Departement Lerarenopleiding Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
Praktijkgids 2011-2012
talent@work Departement Lerarenopleiding ● KHBO Campus Brugge ● Xaverianenstraat 10 ● 8200 Brugge (Sint-Michiels)
Ten geleide Praktijkcomponent – bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs Elk jaar opnieuw moeten en kunnen we een beroep doen op een netwerk van scholen in het kader van de praktijkvorming van onze studenten uit de opleiding bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs. We danken alle directies, coördinatoren, mentoren en leraren voor hun inzet en bereidheid om mee te werken aan de opleiding van onze studenten. Hoe goed we studenten theoretisch ook voorbereiden, het onderwijsvak onder de knie krijgen vooronderstelt een intens leerbad in de dagelijkse onderwijspraktijk. Anders dan bij de aanvangsbegeleiding van jonge en startende leraren impliceert begeleiding van de praktijkervaringen (stages) van onze studenten ook een bijdrage van de stagescholen tot de evaluatie van de leergroei van de studenten. In de loop van de stagetrajecten volgen onze docenten, ook op de stageschool, de studenten en hebben de kans om met het begeleidende schoolteam van gedachten te wisselen. Evalueren vooronderstelt een goed inzicht in de ontwikkelende verwachtingen (de leerlijn) ten aanzien van studenten. In deze bundel – die zich zowel richt tot onze studenten als hun mentoren en docenten vindt u een gedetailleerde beschrijving van de praktijkopleiding zoals wij die in alle opleidingsfases vorm geven: - er wordt omschreven wat van de stage verwacht wordt; - u vindt er systematisch terug wanneer de studenten bij u in de klas komen en hoe de afspraken verlopen; - er wordt aangegeven wat dan van hen verwacht wordt; - u vindt ook de modeldocumenten terug die u kunt hanteren bij begeleiding en beoordeling (u hoeft deze niet uit deze brochure te scheuren: de studenten bezorgen u losbladige beoordelingsformulieren). Indien u vragen of bedenkingen heeft rond de stage, de organisatie of een student kan u steeds contact opnemen met het stagesecretariaat op nummer 050 30 51 38 of via
[email protected]. Elke schooldag vanaf 8.00u en verder tijdens de schooluren kan u daar terecht met vragen en opmerkingen.
Joris Lasure Opleidingshoofd BAKO KHBO-Departement Lerarenopleiding
Johan L. Vanderhoeven Departementshoofd KHBO-Departement Lerarenopleiding
KHBO – Departement Lerarenopleiding – Xaverianenstraat 10 – 8200 Brugge (Sint-Michiels) – www.khbo.be
2
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
INHOUDSOPGAVE DEEL I: ALGEMENE INFORMATIE 1
VEEL VOORKOMENDE BENAMINGEN ..................................................... 13
VISIE OP STAGE ................................................................................... 15 Uitgangspunten .......................................................................................15 Visie op begeleiden en beoordelen .............................................................16 Leerplan versus ontwikkelingsplan: een keuze in functie van het leerproces van de student ..............................................................................................19 2.3.1 Eerste opleidingsfase van de opleiding (1BAKO) .....................................19 2.3.2 Tweede opleidingsfase van de opleiding (2BAKO) ...................................19 2.3.3 Derde opleidingsfase van de opleiding (3BAKO) .....................................19 2.4 Levensbeschouwelijke opvoeding en levensbeschouwelijke activiteiten: algemene toelichting. ...............................................................................19 2 2.1 2.2 2.3
LOGISCHE OPBOUW VAN DE STAGE ..................................................... 21 Eerste opleidingsfase (1BAKO) ...................................................................21 3.1.1 Observatie- en participatiestage (O&P) .................................................21 3.1.2 Oefenmoment (OM) – actieve stage .....................................................21 3.1.3 Oefenactiviteiten (OA) – actieve stage ..................................................21 3.1.4 Praktijkdagen (PD) – actieve stage .......................................................21 3.1.5 Praktijkweek – actieve stage ...............................................................21 3.2 Tweede opleidingsfase (2BAKO) .................................................................22 3.2.1 Periode 1 – actieve stage ....................................................................22 3.2.2 Periode 2 – actieve stage ....................................................................22 3.2.3 Periode 3 – actieve stage ....................................................................22 3.2.4 Periode 4 – actieve stage ....................................................................22 3.2.5 Solo/duo ...........................................................................................22 3.3 Derde opleidingsfase (3BAKO) ...................................................................22 3.3.1 Eerste stage: eerste leerjaar – actieve stage .........................................22 3.3.2 Tweede stage: peuters / eerste kleuterklas – actieve stage .....................23 3.3.3 Derde stage: keuzestage – actieve stage ..............................................23 3.3.4 Vierde stage: ingroeistage – zelfstandige stage ......................................23 3 3.1
4 4.1 4.2 4.3
STAGEREGLEMENT ............................................................................... 25 Ziekte en afwezigheid ...............................................................................25 Wijzigingen .............................................................................................25 Schorsing van de stage .............................................................................26 4.3.1 Tijdelijke schorsing van de stage ..........................................................26 4.3.2 Definitieve schorsing van de stage .......................................................26 4.3.3 Tuchtmaatregelen ..............................................................................26 4.3.4 Bijzondere bepalingen ingroeistage (Kleuteronderwijs stage 3) ...............26
5
REGELS IN VERBAND MET BEROEPSHOUDING ..................................... 29
6 6.1 6.2
MEDISCH ONDERZOEK, ZWANGERSCHAP EN STAGE ............................. 31 Medisch onderzoek en stage ......................................................................31 Zwangerschap en stage ............................................................................33
7
ANTWOORDEN OP VAAK GESTELDE VRAGEN VAN STUDENTEN EN STAGEMENTOREN ................................................................................. 35
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
3
DEEL II: STAGE: KLEUTERONDERWIJS 1 1 1.1 1.2
2
OPBOUW VAN DE PRAKTIJKCOMPONENT ............................................. 39 Plaats van de stage in de opleiding .............................................................39 Doelstellingen ..........................................................................................39 1.2.1 Observatie- en participatiestage ...........................................................39 1.2.2 ACTIEVE stage ...................................................................................39 KALENDER 2011-2012 KLEUTERONDERWIJS STAGE 1 ......................... 41
STAGEBEGELEIDING EN –EVALUATIE ................................................... 43 Oefenmomenten en –activiteiten & praktijkdagen (actieve stage) ..................43 Praktijkweek (actieve stage) .....................................................................44 3.2.1 Rol van de student: ............................................................................44 3.2.2 Rol van de stagementor of kleuteronderwijzer(es): ................................44 3.2.3 Rol van de bezoekende docent .............................................................44 3.3 Evaluatienormen ......................................................................................45 3 3.1 3.2
OBSERVATIE- EN PARTICIPATIESTAGE ................................................ 47 Omschrijving ...........................................................................................47 4.1.1 Een veilige stagesituatie, voor studenten en kinderen .............................47 4.2 Concrete verwachtingen............................................................................48 4.2.1 algemeen ..........................................................................................48 4.2.2 Thuisstage (actieve stage) ..................................................................48 4 4.1
5 5.1 5.2
OEFENMOMENT (ACTIEVE STAGE) ........................................................ 51 Omschrijving ...........................................................................................51 Concrete verwachtingen............................................................................51 5.2.1 Voorbereidingen .................................................................................51 5.2.2 Opdrachten .......................................................................................51 5.2.3 Materiaal ...........................................................................................51 5.2.4 Reflectie............................................................................................51 5.2.5 Varia ................................................................................................52
OEFENACTIVITEITEN (ACTIEVE STAGE) ............................................... 53 Omschrijving Oefenactiviteiten ..................................................................53 6.1.1 Brugse stage .....................................................................................53 6.1.2 stage in een zelf gekozen school ..........................................................54 6.2 Concrete verwachtingen............................................................................54 6.2.1 Voorbereidingen .................................................................................54 6.2.2 Opdrachten en data voor het indienen van de voorbereidingen ................54 6.2.3 Materiaal ...........................................................................................55 6.2.4 Observatie ........................................................................................55 6.2.5 Reflectie............................................................................................55 6.2.6 Afwezigheid .......................................................................................55 6 6.1
PRAKTIJKDAG THUISSTAGE (ACTIEVE STAGE) .................................... 57 Datum ....................................................................................................57 Doel .......................................................................................................57 Concrete verwachtingen............................................................................57 7.3.1 Ochtend ............................................................................................57 7.3.2 Na de middag ....................................................................................57 7.4 Inhoudelijke begeleiding ...........................................................................58 7.5 Korte aanvulling voor de stagementor ........................................................58 7 7.1 7.2 7.3
4
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
8 8.1
PRAKTIJKDAG BRUGGE (ACTIEVE STAGE)............................................ 59 Omschrijving ...........................................................................................59 8.1.1 Ochtend ............................................................................................59 8.1.2 Na de middag ....................................................................................59 8.2 Concrete verwachtingen............................................................................60 8.2.1 Reflectie............................................................................................60 8.3 Data voor het indienen van de voorbereidingen ...........................................60 PRAKTIJKWEEK (ACTIEVE STAGE) ....................................................... 61 Data .......................................................................................................61 Doel .......................................................................................................61 Thema voor de praktijkweek .....................................................................61 Data voor het indienen van de stageschema’s .............................................61 Globale visie ............................................................................................61 9.5.1 Moederdag ........................................................................................61 9.6 Concrete verwachtingen............................................................................62 9.6.1 Voorbereiding activiteiten & stagemap ..................................................62 9.6.2 Stageschema en stageopdrachten ........................................................63 9 9.1 9.2 9.3 9.4 9.5
DEEL III: STAGE: KLEUTERONDERWIJS 2 OPBOUW VAN DE PRAKTIJKCOMPONENT ............................................. 69 De plaats van de stage in de opleiding ........................................................69 1.1.1 Observatiestage .................................................................................69 1.1.2 Voorbereidingsdagen ..........................................................................69 1.1.3 Actieve stage .....................................................................................69 1.1.4 Proefactiviteiten (actieve stage) ...........................................................69 1.2 Doelstellingen ..........................................................................................69 1.2.1 Observatiestage .................................................................................69 1.2.2 Voorbereidingsdagen ..........................................................................70 1.2.3 Actieve stage .....................................................................................70 1.2.4 Proefactiviteiten .................................................................................70 1 1.1
2 2.1 2.2
KALENDER 2011-2012 KLEUTERONDERWIJS STAGE 2 ......................... 71 Studenten met een regulier traject .............................................................71 Studenten die een individueel programma volgen ........................................72
STAGEBEGELEIDING EN -EVALUATIE ................................................... 75 Begeleiding en evaluatie door de stagementor .............................................75 3.1.1 Vóór de stage ....................................................................................75 3.1.2 Tijdens de stage.................................................................................75 3.1.3 Na de stage .......................................................................................76 3.2 Zelfreflectie door de student(e)..................................................................77 3.2.1 Vóór de stage ....................................................................................77 3.2.2 Tijdens de stage.................................................................................77 3.2.3 Na de stage .......................................................................................77 3.3 Begeleiding en evaluatie door docenten van de lerarenopleiding ....................78 3.3.1 Vóór de stage ....................................................................................78 3.3.2 Tijdens de stage.................................................................................78 3.3.3 Na de stage .......................................................................................78 3.4 Documenten door de student in te dienen na de stage ..................................79 3.4.1 aan je stagebegeleider ........................................................................79 3.4.2 Aan je bezoekende docent ...................................................................79 3 3.1
4 4.1
PROEFACTIVITEITEN ........................................................................... 81 Wat? ......................................................................................................81
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
5
4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9 4.10 4.11 4.12 4.13
Waar?.....................................................................................................81 Opbouw van een sessie proefactiviteiten .....................................................81 Opzet, bedoeling, evaluatie .......................................................................82 Wie? .......................................................................................................82 Welke activiteit? ......................................................................................82 Voor wie die ochtend/middag aan het werk is ..............................................83 Wie die ochtend/middag geen activiteit moet geven .....................................83 Hoe bereid je een klassikale proefactiviteit voor? .........................................83 Hoe bereid je een activiteit in deelgroepen voor? .........................................84 Bespreking achteraf .................................................................................84 Invulstrook bij de voorbereiding.................................................................85 Voorbereidingen nazien ............................................................................85
5 5.1 5.2
OBSERVATIEDAG ................................................................................. 87 Algemeen ...............................................................................................87 Oberveren bij peuters ...............................................................................87
6
VOORBEREIDINGSDAG ......................................................................... 89
7 7.1 7.2
7.3 7.4 7.5 7.6 7.7 7.8 7.9 8 8.1 8.2 8.3 8.4
ACTIEVE STAGE: INFORMATIE DIE GELDT VOOR ELKE STAGEPERIODE 91 Het stageschema / de dagopbouw ..............................................................91 De stagemap ...........................................................................................91 7.2.1 Algemeen ..........................................................................................91 7.2.2 Klasplan ............................................................................................92 7.2.3 Verrijking ..........................................................................................92 7.2.4 Stageschema .....................................................................................92 7.2.5 Voorbereidingen .................................................................................92 7.2.6 Agenda .............................................................................................92 7.2.7 Aandachtspunten voor uitspraak en taalzuivering ...................................92 7.2.8 Tussendoortjes ..................................................................................93 Werken met duo's: twee studenten in één klas ............................................93 Werken in groepen ...................................................................................93 Klasmilieu ...............................................................................................94 Taakomschrijving: begeleiden van de kinderen buiten de klas .......................94 Sprookjes vertellen ..................................................................................94 Klaspop en rodedraadverhaal ....................................................................95 Speelwerkbladen......................................................................................95 STAGETHEMA’S .................................................................................... 97 Stageperiode 1: Thema “Schoenen” (GIT-studenten: “Toveren met kleuren”) .97 Stageperiode 2: Stage in een zelfgekozen school Thema “Sinterklaas” (GITstudenten: Kerstmis) ................................................................................97 Stageperiode 3: Prentenboeken .................................................................97 Stageperiode 4: Thema in overleg met de mentor ........................................97
9 9.1 9.2 9.3
STAGE IN EEN ZELF GEKOZEN SCHOOL: INFO VOOR STUDENTEN ....... 99 Contactdag(en)........................................................................................99 Wie verwittig je waarvoor? ...................................................................... 100 Specifiek voor stageperiode 4 .................................................................. 100 9.3.1 Thema ............................................................................................ 100 9.3.2 Werken met een leefgroep van 4- en 5-jarigen samen .......................... 102 9.3.3 Rijk milieu ....................................................................................... 102 9.3.4 Moederdag ...................................................................................... 102
10
WERKEN MET DRIE- TOT VIJFJARIGEN .............................................. 105
6
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
11 11.1 11.2 11.3 11.4 11.5 11.6 11.7 11.8 11.9 11.10 11.11 11.12 11.13 11.14 11.15
WERKEN MET PEUTERS EN TWEEËNHALF- EN DRIEJARIGEN .............. 107 Nood aan warmte, grenzen en veilige geborgenheid ................................... 107 Werken met de klaspop/kenpop ............................................................... 107 Zelfredzaamheid stimuleren .................................................................... 108 Zindelijkheid en naar het toilet ................................................................ 108 Hapje en drankje ................................................................................... 109 Zachte landing en onthaalmoment ........................................................... 109 Klassikale activiteiten en dagopbouw ........................................................ 110 Werken, spelen in deelgroepen ................................................................ 110 Stageschema bij peuters en driejarigen .................................................... 111 ‘Mooie’ werkjes ...................................................................................... 111 Bewegen, bewegen, bewegen .................................................................. 112 De liefde voor muziek ............................................................................. 112 In het taalbad........................................................................................ 112 Rijk milieu, geen overprikkeling ............................................................... 112 Nog enkele algemene principes ................................................................ 113
STAGEOPDRACHTEN ........................................................................... 115 12 12.1 Opdrachten eerste stageperiode .............................................................. 115 12.1.1 Een muzische grondhouding .............................................................. 115 12.1.2 Katholieke godsdienst ....................................................................... 115 12.1.3 Nederlands ...................................................................................... 115 12.1.4 Wiskundige initiatie .......................................................................... 116 12.1.5 Wereldoriëntatie .............................................................................. 116 12.1.6 Didactiek......................................................................................... 116 12.1.7 Agogische vaardigheden ................................................................... 116 12.1.8 Beeldopvoeding ............................................................................... 118 12.1.9 Bewegingsopvoeding ........................................................................ 118 12.1.10 Muzikale opvoeding ....................................................................... 119 12.1.11 Bewegingsexpressie en dramatisch spel ........................................... 119 12.2 Opdrachten tweede stageperiode (Sinterklaas) .......................................... 119 12.2.1 Een muzische grondhouding .............................................................. 119 12.2.2 Katholieke godsdienst ....................................................................... 119 12.2.3 Nederlands ...................................................................................... 119 12.2.4 Wiskundige initiatie .......................................................................... 119 12.2.5 Wereldoriëntatie .............................................................................. 120 12.2.6 Didactiek (Facultatieve opdrachten) .................................................... 120 12.2.7 Agogische vaardigheden ................................................................... 120 12.2.8 Beeldopvoeding ............................................................................... 120 12.2.9 Bewegingsopvoeding ........................................................................ 120 12.2.10 Muzikale opvoeding ....................................................................... 121 12.2.11 Bewegingsexpressie & dramatisch spel ............................................ 121 12.3 Opdrachten derde stageperiode (prentenboek) .......................................... 121 12.3.1 Een muzische grondhouding .............................................................. 121 12.3.2 Katholieke godsdienst ....................................................................... 121 12.3.3 Nederlands ...................................................................................... 122 12.3.4 Wiskundige initiatie .......................................................................... 122 12.3.5 Wereldoriëntatie .............................................................................. 122 12.3.6 Didactiek......................................................................................... 122 12.3.7 Agogische vaardigheden ................................................................... 123 12.3.8 Beeldopvoeding ............................................................................... 123 12.3.9 Bewegingsopvoeding ........................................................................ 123 12.3.10 Muzikale opvoeding ....................................................................... 123 12.3.11 Bewegingsexpressie & dramatisch spel ............................................ 124 12.4 Opdrachten stage 4 ................................................................................ 124 12.4.1 Katholieke godsdienst ....................................................................... 124
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
7
12.4.2 12.4.3 12.4.4 12.4.5 12.4.6 12.4.7 12.4.8 12.4.9 12.4.10 12.4.11
Nederlands ...................................................................................... 124 Wiskundige initiatie .......................................................................... 124 Wereldoriëntatie .............................................................................. 124 Didactiek......................................................................................... 125 Vakoverschrijdend: Nederlands – didactiek.......................................... 125 Agogische vaardigheden ................................................................... 125 Beeldopvoeding ............................................................................... 125 Bewegingsopvoeding ........................................................................ 126 Muzikale opvoeding ....................................................................... 126 Bewegingsexpressie & dramatisch spel ............................................ 126
DEEL IV: STAGE: KLEUTERONDERWIJS 3 1 1.1 1.2
KALENDER 2011-2012 KLEUTERONDERWIJS STAGE 3 ....................... 129 Studenten met een regulier traject ........................................................... 129 Studenten die een individueel programma volgen ...................................... 129
STAGEBEGELEIDING- EN EVALUATIE ................................................. 131 Begeleiding en evaluatie door de stagementor ........................................... 131 Zelfreflectie door de student(e)................................................................ 131 2.2.1 Voor de stage .................................................................................. 131 2.2.2 Tijdens de stage............................................................................... 131 2.2.3 Na de stage ..................................................................................... 131 2.3 Documenten in te dienen na de stage ....................................................... 132 2.4 Begeleiding en beoordeling door docenten van de lerarenopleiding ............... 132 2.4.1 De eerste drie stageperiodes (participatiestage en actieve stage) ........... 132 2.4.2 De ingroeistage (vierde stageperiode – zelfstandige stage) ................... 133 2 2.1 2.2
3
DE PLAATS VAN DE STAGE EERSTE LEERJAAR IN DE OPLEIDING ....... 135
4
BASISCOMPETENTIES MODULE EERSTE LEERJAAR ............................. 137
5
BEGELEIDING EN BEOORDELING DOOR DE STAGEMENTOR STAGE EERSTE LEERJAAR .............................................................................. 139
STAGEOPDRACHTEN EERSTE LEERJAAR ............................................. 141 Agenda ................................................................................................. 141 Observatieopdrachten ............................................................................. 141 Gesprek met de stagementor .................................................................. 142 Observatieopdracht vergaderen ............................................................... 142 Actieve betrokkenheid bij het klasgebeuren (na de inloopdag) .................... 142 6.5.1 Aanzet tijdens de observatiedag......................................................... 142 6.5.2 PARTICIPATIEstage .......................................................................... 143 6.6 Stageopdrachten 1ste leerjaar ................................................................. 143 6.6.1 Muzische ontwikkeling – Nederlands ................................................... 143 6.6.2 Muzische ontwikkeling – muzikale opvoeding ....................................... 144 6.6.3 Bewegingsopvoeding ........................................................................ 144 6.6.4 Wereldoriëntatie .............................................................................. 144 6.6.5 wiskundige initiatie ........................................................................... 145 6.6.6 taal ................................................................................................ 145 6.6.7 katholieke godsdienst ....................................................................... 145 6 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5
7 7.1 7.2
8
OPBOUW VAN DE STAGEPERIODE PEUTERS- EN EERSTE KLEUTERKLAS .......................................................................................................... 147 Observatiedag ....................................................................................... 147 Inloopdag ............................................................................................. 147
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
7.3 7.4
Effectieve stage ..................................................................................... 148 Verwachtingen vanuit de lerarenopleiding naar de student .......................... 148 7.4.1 Voorbereidingen ............................................................................... 148 7.4.2 Stagemap ....................................................................................... 148 7.4.3 Agenda ........................................................................................... 149 7.4.4 Klashouden ..................................................................................... 150 7.4.5 Dag- en weekopbouw ....................................................................... 150 7.5 Werken in groepen/individuele begeleiding ................................................ 151 7.6 Sprookjes vertellen ................................................................................ 151 7.7 Klaspop en rodedraadverhaal .................................................................. 151 7.8 Begeleiding en beoordeling door de stagementor ....................................... 152 7.9 Geïntegreerde stageopdrachten aansluitend bij de module ‘Zorg op school- en klasniveau’ ............................................................................................ 153 7.9.1 Opdracht 1 ...................................................................................... 153 7.9.2 Opdracht 2 ...................................................................................... 153 7.10 Specifieke opdrachten ............................................................................ 153 7.11 Enkele ideeën i.v.m. de stage bij de jongste kleuters .................................. 153 8 8.1 8.2 8.3
8.4
8.5
8.6
8.7
DE PLAATS VAN DE KEUZESTAGE IN DE OPLEIDING .......................... 155 Keuzemogelijkheden .............................................................................. 155 ’t Scharnier: gelijke onderwijskansen ....................................................... 156 Opbouw van de stageperiode................................................................... 157 8.3.1 Observatiedag ................................................................................. 157 8.3.2 Inloopdag........................................................................................ 157 8.3.3 Effectieve stage ............................................................................... 157 Keuzemogelijkheid ‘buitengewoon onderwijs’: verwachtingen vanuit de lerarenopleiding naar de student .............................................................. 158 8.4.1 Observatieopdrachten ....................................................................... 158 8.4.2 Doe–opdrachten............................................................................... 158 Keuzemogelijkheid ‘eerste leerjaar’: verwachtingen vanuit de lerarenopleiding naar de student ..................................................................................... 159 8.5.1 Observatieopdrachten ....................................................................... 159 8.5.2 opdrachten actieve stage .................................................................. 159 Keuzemogelijkheid ‘methodeschool’, ‘multiculturele kleuterklas’, ‘Nederlandse kleuterklas’: verwachtingen vanuit de lerarenopleiding naar de student ....... 160 8.6.1 Observatieopdrachten ....................................................................... 160 8.6.2 opdrachten actieve stage .................................................................. 160 Begeleiding en beoordeling door de stagementor ....................................... 161
9
DE PLAATS VAN DE INGROEISTAGE IN DE OPLEIDING ...................... 163
10 10.1 10.2 10.3 10.4
OPBOUW VAN DE INGROEISTAGE ...................................................... 165 Contactdag ........................................................................................... 165 Observatiedag ....................................................................................... 165 Ingroeistage .......................................................................................... 165 Terugkomdag ........................................................................................ 166
VERWACHTINGEN VANUIT DE LERARENOPLEIDING NAAR DE STUDENT(E) (INGROEISTAGE) ........................................................... 167 11.1 Werkplan voor de ingroeistage................................................................. 167 11.1.1 Inleiding ......................................................................................... 167 11.1.2 Concreet ......................................................................................... 167 11
12
DOELSTELLINGEN (BASISCOMPETENTIES) & VERWERKINGS- EN ONDERZOEKSOPDRACHTEN INGROEISTAGE ...................................... 169
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
9
13
PLANNING VAN ENKELE OPDRACHTEN IN EEN WERKPLAN (INGROEISTAGE) ............................................................................... 175 13.1 Voorbereidingen .................................................................................... 176 13.2 Stagemap ............................................................................................. 176 13.3 Agenda ................................................................................................. 177 13.3.1 planning.......................................................................................... 177 13.3.2 verslag en bezinning ......................................................................... 178 13.4 Klashouden ........................................................................................... 178 13.5 Dag- en weekopbouw ............................................................................. 178 ACCENTEN EN OPDRACHTEN VANUIT DIVERSE VAKKEN IN DE OPLEIDING (INGROEISTAGE) ............................................................ 181 14.1 Accenten ............................................................................................... 181 14.1.1 Sprookjes vertellen .......................................................................... 182 14.1.2 Klaspop en rodedraadverhaal ............................................................. 182 14.2 Geïntegreerde stageopdrachten ............................................................... 182 14.3 Specifieke opdrachten ............................................................................ 182 14
15 15.1 15.2 15.3
BEGELEIDING EN BEOORDELING DOOR DE STAGEMENTOR INGROEISTAGE .................................................................................. 185 Voor de stage ........................................................................................ 185 Tijdens de stage .................................................................................... 185 Na de stage ........................................................................................... 187
BIJLAGEN
10
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
DEEL I ALGEMENE INFORMATIE
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
11
12
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
1
VEEL VOORKOMENDE BENAMINGEN
Begeleidingsgesprek
Gesprek na een aantal activiteiten of stagedagen waarbij het leerproces van de student centraal staat en toekomstige leerdoelen verwoord worden. Zie ook p. 16.
Contactdag
Op deze dag komen de studenten langs om voorbereidingen in te dienen, op te halen of te bespreken, om concrete afspraken te maken i.v.m. de planning, …
Evaluatiegesprek
Gesprek op het einde van de stage of na meerdere stages waarbij een oordeel wordt gegeven over het geheel van de stagedoelen.
Feedbackgesprek
Gesprek na de activiteit waarbij de observatiegegevens worden ingebracht en besproken. Zie ook p. 16.
Knelpunten
Zie evaluatieformulier stage Tegenvallende zaken. Dit zijn m.a.w. zware tekorten die bij een summatieve evaluatie op het einde van deze opleidingsfase kunnen leiden tot het niet behalen van een voldoende voor het opleidingsonderdeel stage.
Leergroepbegeleider
Enkel voor studenten in de 1ste opleidingsfase. De docent van de hogeschool die de student begeleidt in zijn leerproces. Samen met zijn leergroep komt de leergroepbegeleider geregeld samen om de studievoortgang (en dus ook de stage) te bespreken.
Observatiedag
Op deze dag blijven de studenten de hele dag observeren in de klas met de bedoeling de beginsituatie van de klas te leren kennen, …
Opleidingsfase
Als gevolg van de flexibilisering van het hoger onderwijs kunnen we niet meer spreken over het ‘eerste jaar’, ‘tweede jaar’ en ‘derde jaar’. Het studietraject wordt nog wel ingedeeld in een modeltraject met drie opleidingsfasen (vergelijkbaar met de vroegere opleidingsjaren). Studenten kunnen thans opleidingsonderdelen uit wat vroeger de verschillende “jaren” waren, combineren. Een voorbeeld: een student die niet geslaagd is voor bepaalde opleidingsonderdelen van het eerste “jaar” herneemt die en vult zijn studieprogramma aan met vakken uit het tweede “jaar”. De klassieke structuur met vaste opleidingsjaren wordt dus doorbroken. Daarom spreken we over opleidingsfasen.
Stage
De student blijft de afgesproken periode fulltime aanwezig in de klas/op school, de student observeert, participeert en voert lesopdrachten uit gedurende deze periode.
Stagebegeleider
Enkel voor studenten in de 2de en 3de opleidingsfase. De docent van de hogeschool die de student het hele academiejaar opvolgt; deze docent houdt het stagedossier bij en heeft na elke stage een individueel gesprek met de student.
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
13
Stagebezoeker
De docent die tijdens de stageperiode een bezoek brengt in de klas en een gesprek heeft met de stagementor en de directie.
Stagementor
De kleuteronderwijzer(es) van de stageklas. Hij/zij staat in voor de begeleiding en is betrokken bij de beoordeling van stagiairs.
Stageopdrachten
De studenten krijgen voor de verschillende opleidingsonderdelen opdrachten mee; deze opdrachten worden uitgevoerd in de stages.
Verplicht vrijwillige stage
Studenten die in hun opleidingsjaar geen stage hebben, wordt gevraagd om toch stage te lopen om de opdrachten van de verschillende vakken uit te voeren; dit stageprogramma kan afwijken van de reguliere studenten.
Werkpunten
Zie evaluatieformulier stage. Zaken die nog verfijnd moeten worden. Heel vaak liggen werkpunten in de lijn van de tips die in de loop van de stage geformuleerd werden. De student kan zijn/haar werkpunten wellicht gemakkelijk bijsturen door ervaring en reflectie.
14
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
2
VISIE OP STAGE
2.1
Uitgangspunten
De invoering van de basiscompetenties was voor de opleiding kleuteronderwijs een grote uitdaging. Niet alleen attitudes, vaardigheden en kennis kregen een prominentere plaats in de opleiding, we werden daarenboven vrij vlug geconfronteerd met het feit dat competentiegericht onderwijs niet voor elke student op dezelfde manier verloopt. Niet iedereen verwerft immers dezelfde vaardigheden en attitudes op hetzelfde moment; niet iedereen heeft op hetzelfde moment dezelfde bekommernissen… Het leerproces kwam met andere woorden centraal te staan. Toch is het nu eenmaal zo dat in een hogeschoolcontext naast de vele formatieve evaluatiemomenten van feedback en begeleidingsgesprekken ook op geregelde tijdstippen een summatieve evaluatie op tafel moet liggen, en dan moet het voor alle partijen duidelijk zijn wat de te behalen norm is: Studenten moeten van bij de aanvang weten welke weg ze moeten afleggen. Stagementoren moeten duidelijk weten wat ze mogen verwachten van een student uit de eerste, tweede of derde opleidingsfase. Ze moeten bijgevolg ook weten wat ze nog niet (moeten, kunnen of mogen) verwachten van een eerste- of tweedejaarsstudent. De hogeschool moet degelijk kunnen verantwoorden waarom een student geslaagd of niet geslaagd is. Om op al deze vragen een antwoord te kunnen geven, ontwikkelde de opleiding de stageleerlijn (zie bijlage 3). In de opbouw hiervan wordt een combinatie gemaakt tussen de basiscompetenties en de betrokkenheidniveaus die elke student doorloopt. Ze geeft met andere woorden in grote lijnen weer hoe onze stages zijn afgestemd op het leerproces van de student en op de verwachtingen van het werkveld, gecombineerd met het verwerven van de basiscompetenties. In de stageleerlijn vind je deze opbouw geconcretiseerd in specifieke doelen. De volledig uitgewerkte stageleerlijn wordt achteraan in deze bundel opgenomen als bijlage 3. Volgend schema geeft je een overzicht welke de grote accenten zijn per semester.
Betrokken heids niveau
Semester
1 Zelf
EERSTE FASE 2 Taak
1
TWEEDE FASE 2
leerling
1
DERDE FASE 2
Organisatie
Opvoeder Inhoudelijk expert
Integ
Begeleider van leerprocessen
Beroepsrol
Organisator Onderzoeker en vernieuwer Lid van een schoolteam Partner van ouders Partn v. ext Lid onderwijsgemeensch. Cultuurparticipant
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
15
2.2
Visie op begeleiden en beoordelen
Over de verschillende opleidingsjaren heen is er een evolutie van directe begeleiding naar meer indirecte begeleiding. We gaan er ook van uit dat de studenten in toenemende mate verantwoordelijk leren zijn voor hun eigen leerproces. In de eerste opleidingsfase worden de leerdoelen hoofdzakelijk bepaald door de opleiding en vertaald in opdrachten. Door ervaringen op te doen, feedback te krijgen en erover te reflecteren met de stagementor en in de leergroep ontdekken de studenten hun eigen sterke kanten en aandachtspunten. Tijdens de stage is er een directe begeleiding door de stagementor. Ook vanuit de opleiding is er directe begeleiding met bijwonen van een 4 à 5 activiteiten. Daarnaast zijn er ook de gesprekken in de leergroep. Vanaf de tweede opleidingsfase verwachten we dat de studenten naast de leerdoelen die in stageopdrachten vertaald zijn, ook eigen leerdoelen bepalen die ze ook vertalen in concrete aandachtspunten. Op die manier kunnen de studenten gericht werken en kan de stagementor ook gericht observeren en feedback geven. Na de activiteiten reflecteren de studenten over hun vorderingen en bepalen de leerdoelen voor de rest van de stage of voor de volgende stage. Doorheen de stage noteert de stagementor directe feedback in het stageschrift. Hij houdt hierbij rekening met de concrete aandachtspunten van de student. Op het einde van de dag is er een feedbackgesprek. Per stage krijgen de studenten vanuit de opleiding één stagebezoek, met observatie van een half dagdeel. Alle studenten hebben ook een vaste stagebegeleider met wie ze na iedere stage een begeleidingsgesprek hebben. Dit gesprek wordt door de docent en de student voorbereid aan de hand van het evaluatieformulier van de stagementor, de bezoekende docent en de student. Door te werken met een vaste begeleider naast een bezoekende docent zorgen we ervoor dat er over de verschillende stages heen continuïteit is. We kiezen om begeleiding en beoordeling te scheiden. De begeleider is geen beoordelaar en kan zich volledig aan de begeleiding van het leerproces wijden. Vanaf de derde opleidingsfase krijgen de studenten steeds meer autonomie. Ze bepalen in overleg met de stagementor het thema van elke stage en stellen zelfstandig hun stageschema op. De voorbereidingen worden beknopter uitgeschreven. Nota bene: feedbackgesprek versus begeleidingsgesprek Een feedbackgesprek wordt gevoerd onmiddellijk na een activiteit of een aantal activiteiten. Het gesprek vertrekt vanuit het referentiekader en de inzichten van de docent of stagementor. Hierbij verwoordt de docent en/of de stagementor zijn observatie van één of meerdere activiteiten en worden op die manier de geobserveerde gegevens teruggekoppeld. De mondelinge feedback (het feedbackgesprek) vertrekt vanuit de schriftelijke feedback. Deze wordt meestal tijdens de activiteit in een evaluatieschrift genoteerd. Schriftelijke feedback bestaat uit concrete, specifieke, beschrijvende informatie. Deze informatie wordt best zoveel mogelijk gescheiden van eigen reacties en commentaren. Hierbij heeft de feedbackgever oog voor de zwakke en sterke punten en de dosering van de feedback. In een feedbackgesprek helpt de docent en/of stagementor de student zijn eigen gedrag te analyseren en alternatieven te bedenken. Hij brengt de reflectie van de student op gang en kan ook concrete adviezen geven bij de planning, uitvoering en evaluatie van speel- leeractiviteiten (concrete tips naar de toekomst toe). Deze adviezen hebben een eerder sturend karakter: de begeleider verwacht van de student dat hij de adviezen probeert te realiseren in de toekomstige praktijk. Een begeleidingsgesprek vertrekt vanuit de bekommernissen en de beleving van de
16
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
student. Een begeleidingsgesprek wordt pas na enkele dagen stage of na een volledige stageperiode gehouden. De student brengt zelf de gespreksonderwerpen aan. Ook de docent en/of stagementor (begeleider) kunnen/kan onderwerpen aanbrengen. Beide partijen bereiden steeds de agendapunten van het gesprek voor. In het gesprek beluistert de begeleider de student en helpt analyseren waarom bepaalde zaken op die manier verlopen zijn. Ook hier worden de inzichten naar de student teruggekoppeld. Daarna worden alternatieven en/of oplossingen bedacht in onderling overleg. Hierbij probeert de begeleider de reflectie bij de student te stimuleren. De leerervaringen en de plannen/werkpunten worden schriftelijk vastgelegd. Deze werkpunten kunnen verbeterpunten zijn, maar kunnen ook gericht zijn op het verder consolideren en verstevigen van wat al goed gaat. Tijdens een begeleidingsgesprek probeert de begeleider zich vooral te laten leiden door het leerproces van de student. Veeleer dan dit leerproces te sturen zoals bij een feedbackgesprek, wordt hier verwacht dat de student zijn verantwoordelijkheid opneemt voor zijn eigen leertraject. De begeleider houdt de student daarbij een spiegel voor van zijn leertraject zodat reflectie wordt gestimuleerd.
In de ingroeistage bepalen studenten eigen leerdoelen en onderzoeksonderwerpen. In het eerste gedeelte van de stage is er nog directe begeleiding door de stagementor. Naarmate de stage vordert kan de student meer alleen voor de klas staan en gebeurt de begeleiding steeds meer indirect via gesprekken. Het stagebezoek vanuit de opleiding bestaat uit gesprekken met alle betrokkenen. Er is in principe geen lesobservatie, tenzij bij problemen. Op die manier willen we het totale functioneren van de student centraal stellen en niet alleen de nadruk leggen op het lesgeven. Het is ook aan de student om aan te tonen dat hij de competenties die te maken hebben met de brede professionaliteit verworven heeft. Bij de begeleiding en de reflectie maken alle betrokkenen gebruik van de stageleerlijn die fungeert als reflectie- en analyse-instrument. Het opleidingshoofd bepaalt welke docent bij welke student op stagebezoek gaat en maakt hiervan een overzicht dat hij vóór de stage aan docenten en studenten bezorgt. We streven ernaar dat er zoveel mogelijk verschillende docenten bij de student op stagebezoek komen. Op die manier vermijden we subjectiviteit en eenzijdigheid. Om ervaringen uit de praktijk te verwerken en vast te kunnen houden, is reflecteren een belangrijke vaardigheid. Om het proces van begeleiden en beoordelen te structureren en te verdelen onder de verschillende betrokken partijen gebruiken we het model van Korthagen. Hieraan hangen we de verschillende gesprekken op. We vinden het zeer belangrijk dat de student zich verantwoordelijk voelt voor zijn eigen leerproces. De begeleiding van de hogeschool is zo opgebouwd dat studenten steeds meer hun eigen ontwikkeling tot startbekwame leraar ter hand nemen. Op het einde van de opleiding wordt van hen verwacht dat ze een zelfsturende, onderzoekende en reflectieve houding hebben. Ze dienen de doelen van de verschillende fasen van de opleiding dan ook voor ogen te houden. Zij zijn medeverantwoordelijk om de doelen te behalen. Doorheen de gesprekken met mentoren, bezoekende docenten en de leergroep- of stagebegeleider doorloopt de student dit reflectieproces. Het model kan ook helpen om het begeleidingsgesprek voor te bereiden. Reflecteren heeft te maken met het nadenken over jezelf, over je handelen met als doel te komen tot een ander en beter handelen. Korthagen (1992) omschrijft het als:
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
17
“Iemand reflecteert als hij/zij zijn/haar ervaringen en/of kennis probeert te herstructureren.” Reflecteren is het herinterpreteren van ervaringen om te komen tot een hoger niveau van beroepsuitoefening. Door te reflecteren na iedere stageactiviteit, kan de student zijn gedrag bijsturen en zo vorderen in goed functioneren Reflecteren over het eigen handelen betekent dat je terugblikt op praktijkervaringen. Dat je je bewust wordt van je eigen handelen, dat je de essentiële aspecten kan aanwijzen en daarin een samenhang kan zoeken om tenslotte alternatieven te ontwikkelen. Je selecteert daarna één van die alternatieven en probeert die uit, op dat moment kan de reflectiecyclus herhaald worden. Dit proces wordt in het spiraalmodel van reflectie (naar Korthagen, 1982) voorgesteld:
Alternatieven ontwikkelen en daaruit kiezen
4
Bewustwording van essentiële aspecten
5 1
3
Uitproberen
Handelen / ervaring
2 Terugblikken
Kernvragen bij deze reflectiecyclus zijn: Fase 1: Wat wilde ik bereiken, wat wilde ik uitproberen? Fase 2: Wat gebeurde er concreet? Fase 3: Wat is de samenhang tussen de antwoorden in fase 2? Fase 4: Wat zou ik een volgende keer wel/niet doen? Fase 5: Wat wil ik bereiken, wat wil ik uitproberen?
Verdere lectuur: Kelchtermans, G. (2001b). Reflectief ervaringsleren voor leraren. Een werkboek voor opleiders,nascholers en stagebegeleiders. (Cahiers voor Didactiek, nr. 10). Deurne: Wolters Plantyn. Kelchtermans, G. (2003). De kloof voorbij. Naar een betere integratie van theorie & praktijk in de lerarenopleiding. Rapport opgesteld in opdracht van de Vlaamse Onderwijsraad. Brussel: Vlaamse Onderwijsraad. Korthagen, F.A.J. (1982). Leren reflecteren als basis voor de lerarenopleiding: Een model voor de opleiding van leraren, in het bijzonder wiskundeleraren. 's-Gravenhage: Stichting voor Onderzoek van het Onderwijs. Korthagen, F.A.J. (1992). Reflectie en de professionele ontwikkeling van leraren. Pedagogische Studiën, 69, p. 112-123.
18
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
2.3
Leerplan versus ontwikkelingsplan: een keuze in functie van het leerproces van de student
2.3.1
EERSTE OPLEIDINGSFASE VAN DE OPLEIDING (1BAKO)
Studenten uit de eerste opleidingsfase moeten al heel vlug heel concrete activiteiten geven (vb. plastische opvoeding): in die context is het ons inziens niet haalbaar om te vertrekken vanuit de ontwikkelingsaspecten van het Ontwikkelingsplan voor de katholieke kleuterschool. Voor eerstejaarsstudenten is dit te algemeen opgesteld. In een eerste opleidingsfase hebben studenten nood aan een praktische voorbereiding naar de activiteit toe. Ze zitten in deze eerste fase van de opleiding met heel wat concrete vragen naar vakinhoud. Dit houvast vinden we veel duidelijker terug in de leerplannen. Vandaar dat de opleiding ervoor gekozen heeft om in de eerste opleidingsfase te werken met leerplandoelen, aangevuld met concrete doelen in functie van de geplande activiteit. 2.3.2
TWEEDE OPLEIDINGSFASE VAN DE OPLEIDING (2BAKO)
Naarmate de studenten vorderen in de opleiding, verhogen we onze eisen i.v.m. het werken met het ontwikkelingsplan en de leerplannen van het VVKBaO: Voor studenten in hun tweede opleidingsfase betekent dit wat betreft doelen • •
dat studenten ontwikkelingsaspecten moeten overnemen uit het ontwikkelingsplan. Ze moeten het nummer vermelden, het ontwikkelingsaspect uitschrijven en, indien nuttig, ook de bijhorende leer- of ontwikkelingslijn. dat studenten leerplandoelen mogen/moeten gebruiken.
Van de activiteiten die ze aanbieden, moeten de studenten de ervaringssituatie vermelden waaronder de activiteit in deze context valt. 2.3.3
DERDE OPLEIDINGSFASE VAN DE OPLEIDING (3BAKO)
Nu zijn onze studenten er helemaal klaar voor! We kiezen resoluut voor de ontwikkelingsaspecten en leerlijnen uit het ontwikkelingsplan.
2.4
Levensbeschouwelijke opvoeding en levensbeschouwelijke activiteiten: algemene toelichting.
