Of tussen koffieochtenden in buurthuizen en activerende begeleiding als AWBZ-voorziening. Of tussen vrijwilligerswerk en reïntegratie naar betaald werk. De
3 Wmo geeft gemeenten de taak maar ook de plicht om zulke scheidslijnen te slechten en nieuwe, meer integrale voorzieningen te bieden. In deze visie moeten dat voorzieningen zijn voor iedereen die ze nodig heeft, ongeacht inkomen of mate van sociale uitsluiting. Sociale samenhang kan immers alleen ontstaan als burgers van alle lagen van de bevolking elkaar ontmoeten. Mensen met een hoger inkomen betalen een eigen bijdrage aan zulke voorzieningen. Steunpunten mantelzorg bijvoorbeeld moeten in deze visie voor alle mantelzorgers toegankelijk en interessant zijn, want vrijwel iedere mantelzorger is in principe gebaat bij ondersteuning. Bovendien is het wenselijk dat uiteenlopende categorieën mantelzorgers elkaar ontmoeten. Steunpunten vooral inrichten met het oog op een beperkte groep met een hoog burn-out risico – zoals de eerste visie wil geldt in deze visie als stigmatiserend en mede daardoor ook minder effectief. Mensen maken immers niet graag gebruik van voorzieningen. In deze visie staat kortom de ontkokerende, breed zorgende overheid centraal. Beleid voor leefbaarheid en sociale cohesie richt zich in deze visie op alle burgers, ongeacht inkomen of behoefte. Jongerenwerk is er voor alle jongeren, niet alleen voor degenen die overlast veroorzaken. Het jongerenwerk tot de overlastgevers beperken geldt in deze visie als stigmatiserend; het belemmert contact tussen de lastpakken en de rest en dus de mogelijkheid dat de eersten van de laatsten leren, en bovendien beloont het overlast, want stille depressieve meisjes en jongens die geen vlieg kwaad doen, worden aan hun lot overgelaten. Ten slotte verdedigt men het idee van brede, universele voorzieningen vanuit het idee dat de verzorgingsstaat alleen op solidariteit van allen kan blijven rekenen wanneer allen er ook profijt van hebben.
De uitnodigende overheid Een derde visie is die van de uitnodigende en verbindende overheid. Deze is minder bekend dan de eerste twee en bovendien op dit moment in ontwikkeling. De rest van de nota is aan deze visie gewijd, omdat deze de beste kansen lijkt te bieden voor de Wmo en wat daarmee wordt beoogd. Deze visie draait om de overheid die zich niet terugtrekt, maar actief is. Die wel brede voorzieningen voor iedereen biedt, maar daarmee burgers niet alleen wat biedt maar ook wat van ze vraagt. De Wmo biedt gemeenten in deze visie de kans om zelf nieuwe relaties met burgers aan te gaan en verbanden tussen burgers te stimuleren en te honoreren. De overheid hoeft niet alles aan iedereen kant en klaar aan te bieden. Dat lukt haar in de praktijk ook nooit. Die ambitie is slechts een recept voor wachtlijsten en teleurstellingen, is hier de gedachte. Maar de overheid doet er ook zeker niet verstandig aan zich terug te trekken. Een terugtredende overheid stimuleert de meeste burgers niet om zich voor de samenleving en elkaar in te zetten. Een afwezige overheid leidt er eerder toe dat vooral minder kansrijke burgers zich in de steek gelaten voelen, zoals de WRR recentelijk ook stelde (WRR 2005). Een afwezige overheid leidt er toe dat actief burgerschap voornamelijk beperkt wordt tot een kleine groep van hoger opgeleide, reeds op allerlei manieren actieve burgers, zo blijkt ook uit recent onderzoek (Hurenkamp, Tonkens en Duyvendak 2006). Deze visie deelt met de tweede de gedachte dat de Wmo gemeenten de mogelijkheid maar ook de taak geeft om te ontkokeren. Echter: die ontkokering moet niet primair geschieden via voorzieningen die burgers in de rol van passieve klanten zetten. Nieuwe voorzieningen zijn nodig, maar dit zijn activerende voorzieningen:
