Preek over Marcus 16 vers 8 op zondagmorgen 10 april 2016 ‘Ze gingen naar buiten en vluchtten bij het graf vandaan, want ze waren bevangen door angst en schrik. Ze waren zo erg geschrokken dat ze tegen niemand iets zeiden.’ Zeggen wat je gezien hebt. Vertellen wat je gehoord hebt. Dat is getuigen en daartoe zijn ze geroepen. De volgelingen van Jezus. Twaalf mannen voorop. Maar in hun gevolg ook vrouwen. Getuigen dus. Zoals de Samaritaanse vrouw deed na haar verrassende gesprek met Jezus. Overal in de stad vertelde ze: ‘Hij weet alles van me’ (Johannes 4 vers 39). En zoals ook die vrouw deed die na lang zoeken een kostbaar muntstuk had teruggevonden. Ze deelde haar de vreugde met haar vriendinnen en buren (Lucas 15 vers 9). Zo zijn het ook na Pasen vrouwen die getuigen. En – heel bijzonder! – daar heeft God zelf hen al voor uitgekozen en op voorbereid. Zonder dat ze zich ervan bewust waren, zorgde Hij ervoor dat ze oor- en ooggetuigen werden van alles wat er met Jezus gebeurde. Zullen we eens kijken naar het verslag dat Marcus ervan geeft in zijn evangelie? Elke keer als hij in hoofdstuk 15 en 16 over ‘enkele vrouwen’ schrijft, noemt hij ze bij de naam: Maria uit Magdala, Maria de moeder van Jakobus en van Joses en Salome. Zoals de politie doet wanneer er op straat een ongeluk is gebeurd. In een opschrijfboekje noteert een agent de namen van de getuigen. Want stel je voor dat er een rechtszaak komt… De getuigen kunnen dan worden opgeroepen om te vertellen wat ze gehoord en gezien hebben. Zo doet ook Marcus het. Tot drie keer toe noemt hij de namen van de vrouwen. Niet omdat hij denkt dat de lezers van zijn evangelie vergeetachtig zijn, maar omdat hij op voorhand zeggen wil: voor getuigenverklaringen kun je bij hen terecht. Zij stonden er met hun neus boven op. Zij hebben alles gehoord en gezien. In de eerste plaats zien de vrouwen in Marcus 15 vers 40 hoe Jezus wordt gekruisigd. KLIK
Marcus 15 vers 40: ‘Van een afstand keken ook enkele vrouwen toe, onder wie Maria uit Magdala en Maria de moeder van Jakobus de jongere en van Joses, en Salome.’ Even later sluit Marcus in vers 47 het hoofdstuk af met de woorden: KLIK Marcus 15 vers 47: ‘Maria uit Magdala en Maria de moeder van Joses keken toe in welk graf hij werd gelegd.’ En dan noemt hij ze in het begin van hoofdstuk 16 voor de derde keer, als hij schrijft: KLIK Marcus 16 vers 1: ‘Toen de sabbat voorbij was, kochten Maria uit Magdala en Maria de moeder van Jakobus, en Salome geurige olie om hem te balsemen.’ En daar hoort natuurlijk bij wat in vers 4 staat: KLIK Marcus 16 vers 4: ‘Maar toen ze opkeken, zagen ze dat de steen al was weggerold; het was een heel grote steen.’ Maar er is meer dan dat Marcus in al deze passages de namen van de vrouwen noemt. Hij gebruikt in het Grieks ook steeds bewust hetzelfde werkwoord. Bij de kruisiging kijken de vrouwen van een afstand toe. Ze zien iets. Ze zijn er getuige van. Het werkwoord dat hier voor ‘zien’ gebruikt wordt betekent oorspronkelijk ‘toekijken bij een godsdienstige plechtigheid’. Het houdt dus meer in dan alleen maar aanwezig zijn. Door het zien, het toekijken neem je in zekere zin ook deel aan de plechtigheid. Precies hetzelfde zegt Marcus vervolgens van de kruisiging. De vrouwen kijken toe. Maar ook hier geldt: ze zijn er bij betrokken. Ze nemen er aan deel. Dat geldt vervolgens ook voor de graflegging. De vrouwen zien met eigen ogen waar zijn leerlingen Jezus neerleggen. Als ze dus na de sabbat terugkeren, weten ze precies waar ze zijn moeten.