De levensbeschouwelijke activiteiten of LBA maken deel uit van de levenbeschouwelijke opvoeding (LBO). We willen kinderen begeleiden in het groeiproces dat leidt tot een eigen en verantwoorde beslissing inzake geloven en leven (Vgl. Werkplan RK Godsdienst voor het Katholiek Kleuteronderwijs in Vlaanderen, p.20). Deze beslissing betreft datgene waarvan mensen geloven dat het hun leven uiteindelijk waardevol maakt en betekenis geeft. We spreken in dit verband graag over fundamentele levenswaarden. In de Katholieke kleuterschool krijgt de levensbeschouwelijke opvoeding een specifieke invulling vanuit een dialoog met de joods-christelijke traditie en met de wijze waarop deze traditie concreet vorm krijgt binnen de Rooms-katholieke kerk. Dit betekent meer concreet dat er wordt gewerkt met Bijbelverhalen, dat God ter sprake wordt gebracht, dat er aandacht wordt besteed aan belangrijke kerkelijke feesten en rituelen en dat er plaats is voor gebedsopvoeding. Tegelijkertijd wordt in de LBA de feitelijke levensbeschouwelijke verscheidenheid die de hedendaagse maatschappelijke en culturele realiteit kenmerkt, erkend en op een
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
19
positieve manier benaderd. Ook dit is een noodzakelijke bijdrage tot de ontwikkeling van een levensbeschouwelijke identiteit in de huidige context. Concreet betekent dit dat er aandacht wordt besteed aan waardevolle verhalen en gebruiken uit andere levensbeschouwelijke tradities en bronnen dan de christelijke en dat er ruimte wordt gegeven aan zaken zoals filosoferen met oudere kleuters. Wat de concrete uitwerking betreft verwachten we dat de studenten 1 levensbeschouwelijke activiteit (LBA) organiseren per volle stagedag. De duur varieert van een 10’ bij peuters tot een 15’ bij kleuters van de eerste tot en met de derde kleuterklas. Vooral bij de jongste kleuters is het ook belangrijk gebruik te maken van niet verbale werkvormen. Het gaat om een volwaardige activiteit, dus met een inleiding, een midden en een slot. De afsluiter bestaat meestal uit een stiltemoment. Dit kan een gebed zijn, een meditatief moment, een stukje poëzie, een lied, enz. Het kan goed zijn hier de klasgewoonte over te nemen. Deze opbouw moet uitdrukkelijk terug te vinden zijn in de lesvoorbereiding. Verder bevat de lesvoorbereiding van een LBA: • een korte omschrijving van de essentie van de activiteit • een vermelding van de belangrijkste component van levensbeschouwelijke en religieuze groei waarrond er wordt gewerkt (zie het Werkplan) • een vermelding van de belangrijkste impuls die de student hanteert (ervaringen van kleuters/geloofsverhaal/ritueel), samen met de fase van het leerproces waar het accent op ligt (verkennen/ verdiepen/verankeren) Uiteraard dient een lesvoorbereiding LBA ook te voldoen aan de algemene didactische richtlijnen, zoals bvb
20
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
3
LOGISCHE OPBOUW VAN DE STAGE
3.1
Eerste opleidingsfase (1BAKO)
3.1.1
OBSERVATIE- EN PARTICIPATIESTAGE (O&P)
Voor vele studenten is het jaren geleden dat ze in een kleuterklas kwamen. Daarom laten we hen meermaals en in verschillende kleuterklassen observeren en participeren; dit al vanaf de eerste week van het academiejaar. Tijdens de observatie- en participatiestage krijgen de studenten voornamelijk kijkopdrachten mee. Er wordt wel van de studenten verwacht dat ze op eigen initiatief deelnemen aan het klasgebeuren. Op die manier komen ze onmiddellijk in contact met de realiteit van het beroep waarvoor ze hebben gekozen en kunnen ze (in bepaalde mate) ervaren of die aan hun verwachtingen beantwoordt. Daarnaast leren ze op korte termijn en op een ongedwongen manier het werkveld kennen, vooraleer ze er een actieve opdracht moeten uitvoeren. 3.1.2
OEFENMOMENT (OM) – ACTIEVE STAGE
We geven de studenten stapsgewijs meer in handen. Na het participeren op eigen initiatief (zie 3.1.1) moeten ze nu een activiteit van een 20 à 30 min. geven aan een groepje van 4 tot 6 kleuters. Deze activiteit geven ze tweemaal of zelfs driemaal na elkaar, telkens met een ander groepje kleuters. Zo kunnen ze heel snel leren uit hun ervaringen. 3.1.3
OEFENACTIVITEITEN (OA) – ACTIEVE STAGE
Hier gaan we weer een stap verder. Drie studenten nemen achtereenvolgens de hele klas over, elk voor ongeveer een derde van de ochtend. 3.1.4
PRAKTIJKDAGEN (PD) – ACTIEVE STAGE
De studenten vormen onderling duo’s tijdens de Brugse praktijkdag. Per duo nemen ze afwisselend (en gedeeltelijk samen) een hele klas over voor een hele dag. Tijdens de praktijkdag in de thuisstageschool, neemt elke student een klas de hele dag over. 3.1.5
PRAKTIJKWEEK – ACTIEVE STAGE
De student neemt de leiding van de klas in handen en staat zoveel mogelijk zelf voor alles in. Dit gebeurt natuurlijk onder het toeziende oog van de stagementor. De studenten gaan individueel op meerdaagse stage in een zelf gekozen school. De stage loopt enkele dagen vóór en enkele dagen na een weekend om hen tussentijds een adempauze te geven. Net voor of net na dat weekend is er ook een terugkommoment op de hogeschool, om bij te sturen vanuit de opgedane ervaringen. We kiezen hier voor een (liefst) zuivere tweede kleuterklas omdat dit in een eerste stagejaar de gemakkelijkste situatie is. De kinderen zijn al vrij zelfstandig en vragen minder fysieke zorg dan die van de peuter-/eerste kleuterklas. Toch vragen ze ook nog niet de cognitieve uitdagingen van kinderen uit de derde kleuterklas.
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
21
3.2
Tweede opleidingsfase (2BAKO)
3.2.1
PERIODE 1 – ACTIEVE STAGE
In het tweede stagejaar laten we de studenten zo snel mogelijk weer op stage vertrekken. Er zijn immers sowieso al enkele maanden verstreken sedert hun vorige praktijkervaring. Om weer veilig op gang te komen, is periode 1 een duostage, waarbij de studenten zelf onderling duo’s vormen. De stage beslaat een volledige week (maandag – vrijdag). 3.2.2
PERIODE 2 – ACTIEVE STAGE
Periode 2 is ook een volledige week, maar nu gaan alle studenten alleen op stage in een zelfgekozen school. Ze zoeken hiervoor een peuter- of peuter/1ste kleuterklas. Om kennis te kunnen maken met het specifieke van deze jonge kinderen, vinden we het essentieel dat alle studenten die zich hebben ingeschreven voor het opleidingsonderdeel ‘stage: kleuteronderwijs 2’ zeker één stageperiode in een peuter- of peuter/eerste kleuterklas stage lopen. Voor ze deze peuterstage aanvatten, gaan ze 2 dagen observeren. 3.2.3
PERIODE 3 – ACTIEVE STAGE
Periode 3 is opnieuw een duostage, maar nu voor 2 weken. 3.2.4
PERIODE 4 – ACTIEVE STAGE
Voor Periode 4 gaan de studenten naar een derde kleuterklas in een zelf gekozen stageschool. Hier gaat iedereen alleen op stage gedurende 2 weken. 3.2.5
SOLO/DUO
Omdat we het belangrijk vinden dat studenten leren (uit) samenwerken, kiezen we expliciet voor twee duostages. We spreiden die over de 4 periodes zodat de stage geleidelijk aan zwaarder wordt: 1 week in duo, 1 week alleen, 2 weken in duo, 2 weken alleen.
3.3
Derde opleidingsfase (3BAKO)
3.3.1
EERSTE STAGE: EERSTE LEERJAAR – ACTIEVE STAGE
Eind september/begin oktober trekken de studenten uit de derde opleidingsfase op stage naar een eerste leerjaar. Zo kunnen ze ervaren hoe kinderen de overstap maken van de derde kleuterklas naar het eerste leerjaar. De studenten nemen de klas niet een volledige week over. Ze observeren heel wat lessen en geven zelf ook enkele lessen. Hun onderwijsvisie wordt verruimd door deze leerervaring in het eerste leerjaar. (Het kan interessant zijn dat ze hier bij dezelfde groep staan als bij wie ze op het einde van het vorige academiejaar in de derde kleuterklas stage liepen.)
22
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
3.3.2
TWEEDE STAGE: PEUTERS / EERSTE KLEUTERKLAS – ACTIEVE STAGE
In de tweede stageperiode wordt gedurende twee weken de kennismaking met de peuter-/eerste kleuterklas verdiept. 3.3.3
DERDE STAGE: KEUZESTAGE – ACTIEVE STAGE
Voor de twee weken durende keuzestage maken de studenten een keuze uit volgende mogelijkheden: buitengewoon onderwijs, eerste leerjaar, methodeschool Vlaanderen, een multiculturele kleuterklas, een 123-kleuterklas of een kleuterklas in Nederland. Een andere mogelijkheid is gedurende drie maanden in samenwerking met ’t Scharnier kinderen in een kwetsbaar gezin begeleiden. 3.3.4
VIERDE STAGE: INGROEISTAGE – ZELFSTANDIGE STAGE
Ten slotte gaan de studenten zes weken op ingroeistage in een tweede of derde kleuterklas. Tijdens die periode kunnen de studenten als volwaardig teamlid in contact komen met andere facetten van het beroep van leraar (vergaderingen, schoolvisie, zorg, administratieve taken, samenwerking schoolteam, …). Naast de vier weken effectieve stage werken de studenten (in de school) aan een aantal onderzoeksopdrachten. Studenten die hun stage doen in het kader van het opleidingsonderdeel Stage: kleuteronderwijs 3 zoeken zelf hun stagescholen. De ingroeistage vormt hierop een uitzondering. De West-Vlaamse basisscholen kunnen zich kandidaat stellen om studenten op ingroeistage te ontvangen. Hiervoor krijgen de scholen jaarlijks in het tweede semester een brief toegestuurd met de uitnodiging om in te tekenen. In de tweede helft van juni kunnen de studenten op hun beurt een keuze maken uit de lijst van scholen die zich kandidaat stelden.
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
23
24
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
4
STAGEREGLEMENT
4.1
Ziekte en afwezigheid
Wie tijdens een stageperiode afwezig is, om welke reden ook, moet stage inhalen. Hoeveel stage ingehaald moet worden, wordt met het opleidingshoofd afgesproken. Wie tijdens een stageperiode ziek wordt of plotseling verhinderd is stage te lopen, moet de betrokken partijen daarvan zo vlug mogelijk op de hoogte stellen. Dit gebeurt bij voorkeur nog de avond vóór en ten laatste de ochtend van de stage, vóór de aanvang van de school. Men waarschuwt de hogeschool (uitsluitend telefonisch via 050/30 51 38), de stageschool en bij voorkeur ook de stagementor (indien die te bereiken is) en de bezoekende docent(en). Voor proefactiviteiten geldt: Men waarschuwt de hogeschool (uitsluitend telefonisch via 050 30 51 38), en de betrokken docent (per mail). Indien medestudenten op de aanwezigheid van de betrokken student rekenen, moet men hen ook verwittigen. De school waar de proefactiviteiten doorgaan en de betrokken klastitularis worden door de hogeschool verwittigd. Wie wegens ziekte afwezig is, dient dit met een geldig doktersbewijs te staven. Deze worden, ook voor een afwezigheid van één dag, zo spoedig mogelijk op het secretariaat afgegeven (of toegestuurd). Briefjes waarbij een arts verklaart dat hij de student niet zelf heeft onderzocht of die worden afgeleverd na de ziekteperiode zijn ongeldig. Wie om een wettige reden, andere dan ziekte, afwezig zal zijn tijdens de stage, moet daartoe toelating vragen aan het departementshoofd. Het departementshoofd levert hiervoor een bewijs af dat de afwezigheid wettigt en dat moet worden voorgelegd aan de stagementor en aan de directeur van de stageschool.
4.2
Wijzigingen
Wanneer zich tijdens de stage wijzigingen in het stageschema (lessenrooster) voordoen, waardoor een bezoek van de docent op dat moment niet opportuun is (repetitie schoolfeest,...), dan stelt men Lieve Rotsaert of de bezoekende docent (indien gekend) daarvan zo snel mogelijk op de hoogte. Zo kan de docent hiermee rekening houden bij de planning van zijn stagebezoeken. Voorwaarden keuze stageschool: •
De studenten mogen geen stage lopen in een school waar familieleden tot in de derde graad werken of waar de eigen kinderen schoollopen. Bij twijfel neemt men best contact op met het opleidingshoofd.
•
De studenten lopen in hun driejarige opleiding niet meer dan twee keer stage in dezelfde stageschool.
Alle uitzonderingen die niet met voorgaande paragrafen te maken hebben, worden aan het opleidingshoofd voorgelegd en met het departementshoofd besproken. Bij problemen kan, in overleg met het opleidingshoofd en het departementshoofd, besloten worden om de stage voortijdig te beëindigen. Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
25
4.3
Schorsing van de stage
4.3.1
TIJDELIJKE SCHORSING VAN DE STAGE
Stages en stagecontracten kunnen tijdelijk door het departementshoofd en het opleidingshoofd als beperkte examencommissie worden geschorst op vraag van de stageschool of op aangeven van het opleidingshoofd als: • • • • • •
de lesvoorbereiding niet op het afgesproken moment werd ingeleverd; de lesvoorbereiding of de correctie ervan verwaarloosd wordt; de student weigert samen te werken met medestudenten die dezelfde les moeten geven; de student kledij en/of uiterlijk niet verzorgt; er sprake is van manifest onbeleefd of brutaal gedrag; te laat of geen contact wordt opgenomen met de stageschool of de stagementoren;
Een stageactiviteit waarvoor de student tijdelijk wordt geschorst, kan niet worden ingehaald. De beoordeling van de stage zal gebeuren op basis van de wel uitgevoerde stageactiviteiten, rekening houdend met een negatieve beoordeling voor beroepshouding. Het wegvallen van stageactiviteiten als gevolg van een tijdelijke schorsing kan ook het wegvallen van bezoeken door een docent van de hogeschool impliceren. 4.3.2
DEFINITIEVE SCHORSING VAN DE STAGE
Het departementshoofd en het opleidingshoofd kunnen, als beperkte examencommissie, beslissen tot een definitieve schorsing van de stage bij duurzame herhaling van de redenen die leiden tot een tijdelijke schorsing of bij grensoverschrijdend gedrag. 4.3.3
TUCHTMAATREGELEN
Een tijdelijke of definitieve schorsing kan bij ernstige feiten aanleiding geven tot het opstarten van een tuchtprocedure overeenkomstig het Onderwijs- en examenreglement van de KHBO. 4.3.4
BIJZONDERE BEPALINGEN INGROEISTAGE (KLEUTERONDERWIJS STAGE 3)
De ingroeistage neemt in de opleiding Bachelor in het onderwijs – kleuteronderwijs een wat aparte plaats in. Het is niet alleen de lange eindstage van de driejarige opleiding, ook inhoudelijk wordt het contact met de schoolomgeving uitgediept. Met dit doel stellen de studenten een portfolio samen waarin ze het resultaat van een aantal uitgevoerde opdrachten bijhouden. Voor opdrachten i.v.m. externen kunnen de studenten de school verlaten. U vindt hieronder een drietal bepalingen als addendum bij het stagereglement. 1. Voor de opdrachten op schoolniveau is het niet toegelaten de school te verlaten tenzij voor contacten met externen. Voor de contacten met externen verwittigt de student(e) steeds de stagementor. 2. De studenten moeten heel wat computerwerk verrichten om hun onderzoeksopdrachten af te werken. Ze mogen hiervoor maximum 2 volledige (of 4 halve) dagen doorwerken buiten de school. Ze moeten dit uitdrukkelijk vermelden in hun werkplan. Sommige studenten kunnen ook opteren om binnen de school te
26
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
werken aan hun onderzoeksopdrachten.
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
27
28
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
5
REGELS IN VERBAND MET BEROEPSHOUDING
•
Zorg ervoor tijdig aanwezig te zijn op stage. Wat tijdig is, hangt af van wat je nog aan voorbereidend werk hebt in de klas. Doestage vraagt voldoende voorbereidingstijd; je moet naast het klaarzetten van materiaal eventueel nog iets afspreken met de stagementor. In elk geval moet je rustig de kinderen kunnen onthalen, hetzij op de speelplaats, hetzij bij de kapstokken, hetzij in de klas (volgens wat de praktijkgids voorschrijft).
•
Als je op een Brugse stageschool aankomt, meld je je aan bij de stagementor van je stageklas. Bij aanvang en op het einde van een stage op een zelf gekozen stageplaats neem je in ieder geval contact op met de directie.
•
Binnen een kleuterschool spreek je steeds Algemeen Nederlands, zowel met de kleuters, de stagementor als met de medestudenten.
•
Wanneer een medestudent(e) of stagementor een activiteit aan het geven is, zwijg je bij voorkeur of praat je heel stil zodat je de activiteit niet stoort.
•
Je gaat op stage in “aangepaste kledij”. Mensen passen hun kledij aan aan de situatie. Op je werk kleed je je anders dan thuis; wie gaat sporten kleedt zich anders dan wie naar een proclamatie gaat; in de kleuterklas moet je je dus misschien anders kleden dan op de hogeschool. Wie met kleuters werkt, draagt best praktische kledij waarin zij/hij soepel kan bewegen en waarin zij/hij niet bang hoeft te zijn om zich vuil te maken. Die kledij is ook schoon (=vlekkeloos, fris) en niet versleten 1
•
Je rookt nooit in een schoolgebouw; ook niet in de omgeving van de school of aan de schoolpoort.
•
In aanwezigheid van kleuters in de stageklas mag je enkel iets eten of drinken (het moet dus niet) terwijl de kleuters ook hun hapje of drankje aan het nuttigen zijn. Dat juf ook iets drinkt of eet kan de gezelligheid van het ontmoetingsmoment verhogen. (Dat mag je echter niet verhinderen kinderen hulp en begeleiding te geven wanneer nodig!)
•
Tijdens de aanwezigheid in een stageklas gebruik je je GSM niet, tenzij als horloge. Je zet de beltoon van je GSM ook uit.
•
Elke stagementor waardeert op een observatiedag een helpende hand bij toiletbezoek, het aandoen van de jassen, uitdelen van een hapje en drankje (zéker bij de jongsten).
•
Na een stage(dag) ruim je de klas goed op. Denk daarbij ook aan het uitspoelen van penselen, afwassen van tafels, vegen (rond en onder de zandtafel), … Zorg ervoor dat je de klas minstens even net achterlaat als je ze gevonden hebt. Om goed te weten wat je stagementor aan opruimen verwacht, kun je het hem best eens vragen.
•
Tijdens de stageperiode zijn het begeleidingsschrift en de stagemap altijd aanwezig in de stageklas. De evaluatieformulieren zitten met ingevuld hoofd vooraan in de map.
1
Voor verdere richtlijnen i.v.m. kledij: zie de voorschriften i.v.m. kledij op Toledo.
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
29
•
30
Scholen hebben ook “interne schoolregels”. Er wordt verwacht dat je je hieraan houdt. Je vindt ze terug op het einde van de klasmappen.
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
6
MEDISCH ONDERZOEK, ZWANGERSCHAP EN STAGE
6.1
Medisch onderzoek en stage
De Federale wetgeving bepaalt dat in sommige gevallen stages enkel mogelijk zijn na een medisch onderzoek en eventueel bepaalde inentingen. Het gaat dan telkens om onderzoeken die ook verplicht zijn voor elke werknemer die in die instelling/school in dienst wordt genomen. In de opleidingen gezondheidszorg moeten alle studenten aan zo’n onderzoek deelnemen. In de lerarenopleidingen komt dat slechts in een zeer beperkt aantal gevallen voor: met name vooral voor stages in sommige scholen voor buitengewoon onderwijs en in ziekenhuisscholen. Om te bewijzen dat je in deze speciale gevallen het verplichte medisch onderzoek hebt doorlopen, ontvang je een Formulier voor de GezondheidsBeOordeling (GBO). Dat formulier kan je enkel krijgen na een gezondheidsbeoordeling die uitgevoerd wordt door PROVIKMO, de externe dienst voor preventie en bescherming van de KHBO, en dus NIET via de huisarts. Dit onderzoek en eventueel noodzakelijke inentingen zijn uiteindelijk gratis (het Fonds voor de Beroepsziekten draagt de kosten), maar je moet de kosten wel vooraf betalen. Je wordt nadien terugbetaald. Praktisch verloop van de procedure Er zijn vier data waarop we dit medisch onderzoek in samenwerking met de Arbeidsgeneeskundige Dienst van de KHBO organiseren: 28 september 2011, 12 oktober 2011, 19 oktober 2011 en 26 oktober 2011. Deze onderzoeken hebben plaats in lokaal B003 op de campus. Omdat er voor de stages in het buitengewoon onderwijs (zowel in het eerste als het tweede semester) een contactdag is op 24 oktober 2011 en we op die dag ook een bijna volledig overzicht hebben van welke studenten in scholen die een medisch onderzoek vragen stage zullen lopen, organiseren we voor de lerarenopleiding het onderzoek zoveel mogelijk op 26 oktober 2011. Ook op 19 oktober 2011 is er een mogelijkheid voor wie al vroeger weet of een onderzoek nodig is. De gezondheidsbeoordeling omvat het preventief medisch onderzoek door de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer van PROVIKMO en de controle op vaccinatiestatus in functie van de aard van de werkpost en de risicofactoren. Om een afspraak te maken voor dit verplicht medisch onderzoek moet je jezelf elektronisch registreren op de site van PROVIKMO (zie verder). Je bent zelf verantwoordelijk om ervoor te zorgen dat je onderzoeksmoment vóór de aanvang van je eerste stage gepland is! Het is de bedoeling dat, wanneer je je aanbiedt op dit PROVIKMO-onderzoek, je een geldig en recent bewijs van antistoffen Hepatitis B kan voorleggen. Hiervoor moet je, voorafgaand aan dit PROVIKMO-onderzoek, langsgaan bij de huisarts die via een bloedafname de antistoffentiter Hepatitis B kan (laten) bepalen.
In geval van voldoende antistoffen ben je ook ‘voldoende beschermd’ om op stage te gaan en zal PROVIKMO je een gunstig formulier GBO bezorgen.
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
31
In geval van onvoldoende antistoffen zal PROVIKMO je een formulier GBO bezorgen met de opmerking dat je nog gevaccineerd moet worden zodat je eveneens ‘voldoende beschermd’ bent om de stage aan te vangen! De nodige vaccins worden toegediend door de huisarts. De kosten verbonden aan de aankoop van die vaccins (bij de apotheek) kan je terugbetaald krijgen door het Fonds voor de Beroepsziekten (FBZ). Hiervoor moet je eerst een aanvraag tot terugbetaling indienen bij het FBZ, en dit wel volgens een voorgeschreven procedure.
In geval van onvoldoende antistoffen wordt, tijdens het onderzoeksmoment bij PROVIKMO, de vaccinatie en terugbetalingsprocedure opgestart door PROVIKMO: 1. PROVIKMO bezorgt je de nodige formulieren (511N en 513N) om terugbetaling van de nodige vaccins aan te vragen bij het Fonds voor Beroepsziekten. Deze formulieren, die je als aanvrager volledig invult en ondertekent, stuurt PROVIKMO op naar het FBZ. 2. PROVIKMO geeft je een verwijsbrief (voor de nodige vaccins) waarmee je naar de huisarts gaat. 3. De huisarts bezorgt je een voorschrift voor deze vaccins (TWINRIX®) waarmee je naar de apotheek gaat. De betalingsbewijzen van de apotheek hou je zorgvuldig bij! 4. De huisarts dient de vaccins toe en bezorgt je een vaccinatiebewijs. Eén kopie van het vaccinatiebewijs voeg je bij jouw formulier GBO én één kopie stuur je op naar PROVIKMO, t.a.v. Mevr M. Wallyn, Dirk Martensstraat 26, 8200 BRUGGE. 5. De goedkeuring van jouw aanvraag tot terugbetaling wordt door FBZ per post opgestuurd, ongeveer 1 maand na aanvraag. De goedkeuring bestaat uit: de eigenlijke beslissingsbrief, uitleg over de manier waarop de effectieve terugbetaling kan verkregen worden, het nodige aantal voorschriftenformulieren, nl. Voorschriftenformulier voor toegekende verstrekkingen voorzien in de specifieke nomenclatuur, om de effectieve terugbetaling bij het Fonds aan te vragen. 6. De voorschriftenformulieren moet je laten invullen door zowel de huisarts, die het vaccin heeft voorgeschreven (en toegediend), als door de apotheker die het vaccin verkocht heeft. In de kolom Bedrag van de persoonlijke tussenkomst moet de apotheker de prijs van het product invullen (er mag slechts 1 product per formulier ingevuld worden.) 7. Deze, correct en volledig ingevulde, formulieren stuur je terug naar het Fonds voor de Beroepsziekten, Sterrenkundelaan 1, 1210 BRUSSEL 8. Na ongeveer twee maanden zal het FBZ het verschuldigde bedrag betalen per postassignatie. Registratie voor het onderzoek bij PROVIKMO De registratie voor het VERPLICHT medisch onderzoek bij PROVIKMO moet als volgt gebeuren: 1. Surf naar www.provikmo.be. 2. Klik links onder E-Webtools op stagiairs. 3. Klik om de toepassing te starten. 4. Registreer je en log in door je persoonlijke gegevens en het schooltoken ‘opleiding’ in te vullen. 5. Reserveer je afspraak. De mogelijke onderzoeksmomenten zijn: • woensdagnamiddag 19/10/2011 • woensdagnamiddag 26/10/2011
32
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
Let op: je kan maar vanaf 30 dagen vóór het medisch onderzoek inschrijven. Inschrijven op de dag van het medisch onderzoek is niet meer mogelijk. 6. Lees aandachtig de akkoordverklaring en klik onderaan. 7. Vul op alle tabbladen de gevraagde gegevens zeer nauwkeurig in. 8. Je ontvangt een bevestigingsmail met het door jou gekozen onderzoeksmoment. Op het onderzoeksmoment, dat doorgaat in het onderzoekslokaal B003 van de campus Brugge, breng je zeker mee: de bevestigingsmail; je SIS-kaart; je vaccinatiekaartje met overzicht van ALLE reeds gekregen vaccins (eventueel vooraf opvragen bij je huisarts): de antistoffenbepaling over hepatitis B (dit moet je enkele dagen vooraf door je huisarts laten uitvoeren). Na het onderzoek ontvang je een formulier voor de gezondheidsbeoordeling (GBO) dat geldig blijft voor de duur van de opleiding en dat je steeds dient voor te leggen op elke plaats waar je stage(s) verricht en men ernaar vraagt. Wat bij problemen? Als er echt een datumprobleem is waardoor je niet op de aangeduide uren aanwezig kan zijn, neem je contact op met Mevrouw Croubels (
[email protected]) (lokaal B006 op Campus Brugge). Zij kan dan in uitzonderlijke gevallen individuele afspraken regelen (deze gaan dan meestal wel door buiten de campus).
Denk erom: in het beperkte aantal gevallen is dit medisch onderzoek ook voor stagiairs van de lerarenopleiding verplicht!
6.2
Zwangerschap en stage
Als je zwanger bent mag je nooit stage lopen in een kleuterklas (ook zwangere kleuterleidsters moeten vervroegd onmiddellijk hun onderwijsactiviteiten staken). Dat heeft alles te maken met veiligheidsrisico’s bij het contact met nog niet volledig zindelijke peuters/kleuters. Dezelfde regel geldt ook in een aantal scholen voor buitengewoon onderwijs (inbegrepen de ziekenhuisscholen). In sommige gevallen kan je dan nog wel stage lopen op een school, maar in elk geval niet meer in een klas bij de peuters/kleuters. Als je zwanger bent, neem dat onmiddellijk contact op met je opleidingshoofd om te bespreken welke gevolgen dit heeft voor je studietraject en je stages. We zoeken samen naar een oplossing.
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
33
34
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
7
ANTWOORDEN OP VAAK GESTELDE VRAGEN VAN STUDENTEN EN STAGEMENTOREN
Wat doe ik als student als ik ziek ben op een stagedag? De student moet in elk geval onmiddellijk de stageschool en de hogeschool verwittigen. Alle verdere details staan beschreven in het stagereglement (zie p. 25) Wat als één van de partners ziek wordt/afwezig blijft op duostage? De aanwezige student loopt stage op de halve dagen die voor hem/haar voorzien zijn. De mentor neemt op de andere halve dagen de klas over. Wat doe ik als stagementor als de student zich niet aan de gemaakte afspraken houdt? Bespreek dit in eerste instantie met de student. Indien dit geen effect heeft, neem dan contact op met het stagesecretariaat van de hogeschool (050 30 51 38). Het secretariaat waarschuwt de betrokken docenten. Deze zullen contact opnemen met de stageschool. Wat doe ik als de opdrachten van de student moeilijk of niet haalbaar zijn in de klas- of schoolcontext? Bespreek dit met de student. Geef dit ook aan op het moment dat een docent van de hogeschool langs komt. Er kan dan naar een oplossing gezocht worden. Wat doe ik als ik me verder wil ontplooien als stagementor? De mentorenopleiding van de KHBO is opgegaan in een samenwerking met alle lerarenopleidingen van het Expertisenetwerk School of Education in West-Vlaanderen via het Eekhoutcentrum. Informatie kan je vinden op de website www.eekhoutcentrum.be. Wat is het verschil tussen een feedbackgesprek en een begeleidingsgesprek? Zie de rubriek “Visie op begeleiden en beoordelen” op p. 16. Leest de mentor het verslag van de bezoekende docent? Nee. Bij de beoordeling van de stageperiode willen we twee onafhankelijke verslagen: een verslag van de mentor, die de student gedurende langere tijd aan het werk heeft gezien en een ander verslag van de bezoekende docent, die een momentopname van deze stage maakt. Beide actoren kijken vanuit hun eigen ervaring, elk met zijn eigen bril. Deze manier van werken garandeert de grootst mogelijke objectiviteit. Om die reden maakt de bezoekende docent een verslag op onafhankelijk van de ervaringen van de stagementor.
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
35
Tot wie richt ik mijn vragen? • • •
36
Alle vragen van organisatorische aard stel je aan het opleidingshoofd. Alle inhoudelijke vragen stel je aan de (vak)docent die de stageopdracht heeft opgegeven. Als student stel je al je vragen i.v.m. begeleiding e.d. aan je begeleider. Als mentor kun je je hiervoor richten tot het opleidingshoofd via het telefoonnummer 050 30 51 38 van het stagesecretariaat.
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
DEEL II: STAGE: KLEUTERONDERWIJS 1
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
37
38
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
1
OPBOUW VAN DE PRAKTIJKCOMPONENT
1.1
Plaats van de stage in de opleiding
Het opzet van de didactische stage in de eerste opleidingsfase van de opleiding situeert zich op verschillende vlakken. Voor de aspirant-kleuteronderwijzer(es) is het enerzijds belangrijk zo vlug mogelijk het eigen werkveld (de school, de klas, de doelgroep: kleuters) te verkennen. Anderzijds wil de aspirant-leerkracht ook ervaren of zijn beroepsverwachtingen beantwoorden aan de realiteit en van de eigen beroepsmogelijkheden. Daarom krijgt hij vlug de kans om met kleuters om te gaan, om activiteiten voor deze doelgroep uit te werken en om verworven pedagogisch-didactische inzichten toe te passen.
1.2
Doelstellingen
1.2.1
OBSERVATIE- EN PARTICIPATIESTAGE
1.2.1.1
Observatie
De studenten zijn in staat een didactische activiteit van beperkte duur of een specifieke klassituatie gericht en precies te observeren om van daaruit gegevens aan te brengen voor een kritische groepsbespreking onder leiding van de docent Ze kunnen een kwaliteitsvol verslag maken van een geobserveerde activiteit of les en van de groepsbespreking. Ze schrijven hierbij adequaat Nederlands. 1.2.1.2
Participatie
De studenten kunnen bepaalde specifieke activiteiten (geen ‘lessen’) alleen of samen met de stagementor uitvoeren 1.2.2
ACTIEVE STAGE
Bij de ordening van de doelstellingen voor de actieve stage van de studenten gebruiken wij de basiscompetenties. De indeling levert de volgende rubrieken op. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11.
Beroepshouding Adequaat en correct taalgebruik en communicatie Leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen Leraar als opvoeder Leraar als inhoudelijk expert Leraar als organisator Leraar als vernieuwer en onderzoeker Leraar als partner van ouders/verzorgers Leraar als teamlid Leraar als lid van de onderwijsgemeenschap Leraar als partner van externen en als cultuurparticipant
Voor de concrete doelstellingen binnen deze rubrieken verwijzen we naar de ‘leerlijn stage’ die als bijlage 3 aan deze praktijkgids is toegevoegd.
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
39
Van studenten in de eerste opleidingsfase verwachten wij dat zij op het einde van het jaar voor de verschillende rubrieken niveau 1 halen.
40
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
2
KALENDER 2011-2012 KLEUTERONDERWIJS STAGE 1
Dinsdag 27 september 2011 Dinsdag 4 oktober 2011
Observatie 1A (voormiddag) Observatie 2A (voormiddag)
Dinsdag 11 oktober 2011
Observatie 1 thuisstage
Dinsdag 18 oktober 2011 Dinsdag 25 oktober 2011
Observatie 1B (voormiddag) Observatie 2B (voormiddag)
Dinsdag 8 november 2011
Observatie 2 + oefenmomenten thuisstage
Dinsdag 22 november 2011 Dinsdag 29 november 2011
Oefenactiviteit 1A (voormiddag) Oefenactiviteit 2A (voormiddag)
Dinsdag 6 december 2011
Observatie 3 + oefenactiviteit thuisstage
Dinsdag 20 december 2011
Observatie i.s.m. 3BAKO (hele dag)*
Dinsdag 31 januari 2012 OF Vrijdag 3 februari 2012
Observatie 3A + 3B (voormiddag)
Dinsdag Dinsdag Dinsdag Dinsdag
Oefenactiviteit 1B (voormiddag) Oefenactiviteit 2B (voormiddag) Observatie PD (hele dag) Oefenactiviteit 3A (voormiddag)
7 februari 2012 14 februari 2012 28 februari 2012 6 maart 2012
Vrijdag 9 maart 2012 Dinsdag 13 maart 2012
Contactdag thuisstage (namiddag) Praktijkdag thuisstage
Dinsdag 20 maart 2012
Oefenactiviteit 3B (voormiddag)
Dinsdag 27 maart 2012 Dinsdag 17 april 2012
Praktijkdag 1 Brugge (hele dag) Praktijkdag 2 Brugge (hele dag)
Dinsdag 24 april 2012
Inhaaldag oefenactiviteit/praktijkdag
Maandag 7 mei t.e.m. Maandag 14 mei 2012
Thuisstage met terugkomdag op woensdag 9 mei 2012
Dinsdag 15 mei 2012
Inhaaldag thuisstage
NOOT: De gewoon gedrukte data en activiteiten gaan door in de Brugse stagescholen. De vetgedrukte data en activiteiten gaan door in de zelfgekozen school. *Op dinsdag 20 december 2011 gaan de studenten uit de eerste opleidingsfase mee naar een stageschool van een student uit de derde opleidingsfase.
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
41
42
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
3
STAGEBEGELEIDING EN –EVALUATIE
3.1
Oefenmomenten en –activiteiten & praktijkdagen (actieve stage)
•
Uit een kort gesprek aan het einde van een activiteit kan de student veel leren. Studenten worden graag aangemoedigd, krijgen graag tips en horen ook graag waar ze staan.
•
De student beschikt over een plastic mapje met sluitingen waarin een reeks voorgedrukte evaluatieformulieren en enkele blanco cursusbladen bewaard worden. De student zorgt ook voor een klembord (schrijfplankje met een papierklem). Vóór elke nieuwe activiteit moet de student de voorgedrukte hoofding van een evaluatieformulier invullen.
•
De achterzijde van het evaluatieformulier dient om opmerkingen, suggesties, aanmoedigingen, enz. i.v.m. de gevolgde activiteit te formuleren. Bij gebrek aan schrijfruimte kan men een bijkomend cursusblad gebruiken. Aan de voorzijde tenslotte noteert men de conclusies per rubriek (basiscompetentie): kwaliteiten – voldoende – werkpunten – knelpunten (zie voorbeeld van een evaluatieformulier in bijlage 7).
•
Alle oefenactiviteiten worden voorzien van commentaar en conclusies. Een quotatie wordt enkel gegeven wanneer een docent de activiteit bijwoont, vanaf OA1b. De stagementor (kleuteronderwijzer(es)) quoteert niet, maar formuleert opmerkingen en conclusies op het evaluatieformulier. De stagementoren vullen enkel het kader “beschrijvende evaluatie” in op het evaluatieformulier. De bezoekende docent vult daarnaast ook de “globale evaluatie” met quotatie in.
•
Niet in orde zijn met een van de volgende zaken leidt tot een werkpunt/knelpunt voor beroepshouding: - De student(e) is op tijd aanwezig (indien niet knelpunt) - De voorbereiding en het evaluatiemapje dat enkele voorgedrukte evaluatieformulieren bevat worden op een klembord gestoken en aan de klasmentor/docent aangeboden of liggen duidelijk zichtbaar in de nabijheid van de student. (indien niet in orde werkpunt) - Zie ook het hoofdstuk ‘regels in verband met de beroepshouding’ op p. 29.
•
De zwaartepunten van dit jaar staan op het evaluatieformulier vetjes gedrukt.
•
We geven enkel deelquotaties. Een vaak voorkomende negatieve deelquotatie kan aan het eind van het schooljaar uitmonden in een onvoldoende voor praktijk. Bij de evaluatie van de stage in zijn geheel is de evolutie zeer belangrijk. De stagementor (kleuteronderwijzer(es)) quoteert niet, maar formuleert opmerkingen en conclusies op het evaluatieformulier. De stagementoren vullen enkel het kader “beschrijvende evaluatie” in op het evaluatieformulier. Enkel de bezoekende docent vult ook de “globale evaluatie” in.
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
43
3.2
Praktijkweek (actieve stage)
3.2.1
ROL VAN DE STUDENT:
• • •
•
Voor de dagelijkse evaluaties, tips enz. van de kleuteronderwijzer(es) voorziet de student een evaluatieschrift (atomaschrift A4). De student bezorgt de stagementor een losbladig exemplaar van het “evaluatieformulier stagementor thuisstage 1” De student bezorgt de bezoekende docent: - alle correcte schoolgegevens - dagen waarop effectief stage wordt gedaan - De definitieve versie van de stageschema’s - duidelijke wegbeschrijving - Het originele evaluatieformulier (géén kopie!) en reflectie van de praktijkdag thuisstage. Onmiddellijk na de stage bezorgt de student het originele (geen kopie!) ingevulde evaluatieformulier aan zijn leergroepbegeleider, het originele verslag van de bezoekende docent (géén kopie!), de agenda en de reflectie (zie Toledo). Aan de bezoekende docent dient hij een kopie in van zijn bezoekersverslag. Indien de docent dit wenst kan hij de hele stagemap nog eens inkijken na de stage. Zorg voor een duidelijke communicatie!
3.2.2 • • •
Formuleren van tips en opmerkingen betreffende voorbereidingen, stagemap en optreden in het evaluatieschrift van de student. Praten met de student over zijn activiteiten. Uit een kort begeleidingsgesprek aan het einde van de werkdag kan de student veel leren. Studenten worden graag aangemoedigd, maar horen ook graag waar ze staan. De eindevaluatie van de stage wordt na afloop van de volledige stageperiode (één verslag volstaat dus) opgemaakt door de kleuteronderwijzer(es) en de directie van de stageschool en besproken met de student. De student moet immers weten hoe de stage in zijn geheel geweest is. De bespreking zorgt ervoor dat de kleuteronderwijzer(es) kan toelichten waar dit nodig is. De student moet het verslag dan ook ondertekenen ‘voor gezien’. Geef dit ingevulde en ondertekende formulier mee met de student. Hij bezorgt het evaluatieverslag aan de docent die op bezoek kwam.
3.2.3 • • • • •
44
ROL VAN DE STAGEMENTOR OF KLEUTERONDERWIJZER(ES):
ROL VAN DE BEZOEKENDE DOCENT
Hij komt 1x (onaangekondigd) op bezoek en Hij controleert de stagemap, klasinrichting, materiaal,... . Hij spreekt met de kleuteronderwijzer(es) en eventueel directie over de prestaties van de student. Hij volgt één of enkele activiteiten en schrijft hiervan een verslag in het evaluatieschrift van de student. Er wordt geen quotatie gegeven tijdens het bezoek. Hij heeft een gesprek met de student.
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
3.3
Evaluatienormen Kwaliteiten
Sterke, positieve elementen van de student. Dit uit zich in concrete gedragingen. Het behaalde niveau is hoger dan het niveau 1 van de stageleerlijn.
Voldoende
Punten waarop de student scoort volgens het niveau 1 van de stageleerlijn.
Werkpunten
Zaken die nog verfijnd moeten worden. Heel vaak liggen werkpunten in de lijn van de tips die u in de loop van de stage formuleerde. De student kan zijn/haar werkpunten wellicht gemakkelijk bijsturen door ervaring en reflectie.
Knelpunten
Tegenvallende zaken. Ondanks het feit dat u er meermaals op gewezen hebt, zijn deze zaken in de loop van de stage niet echt geëvolueerd. Ze vormen een echt probleem voor het zelfstandig functioneren als kleuteronderwijzer(es). Dit zijn m.a.w. zware tekorten die bij een summatieve evaluatie op het einde van deze opleidingsfase kunnen leiden tot het niet behalen van een voldoende voor het opleidingsonderdeel stage.
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
45
46
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
4 Data:
4.1
OBSERVATIE- EN PARTICIPATIESTAGE Dinsdag 27 september 2011 (voormiddag) Dinsdag 4 oktober 2011 (voormiddag) Dinsdag 11 oktober 2011 (hele dag) Dinsdag 18 oktober 2011 (voormiddag) Dinsdag 25 oktober 2011 (voormiddag) Dinsdag 8 november 2011 (hele dag) Dinsdag 6 december 2011 (hele dag) Dinsdag 20 december 2011 (hele dag) Dinsdag 31 januari of vrijdag 3 februari 2012 (voormiddag) Dinsdag 28 februari 2012 (hele dag)
Omschrijving
Om een goede koppeling tussen de theorie en de praktijk te kunnen maken is het belangrijk dat je ervaringen opdoet in de kleuterklaspraktijk. Er kan hier dan op ingespeeld worden in de lessen. Niet alle inhouden kunnen echter aan bod komen in de eerste opleidingsfase. Vandaar wordt het kijken al in een bepaalde richting geleid. Dit doen we door specifieke observatie- opdrachten te geven. Daarnaast zal men ook nog andere zaken opmerken en dit is des te meer een verrijking. Soms is het echter nodig om ook eens te participeren, d.w.z. een kleine ingreep te doen in het milieu. Ook zo kan men veel leren over de boeiende kleuterklaswereld! Laat het duidelijk zijn dat we bewust kiezen voor een actieve opdracht als observator. We stapten bewust af van de term ‘luisterdagen’ om aan te geven dat er op zo’n moment veel meer kan gedaan worden dan alleen maar luisteren en schrijven! 4.1.1
EEN VEILIGE STAGESITUATIE, VOOR STUDENTEN EN KINDEREN
In het begin van het academiejaar kan het in de stagescholen wel eens lijken op een duiventil, waar telkens andere studenten neerstrijken. Op dat moment is het echter ook de bedoeling dat deze aspirant-leerkrachten zoveel mogelijk verschillende indrukken opdoen. Pas later, bij de doestage, zullen mentoren vaststellen dat dezelfde trio’s weer opduiken in hun klas. We hanteren immers de regel “observatie 1 + oefenactiviteit 1” met hetzelfde trio in dezelfde klas. We vinden het namelijk belangrijk dat onze studenten in een vertrouwde en veilige omgeving kunnen werken. Daarom laten we ze oefenen in klassen waar ze eerder geobserveerd hebben. Toch willen we ze ook niet gedurende een lange periode eenzijdig in eenzelfde klas stage laten lopen. Om diezelfde reden veranderen de trio’s per “O&P + OA” onderling, zodat men wel meermaals, maar toch ook niet altijd met dezelfde medestudenten samenwerkt. Ten slotte stelden we vast dat het voor studenten stage 1 BAKO nog vrij moeilijk is om bij de jongste kleuters stage te lopen. Ook voor de kinderen zelf biedt het onregelmatig voor een halve dag binnenvallen van stagiairs weinig veiligheid. Daarom kiezen we ervoor om de stage 1 BAKO bij voorkeur in tweede en derde kleuterklassen te organiseren. (Indien er onvoldoende tweede en derde klassen beschikbaar zijn, verkiezen we aan te vullen met zuivere eerste kleuterklassen en niet met graadsklassen met peuters.)
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
47
4.2
Concrete verwachtingen
4.2.1
ALGEMEEN
We schreven alle observatie- opdrachten voor de stage van de eerste opleidingsfase uit voor het hele jaar. In een rooster vindt men welke opdrachten uitgevoerd moeten worden. Daarna volgt dan de uitleg van elke opdracht. Elke docent kan verwijzen of gebruik maken van deze observaties maar het staat de student natuurlijk vrij om er in de les ook zelf naar te verwijzen! Hoe meer eigen inbreng hoe duidelijker de verbanden tussen de lessen en de praktijk zullen worden. Zo wordt het een intensere leerervaring. De verwerking is afhankelijk van docent tot docent. (zie “Kijkwijzer observatie” in de bijlage 5) De student maakt een neerslag van deze opdrachten in een schrift van A4-formaat. Het moet niet getypt worden. De neerslag moet niet ingediend worden maar samen met een geactualiseerde overzichtslijst (zie bijlage 5) meegebracht worden naar elke stageactiviteit. De stagebezoeker kan naar de vorderingen vragen. Docenten kunnen ook vragen om de neerslag van de observaties mee te brengen naar de lessen om daar te gebruiken. We hopen dat de studenten er een boeiende neerslag van maken waarop ze ook later nog kunnen terugvallen bijvoorbeeld voor het voorbereiden van een activiteit, als voorbereiding op een examen,... 4.2.2
THUISSTAGE (ACTIEVE STAGE)
4.2.2.1
Praktische afspraken voor de student
•
Hij meldt zichzelf zodra hij bij de school aankomt, bij de directie en bij de kleuteronderwijzer(es) aan en stelt zich voor. Hij brengt de data van de stageperiodes in herinnering en vraagt of er nog vrije dagen, conferenties, repetities voor schoolfeesten, uitstapjes of dergelijke gepland werden voor die periodes.
•
Hij maakt afspraken in verband met het thema.
•
Hij vraagt de namen van de kleuters om naamkaartjes te maken.
•
Hij vraagt of er kleuters verjaren tijdens de stageperiode en neem dan de klasgewoonte over bij het vieren van een eventuele verjaardag.
•
Hij noteert de uren van de dagindeling. Hij gaat na of er een bijzondere uurregeling is voor bvb. woensdagochtend of vrijdagmiddag.
•
Hij gaat na of er een turnruimte of een keuken is, en zo ja wanneer ze beschikbaar zijn?
4.2.2.2
Observatieopdrachten
•
Maak een inventaris op van het spelmateriaal en de ruimtelijke indeling (hoekjes). Bespreek wat je eventueel mag/kan veranderen in de klas. Bespreek eveneens wat je precies mag gebruiken (lijm? verf? klei?…)
•
Noteer de gewoontes bij toiletbezoek, melk drinken, koek eten, opruimen, bespreking kalenders, gebruik van schortjes… Praat met de kleuteronderwijzer(es) over deze gewoontes.
48
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
•
Noteer het maximum aantal kleuters per hoek en gewoontes rond openen en sluiten van hoeken.
•
Noteer het dagschema van de contactdag (werkelijke uren). Praat met de kleuteronderwijzer(es) over de manier van kiezen en het aantal keuzeactiviteiten. Praat eveneens over het het vrije spel in de namiddag.
•
Observeer de kleuters. Zijn er opvallende kleuters? Zo ja, noteer concreet waarin ze precies opvallen.
•
Observeer één kleuter aandachtig (minstens 10 min. tijdens de voormiddag en 10 min. tijdens de namiddag). Noteer deze gegevens en probeer deze kleuter ook tijdens je doestage geregeld aandachtig te observeren.
•
Noteer ten slotte interessante activiteiten, spelletjes en materialen.