4 voorzieningen die tegelijkertijd iets aanbieden en vragen, die nieuwe verbanden creëren tussen burgers onderling en tussen individuele burgers, organisaties van burgers, maatschappelijke organisaties, bedrijven en overheid. Burgers worden in deze visie niet in de steek gelaten maar evenmin als passieve ontvangers van overheidsdiensten bediend. Ze worden geholpen én aangesproken. De overheid schuift niet af, maar neemt ook niet over. De overheid nodigt uit, stimuleert en verbindt. Ze kijkt nauwkeurig wat burgers zelf, individueel of in groepen of organisaties, willen en kunnen bijdragen; wat hun mogelijkheden en talenten zijn, waar ze enthousiast van worden. De overheid sluit daar op aan en stimuleert burgerinitiatief. De uitnodigende overheid erkent dat actief burgerschap gemakkelijk tot maatschappelijke ongelijkheid en tegenstellingen leidt en bestaande ongelijkheden en tegenstellingen gemakkelijk versterkt. Dit heeft vooral twee oorzaken: 1. Soort zoekt soort. Als burgers zich spontaan organiseren, doen ze dat meestal met soortgenoten: met mensen van dezelfde sociaal economische, etnische of religieuze achtergrond. 2. Actieve burgers zijn vaker hoger opgeleid; ze organiseren zich vaak om hun omgeving te verbeteren, (bijvoorbeeld de stad veiliger of mooier te maken of de sociale samenhang te versterken), waardoor juist de betere buurten en steden een impuls tot verbetering krijgen, niet de buurten en steden die dat het hardst nodig hebben. Steunpunten Mantelzorg bieden in deze visie dus niet alleen steun maar zorgen tegelijkertijd ook voor nieuwe verbanden. Men probeert er burgers die zorg of hulp nodig hebben en (organisaties van) burgers die daar iets van kunnen bieden hebben, met elkaar in contact te brengen. Dit vraagt veel meer dan een informatieavond of een koffieochtend. Het vereist een actieve zoektocht naar beide groepen en een langdurige steun en achterwacht bij het verbinden van beiden. Het vereist ook het onverkort bieden van directe steun en hulp voor mensen voor wie zulke verbanden niet mogelijk of wenselijk zijn. Voor beleid ten behoeve van leefbaarheid en sociale cohesie richt men zich in deze visie wel op alle burgers, maar daarbij kijkt men heel precies naar wat burgers ook voor elkaar kunnen betekenen en hoe de overheid verbindingen tussen burgers onderling kan bevorderen en ondersteunen. Een jongerencentrum is er voor alle jongeren, maar niet om ze met zijn allen te vermaken. Wel om verbindingen tussen jongeren van verschillende achtergronden te bewerkstelligen, met hulp van andere burgers, en ook weer ten behoeve van derden. De vraag is dus wat burgers uit de buurt kunnen bijdragen aan het jongerencentrum en wat de jongeren aan de buurt kunnen bijdragen. De overheid heeft als rol die verbindingen tot stand te brengen en te zorgen dat ze onderhouden worden.
Ongelijkheid corrigeren Vanuit deze erkenning van de relatie tussen actief burgerschap en maatschappelijke ongelijkheid onderneemt de uitnodigende overheid vier soorten activiteiten: 1. Actieve burgers onderling verbinden. De uitnodigende overheid verbindt ten eerste verschillende categorieën actieve burgers groepen en individuen onderling vanuit de erkenning dat in de burgerinitiatieven, soort vaak soort zoekt. Dat is op zichzelf niet per se erg, mits er maar activiteiten worden ondernomen om dat zo nu en dan te doorbreken. Burgerinitiatieven behoeven
5 echter wel een zetje in het slaan van een brug naar andere groepen. De overheid kan dat stimuleren met bijvoorbeeld prijzen of subsidiebeleid dat van groepen actieve burgers verlangt dat ze iets samen ondernemen met groepen van een heel andere categorie om in aanmerking te komen voor subsidie. Uitwerking naar prestatievelden Prestatieveld 1: bevordering sociale samenhang en leefbaarheid De gemeente Den Haag stelt bijvoorbeeld als voorwaarde voor het krijgen van subsidie voor vrijwilligersorganisaties dat een vrijwilligersinitiatief of – organisatie iets moet ondernemen met een heel andere soort organisatie, van een andere sociaal economische klasse, etnische of religieuze achtergrond of levensovertuiging. Jaarlijkse prijs uitreiken voor burgerinitiatieven die activiteiten organiseren met andere groepen burgers dan zijzelf, bijvoorbeeld andere etnische of religieuze afkomst, andere leeftijd, andere wijk of buurt. (In Schiedam bestaat reeds een ‘jongerenprijs’; maar het gaat hier om een prijs voor activiteiten waarin een brug wordt geslagen tussen