Ze hebben er immers met hun neus bovenop gestaan toen Hij begraven werd! En dan zien ze ook nog eens de weggerolde steen. Weer hetzelfde woord met dezelfde diepe betekenis. Weet u waarom Marcus dat doet? Als God de wereld met zichzelf verzoent, dan doet Hij dat niet ergens in een uithoek van de wereld waar geen mens bij aanwezig is. Nee, de kruisiging, de begrafenis en de opstanding zijn gebeurtenissen te midden van mensen. Mensen met een naam en adres. Hoewel het eigenlijke hun ontgaat – ze maken de opstanding zelf niet mee – is het wel echt gebeurd. Op zondagochtend. In de tuin van Jozef van Arimatea. Net buiten Jeruzalem. Het heil is geen verzinsel. Het is historische realiteit. KLIK scherm leeg Waarom heeft God nu juist déze mensen uitgekozen om daarvan getuigen te zijn? Daarop weet Hij alleen zelf het antwoord. Duidelijk is wel dat het niet draait om de persoon van de getuigen. Het draait om de feitelijkheid van wat gebeurt en om de betrouwbaarheid van de weergave daarvan in het evangelie. Want vergeet niet dat Marcus tot drie keer toe nadrukkelijk schrijft over drie vrouwen. Alsof hij zeggen wil: jullie kennen toch de oudtestamentische rechtsregel? Als twee of drie getuigen hetzelfde zeggen, dan is er geen twijfel meer mogelijk. Dan staat een zaak vast (Deuteronomium 19 vers 15). Maar is het dan wel verstandig dat God uitgerekend vrouwen als getuigen aanwijst? Vrouwen mogen in de tijd van Jezus niet getuigen in de rechtbank! Iedereen vindt ze onbetrouwbaar. Iets van de verwondering en misschien ook wel ergernis daarover kom je ook tegen in Lucas 24 (vers 11). Als de vrouwen aan de apostelen vertellen wat er is gebeurd, geloven die er niets van. Ze vinden het kletspraat. Lèros, staat er in het Grieks. Ons woord ‘larie’ komt er vandaan. Maar ook dát behoort tot de vrijmacht van God. Als mannen geen getuigen willen zijn, schakelt Hij vrouwen in. En daarmee zet hij de mannen op hun nummer. Zij hebben het er immers lelijk bij laten zitten!
Judas heeft Jezus verraden. Petrus heeft Hem verloochend. En alle anderen zijn gevlucht! Zijn vrouwen dus beter dan mannen? Bruikbaarder misschien? Nee, ook dat weer niet. Want luister maar. Als de vrouwen bij het graf zijn aangekomen en zien dat de steen voor de ingang al is weggerold, als ze daarna van een engel horen: ‘Jezus – Hij is opgewekt uit de dood!’, en als ze ten slotte er op uit gestuurd worden om te vertellen wat ze gehoord en gezien hebben, dan staat er in vers 8: ‘Ze gingen naar buiten en vluchtten bij het graf vandaan, want ze waren bevangen door angst en schrik. Ze waren zo erg geschrokken dat ze tegen niemand iets zeiden.’ Heel opvallend. De drie getuigen die God zelf heeft uitgekozen, die Hij tot drie keer toe een goed plekje onder de toeschouwers heeft gegeven zodat ze niets hoefden te missen – als ze moeten vertellen wat ze gehoord en gezien hebben, laten ze het er lelijk bij zitten. Totaal van slag zijn ze. In plaats van net als de Samaritaanse vrouw en de vrouw uit de gelijkenis in Lucas 15 aan iedereen te vertellen wat ze hebben gehoord en gezien, zijn ze met stomheid geslagen. Afgelopen zondag hield Gertjan de eerste preek in de serie Tussen Pasen en Pinksteren. Pasen volgens Matteüs. Het goede nieuws van Jezus’ opstanding moet zo snel mogelijk overal bekend worden. Daarom stuurde Jezus zijn leerlingen er op uit als apostelen. ‘Ga dus op weg en maak alle volken tot mijn leerlingen’, hoorden we Hem zeggen (Matteüs 28 vers 19). Straks zal het evangelie klinken in Jeruzalem, in heel Judea en Samaria, tot aan de uiteinden van de aarde (Handelingen 1 vers 8). Maar daarna ook in Almelo en Amsterdam, in Marrakech en Moskou. Gaat het dan nú al mis? Meteen aan het begin? Eerst lieten de mannen het afweten. Nu zijn ook de vrouwen zó geschrokken dat ze tegen niemand iets zeggen. Eigenlijk klinkt het oorspronkelijke slot van het evangelie van Marcus best deprimerend. En het is goed te begrijpen dat anderen er later nog een tweede slot, optimistischer en positiever, aan hebben toegevoegd.