•
Noteer concreet hoe het onthaal verloopt (kalenders, vertellen, taken,…)
•
Zorg dat je de contactgegevens van de mentor noteert en spreek af hoe je haar/hem mag contacteren (mail? telefoon?)
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
49
50
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
5
OEFENMOMENT (ACTIEVE STAGE)
Datum: Dinsdag 8 november (hele dag)
5.1
Omschrijving
Oefenmomenten zijn de eerste vorm van doestage. De bedoeling is dat de student doorheen de dag enkele keren een activiteit voor zijn rekening neemt. Een oefenmoment duurt 30’ tot 45’. Tijdens elke beurt is de student bezig met een groepje van max. 6 kleuters (activiteit is voorbereid). De kleuteronderwijzer(es) organiseert aanvullende deelgroepen.
5.2
Concrete verwachtingen
5.2.1
VOORBEREIDINGEN
•
De student baseert zich hiervoor op de type-voorbereidingen die werden uitgelegd in de lessen. De voorbereidingen worden nagekeken door docenten van de lerarenopleiding.
•
De voorbereiding en het evaluatiemapje dat enkele voorgedrukte evaluatieformulieren bevat worden op een klembord gestoken en aan de klasmentor/docent aangeboden of liggen duidelijk zichtbaar in de nabijheid van de student.
5.2.2 • •
OPDRACHTEN
Verhaal vertellen zonder prenten/materiaal schilderen
5.2.3
MATERIAAL
De studenten brengen in principe alle benodigdheden voor de activiteiten zelf mee (naamkaartjes, schortjes, verf, klei, tekenpapier, potloden...) tenzij de student uitdrukkelijk anders afgesproken heeft met de kleuteronderwijzer(es). 5.2.4
REFLECTIE
Na elk stagemoment maken de studenten een reflectie in 4 fasen: • • • •
Fase Fase Fase Fase
1: 2: 3: 4:
Ze noteren wat ze gedaan hebben wat ze ervaren hebben tijdens hun stagemoment wat ze hieruit leren waar ze willen op letten voor het volgende stagemoment.
Ze dienen deze reflectie samen met hun ingevulde evaluatieformulier in bij hun leergroepbegeleider.
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
51
5.2.5
VARIA
•
Na afloop van de activiteiten zorgt de student voor het in orde brengen van de klas (bv. tafels goed zetten, tafels, wastafel en verfborstels uitwassen)
•
De student draagt gemakkelijke kledij, heeft een net voorkomen en gedraagt zich hoffelijk en behulpzaam.
•
Een student die zich niet ten volle inzet of zonder geldige reden afwezig is, kan hiervoor een negatieve beoordeling krijgen voor beroepshouding. Dit is een uitzondering op de regel dat er niet gequoteerd wordt tijdens de oefenmomenten!
52
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
6
OEFENACTIVITEITEN (ACTIEVE STAGE)
Data: Dinsdag 22 november 2011 Dinsdag 29 november 2011 Dinsdag 6 december 2011 Dinsdag 7 februari 2012 Dinsdag 14 februari 2012 Dinsdag 6 maart 2012 Dinsdag 20 maart 2012 Dinsdag 24 april 2012
Oefenactiviteit 1a (voormiddag) Oefenactiviteit 2a (voormiddag) Oefenactiviteit thuisstage (voormiddag) Oefenactiviteit 1b (voormiddag) Oefenactiviteit 2b (voormiddag) Oefenactiviteit 3a (voormiddag) Oefenactiviteit 3b (voormiddag) INHAALDAG oefenactiviteit/praktijkdag
6.1
Omschrijving Oefenactiviteiten
6.1.1
BRUGSE STAGE
Per klas komen tijdens de ganse ochtend 3 studenten (student 1, 2 en 3) die elk één activiteit voorbereid hebben. Er is dus telkens één student aan het werk. De studenten die op dat moment niet aan het werk zijn, zitten aan de kant en observeren en noteren in hun observatieschrift. (eventueel aan de hand van observatievragen uit de kijkwijzer) •
Student 1 Verzorgt het onthaal, geeft een klassikale activiteit en sluit af met een bewegingsmomentje. Totale tijdsduur van de activiteit: ± 30 à 45 min. Student A maakt 2 voorbereidingen (1. onthaal; 2. klassikale activiteit). Terwijl de stagementor of bezoekende docent op het einde van de ochtend een kort feedbackgesprek houdt met student (2 en) 3, sluit student 1 de ochtend af met tussendoortjes die hij/zij kent (en vooraf over heeft nagedacht).
•
Student 2 Neemt daarna over. De student bepaalt zelf de (minimum drie) andere keuzeactiviteiten (rekening houdend met de opmerkingen van de kleuteronderwijzer(es) en de gewoonten van de klas). Hij/zij stelt de deelgroepen voor en verdeelt de kinderen. Daarna leidt hij/zij de opgelegde activiteit. De student(e) is verantwoordelijk voor de hele klas en houdt dus ook tijdens het begeleiden van de bgg. Volledig klasoverzicht. Voor minstens 2 van die deelgroepen voorziet die student(e) verrijking (ofwel bestaande hoek verrijken met nieuw materiaal ofwel een nieuwe hoek maken) Student 2 sluit af met het opruimen. Studenten 2 en 3 helpen bij koekbedeling, melk drinken en toiletbezoek (hiervoor is voorlopig geen voorbereiding nodig). Ondertussen kan de bezoekende docent met student 1 de gegeven activiteit nabespreken.
•
Student 3 Gaat na de pauze verder met het “vervolg van het werken in deelgroepen” d.w.z met dezelfde opgelegde keuzeactiviteit als student 2 maar met nieuwe zelfgekozen minimum 3 andere of aangepaste keuzeactiviteiten.
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
53
6.1.2
STAGE IN EEN ZELF GEKOZEN SCHOOL
De student staat alleen in de klas en voert de activiteiten uit van student 1 en 3 zoals beschreven in de Brugse stage.
6.2
Concrete verwachtingen
We vermelden hier enkel die dingen die nieuw of anders zijn. Voor de rest gelden de opmerkingen betreffende het oefenmoment (zie p. 51). 6.2.1
VOORBEREIDINGEN
•
De voorbereidingen worden door docenten van de lerarenopleiding nagekeken. Een voorbereiding die niet voldoet aan de minimale voorwaarden (niet gemaakt naar het model van de type- voorbereidingen), kan door de opleiding geweigerd worden.
•
Een student mag nooit lesgeven wanneer de voorbereiding niet nagekeken werd. De student dient zich hiervan zelf te vergewissen. Bij twijfel moet het opleidingshoofd worden geraadpleegd.
6.2.2
OPDRACHTEN EN DATA VOOR HET INDIENEN VAN DE VOORBEREIDINGEN
OM TS 8/11
VB klaar afgetekend 18/10
OA1a 22/11
15/11
OA2a 29/11
15/11
OA TS 6/12 OA1b 7/2
Start: 15/11 Indienen: 29/11 31/01
OA2b 14/2
7/2
OA3a 6/03
14/2
PDTS 13/3
Start 14/02 Indienen: 2/03
OA3b 20/3
6/03
PDBR1 27/03
Start op 2/03 Indienen 12/03 Terug aan studenten op 19/03
PDBR2 17/04
54
Start op 2/03
Opdracht Schilderen (niet rond knuffels) Verhaal (zelfde thema als schilderen) S1: Onthaal + Verhaal S2-3: Schilderen S1: Onthaal + Verhaal (idem 22/11) S2-3: Boetseren Onthaal + Verhaal (met bew., geluiden, mater…) Boetseren (Sint) S1: Onthaal + verhaal S2-3: boetseren S1: Onthaal + muzikale activiteit S2-3: zintuigspellen S1: Onthaal + muzikale activiteit S2-3: zintuigspellen / wisk. Act. Onthaal LBA Waarneming dier S1: onthaal + lied aanleren S2-3: waarneming Onthaal + Waarneming Na speeltijd: Waarneming + zelfst. Beeldact. Klassikaal afsluiten van de ochtend (vrij) NM: onthaal + muzikale activiteit Stud B: gerechtje
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
Indienen 12/03 Terug aan studenten op 19/03
6.2.3
MATERIAAL
De studenten brengen het materiaal voor de activiteiten zelf mee (vb. klei, verf, papier, prenten, ...) tenzij dit anders is overeengekomen met de kleuteronderwijzeres. (zie klasmap) 6.2.4
OBSERVATIE
Studenten die niet aan het werk zijn observeren. 6.2.5
REFLECTIE
Zie p. 51. 6.2.6
AFWEZIGHEID
Bij afwezigheid verwittigt de student zo vlug mogelijk de kleuteronderwijzer(es) (eventueel langs de kleuterschool om), en het stagesecretariaat (050 30 51 38) zoals bepaald in het stagereglement (zie p 25). Daarenboven verwittigt de student indien van toepassing ook zijn partners die in dezelfde klas stage lopen; dit getuigt van een goede beroepshouding. Bij een onverwachte afwezigheid van een medestudent treffen we volgende regeling: • •
Bij afwezigheid van student 1, neemt de kleuteronderwijzer(es) het onthaal (met inbegrip van kalenders en gesprek) over zonder bijkomende klassikale activiteit. Bij afwezigheid van student 2 (of 3) organiseert student 3 (of 2) twee maal de deelgroepen en voert dus twee maal uit wat hij/zij heeft voorbereid.
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
55
56
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
7
PRAKTIJKDAG THUISSTAGE (ACTIEVE STAGE)
7.1
Datum
Dinsdag 13 maart 2012
7.2
Doel
De student neemt een hele dag de klas over en plant de hele dag activiteiten volgens onderstaand schema. De student maakt achteraf een reflectie zoals in de vorige stages en dient deze reflectie samen met het evaluatieformulier in aan de bezoekende docent van de thuisstage van zodra deze bekend is. Op de praktijkdag thuisstage staat een dier centraal.
7.3
Concrete verwachtingen
7.3.1
OCHTEND
•
Klassikale activiteiten: onthaal, tafelpoppenspel
•
Werken in deelgroepen: waarneming van een dier (dit wordt met 6 kleuters gedaan maar wordt wel herhaald na de speeltijd met 6 andere kleuters) Daarnaast kiest de student hoeveel deelgroepen wenselijk zijn. Hij zorgt wel voor verrijking van minstens 2 deelgroepen. Dit kan een aanvulling zijn op het bestaande aanbod ofwel een nieuwe activiteit die ingericht wordt.
•
Klassikale afsluiter: muzikaal pak (bestaat uit spelletjes zoals bv. analyse-syntheseoefeningen, ongerijmdheden, vinger- en handspelletjes,…)
7.3.2
NA DE MIDDAG
•
Klassikale activiteiten: onthaal, 1 moment levensbeschouwelijke activiteit (ongeveer 15 minuten)
•
Het vrije spel: de kleuters mogen het vrije spelen in alle bestaande hoeken van de klas maar 2 deelgroepen zijn wel verplicht om in te richten: -
1 deelgroep beeldopvoeding: de student kiest een activiteit die de kleuters van die klas al zelfstandig kunnen (veel is hier dus afhankelijk van wat de stagementor haalbaar ziet) Het is de bedoeling dat het materiaal klaarstaat zodat de kleuters zo zelfstandig mogelijk kunnen werken. De student houdt enkel toezicht maar zal geen inhoudelijke begeleiding doen. Er is dus geen impressiemoment nodig. Het kan dus gaan over boetseren, schilderen, stempelen,…
-
1 deelgroep boekenaanbod: de student brengt zelf enkele boeken (liefst in het thema) mee. De student moet minimum 10 minuten eens met enkele kleuters in die boeken kijken.
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
57
-
De belangrijkste taak van de eerstejaarsstudent tijdens het vrije spel is dat ze meespelen met de kleuters en dus zo leren hoe ze nog beter kunnen inspelen op deze leeftijdsgroep. De student moet wel ingrijpen waar veiligheid in het gedrang komt of bij conflicten tussen de kleuters of wanneer de kleuters te luid aan het spelen zijn.
-
OF indien mogelijk (er is een zaal ter beschikking) kan de student hier een bewegingsactiviteit van ongeveer 30 minuten geven. De studenten halen spelletjes uit hun boek van Speelkriebels. Voor inhoudelijke vragen kunnen de studenten ten rade gaan bij de docenten bewegingsopvoeding. De bewegingsactiviteit gebeurt liefst in een turnzaal maar het kan ook buiten bij goed weer. De studenten moeten op de contactdag de mogelijkheden hieromtrent bespreken met hun stagementor. We willen dat de bewegingsactiviteit aan bod komt in de namiddag. Het het vrije spel kan ofwel ingekort worden ofwel wat verschoven worden maar moet in ieder geval plaatsvinden. Het muzikaal pak in de namiddag mag eventueel wegvallen indien dit niet anders kan. Indien er problemen zijn met het veranderen van het stageschema, kunnen de studenten raad vragen aan hun docenten didactiek.
-
•
7.4
Klassikale afsluiter: verder werken met het muzikaal pak van ’s ochtends.
Inhoudelijke begeleiding
In verschillende vakken wordt er voorbereid op deze praktijkdag vanuit de lerarenopleiding. De studenten mogen steeds ideeën uitwisselen voor voorbereidingen en de taken hier rond verdelen. De student laat alle voorbereidingen nazien door de stagementor. Er wordt een afspraak gemaakt wanneer de student de voorbereidingen kan ophalen. De student heeft dan de plicht om rekening te houden met de tips van de stagementor. Er mogen dus ook nog wijzigingen zijn aan de voorbereidingen. De student brengt zijn gecorrigeerde voorbereidingen mee naar de praktijkdag zelf.
7.5
Korte aanvulling voor de stagementor
We willen de studenten geleidelijk inleiden in opbouwen van een dag volgens de visie van onze lerarenopleiding. Het is mogelijk dat u opgeleid bent in een andere visie maar hopen toch op een goede ondersteuning en begeleiding. We hebben immers ondervonden dat de studenten veel hebben aan de momenten in hun thuisstageschool. We menen dat het belangrijk is dat de studenten al eens kennismaken met de specifieke organisatie van een bewegingsactiviteit, om op die manier beter voorbereid te zijn op de bewegingsactiviteiten tijdens de thuisstage eind april. De bewegingsactiviteit is echter niet opgenomen in het evaluatieformulier (zie bijlage 8). We hopen toch dat de student heel wat tips krijgt over het aanpakken van zo’n activiteit. Ze moeten de tijd krijgen om te leren met vallen en opstaan. Daarom is een begeleiding met een toekomstgerichte visie belangrijk: wat kan er gedaan worden om het nog beter te doen? Centraal hierbij is dat de student verplicht wordt om eerst zelf na te denken over wat goed was en wat nog beter kan en hoe dit dan zou kunnen. De studenten krijgen tijdens deze praktijkdag geen bezoek uit de lerarenopleiding. We menen daarmee de boodschap te geven dat de studenten eens moeten kunnen uitproberen zonder dat hier steeds een quotatie aan verbonden moet zijn. De stagementor wordt gevraagd een evaluatieformulier (zie bijlage 8) in te vullen.
58
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
8
PRAKTIJKDAG BRUGGE (ACTIEVE STAGE)
Data: Dinsdag 27 maart 2012 of Dinsdag 17 april 2012
8.1
Omschrijving
In april zijn er twee praktijkdagen in de Brugse stagescholen: de groep studenten wordt in twee verdeeld; elke student heeft één praktijkdag in een Brugse stageschool. Bij deze praktijkdagen neemt 1 studentenduo een klas de hele dag over. Ze steken samen de hele dag in elkaar en zijn elk om beurt aan het werk. Het is, samen met de praktijkdag thuisstage de eerste keer dat de studenten werken rond een thema. Dit thema is dit academiejaar ‘schoenen’. De studenten worden hiervoor op de opleiding voorbereid. Deze praktijkdag zorgt ervoor dat de studenten gemakkelijker de overstap zullen kunnen maken naar de langere stage in de zelfgekozen school, later op het jaar. Het schema van de praktijkdag ziet er als volgt uit: 8.1.1 •
OCHTEND
Student A 1. Klassikaal gedeelte: onthaal + taalactiviteit: impressiemoment rond het thema 2. Werken in deelgroepen: begeleide groep: waarneming rond het thema ‘Schoenen’ De student voorziet tevens nog minstens 3 deelgroepen, waarvan één een zelfstandige beeldactiviteit uitvoert. De hoeken van de klas mogen ingeschakeld worden en men voorziet voor minstens één deelgroep iets nieuws rond het thema.
Student A + B: Melk drinken en toiletbezoek •
Student B 1. Werken in deelgroepen: begeleide groep: waarneming en minstens 3 deelgroepen (verschillend van student A en waarvan één zelfstandige beeldactiviteit). 2. Klassikaal gedeelte: vrij in te vullen Student B sluit de ochtend af.
8.1.2 •
•
NA DE MIDDAG
Student B Klassikaal: onthaal + muzikale activiteit met spelletjes met de muziekinstrumenten én vinger- en handspelletjes Student B: HET VRIJE SPEL Uitzonderlijk aanbod binnen het thema: een gerechtje.
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
59
Begeleiding en opruimen van het vrije spel. •
Student A: Klassikaal: (eventueel) opruimen + klassikaal afsluiten van de dag: nabespreking van de dag, tussendoortjes, klein spelletje, …
8.2
Concrete verwachtingen
•
De verwachtingen zijn dezelfde als de verwachtingen bij de oefenactiviteiten (zie p. 54).
•
De studenten dienen 1 bundel voorbereidingen in bij de stagementor om te laten verbeteren. Vooraan zit een stageschema dat de grote lijnen van de dag weergeeft. De studenten kunnen dit sjabloon terugvinden op TOLEDO, de elektronische leeromgeving op de hogeschool.
•
Vooraf is er een voorbereiding op de hogeschool. De studenten zijn verplicht hierop aanwezig.
8.2.1
REFLECTIE
Zie p. 51
8.3
Data voor het indienen van de voorbereidingen datum stagemoment PD Brugge: di 27/03 of di 17/04/2012
60
Indienen
Terug
16/03/2012
22/03/2012 of 28/03/2012
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
9
PRAKTIJKWEEK (ACTIEVE STAGE)
9.1
Data
Contact in afspraak met de mentor (ten laatste 27/04): de student dient de stageschema’s en de voorbereidingen in voor de praktijkweek. Het is de bedoeling om contact te leggen, afspraken te maken en informatie uit te wisselen. De student moet niet (mag wel) een tijdje ter plekke blijven. Van maandag 7 mei 2012 tot en met maandag 14 mei 2012 (inhaaldag op dinsdag 15 mei)
9.2
Doel
De studenten kunnen een hele week activiteiten plannen, uitvoeren en hierover reflecteren.
9.3
Thema voor de praktijkweek
Voor de thuisstage van dit jaar koos de opleiding 1 thema, nl. ‘Komen eten’
9.4
Data voor het indienen van de stageschema’s
Stageschema’s
Indienen vr 23/03/12 (ruwe schema’s)
9.5
Globale visie
We leiden de studenten op om ervaringsgericht te werken. Hiervoor gebruiken we Ervaringsgericht werken met kleuters in het basisonderwijs (versie 2004) als handboek. De kernideeën hiervan vindt u in de tekst “Visie in verband met onze opleiding tot kleuteronderwijzer(es)”. (zie bijlage 2) 9.5.1
MOEDERDAG
In de planning van de praktijkweek hielden we rekening met Moederdag. Voor de gemoedsrust van mentoren en studenten is het de bedoeling dat de kleuters de werkjes reeds hebben gemaakt als de stage begint.
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
61
9.6
Concrete verwachtingen
9.6.1
VOORBEREIDING ACTIVITEITEN & STAGEMAP
Alle activiteiten moeten voorbereid worden. Deze voorbereidingen moeten vooraf ter controle aan de kleuteronderwijzer(es) aangeboden worden. De voorbereidingen moeten in een stagemap ondergebracht worden. De stagemap is een ringmap die 9 rubrieken in de opgegeven volgorde moet omvatten. Tussen de rubrieken zijn scheidingsbladen (tabbladen) aangebracht. Op het uitstekende gedeelte ervan staat de titel van de rubriek vermeldt. Vooraan voorziet de student een blad met de inhoudsopgave. De rubrieken zijn: •
Algemeen: bevat gegevens met betrekking tot de klas zoals de naam van de kleuteronderwijzer(es), aantal kleuters, naam en adres van de school… Hier schrijf je ook de essentie van het thema uit.
•
Klasplan: het oorspronkelijke en het eventueel gewijzigde klasplan. (wijzigingen met kleur aanduiden)
•
Verrijking:
•
op de fiches voor zelfstandig spel per hoek noteren wat je als verrijking aanbrengt. -
-
Bibliografie. Hier noteer je de bibliografie (bronnenlijst) van alle boeken die je zelf aanbrengt tijdens de stage. Maak hier een onderscheid tussen prentenboeken (boeken met een intrige) en informatieve boeken (plaatjesboeken, kijkboeken). Stel je bibliografie op volgens de APA-normen (zie Toledo). Hier vind je alvast een voorbeeld: Van Genechten, G. (2002). Rikki en Anni. Amsterdam-Hasselt: Clavis. Woordenschatlijst Een woordenschatlijst bestaat uit zelfstandige naamwoorden, werkwoorden en bijvoeglijke naamwoorden die zinvol zijn binnen het thema. Eenvoudige woorden die je zelf zonder problemen kunt uitleggen, hoef je niet in je woordenschatlijst op te nemen. Het gaat om die woorden die je kunnen helpen bij een waarneming, de omschrijving van een beleving, de verwerking van een verhaal. Deel je woordenschatlijst als volgt in: - Zelfstandige naamwoorden (ook het lidwoord vermelden!) - Werkwoorden - Bijvoeglijke naamwoorden
•
Stageschema’s: de oorspronkelijke en gecorrigeerde schema’s zitten in de stagemap.
•
Voorbereidingen: per dag en chronologisch geordend. Sommige voorbereidingen mogen verschuiven vb. onthaal, fiches voor zelfstandig spel. (tip: druk deze af op gekleurd papier!) Van elke voorbereiding zit slechts één exemplaar in de stagemap: - Op het exemplaar dat door de mentor werd nagekeken, noteert de student indien mogelijk aanpassingen in gekleurde inkt. - Grondig herwerkte voorbereidingen worden opnieuw afgedrukt. De nagekeken exemplaren worden afzonderlijk aan de mentor aangeboden.
62
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
•
Agenda (volgens de visie van EGO) 2: zie apart document hierover. Aandachtspunten uitspraak en taalzuivering: voor jezelf / geordend per dag. (Zie bijlage 10). Noteer per dag minstens één aandachtspunt voor uitspraak (bv. op de uitspraak van de korte klinkers letten) en één voor taalzuivering (bv. letten op het gebruik van ‘heten’ i.p.v. ‘noemen’) Evalueer dit kort per dag. Je kunt één aandachtspunt ook meerdere keren vermelden.
•
Tussendoortjes: dit zijn ideeën voor reserveactiviteiten.
•
Observatieopdrachten
De stagemap moet tijdens de activiteiten in de klas aanwezig zijn (inclusief alle voorbereidingen). 9.6.2
STAGESCHEMA EN STAGEOPDRACHTEN
De student stelt zelf, per dag een stageschema op. De stageschema’s moeten in hun geheel de volgende opdrachten vanuit de verschillende vakken bevatten (minimumeisen!): •
Nederlands - Twee taalactiviteiten: een verhaal en een tafelpoppenspel of twee verhalen. - gebruik van de klaspop: minstens 2x per dag
•
Beeldopvoeding - enkele activiteiten naar keuze
•
Bewegingsopvoeding - Spelletjes met voorbereidend tikspel, basistikspel en overlooptikspel in de kern. Vrij bewegingsspel: materiaal vooraf zelf te bepalen. - Elke dag bereid je een bewegingstussendoortje voor van 5’. (dus niet zo maar gewoon even schudden met de ledematen of/en stampen met de voeten op de grond!)
•
Muzikale opvoeding - één lied aanleren - zoveel mogelijk gebruik van muzische elementen
•
Wereldoriëntatie - Een waarneming en een uitstap in de natuur. - Zintuigspelletjes rond het thema (tijdens het vrije spel) - zaai- en plantactiviteit Alle wero-opdrachten moeten aansluiten bij het thema. Werk waar mogelijk vakoverschrijdend.
•
2
Didactiek - elke ochtend en middag een onthaal De klasagenda en het register worden niet ingevuld door de student.
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
63
-
liefst elke middag het vrije spel elke namiddag een klassikale activiteit van minimum 10’. Naargelang van de opbouw van de middag kan dit na het middagonthaal (dat mag kort zijn) of voor het terugblikken/einde van de dag.
•
Wiskundige initiatie - Minstens één wiskundige activiteit
•
Levensbeschouwelijke opvoeding - 3 levensbeschouwelijke activiteiten (LBA) van een vijftiental minuten, bij voorkeur op drie opeenvolgende dagen
De stageschema’s worden door een docent éénmaal nagekeken. De verbeterde of herschreven versie wordt altijd samen met de originele versie bewaard. Laatste veranderingen worden altijd schriftelijk gemotiveerd (in een bijvoegsel). Belangrijke principes bij de opbouw van het stageschema • • • • • •
afwisselend klassikaal werken en werken in deelgroepen streven naar een harmonische vorming (ervoor zorgen dat alle soorten activiteiten voorkomen). afwisselen tussen inspanning en ontspanning impressie laten voorafgaan aan expressie beginnen en eindigen met een klassikaal moment momenten van bewonderen en /of terugblikken voorzien waarbij de kleuters aan het woord komen over hun werk/spel (dus bv. na het werken in deelgroepen)
Afspraken i.v.m het stageschema • • •
•
Noteer niet enkel je begeleide groep maar ook de andere deelgroepen (minstens drie). De begeleide groep en minstens één niet-begeleide groep moeten aansluiten bij het belangstellingscentrum. Bij het werken in deelgroepen mag je dezelfde activiteiten voor en na de speeltijd aanbieden. Na de speeltijd voorzie je echter een nieuwe activiteit ter vervanging van één van de activiteiten van voor de speeltijd of ter verruiming van de keuze. Welke activiteit eventueel weg valt hangt af van de interesse van de kleuters op dat ogenblik. Schakel zo vaak mogelijk je themahoek in (zie verder).
9.6.2.1
Materiaal
De student brengt zelf het specifiek materiaal mee dat nodig is om doorheen de verschillende activiteiten het thema uit te werken. De student zorgt voor verrijkingsmateriaal in de bestaande hoeken zoals de bouwhoek, huishoek, zandtafel enz. De student spreekt verder met de kleuteronderwijzer(es) af welk materiaal van de klas zelf kan gebruikt worden. 9.6.2.2
Werken in groepen
De studenten worden geoefend in het werken met minstens 4 keuzegroepen, waarvoor de kleuters vrij kiezen op grond van belangstelling (behoefte, motivatie). Het is niet nodig dat alle kleuters alle activiteiten hebben meegemaakt, maar een activiteit kan wel
64
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
herhaald worden zolang de kleuters er naar vragen. Het is belangrijk dat de studenten deze manier van werken ook op hun thuisstage in de praktijk mogen brengen. 9.6.2.3
Klasinrichting
Vlot werken met keuzegroepen vraagt ook dat er gebruik gemaakt wordt van speel- en werkhoeken (vb. huishoek, bouwhoek, winkel, schilder- en knutselhoek...). Om dit mogelijk te maken wordt aan de kleuteronderwijzer(es) van de klas waar de student stage loopt gevraagd om de student toe te laten veranderingen aan te brengen in het klasmilieu. De studenten richten ook een themahoek in. Dit is een hoekje waar de kleuters het thema al doende kunnen beleven in hun spel. Het gaat dus verder dan enkel prenten ophangen rond het thema! Tips voor de student Voorzie elke middag een moment voor het vrije spel. Tijdens het vrije spel mag je zelf eens een impliciet of expliciet aanbod doen, maar overdrijf hierin niet! Het is beter dit niet elke dag te doen. Gun de kleuters ook tijdens de namiddag de tijd en het plezier om een werkje af te maken (vb. knutselwerkje) of om een spel door te spelen (vb. een gezelschapsspel of een groot bouwwerk dat tijdens de ochtend opgestart werd). Tijdens de stage werk je met een belangstellingscentrum of thema. Dat thema moet zichtbaar aanwezig zijn in de klas. Dit houdt het volgende in: • • •
Je richt een themahoek in waarin de kleuters het thema echt kunnen beleven. Je gebruikt hiervoor o.a. materiaal uit je waarneming(en). Dingen kunnen doen staat centraal. Het mag niet enkel kijken zijn! Je zorgt voor prenten en documentatie i.v.m. het thema. Hang de prenten niet zomaar op, maar bekijk ze eens samen met de kleuters bv. tijdens het onthaal ’s middags. Je hangt de werkjes van de kleuters uit of je stelt ze tentoon.
Zorg voor reserveactiviteiten om gaatjes op te vullen. Stop deze ideeën in je stagemap onder rubriek 8: “Tussendoortjes”. Dit kunnen overgangsspelletjes, liedjes, gezelschapsspelletjes (al dan niet ingekleed in je thema) of vinger- en handspelletjes zijn. We verwachten hiervan geen uitgewerkte voorbereidingen. Je mag ook kopieën nemen uit boeken en cursussen. Vermeld echter steeds je bron. Zorg voor verrijkingsmateriaal in enkele hoeken zoals boeken, gezelschapsspelen, verkleedmateriaal, aanvullend bouwmateriaal in de bouwhoek… Probeer zinvol te verrijken voor deze specifieke klas. Het is niet zozeer de hoeveelheid die telt. Vul de aanwezigheidslijst op een prettige manier in. Je vult de klasagenda van de kleuteronderwijzer(es) niet in, maar je schrijft zelf de agenda uit zoals beschreven staat in het handboek voor EGKO (p.149-150). Rubriek “Planning”: We verwachten per dag 2 aandachtspunten: 1 aandachtspunt voor een klassikale activiteit en 1 voor het werken in deelgroepen (noteer enkel tijdstip en omschrijving van de activiteit) Steek variatie in de formulering van je aandachtspunten en richt je aandachtspunten ook eens op één of op enkele kleuters.
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
65
Rubriek “Verslag en bezinning”: Maak een verslag van je antwoorden en de observaties i.v.m. de aandachtspunten. Bezinning zal wellicht nog te moeilijk zijn. Je moet enkele interacties van jou met kleuters onder de loep leggen zoals we dit zagen in het handboek EGKO (p. 106-114) Noteer tijdens je stage minstens 5 (± 1 per dag) concrete interacties op een blad met 3 kolommen: in de eerste kolom komt het gesprekje, in de 2de kolom schrijf je het niveau van ervaringsgerichtheid en je commentaar komt dan in de 3de kolom (waarom koos je voor dat niveau?). Hou dit bij in de rubriek ‘observatieopdrachten’ in je stagemap en geef dit na je stage af aan jouw docent didactiek. Voor verdere uitleg over het agenda zie bijlage 9 ‘De ervaringsgerichte klasagenda’ En dan nog dit… • • • • • • • • •
66
Je meldt je aan bij de directie aan het begin en aan het einde van elke stageperiode. Je bedankt de directie en kleuteronderwijzer(es) voor de geboden stagekansen. Je ruimt de klas elke dag netjes op. Je verzorgt je kledij. Je verzorgt je taal. Je dringt je niet op aan het personeel op school, maar houdt je ook niet te afzijdig. Je kan bij slecht weer een geplande uitstap wel uitstellen, maar liefst niet afgelasten. Voorzie steeds een reserveactiviteit en verwittig de docent(en). (zie stagereglement) Je hoeft geen toezicht te houden op de speelplaats. Je gebruikt voor deze stage nog geen speelwerkbladen tenzij in een geleide denkactiviteit.
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
DEEL III: STAGE: KLEUTERONDERWIJS 2
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
67
68
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
1
OPBOUW VAN DE PRAKTIJKCOMPONENT
1.1
De plaats van de stage in de opleiding
In de tweede opleidingsfase van de opleiding bouwen de studenten verder aan hun pedagogische en didactische vaardigheden, waarvan de basis is gelegd in de eerste opleidingsfase. De nadruk lag in de eerste opleidingsfase vooral op de beroepshouding van de student, de communicatievaardigheid en het taalgebruik van de student en verder op de basiscompetenties “leraar als opvoeder”. In de tweede opleidingsfase ligt de nadruk op de competenties van de leraar als begeleider van leerprocessen, op de leraar als organisator en als teamlid, en op de reflectievaardigheid. De didactische stage omvat een aantal onderdelen die we hierna bespreken. 1.1.1
OBSERVATIESTAGE
De student woont activiteiten bij in de kleuterklas. 1.1.2
VOORBEREIDINGSDAGEN
De start van de voorbereiding van de eerste drie stages gebeurt klassikaal op de hogeschool. 1.1.3
ACTIEVE STAGE
de student neemt gedurende een aantal dagen de klas van de kleuteronderwijzer(es) over. Er zijn 4 stageperiodes die geleidelijk in duur toenemen. Doorgaans loopt een student 2 stages alleen en 2 stages met een partner. 1.1.4
PROEFACTIVITEITEN (ACTIEVE STAGE)
Eén of meer studenten geven tegelijk een activiteit in bijzijn van een docent en medestudenten. Er zijn 4 sessies proefactiviteiten van een halve dag in een academiejaar.
1.2
Doelstellingen
1.2.1
OBSERVATIESTAGE
De student leert de kleuters, de kleuteronderwijzer(es) (=stagementor), de klasinrichting, het materiaal, de klasgewoontes, de sfeer, ... van de klas waarin hij enkele weken later doestage zal lopen, kennen.
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
69
1.2.2
VOORBEREIDINGSDAGEN
Een groot aantal ideeën verzamelen omtrent activiteiten en materialen in het stagethema. Eigen ideeën aan anderen willen meedelen. In overleg met één of meerdere medestudenten een stageschema uitbouwen. 1.2.3
ACTIEVE STAGE
Bij de ordening van de doelstellingen voor de doestage van de studenten gebruiken wij de basiscompetenties. De indeling levert de volgende rubrieken op. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11.
Beroepshouding Adequaat en correct taalgebruik en communicatie Leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen Leraar als opvoeder Leraar als inhoudelijk expert Leraar als organisator Leraar als vernieuwer en onderzoeker Leraar als partner van ouders/verzorgers Leraar als teamlid Leraar als lid van de onderwijsgemeenschap Leraar als partner van externen en als cultuurparticipant
Voor de concrete doelstellingen binnen deze rubrieken verwijzen we naar de ‘leerlijn stage’ die in bijlage aan deze stagegids is toegevoegd. Van studenten verwachten wij dat zij op het einde van de tweede opleidingsfase voor de verschillende rubrieken niveau 2 halen. 1.2.4
PROEFACTIVITEITEN
Tijdens proefactiviteiten wordt de studenten gevraagd om iets nieuws te durven uitproberen (activiteit, materiaal, organisatie, ...). Daarna moeten ze de bijgewoonde activiteit evalueren en tips formuleren over hoe het anders / beter kan.
70
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
2
KALENDER 2011-2012 KLEUTERONDERWIJS STAGE 2
Om onze studenten te helpen deze doelstellingen te realiseren, richten we 4 praktijkperiodes in. Informatie over de observatiedag, de voorbereidingsdag en de effectieve stage vind je in volgende hoofdstukken. Tijdens de periodes 1 tot en met 3 lopen de studenten stage in scholen van grootBrugge en in onze 'ankerscholen' in Blankenberge, Ichtegem, Ieper, Kortrijk, Lissewege, Menen, Oedelem, Oostkamp en Roeselare. De vierde stageperiode werken de studenten in een school naar keuze (‘thuisstage’).
2.1
Studenten met een regulier traject
Periode 1 Thema: “Schoenen” Observatiedag: Effectieve stage: Inhaaldag:
Periode 2
Thema: Sinterklaas Observatiedagen: Effectieve stage: Inhaaldag:
Periode 3
Donderdag 27 oktober en dinsdag 8 november 2011 Woensdag 30 november 2011 – woensdag 7 december 2011 Af te spreken met de mentor en Lieve Rotsaert op de hoogte brengen.
Thema: uitwerken van een prentenboek Observatiedag: Effectieve stage: Inhaaldag:
Periode 4
Dinsdag 27 september 2011 Maandag 17 oktober 2011 – woensdag 26 oktober 2011 Af te spreken met de mentor en Lieve Rotsaert op de hoogte brengen.
Dinsdag 7 februari 2012 Woensdag 7 maart – vrijdag 16 maart 2012 Af te spreken met de mentor en Lieve Rotsaert op de hoogte brengen.
Thema: naar keuze door de student(e) te bepalen, in samenspraak met stagementor en docent didactiek Observatiedag: Voorbereidingsdag: Effectieve stage: Inhaaldag:
Dinsdag 20 maart 2012 op eigen initiatief (niet op de stageschool) Woensdag 2 mei 2012 – dinsdag 15 mei 2012 Af te spreken met de mentor en het opleidingshoofd op de hoogte brengen.
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
71
Proefactiviteiten: een halve dag (ochtend of middag naargelang van je klasgroep) op 1ste beurt Dinsdag 14 februari 2012 2de beurt Dinsdag 28 februari 2012 3de beurt Dinsdag 17 april 2012 de 4 beurt Dinsdag 22 mei 2012
2.2 Periode 1
Periode 2
Studenten die een individueel programma volgen Thema: “Toveren met kleuren” Observatiedag: Dinsdag 20 september 2011 Voorbereidingsdag: op eigen initiatief (niet op de stageschool) Effectieve stage: Maandag 3 oktober 2011 – vrijdag 7 oktober 2011 Inhaaldag: Af te spreken met de mentor en Lieve Rotsaert op de hoogte brengen. Thema: Kerstmis Observatiedagen:
Maandag 24 oktober en dinsdag 15 november 2011 Voorbereidingsdag: op eigen initiatief (niet op de stageschool) Effectieve stage: Maandag 12 december 2011 – woensdag 21 december 2011 Inhaaldag: Af te spreken met de mentor en Lieve Rotsaert op de hoogte brengen. Periode 3
Thema: uitwerken van een prentenboek Observatiedag: Dinsdag 24 januari 2012 Voorbereidingsdag: op eigen initiatief (niet op de stageschool) Effectieve stage: Dinsdag 14 februari – vrijdag 17 februari en maandag 27 februari – vrijdag 2 maart 2012 Inhaaldag: Maandag 13 februari 2012
Periode 4
Thema: naar keuze door de student(e) te bepalen, in samenspraak met stagementor en docent didactiek Observatiedag: Voorbereidingsdag: Effectieve stage: Inhaaldag:
Dinsdag 20 maart 2012 op eigen initiatief (niet op de stageschool) Woensdag 2 mei 2012 – dinsdag 15 mei 2012 Af te spreken met de mentor en het opleidingshoofd op de hoogte brengen.
Proefactiviteiten: een halve dag (ochtend of middag naargelang van je klasgroep) op 1ste beurt / 2de beurt / de 3 beurt Dinsdag 17 april 2012
72
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
4de beurt
Dinsdag 22 mei 2012
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
73
74
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
3
STAGEBEGELEIDING EN -EVALUATIE
3.1
Begeleiding en evaluatie door de stagementor
3.1.1
VÓÓR DE STAGE
Het is belangrijk dat de student(e), waar zinvol, op de hoogte wordt gesteld van de beginsituatie van de kleuters en van de klasgewoonten. Zo kan de student(e) er bij de voorbereiding op inspelen. Door observeren en mee begeleiden tijdens de observatiedag kan de student(e) hierover veel informatie opdoen. (Zie ook p. 87 in het hoofdstuk rond “de observatiedag"). Om de voorbereidingen ter controle aan de stagementor aan te bieden, steken de studenten hun voorbereidingen, chronologisch geordend, in een stagemap. Het stageschema zit helemaal vooraan. Iedere student(e) van een duo heeft dus zijn/haar eigen stagemap met de voorbereidingen van de activiteiten die zij/hij zal geven. Voorbereidingen van de partner moeten er niet in opgenomen worden. Iedere voorbereiding wordt op voorgestructureerde standaardbladen gemaakt. Voor de voorbereiding van het vrije spel bestaat een apart document dat pas vanaf de tweede stageperiode wordt gebruikt. Van steeds terugkerende activiteiten zoals drankje, hapje, toiletbezoek, jasjes aan en uit, ochtendonthaal, middagonthaal, ... volstaat één voorbereiding per student(e) voor de hele stage. Deze voorbereidingen schuiven op in de map naarmate de stage vordert. Specifieke accenten voor een bepaalde dag kunnen tijdens de stage aan de voorbereiding toegevoegd worden. Alle voorbereidingen behalve het vrije spel moeten vooraf ingediend worden. Het is echter mogelijk dat één of enkele voorbereidingen ontbreken. Dat kan omdat sommige voorbereidingen aanvankelijk nog klassikaal gemaakt worden met de vakdocent, soms na de datum waarop de stagemap moest ingediend worden, of omdat de student(e) met twijfels omtrent een bepaalde voorbereiding, deze soms voorlegt aan de betreffende docent. Het is aanmoedigend en zinvol wanneer de stagementor bij nazicht wat commentaar noteert op die voorbereidingen. Zo willen we ook voorkomen dat een activiteit mislukt om redenen die te voorzien waren bv. de organisatie van een zware activiteit werd onvoldoende overdacht, een verhaal is veel te moeilijk (of te gemakkelijk), ... 3.1.2
TIJDENS DE STAGE
Studenten leren het meest wanneer ze zoveel mogelijk zelf de verantwoordelijkheid voor de klas mogen overnemen. Enkel wanneer de student(e) duidelijk niet opgewassen is tegen het klasgebeuren of wanneer zware pedagogische fouten gemaakt worden, vragen we de stagementor tussen te komen. Studenten zijn ook het meest gebaat bij een stagementor die hen aan de ene
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
75
kant aanmoedigt en gelooft in hun mogelijkheden, maar hen aan de andere kant ook laat leren en meeprofiteren van zijn/haar ervaring. Een belangrijke taak van de stagementor is met de student(e) praten over zijn/haar activiteiten. Uit een kort begeleidingsgesprek op het einde van een werkdag kan de student(e) heel veel leren.
Eens afgestudeerd zullen de studenten, meestal alleen, aan hun eigen ontwikkeling verder moeten werken. De student(e) moet dus leren zelf verantwoordelijk te zijn voor zijn leerproces. Daarom is het beste uitgangspunt voor dit gesprek de eigen ervaring van de student(e). Enkele voorbeelden: • • • • • • • • • • •
Wat is je algemene indruk van je werkdag? Voelde je je er goed bij? Wat liep goed? Waarom? Wat liep moeizaam? Waarom? Ben je tevreden over de voorbereiding van je activiteiten? Had je de beginsituatie goed ingeschat? Had je de werkvormen en organisatie goed overdacht? Heb je de indruk dat de kinderen de vooropgestelde doelstellingen bereikt hebben? Vonden de kinderen het prettig? Boeiend? Wat wel? Wat niet? Wat zou je wijzigen? Wat behouden? Welke werkpunten had je voor jezelf bepaald? Hoe zijn je ervaringen daaromtrent?
De stagementor vraagt in dit stadium dus slechts om toelichting of verheldering. Dan kan de stagementor feedback geven over dingen die de student(e) over het hoofd gezien heeft, reageren met zijn/haar bevindingen (aanvullend, bevestigend of ontkennend,...). Het is belangrijk hier vooral observaties weer te geven en niet direct te beoordelen. De stagementor geeft ook tips vanuit zijn/haar ervaring. Als afronding: • Wat heb je geleerd? • Welke zijn je werkpunten voor de volgende dag? (bv. trager spreken, de organisatie beter overdenken, de tijd beter in het oog houden, ...) Om dit begeleidingsgesprek voor te bereiden, noteert de stagementor in de loop van de dag observaties en tips in het begeleidingsschrift (A4-formaat). Meer info hierover vind je in hoofdstuk “Begeleiden en beoordelen” op de p. 16. Noot: indien de stagementor-klastitularis, om welke reden ook, de onderwijspraktijk van een student(e) niet kan bijwonen, kan de praktijk enkel doorgaan indien een collega (kleuter)onderwijzer(es) of de directie de verantwoordelijkheid van de klastitularis overneemt. 3.1.3
NA DE STAGE
Aan het einde van de stageperiode vragen we aan de stagementor een evaluatie van de stage. Hij kan hiertoe gebruik maken van het document zoals dat hierbij gevoegd is
76
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
(zie bijlage 17). Per stage bezorgt elke student(e) het invulformulier ook losbladig aan de stagementor. Noot: Kwaliteiten Voldoende Werkpunten
Knelpunten
Sterke, positieve elementen van de student. Dit uit zich in concrete gedragingen. Het behaalde niveau is hoger dan het vooropgestelde niveau 2 van de stageleerlijn. Punten waarop de student scoort volgens het niveau 2 van de stageleerlijn. Zaken die nog verfijnd moeten worden. Heel vaak liggen werkpunten in de lijn van de tips die u in de loop van de stage formuleerde. De student kan zijn/haar werkpunten wellicht gemakkelijk bijsturen door ervaring en reflectie. Tegenvallende zaken. Ondanks het feit dat u er meermaals op gewezen hebt, zijn deze zaken in de loop van de stage niet echt geëvolueerd. Dit zijn m.a.w. zware tekorten die bij een summatieve evaluatie op het einde van deze opleidingsfase kunnen leiden tot het niet behalen van een voldoende voor het opleidingsonderdeel stage
Dit stageverslag moet met de student(e) doorgenomen worden, op het einde van de stage. De student(e) tekent het verslag dan af 'voor gezien’. Het verslag wordt daarna met de student(e) meegegeven, die het op zijn/haar beurt aan zijn/haar stagebegeleider bezorgt.
3.2
Zelfreflectie door de student(e)
3.2.1
VÓÓR DE STAGE
We vinden het zeer belangrijk dat de student(e) zich verantwoordelijk voelt voor zijn leerproces. Daarom bepaalt de student(e) als resultaat van de evaluatie van de praktijk in de eerste opleidingsfase (eerste stage) of van de vorige stage (stageperiode 2, 3 en 4) een aantal individuele werkpunten waaraan hij wil werken. Deze noteert zij/hij in het document ‘zelfreflectie’. 3.2.2
TIJDENS DE STAGE
Zowel in zijn agenda als in gesprekken met stagementor en bezoekende docent laat de student(e) blijken dat hij reflecteert over zijn functioneren in de kleuterklas. 3.2.3
NA DE STAGE
Na afloop van de stage kijkt de student(e) in zijn zelfreflectie terug op de eigen stageervaringen en formuleert nieuwe werkpunten voor de komende stage. Deze kunnen achteraf aangevuld worden na een begeleidingsgesprek.