verschillende groepen, dus tussen bijvoorbeeld jong en oud. ) Prestatieveld 3: informatie, advies, cliëntondersteuning Ex-mantelzorgers zijn vaak opgelucht als de vaak slopende mantelzorgperiode voorbij is maar ze zijn vaak ook geïsoleerd geraakt en soms ook hun baan kwijtgeraakt (of ze hadden al geen baan meer). De gemeente kan, met hulp van steunpunten mantelzorg maar ook via actieve werving (via huisbezoeken bijvoorbeeld, zie elders) ex-mantelzorgers die enigszins zijn bekomen van de (over)belasting en weer wel iets willen doen, trainen en inzetten om preventief te signaleren, en om informatie en advies te geven over de zorg. Het is daarbij van belang om de hele situatie van de hulpvrager te bekijken; wat betekent een beperking voor een gezin, wat gebeurt er met een mantelzorger wanneer de partner na jaren zorg wordt opgenomen voor intramurale zorg. Dit kan via huisbezoeken of verpleegverzorgingshuisbezoeken, bij wijze van reïntegratie of (behoorlijk vergoed!) vrijwilligerwerk voor wie niet meer kan of hoeft te werken. Voordeel is dat deze mensen zelf door de wol geverfd zijn, de ervaringen van cliënten goed kennen en betrokken zijn bij de problematiek. In de klankbordgroep Wmo in Schiedam blijkt steeds weer hoeveel mantelzorgers weten en kunnen bijdragen aan het operationeel maken van beleid. 2. Actieve en niet-actieve burgers verbinden. De uitnodigende overheid verbindt actieve burgers (groepen of individuen) ook met niet –actieve, sociaal uitgesloten burgers. Daarbij valt behalve aan bepaalde groepen uitkeringsgerechtigden of migranten zeker ook te denken aan ouderen, gehandicapten, psychiatrische patiënten of verslaafden, die in het kader van de vermaatschappelijking van de zorg vaker temidden van andere bewoners wonen en minder vaak in instituten.
6 Uitwerking naar prestatievelden: Prestatieveld 1: sociale samenhang en leefbaarheid Voorwaarden stellen aan subsidies voor bijvoorbeeld sportclubs mbt. de actieve werving, opname en begeleiding van kwetsbare groepen, zoals verstandelijk en psychisch gehandicapten. Voorwaarden stellen aan subsidies voor welzijnsactiviteiten en welzijnsinstellingen ten aanzien van actief beleid in het werven, opnemen en begeleiden van kwetsbare burgers bij de activiteiten van de instelling, zowel in de deelname aan gangbare activiteiten als in ondersteunende taken mbt. het draaiend houden van de voorzieningen, zoals tuinonderhoud, in de keuken werken of serveren in het cafe of restaurant. Prestatieveld 2: preventie jeugd Mentorsystemen, zoals Goal in Amsterdam (en in diverse andere plaatsen): volwassenen die via een paarwekelijks bezoek en praktische hulp een jongere die nog niet ontspoort maar thuis of op school niet heel goed gaat, helpen en adviseren. In Schiedam bestaat reeds een aantal mentoraatprojecten, gericht op jongeren en op doelgroepen. Tot nog toe worden hier personen uit dezelfde doelgroep met elkaar verbonden. Dit zou kunnen worden uitgebreid met groepsgrenzen overbruggende projecten. Prestatieveld 4: ondersteuning mantelzorgers en vrijwilligers Een onderzoek naar vrijwilligerswerk zoals in Schiedam momenteel wordt verricht dient ook om te kijken of mantelzorgers ontlast kunnen worden door andere vrijwillige inzet. Een mantelzorger heeft vaak niet alleen behoefte aan vrije tijd, maar ook aan ontmoeting en gezelschap of eens wat organiseren. Zo kan ook gedacht worden aan een ‘ruil’ door de mantelzorger voor een deel te ontlasten met inzet van informele of formele zorg, en de mantelzorger een rol te geven als vrijwilliger. Als dit bijdraagt aan zingeving en het gevoel van welzijn van de mantelzorger snijdt het mes aan twee kanten In zijn algemeenheid is een behoorlijke vergoeding voor vrijwilligerswerk een interessante optie die het experimenteren waard is, je trekt er meer lager opgeleiden en geïsoleerden mee, je waardeert hun bijdrage ook materieel en je bindt ze misschien ook iets meer. Prestatieveld 7: maatschappelijke opvang, vrouwenopvang, huiselijk geweld Veel slachtoffers van huiselijk geweld die in de vrouwenopvang belanden, hebben veel meer nodig dan