De Nieuwe Bijbelvertaling plaatst na vers 8 drie sterretjes en neemt pas daarna het tweede slot op. Dat doet ze op grond van de meest betrouwbare handschriften. In het stuk vanaf vers 9 lees je hoe de opdracht uiteindelijk toch wordt uitgevoerd en hoe de verkondiging van het evangelie met indrukwekkende wonderen en tekenen gepaard gaat. Wat een opluchting, als je dat leest. Het is uiteindelijk toch nog goed gekomen! Maar mag ik u zeggen, dat ik het originele slot van het Marcus-evangelie helemaal niet zo teleurstellend vind? Ik vind het juist troostvol. Het bewaart ons namelijk voor gemakkelijk praten, voor het al te uitbundig overschreeuwen van onze vrees en twijfel. Want zo heel veel beter dan de vrouwen aan het slot van het evangelie doen wij het heus niet. Als het op getuigen aankomt, zijn ook wij bang uitgevallen. Vaak doen we er net als de vrouwen maar het liefst het zwijgen toe. Als één ding dus duidelijk wordt aan het slot van het Marcus-evangelie én in onze tijd, dan is het wel dat Pasen niet het einddoel is. Na Pasen moet het ook Pinksteren worden. Pas als je er op Hemelvaartsdag van doordrongen raakt, dat de opgestane Heiland alle macht heeft in hemel en op aarde en dat je bij alles wat je doet, ook in je getuige zijn van Hem afhankelijk bent, ga je bidden. Bidden om de kracht van de heilige Geest (Handelingen 1 vers 8). Want alleen door die kracht maken twijfel en vrees stukje bij beetje plaats voor vrijmoedigheid. Dan blijf je niet met stomheid geslagen, maar ga je – vanzelfsprekend – getuigen van wat je gehoord en gezien hebt. Misschien jutten we elkaar wel eens te veel op tot getuigen. Alsof het iets is dat je moet en dus ook kunt. Maar getuigen is niet iets dat wij doen, maar dat God door ons doet. Zoals Hij de twee Maria’s en Salome wilde gebruiken, zo wil Hij ons vandaag gebruiken. Dat door ons hoort er dus wel bij. Je kunt dus niet zeggen: God doet het, dan hoef ik niets te doen. Nee, God schakelt ons in. Niet voor niets worden de twee Maria’s en Salome door Marcus tot drie keer toe met name genoemd. Vandaag, in de weken tussen Pasen en Pinksteren, zeg ik: vul je eigen naam daar nu eens bij in. En bid, net als de leerlingen van Jezus – vrouwen incluis! –, om de kracht van de heilige Geest. Als die gaat werken, dan kan het toch niet anders of je wordt een getuige.
Niet een getuige die precies kan zeggen hoe het zit en die op elke vraag een antwoord heeft, maar die – misschien wel stotterend en hakkelend – vertelt wat hij of zij heeft meegemaakt. Wil je weten wat ik gehoord en gezien heb? Ik heb in de bijbel over Hem gelezen, in de kerk gezien hoe Hij het leven van mensen verandert en nu kan ik geen dag meer zonder Hem. Hij is de Heer van mijn leven! Amen.
Vragen en opdrachten met het oog op het gesprek 1. Wat heeft je verrast bij het horen of lezen van deze preek? 2. Wat heb je niet begrepen of waar zou je meer over willen weten? 3. Wanneer heb je voor het laatst over je geloof gesproken met iemand die niet gelooft? Hoe ging dat? 4. Bid met elkaar dat de heilige Geest jullie twijfel en vrees overwint en dat Hij je kracht geeft om getuige te zijn. 5. Neem iemand in gedachten die niet (meer) gelooft. Ben je bereid om in de komende weken voor hem of haar te bidden?