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
77
3.3
Begeleiding en evaluatie door docenten van de lerarenopleiding
3.3.1
VÓÓR DE STAGE
Waar nuttig en nodig worden de studenten in de contacturen op de stage voorbereid. De stageopdrachten worden doorgenomen en toegelicht. Docenten staan ter beschikking om in te gaan op vragen of voorbereidingen na te kijken op verzoek van studenten. 3.3.2
TIJDENS DE STAGE
De student(e) krijgt per periode één stagebezoek. Hierbij streven we ernaar iedere student(e) in de loop van het jaar door verschillende docenten te laten volgen. Bij zijn bezoek wil de docent informatie over verschillende zaken. We willen natuurlijk de student(e) aan het werk zien. Zo kunnen we zelf een beeld krijgen van het functioneren van de student(e). De bezoekende docent schrijft een verslag op een afzonderlijk formulier en bezorgt het na afloop aan de student. De mentor krijgt in principe dit verslag niet te zien. Hij probeert daarin aan de ene kant de pluspunten van de student(e) te bevestigen en aan de andere kant te wijzen op tekorten waaraan nog moet worden gewerkt. Waar mogelijk reikt men ook tips aan voor hoe het beter kan.
Nadat de docent zich een beeld heeft kunnen vormen van het functioneren van de student, vragen we aan de stagementor hoe het contact met de student(e) is en welke indruk hij heeft over de inzet, de pedagogische en didactische kwaliteiten en vorderingen van de student(e). We gaan ook na of er vragen zijn bij de stageopdracht van de student(e) of de begeleidende taak van de stagementor. Tijdens het stagebezoek kijkt de docent de stagemap in, gaat na of alles in orde is en geeft aanwijzingen. Noot: de stagemap moet dus altijd volledig in de klas aanwezig zijn, met alle voorbereidingen van de hele stage erin. We streven ernaar het stagebezoek af te sluiten met een feedbackgesprek met de student(e). De student(e) kan ook hulp vragen wanneer hij/zij met iets moeite heeft. Wanneer het gesprek niet in de stageschool plaats kon vinden, wordt het achteraf op de hogeschool gevoerd. (Zie ook het hoofdstuk ‘begeleiden en beoordelen’ op p. 16 van deze praktijkgids). 3.3.3
NA DE STAGE
De stagebegeleider verzamelt en synthetiseert de informatie over de stage op basis van volgende bronnen: de zelfreflectie van de student(e), de evaluatie van de stagementor, het commentaar van de bezoekende docent, de stagemap. Tegen de achtergrond van deze gegevens wordt een begeleidingsgesprek gehouden. Bedoeling: de verworvenheden en belangrijke werkpunten van de student(e) omschrijven.
78
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
Hij/zij bereidt zich hier schriftelijk op voor door na te gaan in hoeverre hij/zij de vooropgestelde leerdoelen (zie werkpunten) voor deze stage heeft verworven. De stageleerlijn kan hierbij een hulp zijn. Het begeleidingsgesprek zelf gaat uit van de ervaringen en de bekommernissen van de student. Samen analyseren stagebegeleider en student de ervaringen en worden de prioriteiten bepaald voor de volgende stage. Als • • Dit
besluit van het gesprek formuleert de student een antwoord op volgende vragen: Wat kan ik een volgende keer opnieuw/anders doen? Wat wil ik in mijn volgende stage uitproberen/bereiken? wordt vertaald in persoonlijke leerdoelen voor de volgende stage.
In een vergadering op het einde van het eerste en tweede semester wordt de praktijk geëvalueerd. In de besluitvorming wordt rekening gehouden met de evaluatie door de stagementoren, de commentaren van de docenten, de zelfreflectie van de student(e), de beroepshouding, de stagemap. Dit gebeurt op basis van de samenvattingen van de stagebegeleiders en in samenspraak met alle docenten die in het de tweede opleidingsfase de stage volgen. De resultaten daarvan komen op het stagebeheersingsrapport.
Noot: • bij problemen i.v.m. stage-evaluatie en stagebegeleiding spreekt de student(e) zijn/haar stagebegeleider aan; • bij andere problemen i.v.m. stage spreekt de student(e) het opleidingshoofd aan; • bij twijfel: opleidingshoofd aanspreken.
3.4
Documenten door de student in te dienen na de stage
3.4.1
AAN JE STAGEBEGELEIDER
Zo snel mogelijk, en uiterlijk binnen de vijf schooldagen: • het origineel van wat de bezoekende docent schreef. Noteer eerst op het origineel je naam, de datum en het uur van bezoek, de naam van de bezoekende docent. • het origineel van de evaluatie stagemap • het origineel van de evaluatie door de stagementor, • Je zelfreflectie. Voorzie van alle documenten die je wil houden een kopie! 3.4.2 •
•
AAN JE BEZOEKENDE DOCENT
een leesbare en volledige kopie van het verslag dat de bezoekende docent schreef. Noteer eerst op het origineel je naam, de datum en het uur van bezoek en de naam van de bezoekende docent. Ontbreekt jouw verslag op de praktijkbespreking, dan zegt dat ook iets over de attitude ‘naleven van regels’. een kopie van de evaluatie stagemap door de bezoekende docent.
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
79
Slordigheid en vergetelheid van de student(e) in het bezorgen van de documenten aan zijn stagebegeleider, worden doorgequoteerd in 'beroepshouding'.
80
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
4
PROEFACTIVITEITEN
In volgende tekst richten we ons tot de student. Deze informatie is ook verduidelijkend voor gastschool of klastitularis. Wat we specifiek aan de gastschool/klastitularis schrijven, zetten we cursief en in een kader.
4.1
Wat?
Een student(e) probeert een vernieuwende activiteit uit in een kleuterklas, in aanwezigheid van medestudenten en een docent. Deze activiteit wordt achteraf besproken.
4.2
Waar?
Wordt per academiejaar bepaald. Te vinden op het elektronisch leerplatform Toledo.
4.3
Opbouw van een sessie proefactiviteiten
Elke groep studenten heeft 4 beurten proefactiviteiten. Per groep en per beurt proefactiviteiten zijn we te gast in 2 kleuterklassen. In elke kleuterklas starten we met een klassikale activiteit en zijn er daarna activiteiten met deelgroepen. Per groep ziet 1 beurt proefactiviteiten er dus uit als volgt: 1 beurt proefactiviteiten Klassikaal
Kleuterklas 1 Deelgroepen
Klassikaal
Kleuterklas 2 Deelgroepen
Indien we ’s ochtends te gast zijn in een school, lopen de proefactiviteiten van de start van de ochtend tot de ochtendspeeltijd (dus ongeveer van 8.30u tot 10.00u, naargelang van de school). Indien we ’s middags in een school te gast zijn, lopen de proefactiviteiten van de start van de middag tot de middagspeeltijd (dus ongeveer van 13.25u tot 14.50u, naargelang van de school). De klassikale activiteit kan door één student of door meerdere studenten samen gegeven worden. Tijdens de activiteiten in deelgroepen begeleidt telkens één student een groep. Er zijn twee of drie studenten gelijktijdig aan het werk, elk met zijn of haar specifiek aanbod. Voor de kleuters die niet bij één van de groepen aansluiten die in het pakket ‘proefactiviteiten’ zitten, voorzien de studenten van dienst een niet-begeleid aanbod (bestaande hoeken in de klas openstellen, een materiaal aanbieden …). Elke groep studenten verdeelt zich over de 2 kleuterklassen waar de proefactiviteiten van hun groep plaats vinden en observeert de medestudenten. Ongeveer halverwege wisselen de observatoren van klas. Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
81
Opmerkingen voor de gastscholen: het is de bedoeling dat de studenten gedurende ongeveer 1,5u kunnen beschikken over de klas om hun activiteiten uit te werken. Er kunnen op dat moment dus geen andere activiteiten doorgaan (zoals bewegingsactiviteit, zwemmen, theaterbezoek …). Voor de klassikale activiteiten hebben sommige studenten een (polyvalente) zaal nodig. Mag het hapjes- en drankjesmoment eventueel na de speeltijd plaatsvinden indien dit voor de activiteiten van de studenten beter zou uitkomen?
4.4
Opzet, bedoeling, evaluatie
De klemtoon ligt duidelijk op het uitproberen van iets nieuws (gezien vanuit het standpunt van de tweedejaarsstudenten). Het belangrijkste is dat de groep eruit kan leren. Dat betekent niet dat je over de activiteit niet grondig nadacht. Je activiteit moet dus zeer degelijk voorbereid zijn. Er wordt geen quotatie gegeven op de activiteit zelf. Tekorten in beroepshouding (niet naleven van afspraken, gebrek aan verantwoordelijkheidszin, geen degelijke voorbereiding …) worden wel aangerekend.
4.5
Wie?
Iedere student(e) komt in een academiejaar minstens éénmaal aan de beurt, hetzij met een klassikale activiteit, hetzij met een activiteit in deelgroepen.
4.6
Welke activiteit?
Het bepalen van je activiteit gebeurt in twee rondes. In een eerste ronde melden zich studenten aan die graag met meerderen samen een activiteit zouden uitwerken (schimmenspel, fluoshow, circusvoorstelling, kleutertheater …). Dien de voorstellen per groep in. Gebruik daartoe het invuldocument ‘Proefactiviteit: groepsvoorstel’ (zie Toledo). Je begeleidende docent maakt een keuze en legt de activiteiten vast. Na de klassikale activiteit die je met verschillende studenten samen deed, moet elke student nog een activiteit aan een groep geven. Die activiteit heeft liefst nog iets te maken met het klassikaal gebeuren, maar absoluut verplicht is het niet. Voorbeeld: na een volwaardige circusvoorstelling kunnen de verschillende studenten/artiesten elk met een groep kinderen verder werken op een circusdiscipline (goochelen, acrobatie, clownerie). Voor de studenten die verkiezen alleen te werken, houden we een tweede ronde. Hier krijgt elke student een ‘soort activiteit’ (klassikaal, waarneming, ander soort bgg.), een leeftijdsgroep van kleuters en een datum aangewezen. De student doet een voorstel van drie activiteiten die hij/zij wil geven. Je begeleidende docent kiest uit dit aanbod. Om je voorstellen van activiteiten in te dienen, maak je gebruik van het formulier ‘proefactiviteit: individuele voorstellen’ (zie Toledo). Je mag daar nog gerust verdere informatie over je activiteit aan vastnieten (kopieën, schetsen …). Hoe duidelijker je voorstel is, hoe beter.
82
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
Je kunt je voor je aanbod steunen op bronnen die je zelf bijeen zoekt en/of je kunt je laten inspireren door de bronnen die de opleiding je aanreikt. (zie Toledo). Opgelet! De lijst ‘ideeën voor activiteiten’ die je op Toledo kunt vinden, is opgemaakt om ideeën voor stageactiviteiten te geven, dus niet alle ideeën komen in aanmerking voor een PROEFactiviteit. Ze zijn immers niet allemaal vernieuwend.
4.7 • • •
Voor wie die ochtend/middag aan het werk is
Zorg dat je tijdig in de kleuterklas aanwezig bent. Enkel jij weet hoeveel tijd je nodig hebt om alles klaar te zetten voor je activiteit. Breng je voorbereiding mee (zowel de oorspronkelijke versie als de verbeterde) en overhandig ze aan de begeleidende docent. Een begeleidingsschrift is niet nodig. Je zorgt zelf voor al het materiaal dat je nodig hebt. Enkel in uitzonderlijke gevallen mag je voor je eigen activiteit op het materiaal van de klas terugvallen. Voor de nietbegeleide groepen mag je dat natuurlijk wel.
4.8
Wie die ochtend/middag geen activiteit moet geven
Zorg dat je aanwezig bent op het afgesproken uur en de afgesproken plaats (zie regeling op Toledo). Als algemene regel geldt dat we de klas maar binnengaan bij de start van de activiteiten. Als we vroeger in de klas rondhangen, stoort onze aanwezigheid het spontane contact van de kleuterleidster met haar kinderen en hun ouders. We verstoren dan ook de ochtendroutine van de kleuters (zachte landing …). Het spreekt vanzelf dat je observeert terwijl je medestudenten hun activiteit geven. De observatieopdrachten bij de activiteiten vind je op Toledo of worden vóór de start van de activiteiten opgegeven. Je hebt dus altijd schrijfgerei en papier bij om te noteren. Let verder ook op de klasinrichting, pictogrammen, werkjes in de klas waarin je te gast bent … Uit ieder klasbezoek kun je leren! (Tip: leg een klein schriftje aan dat je steeds mee hebt op klasbezoek en noteer daarin de goede ideeën). We zijn te gast bij een kleuteronderwijzer(es) in haar/zijn klas. We gedragen ons dus respectvol t.o.v. mensen (leid-st-er, kleuters, ouders, directie, medestudenten …) en dingen. Enkele concretiseringen van deze basishouding: • als je wil zitten terwijl je observeert, zorg je zelf voor een stoeltje. Het meubilair van de klas is niet bedoeld als zit- of leunplaats voor studenten. Ga nergens zitten waar je je medestudent(e) in zijn/haar activiteit hindert. • je spreekt altijd algemeen Nederlands in de kleuterklas, ook onder medestudenten, • je eet of drinkt niet in het bijzijn van de kleuters, je loopt niet te kauwen … • je zwijgt, luistert en kijkt. Bij de bespreking achteraf kun je al je commentaar, opmerkingen, suggesties … kwijt. • kledij: zie kledijvoorschriften op Toledo
4.9
Hoe bereid je een klassikale proefactiviteit voor?
Je mag het onthaal erg kort houden: meestal is de tijd beperkt! Toch is het nodig naar het klasritueel te informeren en de essentie ervan over te nemen. Pleeg overleg met de kleuteronderwijzer(es)! Je hoeft geen aparte voorbereiding te maken van het onthaal. Het volstaat dat je enkel de essentie van het verloop noteert (doelstellingen zijn dus ook niet nodig).
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
83
De activiteit zelf bereid je voor zoals je een stageactiviteit zou voorbereiden. Denk ook aan een bewegingsmomentje in de overgang naar het werken in deelgroepen. Geef je een activiteit met materiaal dat nogal wat voorbereiding vraagt (schimmenfiguren, prenten …)? Toon dan eerst eens wat vluchtige krabbels of schetsen of spreek gewoon eens over je activiteit met je begeleidende docent. Zo vermijd je nutteloos werk.
4.10
Hoe bereid je een activiteit in deelgroepen voor?
Elke student(e) maakt een titelblad van de activiteit: • vermeld niet alleen jouw deelgroep, maar ook die van je collega’s en, zo nodig, de andere deelgroepen die niet begeleid aangeboden worden. • Teken de klasschikking uit en duid aan waar elke groep werkt/speelt; duid bij je eigen groep ook aan hoe je de kinderen schikt en waar jij zelf plaats neemt. De student(e) die als eerste staat in de opsomming van de activiteiten in deelgroepen, heeft de algemene leiding bij het werken in deelgroepen. Dit betekent dat hij/zij • het voorstellen van de deelgroepen leidt, dus de klas overneemt na de klassikale activiteit, • het woord geeft aan de studenten die de andere deelgroepen begeleiden, om die voor te stellen, • de eigen activiteit begeleidt, • overzicht houdt op de deelgroepen die niet tot het aanbod van de proefactiviteiten behoren, • aan de hele klas het sein geeft tot opruimen en het opruimen superviseert. • Dit moet ook allemaal voorbereid worden. De andere studenten die een deelgroep aanbieden • stellen hun eigen activiteit aan de klas voor tijdens de klassikale inleiding, • geven hun activiteit, • begeleiden het opruimen in hun eigen groep. Dit moet voorbereid worden.
4.11
Bespreking achteraf
Na de proefactiviteiten zelf volgt een bespreking. Indien de gastschool dit toelaat en over een ruimte beschikt, bespreken we in de gastschool. Indien dit niet kan, gebeurt de bespreking op de campus. (zie informatie op Toledo) Bij bespreking op de gastschool ben je vrij drie uur na het beginuur van de proefactiviteiten. Starten de activiteiten bv. om 8.30u, dan eindigt de bespreking om 11.30u. Bij bespreking op de campus moet je daar 45 minuten bij rekenen om de verplaatsing (gedeeltelijk) te compenseren. Breng steeds je ‘ontwikkelingsplan voor de katholieke kleuterschool’ mee. We gebruken het in onze zoektocht naar doelstellingen. Ter informatie voor de gastschool: een bespreking in de gastschool spaart de studenten een soms tijdsrovende verplaatsing naar de campus uit, vooral voor wie met het openbaar vervoer reist. Na de bespreking zijn de studenten immers vrij voor de rest van de dag. Aan de andere kant hebben we er alle begrip voor als jullie hiervoor geen ruimte hebben. We willen ons zeker niet opdringen.
84
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
4.12
Invulstrook bij de voorbereiding
Om een activiteit goed te kunnen geven, moet je informatie hebben over de kleuters (hun beginsituatie) en over de klasruimte (meubilair, tafels, hoeken, schikking …). Begin dus pas aan je voorbereiding nadat je persoonlijk een gesprek gevoerd hebt met de kleuteronderwijzer(es)/titularis van de gastklas. Vertel hem/haar wat je van plan bent, vraag naar nuttige informatie en tips, bekijk samen de inrichting van de klasruimte … Kies de inrichting steeds zo dat ook je medestudenten je activiteit kunnen volgen! De invulstrook (zie bijlage of zie Toledo) vormt het bewijs van dit contact. We vragen de kleuteronderwijzer(es) het document niet te ondertekenen als het verkennend gesprek niet ernstig gebeurd is. De ingevulde en ondertekende strook niet je aan je voorbereiding vast. Je kunt daarnaast ook de klasmap op Toledo raadplegen. Denk eraan even te bellen of te mailen naar de titularis van de klas waar jij je activiteit zal geven en een afspraak te maken voor dit verkennend gesprek. Dit als je niet ongelegen wilt komen of niet voor een gesloten schoolpoort wilt staan. Opmerking voor de gastschool/klastitularis: In de opleiding benadrukken we het belang van een contact vooraf tussen student en kastitularis van de gastklas om de redenen die hoger vermeld staan onder dit hoofdstuk. Uit het verleden weten we nochtans dat studenten soms enkel de titularis aanspreken om de invulstrook te laten ondertekenen. Gelieve die invulstrook niet te ondertekenen als het verkennend gesprek vooraf niet ernstig is gebeurd.
4.13
Voorbereidingen nazien
Je dient je voorbereiding in aan je begeleidende docent, ten laatste 14 dagen vóór de dag waarop je aan het werk bent, zie regeling op Toledo. Je begeleidende docent kijkt je voorbereiding na. Je brengt je originele èn verbeterde voorbereiding mee op de dag van de proefactiviteiten, tenzij anders afgesproken. Na afloop van de proefactiviteit post je de verbeterde versie van je proefactiviteit op Toledo+. (Procedure: zie Toledo) Opmerking voor de gastschool/klastitularis: U hoeft dus geen voorbereidingen na te kijken.
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
85
86
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
5
OBSERVATIEDAG
5.1
Algemeen
Tijdens de observatiedag moet de student(e) een zo volledig mogelijk beeld van de stageklas en -school verwerven. Hij zal dus: • • • • •
contact opnemen met de stagementor. de kleuters en hun beginsituatie leren kennen. met het klasmilieu, het materiaal en het klassenleven vertrouwd geraken. de nodige gegevens verzamelen voor het opmaken of bijwerken van de klasmap (d.i. een document met informatie over de stageklas dat via Toledo voor medestudenten beschikbaar is). afspraken maken omtrent het indienen en ophalen van stageschema en voorbereidingen.
Dit gebeurt via observeren, een gesprek met de stagementor, helpen (toiletbezoek, jasjes, ...). Als de student(e) dit zinvol vindt, kan hij als eerste contact een gezelschapsspel geven. Het einde van de ochtend of het begin of einde van de namiddag lijkt ons hiervoor het best aangewezen moment. Dit spel moet voorbereid zijn en de voorbereiding moet de dag zelf ter inzage voor de stagementor aanwezig zijn. De voorbereiding wordt achteraf in de stagemap opgenomen samen met een evaluatie die de student(e) van deze activiteit heeft gemaakt. Suggestie voor stagementoren: het kan nuttig zijn eens uit te schrijven, op papier of elektronisch waarmee steeds rekening moet gehouden worden bij stage in je klas. Dit werkt wellicht efficiënter dan dit telkens opnieuw te moeten meedelen. Een elektronisch document kan door de opleiding op Toledo, het elektronische leerplatform geplaatst worden. We kunnen het belang van de stagementor niet genoeg beklemtonen. Studenten die zich welkom voelen en door hun stagementor gesteund, leren sneller en effectiever. Zij ervaren de stage als een ‘samen werken aan evolutie’. Studenten waarderen het enorm als de stagementor aansluitend op de observatiedag tijd maakt voor hen. De student(e) kan dan zijn verwachtingen met de stagementor bespreken en de stagementor kan zijn eigen werkwijze toelichten. De stagementor kan de student(e) ook meedelen welke liedjes, versjes, verhalen … hij zeker niet wil tijdens het opgegeven thema.
5.2
Oberveren bij peuters
Ook al kunnen kinderen vanaf 2,5 jaar naar de kleuterschool, toch zijn deze peuters geen kleuters. Ze hebben een heel eigen aanpak nodig. (Daarom wijden we in deze praktijkgids ook een apart hoofdstuk aan stage lopen bij peuters in klassen met peuters en driejarigen samen.) In het eerste jaar doen onze studenten slechts bij uitzondering stage in klassen met peuters. In het tweede jaar daarentegen moeten alle studenten met peuters werken.
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
87
In die observatiedagen staan de peuter en zijn leid(st)er centraal. Onze bedoeling is dubbel: •
De student(e) krijgt voeling met de peuter, zijn wereld, zijn ritme, zijn kunnen en nog niet kunnen, zijn zijn, … • De student(e) observeert ook de peuterleid(st)er, ‘steelt’ met ogen en oren, ervaart hoe de peuterleid(st)er speelt, zorgt, bemoedert, spreekt, veiligheid biedt, ontwikkeling stimuleert, grenzen stelt, zingt, danst, aanspoort tot zelfstandigheid, een dag opbouwt, … Dit kan niet wanneer de student(e) opgeslorpt wordt door activiteiten die hij/zij zelf moet geven.
88
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
6
VOORBEREIDINGSDAG
Deze vindt plaats op de hogeschool. In groep wordt het stagethema verkend en doen we een brainstorm omtrent mogelijke activiteiten. Daarna kan men in kleinere groepen of per duo aan het opstellen van een stageschema werken. Ook werken in het studielandschap is mogelijk.
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
89
90
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
7
ACTIEVE STAGE: INFORMATIE DIE GELDT VOOR ELKE STAGEPERIODE
Tijdens de eerste en de derde stageperiode werken twee studenten samen in een klas (uitzonderingen zijn mogelijk). We spreken dan van duo’s. Voor stageperiodes 2 en 4 werkt iedereen alleen in een zelfgekozen stageschool.
7.1
Het stageschema / de dagopbouw
Het is de bedoeling dat de student(e) zich op een soepele wijze aan het stageschema houdt. Activiteiten mogen enkel wegvallen wanneer de student(e) dit ook met geldige redenen kan motiveren. Kort overleg met de stagementor kan hier nuttig zijn. De genomen beslissing moet in het agenda (stagemap) toegelicht worden. Ontbreekt de tijd om een bepaalde activiteit te geven, dan mag die ofwel afgeschaft worden, ofwel later, in plaats van een andere activiteit, gegeven worden. Dit laatste moet zeker het geval zijn bij godsdienstige activiteiten. Blijft er echter tijd over, dan moet de stagiair(e) die tijd op een zinvolle manier kunnen besteden. We beklemtonen het belang van een 45-tal minuten vrij spelen na de middag (liefst opruimen niet inbegrepen); bij peuters en leefgroepen met 2,5- en 3-jarigen kan dit langer zijn. De taak van de kleuteronderwijzer(es) hierbij is vooral observeren, in goede banen leiden en ontwikkelingsstimulerend tussenkomen. Zij/hij moet beschikbaar zijn voor de hele klas. We vinden het dan ook niet nodig - en zelfs niet wenselijk - dat de studenten hier ook nog een activiteit begeleiden. Eventueel kunnen ze wel een activiteit (een gezelschapsspel b.v.) op gang brengen. Hoe dan ook: tijdens het eerste vrije spel van een stageperiode is er geen begeleid aanbod. De student(e) moet volledig vrij zijn om te observeren en voeling te krijgen met de kinderen. Het vrije spel wordt in de lessen didactiek behandeld in de aanloop naar de tweede stage. Pas dan werken we met een speciaal voorbereidingsformulier en verhogen we de eisen die we stellen aan het begeleiden van het vrije spel. We hechten veel belang aan de dagelijks terugkerende activiteiten van drankje, hapje en toiletbezoek. We dringen erop aan dat die in een rustige en gezellige sfeer verlopen. In de geest van het 'ontwikkelingsplan voor de katholieke kleuterschool' kunnen dit ontmoetingsmomenten worden, mits goed begeleid. Indien de stagementor moeilijkheden voorziet op basis van het voorgestelde stageschema, dringen we erop aan dit aan de student(e) mee te delen.
7.2
De stagemap
Tijdens de effectieve stage moet de stagemap steeds in de klas zijn. Ze omvat dan volgende rubrieken, in de volgorde zoals hier opgesomd. Tussen de rubrieken zitten tabbladen met de titel van de rubriek op de tabstrook. Binnen de rubriek ‘voorbereidingen’ wordt de scheiding tussen de verschillende dagen aangegeven door bv. een gekleurd blad met daarop de datum. 7.2.1
ALGEMEEN
Bevat algemene gegevens m.b.t. de school, de klas en de stage. De student(e) neemt hier ook de essentie van het thema op. Teksten waarin we onze visie op de opleiding weergeven en tips voor het volgen van activiteiten binnen een bepaald vakgebied
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
91
(Nederlands, muziek, vakdidactiek beeldopvoeding, vakdidactiek godsdienst) krijgen hier ook een plaats. 7.2.2
KLASPLAN
Omvat het oorspronkelijke klasplan en de eventueel gewijzigde versie (wijzigingen in kleur aangeduid). De themahoek(en) moet(en) er ook op terug te vinden zijn. 7.2.3
VERRIJKING
Hier noteert men op de ‘fiches voor zelfstandig spelen’, per hoek, wat er als verrijking werd aangebracht en welke extra vormingskansen men zo in het klasmilieu hoopt in te voeren. Hier komt ook de bibliografie van de boeken die de student(en) in de klas heeft/hebben gebracht en een woordenschatlijst m.b.t. het stagethema. 7.2.4
STAGESCHEMA
Elke student(e) neemt het schema van de volledige stage op, dus ook de halve dagen van de partner. Zowel het oorspronkelijke als het gecorrigeerde schema moeten in de map zitten. Bij een duostage zit de gecorrigeerde eerste versie van het schema in de map van student A en verwijst student B ernaar. 7.2.5
VOORBEREIDINGEN
Per dag en chronologisch geordend; enkel de eigen voorbereidingen, niet die van de partner. Voorbereidingen van terugkerende activiteiten schuiven op naarmate de stage vordert. De student(e) moet het stageschema en de voorbereidingen vooraf aan de stagementor ter inzage aanbieden. Van elke voorbereiding zit slechts één exemplaar in de stagemap: • Op het exemplaar dat door de mentor werd nagekeken, noteert de student indien mogelijk aanpassingen in gekleurde inkt. • Grondig herwerkte voorbereidingen worden opnieuw afgedrukt. (De originele exemplaren met feedback van de mentor zijn in een aparte map in de klas aanwezig.) 7.2.6
AGENDA
Hierin moet aandacht besteed worden aan planning (voorziene activiteiten en aandachtspunten) en verslag en bezinning. "Verslag en bezinning" moet ingevuld zijn tot en met de vorige dag; planning moet ook ingevuld zijn voor de lopende dag. Tweedejaarsstudenten maken dus geen agenda met per activiteit o.a. vermelding van doelstellingen en materialen. Dit staat immers uitgeschreven in hun voorbereidingen. 7.2.7
AANDACHTSPUNTEN VOOR UITSPRAAK EN TAALZUIVERING
Elke student(e) noteert hier, per dag, waaraan hij vooral wil werken en reflecteert dagelijks hierover. Noot: de student(e) moet in de stageschool steeds Algemeen Nederlands praten. (voorbeeldfunctie!)
92
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
7.2.8
TUSSENDOORTJES
Ideeën voor tussenmomenten. Wat hier in de map zit, moet een bewuste keuze zijn voor de betreffende leeftijdsgroep. We verwachten een harmonisch aanbod: naast vingerrijmpjes en liedjes dus ook korte spelletjes, raadsels ...
7.3
Werken met duo's: twee studenten in één klas
Het met elkaar plannen, voorbereiden, observeren en evalueren kan een meerwaarde aan een stage geven: er komt meer diepgang en steun. Deze samenwerking loopt echter niet vanzelf en ook niet bij voorbaat goed. Er moet serieus werk van gemaakt worden om dit te laten lukken. Belangrijk hierbij is: afspraken maken, afspraken nakomen, ideeën, wensen, irritaties bespreken en begrip opbrengen voor de situatie van de ander. Het is zinvol de samenwerking regelmatig in gesprekken te evalueren en bij te sturen: gesprekken tussen de partners zelf, maar ook gesprekken met de stagementor die hieromtrent heel wat kan observeren, en met docenten of stagecoördinator. Twee studenten in één klas betekent dat afwisselend de ene of de andere student(e) de leiding neemt over de klas. We werken daarbij met blokken van een halve dag. Een woensdag wordt verdeeld in een periode vóór en na de speeltijd. Wie de ene dag 's ochtends werkte, werkt de volgende dag 's middags. Zijn er twee woensdagen in de stage, dan werkt student A de ene en student B de andere woensdag. Het is de bedoeling dat de student(e) die de leiding heeft, er alleen voor staat. Per uitzondering en bij wijze van experiment mag er wel eens een activiteit met twee gegeven worden (b.v. poppenkast, schimmenspel, ...) maar dit slechts na overleg met de docent didactiek. De student die niet aan het werk is helpt niet mee, behalve natuurlijk op een crisismoment. Kleuters met vragen verwijst hij/zij naar de student(e) die de leiding heeft. Deze laatste moet immers echt kunnen ervaren wat het vraagt om alleen een klas te runnen. Beide partners moeten steeds in de klas aanwezig zijn; wie niet aan het werk is met de kleuters, volgt de activiteit van zijn collega, observeert en kan aan opgekregen observatieopdrachten werken (zie verder, onder het hoofdstuk ‘stageopdrachten’ vanaf p. 115, ‘stageopdrachten’). De observerende student(e) moet dus steeds aan "papier en potlood" te herkennen zijn: zittend observeren.
7.4
Werken in groepen
We trainen onze studenten in het werken met keuzegroepen waarvoor kleuters vrij kiezen op grond van belangstelling (behoefte, motivatie). Het aantal keuzegroepen moet zeker in verhouding staan tot het aantal kleuters. Naarmate de student(e) meer praktijkervaring opdoet moet hij ook meer groepen inschakelen. Het is niet nodig dat alle kleuters alle activiteiten hebben doorgemaakt, maar een activiteit kan wel herhaald worden zolang er vraag naar bestaat. In het activiteitenaanbod moeten de begeleide groep (=bgg) en minstens één nietgeleide (tafel)groep (=ng(t)g) in het thema staan. Wanneer een aanbod herhaald wordt,
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
93
moet één van de niet-geleide activiteiten door een nieuw aanbod vervangen worden. Dit geldt niet voor wie werkt in een peuterklas of in een leefgroep van 2,5- en 3-jarigen. Tenzij de ochtendpauze uitzonderlijk vroeg valt, verwachten we dat ervóór al eens in deelgroepen wordt gewerkt.
7.5
Klasmilieu
We verwachten dat er steeds minstens één themahoek wordt ingericht en dat het thema ook nog op andere manieren herkenbaar is in de klas, er zichtbaar leeft. Vlot werken met keuzegroepen vraagt dat er gebruik gemaakt wordt van speel- en werkhoeken. We onderstrepen ook heel sterk het belang van het onthaal, liefst in een zithoek /onthaalhoek. Wil een student(e) wijzigingen aanbrengen aan het klasmilieu, dan moet dit vooraf met de stagementor besproken worden. We vragen ook dat de studenten in enkele hoeken wat materiaal zouden bijbrengen. Hierin mag echter niet overdreven worden. Kosten en gesleur moeten beperkt blijven. Het komt er vooral op aan met eenvoudige middelen toch extra spelprikkels te creëren.
7.6
Taakomschrijving: begeleiden van de kinderen buiten de klas
Het is de bedoeling dat de student(e) zich traint in het uitoefenen van heel wat taken van een kleuteronderwijzer(es). Naast het geven van activiteiten, omvat dit dus ook het ophalen aan en wegbrengen van de kleuters naar de speelplaats of -zaal, jasjes aan- en uitdoen, toiletbezoek. Studenten uit de tweede opleidingsfase worden nog vrijgesteld van bewaking: de pauzes hebben ze nog nodig om even te bekomen en/of alles goed te organiseren voor het volgende activiteitenblok.
7.7
Sprookjes vertellen
In de aanloop naar de tweede stage wordt "het sprookje" in de activiteiten Nederlands uitgewerkt. Pas daarna mogen de studenten uit de tweede opleidingsfase sprookjes vertellen. Omdat bij het vertellen van een sprookje een andere doelstelling wordt beoogd dan bij het vertellen van een verhaal - kleuters kunnen de symbolen uit het sprookje op zich af laten komen en in hun onderbewuste laten bezinken - wordt er zo veel mogelijk naar gestreefd het sprookje anders te vertellen dan een verhaal (zie infomap: Hoe sprookjes vertellen in de kleuterklas?). Die beelden moeten de tijd krijgen om in het kind te bezinken, vandaar de noodzaak om het sprookje vaak te herhalen. Het kind haalt trouwens stapsgewijs meer en meer uit een sprookje, al naargelang van zijn behoefte. Er wordt aan de student(e) gesuggereerd 2 sprookjes te vertellen, zodat de kleuters zelf een keuze kunnen maken. De jarenlange ervaring met het vertellen van volkssprookjes heeft ons geleerd dat dit een onmisbaar deel uitmaakt van de verplicht herhaalde activiteiten. Het sprookje heeft een grote invloed op kinderen met bijzondere zorgvragen. Zij komen bij het vertellen van
94
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
sprookjes vaak toch tot rust, terwijl dat niet altijd het geval is bij andere klassikale (vertel)momenten. Goed gekozen sprookjes spreken de kinderen aan op gebieden waar men met een gewoon verhaal niet bij kan. Om het zorgverbredende effect van het sprookje wordt er vanuit de lerarenopleiding veel belang gehecht aan de waarde van het juist leren vertellen. Om die reden neemt de activiteit “vertellen van een sprookje” een belangrijke plaats in in het programma van de stages. Het volkssprookje pikt bovendien in op een vertel- en woordcultuur, door zijn mooie beelden, magische woorden en archaïsche stijl. Hierin moeten de kleuters geleidelijk aan worden ingeleid. Daarom wordt aan de student(e) gevraagd de stijl en de woordenschat aanvankelijk aan te passen aan het niveau van de kleuters, zonder daarom iets aan het sprookje te wijzigen. Via de herhaling komt men nochtans geleidelijk aan tot de originele tekst. Een grondige voorbereiding van het sprookje is dus een absolute noodzaak, wil men slagen in het vertellen. Sprookjes worden pas vanaf de tweede kleuterklas verteld.
7.8
Klaspop en rodedraadverhaal
Het dagelijks vertellen van een rodedraadverhaal en de dagelijks terugkerende integratie van de klaspop in het hele klasgebeuren, zorgen ervoor dat de kleuters zeer nauw betrokken raken met de essentie van het belangstellingscentrum omdat die door middel van de klaspop en het rodedraadverhaal vanuit een andere, originelere, meer persoonlijke manier benaderd kan worden. De studenten worden er bovendien toe opgeleid om via deze twee disciplines ook in te pikken op individuele noden van het kind om zodoende zorgverbredend te werken. De klaspop en het rodedraadverhaal kunnen maar goed worden aangewend als de student zijn inspiratie haalt uit de aandachtige observatie van de kleuters en inspeelt op de noden van hun persoonlijkheid en hun houding tegenover het belangstellingscentrum. Om een goed effect te hebben wordt de klaspop beschouwd als een kleuter in de klas die deelneemt aan activiteiten (en daardoor een uitstekend middel is om terug te blikken) en niet alleen maar “een praatpop” is. Het rodedraadverhaal bevordert net zoals de klaspop de “samenhang”. Daarom wordt het de studenten geleerd de verschillende afleveringen te integreren in andere activiteiten. Dus, naast de op zichzelf bestaande aflevering van het rodedraadverhaal worden ook de brugverhalen in de godsdienstmomenten, de muzikale activiteiten, en soms ook de bewegingsactiviteiten ingekleed met de vertelstof van het rodedraadverhaal. Telkens wordt er gepoogd de kleuter naar de essentie van het belangstellingscentrum toe te brengen en telkens opnieuw wordt de kleuter aangesproken in verschillende gebieden van zijn persoonlijkheid. Vandaar het belang van het dagelijks terugkerende karakter van het rodedraadverhaal en van de klaspop.
7.9
Speelwerkbladen
Als we de doelen bekijken die je met een speelwerkblad kunt nastreven, dan kunnen we 2 soorten werkbladen onderscheiden: speelwerkbladen die begrippen toetsen en speelwerkbladen die vaardigheden trainen. •
Begrippen toetsen: vb. ‘omcirkel in groepjes van 4’. Om dit werkblad te kunnen maken moeten kinderen in concrete situaties het begrip ‘4’ verworven hebben. Het
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
95
•
werkblad dient enkel om na te gaan of ze dit begrip kunnen toepassen in een tweedimensionale situatie. Vaardigheden trainen: dit kan bijvoorbeeld met werkbladen die fijne motoriek vragen (vb. lijn natekenen, stippellijn overtrekken) of visuele discriminatie (vb. de verschillen zoeken tussen 2 tekeningen).
Werkbladen mogen dus enkel gebruikt worden om bovenstaande doelen na te streven. Daarom kiezen we ervoor werkbladen enkel aan te bieden in de derde kleuterklas. Bovendien kan het werken met speelwerkbladen uitdagender worden, als men rekening houdt met volgende suggesties en criteria: • • • • •
•
laat de kleuters er zo zelfstandig mogelijk mee werken (soms wordt zoveel uitleg gegeven bij het werkblad dat verder invullen ervan slechts een kopie is van wat de kleuteronderwijzer(es) al gezegd heeft) laat het speelwerkblad de kleuters uitdagen om de werkelijkheid verder te exploreren (vb. werkblad ‘drijven en zinken’ aanbieden bij een experimenteerbak; een dergelijk werkblad noemen we dan een opdrachtkaart) laat het speelwerkblad de kleuters confronteren met echte probleemsituaties, die aanleiding kunnen geven tot een gesprek (heel wat speelwerkbladen waarbij meer dan één oplossing mogelijk is, kunnen leiden tot overleg) laat de verhouding rijk denkwerk opwegen tegen arm kleur-, knip- en plakwerk (hoeveel procent van de tijd wordt besteed aan kleur-, knip- en plakwerk in vergelijking met de tijd die wordt besteed aan het hoofddoel van het werkblad) laat het aanbod mogelijkheden bieden tot differentiëren, hetzij binnen één werkblad of binnen meerdere werkbladen: - volgens moeilijkheidsgraad - volgens belangstelling of interesse laat het speelwerkblad uitnodigen tot persoonlijke vormgeving of tot een creatieve inbreng of verwerking (vb. in plaats van tekeningen van 2 rijmwoorden te laten verbinden, tekent de kleuteronderwijzer(es) zelf woorden waarbij de kinderen een rijmwoord moeten tekenen)
We stellen ook enkele eisen aan de vorm en het uitzicht van een speelwerkblad: •
•
voldoende ruimte voorzien bovenaan - om de naam te noteren - voor pictogrammen die het benodigde materiaal voorstellen (vóór de dubbele streep) en een stappenplan dat aangeeft hoe men het speelwerkblad moet ‘maken’ (na de dubbele streep) de tekeningen/wat afgebeeld staat moet(en) duidelijk, herkenbaar en esthetisch zijn.
De speelwerkbladen moeten pas aan deze normen voldoen vanaf de vierde stage, omdat dit thema pas in het tweede semester in de opleiding aan bod komt. Speelwerkbladen mogen enkel in de derde kleuterklas gebruikt worden. Na overleg met de docent didactiek zijn uitzonderingen op deze regel mogelijk.
96
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
8
STAGETHEMA’S
8.1
Stageperiode 1: Thema “Schoenen” (GIT-studenten: “Toveren met kleuren”)
8.2
Stageperiode 2: Stage in een zelfgekozen school Thema “Sinterklaas” (GIT-studenten: Kerstmis)
Vanuit de opleiding geven we geen subthema’s op
8.3
Stageperiode 3: Prentenboeken
In de prentenboekenstage wordt een prentenboek uitgewerkt in de kleuterklas. Deze stage is gelinkt aan de prentenboekenmodule, waarin acht prentenboeken nader worden bekeken. Per leeftijdscategorie kan bijgevolg een keuze gemaakt worden uit twee prentenboeken. Vanuit de muzische vakken en vanuit levensbeschouwelijke vorming worden tijdens de module heel wat uitwerkingsmogelijkheden en tips rond deze acht boeken aangereikt. De titels van de boekjes worden op Toledo gepubliceerd. De bedoeling van de stage is de kleuters onder te dompelen in de wereld van het boek op zich en van het uit te werken prentenboek in het bijzonder. Het belangstellingscentrum van deze stage is immers dubbel: enerzijds wordt de essentie van het boekje zelf uitgewerkt in de hoeken en via verschillende activiteiten, anderzijds komen de kleuters tot het besef dat het prentenboek een kunstwerk is van auteurs en tekenaars die via intrige en prenten onze fantasie prikkelen. De prentenboeken worden vanuit verschillende invalshoeken belicht (beeld, beweging..., maar ook gevoelens enz.) en met elkaar in verband gebracht, zodat zoveel mogelijk vakoverschrijdend gewerkt kan worden tijdens deze stage. Een belangrijk gegeven hierbij is dat getracht moet worden steeds zo dicht mogelijk tegen de essentie van het gekozen prentenboek aan te leunen en het verhaal als rode draad doorheen de stage te laten lopen.
8.4
Stageperiode 4: Thema in overleg met de mentor
Naarmate de studenten in hun tweede opleidingsfase vorderen, krijgen ze meer ruimte in het invullen van het stagethema. Voor de 4de stageperiode, hun laatste stage in dit jaar, mogen ze tenslotte zelf een of enkele thema’s voorstellen. Welk thema het uiteindelijk wordt, beslist de student na feedback van de docent didactiek en in overleg met de stagementor. Met een thema waar hij/zij 100% in gelooft, kan de student nu ten volle bewijzen waar hij/zij op het einde van deze 2de opleidingsfase staat.
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
97
98
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
9
STAGE IN EEN ZELF GEKOZEN SCHOOL: INFO VOOR STUDENTEN
9.1
Contactdag(en)
Wat moet je te weten komen? • • • •
Hetzelfde als bij een stage in Brugge of in een ankerschool (zie syllabus ‘op weg naar de eerste stage’) Verder moet je nog enkele zaken te weten komen specifiek voor de stageperiode. Je vindt ze in de punten die volgen. De gegevens i.v.m. de duobaan (zo nodig): welke mentor wanneer? Wanneer verwacht je mentor je stagemap en –schema? Mag je eventueel je voorbereidingen in 2 delen/beurten indienen (week 1 en week 2)? Informatie die nodig is om bepaalde stageopdrachten te kunnen uitvoeren (bv. voor de studenten die hun opdracht ‘ICT in de kleuterklas’ tijdens de 4de stageperiode uitvoeren: Is er een computer voor de kleuters? Welke versie van Windows is er? Is er internet (indien nodig om programma te installeren)?) Specifiek voor periode 4:
• • • •
Gaat je mentor akkoord met je voorstel van stagethema? Verwacht je mentor dat je iets doet voor moederdag? Wat? (zie verder in dit hoofdstuk) (Meer info over dit feest vind je in je syllabus ‘didactische principes’, onder het hoofdstuk “feesten in het kalenderjaar”) Is er een lees-/schrijfhoek? Wat is er aan materiaal? Hoe wordt ermee gewerkt? Waar en hoe inrichten indien er geen is? Kunnen / mogen er activiteiten buiten plaats vinden ? (het vrije spel, bewegingsopvoeding, gezelschapsspel, bewegingstussendoortjes, speellied, quiz …)
Daarnaast kun je de contactdag ook voor het volgende benutten. •
Doelstelling van de contactdag is beter vertrouwd geraken met de klas (als groep kinderen en als ruimte) en met de klasgewoontes en op die manier (zelf)vertrouwen opbouwen. Probeer zeker voeling te krijgen met de kinderen en hun beginsituatie zodat je je activiteiten daarop kunt afstemmen. Hoe je dit doel probeert te bereiken bepaal je zelf, in overleg met de mentor. Naast observeren, kun je ook participeren, dus samen met je mentor actief zijn in de klas. Doe ook een klassikale activiteit met de kinderen (een muzikale activiteit, een gezelschapsspel, spelletjes i.v.m. leesvoorwaarden …). Plan dit bij de start van de middag (na het middagonthaal) of op het einde van ochtend of middag.
•
Je kunt ook al belangstelling wekken voor je stagethema, en eventueel zelfs briefjes meegeven waarop je kinderen (en ouders) vraagt materiaal mee te brengen dat aansluit bij het thema. (Deze briefjes zeker op spelling en zinsbouw laten nalezen door een deskundige, je docent Nederlands bijvoorbeeld.) De moedigsten onder jullie durven het misschien zelfs aan met de kinderen een brainstorm te houden over wat zij graag in het gekozen stagethema aan bod zien komen (vergelijk freinetonderwijs, leefschool …). Kortom, wees zelf creatief in het zinvol benutten van deze dag.
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
99
9.2
Wie verwittig je waarvoor?