relatiebemiddeling, of, als ze dat punt voorbij zijn, een nieuwe woning. Doorgaans worden zij in een heel andere regio geplaatst dan waar zij vandaan komen, om veiligheidsredenen. Zij hebben daarom ook nieuwe sociale contacten nodig, een baan misschien, een school voor de kinderen, hulp bij opvoeding. De baan kan misschien via de koppeling tussen de WWB en de Wmo. Voor wie een baan (nog) niet haalbaar is, zijn er natuurlijk mogelijkheden voor vrijwilligerswerk zoals die in deze nota op allerlei plaatsen ter sprake komen Daarnaast is lotgenotencontact over langere tijd nodig: onder leiding van een professionele kracht, bijvoorbeeld een maatschappelijk werker, worden de vrouwen minimaal 3 jaar ondersteund om samen een zelfhulpgroep draaiende te houden.
7
Ook zwerfjongeren behoeven aandacht van de gemeente in het kader van de Wmo. Hier zou een mentorsysteem van nut kunnen zijn. Sinds kort worden die hier en daar ontwikkeld. Een voorbeeld hiervan is het Mara Maatjesproject voor zwerfjongeren in Den Haag. Jongeren in de leeftijd van 16 tot 24 jaar die in de opvang verblijven of die dreigen te gaan zwerven, worden gekoppeld aan een vrijwilliger, een jongere tussen de 20 en 30 jaar. Vrijwilligers die maatje willen worden volgen een training en worden voor een halfjaar gekoppeld aan een zwerfjongere. 3. Sociaal uitgeslotenen speciaal uitnodigen: De overheid nodigt sociaal uitgeslotenen in het bijzonder uit. Niet door te zeggen, maar door te doen. Door activiteiten, voorzieningen en kansen te scheppen die voor sociaal uitgeslotenen aantrekkelijk zijn. Vaak zal het daarbij moeten gaan om een heel directe, persoonlijke uitnodiging. Uit onderzoek is namelijk bekend dat circa tweederde van de vrijwilligers vrijwilliger wordt doordat ze direct persoonlijk worden aangesproken (Bekkers 2004, Wilson 2000). Ze worden niet snel actief via een folder, maar wel doordat iemand duidelijk maakt: wij hebben jou nodig. ‘Jij hebt toch zo’n mooi tuintje, kun je misschien ook helpen om de buurttuin in te richten?’ Of: ‘Jij kan goed voetballen en goed met iedereen overweg, kun jij niet een uurtje per week bij de voetbalkooi meedoen om het contact tussen verschillende groepen jongeren te verbeteren?’ De achtereenvolgende projecten ter bevordering van de leefbaarheid ABCD (Asset Based Community Development) en Kan Wel zijn op deze gedachte gestoeld. Bovendien is uit onderzoek ook bekend dat mensen met een lagere opleiding en een lagere positie op de arbeidsmarkt of een uitkering, niet zozeer afzien van maatschappelijke participatie door desinteresse, maar eerder door zelftwijfel: wie zit er nu op mij te wachten (die immers geen baan heeft en blijkbaar dus niet nodig is in deze samenleving)? Hoezo zou ik dan wel iets zinnigs kunnen zeggen over hoe de stad verbeterd kan worden of hoezo zou iemand dan op mijn inzet of hulp zitten te wachten? Deze burgers hebben dus een extra stimulans nodig. Het welzijnswerk kan hier een belangrijke rol in spelen, bijvoorbeeld door systematische huisbezoeken af te leggen en met iedereen in gesprek te raken over wat men goed kan en hoe men daarmee aan de samenleving zou kunnen bijdragen. Daar mag zeker voor mensen met een laag inkomen ook wel iets tegenover staan. In sommige andere landen, zoals de Verenigde Staten, geeft men gemakkelijk een hogere vrijwilligersvergoeding. Die werkt stimulerend. Veel mensen beginnen aanvankelijk omdat ze dat geld goed kunnen gebruiken; gaandeweg worden ze enthousiaster en zeggen dan wel dat ze het zouden blijven doen als er geen vergoeding tegenover stond. Uitwerking naar prestatievelden: Prestatieveld : leefbaarheid en sociale samenhang Ondersteuning vrijwilligerswerk: via huisbezoeken, te verrichten door maatshappelijk werkers, verborgen wensen en talenten opsporen, vgl. Kan Wel en ABCD. Daarbij heel serieus nemen wat mensen zelf zeggen over de voorwaarden waaronder ze vrijwilligerswerk willen doen, bijvoorbeeld dat het ze financieel iets op moet leveren, dat het in bepaalde tijden kan, dat ze een cursus krijgen, dat ze geen subsidieaanvragen schrijven of andere bureaucratie aan hun broek krijgen.
