Preek over Marcus 16 vers 9 tot 20 (openbare geloofsbelijdenis)
Gemeente van Jezus Christus, gasten, [dia 1 – titel] We volgen in de preek de tekst en we maken zo gaandeweg de balans op van wat we hebben geleerd van dit Bijbelboek voor de praktijk van het leven van onze gemeente, maar ook voor de praktijk van ons leven persoonlijk.
Ik heb het al eerder gezegd, het Bijbelboek Marcus heeft eigenlijk een dubbel slot. Marcus vertelt eerst het verhaal vanuit het perspectief van de vrouwen die geschrokken blijven zwijgen, maar gaat dan verder en vertelt ons het vervolg vanuit het perspectief van Jezus zelf. [dia 1.1]
Wie is Hij? We leren Hem kennen als de opgestane Heer. Die het eerst verschijnt aan Maria van Magdala. Het gaat hier dus niet om iemand, die de boodschap van een engel hoort, maar om iemand die Jezus zelf ontmoet. Of ontmoet, Jezus verschijnt. Hij openbaart zich aan Maria. Van Magdala. Die voor het eerst. Daarmee maakt Jezus zich bekend als overwinnaar. Marcus voegt er namelijk aan toe: ‘bij wie Hij zeven demonen had uitgedreven’. Maria is een duidelijk voorbeeld van wie Jezus is: overwinnaar van de machten van de dood. [dia 1.2]
Dan gaat zij – hét bewijs van wie Jezus is – het nieuws bekend maken aan de elf. Die waren, na de sabbat, begonnen met treuren en rouwen. Marcus vertelt ons dat zij het niet geloofden, toen zij van Maria hoorden dat Hij leefde en dat zij Hem had gezien.
Daarna verschijnt Jezus aan twee van de leerlingen (niet de Emmaüsgangers, want die herkenden hem niet meteen en waren bovendien op weg naar Emmaüs). En ook hun getuigenis komt niet aan. Het landt niet bij de leerlingen. Dat is één van die de dingen die we als rode draad tot nu toe zijn tegengekomen in het Bijbelboek Marcus. Mensen, zelfs de twaalf (nu: de elf) zijn niet geneigd om te geloven. Jezus moet ze, en ons, onderwijzen. En nog eens, en nog eens. En dan moet Hij óók nog verschijnen aan de elf leerlingen. Voordat ze geloven. God moet zichzelf openbaren. Dat betekent: wij zijn van nature zo hardnekkig ongelovig dat het nodig is dat God onze harten verandert, ons de ogen opent zodat wij gaan zien: ja het is echt zo. [dia 1.3]
(belijdeniscatechisanten) Dat is Gods werk ook in jullie leven. Hij opende jullie ogen voor de waarheid van de boodschap van God: Jezus is voor onze zonden gestorven en heeft de machten van de dood overwonnen, zodat jullie mogen leven tot in eeuwigheid. Dat is niet vanzelfsprekend. Het is een groot wonder. Het is Gods werk.
In vers 14 lezen we dat Jezus ten slotte verschijnt aan de elf leerlingen terwijl ze eten. Ook dat komt vaker voor in de Bijbel – bij voorbeeld bij de Emmaüsgangers – dat Jezus verschijnt, zichzelf bekend maakt bij het breken van het brood. In het avondmaal, dat jullie straks ook met ons meevieren, mag je dat ook ontdekken. Het geheim van de gemeenschap die we in de kerk delen met elkaar: niet dat we allemaal hetzelfde zijn. Dat zijn we ook niet. Niet iedereen neemt dezelfde beslissingen. Niet iedereen leest dezelfde krant of stuurt zijn kinderen naar dezelfde school. Maar dat is dan ook niet onze eenheid! Dat is het geloof. Het geloof dat Jezus ons verzoend heeft met God. En dat Hij, door de kracht van de Geest, nog steeds ons met God en met elkaar verbindt. In het breken van het brood wordt duidelijk wie Jezus is. [dia 1.4]
Als Jezus verschijnt, dan verwijt hij zijn leerlingen hun ongeloof. Waarom precies? Nou, omdat ze geen geloof hadden geschonken aan degenen die hem hadden gezien nadat hij uit de dood was opgewekt. God stuurt getuigen, ooggetuigen – het Bijbelboek Marcus is er een verslag van – maar Hij vindt geen geloof. Ja en dan niet zomaar in het algemeen / in de wereld, maar in de kerk. Geen geloof bij zijn eigen volgelingen. Hoe zit het met geloof? Ik hoor wel eens, op catechisatie bijvoorbeeld, was ik er maar bij geweest, bij de opstanding bij voorbeeld. Of een van de genezingen die Jezus deed. Dan zou het makkelijker zijn om te geloven. Is dat zo?