Aan je bezoekende docent moet je alle wijzigingen aan de stage (dus alles wat afwijkt van de informatie die je doorgaf op het blad 'algemene gegevens' en/of afwijkt van het definitieve stageschema) melden van zodra je die zelf verneemt. Ook als je ziek bent, moet je deze docent zo snel mogelijk verwittigen. Enkel zo vermijd je dat een docent een nutteloze reis maakt in een zeer drukke periode en dat er dus geen kans meer is op een tweede bezoek. Afwezigheid wegens ziekte meld je verder zoals beschreven staat in deze praktijkgids, zie DEEL I: Algemene informatie/Hoofdstuk 4: Stagereglement. Ernstige problemen met je mentor (gebrek aan begeleiding, negatieve houding …) meld je aan je stagebegeleid(st)er. Wacht hiermee niet tot de stage afgelopen is zodat we, zo nodig, nog tijdens de stage stappen kunnen ondernemen.
9.3
Specifiek voor stageperiode 4
9.3.1
THEMA
9.3.1.1
Keuze van het stagethema
Door het jaar heen kreeg je stilaan meer inbreng in de keuze van je stagethema. Stage 4 bepaal je zelf welk thema je wilt/zult uitwerken. We raden je aan een thema te kiezen dat natuurlijk bij de belangstellingssfeer van de vijfjarige aansluit en waar je daarnaast ook zelf warm kunt voor lopen, dat je interesseert, aansluit bij een hobby misschien … Zodra je een idee hebt voor een thema, leg je dat voor aan je docent didactiek 2. Samen kan het thema verkend worden, misschien afgebakend … Tegelijk leg je je thema best ook ter goedkeuring voor aan je mentor. Zo vermijd je pas (te) laat te vernemen dat de mentor ‘jouw’ thema al uitwerkte of dat de hele school in de periode van de stage eenzelfde thema uitwerkt en dat men van jou verlangt dat je daarin meestapt. 9.3.1.2
Werk een webschema uit van jouw belangstellingscentrum
In het ‘ontwikkelingsplan voor de katholieke kleuterschool’ vind je op pagina 127 een schema dat weergeeft hoe je in 7 stappen een rijk activiteitenaanbod kunt creëren in een kleuterklas. Stap 1 is al gezet: een belangstellingscentrum kiezen. Stap 2 gaat over het verzamelen, ordenen en selecteren van ideeën. Dat kun je vorm geven in een webschema. Een ingevuld voorbeeld daarvan vind je op pagina 128 van het ontwikkelingsplan. We willen je uitnodigen om een webschema te maken van jouw stagethema. Ga hiervoor met enkele studenten (3 tot 4) samenzitten. Of jullie hetzelfde thema uitwerken heeft geen belang. Jullie kunnen ook achtereenvolgens over de verschillende thema’s van de groepsleden brainstormen. Samen heb je meer ideeën dan alleen (zie lessen agogische i.v.m. samenwerken!). En wat jij in het denken over het thema van een collega-student investeert, krijg je – hopelijk - van die collega-student terug. Het is dus een win-winsituatie.
100
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
In een eerste fase denk je nog niet in activiteiten maar verken je het thema in trefwoorden die ermee verband houden, door bv. te associëren. Vanuit ‘Indianen’ kom je bv. bij tipi en wigwam, bij mocassins en verentooi en haardracht, bij totempaal en vredespijp en eerbied voor Moeder Aarde, bij muziek en dans, bij jacht en visvangst, bij de medicijnman, bij dromenvangers, bij een totemnaam … Deze woorden noteer je als een web rond het centraal begrip ‘Indianen’. Daarbij zet je de woorden die samen horen al wat samen, je sorteert dus al wat bv. tipi en wigwam zet je bij ‘wonen’, huiden, mocassins, haardracht, andere kledij komt onder de titel ‘kledij’, onder ‘ziek zijn’ komt de medicijnman/-vrouw, kruidendranken, natuurgeneeswijzen … In een tweede fase ga je vanuit de vorige brainstorm denken in termen van activiteiten en probeer je tot een rijk gamma van activiteiten in het thema te komen. Ga daarin verder dan bv. ‘een waarneming’ maar probeer al te specificeren wat je kunt waarnemen, schrijf niet ‘knutselen’ maar ‘een dromenvanger maken’. DENK ERAAN: Steek beide webschema’s van je thema bij je stageschema’s in je stagemap, rubriek ‘stageschema’. 9.3.1.3
Andere
Je mag met verschillende studenten samen hetzelfde thema kiezen en uitwerken. Enkel de woordenschatlijst mag gekopieerd worden; andere documenten kunnen uitgewisseld worden maar MOET je persoonlijk verwerken voor je ze in je stagemap opneemt. Er is geen voorbereidingsdag. Bouw een rustig schema uit, neem niet te veel activiteiten op. Deze rust kun je o.m. bereiken door opdrachten in elkaar te verwerken. Je kunt je rodedraadverhaal bv. in een andere activiteit verwerken (lied aanleren, brugverhaal …), een speellied dat veel kansen biedt tot beweging gebruiken als bewegingsmoment van 10', … Geef meerdere kinderen de kans een activiteit uit te voeren. Bied hen ook kans tot afwerken. Het zijn immers vijfjarigen. Wie in een klas staat waar VKI niveau 3 of 4 geldt, moet op het stageschema bij het werken in groepen enkel de bgg. en de ng.(t)g. vermelden. Probeer je stage met een soort apotheose af te sluiten. Leuke activiteiten hiervoor zijn: een quiz (bv i.v.m. het thema dat je uitwerkte), een goochelshow, een gerechtje …. (Een gerechtje op zich is al een goede afsluiter. Het gerecht hoeft niet absoluut bij het thema aan te sluiten, wanneer er geen voor de hand liggend verband is. Niets bij de haren erbij sleuren!) Ga zoveel mogelijk met de kleuters naar buiten wanneer het weer (en de infrastructuur van de school) dat toelaten. Je kunt dit doen voor een bewegingsactiviteit, een gezelschapsspel, voor het vrije spel … Voor dit vrije spel zijn er twee mogelijkheden: 1 de kleuters zijn gewoon buiten te spelen (zandbak, speeltuin …). Dan respecteer je die gewoonte. Jij gaat mee, begeleidt, speelt mee, geeft extra prikkels (verbaal, eventueel met materiaal…). Je bent dus echt bezig met de kinderen tijdens dat vrije spel, je zit dus niet te praten met je mentor of te zonnebaden. 2 je organiseert zelf vrij spelen buiten op de speelplaats. Dit kan met vrij eenvoudige middelen: kleuters met krijt op de speelplaats laten tekenen, met emmertjes en schilderskwasten op de grond en de muren laten schilderen met water (de zon doet
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
101
alles verdampen en je begint opnieuw ...), touwtje springen, hoepelen, fietsen, met ringen gooien naar flessen met water of zand in, kegelen, met (strand)ballen spelen, mat naar buiten met constructiemateriaal. Opgelet: kleuters niet onbeschermd in de (brandende) zon laten spelen. Neem de klasgewoontes zoveel mogelijk over, tenzij ze echt in strijd zijn met onze manier van werken. Indien je een nieuwe lees- en schrijfhoek maakte, dan stel je die best voor vóór de eerste of tweede beurt vrij spelen. Tot dan is hij gesloten. Eens voorgesteld, moet de lees- en schrijfhoek best altijd open zijn (tenzij je natuurlijk een goede reden hebt om dit eens niet te doen.) Je kunt bepaald materiaal uit die hoek ook buiten de hoek aanbieden, als deelgroep. Dat mag al vanaf stagedag 1. Bij het voorstellen van de keuzemogelijkheden kun je telkens de nodige uitleg geven. Als je enkel nieuw materiaal toevoegt aan een reeds bestaande lees- en schrijfhoek, stel je dat materiaal geleidelijk aan voor (bv. voor de start van het vrije spel). 9.3.2
WERKEN MET EEN LEEFGROEP VAN 4- EN 5-JARIGEN SAMEN
Het volgende geldt voor de studenten die niet in een zuivere derde kleuterklas stage lopen. Ook de vierjarigen mogen in de lees- en schrijfhoek. Voorzie dus ook materiaal dat aan hun ontwikkelingsniveau beantwoordt. Differentieer bij de begeleiding van activiteiten waar vier- en vijfjarigen aan deelnemen: pas je eisen aan aan het niveau van de kinderen. Je mag ook eens een activiteit aanbieden specifiek voor de vier- of de vijfjarigen (schrijfpatronen kleinmotorisch op papier bv. mogen enkel door de vijfjarigen die eraan toe zijn, gemaakt worden); vermijd echter steeds met twee niveaugroepen te werken. 9.3.3
RIJK MILIEU
Confronteer de kinderen niet van de eerste stagedag met een massa nieuwe impulsen; laat de verrijking daarentegen stilaan groeien gedurende de eerste dagen. Breng na een viertal dagen echter ook niet veel nieuw materiaal meer aan zodat de verrijking maximaal kan renderen gedurende een zekere tijd. Bied tijdens het vrije spel naast de hoeken ook iets aan op tafels. Heel wat vijfjarigen willen graag 'werken'. Dat kan iets zijn uit de lees- en schrijfhoek of uit de themahoek, een werkblad, een beeldende activiteit, een gezelschapsspel … Dit alles natuurlijk nietbegeleid! Doe voor het klasmilieu geen materiële inspanningen buiten verhouding, beperk de kosten! Vraag je steeds af of het aangebrachte materiaal inderdaad een meerwaarde betekent voor je thema. Worden de kleuters er beter van omdat hun spelkansen erdoor verhogen of omdat het thema zo veel beter tot zijn recht komt? 9.3.4
MOEDERDAG
De tweede zondag van mei vieren we moederdag (dus niet "moedertjesdag"! Niet betuttelen!). De stage valt dus volledig in de aanloop naar dit feest. Traditiegetrouw zal je mentor willen dat de kinderen met een geschenk voor mama naar huis gaan (en
102
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
misschien ook met een versje). Maak goede afspraken over wie wat aanleert aan/maakt met de kinderen. In verband met een versje: denk eraan dat het ook een liedje kan zijn; sommige kinderen memoriseren dit makkelijker. Indien jij dit moet aanleren, begin er dan tijdig aan zodat je veel kan herhalen met de kinderen, onder allerlei vormen. In verband met een werk/geschenk bestaan er meerdere oplossingen: • Je kunt binnen je stagethema enkele werkjes bedenken die als cadeau voor moeder kunnen dienen. Dus bv. binnen het thema ‘water’ ga je op zoek naar enkele passende werken die je cadeau kunt geven. Je stelt die mogelijkheden voor aan de kinderen (erg duidelijk, zodat ze goed weten waaruit ze kunnen kiezen! Voorbeeld tonen of afbeelding mag, als het voorbeeld daarna verdwijnt en dus niet nagemaakt kan worden), tekent de mogelijkheden uit op 1 ingang van een rooster, en laat de kinderen hun keuze maken voor 1 van de werkjes doordat ze hun naam of kenteken schrijven/tekenen/plakken in de passende kolom (zie syllabus didactische principes, hoofdstuk ‘pictogrammen’). Zo heb je een visueel overzicht waarop jijzelf en de kinderen kunnen aflezen wie zich voor welk werkje opgaf. Zeer praktisch en een goede geheugensteun. Het werken aan die cadeaus kun je over meerdere dagen spreiden. Zo nodig, kan er in het vrije spel aan verder gewerkt worden (hoewel je dat beter vermijdt! Iets maken voor mama mag geen 'corvee' worden voor de kinderen!). •
Indien je thema weinig mogelijkheden biedt voor gepaste geschenken in het thema, dan vul je aan met geschenkideeën buiten het thema.
•
Indien je mentor het maken van een geschenk liever niet uit handen geeft aan jou, kan hij/zij systematisch tijdens het vrije spel of het werken in deelgroepen een groep begeleiden en met die kinderen samen het werkje voor moederdag maken.
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
103
104
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
10
WERKEN MET DRIE- TOT VIJFJARIGEN
Werken met peuters en tweeënhalf- en driejarigen: zie p. 107 e.v. Hierna vind je de opdrachten die de studenten moeten uitvoeren. Ze zijn geordend per stageperiode en per opleidingsonderdeel. Vanuit verschillende opleidingsonderdelen vragen we de studenten tussendoortjes te gebruiken in hun stages. Bewust geplande tussendoortjes moeten in het stageschema zichtbaar zijn. Per stage krijgen de studenten opdrachten vanuit de opleiding. Enkele bedenkingen hierbij: • We vinden het belangrijk dat studenten in stage: kleuteronderwijs 2 heel wat uitproberen van wat hen in de opleiding als bouwstenen wordt aangereikt. Door deze activiteiten als opdracht op te geven, helpen we studenten over een drempel heen. Dit is een fase in hun groei. In een volgende fase stage: kleuteronderwijs 3 vallen de meeste opdrachten weg en komt er ruimte voor een volledig eigen uitbouw van een stageperiode. •
Wie de lijst met opdrachten overloopt, zal merken dat er, naast activiteiten die in de stage uitgevoerd moeten worden, ook observatieopdrachten opgenomen zijn. Zij verzwaren de stageweek dus niet.
•
Verder is het zo dat heel wat opdrachten deel uitmaken van een ‘gemiddeld’ dagen weekverloop. We denken hierbij aan een waarneming, een levensbeschouwelijke activiteit, bewegingsactiviteiten, een lied aanleren, een wiskundige activiteit, vertellen…
•
Geregeld houden we ook een pleidooi om activiteiten in elkaar te verwerken: een opdracht voor wiskunde kan bv. in een bewegingsactiviteit geïntegreerd worden, het rodedraadverhaal kan een onderdeel zijn van de LBA, tijdens het vrije spel kunnen kinderen vrij beeldend werken aan de werktafel.
Toegegeven : in sommige scholen is het door de werkuren (begin- en einduur, wanneer valt de speeltijd?), door te respecteren ‘vaststaande activiteiten’ of rituelen, door het aantal bewegingsactiviteiten met b.v. ook watergewenning, moeilijker dan in andere om alle opdrachten te integreren. Nazicht van het stageschema gebeurt in die gevallen met de nodige soepelheid. We mogen ook niet blind zijn voor wat de kleuters aangeven. Een stageschema is geen strak ‘korset’ waarin de student zich moet bewegen, maar eerder een elastisch ‘badpak’. Studenten mogen bv. hun schema aanpassen in functie van vastgestelde hoge betrokkenheid.
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
105
106
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
11
WERKEN MET PEUTERS EN TWEEËNHALF- EN DRIEJARIGEN
Vooraf iets over de woordkeuze In het hoofdstuk dat volgt benoemen we de kleuteronderwijzer(es) die met peuters werkt als peuterleid(st)er. Hiermee willen we het eigene aan het werken met peuters beklemtonen. Om de tekst verder niet nodeloos te verzwaren staat de term ‘student’ zowel voor vrouwelijke als mannelijke studenten en verwijzen we naar de peuter als naar ‘hij’, naar de student en peuterleid(st)er als naar ‘zij’ en ‘haar’.
11.1
Nood aan warmte, grenzen en veilige geborgenheid
De behoefte aan menselijke warmte, koestering, geknuffeld worden, lichamelijk contact is erg groot bij peuters. We vragen dan ook dat de student in haar omgang hieraan tegemoet probeert te komen. De ideale peuterleid(st)er is hartelijk, straalt warmte uit in wat ze zegt, wat ze doet en hoe ze is, en geeft elke peuter de aandacht die hij nodig heeft. Tegelijk is de ideale peuterleid(st)er ook duidelijk en consequent. Dat betekent dat ze duidelijke grenzen uitzet en bij overtreding optreedt om die grenzen te laten respecteren. Zo biedt ze de peuters een heldere structuur (in ruimte = klasmilieu, tijd = dag- en weekverloop en in vrijheid) waarbinnen ze zich veilig en geborgen voelen, een zeer dwingende peuterbehoefte. Het is een uitdaging voor de student in haar omgang hartelijkheid en duidelijkheid te verenigen. Peuters moeten het gevoel hebben dat we van hen houden, ook als ons antwoord ‘neen’ is of als we kritiek geven op hun gedrag. Als kinderen veiligheid zoeken bij een fopspeen of een knuffel(doek) die ze van thuis meebrengen, dan laat de student dit toe. Blijkt na enige tijd dat dit kinderen afremt in hun spel (observeren), dan zoekt de student naar interventies om die peuters tot spel te brengen. Maar hiermee zitten we al op het terrein van de derde opleidingsfase.
11.2
Werken met de klaspop/kenpop
Als Jules als klaspop aanwezig is in de klas, blijven de studenten Jules gebruiken en nemen het klasritueel over. Het is belangrijk dat de stagementor de student hierover alle nodige informatie bezorgt en dat de student de stagementor hierover grondig bevraagt. Voorbeelden: Gebruikt de stagementor de cd? Voor welk(e) lied(eren)? Wordt Jules aan- en uitgekleed samen met de kleuters of gebeurt dit voor en na schooltijd door de stagementor? Gaat Jules mee ‘op verplaatsing’ ? Naar de turnzaal, op uitstap … (Indien dit nog niet het geval is, stimuleren we de student dit toch te doen. Zie theorie ‘werken met de klaspop’.) Als die informatie nauwkeurig opgenomen en bijgehouden wordt in de klasmap, is dit een hulp, zowel voor studenten als stagementor. Als de stagementor een andere klaspop gebruikt dan Jules, dan blijft die klaspop zichtbaar aanwezig. De student werkt echter met haar eigen klaspop. Dit vanuit de redenering dat een klaspop verbonden is aan een persoon. Ook al zou de student nog zo Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
107
goed proberen de identiteit van de klaspop van de stagementor te respecteren, ze zou daar toch nooit helemaal in slagen. Aan de andere kant kan de student de pop die ze zelf maakte en aan wie ze zelf een persoonlijkheid toekende, het beste tot leven brengen.
11.3
Zelfredzaamheid stimuleren
Onder zelfredzaamheid verstaan we het zichzelf behelpen bij aan- en uitdoen van kledij (ook schort), bij hapje en drankje, handen wassen, toiletbezoek … Heel wat peuterleid(st)ers steken erg veel energie in het bevorderen van de zelfredzaamheid van peuter. Terecht, want peuters kunnen al heel wat! Het is belangrijk dat studenten op deze weg verdergaan in plaats van de klok terug te draaien en de kleuters meer te helpen dan nodig. Algemeen geldt dat je elke peuter in functie van zijn of haar ontwikkelingsniveau minimale hulp geeft. Wat peuters dus zelf kunnen, mogen ze ook zelf doen, … ook al gaat het dan veel sneller als je het als volwassene in de plaats van het kind doet. Studenten trekken dus tijd uit zodat deze activiteiten rustig kunnen verlopen; ze mogen ze echter niet nodeloos rekken. De student geeft bewust aandacht aan het handen wassen als onderdeel van een beeldende activiteit, en dit zowel in de geschreven voorbereiding als in de activiteit zelf. Als leerkracht kun je kinderen helpen om zichzelf ‘als kundig’ te ervaren (één van de basisbehoeften) door bv. peuters zich trots te laten voelen bij de successen van het aankleden, het zelf open maken van de boekentas … Ook in verband met zelfredzaamheid is het nuttig de gewoontes van de stagementor over te nemen, zoals de stappen in het aandoen van een jas, of hoe een brikje sap of melk hanteren (bij de vleugeltjes vastnemen? …). Als de stagementor hierbij met stappenplannen werkt, dan gebruikt de studente die zelf natuurlijk ook.
11.4
Zindelijkheid en naar het toilet
Ook al zouden peuters zindelijk moeten zijn als ze naar school komen, in werkelijkheid is dit vaak niet het geval. Wie stage loopt bij peuters zal, zo nodig, dus ook een luier verversen. Aan de andere kant is de stage bij peuters in de tweede opleidingsfase voor de student vaak de eerste kennismaking met peuters. Om de student die aan het werk is de kans te geven zich nog volledig op de activiteit en het klas houden te richten, volgend compromisvoorstel. In een duostage neemt de student die NIET aan het werk is het verversen van peuters voor haar rekening. Loopt de student alleen stage, dan vragen we de stagementor hier in te springen. De student die aan het werk is, is wèl verantwoordelijk voor de kinderen die tijdens de activiteiten naar het toilet moeten. Dit houdt o.a. in kledij losmaken zodat de peuter zich verder zelf kan behelpen, overzicht houden op wie eventueel buiten de klas naar het toilet is, bips afvegen bij het weerklinken van ‘ ‘k Ben klaar!!!’, peuter minimale hulp geven om zich weer aan te kleden. Ook het klassikaal toiletbezoek is de verantwoordelijkheid van de student die aan het werk is. Het is nooit praktisch als kleuters hun jas, muts enz. … aan hebben als ze naar het toilet gaan, laat staan dat ze ook al een koek of iets anders eetbaars in hun handen hebben; bij peuters is dit helemaal uit den boze.
108
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
11.5
Hapje en drankje
Schooldagen zijn erg vermoeiend voor peuters. Eet- en drinkmomenten kunnen vaste rustpunten worden in zo’n dag, op voorwaarde dat ze gebeuren in een gezellige, huiselijke sfeer. We vinden het dus van het grootste belang dat peuters in de klas (of in een gezellig stukje schooleetzaal) hun hapje kunnen eten en hun drankje kunnen drinken. In de zithoek hebben peuters het soms nog moeilijk om hapje en drankje te manipuleren. Wie over een groot lokaal beschikt met naast vloerruimte nog voldoende tafelruimte, kan haar peuters aan een of meerdere tafels laten zitten. De student maakt het hierbij gezellig door wat rustige achtergrondmuziek te laten spelen, een verhaaltje te vertellen … En waarom zou ook de peuterleid(st)er hier niet wat eten of drinken? Op voorwaarde dat ze hierdoor de kinderen niet aan hun lot overlaat, kan dit enkel de huiselijke sfeer bevorderen. Zo ervaren peuters ook hier de broodnodige geborgenheid.
11.6
Zachte landing en onthaalmoment
Voor peuters zijn er grote verschillen tussen de wereld van thuis en van school. We pleiten er dan ook voor die overgang zo soepel mogelijk te laten verlopen. Dat ouders hun kind tot in de klas mogen brengen, draagt hier zeker toe bij. Inbouwen van een periode ‘zachte landing’ maakt het mogelijk dat de peuterleid(st)er peuter (en zijn ouders) rustig kan verwelkomen ‘s ochtends terwijl de andere peuters vrij aan het spelen zijn. Niet alleen de stagementor ontfermt zich over de peuters tijdens de zachte landing. Ook ‘de student aan het werk’ heeft hier een opdracht: • • • •
het is een ideaal moment om een individueel gesprek te voeren, exclusieve aandacht te geven en langzaam contact op te bouwen met de peuters. door goed te kijken en te luisteren kan de student gespreksstof sprokkelen voor het onthaalgesprek. als extra prikkel biedt de student op een tafel (een) materiaal aan waarmee de peuters zelfstandig kunnen spelen, iets wat door de student (en eventueel haar partner) nieuw in de klas werd gebracht. naarmate de stage vordert, neemt de student het individueel onthalen meer en meer over van de stagementor.
Na de ‘zachte landing’ houden heel wat peuterleid(st)ers rond 9.00u een klassikaal onthaalmoment (zie verder); andere peuterleid(st)ers laten het spel in de hoeken verder lopen, begeleiden zelf een activiteit met kinderen die op het aanbod afkomen en roepen de kinderen pas bijeen voor een klassikaal moment net voor de ochtendspeeltijd. Dit ritme zou meer overeenkomen met het natuurlijke bioritme van peuters: na een heel actieve opstart van de dag, krijgen ze na enkele uren een dipje. Tijd om even stil te zitten, te luisteren, iets te eten en te drinken … In scholen zonder ‘zachte landing’ neemt de student het dagverloop van de stagementor over. Vanbij het ophalen van de peuters op de speelplaats of in de –zaal toont de student aandacht voor de individuele kinderen. Het jassen uitdoen is makkelijk te combineren met een persoonlijke verwelkoming van elk kind. Nog twee bedenkingen bij het ochtendonthaal.
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
109
•
Ook hier neemt de student best de klasgewoontes over. De opleiding heeft er niets op tegen dat peuters afdruipen tijdens het onthaalgesprek, op voorwaarde dat hun nieuw gekozen activiteit de groep niet stoort. Sommige peuterleid(st)ers lossen het probleem van de beperkte aandacht bij klassikale kringgesprekken op door die gesprekken enkel met geïnteresseerde kinderen te voeren die hiervoor kiezen. Ook dit kan voor de opleiding.
•
‘Uitbreiden van woordenschat’ gebeurt als de peuters handelen en de peuterleid(st)er de ervaringen benoemt. ‘Luisteren en spreken’ ontwikkelt vooral in individueel contact met de peuter. Doelstellingen van kringgesprekken met peuters horen dus eerder thuis binnen ‘positieve ingesteldheid’ en liggen niet op het vlak van taalontwikkeling.
11.7
Klassikale activiteiten en dagopbouw
Een peuter is er qua ontwikkeling nog niet aan toe om lange tijd in een zithoek te zitten en te luisteren, naar wat dan ook. Klassikale luisteractiviteiten moeten dus erg kort zijn. Het hele ochtendonthaalgebeuren (aanwezigheden aanstippen, kalenders en borden bijhouden, gesprek voeren …) duurt liefst niet langer dan 10 minuten. Na een stevig bewegingsmoment (de peuters mogen de hele klasruimte gebruiken) kan een godsdienstige activiteit van maximaal 10 minuten volgen. Langer verbaal klassikaal werken is af te raden. De godsdienstige activiteit kan ook op een ander moment van de dag vallen. Het is een uitdaging hiervoor een vorm te vinden die bij de zijnswijze van de peuter aansluit. De ochtend wordt steeds afgesloten met een korte klassikale activiteit. Net zoals bij kleuters start en eindigt de middag in een peuterklas met een klassikale activiteit, die ook nu weer kort moet zijn. Dit komt het groepsbewustzijn ten goede. Peuters ook bij de aanvang van de middag de kans geven om ‘nieuws’ te vertellen, is meestal niet zinvol. Het grootste deel van de namiddag mag de peuter vrij spelen. De student begeleidt dit spel. Het is goed er rekening mee te houden dat een aantal peuters ‘s middags niet naar school komen. De namiddag is dus geen geschikt moment om ervaringssituaties uit het domein van ontwikkelingsondersteunend leren aan te bieden. Dat gebeurt liever bij het begin van de ochtend of na de ochtendspeeltijd. Net voor de middagpauze zijn sommige peuters hiervoor al te moe.
11.8
Werken, spelen in deelgroepen
Het overgrote deel van een dag in een peuterklas gaat naar zelfgekozen spel. Hierbij zijn alle speelhoeken zo vaak mogelijk open. Een hoek sluiten kan enkel omwille van een grondige reden. De student biedt een begeleide groep aan en zorgt daarnaast voor een nieuw nietbegeleid aanbod, al dan niet aan een tafel. Het is leuk als deze niet- begeleide groep bij het thema aansluit; dit hoeft echter niet. Het is immers belangrijker dat het de peuters aanspreekt en dat ze er zelfstandig mee bezig kunnen zijn. Vermits peuters niet lang aan één stuk met dezelfde activiteit bezig kunnen zijn, is het normaal dat ze vaak van hoek/activiteit veranderen. Peuters ‘vlinderen’ dus. Studenten laten dit zo veel mogelijk toe. Een maximum aantal kinderen vastleggen dat in een bepaalde hoek mag spelen, is daarom moeilijk. Meestal druipen peuters vanzelf wel af als ze in een bepaalde hoek niet
110
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
aan hun trekken komen en lost een probleem van overbevolking zich vanzelf op. Als de stagementor voor zeer succesvolle hoeken met keuzearmbanden werkt, neemt de student dit over. Heel wat mensen hebben moeite met kiezen. Dat geldt zeker voor peuters die ook nog niet goed vertrouwd zijn met het keuzeritueel. De student moet het keuzeproces dus goed begeleiden, kinderen ècht uitnodigen om aan een activiteit te participeren. Bij de opstart van het werken in deelgroepen is het meestal erg tijdrovend en niet effectief peuters zorgvuldig te verdelen over de verschillende hoeken en hierbij krampachtig het aantal per hoek te bewaken. Na korte tijd zoeken peuters immers alweer andere oorden op. Dit geldt ook voor de kinderen die voor de begeleide groep kozen. Studenten proberen niet krampachtig peuters die weg willen van de bgg. bij hun activiteit te houden ; anderzijds mogen ‘laatkomers’ – waar mogelijk – steeds aansluiten bij de bgg. Geïnteresseerde kleuters die later komen en niet meer actief kunnen participeren, zijn vaak ook al tevreden als ze enkel mogen toekijken. Daar is niets op tegen, op voorwaarde dat ze de activiteit niet hinderen. Peuters houden er immers van om te kijken en steken zo ook heel veel op. Zeker bij beeldende activiteiten is werken met een doorschuifsysteem een veel gebruikte en sterk aanbevolen organisatievorm. Rode draad in dit alles is dat de student zich erg soepel opstelt en zich aanpast aan de zijnswijze van de peuter.
11.9
Stageschema bij peuters en driejarigen
Peuters/jonge kleuters vlinderen nog veel. Daarom stellen de studenten hun stageschema voor deze leeftijdsgroep zó op dat enkel de begeleide groep en één nietbegeleide groep worden vermeld. De overige activiteiten zijn vrij te kiezen uit het totale klasaanbod (mits eventueel beperkingen).
11.10
‘Mooie’ werkjes
Peuters zie je tekenen met een zekere gedrevenheid. Peuters gaan volledig op in het ritme van de beweging en het lijnenspel dat op hun blad verschijnt. Voor hen primeert de actie; het resultaat komt pas op de tweede plaats. Het beeldend resultaat representeert zelden de (visuele) werkelijkheid en heeft dus geen ‘inhoud’. Hun beeldend werk weerspiegelt toch vaak iets van hun ervaringswereld en het vertelt veel over hun emoties, motorische ontwikkeling en drang naar creativiteit. Daarom is het belangrijk dat de peuterleidster ook aandacht besteedt aan het beeldend product. Zowel de keuze van materiaal en techniek als de vrijheid van de peuter zijn elementen die bijdragen tot een ‘mooi’ resultaat. Het materiaal moet in de eerste plaats aangepast zijn aan het ontwikkelingsniveau van het kind. Zo zijn fijne potloden minder geschikt voor peuters omdat ze de pincetgreep nog niet beheersen. Bovendien drukken ze nog niet hard genoeg met het potlood zodat de lijnen te weinig zichtbaar zijn. De keuze voor bijvoorbeeld waskrijt als tekenmateriaal zal een ‘mooier’ resultaat opleveren. Het materiaal moet ook boeiend zijn voor peuters. Ze vinden het bijvoorbeeld ontzettend leuk om zand tussen de vingers door te laten glijden. Werken met gekleurd zand is daarom een geknipte activiteit.
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
111
Om tot een ‘mooi’ resultaat te komen kan de peuterleidster ook aandacht besteden aan de presentatie van de werkstukken … maar ze hoeft hierin niet te overdrijven. Boetseerwerk kan bewaard en gepresenteerd worden in het deksel van een kaasdoos, een eenvoudig passend kadertje voor een schilderij (bvb. in ribkarton) kan ook reeds wonderen doen, enz. Strak productgerichte opdrachten (bvb. kleuren en kleven binnen lijnen) zijn zelden opvoedkundig én esthetisch waardevol!
11.11
Bewegen, bewegen, bewegen
Peuters zijn ‘grondkinderen’. Ze hebben nood aan open ruimte in de klas die ze al bewegend, zonder of met materiaal zoals (loop)fietsen, winkel- of kinderwagen, loopklossen ..., kunnen gebruiken. Wie stage loopt bij peuters moet zeker inspelen op die sterke bewegingsdrang. Dit kan o.a. door • het aanwezige bewegingsmateriaal te laten gebruiken (en het eventueel aan te vullen), • regelmatig bewegingsmomentjes in te lassen, • vinger-, hand- en bewegingsversjes, -liedjes en –spelletjes als vaste ingrediënten in een dagverloop op te nemen.
11.12
De liefde voor muziek
Wie moeite heeft om contact te maken met peuters, slaagt daar vaak wel in via muziek en zang. Peuters staan hier enorm voor open. De peuterleid(st)er speelt daar dus gretig op in en gaat zingend en musicerend door de dag.
11.13
In het taalbad
De peutertijd is een heel taalgevoelige ontwikkelingsperiode: peuters hebben een reuzenhonger naar taalvoedsel. Een goede peuterleidster verzorgt dus extra haar taal wat betreft uitspraak, woordkeuze en zinsbouw, want dat is wat peuter overneemt! Ze bouwt korte, duidelijke zinnen, spreekt traag en met intonatie, verwoordt veel maar zonder steeds hetzelfde te herhalen en last geregeld rustpauzes in zodat de boodschap kan doordringen. Ook al zijn peuters nog erg jong, toch mag de student ze niet onderschatten. Ernstig nemen! Niet betuttelen! ‘Moeilijke woorden’ bv. gaat de student niet uit de weg, maar koppelt ze aan een begrijpelijk synoniem of omschrijving. Met babytaal als ‘dodo doen, dada gaan, rijden in een tutut of in een tsjoeke trein’ is de peuter niet gediend!
11.14
Rijk milieu, geen overprikkeling
De opleiding wil studenten uitdagen nieuwe prikkels te vinden voor peuters. In combinatie met het bestaande aanbod van de klas, kan dit echter tot overprikkeling leiden. De student is hierop attent (observeren, overleggen met de stagementor) en bergt, zo nodig, wat van het bestaand materiaal tijdelijk weg. Het aanbrengen van nieuwe prikkels gebeurt het best ook stapsgewijs, zodat peuters steeds weer aan kleine wijzigingen kunnen wennen.
112
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
11.15
Nog enkele algemene principes
Peuters zijn erg gehecht aan rituelen. Ze helpen hen greep te krijgen op de dag en zich zo veiliger te voelen. De student neemt dan ook de rituelen van de stagementor over, tenzij deze indruisen tegen de principes van de opleiding. Dit geldt ook voor de dag- en weekopbouw waarbij de uren waarmee de stagementor werkt (en dus niet de officiële uren) de norm zijn. Wie met peuters werkt moet soepel zijn en veel geduld aan de dag leggen. De student moet zich zo veel mogelijk aanpassen aan de zijnswijze en het tempo van de peuter en niet omgekeerd. Als dit betekent dat de student activiteiten uit het schema moet laten vallen, dan is dat zo. De stagementor is goed geplaatst om te oordelen of de student een activiteit laat wegvallen omwille van de noden van de peuters of uit gemakzucht. BIBLIOGRAFIE Boudry, C., & Vandenbroeck, M. (1998, 2005). Gepeuter. Kunstzinnige activiteiten met peuters van 2 tot 4 jaar. Utrecht: SWP. Detremmerie, M., & Monstrey, E. Geen geleuter over peuters. Brugge: KHBO (Nietgepubliceerde syllabus) Struyven, K. e.a. (2003). Groot worden: De ontwikkeling van baby tot adolescent: Handboek voor (toekomstige) leraren en opvoeders. Heverlee: LannooCampus. MET DANK AAN : Sabine Hostens, Heidi Janssens, Trui Kastekkere en Aagje Lycke, peuterleidsters van Sint-Andreas Brugge en het H. Hartschooltje, die mee hielpen denken over wat er in de stagegids voor peuters en tweeënhalf- en driejarigen zou moeten komen.
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
113
114
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
12
STAGEOPDRACHTEN
In onze opleiding hechten we veel belang aan de koppeling tussen de theorie/de lessen op de campus en de praktijk in de kleuterklas. Daarom vragen vakdocenten de studenten geregeld iets uit te proberen of toe te passen op stage. In het verleden bleek dat dit soms voor nogal wat druk zorgde en te weinig ruimte liet aan de student om de stage creatief in te vullen of in te spelen op wat zich in de klas, bij de kleuters aandiende. Na een kritische analyse binnen het docententeam behouden we een beperkt aantal verplichte opdrachten. Daarnaast vind je ook een aantal suggesties, facultatieve opdrachten: activiteiten die ons zinvol lijken en die de theorielessen kunnen verrijken, aanvullen, concretiseren. Binnen de eigen leerweg beslist de student zelf of en, zo ja, wanneer hij/zij op welk aanbod ingaat. In volgend hoofdstuk vind je per stageperiode en per vakgebied telkens eerst de verplichte opdrachten en daarna de facultatieve opdrachten of suggesties.
12.1
Opdrachten eerste stageperiode
Al onmiddellijk bij de start van het tweede jaar willen we de studenten leren creatief vorm te geven aan een thema. We ondersteunen dit door een sessie waarin we de studenten vertrouwd maken met technieken die het creatieve denken stimuleren. De ideeën die hieruit voortspruiten vormen het materiaal waarmee studenten en docenten in de lessen aan het werk gaan. We hopen zo tot een vernieuwende invulling van een thema te komen, waarbij zowel studenten als docenten worden uitgedaagd. 12.1.1
EEN MUZISCHE GRONDHOUDING
Dagelijks moet een goede variatie aan allerhande muzische en bewegingstussendoortjes het bindmiddel zijn tussen de verschillende activiteiten. Hierbij speel je in op onverwachte gebeurtenissen, de noden van de kleuters en de situatie van het moment. 12.1.2 •
12.1.3 •
• •
KATHOLIEKE GODSDIENST 4 Levensbeschouwelijke activiteiten (‘LBA’), 2 per student. De bedoeling is om vanuit het BC/thema, levensbeschouwelijke verdieping te voorzien. Dat kan met een verhaal en doe-activiteiten. NEDERLANDS Elke dag een rodedraadverhaal, aansluitend bij het belangstellingscentrum, dat met uitzondering van het inleidende verhaal en het slotverhaal in andere activiteiten geïntegreerd mag worden. De verhalen kunnen zelf geschreven worden, maar mogen ook gebaseerd worden op bestaande verhalen uit bundels of prentenboeken. De klaspop wordt zoveel mogelijk geïntegreerd in het volledige klasgebeuren. Bij klassen met veel anderstalige kinderen mogen verhalen ondersteund worden met visueel materiaal
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
115
Peuters en tweeënhalf- en driejarigen: Idem, met de volgende opmerkingen: • Rodedraadverhaal: er wordt gebruik gemaakt van prenten, materiaal, geluiden, bewegingen,… of een combinatie van didactische middelen om de verhalen visueel te ondersteunen. Prentenboeken horen hier niet bij. • Klaspop: het ritueel van ‘Jules’ mag worden overgenomen. In klassen waar Jules niet aanwezig is, wordt de eigen klaspop gebruikt. 12.1.4
WISKUNDIGE INITIATIE
Op willekeurige momenten kunnen wiskundige impulsen meegegeven worden aan de kleuters. Dit kan tijdens het onthaal, in deelgroepen, tijdens het eten van de koek,... maar ook onder begeleiding. In volgende lijst vind je een overzicht van de wiskundige taken die verplicht gegeven worden tijdens de verschillende stages. De student kiest zelf in welke stage hij/zij een bepaalde opdracht uitvoert. Het spreekt voor zich dat de opgelegde taken in de lessen wiskundige initiatie worden gepreciseerd. Het vakkundig inrichten van een winkel in de klas, kan tijdens stage 1 en 2 niet uitgevoerd worden omdat deze materie dan nog niet verduidelijkt werd. Verplichte taken: • Een classificatie of seriatie in functie van het thema kunnen voorstellen. (bgg, 10’) • Een logiset gebruiken op een creatieve manier. (bgg, 10’) • Een gezelschapsspel binnen het domein ‘hoeveelheden en getallen’ uitleggen en ervaren. (bgg of ZS, 15’) • Een creatieve activiteit binnen het domein ‘meten’ of ‘ruimte’ organiseren. (keuze) 12.1.5 •
WERELDORIËNTATIE De stage moet vertrekken vanuit een sterke impressie: een waarneming of een exploratietocht. Deze exploratietocht wordt door beide studenten begeleid. Deze waarneming wordt tweemaal aangeboden in het begin van de stageperiode. Uitbouw van een themahoek binnen het thema.
• 12.1.6
DIDACTIEK
Suggestie Blik op het einde van een ochtend of middag geregeld eens terug op de voorbije (halve) dag. Op het einde van de stage kun je op de hele stageweek terugblikken (voor oudere kleuters). 12.1.7
AGOGISCHE VAARDIGHEDEN
Verplichte opdracht •
Je kiest uit deze vier opdrachten twee opdrachten die je uitvoert in een stageperiode naar keuze. Bij het mondeling examen presenteer je jouw ervaringen en conclusies. 1. Conflicthantering Neem de syllabus met het stappenplan (visie over conflicthantering) bij de hand. Beschrijf drie voorbeelden van sociale conflicten tussen kleuters terwijl
116
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
jij aan het werk was. Noteer zo concreet mogelijk de interacties tussen jij en de kinderen. Test het stappenplan in je praktijk uit. Toets elke tussenkomst aan de stappen van conflicthantering. Wat liep goed en wat liep fout? Was er een andere tussenkomst mogelijk geweest waarbij de kleuters geholpen werden hun problemen zelf op te lossen? Zo ja, werk zo’n tussenkomst uit. 2. Empathisch luisteren Oefen in het empathisch luisteren naar de kinderen in jouw klas. Noteer minimaal vijf interacties en bespreek kritisch je eigen aanpak gelinkt aan de theorie. Wat liep goed en wat liep minder goed? Hoe komt dit? Wat zou je veranderen? Wat neem je mee naar de toekomst? 3. Bejegeningskringloop Kies een kleuter uit je stageklas (bijvoorbeeld een kind waarmee je relatie niet goed is, of van wie je het gedrag als storend of problematisch ervaart). Denk terug aan een voorval met die kleuter, een interactie tussen jou en dat kind waarover je achteraf niet zo tevreden was. Beschrijf dit voorval. Doe dus zoals juf Inge doet in het artikel: 'Pieter, je bent weer ongehoorzaam geweest! De bejegeningsmethode: anders omgaan met communicatie.' en sta ook even stil bij het gebeurde. Beantwoord daarbij volgende vragen: •
Wat heb ik waargenomen en welke invloed had dit op mijn beeldvorming van dit kind? • Hoe voelde ik mij daarbij? • Welke opties kwamen in mij op? • Hoe reageerde ik op zijn/haar gedrag? m.a.w. wat zei, deed ik? • Hoe was het effect ervan op mijzelf en op het kind? • Welke andere interventies zouden hier gekund hebben? Deze vraag sluit aan bij de stap van het denken/opties verlopen. In die fase vraag je je af: hoe kan ik hier tussenkomen, reageren? Hierbij kun je de axenroos als kader gebruiken. Je kunt dus elke ax bekijken en je afvragen: welke interventie zou ik vanuit die ax kunnen doen? En vind ik dat een goede interventie, een geschikte interventie in het kader van deze probleemstelling, situatie? Het gaat er dus om dat jij (en niet de kleuter) telkens een ax zou innemen en vanuit die ax reageert op de situatie. En van elke ax (reactie) moet je dan ook nagaan of een reactie vanuit die ax in deze situatie gewenst is, nuttig kan zijn. Je kan een andere tussenkomst eens uittesten in je stage (zoals het artikel over Pieter). 4. Werken aan sociale vaardigheden Werk door je aanbod van activiteiten expliciet aan sociale vaardigheden. Je kan dit doen a.h.v. activiteiten rond de axenroos ( zie bestaande bundels/mappen) of door te werken met de doos vol gevoelens of vanuit pestpreventie de kringgesprekken anders aanpakken of groepsvormende spelletjes aan te bieden. Je biedt twee activiteiten ( klassikaal of /en in groep) aan
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
117
Je beschrijft beknopt je doelen en het verloop van de activiteiten. Wat liep goed en wat liep fout? Hoe komt dit? Wat zou je veranderen? Wat neem je mee naar de toekomst? Facultatieve opdracht Deze opdrachten zijn niet verplicht. Het zijn oefenkansen en ze geven je inspiratie om je logboek in te vullen. Wie dit wenst kan hierover iets vertellen bij de mondelinge presentatie van de twee verplichte opdrachten maar dit hoeft niet. 1. Kritiek formuleren en ontvangen Beschrijf situaties waarin je kritiek formuleerde op ongewenst gedrag van kinderen. Probeer om een volledige ik- boodschap te formuleren of het gewenst gedrag duidelijk te formuleren. Beschrijf situaties waarin je kritiek ontvangen hebt van je mentor of docent. Hoe kwam dit over en hoe reageerde jij? Wat liep goed en wat liep fout? Analyseer je interacties. Wat neem je mee naar de toekomst? 2. Samenwerkingspellen Test met een groepje kleuters (tweede of derde kleuterklas) een samenwerkingsspel uit. Observeer hoe er wordt gespeeld: werken ze echt samen of spelen ze meer individueel of af en toe zelfs tegen elkaar? Wat liep goed en wat liep fout? Verklaring? Wat neem je mee naar de toekomst 12.1.8 •
•
12.1.9
BEELDOPVOEDING Minstens twee beeldende activiteit aanbieden als ‘zelfstandig spel’ (vrij schilderen, vrij boetseren). Met zelfstandige activiteit wordt bedoeld: de begeleiding bestaat enkel uit het materieel mogelijk maken van de activiteit. De kleuters kunnen inhoud/intentie volledig zelf bepalen. Je kunt dit organiseren als deelgroep (voormiddag) of tijdens het vrije spel. Voorbeeld: ‘een boom schilderen’ is dus geen activiteit ‘beeld als zelfstandig spel’, gewoon ‘schilderen’ wel. Minstens één beeldende activiteit (aansluitend bij het BC) uitwerken voor een begeleide groep. BEWEGINGSOPVOEDING
Bewegingsactiviteiten (in een aangepaste zaal) Je neemt alle bewegingsactiviteiten over die tijdens je stage doorgaan. Gemiddeld zijn dit er twee per week. Je geeft dus minimum twee bewegingsactiviteiten per stageperiode. Indien dit niet kan door omstandigheden bespreek je dit met de docent bewegingsopvoeding.