8 In Schiedam wordt momenteel een onderzoek verricht naar vraag naar vrijwilligerswerk en mogelijkheid om vrijwilligerswerk verder uit te bouwen. Onderzocht wordt bijvoorbeeld of aan burgers wel eens is gevraagd vrijwilligerswerk te doen. Doel is om juist die groep aan te boren die onzeker is over zichzelf en zich afvraagt ‘wie zit er op mij te wachten? Ik kan niks, anderen zijn beter’. Een groep die doorgaans geen sterk sociaal netwerk heeft en zeker geen stimulans ervaart vanuit de omgeving. Prestatieveld 3: informatie, advies, cliëntondersteuning Een voorbeeld in Schiedam is de oprichting van een formulierenbrigade. Werkzoekenden worden opgeleid om inwoners te ondersteunen bij het invullen van formulieren. Het doel is om het gebruik van regelingen te stimuleren, in eerste instantie voor de laagste inkomens. Hiermee wordt het ‘meedoen’ in de samenleving (sporten, sociale activiteiten enz) en de netwerkvorming bevorderd. Anderzijds is het een werkgelegenheidsproject, want de ervaring leert dat de ‘brigadiers’ gemakkelijker regulier werk vinden. De formulierenbrigade moet samenwerken met het Wmo loket, zodat beide voorzieningen elkaar versterken. 4. Betrokken blijven: de overheid ondersteunt zulke meer kwetsbare burgers ook langere tijd. Ze nodigt ze niet alleen uit, maar blijft ook betrokken en helpt en stimuleert. Ze biedt voorzieningen die de kwaliteit van leven van kwetsbare burgers verhogen, en ze biedt ondersteuning bij activiteiten van deze burgers, bijvoorbeeld bij het organiseren van evenementen, vergaderen, conflictbeheersing en verwerven van subsidie. Dit zijn vaardigheden die rijkere en hoger opgeleide burgers over het algemeen beter beheersen. Het zijn immers vaardigheden die ook op de arbeidsmarkt gevraagd en gewaardeerd en geoefend worden. Wie geen baan heeft, is hierin dus doorgaans minder bedreven en kan een steuntje van buiten wel gebruiken. Uitwerking naar prestatievelden: Prestatieveld 1: sociale samenhang en leefbaarheid Voor ieder burgerinitiatief een eigen contactambtenaar ter beschikking stellen, die dit initiatief als het ware adopteert, en dus ook altijd binnen drie dagen beschikbaar is voor hulp, vragen, advies, klachten enzovoorts. In het kader van de wijkaanpak in Schiedam, zou dat de wijkprocesmanager kunnen zijn. Deze is immers al het aanspreekpunt binnen de gemeente voor alle zaken rondom beheer en leefbaarheid in de wijken. Prestatieveld 6: individuele voorzieningen voor mensen met een beperking Zet een leen- of ruil of deelsysteem van hulpmiddelen op: voorkom dat voorzieningen privé-eigendom worden terwijl ze toch maar tijdelijk gebruikt worden en na gebruik op zolder liggen te verschimmelen. Maak van chauffeurswerk voor ouderen of gehandicapten een reïntegratiebaan voor mensen die uit de bijstand willen in het kader van de WWB; Voorzover dit werk uitbesteed wordt, kan het een eis in het bestek zijn. Organiseer echter ook iets gemeenschappelijks voor dergelijke reïntegranten, opdat ze ook elkaar ontmoeten, en elkaar in hun reïntegratietraject kunnen ondersteunen en praktisch kunnen helpen,
9 bijvoorbeeld bij het opvangen of van school halen van hun kinderen Op deze manier kan de Wet werk en bijstand in samenhang worden gebracht met de Wmo. De overheid nodigt uit, verbindt en is betrokken. Dit doet zij zowel via activiteiten als via voorzieningen. Wat zijn uitnodigende voorzieningen dan? Daarover ten slotte enkele gedachten hieronder.