Is dat niet een andere rode draad die door het Bijbelboek Marcus loopt? Dat het gaat om geloof. Jezus deed inderdaad grote wonderen, maar dat leidde vaak niet tot geloof. Geloof dat Hij de Messias is. Denk even terug aan Kafarnaüm. Op een gegeven moment ging Jezus zelfs in gelijkenissen praten. Om daarmee duidelijk te maken: wie Jezus niet accepteert als de Zoon van God die kwam om zondige mensen te verzoenen met God, die blijft buiten staan. Die begrijpt niet waar het over gaat. Ook al zie je de grootste wonderen. Is het makkelijker geweest om te geloven voor die mensen die Jezus hebben gekend op aarde? Die via de engel (denk even terug aan de Jesus-code) en via Maria van Magdala – uitgerekend haar! – te horen kregen dat Hij was opgestaan? Was het makkelijker om te geloven voor de mensen die in het Oude Testament de uittocht uit Egypte mee hebben gemaakt, de zee zagen splijten? De Bijbel leert van niet. God vraagt geloof. Geloof dat gebaseerd is op feiten, zeker. Daar stonden we met Pasen bij stil. Maar wel geloof. Is het niet veelzeggend dat de opstanding zelf in de vroege morgen door niemand is gezien? God vraagt geloof! [dia 1.5]
De engel getuigt van de opstanding maar wordt niet geloofd. Maria getuigt, maar wordt niet geloofd. Twee van de elf leerlingen getuigen, maar worden niet geloofd. En nu verschijnt Jezus zelf aan de elf, want ook zij moeten getuigen zijn. Getuigen aan wie? Vers 15: trek heel de wereld – er staat: de kosmos – rond en maak aan ieder schepsel het goede nieuws bekend. Aan iedereen, aan alles zelfs. En nu zien we, als we verder lezen, een apart verschil tussen hoe de boodschap van de opstanding in de kerk buiten de kerk landt. Terwijl tekenen, verschijningen en wonderen in de kerk eigenlijk geen betekenis mogen hebben – God wil ons leren geloven, zalig zij die niet zien, en toch geloven – gaat de verkondiging van de boodschap buiten de kerk soms wel gepaard met tekenen: vers 17 en 18: het uitdrijven van demonen, het spreken in onbekende talen, het oppakken van slangen, het ongedeerd drinken van gif en het genezen van zieken. Let op: dat zijn geen tekenen van gelovige mensen. Maar het zijn tekenen van de boodschap. Tekenen die de waarheid van de boodschap bevestigen. Het is echt zo: kijk maar. De NBV vertaalt hier in vers 17 wat ongelukkig [dia 2]: degenen die tot geloof zijn gekomen zullen herkenbaar zijn aan de volgende tekenen. Er staat meer letterlijk [dia 3]: deze tekenen zullen gelovige mensen volgen. De tekenen gaan niet voorop, maar ze volgen de boodschap als een bevestiging van de waarheid ervan.