118
•
Bewegingsactiviteit 1 - verplicht: activiteit met vaardigheden rond klein materiaal (geen pittenzakken, geen voddenballen, geen zwaailinten)
•
Andere bewegingsactiviteiten - keuze uit: o activiteit met vaardigheden rond klein materiaal naar keuze Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
o o 12.1.10
spellenles vrij bewegingsspel
MUZIKALE OPVOEDING
•
Student 1: 20 min: Themalied (eigen keuze) aanbrengen en dit dagelijks herhalen met een korte spelvorm (vb meebewegen/tekstvariatie/ prenten in de juiste volgorde leggen/ meebegeleiden op enkele instrumenten/…)
•
Student 2: 20 min: muzikale act naar keuze uit het didactisch aanbod in de muzikale themabundel. (klassikaal of in een BG)
12.1.11
BEWEGINGSEXPRESSIE EN DRAMATISCH SPEL
Zorg dat er voldoende materiaal aanwezig is dat uitnodigt om dramatisch te spelen (hoeft dus geen afzonderlijke ‘drama-hoek’ te zijn).
12.2
Opdrachten tweede stageperiode (Sinterklaas)
12.2.1
EEN MUZISCHE GRONDHOUDING
Dagelijks moet een goede variatie aan allerhande muzische en bewegingstussendoortjes het bindmiddel zijn tussen de verschillende activiteiten. Hierbij speel je in op onverwachte gebeurtenissen, de noden van de kleuters en de situatie van het moment. 12.2.2 •
12.2.3 •
• •
12.2.4
KATHOLIEKE GODSDIENST 4 LBA. Dit in het thema advent en kerstmis. Je werkt met een licht- en donkerpaneel.
NEDERLANDS Elke dag een rodedraadverhaal, aansluitend bij het belangstellingscentrum, dat met uitzondering van het inleidende verhaal en het slotverhaal in andere activiteiten geïntegreerd mag worden. De verhalen kunnen zelf geschreven worden, maar mogen ook gebaseerd worden op bestaande verhalen uit bundels of prentenboeken. Er wordt gebruik gemaakt van prenten, materiaal, geluiden, bewegingen,… of een combinatie van didactische middelen om de verhalen visueel te ondersteunen. Prentenboeken horen hier niet bij. De klaspop wordt zoveel mogelijk geïntegreerd in het volledige klasgebeuren. Het ritueel van ‘Jules’ mag worden overgenomen. In klassen waar Jules niet aanwezig is, wordt de eigen klaspop gebruikt. Bij klassen met veel anderstalige kinderen mogen verhalen ondersteund worden met visueel materiaal WISKUNDIGE INITIATIE
Zie stageperiode 1, p. 116
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
119
12.2.5
WERELDORIËNTATIE
Exploratie-activiteit aanbieden in het thema ‘Sinterklaas’. Dit kan betrekking hebben op ‘de kleren van Sinterklaas en Zwarte Piet’, lekkers, speelgoed, ‘de werkplaats van Sinterklaas’ … 12.2.6
DIDACTIEK (FACULTATIEVE OPDRACHTEN)
Welbevinden: • Kies op observatiedag 2 kleuters waarvan je vermoedt dat het welbevinden van de ene vrij hoog is en dat van de andere vrij laag. • Volg deze kleuters tijdens je stage en scoor geregeld hun welbevinden, in verschillende contexten. • Wat kom je te weten over het welbevinden van beide kinderen? Wat neem je mee voor later?
Betrokkenheid: • Observeer het spel in de themahoek en scoor geregeld door de stage heen de betrokkenheid van de kinderen die daar aan het spelen zijn. • Wat leer je hieruit i.v.m. de themahoek? Wat neem je mee voor later?
12.2.7
AGOGISCHE VAARDIGHEDEN
Zie stageperiode 1 p. 116 12.2.8 •
•
12.2.9
BEELDOPVOEDING Minstens twee beeldende activiteiten aanbieden als 'zelfstandig spel' (vrij schilderen, vrij boetseren, …). Met ‘zelfstandig spel’ wordt bedoeld: de begeleiding bestaat enkel uit het materieel mogelijk maken van de activiteit. De kleuters kunnen inhoud/intentie volledig zelf bepalen. Je kunt dit organiseren als niet begeleide groep (voormiddag) of tijdens het vrije spel. Voorbeeld: ‘een boom schilderen’ is dus geen activiteit ‘beeld als zelfstandig spel’, gewoon ‘schilderen’ wel. Minstens één activiteit aanbieden (in begeleide groep) waarbij peuters/jonge kleuters deels vrij, deels geleid kunnen experimenteren met (zintuiglijk interessant) materiaal (klei, zandverf, vingerverf, verf en scheerschuim, enz.) BEWEGINGSOPVOEDING
Bewegingsactiviteiten (in een aangepaste zaal) Je neemt alle bewegingsactiviteiten over die tijdens je stage doorgaan. Gemiddeld zijn dit er twee per week. Je geeft dus minimum twee bewegingsactiviteiten per stageperiode. Indien dit niet kan door omstandigheden bespreek je dit met de docent bewegingsopvoeding. Bewegingsactiviteit - keuze uit: • bewegingsomloop • activiteit met vaardigheden rond klein materiaal naar keuze • spellenles • vrij bewegingsspel (experimenteren ook goed voor peuters)
120
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
12.2.10 • •
MUZIKALE OPVOEDING
10 min: Themalied (= Speellied) voorstellen en dagelijks herhalen. 10 min: Activiteit naar keuze uit de themabundel
12.2.11
BEWEGINGSEXPRESSIE & DRAMATISCH SPEL
Geen verplichte opdrachten
12.3
Opdrachten derde stageperiode (prentenboek)
De prentenboekenmodule is bijzonder sterk gelinkt aan de prentenboekenstage. Praktische informatie en uitleg bij inhouden en opdrachten die vanuit de verschillende opleidingsonderdelen worden gegeven, zijn dan ook gedetailleerd uitgewerkt in het boek Creatief met prentenboeken van Marleen Ost. 12.3.1
EEN MUZISCHE GRONDHOUDING
Dagelijks moet een goede variatie aan allerhande muzische en bewegingstussendoortjes het bindmiddel zijn tussen de verschillende activiteiten. Hierbij speel je in op onverwachte gebeurtenissen, de noden van de kleuters en de situatie van het moment. 12.3.2
KATHOLIEKE GODSDIENST
Specifiek voor deze stage: het gekozen prentenboek Verplicht: • De basisgevoelens zijn de instap om te komen tot de essentie van het gekozen prentenboek. Het hoofdaccent komt te liggen op de waarden die hieraan verbonden zijn. Bv: jaloers: ik ben jaloers als ik niet behandeld word zoals de anderen… Wat kunnen we hier over zeggen? Tweede voorbeeld: boos, waarom wordt iemand boos, waar is dat goed voor, wanneer bereik je een grens…? Dit koppelen we dan aan de essentie van het boek. • Zorgvuldig omgaan met materiaal. Dit als waarde meegeven is belangrijk. Hier moet het gaan over zorg dragen voor het prentenboek. • Respect voor de kunstenaar en zijn werk. De verwondering aan bod laten komen, wie heeft welke talenten? Waardoor word je geraakt? Wat voor kunstenaar ben jij? Welk talent heb jij? • Dit past goed bij de component ‘omgaan met mogelijkheden en grenzen’. We focussen ons op de krachten, talenten en positieve elementen die kleuters al hebben. • Er wordt gewerkt met wat we de buiten- en de binnenkant van het verhaal noemen. Facultatief: • Een viering als afsluiter (jaartaak Katholieke godsdienst 2)
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
121
12.3.3 • • •
NEDERLANDS Elke dag is er een vertelmoment, waarbij alle bekende epische, dramatische en lyrische genres kunnen worden ingeschakeld om het gegeven (de essentie) van het prentenboek uit te werken. Klaspop: zie stage 1. Sprookjes (vanaf de tweede kleuterklas): minstens twee keer een sprookje vertellen, bij voorkeur voor het vrije spel (nooit vlak voor een belsignaal). Op de luisterdag wordt aan de mentor gevraagd of de kleuters vertrouwd zijn met sprookjes en zo ja, welke sprookjes ze al gehoord hebben.
12.3.4
WISKUNDIGE INITIATIE
Zie stageperiode 1, p. 116 12.3.5
WERELDORIËNTATIE
Een waarneming passend in het thema. Dit hoeft niet de eerste dag. 12.3.6
DIDACTIEK
12.3.6.1
Verplichte opdrachten
•
Voor het onderdeel ‘ICT in de kleuterklas’ digitaliseer je het prentenboek waarvoor jij koos. Het hoeft geen levend boekje te zijn, maar dat mag uiteraard wel. Hou je voor het digitaliseren van het prentenboek aan de voorwaarden uit de syllabus (bv. eigen stem inspreken). Je biedt dit minstens aan in een begeleide groep of deelgroep. Daarnaast mag je het ook klassikaal tonen, bv. met een beamer of via smartboard.
12.3.6.2
facultatieve opdrachten
Welbevinden: •
•
•
Kies op observatiedag 2 kleuters waarvan je vermoedt dat het welbevinden van de ene vrij hoog is en dat van de andere vrij laag. Jij en je partner kunnen dezelfde kinderen volgen, maar dat hoeft niet. Je kunt de opdracht ook uitvoeren zonder dat je partner meedoet. Volg deze kleuters tijdens je stage (terwijl je partner aan het werk is) en scoor geregeld hun welbevinden, in verschillende contexten. Doe dat bv. 2 keer per halve dag waarin je observeert. Wat kom je te weten over het welbevinden van beide kinderen? Wat neem je mee voor later?
Betrokkenheid •
•
122
Observeer het spel in de themahoek en scoor geregeld door de stage heen de betrokkenheid van de kinderen die daar aan het spelen zijn (bv. 2 keer per halve dag waarin je observeert). Wat leer je hieruit i.v.m. de themahoek?
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
Terugblikken •
Blik op het einde van een ochtend of middag geregeld eens terug op de voorbije (halve) dag. Op het einde van de stage kun je op de hele stageperiode terugblikken (voor oudere kleuters).
Pictogrammen •
Gebruik pictogrammen op een manier die vernieuwend is voor jou en/of voor de klas waarin je staat.
12.3.7
AGOGISCHE VAARDIGHEDEN
Zie stageperiode 1, p. 116 12.3.8 •
• •
BEELDOPVOEDING
Minstens één beeldende activiteit uitwerken in begeleide groep (ontwikkelingsondersteunend leren) waarbij het 'leren' over een beeldaspect centraal staat zonder dat dit de persoonlijke expressie en een creatieve aanpak in de weg staat (vanaf tweede kleuterklas). Het beeldaspect dat je kiest staat bij voorkeur in verband met de waarneming van prentenboeken! Eén beeldende activiteit uitwerken waarbij het 'creatieve denken' gestimuleerd wordt (eerste kleuterklas). Minstens drie beeldende activiteiten aanbieden als zelfstandig spel (vrij schilderen, vrij boetseren, vrij construeren …). Met ‘zelfstandig spel’ wordt bedoeld: de begeleiding bestaat enkel uit het materieel mogelijk maken van de activiteit. De kleuters kunnen inhoud/intentie volledig zelf bepalen. Je kunt dit organiseren als niet begeleide groep (voormiddag) of tijdens het vrij spel.
12.3.9
BEWEGINGSOPVOEDING
Je neemt alle bewegingsactiviteiten over die tijdens je stage doorgaan. Gemiddeld zijn dit er twee per week. Je geeft dus minimum twee bewegingsactiviteiten per stageperiode. Indien dit niet kan door omstandigheden bespreek je dit met de docent. Bewegingsactiviteiten (in een aangepaste zaal) • Bewegingsactiviteit 1: bewegingsexpressie (soort is afhankelijk van leeftijdsgroep, zie les) •
Bewegingsactiviteit 2 (en eventueel 3,4): keuze tussen - activiteit met vaardigheden rond klein materiaal naar keuze (maar geen pittenzakken, geen voddenballen, geen zwaailinten) - spellenles: rekening houdend met het thema - vrij bewegingsspel: rekening houdend met het thema - activiteit met hoekenwerk (vanaf 2de kleuter) - bewegingsomloop
12.3.10 •
MUZIKALE OPVOEDING
20 min: Themalied (liefst zelf gemaakt) aanbrengen en dit dagelijks herhalen met een korte spelvorm (vb meebewegen/tekstvariatie/ prenten in de juiste volgorde
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
123
leggen/ meebegeleiden op enkele instrumenten/…) •
20 min: muzikale act naar keuze: o activiteit ‘Muziek beluisteren’ die aansluit bij het prentenboek (20 minuten) o kinderpartituur uitwerken i.v.m. het prentenboek (15 à 20 minuten)
12.3.11 • •
BEWEGINGSEXPRESSIE & DRAMATISCH SPEL
Je zorgt voor dramaspelletjes vanuit je drama-koffer (als tussendoortje). Probeer in stage 3 of 4 iets uit van wat je in de stage figurentheater geleerd hebt.
12.4
Opdrachten stage 4
Aan het eind van het tweede jaar laten we studenten ervaringen opdoen in de derde kleuterklas. Het tijdstip van deze stageperiode is ideaal zodat de studenten de aanloop naar een eerste leerjaar ervaren. Tijdens deze stage krijgen de studenten de kans om de themahoek, het huisje, de werkbladen... op een uitdagende manier voor te stellen. We behouden opnieuw een beperkt aantal verplichte opdrachten die door de respectievelijke docenten worden verduidelijkt tijdens de lessen. 12.4.1 • •
6 klassikale LBA 2 levensbeschouwelijke activiteiten in begeleide groep of zelfstandig spel.
12.4.2 •
• • •
KATHOLIEKE GODSDIENST
NEDERLANDS
Elke dag een rodedraadverhaal, aansluitend bij het belangstellingscentrum, dat met uitzondering van het inleidende verhaal en het slotverhaal in andere activiteiten geïntegreerd mag worden. De verhalen kunnen zelf geschreven worden, maar mogen ook gebaseerd worden op bestaande verhalen uit bundels of prentenboeken. De klaspop wordt zoveel mogelijk geïntegreerd in het volledige klasgebeuren. Minstens twee keer een sprookje vertellen, bij voorkeur voor het vrije spel (nooit vlak voor een belsignaal). Op de luisterdag wordt aan de mentor gevraagd of de kleuters vertrouwd zijn met sprookjes en zo ja, welke sprookjes ze al gehoord hebben. Poëzie aanbieden. Dit kan als klassikale activiteit, maar ook als tussendoortje, geïntegreerd in een andere activiteit (LBA, onthaal,…), als verrijking binnen een hoek,…
12.4.3
WISKUNDIGE INITIATIE
Zie stageperiode 1, p. 116 12.4.4
WERELDORIËNTATIE
Een waarneming in je thema uitwerken. De waarneming wordt tweemaal aangeboden. Werken met opdrachtkaarten (al dan niet in de ontdekdoos): Je werkt 4 experimenten uit passend in je thema en met gebruik van concreet materiaal.
124
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
12.4.5
DIDACTIEK
12.4.5.1
Verplichte opdrachten
•
Richt een lees- en schrijfhoek in: - Kies een geschikte ruimte: rustig, voldoende groot, enkele tafels … - Bied het materiaal overzichtelijk aan (zodat de kleuters gemakkelijk zelf kunnen opruimen) en utnodigend (op ooghoogte dus) - Maak op dozen met materiaal via pictogrammen duidelijk wat er in de dozen zit (de kleuters moeten de opdracht kunnen aflezen) - Zorg voor papier en schrijfgerei - Zorg voor een map met keuze tussen minstens drie soorten werkbladen, met vermelding van stappenplan en benodigd materiaal en waarvan minstens één in het thema (zie verder) - Ook cognitief niet-lettermateriaal kan hier een plaats krijgen, maar dit kan ook elders. - Voorzie 4 nieuwe materialen in de lees- en schrijfhoek, waarvan minimum 2 die je zelf gemaakt hebt. Die 2 kies je uit het woord- en zinvol lettermateriaal en rijmkaarten (zie syllabus ontluikende geletterdheid, deel lees- en schrijfhoek)
•
Voorzie minstens drie soorten werkbladen (in meerdere exemplaren) en zorg ervoor dat ze aan de criteria voor een goed werkblad voldoen (stappenplan, benodigd materaal, ..). Minstens één van de drie moet met het thema verband houden.
12.4.5.2 •
12.4.6 •
Facultatieve opdrachten
‘Probeer tijdens deze stageperiode eens een ander initiatief uit voor ‘ICT in de kleuterklas’, dat aansluit bij je thema, bv. digitale puzzels, een geluidenmemory, werken met tuxpaint, … ‘ VAKOVERSCHRIJDEND: NEDERLANDS – DIDACTIEK
Bouw een zestal klassikale momenten in (5’ tot 10’) waarin je doelstellingen nastreeft i.v.m. fonemisch bewustzijn/(auditieve) leesvoorwaarden. Je kunt hierbij ook je taalmapjes gebruiken. Je kunt hiervoor putten uit de syllabi Nederlands 2 en didactische praktijk 2: ontluikende geletterdheid (basistekst en bijlagen)
12.4.7
AGOGISCHE VAARDIGHEDEN
Zie stageperiode 1, p. 116 12.4.8 • •
BEELDOPVOEDING
Minstens één beeldende activiteit aanbieden van een techniek die organisatorisch iets hogere eisen stel: textiele werkvormen, werken met gips, mozaiëk, … (begeleide groep) Minstens twee beeldende activiteiten aanbieden als zelfstandig spel (vrij schilderen, vrij boetseren, vrij construeren …). Met ‘zelfstandig spel’ wordt bedoeld: de begeleiding bestaat enkel uit het materieel mogelijk maken van de activiteit. De
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
125
•
kleuters kunnen inhoud/intentie volledig zelf bepalen. Je kunt dit organiseren als niet begeleide groep (voormiddag) of tijdens het vrij spel. Af en toe een ‘timmerhoek’ aanbieden (dit kan als zelfstandig spel, een ‘inleidende verkenning’ i.f.v. veiligheid/afspraken is wel aangewezen
12.4.9
BEWEGINGSOPVOEDING
Bewegingsactiviteiten (in een aangepaste zaal) Je neemt alle bewegingsactiviteiten over die tijdens je stage doorgaan. Gemiddeld zijn dit er twee per week. Je geeft dus minimum twee bewegingsactiviteiten per stageperiode. Indien dit niet kan door omstandigheden bespreek je dit met de docent bewegingsopvoeding. Speciaal voor deze stage: aandacht voor het onderdeel “watergewenning”. • •
Bewegingsactiviteit 1 - kinderdans (soort is afhankelijk van leeftijdsgroep, zie les) Andere bewegingsactiviteiten: keuze uit: - activiteit met vaardigheden rond klein materiaal naar keuze - spellenles - vrij bewegingsspel - activiteit met hoekenwerk (vanaf 2de kleuter)-activiteit bewegingsomloop - activiteit bewegingsexpressie
12.4.10 •
• •
Themalied: - 20-25 min: Themalied vormend voorstellen - 10 min: Themalied (= een speellied ivm je thema) voorstellen kinderpartituur uitwerken (20’) activiteit naar keuze (klassikaal of als begeleide groep) (tussen 10’ en 30’) (vb speellied/spelletjes met instrumenten/luisteractiviteit/…)
12.4.11 • •
126
MUZIKALE OPVOEDING
BEWEGINGSEXPRESSIE & DRAMATISCH SPEL
Je verzorgt minstens één activiteit (van ongeveer een 25-tal minuten) vanuit je drama-koffer. Zorg ervoor dat er steeds voldoende ruimte is in je activiteit voor het experimenteren en het uitvoeren van een eindopdracht. Voorzie voldoende materiaal om dramatisch vrij te spelen (verkleedkledij, attributen, enz) maar dit hoeft GEEN afzonderlijke hoek te zijn in de klas.
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
DEEL IV: STAGE: KLEUTERONDERWIJS 3
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
127
128
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
1
KALENDER 2011-2012 KLEUTERONDERWIJS STAGE 3
1.1
Studenten met een regulier traject
Eerste stageperiode regulier traject: stage eerste leerjaar Maandag 26 september 2011: observatiedag Maandag 3 oktober 2011 tot vrijdag 7 oktober 2011: stage eerste leerjaar Tweede stageperiode regulier traject: stage peuters – eerste kleuterklas Dinsdag 15 november 2011: observatiedag Maandag 12 december 2011 tot vrijdag 23 december 2011: stage peuters – eerste kleuter Derde stageperiode regulier traject: keuzestage Maandag 24 oktober 2011: info BuO Dinsdag 24 januari 2012: observatiedag Maandag 13 februari tot vrijdag 17 februari 2012 en maandag 27 februari tot vrijdag 2 maart 2012 Vierde stageperiode regulier traject: ingroeistage 3 Vrijdag 16 september 2011: contact ingroeistage (i.s.m. studenten lager onderwijs) Maandag 23 januari 2012: contact ingroeistage Donderdag 2 februari 2012 of vrijdag 3 februari 2012: observatiedag ingroeistage Maandag 19 maart 2012 tot en met vrijdag 11 mei 2012: ingroeistage met terugkomdag op woensdag 18 of woensdag 28 april 2012
1.2
Studenten die een individueel programma volgen
Eerste stageperiode: stage eerste leerjaar Dinsdag 20 september 2011: observatiedag Maandag 26 september tot en met vrijdag 30 september 2011: stage Tweede stageperiode: stage peuters – eerste kleuterklas Dinsdag 4 oktober 2011: observatiedag Maandag 10 oktober tot en met vrijdag 21 oktober 2011: stage Derde stageperiode: keuzestage Dinsdag 25 oktober 2011: observatiedag Maandag 7 tot en met vrijdag 18 november 2011: stage Vierde stageperiode: ingroeistage Contact- en observatiedag(en) in afspraak met de stagementor Maandag 28 november 2011 tot en met vrijdag 20 januari 2012: stage
3 De stagedata voor studenten die een niet-regulier traject volgen (vb. Erasmusuitwisseling, stage in het kader van ontwikkelingssamenwerking) worden individueel afgesproken met de student van zodra de datum van terugkomst bekend is.
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
129
130
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
2
STAGEBEGELEIDING- EN EVALUATIE
2.1
Begeleiding en evaluatie door de stagementor
Elke stageperiode heeft zijn eigenheid. Hierdoor verschilt de begeleiding en beoordeling van de stagementor van stage tot stage. Daarom verwijzen we voor de concrete informatie i.v.m. ‘begeleiding en beoordeling door de stagementor’ naar de gelijknamige hoofdstukken verderop in deze praktijkgids: Begeleiding en beoordeling Begeleiding en beoordeling kleuterklas: zie p. 146 Begeleiding en beoordeling Begeleiding en beoordeling
door de stagementor in de stage eerste leerjaar: zie p. 139 door de stagementor in de stage peuterklas-1ste door de stagementor in de keuzestage: zie p. 161 door de stagementor in de ingroeistage: zie p. 185
2.2
Zelfreflectie door de student(e)
2.2.1
VOOR DE STAGE
We vinden het zeer belangrijk dat de student(e) zich verantwoordelijk voelt voor zijn/haar leerproces. Daarom bepaalt de student(e) als resultaat van de evaluatie van de praktijk in zijn/haar tweede opleidingsfase (eerste stage) of van de vorige stage (stage 2, 3 en 4) een aantal individuele werkpunten waaraan hij wil werken. Deze noteert hij in het document ‘zelfreflectie’. 2.2.2
TIJDENS DE STAGE
Zowel in zijn agenda als in gesprekken met stagementor en bezoekende docent laat de student(e) blijken dat hij reflecteert over zijn functioneren in de kleuterklas. 2.2.3
NA DE STAGE
Na afloop van de stage kijkt de student(e) in zijn zelfreflectie terug op de eigen stageervaringen en formuleert nieuwe werkpunten voor de komende stage. Deze kunnen achteraf aangevuld worden na een begeleidingsgesprek. De zelfreflectie gebeurt aan de hand van volgende vragen: Welke vorderingen heb ik gemaakt en waaraan zijn ze te danken? Welke moeilijkheden heb ik nog en waaraan zijn ze te wijten? Aan welke werkpunten wil ik volgende stage werken? Wat zal ik ondernemen om er iets aan te doen? Welke nieuwe inzichten heb ik gedurende deze stage verworven? Welke wijzigingen zijn er gebeurd in mijn houding tegenover de kinderen, het begeleiden van activiteiten, de school ...? De zelfreflectie wordt samen met de andere beoordelingen bewaard in het dossier.
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
131
2.3
Documenten in te dienen na de stage
Na de stage eerste leerjaar, peuter-eerste kleuter en keuzestage: Op de eerste lesdag na de stage dient de student(e) aan de stagebegeleider volgende documenten in: • • • • • •
Agenda met planning en verslag (reflectie) Zelfreflectie Het originele evaluatieformulier van de stagementor Het originele verslag van de bezoekende docent (+ kopie aan bezoekende docent) Voorbereidingen (enkel voor stage eerste leerjaar en keuzestage; NIET voor eerste kleuter en ingroeistage) Observatieopdrachten (enkel keuzestage)
Na de ingroeistage: • • • • • •
Werk- en weekplan Agenda met planning en verslag (reflectie) Zelfreflectie De originele evaluatieformulieren van de stagementor Onderzoeksopdrachten Indien van toepassing: Het originele verslag van de bezoekende docent (+ kopie aan bezoekende docent)
2.4
Begeleiding en beoordeling door docenten van de lerarenopleiding
2.4.1
DE EERSTE DRIE STAGEPERIODES (PARTICIPATIESTAGE EN ACTIEVE STAGE)
2.4.1.1
Vóór de stage
Waar nuttig en nodig worden de studenten in de contacturen op de stage voorbereid. De stageopdrachten worden doorgenomen en toegelicht. Docenten staan ter beschikking om in te gaan op vragen. 2.4.1.2
Tijdens de stageperiodes (1, 2 en 3)
Er is geen bezoek tijdens de stage eerste leerjaar. De student(e) krijgt in de stageperiodes twee en drie één stagebezoek. We richten ons hier meer op begeleiden dan op beoordelen. Om ervoor te zorgen dat de begeleiding voldoende gevarieerd is en om de studenten te laten genieten van de deskundigheid van verschillende docenten, streven we ernaar iedere student(e) in de loop van het jaar door verschillende docenten te laten volgen. Bij zijn/haar bezoek wil de docent informatie over verschillende zaken. In de stageperiode 2 en 3 willen we de student(e) ook aan het werk zien. Zo kunnen we zelf een beeld krijgen van het functioneren van de student(e). De bezoekende docent schrijft een verslag op een afzonderlijk formulier. In principe krijgt de mentor dit verslag niet te zien.
132
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
Hij/zij probeert daarin enerzijds de pluspunten van de student(e) te bevestigen en anderzijds te wijzen op tekorten waaraan nog moet worden gewerkt. Waar mogelijk reikt men ook tips aan voor hoe het beter kan. Van de directie willen we vernemen welke geluiden hij opvangt over het verblijf van de student(e) op zijn school en of hij vragen of bedenkingen heeft t.a.v. de stage. Aan de stagementor vragen we hoe het contact met de student(e) is en welke indruk zij/hij heeft over de inzet, de pedagogische en didactische kwaliteiten en vorderingen van de student(e). We gaan ook na of er vragen zijn bij de stageopdracht van de student(e) of de begeleidende taak van de stagementor. Tijdens het stagebezoek kijkt de docent de stagemap in, gaat na of alles in orde is en geeft aanwijzingen. Noot: de stagemap moet dus altijd volledig in de klas aanwezig zijn, met alle nodige voorbereidingen erin (dus tot en met de dag van het bezoek). We streven ernaar het stagebezoek af te sluiten met een feedbackgesprek met de student(e). De docent formuleert feedback op de geobserveerde activiteiten. Ook hier weer wordt vertrokken van de ervaringen van de student(e). De student(e) kan ook hulp vragen wanneer hij met iets moeite heeft. Wanneer het gesprek niet in de stageschool plaats kon vinden, wordt het achteraf op de hogeschool gevoerd. 2.4.2
DE INGROEISTAGE (VIERDE STAGEPERIODE – ZELFSTANDIGE STAGE)
2.4.2.1
Voor de stage
Waar nuttig en nodig worden de studenten op de stage voorbereid. De begeleiding bij de voorbereiding verloopt uiteraard minder strak of gestuurd dan in een eerste of tweede opleidingsfase. De studenten moeten zelf initiatief nemen en aantonen hoe ze zelfstandig en creatief vanuit de opleiding kunnen plannen en boeiende activiteiten opzetten. Samenwerking met andere studenten wordt gestimuleerd. 2.4.2.2
Tijdens de stage
Een docent van de lerarenopleiding bezoekt de student(e). Om ervoor te zorgen dat de begeleidingvoldoende gevarieerd is, streven we ernaar iedere student(e) in de loop van het jaar door drie verschillende docenten te laten bezoeken. Iedere student(e) heeft wel een vaste stagebegeleider die alle gegevens synthetiseert. De vaste stagebegeleider komt de student(e) bezoeken tijdens de ingroeistage. De docent bepaalt in afspraak met de student(e), stagementor en directie de datum van het stagebezoek. Het is ook mogelijk dat de student(e) of de stagementor vooraf een klasbezoek aanvraagt. Het docententeam kan ook vooraf beslissen dat een klasbezoek door een tweede docent wenselijk is. De student(e) moet tijdig de bezoekende docent contacteren om verdere afspraken te maken. De docent komt op bezoek om met alle betrokkenen te praten over het verloop van de stage. De student(e) maakt hiervoor de nodige afspraken in de stageschool zodat de gesprekken met alle betrokkenen rustig kunnen verlopen. Tijdens het stagebezoek kan uitzonderlijk een klasbezoek aangevraagd worden. Dit kan een aanvulling zijn bij wat de docent in de gesprekken verneemt.
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
133
De bezoekende docent wil vernemen hoe de student(e) functioneert in het team en wenst hiervoor liefst buiten het klaslokaal met de directie en de stagementor te praten. De student(e) neemt ondertussen de klas over. Van de directie willen we vernemen welke geluiden hij opvangt over het verblijf van de student(e) op zijn school en of zij/hij vragen of bedenkingen heeft t.a.v. de stage. Aan de stagementor vragen we hoe het contact met de student(e) is en welke indruk zij/hij heeft over de inzet, de pedagogische en didactische kwaliteiten en vorderingen van de student(e). De docent (in dit geval de stagebegeleider) houdt een kort begeleidingsgesprek met de student(e). Dit gesprek vertrekt van de ervaringen van de student(e) en gaat in de eerste plaats over de ontwikkeling die de student(e) doormaakt t.a.v. de werkpunten die hij of zij voor zichzelf heeft bepaald. De student bereidt dit begeleidingsgeprek voor. We zijn ook benieuwd naar de ervaringen i.v.m. de stageopdrachten en verwerkings- en onderzoeksopdrachten. Om de klas niet te storen en rustig te kunnen praten, vragen we de stagementor de klas tijdelijk over te nemen. Tijdens het stagebezoek kijkt de docent de stagemap in, gaat na of alles orde is en geeft eventuele aanwijzingen. De stagemap dient dus altijd aanwezig te zijn met alle gegevens tot en met de dag van het bezoek. 2.4.2.3
Na de stage
Het gesprek wordt, indien nodig, op het departement verder gezet (een soort opvolgingsgesprek). Het initiatief voor dit gesprek kan zowel van de student(e) als van de docent komen. Na de stage verzamelt en synthetiseert de vaste stagebegeleider alle gegevens: zelfreflectie van de student(e), verslag van de gevoerde gesprekken, evaluatieformulier van de stagementor en directie, de onderzoeksopdrachten, het werk- en weekplan en de agenda. In overleg met alle docenten die betrokken zijn bij de stagebegeleiding, wordt in een evaluatiebespreking een eindbeoordeling gegeven. Bij deze eindbeoordeling wordt ook rekening gehouden met de tussentijdse beoordeling van januari. De student(e) krijgt een schriftelijke neerslag van de beoordeling in de vorm van een stagebeheersingsrapport: een zone (AA, A, B, C, D) en een korte toelichting. Op vraag van de student(e) kan er ook een beoordelingsgesprek plaatsvinden. Noot: bij problemen i.v.m. stage-evaluatie en stagebegeleiding spreekt de student(e) zijn/haar stagebegeleider aan; bij problemen i.v.m. stageorganisatie spreekt de student(e) het opleidingshoofd aan. bij twijfel: opleidingshoofd aanspreken.
134
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
3
DE PLAATS VAN DE STAGE EERSTE LEERJAAR IN DE OPLEIDING
Deze stage in het eerste leerjaar is de eerste van vier stages die onze laatstejaarsstudenten moeten doorlopen. In de strikte zin van de opleiding tot kleuteronderwijzer(es) stageopbouw neemt deze stage een wat aparte plaats in: Hoewel wij onze studenten niet opleiden om in het lager onderwijs terecht te komen, is een stage in het eerste leerjaar wel degelijk op zijn plaats. Dit is duidelijk in het schema dat je vindt onder hoofdstuk ‘uitgangspunten’ op de pagina 15 van deze praktijkgids. Na de eerste drie betrokkenheidsniveaus (zelf-, taak- en leerlingbetrokkenheid), komt de organisatie centraal te staan. De klas als deel van een groter geheel dus! Het is met andere woorden noodzakelijk om te weten waar de kleuters na die kleuterklas naartoe gaan; het is een must om zicht te hebben op het niveau, de aanpak e.d. van een eerste leerjaar. Deze stage vormt het sluitstuk van de twee weken durende module ‘eerste leerjaar’ die voorafgaand aan deze stage in de opleiding wordt georganiseerd. Het is geenszins de bedoeling dat de student de klas een volledige week overneemt als was het een kandidaat-onderwijzer. De bedoeling is dat de studenten zoveel mogelijk observeren en hier en daar een activiteit kunnen leiden, zoals beschreven in het vervolg van deze praktijkgids.
OPMERKING: Tijdens deze stage komt geen docent van de lerarenopleiding op bezoek 4. Indien u nog vragen hebt of problemen mocht ervaren, kunt u ons steeds contacteren met het stagesecretariaat op nummer 050 30 51 38 of via
[email protected], elke schooldag vanaf 8.00u en verder tijdens de normale schooluren kan u daar terecht met vragen en opmerkingen.
4 Zie ook het hoofdstuk ‘Begeleiding en beoordeling door docenten van de lerarenopleiding’ op de pagina 108 van deze praktijkgids.
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
135
136
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
4
BASISCOMPETENTIES MODULE EERSTE LEERJAAR
Zoals je eerder al kon lezen, worden de studenten op deze stage voorbereid door een modulerond het eerste leerjaar waarbij we enkele basiscompetenties van een beginnende leraar beklemtonen. Concreet gaat het over de volgende: 1. De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen 1.1. De beginsituatie van de kinderen en de groep achterhalen. 1.5.1. Aangepaste werkvormen kiezen in functie van de doelstellingen. 1.7. Realiseren van een ontwikkelingsbevorderende omgeving. 1.9.1. Observatiegegevens verzamelen en aanwenden voor remediëring en differentiatie. Voor het nastreven van deze basiscompetenties in het eerste leerjaar krijgen de studenten uiteraard hulp van de stagementor eerste leerjaar. 2. De leraar als opvoeder 2.1. In overleg een positief leefklimaat creëren voor de kinderen in de groep en op school. 3. De leraar als inhoudelijk expert 3.1. Basiskennis beheersen en informatiebronnen kunnen raadplegen. Vakdidactisch mogen we de lat niet te hoog leggen. De kleuteronderwijzer(es) is nog een onervaren en beginnende leraar in het lager onderwijs. We verlangen dat ze een aantal inzichten (o.a. rond het aanvankelijk lezen en rekenen, wereldoriëntatie, muzische vorming) uittesten. 4. De leraar als organisator 4.1.Een gestructureerd speel- , leerklimaat bevorderen. We verwachten eerder een visie ontwikkelen rond hoe de student een klas in het eerste leerjaar kan organiseren i.p.v. de ruimte kunnen aanpassen of een dagverloop kunnen opbouwen. De studenten zullen zich immers eerder ‘inpassen ‘ in de klasgewoontes van de stagementor van het eerste leerjaar. Kritische reflectie op de praktijkervaringen vormt de essentie. 5. De leraar als innovator – onderzoeker We verwachten niet dat de studenten vernieuwingen die eigen zijn aan de lagere school zullen aanwenden. We beklemtonen dat de vernieuwde inzichten uit de opleiding kleuteronderwijs toegepast worden. We denken hierbij o.a. aan leuke tussendoortjes verzorgen door expressiemomentjes, de klaspop, vinger- en handspelletjes en liedjes, hoekenwerk en contractwerk, een procesgerichte aanpak, een positieve en stimulerende aanpak van de kinderen … 5.3. Het eigen functioneren bevragen en bijsturen vanuit reflectie op de eigen ervaringen. 7. De leraar als lid van een schoolteam We beklemtonen hierbij dat de samenwerking tussen de leraar kleuteronderwijs en de leraar lager onderwijs uiterst belangrijk is omdat ze samen verantwoordelijk zijn voor de ontwikkeling van de kinderen. Deze samenwerking kan geobserveerd en besproken worden. Actief werken aan deze basiscompetentie komt eerder aan bod bij de opdrachten voor de ingroeistage.
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
137
138
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
5
BEGELEIDING EN BEOORDELING DOOR DE STAGEMENTOR STAGE EERSTE LEERJAAR
Studenten leren het meest wanneer ze zoveel mogelijk zelf de verantwoordelijkheid voor de klas mogen overnemen. Enkel wanneer de student(e) duidelijk niet opgewassen is tegen het klasgebeuren of wanneer zware pedagogische fouten gemaakt worden, vragen we de stagementor tussen te komen. Wij stellen het op prijs dat de stagementor noteert in het schrift van de student(e). Feedback noteren op de les is niet eenvoudig! Noteer zo veel mogelijk wat je ziet – hoort en wat het effect is op de kinderen. Bevestig wat goed loopt en noteer waaraan gewerkt moet worden. Je kan uiteraard ook concrete tips en alternatieven noteren. Het lijkt ons van groot belang dat deze schriftelijke neerslag besproken wordt in een feedbackgesprek. We verwachten dat er tijdens de stage één begeleidingsgesprek doorgaat. Omdat de student(e) zelf verantwoordelijk moet zijn voor haar eigen leerproces is het beste uitgangspunt voor dit begeleidingsgesprek de eigen ervaring van de student(e). Enkele voorbeelden: (natuurlijk kan niet altijd alles aan bod komen) • • • • • • • • • • • •
Wat is je algemene indruk van de dag/week? Voelde jij je er goed bij? Wat liep goed? Waarom? Wat liep moeizaam? Waarom? Ben je tevreden over je voorbereiding? Had je de beginsituatie goed ingeschat? Had je de methoden en de organisatie goed ingeschat? Heb je de indruk dat de kinderen de vooropgestelde doelstellingen bereikt hebben? Vonden de kinderen het prettig? Boeiend? Wat wel, wat niet? Wat zou je wijzigen? Wat behouden? Welke werkpunten had je voor jezelf bepaald? Hoe zijn je ervaringen daaromtrent?
Als afronding: • Wat heb je geleerd? • Welke zijn de werkpunten voor de volgende dag? De student(e) noteert die werkpunten in zijn/haar agenda of reflectieformulieren. Dan kan de stagementor feedback geven over dingen die de student(e) over het hoofd gezien heeft. Het is belangrijk hier vooral observaties weer te geven en niet direct te beoordelen. De stagementor kan ook tips en aandachtspunten (werkpunten) geven vanuit zijn/haar ervaring. Het meest interessant is die tips te plaatsen binnen een groter geheel, zodat de student(e) ze kan toepassen in andere activiteiten. Aan het einde van de stageperiode vragen we aan de stagementor een evaluatie van de stage. Hij kan hiertoe gebruik maken van het document zoals dat hierbij gevoegd is (zie bijlagen) en dat bestaat uit een invulformulier en de stageleerlijn. Per stage en per student(e) wordt het invulformulier ook losbladig aan de stagementor bezorgd.
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
139
Dit stageverslag moet met de student(e) doorgenomen worden. De student(e) tekent het verslag dan af 'voor gezien’. Het verslag wordt daarna met de student(e) meegegeven, die het op zijn/haar beurt aan zijn stagebegeleider bezorgt.
140
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
6
STAGEOPDRACHTEN EERSTE LEERJAAR
De observatiedag en de eerste dag van de stage zien we als instap. Dit betekent dat je enkel observeert en afspraken maakt. Daarna verwachten we een meer actieve betrokkenheid. De opdrachten die je zeker op de observatiedag moet uitvoeren, duiden we met (observatiedag) aan. De andere observatieopdrachten kan je naar keuze op de observatiedag en/of inloopdag uitvoeren.
6.1
Agenda
Vraag om een kopie te nemen van de agenda van je stagementor (observatiedag). Vraag het lessenrooster van de week zodat je zicht krijgt op de weekopbouw in het eerste leerjaar. Voor de effectieve stage neem je de agenda van je stagementor over, waarbij je onderstreept welke lessen, activiteiten je zelf hebt georganiseerd. Indien dit niet voorzien is, vul je zelf “observatie, verslag en bezinning” aan.
6.2
Observatieopdrachten
1. Maak een klasplan en beschrijf de hoeken (observatiedag) 2. Inventariseer het gebruikte materiaal (handboeken, werkboeken, didactisch materiaal,….). Vraag de handleiding van de gebruikte methode aanvankelijk lezen en rekenen. Noteer goed de bibliografie en maak afspraken met je stagementor voor het gebruik van deze handleidingen. (observatiedag). 3. Noteer de dagopbouw: hoeveel tijd wordt aan welke vakken besteed? Hoeveel tijd neemt de instructie in, hoeveel tijd werken de kinderen aan opdrachten? Wat treft je als je dit dagverloop analyseert? Hoeveel tijd wordt uitgetrokken voor muzische vakken? Is er aandacht voor creatieve overgangen? (observatiedag) 4. Observeer de kinderen. Welk kind valt je op? Beschrijf wat je precies treft. Wat denk, voel en beleef jij erbij? Valt er iets op in de aanpak van dit kind? Heb jij ideeën voor een mogelijke aanpak? 5. Noteer welke afspraken je stagementor met zijn klas hanteert. Met welke afspraken heb jij het moeilijk en achter welke afspraken kan jij je zelf zetten? 6. Noteer op de contactdag voor één les aanvankelijk rekenen en één les aanvankelijk lezen het volgende (observatiedag): a. Waarover gaat de les? Beschrijf kort. Welke titel zou je aan deze les geven? b. Probeer de volgende fasen terug te vinden in de gevolgde les: klassikale instructie / klassikale inoefening / evaluatie. Probeer telkens kort (enkele lijntjes) te noteren wat er in elke lesfase gebeurt en hoe lang elke fase (ongeveer) duurt. 7. Wat zijn jouw indrukken rond de sfeer in de klas. Zie je verschillen en/of gelijkenissen met de kleuterklas? Illustreer dit met enkele voorbeelden.
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
141
8. Neem notities bij de verschillende lesjes wereldoriëntatie (observatiedag!), rekenen, taal , beweging, schrijven, beeld, muziek, Katholieke godsdienst… Je hoeft dit niet in te dienen maar we raden jullie dit aan in functie van het opstellen van de voorbereidingen. Uit voorbeelden kan je heel wat leren! Je notities van wereldoriëntatie heb je ook nodig tijdens de module 1e leerjaar. 9. Noteer wat je na je observatie en je ervaringen bij het lesgeven, nog bijzonder is opgevallen. Wat vond je bijzonder boeiend, leuk in het eerste leerjaar? Wat vond je moeilijk, lastig of waaraan heb jij je geërgerd? 10. Observeer één bewegingsles in het eerste leerjaar. Maak hiervan een observatieverslag met daarin de structuur van de les, opbouw van de activiteiten en vergelijk deze les met een gemiddelde bewegingsles bij kleuters.
6.3
Gesprek met de stagementor
Maak een afspraak met je stagementor om in een gesprek over enkele thema’s meer te vernemen. Je bereidt enkele concrete vragen voor rond: samenwerking kleuterschool - lagere school • overgang kleuter – 1e leerjaar • meest voorkomende problemen, moeilijkheden bij de aanvang van het 1e leerjaar • zorgverbreding: klas & school • contact en samenwerking met de ouders • visie op hoekenwerk, contractwerk Je hoeft niet alle onderwerpen te behandelen. Stel vragen die je echt interesseren!
6.4
Observatieopdracht vergaderen
Zie moduleboek ‘zorg op school- en klasniveau’ Uitwerken in deze of in de volgende stage.
6.5
Actieve betrokkenheid bij het klasgebeuren (na de inloopdag)
6.5.1
AANZET TIJDENS DE OBSERVATIEDAG
bespreek, overleg met je stagementor… •
… wanneer en hoe je kunt helpen in het begeleiden van een groep (of individuele) kinderen ( vb. assisteren bij een bepaalde lesfase in een les rekenen of taal …)
•
… wanneer je zelf een activiteit mag begeleiden voor een groep kinderen (minimum 2 activiteiten) vb.. werken met taalmapjes, beeldopvoeding, gerecht… (zie voorstellen vanuit diverse vakken)
•
… wanneer je een activiteit voor de klasgroep mag organiseren: -
142
Je maakt een keuze uit de voorstellen voor klassikale activiteiten. (Vanuit diverse vakken worden concrete ideeën geformuleerd. Denk ook aan een les beweging of een uitstap …) Je organiseert minimaal vijf klassikale activiteiten, waarvan minstens één wereldoriëntatie-les. Je geeft één reken- en één taalles. We verwachten dat je bij
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
-
de voorbereiding hiervan didactisch ondersteund wordt door je stagementor. Het is hierbij noodzakelijk te weten welke inhouden aan bod zullen komen tijdens de stageweek en tijdig de handleiding en de klasgewoonten doorgespeeld te krijgen. Hoe je een aanbod van leuke tussendoortjes kan doen door vb. vinger- en handspelletjes, bewegingsmomenten, muzikale tussendoortjes… Hoe je een bijdrage kan leveren bij het bestaande hoekenwerk vb. gezelschapsspel, taalmapjes, puzzels, …
Opmerking: Het is zeker niet de bedoeling dat de student(e) de volledige klas een hele week overneemt.
Tip: Assisteer ook je stagementor bij activiteiten zoals lesmateriaal klaar zetten, werkjes uitdelen, werk nakijken, rijen vormen, … Neem zelf initiatief maar doe dit in overleg met je stagementor. 6.5.2 • • •
PARTICIPATIESTAGE
Maak een beknopte voorbereiding per activiteit, les (in groep of klassikaal ) en voer deze uit. Vergeet je bijdrage bij het bestaande hoekenwerk en je tussendoortjes niet op papier te zetten. Bied je evaluatieschrift aan zodat je stagementor je kwaliteiten en werkpunten kan noteren (en indien mogelijk mondeling kan bespreken).