Uitnodigende voorzieningen Een uitnodigende overheid geeft voorzieningen dusdanig vorm dat ze in wat ze burgers biedt tevens uitnodigt, verbindt en betrokkenheid toont. Een voorbeeld van zo’n uitnodigende, verbindende en betrokken voorziening zou het Multifunctionele centrum of de brede school kunnen zijn. Vaak is een multifunctioneel centrum nu niet veel meer dan een verzamelgebouw van voorzieningen, van de peuterspeelzaal tot en met de ouderensoos en de bibliotheek. In de hier ontvouwde visie biedt een Multifunctioneel centrum nog steeds die verzameling aan voorzieningen, maar tegelijk meer dan dat. Het is ook een plek waar bijvoorbeeld psychiatrisch of verstandelijk gehandicapten of jongeren de koffie en de lunch klaarmaken en serveren of de tuin onderhouden. In het kader van activerende begeleiding, dagbesteding of reïntegratie of, in het geval van jongeren, in het kader van een maatschappelijke stage. De betrokken overheid zorgt dat deze mensen de weg hiernaar toe vinden en in hun werkzaamheden heel goed begeleid worden. Ze hoeft dat niet zelf te doen, maar zorgt wel dat het gebeurt. Uitwerking naar prestatievelden: Prestatieveld 1: sociale samenhang en leefbaarheid Maak van multifunctionele centra dus bruisende plekken (meer Villa Kakelbont) waar tegelijkertijd allerlei voorzieningen worden aangeboden en mensen daarin iets terugdoen voor de samenleving en elkaar- iets wat aanvankelijk door professionals georganiseerd en ondersteund wordt, maar, afhankelijk van de aard van de activiteit en de aard van de doelgroep, al dan niet wordt afgebouwd en als wel, in gepast tempo. In Schiedam zijn plannen voor het inrichten van een ‘sociaal huis’op drie plaatsen in de wijk Groenoord. Het sociaal huis moet buurtbewoners mogelijkheid bieden om te ontmoeten, en voor activiteiten op initiatief van de gebruikers. Maar het wordt ook een laagdrempelige (dichtbij, van de bewoners zelf) voorziening waar informatie verkregen kan worden bijvoorbeeld over wonen, welzijn en inkomen. Prestatieveld 5: participatie van mensen met een beperking Organiseer met zorginstellingen en woningcorporaties plaatsen voor ‘omgekeerde integratie’: plaatsen waar de handicap van de betrokkenen geen uitzondering maar de norm is, waar het tempo en de eisen zijn aangepast aan wat zij kunnen en waar andere te gast zijn en zich dus enigszins moeten aanpassen- zoals cafe’s restaurants met gehandicapt personeel (zijn er in Amersfoort, Zutphen, Amsterdam, Utrecht, Nijmegen, Groningen oa.), of hotels (Oudewater). Het mes snijdt dan aan twee kanten. Mensen zonder beperking worden geconfronteerd met kwetsbaarheid, en meer kwetsbare mensen worden op hun eigen voorwaarden in staat gesteld te laten zien
10 wat ze kunnen. Prestatieveld 8: openbare geestelijke gezondheidszorg Organiseer projecten waarbij mensen met een psychische beperking (ex psychiatrische patiënten) die in de wijken integreren, de kans krijgen iets aan die wijken bij te dragen. In Schiedam is bijvoorbeeld een buurtrestaurant met twee doelen: deelnemers aan een reïntegratietraject volgen daar een opleiding tot medewerker in de horeca . Het restaurant organiseert in samenwerking met partners in de wijk activiteiten voor de wijk - met name voor tieners en ouderen- die gericht zijn op sociale cohesie. Prestatieveld 9: verslavingsbeleid Organiseer vrijwilligerswerk voor verslaafden in het kader van dagbesteding, mogelijk ook bijvoorbeeld in Villa Kakelbont- maar wel onder intensieve en permanente begeleiding van een professionele hulpverlener. Afbouw van dergelijke ondersteuning zal hier niet snel aan de orde zijn. De activiteiten zijn waarschijnlijk eerder technisch dan contactueel- dus eerder onderhoudswerk of misschien (hulp bij) websitebeheer dan serveren. Dit ook omdat de meeste verslaafden mannen zijn met niet al teveel contactuele eigenschappen.