In de loop van de geschiedenis zijn mensen op verschillende manieren aan de haal gegaan met deze tekst. De ene groep beweerde dat dus alle gelovigen altijd herkenbaar zijn aan al deze tekenen. Zo niet, dan heb je geen geloof. Terwijl de andere groep juist beweerde dat deze tekst alleen gold voor de eerste discipelen en er dus nu helemaal geen sprake meer kan zijn van zulke tekenen.
Inderdaad is het zo dat deze woorden in eerste instantie worden gezegd tegen de leerlingen. Maar, het wordt gezegd tegen de leerlingen in hun hoedanigheid van getuigen die de wereld in gaan om te vertellen van de boodschap. En in Handelingen lezen we inderdaad van het spreken in onbekende talen, van Paulus die een slangenbeet overleeft, de genezing van zieken. Niet van het drinken van gif. Dat geeft al aan dat niet alle tekenen iedereen altijd zullen volgen. Ze volgen ook geen mensen, maar een boodschap. Van God. Een boodschap die betrouwbaar is.
Deze tekst is dus vooral een belofte voor predikers van het evangelie die de wereld in gaan. En, dat kan ook dichtbij. Want de wereld is niet ver weg. Die is maar één deur verder. Het gaat dus over tekenen die zich voordoen overal waar het ware woord aankomst en het geloof begint te vinden. Het is niet de bedoeling dat gelovigen in de kerk omgeven worden door een sfeer van wonderen. Het zijn begeleidende verschijnselen, weet je nog, wonderen? Eenmaal aanvaard, moet de boodschap worden geloofd.
Esmeralda, jij hebt ook verteld van God die jou trok, om de Bijbel open te doen. En dat je toen troost vond in de psalmen. En als het ware toen tot geloof kwam. En dan ben jij nog gedoopt. Maar hoe onbekender mensen zijn met het evangelie, hoe meer het voor de hand ligt dat, als God het wil, Hij zijn boodschap bevestigt door wonderlijke tekenen. Maar dan moeten we hier in de kerk daar niet naar verlangen. Naar wonderen. Dat is terug in de tijd. In de kerk moeten we elkaar bemoedigen en aansporen in het geloof in het Woord van God. [dia 4 – leeg scherm]
Er zijn nog twee dingen die uit de tekst naar voren komen die we nog niet hebben behandeld. De laatste 2 verzen. Daar wil ik straks tot slot kort met jullie bij stil staan.
En vers 16, waar staat geschreven: Wie gelooft en gedoopt is, zal worden gered, maar wie niet gelooft zal worden veroordeeld. Daar staat iets bijzonders. Er staat, in mijn eigen woorden, alleen dopen is niet genoeg. Je moet geloven. Daarom is een openbare geloofsbelijdenis ook zo mooi. Je zegt ‘ja’ op je doop. ‘Ja’ tegen de belofte van God, dat Hij je Vader wil zijn. Er staat ook iets niet. Namelijk dat je éérst moet geloven, dan gedoopt moet worden en dan gered zult worden. Het is geen volgorde. Er staat letterlijk: de gelovende en de gedoopte zal worden gered.