Maak er een boeiende stage van! Er worden geen individuele begeleidingsgesprekken gepland, maar je kunt je stagebegeleider, indien nodig, zelf contacteren.
6.6
Stageopdrachten 1ste leerjaar
6.6.1
MUZISCHE ONTWIKKELING – NEDERLANDS
Uit de onderstaande lijst kies je minstens één activiteit of discipline: • • • • • •
Werken met de klaspop. Tussendoortjes verzorgen: vingerversjes, handverhaaltjes, klaspop, expressiemomenten, taalmapjes, kijkboekjes, poëzie enz. Expressief vertellen van een verhaal, gebaseerd op een prentenboek. Een bijdrage leveren aan het bestaande hoekenwerk. Dit kan gebeuren door: taalmapjes en andere taalactiviteiten, poëzie voorlezen en bespreken, sprookje vertellen, tafelpoppenspel van en door de leerlingen enz. Figurentheater. Sprookje voorlezen met ritueel.
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
143
6.6.2
MUZISCHE ONTWIKKELING – MUZIKALE OPVOEDING
Twee van de zes activiteiten naar keuze: • Speellied aanbrengen • Experimenteren met geluiden en klanken: vb. Muziekmachine (ev. met klinkers/medeklinkers), Muzikaal stripverhaal, Klankbouwstenen, ritmische bouwstenen • Letterspelletjes: zie muziekbundel: 1e leerjaar • Lied aanleren • Luisteractiviteit naar keuze 6.6.3
BEWEGINGSOPVOEDING
•
Observeer een bewegingsles in het 1ste leerjaar, eventueel tijdens de observatiedag (indien niet mogelijk, in een 2de leerjaar). Je maakt een observatie-verslag met daarin de structuur van de les, opbouw van de activiteiten en je vergelijkt deze les met een gemiddelde bewegingsles bij kleuters.
•
Bevraag de leerkracht bewegingsopvoeding m.b.t. de lessen bewegingsopvoeding in het eerste leerjaar: - bewegingswerkplan:jaarplan van het eerste leerjaar bekijken of leerinhouden bevragen - Wat vindt de bewegingsleerkracht belangrijk dat kinderen van 1ste leerjaar moeten kunnen op het einde van het 1ste leerjaar? - Welke verschillen kan de bewegingsleerkracht aanduiden in een bewegingsles van een 1ste leerjaar en een bewegingsactiviteit in een kleuterschool? Is er een duidelijk onderscheid op dat vlak in de stageschool? In welke mate wordt er nog ervaringsgericht les gegeven zoals in de kleuterschool? Is de onderwijsstrategie direct helemaal anders in de bewegingsles van het eerste leerjaar of wordt er een overgangsfase voorzien? - worden er specifieke vaardigheden/activiteiten/lesthema’s in de bewegingsles of via andere activiteiten voorzien die de schrijfmotoriek ondersteunen of het ‘leren schrijven in de klas’ ondersteunen? - In welke mate is er rond de schrijfmotoriek een samenwerking tussen de klasleerkracht en de bewegingsleerkracht? Voorzie elke dag één bewegingstussendoortje op het niveau van het eerste leerjaar. Je bereidt dit schriftelijk voor en toont aan op welke basisvoorwaarde voor het schrijven het een oefening is. (blanco voorbereiding zie toledo).
•
6.6.4
WERELDORIËNTATIE
Geef minimaal 1 weroles. Bij het uitwerken van een weroles kunnen volgende werkwijzen aan bod komen: • het beleven van / onderdompelen in het thema • het onderzoeken van / experimenteren rond … i.v.m. het thema • waarnemen / observeren i.v.m. het thema • vasthouden van / verwerken van het thema In jouw weroles komen minstens één van de eerste twee en minstens één van de laatste twee elementen aan bod. Indien je meer dan één weroles geeft, kan je die werkwijzen natuurlijk over die lessen spreiden.
144
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
6.6.5
WISKUNDIGE INITIATIE
Geef minimaal één wiskundeles. Deze wiskundeles bereid je voor volgens het ADI-model. In je voorbereiding staan leerplandoelen, lesdoelen, beginsituatie, media, timing, inhoud en methode van de verschillende lesfasen en een uitgewerkt bordplan. 6.6.6
TAAL
Geef een les aanvankelijk lezen volgens het ADI-model. 6.6.7
KATHOLIEKE GODSDIENST
Geef één les godsdienst. Bewerk de gehanteerde methode met creatieve elementen.
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
145
146
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
7
OPBOUW VAN DE STAGEPERIODE PEUTERS- EN EERSTE KLEUTERKLAS
7.1
Observatiedag
Tijdens de observatiedag moet de student(e) een zo volledig mogelijk beeld van de stageklas en -school verwerven. Hij zal dus: • • • • •
contact opnemen met de stagementor. de kleuters en hun beginsituatie leren kennen. met het klasmilieu, het materiaal en het klassenleven vertrouwd geraken. Afspraken maken omtrent de weekplanning, het thema en mogelijke deelthema’s, werkjes Kerstmis en Nieuwjaarsbrieven, het plaatsen van een kerstboom in de klas. de vergaderdata opvragen en vragen welke vergadering je mag bijwonen i.f.v. de opdracht uit de module ‘zorg op school- en klasniveau’.
Dit gebeurt via observeren, een gesprek met de stagementor, helpen (toiletbezoek, jasjes, melk of een losse babbel tijdens hun spel. De student(e) geeft zelf geen activiteiten. De studenten plannen wanneer ze hun weekplanning (ruw stageschema) komen voorleggen en bespreken. Er kunnen ook afspraken gemaakt worden om dit via mail te doen. Voorbereidingen kunnen, maar moeten in de derde opleidingsfase niet meer vooraf nagekeken worden. De student kan uiteraard vooraf advies vragen bij het opstellen van bepaalde voorbereidingen. Elke ochtend bezorgen de studenten de voorbereidingen van die dag aan de stagementor (stagemap).
We kunnen het belang van de stagementor niet genoeg beklemtonen. Studenten die zich welkom voelen en door hun stagementor gesteund, leren sneller en effectiever. Zij ervaren de stage als een ‘samen werken aan evolutie’. Studenten waarderen het enorm als de stagementor aansluitend op de observatiedag tijd maakt voor hen. De student(e) kan dan haar/zijn verwachtingen met de stagementor bespreken en de stagementor kan haar/zijn eigen werkwijze toelichten.
7.2
Inloopdag
Dit is de eerste dag van de effectieve stageperiode Inlopen betekent dat de student samen met de stagementor enkele activiteiten organiseert. De student zal eveneens nog een reeks observatieopdrachten moeten uitvoeren. Enkele mogelijkheden: • • • •
de de de de
student student student student
en en en en
de de de de
stagementor stagementor stagementor stagementor
spelen samen poppenspel maken een uitstap doen tegelijkertijd elk één geleid aanbod begeleiden samen het vrij spel.
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
147
7.3
Effectieve stage
De student is nu volledig verantwoordelijk voor de klas. Wilt u wel blijven rekening houden met het feit dat onze studenten niet burgerlijk aansprakelijk zijn. Zoals gepland en/of afgesproken op de observatiedag, volgt de student(e) een vergadering. Indien de student al een vergadering volgde in vorige stage, vervalt deze opdracht. Indien de student geen vergadering kan volgen tijdens de stage, kan ook een moment voor de stage afgesproken waar hij/zij wel een vergadering kan volgen. De studenten moeten één vergadering gevolgd hebben (taak vanuit de module ‘zorg op school- en klasniveau’).
7.4
Verwachtingen vanuit de lerarenopleiding naar de student
7.4.1
VOORBEREIDINGEN
Op de voorbereiding staan enkel de gegevens van de hoofdactiviteit. De activiteit mag beknopter weergegeven worden dan in een eerste of tweede opleidingsfase, maar niet té beknopt. De voorbereiding omvat doelstellingen (ontwikkelingsaspecten en leerlijnen uit het ontwikkelingsplan), benodigd materiaal en beknopt verloop. Vooral de begeleiding moet uitgeschreven worden. De voorbereidingen worden elke ochtend aan de kleuteronderwijzer(es) gegeven. Om een bruikbaar idee binnen een bepaald thema concreter te maken, bepaalt de student of zij/hij dat idee wil uitwerken als zelfstandig spel, explorerend beleven, ontwikkelingsondersteunend leren of ontmoeten. Voor elke ervaringssituatie worden de dominante ontwikkelingsaspecten (en vaak ook de leerlijnen) geformuleerd. De student noteert op de voorbereiding per activiteit welke ervaringssituatie zij/hij eraan toekende. Enkele vb.: waarneming van handtassen (explorerend beleven), geschenkjes inpakken (zelfstandig spel), foto’s bekijken en bespreken (ontmoeten), een lied aanleren (ontwikkelingsondersteunend leren), … De voorbereidingen van zelfstandig spel en activiteiten die onveranderd blijven en die kaderen in de ervaringssituatie ‘ontmoeten’, worden iedere dag bij de andere voorbereidingen gevoegd. De vormingskansen (ontwikkelingsaspecten) van de hoeken worden samen gebundeld. Per hoek worden een viertal vormingskansen gevraagd, specifiek voor die leeftijdsgroep. Van de themahoek (zelfstandig spel) wordt een hoekfiche gevraagd. Wie dit liever uitgebreid noteert op de formulieren voor zelfstandig spel, mag dit ook op die manier uitvoeren. Er wordt een algemene voorbereiding gevraagd van onthaal, melk drinken, opruimen, jasjes aan- en uitdoen. Wat de voorbereiding van vrij spel betreft blijft één pagina onveranderd; de tweede pagina verandert volgens de dag. Het eerste blad mag gebundeld worden met de voorbereidingen van melk drinken enz. De voorbereidingen van de vorige dagen en van de dag zelf moeten in de klas aanwezig zijn. 7.4.2
STAGEMAP
De map omvat (zoals in het tweede opleidingsfase) volgende rubrieken:
148
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
• • • • • • • •
Algemeen (= algemene gegevens m.b.t. de school, de klas) Klasplan Verrijking (o.a. hoekfiche of ingevuld formulier zelfstandig spel van de themahoek, essentie van het thema, beknopte woordenschatlijst) Weekplanning (stageschema) Voorbereidingen Agenda Aandachtspunten voor uitspraak en taalzuivering met reflectie Tussendoortjes met ontwikkelingsaspecten
De voorbereidingen kunnen eventueel afzonderlijk gebundeld worden. De documentatie (o.a. ideeën in verband met de opleiding, gegevens in verband met Nederlands, muziek, ...) worden best afzonderlijk in een map bewaard en aan de stagementor ter inzage gegeven. 7.4.3
AGENDA
Het al dan niet invullen van de agenda van de stagementor gebeurt in afspraak met de stagementor. Een dubbel agenda invullen lijkt ons een zware opdracht. Een agenda bestaat steeds uit twee delen: Planning van de dag met vermelding van de UREN en verslag (reflectie). Het is belangrijk dat het agenda als werkinstrument wordt gebruikt voor de praktijk. Het mag geen noodzakelijke, dagelijkse karwei worden voor de hogeschool met zinloze of gefantaseerde observaties en zinloze aandachtspunten. 7.4.3.1
Planning = concretisering van de stageschema’s met vermelding van zelfstandig spel
De planning wordt telkens de dag vooraf ingevuld op basis van de reflecties van de voorbije dag. Op die manier kan je inspelen op wat leeft in de klasgroep. Welk aanbod of zelfstandig spel moet ik herhalen, voor welke activiteit moet ik meer of minder tijd reserveren … • •
Je hoeft niet bij alle activiteiten dagelijks aandachtspunten te noteren. Bedenk goed waar je wil op letten, wat of wie je wil observeren… Je moet minimaal vier aandachtspunten per dag noteren. Inspiratie voor aandachtspunten haal je uit je ervaringen en reflecties van de voorbije dag. Hoe verder in de stage, hoe meer inspiratie. Je kan ook plannen om bepaalde kinderen te observeren of bepaalde competenties van de kleuters of jouw competenties om te zingen, te differentiëren, te organiseren… Je kan zelf plannen om eens meer ikboodschappen te formuleren of meer tijd te besteden aan het bespreken van conflicten in de klas… Zorg voor zinvolle variatie!
7.4.3.2
Verslag en bezinning = antwoorden op de vragen, aandachtspunten, reflectie.
Deze rubriek wordt elke avond ingevuld. Naast de antwoorden op de aandachtspunten kunnen hier kritische bedenkingen, persoonlijke reflecties over eigen handelen en concrete voorvallen een plaats krijgen. Indien je bepaalde vragen/aandachtspunten niet kan beantwoorden omdat je dit niet kon observeren tijdens die dag of om welke reden dan ook, dan noteer je eerlijk dat je hier
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
149
niet kan op antwoorden. Misschien heb je wel andere en belangrijkere zaken opgemerkt die je dan wel kan noteren. Een agenda is sterk geschreven als je er heel wat observatiegegevens van individuele kleuters in verwerkt (geen interpretaties van gedrag!) en als je conclusies trekt uit je eigen handelen. Je kan formuleren dat je dit (vb. het opruimen) de volgende dag anders zal aanpakken, of je concludeert dat je de waarneming bij het volgend thema anders zal aanpakken… In deze rubriek toon je dat je nadenkt over je praktijk, je werken met kinderen. Je formuleert je gedachten, gevoelens en je visie op onderwijs. 7.4.4
KLASHOUDEN
In de derde opleidingsfase van de opleiding wordt vooral belang gehecht aan het klashouden. De student(e) wordt geconfronteerd met zoveel mogelijk facetten van de taak van een kleuteronderwijzer(es); Zij/hij kan u bv. af en toe bij het toezicht bijstaan, maar mag u wettelijk gezien niet vervangen. Concreet denken we aan een twee of drietal toezichtbeurten voor deze stage. De student(e) neemt zelf de leiding van de klas in handen. Hij moet het liefst zoveel mogelijk voor alles instaan. Indien een stagementor wordt bijgestaan door een kinderverzorg(st)er gaan we ervan uit dat die zijn taak verder blijft uitvoeren in de klas. De student(e) moet doorlopend Algemeen Nederlands praten. Wij vragen u hem hierbij te helpen. 7.4.5
DAG- EN WEEKOPBOUW
De student(e) moet vooraf (twee dagen voor de start) een globale planning klaarhebben. De weekplanning moet ook met de stagementor besproken worden. Het is niet mogelijk en ook niet wenselijk dat het volledige aanbod van alle activiteiten op de planning vermeld worden. In de derde opleidingsfase wordt er verwacht dat de student(e) kan inspelen op de interesse en de noden van de kinderen. De student(e) moet wel de dag vooraf bepalen wat hij de volgende dag concreet zal geven. Dit moet gedetailleerd in de rubriek ‘planning ‘ van de agenda terug te vinden zijn. De globale planning blijft een werkdocument. Het thema met deelthema’s of twee verschillende thema’s wordt/worden in overleg met de stagementor bepaald. De student moet initiatief nemen en aantonen dat hij creatieve ideeën heeft. De voorstellen van de student worden m.a.w. met de stagementor besproken. Voor de werkjes voor Kerstmis of nieuwjaarsbrieven worden duidelijke afspraken gemaakt. Indien de tijd ontbreekt om een bepaalde activiteit te geven, dan mag die ofwel afgeschaft, ofwel op een later tijdstip (in plaats van een andere activiteit) gegeven worden. Blijft er daarentegen tijd over, dan moet de stagiair(e) een aanvullende activiteit inschakelen. De student(e) wordt in staat geacht alle activiteiten te leiden. We beklemtonen ook het belang van een 45-tal minuten vrij spel na de middag. De taak van de kleuteronderwijzer(es) hierbij is vooral observeren, het in goede banen leiden en ontwikkelingsstimulerend tussenkomen (op affectief - dynamisch, cognitief en motorisch 150
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
vlak). Hij moet beschikbaar zijn voor de hele klas. We vinden het dan ook niet nodig, en zelfs niet wenselijk, dat de studenten hier ook nog een activiteit begeleiden. Eventueel kunnen ze wel kort een activiteit (bv. gezelschapsspel) op gang brengen of een activiteit (bv. een beeldende activiteit) van ’s ochtends afwerken. We hechten veel belang aan de dagelijks terugkerende activiteiten van melk drinken en toiletbezoek. We menen dat die in een rustige en gezellige sfeer moeten kunnen verlopen. Vanuit het ontwikkelingsplan voor de katholieke kleuterschool hechten we veel belang aan ontmoetingsmomenten. De kleuterschool heeft immers ook de taak de kleuters een gevoel van verbondenheid bij te brengen. De studenten kunnen ervaringssituaties/activiteiten organiseren waarin de kleuters doelbewust kansen krijgen om samenhorigheid te ervaren. We denken hierbij o.a. aan een warm onthaal, het vieren van een jarige, feest vieren, kringgesprek, gezellig zingen. (Ontwikkelingsplan p.100 – 104 )
7.5
Werken in groepen/individuele begeleiding
We trainen onze studenten in het werken met minstens vier keuzegroepen, waarvoor kleuters vrij kiezen op grond van belangstelling (behoefte, motivatie). Een student(e) in zijn/haar laatste opleidingsfase moet in staat zijn het aantal keuzes op te drijven. We gaan ervan uit dat in iedere activiteit alle facetten van de persoonlijkheid tot ontplooiing kunnen komen. Tenzij de ochtendpauze uitzonderlijk vroeg valt, verwachten we dat ervoor al eens in groepen wordt gewerkt. Wanneer een aanbod herhaald wordt (bv. de waarneming) moet één andere activiteit van het totale aanbod vervangen worden. Het is niet nodig dat alle kleuters alle activiteiten hebben doorgemaakt, maar een activiteit kan wel herhaald worden zolang er vraag naar bestaat. Vlot werken met keuzegroepen vraagt ook dat er gebruik gemaakt wordt van speel- en werkhoeken (bv. huisje, bouw¬hoek, leeshoek, schilder- en knutselhoek…). De studenten voorzien nieuwe spelprikkels in de hoeken. (speelwerkplekken) We proberen de zorgverbreding niet alleen als een modeterm in onze opleiding in te schakelen, maar er ook daadwerkelijk rond te werken. Zo vinden we het heel belangrijk dat kinderen die het nodig hebben op een gepaste manier door onze studenten begeleid worden. De studenten observeren aandachtig risicokleuters en bespreken mogelijke interventies met de stagementor.
7.6
Sprookjes vertellen
Zie het gelijknamige hoofdstuk onder Kleuteronderwijs-stage 2 op p. 94
7.7
Klaspop en rodedraadverhaal
Zie het gelijknamige hoofdstuk onder Kleuteronderwijs-stage 2 op p. 95
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
151
7.8
Begeleiding en beoordeling door de stagementor
Studenten leren het meest wanneer ze zoveel mogelijk zelf de verantwoordelijkheid voor de klas mogen overnemen. Enkel wanneer de student(e) duidelijk niet opgewassen is tegen het klasgebeuren of wanneer zware pedagogische fouten gemaakt worden, vragen we de stagementor tussen te komen. Wij stellen het op prijs dat de stagementor noteert in het schrift van de student(e). Feedback noteren op de les is niet eenvoudig! Noteer zo veel mogelijk wat je ziet – hoort en wat het effect is op de kinderen. Bevestig wat goed loopt en noteer waaraan gewerkt moet worden. Je kan uiteraard ook concrete tips en alternatieven noteren. Het lijkt ons van groot belang dat deze schriftelijke neerslag besproken wordt in een feedbackgesprek. We verwachten dat er tijdens de stage één begeleidingsgesprek doorgaat. Omdat de student(e) zelf verantwoordelijk moet zijn voor zijn/haar eigen leerproces is het beste uitgangspunt voor dit begeleidingsgesprek de eigen ervaring van de student(e). Enkele voorbeelden: (natuurlijk kan niet altijd alles aan bod komen) • • • • • • • • • • • •
Wat is je algemene indruk van de dag/week? Voelde jij je er goed bij? Wat liep goed? Waarom? Wat liep moeizaam? Waarom? Ben je tevreden over je voorbereiding? Had je de beginsituatie goed ingeschat? Had je de methoden en de organisatie goed ingeschat? Heb je de indruk dat de kinderen de vooropgestelde doelstellingen bereikt hebben? Vonden de kinderen het prettig? Boeiend? Wat wel, wat niet? Wat zou je wijzigen? Wat behouden? Welke werkpunten had je voor jezelf bepaald? Hoe zijn je ervaringen daaromtrent?
Als afronding: • •
Wat heb je geleerd? Welke zijn de werkpunten voor de volgende dag?
De student(e) noteert die werkpunten in zijn agenda of reflectieformulieren. Dan kan de stagementor feedback geven over dingen die de student(e) over het hoofd gezien heeft. Het is belangrijk hier vooral observaties weer te geven en niet direct te beoordelen. De stagementor kan ook tips en aandachtspunten (werkpunten) geven vanuit zijn ervaring. Het meest interessant is die tips te plaatsen binnen een groter geheel, zodat de student(e) ze kan toepassen in andere activiteiten. Aan het einde van de stageperiode vragen we aan de stagementor een evaluatie van de stage. Hij kan hiertoe gebruik maken van het document zoals dat hierbij gevoegd is (zie bijlagen) en dat bestaat uit een invulformulier en de stageleerlijn. Per stage en per student(e) wordt het invulformulier ook losbladig aan de stagementor bezorgd. Dit stageverslag moet met de student(e) doorgenomen worden. De student(e) tekent het verslag dan af 'voor gezien’. Het verslag wordt daarna met
152
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
de student(e) meegegeven, die het op zijn/haar beurt aan zijn/haar stagebegeleider bezorgt.
7.9
Geïntegreerde stageopdrachten aansluitend bij de module ‘Zorg op school- en klasniveau’
7.9.1
OPDRACHT 1
Klasscreening met observatieopdrachten vanuit diverse invalshoeken ( taal, beweging en muziek) om kleuters met een verhoogd risico op het spoor te komen. 7.9.2
OPDRACHT 2
Een vergadering of overlegmoment in stage eerste leerjaar of eerste kleuterklas observeren en analyseren.
7.10 • •
•
Specifieke opdrachten
Bouw een evenwichtig planning op waarin de verschillende domeinen zijn opgenomen. Dagelijks moet een goede variatie aan allerhande muzische en bewegingstussendoortjes het bindmiddel zijn tussen de verschillende activiteiten. Hierbij speel je in op onverwachte gebeurtenissen, de noden van de kleuters en de situatie van het moment. Loop je stage in een gemeenteschool? Informeer dan hoe je omgaat met levensbeschouwelijke activiteiten.
7.11
Enkele ideeën i.v.m. de stage bij de jongste kleuters
Zie hiervoor het hoofdstuk onder het opleidingsonderdeel Kleuteronderwijs stage 2 op p. 107
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
153
154
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
8
DE PLAATS VAN DE KEUZESTAGE IN DE OPLEIDING
Deze keuzestage is de derde van vier stages die onze studenten in de laatste fase van hun opleiding moeten doorlopen. In de strikte zin van de opleiding tot kleuteronderwijzer(es) neemt deze stage een wat aparte plaats in: hoewel wij onze studenten niet opleiden om in het buitengewoon onderwijs terecht te komen, staat een keuzestage hier wel degelijk op zijn plaats: Na de eerste drie betrokkenheidsniveaus (zelf-, taak- en leerlingbetrokkenheid), komt de organisatie centraal te staan: de kleuterklas als deel van een groter geheel dus! (zie ook schema p. 15) Parallel daarmee zien we in de basiscompetenties eigenlijk hetzelfde: Als kleuteronderwijzer(es) ben je lid van de onderwijsgemeenschap. Het is met andere woorden nodig om de (reguliere) kleuterklas te kaderen in het groter geheel van het Vlaamse onderwijslandschap.
8.1
Keuzemogelijkheden
In het kader van de driejarige opleiding tot kleuteronderwijzer(es) voorzien we twee weken keuzestage. De studenten maken zelf een keuze uit: • • • • • • •
een stage in het buitengewoon onderwijs een stage in de eerste leerjaar v/d lagere school een stage in een methodeschool een stage in een 1-2-3-kleuterklas een stage in een Nederlandse kleuterklas een stage in een multiculturele kleuterklas gedurende langere tijd meewerken in het project “’t Scharnier”
In het kader van de bacheloropleiding, lijkt de mogelijkheid om te kiezen, de betrokkenheid van de studenten te vergroten. De veelheid van individuele ervaringen op diverse vlakken, vergroot uiteraard de ervaring van de groep. Na de keuzestage worden de leerervaringen in de klasgroep besproken. Het is niet onze bedoeling om door deze keuzestage de studenten ‘op te leiden’ voor het buitengewoon onderwijs of de eerste graad. Mogen we u dan ook vragen om onze studenten te beschouwen als beginnelingen op het terrein? Aanvankelijk observeren ze en daarna verwachten we een meer actievere betrokkenheid. Hun interesse, inzet, openheid, bereidheid om te leren en te reflecteren vinden we uiterst belangrijk. We omschrijven per keuze in de praktijkgids wat we verwachten van de student(e). Het is echter bijzonder moeilijk om vooraf een stageprogramma op te stellen dat in elke stageschool kan uitgevoerd worden. Voor de stage in het buitengewoon onderwijs kan het wenselijk en zinvoller zijn om één week te observeren en daarna één week de klas over te nemen i.p.v. na de inloopdag dagelijks enkele activiteiten over te nemen. Deze formule, die enkele jaren geleden hoofdzakelijk vanuit scholen type 1 en 8 aangevraagd werd, kan nu zonder problemen toegepast worden. Gezien de eigenheid van iedere school is overleg tussen de directie, de stagementor en de student(e) noodzakelijk. We danken u alvast voor de kansen die u onze studenten in de keuzestage biedt.
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
155
OPMERKING: In het buitengewoon onderwijs en het eerste leerjaar van het basisonderwijs is het zeker niet de bedoeling dat de student(e) de volledige klas de hele stageperiode overneemt.
8.2
’t Scharnier: gelijke onderwijskansen
Een recente keuzemogelijkheid is het project ’t Scharnier. Dit is een project studieondersteuning-aan-huis voor leerlingen basisonderwijs en secundair onderwijs uit kwetsbare gezinnen uit de regio Brugge- Blankenberge. Deze studieondersteuning-aanhuis wordt opgenomen door studenten lerarenopleiding, sociale verpleegkunde en maatschappelijk werk van vier meewerkende hogescholen. Het project is ontstaan vanuit de regionale werking van het Lokaal Overlegplatform Gelijke Onderwijskansen (LOP Basisonderwijs Brugge en LOP Secundair onderwijs Brugge - Blankenberge). De doelstelling van het project is drieledig: • • •
Vooreerst binnen het gehele gezin een positievere schoolervaring en -beleving tot stand laten komen om op deze wijze de onderwijskansen van de kinderen en jongeren te verhogen. Eveneens is het de bedoeling dat scholen een bredere kijk krijgen op het omgaan met kwetsbare gezinnen en dit zijn vertaling vindt in het gelijke onderwijskansenbeleid van de scholen. Tenslotte willen we studenten (lerarenopleiding, sociale verpleegkunde,…) leren omgaan met het anders-zijn van leerlingen en hun gezinnen. Zij worden hierbij gecoacht door een projectteam.
Concreet zijn de meewerkende hogescholen de Hogeschool West-Vlaanderen (lerarenopleiding en maatschappelijk werk), de Katholieke Hogeschool Brugge -Oostende (lerarenopleiding en opleiding sociale verpleegkunde), de Arteveldehogeschool Gent (lerarenopleiding) en KATHO RENO Torhout (lerarenopleiding). Bij het project wordt uitgegaan van een netoverschrijdende en niveauoverschrijdende samenwerking. Aan het project werken mee en zijn lid van de stuurgroep: de meewerkende hogescholen, basisscholen (Brugge) en secundaire scholen (Brugge Blankenberge), de CLB 's, de armenorganisatie Wieder en ATD Vierde Wereld, het project 'De Katrol' te Oostende, de preventiecel Comité Bijzondere Jeugdzorg, het LOP Basisonderwijs Brugge en het LOP Secundair onderwijs Brugge-Blankenberge, … Het effectieve project wordt gerealiseerd door een projectteam, dat bestaat uit: • een methodische ondersteuner (externe detachering); • een ankerfiguur (contactpersonen voor studenten en gezinnen); • een brugfiguur voor de scholen en hogescholen, tevens projectverantwoordelijke. Het project wordt gerealiseerd met behulp van de financiële steun van de Provincie WestVlaanderen, het Departement Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap (erkenning als Proeftuin), de Koning Boudewijnstichting, de Preventiecel Comité Bijzondere Jeugdzorg van de Vlaamse Gemeenschap en de Stad Brugge. De studenten die kiezen voor het project ’t Scharnier doen hun keuzestage niet op de vooropgestelde 14 dagen. Dit project loopt over een langere termijn (een drietal maanden) waarbij de student een of twee keer per week een kansarm gezin bezoekt.
156
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
Deze studenten worden uitgebreid gebrieft en begeleid vanuit de Hogeschool en het project zelf. Wegens de eigenheid van dit project en de variatie aan invullingen wordt deze keuzemogelijkheid hier verder niet beschreven.
8.3
Opbouw van de stageperiode
8.3.1
OBSERVATIEDAG
Tijdens de observatiedag moet de student(e) een zo volledig mogelijk beeld van de stageklas en -school verwerven. Hij zal dus: • • • •
contact opnemen met de stagementor. de kleuters en hun beginsituatie leren kennen. met het klasmilieu, het materiaal en het klassenleven vertrouwd geraken. afspraken maken omtrent het indienen en ophalen van stageschema en voorbereidingen.
Dit gebeurt via observeren, een gesprek met de stagementor, helpen (toiletbezoek, jasjes, melk of een losse babbel tijdens hun spel. De student(e) geeft zelf geen activiteiten. Tijdens deze observatiedag observeert de student i.f.v. de onderzoeksopdracht ‘keuzestage’ (zie moduleboek ‘Zorg op kindniveau’, op te nemen als verplicht werkstuk in de leerportfolio). We kunnen het belang van de stagementor niet genoeg beklemtonen. Studenten die zich welkom voelen en door hun stagementor gesteund, leren sneller en effectiever. Zij ervaren de stage als een ‘samen werken aan evolutie’. Studenten waarderen het enorm als de stagementor aansluitend op de observatiedag tijd maakt voor hen. De student(e) kan dan haar/zijn verwachtingen met de stagementor bespreken en de stagementor kan haar/zijn eigen werkwijze toelichten.
8.3.2
INLOOPDAG
Dit is de eerste dag van de effectieve stageperiode. Tijdens deze dag ligt de klemtoon op verkennen en observeren. Per keuze formuleren we een reeks observatieopdrachten. 8.3.3
EFFECTIEVE STAGE
Als de student(e) stage loopt in een methodeschool of een multiculturele klas is hij/zij nu voor een groot deel verantwoordelijk voor de klas. In het buitengewoon onderwijs en de eerste graad neemt de student(e) enkele of de meeste activiteiten of lessen over. Dit gebeurt steeds in overleg met de stagementor (zie verder onder: “verwachtingen vanuit de lerarenopleiding”). Wilt u wel blijven rekening houden met het feit dat onze studenten niet burgerlijk aansprakelijk zijn.
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
157
Mogen we u vragen om de studenten niet in te schakelen voor toezicht op de speelplaats en de eetzaal en eveneens niet voor de naschoolse opvang.
8.4
Keuzemogelijkheid ‘buitengewoon onderwijs’: verwachtingen vanuit de lerarenopleiding naar de student
8.4.1
OBSERVATIEOPDRACHTEN
Tijdens de inloopdag kan je werken met deze opdrachten. Je leert tevens ook de gebruikte methodes en klasgewoonten kennen. Je mag uiteraard al een handje helpen. 11. Kennismaking met de school • Type • Personeel: Wie werkt hier? Omschrijving van de taak van de verschillende • disciplines volg eventueel een kind door een dag heen, om in contact te komen met de verschillende marnieren van hulpverlenen. • indeling in groepen • schoolwerkplan inkijken 12. Wat willen de begeleiders (leraren en paramedici…) met de kinderen van de klas bereiken? • Bestudeer het individuele handelingsplan van één kind. • Volg dit kind doorheen de dag om in contact te komen met de verschillende vormen van hulpverlenen. 13. Waarmee moet je rekening houden bij het begeleiden van deze kinderen (specifieke moeilijkheden, persoonlijkheidskenmerken, …) 14. Waarin verschilt de manier van werken met deze kinderen met de werking van het gewoon onderwijs? (didactische aanpak, omgang, materiaal, klasinrichting, …) 15. Probeer zicht te krijgen op je eigen gevoeligheden tegenover deze kinderen doorheen de stageperiode. Schrijf hierover regelmatig iets neer. Merk je de evolutie? 8.4.2
DOE–OPDRACHTEN
1. Houd de agenda bij zoals de stagementor het opstelt. Onderstreep wat je zelf gegeven hebt. Vul dit aan met verslag en bezinning indien de agenda louter uit planning bestaat. 2. Vanaf de derde dag geef je elke dag minstens drie activiteiten/lessen per dag. Bespreek met de stagementor wat wenselijk en haalbaar is. Je kunt met een groepje werken, met de klasgroep of met een individueel kind. Stop variatie in je aanbod van je activiteiten. (muziek, taal, beeld, wiskunde, beweging, wereldoriëntatie, sociale vaardigheden). Het is dus niet de bedoeling dat je na de inloopdag elke dag alle activiteiten overneemt. Je kunt ook voor de formule opteren van één week observatie en één week stage. 3. Voer minstens twee van de volgende activiteiten uit: een taalactiviteit die geschikt is voor jouw schooltype, een gerecht, een bewegingsactiviteit, een muzikale activiteit of een godsdienstmoment.
158
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
4. Bedenk hoe je het milieu kan verrijken. Noteer in je agenda hoe ze op je aanbod reageren. Indien je met een thema werkt, maak je dit thema zichtbaar in je klas door je milieuverrijking. 5. Dien je voorbereiding minstens één dag op voorhand in zodat de stagementor nog de tijd krijgt om een en ander bij te sturen of te helpen bij problemen. 6. Bezorg je weekplanning aan je bezoekende docent. Noteer duidelijk wanneer jij aan het werk bent en wanneer je helpt en/of observeert.
8.5
Keuzemogelijkheid ‘eerste leerjaar’: verwachtingen vanuit de lerarenopleiding naar de student
8.5.1
OBSERVATIEOPDRACHTEN
Deze opdrachten los je hoofdzakelijk op tijdens de inloopdag. 1. Welke leerlingen zijn duidelijk vlotter dan het gemiddelde van de klas in leren lezen, rekenen en/of schrijven ? Beschrijf het niveau van functioneren. 2. Welke leerlingen hebben problemen met lezen/rekenen en/of schrijven? Beschrijf waar ze moeite mee hebben. 3. Welke kinderen hebben problemen met werkhouding? Beschrijf hun manier van werken. 4. Bij welke kinderen merk je signalen van mogelijke sociaal-emotionele problemen? Beschrijf de signalen. 5. Ga na op welke manieren zorgverbreding op schoolniveau georganiseerd wordt (taakleraar, leraar zorgverbreding, leerlingvolgsysteem, samenwerking met CLB, samenwerking met buitengewoon onderwijs… ) 6. Observeer een bepaald kind grondiger en verzamel meer gegevens omtrent zijn specifieke opvoedingsvragen. 7. Maak een inventaris van de hoeken. Ideeën voor verrijking? 8. Volg aandachtig alle lessen en observeer de kinderen minstens één keer op de speelplaats 8.5.2
OPDRACHTEN ACTIEVE STAGE
1. Houd de agenda bij zoals de stagementor het opstelt. Onderstreep wat je zelf gegeven hebt. Vul dit aan met verslag en bezinning indien de agenda louter uit planning bestaat. 2. Geef na de inloopdag elke dag minstens drie activiteiten/lessen. (klassikaal, groep, hoekenwerk). Bespreek met de stagementor precies wat je mag /kan geven. Alle activiteiten / lessen geven lijkt ons niet wenselijk en haalbaar. De student(e) kan
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
159
ook leren uit het observeren van lessen van de stagementor. 3. Vertrek vanuit de handleidingen bij je taal- en wiskundemethode en stel de voorbereidingen op zoals afgesproken in de module eerste leerjaar. Geef vier taallessen en vier wiskundelessen. 4. Doe een aanbod van leuke tussendoortjes zoals muzikale spelletjes, vinger- en handspelletjes, bewegingsmomenten 5. Voer minstens twee van deze activiteiten uit: werken rond sociale vaardigheden, uitstap, gerecht, bewegingsactiviteit, godsdienstles, muzikale activiteit, beeldend werken. 6. Werk binnen het thema van wero minstens één les uit. Dit kan klassikaal of in groepjes uitgewerkt worden. 7. Verrijk het hoekenwerk met minstens één aanbod. 8. Dien je voorbereiding minstens één dag op voorhand in, zodat de stagementor nog de tijd krijgt om één en ander bij te sturen of te helpen bij problemen. (zeker voor taal en wiskunde) 9. Bezorg je weekplanning aan je bezoekende docent.
8.6
Keuzemogelijkheid ‘methodeschool’, ‘multiculturele kleuterklas’, ‘Nederlandse kleuterklas’: verwachtingen vanuit de lerarenopleiding naar de student
8.6.1
OBSERVATIEOPDRACHTEN
1. Beschrijf het eigene van deze school. Waarin verschilt ze van een doorsnee basisschool? (doelstellingen, principes, methodes, groeperingsvormen of afkomst van de kinderen, ouderparticipatie, ruimtes, materialen, …) 2. Bestudeer de werking van de school in zijn totaliteit. Observeer tijdens de inloopdag ook in een “hogere klas”. Wat valt je hierbij op? 3. Ga na op welke manier zorgverbreding op schoolniveau georganiseerd wordt (taakleraar, zorgcoördinator, leerlingvolgsysteem, samenwerking met CLB, samenwerking buitengewoon onderwijs…) 4. Tijdens de inloopdag mag je uiteraard een handje helpen 8.6.2
OPDRACHTEN ACTIEVE STAGE
1. Na de inloopdag neem je zo veel mogelijk activiteiten van je stagementor over. Je gaat vooral uit van de op school gebruikte methodes en aanpak van de kinderen. Je kiest in overleg met je stagementor een thema of project voor de periode. 2. Houd de agenda bij zoals de stagementor het opstelt. Onderstreep wat je zelf gegeven hebt. Vul dit aan met verslag en bezinning indien de agenda louter uit planning bestaat.
160
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
3. Dien je voorbereiding minstens één dag op voorhand in, zodat de stagementor nog de tijd krijgt om één en ander bij de sturen of te helpen bij problemen. 4. Bezorg je planning aan je bezoekende docent.
8.7
Begeleiding en beoordeling door de stagementor
Studenten leren het meest wanneer ze zoveel mogelijk zelf de verantwoordelijkheid voor de klas mogen overnemen. Enkel wanneer de student(e) duidelijk niet opgewassen is tegen het klasgebeuren of wanneer zware pedagogische fouten gemaakt worden, vragen we de stagementor tussen te komen. Wij stellen het op prijs dat de stagementor noteert in het schrift van de student(e). Feedback noteren op de les is niet eenvoudig! Noteer zo veel mogelijk wat je ziet – hoort en wat het effect is op de kinderen. Bevestig wat goed loopt en noteer waaraan gewerkt moet worden. Je kan uiteraard ook concrete tips en alternatieven noteren. Het lijkt ons van groot belang dat deze schriftelijke neerslag besproken wordt in een feedbackgesprek. We verwachten dat er tijdens de stage één begeleidingsgesprek doorgaat. Omdat de student(e) zelf verantwoordelijk moet zijn voor zijn/haar eigen leerproces is het beste uitgangspunt voor dit begeleidingsgesprek de eigen ervaring van de student(e). Enkele voorbeelden: (natuurlijk kan niet altijd alles aan bod komen) • • • • • • • • • • • •
Wat is je algemene indruk van de dag/week? Voelde jij je er goed bij? Wat liep goed? Waarom? Wat liep moeizaam? Waarom? Ben je tevreden over je voorbereiding? Had je de beginsituatie goed ingeschat? Had je de methoden en de organisatie goed ingeschat? Heb je de indruk dat de kinderen de vooropgestelde doelstellingen bereikt hebben? Vonden de kinderen het prettig? Boeiend? Wat wel, wat niet? Wat zou je wijzigen? Wat behouden? Welke werkpunten had je voor jezelf bepaald? Hoe zijn je ervaringen daaromtrent?
Als afronding: • •
Wat heb je geleerd? Welke zijn de werkpunten voor de volgende dag?
De student(e) noteert die werkpunten in zijn agenda of reflectieformulieren. Dan kan de stagementor feedback geven over dingen die de student(e) over het hoofd gezien heeft. Het is belangrijk hier vooral observaties weer te geven en niet direct te beoordelen. De stagementor kan ook tips en aandachtspunten (werkpunten) geven vanuit zijn ervaring. Het meest interessant is die tips te plaatsen binnen een groter geheel, zodat de student(e) ze kan toepassen in andere activiteiten. Aan het einde van de stageperiode vragen we aan de stagementor een evaluatie van de stage. Hij kan hiertoe gebruik maken van het document zoals dat hierbij gevoegd is
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
161
(zie bijlagen) en dat bestaat uit een invulformulier en de stageleerlijn. Per stage en per student(e) wordt het invulformulier ook losbladig aan de stagementor bezorgd.
Dit stageverslag moet met de student(e) doorgenomen worden. De student(e) tekent het verslag dan af 'voor gezien’. Het verslag wordt daarna met de student(e) meegegeven, die het op zijn beurt aan zijn stagebegeleider bezorgt.
162
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
9
DE PLAATS VAN DE INGROEISTAGE IN DE OPLEIDING
In de derde opleidingsfase hebben de studenten al één week stage gelopen in het eerste leerjaar en twee weken in een eerste kleuterklas. Ze hebben ook een keuzestage van twee weken achter de rug: de meeste studenten in het buitengewoon onderwijs, anderen in een methodeschool, multiculturele klas of in het eerste leerjaar. De ingroeistage is een langere praktijkperiode op het einde van hun opleiding die tevens de deur openzet naar een eigen professionele carrière in het onderwijs. De studenten krijgen de kans om gedurende een langere periode en met een toenemende zelfstandigheid te werken met een klasgroep. Door de stage niet te beperken tot activiteiten leiden, kunnen de studenten, naast hun rol als begeleider van ontwikkelingsprocessen, ook als volwaardig teamlid in contact kunnen komen met andere facetten van het beroep van leraar: samenwerken met collega’s, participeren aan vergaderingen, oudercontacten, buitenschoolse activiteiten, contact nemen met externe instanties, administratieve taken vervullen, kennismaken met de schoolvisie, de schoolwerkplanning en de organisatie van de zorgverbreding… We hopen op die manier de praktijkschok voor de beginnende leraren te verminderen en de studenten beter voor te bereiden op het veelzijdige beroep van leraar. Deze stage biedt kansen om theorie en praktijk op elkaar af te stemmen. De onderzoeksopdrachten die de studenten zullen uitvoeren, leiden tot een verdiepende oriëntatie en een confrontatie tussen de theorie en de dagelijkse werkelijkheid van de stageschool. (zie werkplan) We hopen dat de studenten hier ook zelf initiatieven zullen nemen, bv. in het kader van hun actieonderzoek. Deze stage kan ook voor de stageschool een meerwaarde betekenen. Door de directe begeleiding geleidelijk af te bouwen en de student(e) in toenemende mate zelfstandig de klas in handen te laten nemen, komt er voor de stageschool tijd vrij voor andere schooltaken, zoals overleg, uitwerken van thema’s, initiatieven voor zorgverbreding, vervangen van een zieke collega… De student(e) kan ook vanuit haar/zijn eigen sterke kanten een bijdrage leveren tot de werking van de school. De langere en meer zelfstandige stage is ook een ideale mogelijkheid tot reflectief ervaringsleren. Dit ervaringsleren of leren aan ervaring leidt tot competentiegericht en levenslang leren. Het competentiegericht leren stelt de student(e) in staat om vanuit zijn totale persoon en aangepast aan de complexiteit van de situatie de juiste keuzes te maken. Mogen we u dan ook vragen om onze studenten te beschouwen als beginnende leraren die willen ingroeien (in de praktijk en het team) in plaats van tijdelijke stagiairs. Tot slot willen we u meedelen dat de burgerlijke verantwoordelijkheid en de verzekering van de stagiair gedekt zijn door het samenspel van polissen van enerzijds de hogeschool, anderzijds de stageschool.
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
163
164
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
10
OPBOUW VAN DE INGROEISTAGE
10.1
Contactdag
Tijdens de contactdag moet de student(e) een beeld van de stageklas en – school verwerven. Hij/ zij zal dus contact opnemen met de stagementor en de klasruimte en het materiaal verkennen. De student(e) heeft een eerste korte kennismaking met de kinderen. Zij/hij observeert, maar geeft zelf geen activiteiten. In een gesprek met de stagementor wordt gepraat over klasgewoontes, mogelijke thema’s voor de stage en wordt de schoolkalender met vrije dagen, vergaderingen of andere speciale activiteiten overlopen. Op de contactdag bespreekt de student(e) in overleg met de andere studenten in de stageschool, enkele onderdelen van het werkplan met de stagementoren en de directie. Alle overleg met de directie gebeurt zoveel mogelijk met de volledige groep studenten. Enkele afspraken vanuit de hogeschool: • •
Vóór deze contactdag zal één student(e) van BALO of BAKO telefonisch contact opnemen met de directie om in groep met de directie een bepaald uur op de eerste contactdag te overleggen. De studenten passen zich in de agenda van de directie in. De studenten kunnen een halve dag hun klas verkennen. Daarnaast kunnen ze een gesprek (in groep) voeren met de directie. De overige tijd mogen ze benutten om buiten (of binnen?) de school te overleggen.
10.2
Observatiedag
Na de eerste contactdag wordt een voorlopig werkplan opgesteld. Op de observatiedag wordt dit werkplan aan de stagementor en de directie voorgesteld. Directie en stagementoren kunnen in overleg met de studenten wijzigingen voorstellen. De student(e) zal nu gerichter de kinderen in de klas observeren en nog heel wat afspraken maken rond thema’s, klasgewoontes, gebruik van materialen, ruimtes… De studenten blijven de volledige dag op de stageschool en kunnen een handje helpen. De student(e) geeft zelf geen activiteiten. We kunnen het belang van de stagementor niet genoeg beklemtonen. Studenten die zich welkom voelen en door hun stagementor gesteund, leren sneller en effectiever. Zij ervaren de stage als een samenwerken aan evolutie. Studenten waarderen het enorm als de stagementor aansluitend op de contactdag tijd maakt voor hen. De student(e) kan dan zijn verwachtingen met de stagementor bespreken en de stagementor kan zijn eigen werkwijze toelichten.