Combinatie van hulp en activering De uitnodigende overheid bedenkt ook nieuwe voorzieningen die deze combinatie van hulp en activering hebben. Ze kan zich daarbij bijvoorbeeld laten inspireren door Scandinavische landen, waar deze combinatie al langer in praktijk wordt gebracht. Een voorbeeld daarvan is de (Zweedse) regel dat werkloze ouders weliswaar recht hebben op kinderopvang, maar dat zij een paar uur per week zelf ook bij de opvang aanwezig zijn. Dit vooral vanuit de gedachte dat ze daarmee andere werkloze ouders met kleine kinderen uit hun buurt ontmoeten. Dit voorkomt isolement, maar bovendien hebben zij die contacten broodnodig wanneer ze gaan werken. Want met formele opvang alleen kom je er niet. Zelfs in een land met alom beschikbare goede en goedkope kinderopvang hebben ouders ook informele opvang nodig, bijvoorbeeld als hun kind ziek is, als ze onregelmatige diensten draaien of als ze onverwacht lang in de file staan. De voorziening biedt aldus directe steun en hulp maar activeert ook, en verbindt burgers onderling. Uitwerking naar prestatievelden: Prestatieveld 2: preventie jeugd Organiseer opvoedingsondersteuning aan ouders, waarin onderlinge hulp van deze ouders aan elkaar ook georganiseerd onderdeel van het programma is: ouders vormen bijvoorbeeld in de loop van de tijd tweetallen (van mensen die elkaar liggen) die elkaars gezinssituatie beter leren kennen en elkaar adviseren. ) Er blijft altijd een professionele achterwacht beschikbaar na de opvoedingsondersteuning, die de (tweetallen) ouders kunnen raadplegen. In Schiedam bestaat sinds kort het MIM project, ‘moeders informeren moeders’, waarin een bezoekmoeder wordt gekoppeld aan een moeder die bezoek wil
11 ontvangen, met op de achterhand een professional. Dit zou ook voor vaders georganiseerd kunnen worden. Het zou ook kunnen worden geïntensiveerd met iets meer groepselementen, bijvoorbeeld een weekendje weg met begeleiders en groepjes ouders met hun gezinnen. Dit is duur maar daar fondsen of woningcorporaties kunnen er wellicht aan meebetalen. Prestatieveld 3: advies, informatie en cliëntondersteuning Richt Signaleringskringen op. Er blijkt in gemeenten weinig bekend over de problemen ‘achter de voordeur’ die in het kader van de WMO van belang zijn. Meer signalering is nodig. Ex- mantelzorgers die huisbezoeken of verpleeg- en verzorgingshuisbezoeken verrichten kunnen daarin een belangrijke rol spelen - zie elders in deze nota - maar dit vereist wel organisatie vanuit de gemeente. Om die signalering te bevorderen, is het raadzaam om deze ex-mantelzorgers elkaar bijvoorbeeld maandelijks te laten ontmoeten in zogenaamde Signaleringskringen, waarin zij onder professionele begeleiding vertellen wat zij in de gezinnen waar zij komen signaleren, en uitgenodigd worden om na te denken hoe die signalen zowel collectief als individueel opgepakt kunnen worden. Er moeten dan bij die signaleringskringen natuurlijk ook hulpverleners en beleidsmakers aanwezig zijn die deze signalen ook direct op kunnen pakken. Daarbij is ook de participatie van medewerkers van het Wmo-loket van groot belang. Het Wmo-loket moet immers gebruik kunnen maken van de kennis die deze signaleringskringen opbouwen. Prestatieveld 4: ondersteuning mantelzorgers en vrijwilligers Organiseer ‘eigen kracht conferenties’ die op veel plaatsen bestaan maar nog niet in Schiedam. Het idee van de eigen kracht conferentie komt oorspronkelijk uit de jeugdzorg maar wordt momenteel ook breder toegepast , bijvoorbeeld rond de schuldhulpverlening en de (mantel)zorg. De gemeente maakt dan (financieel) een conferentie mogelijk en de deelnemers organiseren met elkaar de zorg en geven aan hoeveel professionele