Met andere woorden: wie gelooft en gedoopt is, in welke volgorde dan ook, zal worden gered. Maar wie niet gelooft, zal niet worden gered. Er staat nog iets niet. Er staat niet: wie niet gedoopt is wordt niet gered. Maar alleen: wie niet gelooft. Het komt dus aan op geloof. Daar wordt je op beoordeeld, niet op je doop. Je zult beoordeeld worden op geloof. Dat is dus ook een waarschuwing voor iedereen die wel gedoopt is, maar niet gelooft. Het criterium is dus geloof. Ook als het gaat om de vraag wie er lid mogen worden van de gemeente. Waar moeten mensen eigenlijk aan voldoen om hier aan tafel te mogen zitten? Het belijdenisformulier is daar kernachtig over [dia 5 – titel]: o dat je erkent dat je zondig en schuldig ter wereld bent gekomen. Dat je van nature niet in staat bent om te doen wat goed is in Gods ogen en dat je berouw hebt / spijt van de zonden die je gedaan hebt en waarmee je je Schepper en anderen hebt gekwetst [dia 5.1]; o Dat je gelooft dat God jou uit genade om Christus wil, al je zonden vergeeft; [dia 5.2] o Dat je gelooft dat de Bijbel Gods Woord is; [dia 5.3] o Dat je ernaar verlangt om God en je naaste lief te hebben, met de zonde te breken en eerbiedig met de Heer wilt leven; [dia 5.4]
o Dat je trouw met de gemeente zult luisteren naar de Bijbel en het avondmaal zult gebruiken en [dia 5.5] o Dat je openstaat voor onderwijs en vermaning als dat nodig is door de ouderlingen. [dia 5.6]
Dat is heel wat. Maar het is ook heel kernachtig. Vooral dat vierde punt, daar worstelen we mee. Er staat dat we van gelovige mensen vragen … een hartelijk verlangen om met de zonde te breken en eerbiedig met God te leven. Het gaat er niet om dat we perfect zijn. In de kerk belijden we juist dat we schuldig staan tegenover God. Laten we eerlijk zijn. En concreet. In de kerk zijn er mensen die, en ik heb het over de mensen die al in het openbaar belijdenis hebben gedaan van hun geloof:
-
om verschillende redenen de kerkdiensten niet trouw bezoeken
-
gescheiden zijn
-
vechten met verslavingen
-
niet goed omgaan met geld
-
conflicten hebben met anderen.
Ik heb het niet over de schuldvraag. Maar gewoon, de feiten. Wat verbindt ons? Niet onze heiligheid. Maar het geloof dat ons gegeven wordt. En dat geloof wordt zichtbaar in ons leven doordat we hartelijk bereid zijn steeds meer met de zonde te breken, ons daarover ook te laten onderwijzen, en voor God te leven. Als die twee dingen er zijn dan mag je belijdenis doen: het geloof en het oprechte verlangen om voor God te leven en met de zonde te breken.
Want dat laatste moet wel gebeuren. En daarom is er ook onderscheid in de gemeente. Daarom mag volgens de Bijbel ook niet iedereen zomaar ouderling worden. Want die moeten, in het leven met de Heer, het goede voorbeeld geven en onderwijzen.
Iemand die geen goede reputatie heeft buiten de gemeente, kan volgens de apostel Paulus geen ouderling zijn. Of ook niet iemand die zich bedrinkt. Geen oudste. Maar wel gemeentelid. Zolang hij of zij gelooft en leeft met het verlangen om, voor zover het aan hem of haar ligt, met de zonde te breken. Dán mag je aan tafel. Niet, zoals het formulier voor de viering van het H.A. het zo mooi zegt, om daarmee te kennen te geven dat wij in onszelf volmaakt zijn. Maar om verzoend te worden met God. In de komende tijd hoop ik hieraan meer aandacht te besteden, ook in de preken. Ik denk erover om de brief van Paulus aan de Galaten te bespreken. [dia 6 – leeg scherm]
Tot slot. Jezus vervult zijn aankondiging aan het Sanhedrin dat Hij zou zitten aan Gods rechterhand. Door naar de hemel te gaan. Over de betekenis daarvan gaan we het hebben op hemelvaart. De tijd van geregelde verschijningen aan de gelovigen in de kerk is voorbij. Buiten de kerk niet persé. Later overtuigt Jezus de ongelovige Saulus van de waarheid en de betrouwbaarheid van de boodschap van het evangelie door aan hem te verschijnen. Het schijnt, dat dit ook relatief vaak gebeurt bij moslims. En wij? Laten we God vragen of Hij ook vandaag nog mensen wil overtuigen door de verkondiging van de boodschap van het evangelie kracht bij te zetten zoals Hij dat wil. En of Hij ons wil bewaren bij het geloof dat ons is overgeleverd door ooggetuigen in de Bijbel. Dat dat voor ons genoeg is. En dat dat ook onze eenheid is. Zodat God geprezen wordt. [amen]