zorg daarbij nodig is. Hierbij worden ieders talenten benut en overleggen mantelzorgers en instellingen over een werkbare taakverdeling. Een tweede voorbeeld uit Schiedam: oprichting van een klussendienst. Reïntegratie kandidaten worden opgeleid om klussen te doen bij mensen thuis. In eerste instantie gerelateerd aan een energie zuinig project, waarbij de gemeente het gebruik van energie besparende maatregelen stimuleert. De ‘klussers’ gaan bij mensen thuis bijvoorbeeld tochtstrippen en folie achter de radiatoren aanbrengen. Dit moet leiden tot energiebesparing maar het moet ook aan de klussers kansen bieden voor reïntegratie doordat ze werkervaring opdoen en hun netwerk uitbreiden. Derde Schiedamse voorbeeld: de start van zorgtrajecten. Een zorgmakelaar begeleidt mensen zonder werk en in sociaal isolement zover dat zij geschikt zijn voor een reïntegratietraject. In eerste instantie wordt de nodige zorg verstrekt voor de problematiek die vaak divers is, bijvoorbeeld verslaving, gezondheid, schulden (meestal een combinatie daarvan). Doelen hierbij zijn isolement opheffen en kansen creëren. Wanneer blijkt dat reguliere arbeid niet haalbaar is, kan gedacht worden aan vrijwilligerswerk in de wijken (boodschappendienst, vervoer in de wijk, klussendienst; er is dan steeds sprake van een vrijwilliger samen met een professional)
12
De uitnodigende overheid erkent dat sommige burgers reeds overvraagd worden, maar dat er ook een groot potentieel aan actieve burgers is dat nu onvoldoende aangeboord wordt. Zo’n veertig procent van de burgers zou zich bijvoorbeeld wel voor verbetering van de buurt willen inzetten. In de 30% beste wijken wil 50% dat, in de 30% slechts wijken ligt dat percentage op 39% (SCP 2006, p.377). Momenteel doet maar een klein deel van hen dat ook. De uitnodigende overheid erkent echter ook dat veel burgers nu reeds overvraagd worden. Te denken valt bijvoorbeeld aan de 150.000 à 200.000 mantelzorgers die reeds overbelast zijn (SCP 2003). Te denken valt ook aan de jonge ouders met een grote deeltijdbaan of volledige baan. Deze groepen burgers moeten niet geactiveerd, maar domweg ontlast worden. Zij hebben voorzieningen nodig die hun lasten verlichten. Echter: in die voorzieningen kunnen wel weer andere groepen burgers geactiveerd worden. Te denken valt aan centra die met behulp van vrijwilligers respijtzorg bieden, eventueel als soort vakantievoorziening waar mantelzorgers en verzorgden samen kunnen ontspannen. Te denken valt ook aan een inloopeethuis voor uiteenlopende groepen, van eenzame ouderen tot en met tweeverdieners en alleenstaande 30ers en 40ers die het te druk hebben om te koken, maar die graag goed en toch betaalbaar willen eten. Zo’n inloopeethuis is betaalbaar dankzij het feit dat bijstandgerechtigden of WIW-ers er in het kader van een desintegratietraject bedienen en/of ROC-leerlingen er in de keuken hun stage lopen. De uitnodigende, verbindende overheid legt zich toe op dergelijke nieuwe, creatieve verbindingen tussen geïsoleerde mensen en verkokerde voorzieningen. De Wmo maakt het mogelijk. Nu de gemeente Schiedam nog.
Aangehaalde literatuur: Bekkers, R. (2004) Giving and volunteering in the Netherlands. Sociological and psychological perspectives. (proefschrift, uitgegeven in eigen beheer) Wilson, J. (2000) ‘Volunteering’. Annual review of sociology, vol 26, pp. 215-240 Hurenkamp, M., E. Tonkens en J.W. Duyvendak (2006) Wat burgers bezielt. NICIS, Den Haag SCP (2003) Mantelzorg. Over de hulp van en aan mantelzorgers. SCP Den Haag SCP (2006) Investeren in vermogen. SCP, Den Haag WRR (2005) Vertrouwen in de buurt. Amsterdam University Press, Amsterdam
Prof. dr. E.H. Tonkens, 19 april 2007