10.3
Ingroeistage
Naast de vier weken effectieve stage (min. 33 en max. 37 halve dagen), die niet aaneensluitend moeten zijn, is er ook ruimte voor allerlei andere activiteiten. Het definitieve werkplan kan na overleg met alle betrokkenen nog gewijzigd worden. De opdrachten voor de effectieve stage en de suggesties voor activiteiten buiten het lesgeven worden verder in de praktijkgids toegelicht
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
165
10.4
Terugkomdag
De studenten komen tijdens de stage één dag terug naar de campus. De bedoeling hiervan is om ervaringen uit te wisselen, te reflecteren, een sessie supervisie en leerportfolio te volgen en de praktijk bij te sturen. De stagementor neemt op die dag de klas over.
166
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
11
VERWACHTINGEN VANUIT DE LERARENOPLEIDING NAAR DE STUDENT(E) (INGROEISTAGE)
11.1
Werkplan voor de ingroeistage
11.1.1
INLEIDING
Hoe stel je een persoonlijk werkplan op voor de ingroeistage? We formuleren a.d.h.v. de doelstellingen van de ingroeistage enkele suggesties voor zinvolle stageopdrachten. We formuleren hierbij welke opdrachten je minimum moet uitwerken (aangeduid met een *). Je hoeft dus niet alle opdrachten uit te voeren. Als student(e) leg je ook eigen accenten. Deze accenten zijn afhankelijk van je persoonlijke werkpunten, kwaliteiten en interesses en de situatie op je basisschool. We denken tevens aan de accenten die je wil leggen in het kader van je actieonderzoek en/of eindportfolio. Als student(e) moet je nu zelf meer vorm geven aan je eigen leerproces. De geformuleerde basiscompetenties voor beginnende leraren dienen hierbij als ijkpunten. 11.1.2
CONCREET
Naast de vier weken effectieve (les)stage die niet aaneensluitend moeten gebeuren, is er ook ruimte voor allerlei andere activiteiten. Het werkplan bespreek je met je stagementor en je schoolteam. Indien je met meerdere studenten van BAKO en BALO in dezelfde school stage loopt, overleg je vooraf welke onderdelen jullie van je werkplan met de stagementoren en de directie wensen te bespreken (op de contactdag). Je formuleert m.a.w. enkele voorstellen naar inhoud en timing. In overleg met de basisschool en je medestudenten stel je daarna het definitieve werkplan op. Je stelt dit werkplan op de observatiedag aan de directie en je stagementor voor. De • • • •
opdrachten zijn zo samengesteld dat ze: uitnodigen tot activiteit zelfstandig zijn uit te voeren leiden tot reflectie de mogelijkheid bieden tot samenwerking
Je stelt een portfolio samen over de verschillende activiteiten die je in de stageschool buiten het strikte lesgeven hebt uitgevoerd. Hiermee toon je aan dat je eraan gewerkt hebt. We nummeren de opdrachten zodat je in je portfolio (of agenda) kan verwijzen naar deze nummers. Voor enkele opdrachten verwachten we enkel een handtekening van de stagementor. Wanneer je met meerdere studenten in één school stage loopt, zullen bepaalde onderdelen van de portfolio gemeenschappelijk zijn. Duid dit ook aan (zie opdrachten met G). Je kunt opteren om over bepaalde onderwerpen individueel of in groep te reflecteren. Vermeld telkens met wie je voor welke opdracht hebt samengewerkt. (studenten BAKO of BALO)
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
167
In de opdrachten zal je merken dat volgende thema’s uit de 3de opleidingsfase aan bod komen: • • • • •
schoolvisie, onderwijsbeleid zorgverbreding contact met ouders en externen werken in een schoolteam opbouwen van eigen visie op klashouden, beleid, innovatie, onderwijsactualiteit…
We vermelden per opdracht hoe je dit kan onderzoeken of ervaren en beschrijven wat in je portfolio of je agenda hoort (of uitzonderlijk in je logboek of afzonderlijk moet ingediend worden) Reflectie is inherent aan een portfolio, maar we expliciteren dit bij heel wat opdrachten. We formuleren tevens enkele richtlijnen rond de concrete verwachtingen omtrent het aantal bladzijden per opdracht. Bedenk dat het aantal bladzijden van een portfolio geen richtsnoer is voor de kwaliteit ervan… Om te illustreren hoe je een keuze kan maken uit deze opdrachten en dit in je werkplan kan ordenen voegen we er een concreet (fictief) voorbeeld aan toe.
168
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
12
DOELSTELLINGEN (BASISCOMPETENTIES) & VERWERKINGS- EN ONDERZOEKSOPDRACHTEN INGROEISTAGE
De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen 1.2 1.8 en 1.9
Doelstellingen kiezen en formuleren Observeren met het oog op bijsturing of remediëring
1. Beschrijf hoe men in de stageschool concreet werkt met leerplannen en/of het ontwikkelingsplan. Kopieer enkele documenten vb. van vergadering rond dit onderwerp ) en reflecteer hierover (1 blz. )
2. *(G) Breng de visie en de organisatie van de zorgverbreding van de school in kaart. a. Interview de directie, beleidsondersteuner, taalleraar of zorgcoördinator… b. Wat is de visie op ZV in deze school? Welke kinderen komen in aanmerking? Hoe komt men de kinderen op het spoor? (volgsysteem) Welke initiatieven onderneemt men? Doet men aan ZV op klasniveau en op kindniveau? Wie is de verantwoordelijke? Kopieer enkele documenten (welk volgsysteem) Je kunt ook vragen om dossiers (discreet) in te kijken c. Reflecteer over het systeem van de school (gelijkenissen en verschillen met het volgsysteem dat je leerde?) (totaal: 3 blz )
De leraar als opvoeder 2.2 2.3 2.5
De emancipatie van kinderen bevorderen Door attitudevorming kinderen op individuele ontplooiing en maatschappelijke participatie voorbereiden. Adequaat omgaan met kinderen in sociaal-emotionele probleemsituaties en met gedragsmoeilijkheden
3. *(G) Elke school heeft een eigen opvoedingsproject dat vertaald wordt in een schoolwerkplan. a. Kijk het schoolwerkplan in en noteer een 3-tal belangrijke accenten b. Onderzoek of de school werkt aan deze accenten. Hoe? Is dit zeer actueel of wordt dit gepland op korte of lange termijn? Bespreek dit eventueel met enkele leraren en/of directie. c. Reflectie: Wat spreekt jou aan? Vind je het een realistisch plan of te vaag? (accenten en reflectie: 2 blz.)
4. Beschrijf een conflictsituatie en reflecteer op je eigen reactie. Noteer dit in je agenda. 5. Ga na hoe men in de school omgaat met probleemsituaties. Welk beleid is er daaromtrent? (o.a. emotionele problemen, kansarmen, anderstaligen, kindermishandeling…) Kopieer documenten of praat hierover met je stagementor (o.a. wie neemt contact op met de ouders? Wie verwijst naar wie door? ) Verslag en reflectie (1-2 blz.)
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
169
De leraar als inhoudelijk expert 3.3
Het eigen vormingsaanbod situeren en integreren in het geheel van het onderwijsaanbod
6. *(G) Werkt de school samen met andere scholen in de buurt of in een fusie of met één of meerdere scholen uit het buitengewoon onderwijs? a. Beschrijf de activiteiten, initiatieven of kopieer de documenten rond die samenwerkingsverbanden. b. Hoe staat de school tegenover inclusie, integratie van kinderen met een handicap? Verslag en reflectie (1-2 blz.)
7. *(G) Hoe zijn de kleuterschool en de lagere school op elkaar afgestemd? Lopen er gemeenschappelijke projecten, vergaderingen of worden er samen prioriteiten opgesteld? Wordt er iets georganiseerd (mei/juni) rond de overstap derde kleuter – eerste leerjaar? Zie je zaken van de derde kleuterklas in het eerste leerjaar en omgekeerd? Kopieer documenten of vraag dit aan het team Reflectie en verslag (1 blz.)
8. (G). Nascholing van het team Bestaat er een nascholingsbeleid? Wie beslist welke personen welke nascholing volgen? Gebeurt dit vanuit de prioriteiten in het schoolwerkplan of volgt het personeel op vrijwillige basis enkele cursussen of voordrachten? Bestaat er nascholing in team? a. Bespreek dit met enkele leraren en/of directie. Je kunt ook documenten kopiëren. Breng in kaart welke nascholingen voor dit schooljaar werden gepland. b. Verslag en reflectie (1-2blz)
De leraar als organisator 4.2 4.3 4.4
Een kindaangepast activiteiten- en/of dagverloop creëren, kaderend in een tijdsplanning Op een correcte wijze administratieve taken uitvoeren. Een stimulerende en werkbare klasruimte creëren, rekening houdend met de veiligheid van de kinderen.
9. *Maakt de stagementor een planning op per thema, per jaar of trimester? Komt die planning tot stand in overleg met andere collega’s of stelt iedereen dit individueel op? a. Ga ook na hoe de klasoverstijgende projecten gepland worden en wie de motor is achter deze projecten. ( kleine projecten tussen enkele klassen of/en grote schoolprojecten ) b. Verzamel informatie via gesprekken en/of documenten (verslag en reflectie: 2 blz.)
10. *(G)In de gids voor ouders met kinderen in het basisonderwijs wordt vaak over het schoolreglement geschreven. Vergelijk dit met het schoolreglement van jouw school (1 blz. verslag en reflectie) 11. Bestudeer en werk een halve dag mee aan administratieve taken bij de directie en/of administratieve hulp. Noteer je bevindingen. Zoek tevens antwoorden op o.a. de volgende vragen: a. Lestijdenpakket: Hoe worden de lestijden besteed?
170
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
b. Personeelsbestand van de school: aantal leraren? Aantal tijdelijken en benoemden? c. Wat moet er gebeuren bij ziekteverlof en andere verloven? (2 blz.)
12. *(G) Lees de tekst ‘ Een dag in het leven van een basisschooldirecteur’ Toets dit beeld aan jouw directie (1 blz.)
13. * Neem één week alle administratieve taken (zoals maaltijden, betalingen, register…) van je stagementor over. (handtekening) 14. * Verkenning van de leeromgeving in de lagere school. (zie ook opdracht 8) a. Verken gedurende een halve dag het klasleven in andere klassen van de basisschool. Zorg ervoor dat je in minstens 2 klassen van de lagere school bent geweest. b. Het cruciale aandachtspunt bij deze verkenning is: hoe probeert de leraar een leeromgeving te creëren waarin kinderen zich goed voelen (welbevinden) en verder ontwikkelen (betrokken zijn en daardoor hun competenties verder ontplooien)? Concrete observatiepunten “kunnen” zijn: hoe richt de leraar zijn klas in? Is er aandacht voor soepele organisatievormen (hoekenwerk, contractwerk, remediërende opdrachten voor sommigen,…)? Hoe werkt de leraar aan sfeer en relatie? Is er aandacht voor individualisatie? Krijgen de leerlingen de kans om zelf actief te zijn? Mogen ze zelf initiatief nemen? Hoe probeert de leraar dichter bij de beleving van de leerlingen te komen? Op welke manier worden de leerlingen gestimuleerd om betrokken te zijn? … Je hoeft niet al deze vragen te beantwoorden, maar ze kunnen je inspireren om op bepaalde zaken te letten. Kies voor jezelf een aantal concrete aandachtspunten uit. (2 blz.) c. Noteer een verslag over je ervaringen: wat heb je bijgeleerd? Wat vond je sterk en wat zou er volgens jou nog moeten veranderen? (maximum één bladzijde)
De leraar als innovator – onderzoeker 5.1 5.3.
Vernieuwende elementen aanwenden en aanbrengen. Het eigen functioneren kunnen bevragen en bijsturen
15. Hoe wordt ICT geïntegreerd in jouw basisschool? 16. *Breng vernieuwende inzichten in de klaspraktijk (actuele visies en trends inzake onderwijs en didactische praktijk) Probeer iets uit wat NIEUW is voor jouw basisschool. Of geef bestaande initiatieven een extra impuls. Je kunt eveneens een vernieuwingsidee uittesten in het kader van je actieonderzoek of vanuit eigen sterke kanten vb. dans, beeld, poëzie, drama, milieu, muziek… Reflecteer hierover. (verslag en reflectie 2 blz.)
17. *Formuleer werkpunten die nauw aansluiten bij je individuele leervragen en leerbehoeften. (taak- en persoonsgericht reflecteren) (zie formulieren zelfreflectie) 18. *Opbouwend participeren aan drie begeleidingsgesprekken. a. Noteer de data van de begeleidingsgesprekken en noteer per gesprek jouw gespreksthema's als student en de thema's van de stagementor. b. Noteer de gemaakte afspraken op een formulier ‘stagebegeleidingsgesprek’ en laat dit document telkens ondertekenen door je stagementor. (formulier vind je op Toledo) c. Na elk begeleidingsgesprek reflecteer je kort (halve bladzijde) over het verloop van het gesprek. Hoe voelde jij je hierbij? Heb je kunnen verwoorden wat je wou? Heb je iets gehad aan dit gesprek? Wat kan je wijzigen, hoe kan je het de volgende keer anders en beter aanpakken?
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
171
De leraar als partner van ouders en verzorgers 6.1 6.2 6.3
Zich op de hoogte stellen van en discreet omgaan met gegevens over een kind Aan ouders informatie en advies verschaffen over hun kind in de school In overleg met het team de ouders / verzorgers informeren over en betrekken bij het klas- en schoolgebeuren Met ouders/verzorgers in dialoog treden over opvoeding en onderwijs
19. Bij het nemen van eigen initiatief maak je een brief op om de ouders te informeren (kopie van brieven) (vb. klasoverstijgende activiteit, uitnodiging afsluiten van een project… ) 20. *Praat geregeld met ouders aan de deur of schoolpoort. Luister naar hun noden en vragen. Noteer de thema’s van die gesprekken en reflecteer hierover (1 blz.)
21. *Volg een gesprek tussen stagementor en ouders zie opdrachten ingroeistage op Toledo
22. Bestaan er op jouw school afspraken rond hoe en wanneer over bepaalde moeilijke onderwerpen of problemen gepraat wordt met ouders? Wat ziet men in jouw school als de meest voorkomende en/of moeilijkste knelpunten met ouders? Vraag dit aan je stagementor of directie (1 blz.)
23. Volg een informatieavond voor ouders of een vergadering van het oudercomité (handtekening) Kopie van verslag
24. Som alle initiatieven over ouderparticipatie op. (1 blz)
De leraar als lid van een schoolteam 7.1 7.2 7.3
7.4
Participeren aan samenwerkingsstructuren Binnen een team over een taakverdeling overleggen en die naleven De eigen pedagogische en didactische opdracht en aanpak in teamverband bespreekbaar maken Zich documenteren over de eigen rechtszekerheid en die van het kind
25. Volg een personeelsvergadering, werkoverleg tussen enkele leraren, een pedagogische studiedag of een ander overlegmoment binnen de school. Is er een vorm van overlegcultuur of niet? Kopieer het verslag en reflecteer hierover (1 blz.)
26. *In contacten met stagementor, directie en schoolteam kenmerken van echtheid, aanvaarding, empathie en respect tonen. Illustreer dit a.h.v. één situatie met leraren of directie (waarbij je het moeilijk of makkelijk had om hieraan te beantwoorden)
172
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
27. *(G) Organiseer een klasoverstijgende activiteit (min 2 klassen school) en overleg hierover met de directeur. (vb. sport, crea, uitstap, schoolfeest, project… een samenwerkingsmoment tussen jouw klas en één of meerdere klas(sen) van de lagere school ) Voor deze activiteit beleg je een korte vergadering en bepaal je in overleg de concrete uitwerking en de taakverdeling. Reflecteer hierover. Werk indien mogelijk samen met de studenten van 3 BAKO en 3 BALO. Verslag en reflectie (2 blz.)
De leraar als partner van externen 8.1
In overleg contacten leggen, communiceren en samenwerken met externe instanties, die onderwijsbetrokken initiatieven aanbieden.
28. *(G) Opdracht CLB a. Lees de brochure van het CLB grondig door en lees het beleidsplan tussen het CLB en jouw school. (Beleidsplan opvragen bij je directie) b. Contacteer op jouw school de CLB medewerker en volg haar/hem bij een MDO, een observatie, een testafname, een gesprek met een leraar of een gesprek met ouders. Kies minstens één moment waarbij je een interventie van een dossier van een kleuter of een lager schoolkind kan volgen. (bij voorkeur een kleuter) c. Noteer je ervaringen en bespreek met de CLB- medewerker die ervaring of/en praat over recente vernieuwingen of problemen van het CLB.(vb. over het vraaggestuurd werken van het CLB) Opmerking: voor deelopdracht a en b moet je afspraken maken en uitvoeren in de loop van je stage. Indien deelopdracht c niet haalbaar is voor de CLB medewerker, dan hoef je die opdracht niet uit te voeren. Je kan eventueel de samenwerking met het CLB ter sprake brengen met ander collega’s uit het team. (tot: 2 blz.)
29. *(G) Neem naar keuze contact op met andere instanties waarmee de stageschool (kan) samenwerken, vb. revalidatiecentrum, schoolopbouwwerk, logopedist, Gonbegeleiding, bijzondere jeugdzorg, vertrouwenscentrum, thuisbegeleidingsdienst, provinciale educatieve diensten, bibliotheek, museum… (je mag hiervoor de school verlaten ). Indien jouw school nauw samenwerkt met een school van het buitengewoon onderwijs (opdracht 7) kan je opteren om hiermee contact op te nemen. Hoe en waarom werken ze samen? Noteer je ervaringen (1 blz.) Kopieer eventueel enkele documenten
De leraar als lid van de onderwijsgemeenschap 9.1 9.2
Deelnemen aan het maatschappelijk debat over onderwijskundige thema’s Reflecteren over het beroep van leraar en de plaats ervan in de samenleving
30. *Ga geregeld in de leraarskamer en praat met de collega’s van de kleuterschool en lagere school. Op die manier leer je ook andere leden van het schoolteam beter kennen en kan je eventueel afspraken maken voor bepaalde onderzoeksopdrachten. Je kan over bepaalde zaken gewoon meepraten, van gedachten wisselen over bepaalde actuele onderwijsthema’s, je kan luisteren naar verhalen en de sfeer van de gesprekken in de leraarskamer aanvoelen. Denk er aan: je gaat discreet om met de
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
173
gegevens uit de leraarskamer! Omschrijf in één bladzijde jouw ervaringen en/of bedenkingen na deze kennismaking met de leraarskamer van jouw school.
31. *Stel een sollicitatiebrief op en leg die voor aan je directie. Vraag feedback. Kopie van brief en feedback van je directie. Naar keuze (niet verplicht!) een sollicitatiegesprek simuleren.
174
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
13
PLANNING VAN ENKELE OPDRACHTEN IN EEN WERKPLAN (INGROEISTAGE)
Week 6
Week 5
Week 4
Week 3
Week 2
Week 1
Minimaal 33 en maximum 37 halve dagen in de klas De cijfers in onderstaand schema verwijzen naar de opdrachten MA 19/03
DI 20/03
WOE 21/03
DON 22/03
VRIJ 23/03
Observatie kleuter
KL
KL
KL
KL
1,2,3
KL
/
KL
MAA 26/03 Observatie lagere school 14 Gesprek directie en leraren 7,8,9
DIN 27/03
WOE 28/03
DON 29/03
VRIJ 30/03
KL
KL 17
KL 13
KL
KL 21 ’s avonds: 25
/
KL
KL
MAA 16/04
DIN 17/04
WOE 18/04
DON 19/04
VRIJ 20/04
KL
KL
KL 20
KL 20
Observatie, Gesprek 2,3,12
KL
KL ’s avonds: 21
/
KL
Bezoek CLB 28
MAA 23/04
DIN 24/04
WOE 25/04
DON 26/04
VRIJ 27/04
KL
KL 20
KL 27
KL
TKD
KL
18: begeleidingsgesprek
18: begeleidingsgesprek
KL
18: begeleidingsgesprek
KL
KL
MAA 1/05
DIN 2/05
WOE 3/05
DON 4/05
VRIJ 5/05
VR
VR
KL
KL 16
KL
/
KL 16
KL
KL
MAA 7/05
DIN 8/05
WOE 9/05
DON 10/05
VRIJ 11/05
2,3,31,10
Afwerken opdrachten
Bezoek externen 29
Afwerken opdrachten
Afwerken opdrachten
/
KL: in klas werken, VR: vrije dag, TKD: terugkomdag, OP: werken aan opdrachten Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
175
13.1
Voorbereidingen
De activiteit mag beknopter weergegeven worden dan in een eerste of tweede opleidingsfase, maar niet te beknopt. De voorbereiding omvat enkel inhoud, organisatie en begeleiding. De doelstellingen worden voor de ingroeistage in de agenda bij de planning genoteerd. Vooral de begeleiding moet uitgeschreven worden. De voorbereidingen voor die dag worden ‘s ochtends aan de kleuteronderwijzer(es) gegeven. Om een bruikbaar idee binnen een bepaald thema concreter te maken, bepaalt de student of hij dat idee wil uitwerken als zelfstandig spel, explorerend beleven, ontwikkelingsondersteunend leren of ontmoeten. Voor elke ervaringssituatie worden de dominante ontwikkelingsaspecten (en vaak ook de leerlijnen) geformuleerd. De student noteert op de voorbereiding per activiteit welke ervaringssituatie zij/hij eraan toekende. Enkele vb.: waarneming van handtassen (explorerend beleven), geschenkjes inpakken (zelfstandig spel), foto’s bekijken en bespreken (ontmoeten), een lied aanleren (ontwikkelingsondersteunend leren), … De voorbereidingen van zelfstandig spel en activiteiten die onveranderd blijven en die kaderen in de ervaringssituatie ‘ontmoeten’, worden iedere dag bij de andere voorbereidingen gevoegd. De vormingskansen (ontwikkelingsaspecten) van de hoeken worden samen gebundeld op de formulieren ‘zelfstandig spel’. Er wordt een algemene voorbereiding gevraagd van onthaal, melk drinken, opruimen, jasjes aan- en uitdoen. Wat de voorbereiding van vrij spel betreft blijft één pagina onveranderd; de tweede pagina verandert volgens de dag. Het eerste blad mag gebundeld worden met de voorbereidingen van melk drinken enz. De voorbereidingen van de vorige dagen en van de dag zelf moeten in de klas aanwezig zijn.
13.2
Stagemap
De map omvat (zoals in de tweede opleidingsfase) volgende rubrieken: • • • • • • • •
Algemeen (= algemene gegevens m.b.t. de school, de klas.) Klasplan Verrijking (opsomming van verrijkingsmateriaal, alle formulieren zelfstandig spel, essentie van het thema, aangepaste woordenschatlijst) Werkplan - Weekplanning (geen gedetailleerd stageschema) Voorbereidingen Agenda (planning en reflecties) Aandachtspunten voor uitspraak en taalzuivering Tussendoortjes met ontwikkelingsaspecten
De voorbereidingen kunnen eventueel afzonderlijk gebundeld worden. De documentatie (o.a. ideeën in verband met de opleiding, gegevens in verband met Nederlands, muziek, ...) worden best afzonderlijk in een map bewaard en aan de stagementor ter inzage gegeven.
176
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
13.3
Agenda
Het al dan niet invullen van de agenda van de stagementor gebeurt in afspraak met de stagementor. Een dubbel agenda invullen lijkt ons een zware opdracht. Een agenda bestaat steeds uit twee delen: Planning van de dag met vermelding van de UREN en verslag (reflectie). In deze laatste stage met +/- 36 halve dagen praktijk maken we een realistisch en haalbaar agenda. Het is belangrijk dat het agenda als werkinstrument wordt gebruikt in de praktijk. Het mag geen noodzakelijke, dagelijkse karwei worden voor de hogeschool met zinloze of gefantaseerde observaties en zinloze aandachtspunten. 13.3.1
PLANNING = concretisering van de ruwe weekplanning.
De planning wordt telkens de dag vooraf ingevuld op basis van de reflecties van de voorbije dag. Op die manier kan je inspelen op wat leeft in de klasgroep. Welk aanbod of zelfstandig spel moet ik herhalen, voor welke activiteit moet ik meer of minder tijd reserveren … In tegenstelling tot de andere stages komt nu bij de planning naast de titels van de activiteiten met aandachtspunten, ook de beschrijving van de doelen per activiteit. Dit betekent dat de doelen niet herhaald worden in de voorbereidingen. Je hoeft niet elke dag dezelfde doelen bij onthaal, toilet, eet –en drankmoment te herhalen. Je maakt wellicht één voorbereiding van deze activiteit en je noteert daar de doelen op OF je noteert zinvolle doelen voor deze activiteiten op een eerste blad in je agenda. Indien je voor een bepaalde dag bij een onthaal echt iets wil accentueren (vb. gevoelens kunnen verwoorden of herkennen…) dan noteer je dit expliciet in de agenda bij het onthaal van die dag. Noteer bij planning ook telkens de titels van je zelfstandig spel. Een voorbeeld ter verduidelijking: 8.30u: 8.40u: 9.00u: • • •
•
onthaal verhaal met beweging Doelen en aandachtspunt schilderen op glas + ZS zandtafel, themahoek, denkhoek, luisterhoek, bouwhoek, werken met houtskool
Doelen (enkel voor schilderen op glas noteren, want de doelen van zelfstandig spel staan per zelfstandig spel op het blad genoteerd) en aandachtspunt voor schilderen of iets van je zelfstandig spel … Je hoeft niet bij alle activiteiten dagelijks aandachtspunten te noteren. Bedenk goed waar je wil op letten, wat of wie je wil observeren… Je moet minimaal vier aandachtspunten per dag noteren. Inspiratie voor aandachtspunten haal je uit je ervaringen en reflecties van de voorbije dag. Hoe verder in de stage, hoe meer inspiratie. Je kan ook plannen om bepaalde kinderen te observeren of bepaalde competenties van de kleuters of jouw competenties om te zingen, te differentiëren, te organiseren… Je kan zelf plannen om eens meer ikboodschappen te formuleren of meer tijd te besteden aan het bespreken van conflicten in de klas… Zorg voor zinvolle variatie! Een overkoepelend, algemeen aandachtspunt is zinvol maar hoeft niet dagelijks genoteerd te worden.
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
177
13.3.2
VERSLAG EN BEZINNING = antwoorden op de vragen, aandachtspunten, reflectie.
Deze rubriek wordt elke avond ingevuld. Naast de antwoorden op de aandachtspunten kunnen hier kritische bedenkingen, persoonlijke reflecties over eigen handelen en concrete voorvallen een plaats krijgen. Indien je bepaalde vragen/aandachtspunten niet kan beantwoorden omdat je dit niet kon observeren tijdens die dag of om welke reden dan ook, dan noteer je eerlijk dat je hier niet kan op antwoorden. Misschien heb je wel andere en belangrijkere zaken opgemerkt die je dan wel kan noteren. Een agenda is sterk geschreven als je er heel wat observatiegegevens van individuele kleuters in verwerkt (geen interpretaties van gedrag!) en als je conclusies trekt uit je eigen handelen. Je kan formuleren dat je dit (vb. het opruimen) de volgende dag anders zal aanpakken, of je concludeert dat je de waarneming bij het volgend thema anders zal aanpakken… In deze rubriek toon je dat je nadenkt over je praktijk, je werken met kinderen. Je formuleert je gedachten, gevoelens en je visie op onderwijs.
13.4
Klashouden
Door de aard van deze lange stageperiode worden kansen gecreëerd om zich niet te beperken tot activiteiten leiden en begeleiden. De studenten hebben meer oog voor het totale klashouden en voor de werking van de school (cfr. supra bij het werkplan) Ze leren o.a. een goede relatie met de klas opbouwen, waardoor zowel de student(e) als de kinderen plezier beleven aan het klasgebeuren. Ze kunnen ook aandacht hebben voor wat de kinderen bezig houdt, voor hun gevoelens, problemen, relaties binnen de groep… De student(e) kan u af en toe bij het toezicht op de speelplaats of in de eetzaal bijstaan. Zij/hij moet dit minimaal 5 keer doen. De student(e) kan u ook vervangen op de momenten dat u niet op school aanwezig bent (vergaderingen, …). We raden wel aan om bij het toezicht de student(e) zo weinig mogelijk alleen te laten werken. Een gedeelde verantwoordelijkheid met een andere collega lijkt ons meer aangewezen. De student(e) neemt zelf de leiding van de klas in handen. Zij/hij moet het liefst zoveel mogelijk voor alles instaan. Aangezien in de ingroeistage geopteerd wordt om de student(e) in toenemende mate zelfstandig de klas in handen te laten nemen, pleiten we ervoor om de student(e) minimaal drie volledige (of zes halve) dagen alleen voor de klas te laten staan. De student(e) moet doorlopend Algemeen Nederlands praten; wij vragen u hem/haar hierbij te helpen.
13.5
Dag- en weekopbouw
Het werkplan met de geplande dagen of halve dagen effectieve stage vormt het vertrekpunt.
178
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
Het thema wordt in samenspraak met de stagementor bepaald. De student(e)e verzamelt ideeën, ordent en selecteert ze. Om een bruikbaar idee binnen een bepaald thema concreter te maken, bepaalt de student(e) of hij dat idee wil uitwerken als zelfstandig spel, explorerend beleven, ontwikkelingsondersteunend leren of ontmoeten. Voor elke ervaringssituatie worden de dominante ontwikkelingsaspecten geformuleerd. De ervaringssituaties worden ten slotte geordend in een globale, voorlopige weekplanning. De student(e) moet vooraf (twee dagen voor de start) een globale weekplanning klaar hebben van de eerste week. Deze weekplanning moet indien mogelijk telkens de vrijdag vooraf met de stagementor besproken worden. Het is niet mogelijk en ook niet wenselijk dat alle activiteiten op de weekplanning vermeld zijn. Dit geldt zeker voor zelfstandig spel maar ook voor andere ervaringssituaties. In de laatste fase van de opleiding verwachten we dat de student(e) kan inspelen op de interesses en de noden van de kinderen. De student(e) moet wel de dag vooraf bepalen wat hij de volgende dag concreet zal geven; dit moet gedetailleerd in de rubriek ‘planning’ van de agenda terug te vinden zijn. De globale planning blijft een werkdocument. Ontbreekt er tijd om een bepaalde activiteit te geven, dan mag die ofwel afgeschaft, ofwel later (in plaats van een andere activiteit) gegeven worden. Blijft er daarentegen tijd over, dan moet de stagiair(e) een aanvullende activiteit inschakelen.
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
179
180
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
14
ACCENTEN EN OPDRACHTEN VANUIT DIVERSE VAKKEN IN DE OPLEIDING (INGROEISTAGE)
14.1
Accenten
We beklemtonen het belang van een 45-tal minuten vrij spel na de middag. De taak van de kleuteronderwijzer(es) hierbij is vooral observeren, in goede banen leiden en ontwikkelingsstimulerend tussenkomen (op affectief - dynamisch, cognitief en motorisch vlak). Zij/hij moet beschikbaar zijn voor de hele klas. We vinden het dan ook niet nodig, en zelfs niet wenselijk, dat de studenten hier ook nog een activiteit begeleiden. Eventueel kunnen ze wel kort een activiteit (bv. gezelschapsspel) op gang brengen of een activiteit (vb. beeldopvoeding) van ’s ochtends afwerken. We hechten veel belang aan de dagelijks terugkerende activiteiten van melk drinken en toiletbezoek. We menen dat die in een rustige en gezellige sfeer moeten kunnen verlopen. Zoals in het recente ontwikkelingsplan voor de katholieke kleuterschool hechten we veel belang aan ontmoetingsmomenten. De kleuterschool heeft immers ook de taak de kleuters een gevoel van verbondenheid bij te brengen. De studenten kunnen ervaringssituaties/activiteiten organiseren waarin de kleuters doelbewust kansen krijgen om samenhorigheid te ervaren. We denken hierbij o.a. aan een warm onthaal, het vieren van een jarige, feest vieren, kringgesprek, gezellig zingen. (Ontwikkelingsplan p.100 – 104 ) We trainen onze studenten in het werken met minstens vier keuzegroepen, waarvoor kleuters vrij kiezen op grond van belangstelling (behoefte, motivatie). Een student(e) in zijn/haar laatste opleidingsfase moet in staat zijn het aantal keuzes op te drijven. We gaan ervan uit dat in iedere activiteit alle facetten van de persoonlijkheid tot ontplooiing kunnen komen. Tenzij de ochtendpauze uitzonderlijk vroeg valt, verwachten we dat ervoor al eens in groepen wordt gewerkt. Wanneer een aanbod herhaald wordt (b.v. de waarneming) moet één andere activiteit van het totale aanbod vervangen worden. Het is niet nodig dat alle kleuters alle activiteiten hebben doorgemaakt, maar een activiteit kan wel herhaald worden zolang er vraag naar bestaat. Vlot werken met keuzegroepen vraagt ook dat er gebruik gemaakt wordt van speel- en werkhoeken (b.v. huisje, bouw¬hoek, leeshoek, schilder- en knutselhoek..). De studenten voorzien nieuwe spelprikkels in de hoeken (speelwerkplekken). We proberen de zorgverbreding niet alleen als een modeterm in onze opleiding in te schakelen, maar er ook daadwerkelijk rond te werken. Zo vinden we het heel belangrijk dat kinderen, die het nodig hebben op een gepaste manier door onze studenten begeleid worden. De studenten observeren aandachtig risicokleuters en bespreken mogelijke interventies met de stagementor. Na elke interventie volgt een evaluatie. Daarna kunnen volgende stappen in de begeleiding van de kleuter overwogen worden.
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
181
14.1.1
SPROOKJES VERTELLEN
Zie het gelijknamige hoofdstuk in “Kleuteronderwijs stage 2” p. 94 14.1.2
KLASPOP EN RODEDRAADVERHAAL
Zie het gelijknamige hoofdstuk in “Kleuteronderwijs stage 2” p. 95
14.2 • • •
Geïntegreerde stageopdrachten
Organiseer een klasuitstap uitgaande van de specifieke schoolomgeving (zie moduleboek ‘Zorg op school- en klasniveau’) Bied een activiteit of een spelprikkel aan rond intercultureel of mondiaal leren. Zie moduleboek ‘ICO-MOVO’. Zorgverbreding - Deze opdracht is opgenomen als verplicht werkstuk in de leerportfolio. Zie ook het moduleboek ‘zorg op kindniveau’ voor formulieren bij deze opdracht. - Studenten die geen leerportfolio maken (OS, Erasmus) nemen deze opdracht op in de bundeling onderzoeksopdrachten van deze ingroeistage. a. Observeer gedurende één à twee weken de kleuters. Maak op basis van je observatiegegevens (in je hoofd, in je agenda, of op losse papiertjes of …) en in overleg met je stagementor een klasscreening van je klas waarbij je de kleuters een score toekent voor welbevinden, betrokkenheid en competentie. Vul daarvoor de voorziene formulieren in (zie module) : één klaslijst waarbij je voor elke kleuter een score omkringt voor welbevinden, betrokkenheid en competentie. Je vult dit aan met observaties van bewegings-, taal- en muzikale aspecten. b. Maak achteraf een reflectie en een analyse van de klasscreening op de daartoe voorziene invulbladen. c. Verrijk de leeromgeving van de kleuters volgens de principes van de 8 actiepunten uit het KVS van F.Laevers. Zorg daarbij voor integratie van al je kennis, vaardigheden en attitudes die je in de verschillende vakdomeinen hebt verworven. d. Kies één kleuter die je nader wil analyseren : dit kan een kleuter zijn met sociaalemotionele problemen of met specifieke ontwikkelingsproblemen (zwakke zelfsturing, lage betrokkenheid op bepaalde activiteiten, psychomotorische problemen, taalproblemen, …) Deze keuze kan je doen in overleg met de kleuterleidster. Kies vooral een kleuter waarover jij je zorgen maakt. e. Verzamel van deze kleuter observatiegegevens die je in je agenda noteert Deze gegevens kunnen dan weer aanleiding zijn tot het formuleren van specifieke aandachtspunten voor deze kleuter in je agenda. f. Maak een dossier op van deze kleuter (zie formulieren cursus). Bepaal werkpunten voor dit kind en vertaal ze in concrete initiatieven. Voer deze interventies uit en evalueer ze. g. Observeer nauwkeurig twee kleuters van wie de taalontwikkeling bedreigd is (gebruik makend van signaleringshulp taalgebruik/taalbegrip uit module zorg op school- en klasniveau + aanstiplijst dyslexie uit module zorg op kindniveau). h. Vul vanuit het domein beweging een kindformulier in (zie module zorg op kindniveau).
14.3 • •
182
Specifieke opdrachten
Bouw een evenwichtige planning op waarin de verschillende domeinen zijn opgenomen. Dagelijks moet een goede variatie aan allerhande muzische en bewegingstussendoortjes het bindmiddel zijn tussen de verschillende activiteiten. Hierbij speel je in op onverwachte gebeurtenissen, de noden van de kleuters en de situatie van het moment.
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
• •
Loop je stage in een gemeenteschool? Informeer dan hoe je omgaat met levensbeschouwelijke activiteiten. Dramatiseren: voorbereidende activiteiten gespreid over enkele dagen, inoefenen van het eigenlijke dramatiseren binnen één week. Zoveel mogelijk vakoverschrijdend werken!
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
183
184
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
15
BEGELEIDING EN BEOORDELING DOOR DE STAGEMENTOR INGROEISTAGE
15.1
Voor de stage
De stagementor en de student(e) bespreken het werkplan en de weekplanning. Vermits het de bedoeling is zoveel mogelijk in te spelen op de noden van de kinderen kan er aan de weekplanning en aan de voorbereidingen gewijzigd worden. De student(e) moet wel deze wijziging kunnen verantwoorden. (rubriek verslag en bezinning van de agenda) Het is belangrijk dat de student(e) op de hoogte wordt gesteld van de beginsituatie van de kinderen en van de klasgewoonten. Zo kan de student(e) er bij de activiteitvoorbereiding op inspelen.
15.2
Tijdens de stage
Studenten leren het meest wanneer ze zoveel mogelijk zelf de verantwoordelijkheid voor de klas mogen overnemen. Enkel wanneer de student(e) duidelijk niet opgewassen is tegen het klasgebeuren of wanneer zware pedagogische fouten gemaakt worden, vragen we de stagementor tussen te komen. Wij stellen het op prijs dat de stagementor noteert in het stageschrift van de student(e). Het stageschrift is een communicatiemiddel tussen de student(e) en de stagementor. De stagementor noteert observaties, suggesties en feedback in verband met de werkpunten van de student(e). We verwachten niet dat de stagementor per activiteit commentaar noteert. Een aantal tips, suggesties per dag volstaan. Toch lijkt het ons van groot belang dat deze schriftelijke neerslag gepaard gaat met een gesprek. Indien mogelijk vindt er een kort gesprekje op het einde van elke dag plaats. We verwachten minimaal drie begeleidingsgesprekken tijdens de ingroeistage (zie onderzoeksopdracht 18 op p. 171) Omdat de student(e) zelf verantwoordelijk moet zijn voor haar/zijn eigen leerproces is het beste uitgangspunt voor dit gesprek de eigen ervaring van de student(e). Enkele voorbeelden: (natuurlijk kan niet altijd alles aan bod komen) • • • • • • • • •
Wat is je algemene indruk van de week? Voelde jij je er goed bij? Wat liep goed? Waarom? Wat liep moeizaam? Waarom? Ben je tevreden over je voorbereidingen? Welke activiteiten vonden de kinderen prettig? Boeiend? Wat wel, wat niet? Wat zou je wijzigen? Wat behouden? Welke werkpunten had je voor jezelf bepaald? Hoe zijn je ervaringen daaromtrent? Hoe verliepen de activiteiten buiten het lesgeven?
Als afronding: • •
Wat heb je geleerd? Welke zijn de werkpunten voor de volgende week?
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
185
De student(e) noteert die werkpunten in zijn agenda. Dan kan de stagementor feedback geven over dingen die de student(e) over het hoofd gezien heeft. Het is belangrijk hier vooral observaties weer te geven en niet direct te beoordelen. De stagementor kan ook tips en aandachtspunten (werkpunten) geven vanuit zijn ervaring. Het meest interessant is die tips te plaatsen binnen een groter geheel, zodat de student(e) ze kan toepassen in andere activiteiten. We formuleren hier enkele accenten voor een begeleidingsgesprek waarin de stagementor feedback geeft over het gedrag van de student(e). De manier van feedback geven kan bepalend zijn voor de manier waarop de studenten en stagementoren op elkaar reageren. De mate waarin de student(e) openstaat voor feedback en bereid is er iets mee te doen is uiteraard ook belangrijk. We formuleren hier enkele accenten: • • • •
Bij het geven van feedback is het belangrijk dat de feedback beschrijvend is, m.a.w. de feedback wordt gegeven op een situatie, een gebeurtenis en niet op de persoon van de student(e). Het is belangrijk aan te geven welk effect het gedrag van de student(e) op de stagementor heeft. De feedback wordt tijdig gegeven. De feedback wordt gedoseerd. Er kan zich een situatie voordoen dat de stagementor heel wat op iemand aan te merken heeft. Het heeft dan weinig zin om hem/haar te bedelven onder een stroom van kritiek. Kies in zulke situatie één of twee punten.
De student(e) kan in het gesprek vragen naar verdere concretisering en kan eerlijk laten blijken hoe zij/hij de feedback ervaart. De positieve werking van feedback is niet alleen afhankelijk van het toepassen van een aantal regels. De intentie de ander niet te kwetsen en de bereidheid ook eigen gedrag ter discussie te stellen en eventueel te veranderen, spelen een doorslaggevende rol. Feedback geven en ontvangen verloopt in een sfeer van wederzijds respect. Tot slot willen we erop wijzen dat we er ons van bewust zijn dat begeleidingsgesprekken voeren een belangrijke en zware opdracht voor de stagementor is. Na de eerste week activiteitstage wordt een tussentijdse evaluatie gehouden, waarin de stagementor en de student(e) samen de balans opmaken van de vorderingen t.a.v. de vooropgestelde doelen. Wanneer het niveau van de student(e) het toelaat, kan de stagementor dan meer ‘klasvrij’ gemaakt worden om schooleigen taken te vervullen (werken aan het schoolwerkplan/ schoolfeest/ vervanging/ navorming…) Toch vragen we dat de stagementor elke dag een kort gesprek aangaat met de student(e) om ervaringen uit te wisselen en het leren van de student(e) te bespreken. Op het moment dat de student(e) meer alleen voor de klas staat, vervalt de directe begeleiding van de stagementor (o.a. invullen van het stageschrift ). De reflecties in de agenda vormen dan het belangrijkste uitgangspunt voor de wekelijkse begeleidingsgesprekken. De stagementor kan ook nieuwe elementen ter sprake brengen die hij /zij in het team opgevangen heeft. De student(e) zal de stagementor heel wat vragen in functie van de onderzoeksopdrachten. De gesprekken zullen dus niet louter feedbackgesprekken zijn.
186
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
Indien de stagementor ernstige problemen ervaart, vragen we om zo spoedig mogelijk de stagebegeleider te contacteren zodat de problemen tijdig kunnen besproken worden. Op het einde van de stage volgt een eindbeoordelingsgesprek aan de hand van de evaluatieformulieren, die door de stagementor en directie worden ingevuld.
15.3
Na de stage
Aan het einde van de stageperiode vragen we aan de stagementor een evaluatie van de stage. Hij kan hiertoe gebruik maken van de documenten zoals hierbij gevoegd. (zie bijlagen) Voor deze stage bestaat dit uit een traditioneel formulier en een ‘evaluatieformulier vaardigheden’. Een aanvullend woordje van de directie lijkt ons zeer zinvol. Per stage en per student(e) wordt het invulformulier ook losbladig aan de stagementor bezorgd. Deze stageverslagen moeten met de student(e) doorgenomen worden. De student(e) tekent het formulier dan af 'voor gezien’. Ze worden daarna met de student(e) meegegeven, die ze op zijn beurt aan zijn stagebegeleider bezorgt.
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
187
188
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
BIJLAGEN Algemene bijlagen (geldend voor de hele opleiding) Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3
Samenwerkingsovereenkomst Visietekst opleiding kleuteronderwijs Stageleerlijn
Bijlagen specifiek voor ‘Kleuteronderwijs stage 1’ Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage
4 5 6 7 8 9 10 11 12
Aanvraagbrief en toestemmingsformulier thuisstage Kijkwijzer observatie Observatievragen demolessen Evaluatieformulier OM (Oefenmoment) en OA (Oefenactiviteit) Evaluatieformulier praktijkdag thuisstage De ervaringsgerichte klasagenda (opleidingsfase 1) Formulier aandachtspunten uitspraak Evaluatieformulier stagementor thuisstage Stagebeheersingsrapport kleuteronderwijs stage 1
Bijlagen specifiek voor ‘Kleuteronderwijs stage 2’ Bijlage 13 Bijlage 14 Bijlage 15 Bijlage 16 Bijlage 17 Bijlage 18
Aanvraagbrief en toestemmingsformulier stageperiode (studenten met een regulier programma) Aanvraagbrief en toestemmingsformulier stageperiode (studenten met een individueel programma) Aanvraagbrief en toestemmingsformulier stageperiode (alle studenten) Aanvraagbrief en toestemmingsformulier stageperiode (studenten met een individueel programma) Evaluatieformulier stagementor Stagebeheersingsrapport kleuteronderwijs stage 2
2 2 4 4
Bijlagen specifiek voor ‘Kleuteronderwijs stage 3’ Bijlage 19 Bijlage 20 Bijlage 21 Bijlage 22 Bijlage 23 Bijlage 24 Bijlage 25 Bijlage 26 Bijlage 27
Aanvraagbrief en toestemmingsformulier stage eerste leerjaar (studenten met een regulier programma) Aanvraagbrief en toestemmingsformulier stage eerste leerjaar (studenten met een individueel programma) Aanvraagbrief en toestemmingsformulier stage peuter - eerste kleuterklas (studenten met een regulier programma) Aanvraagbrief en toestemmingsformulier stage peuter - eerste kleuterklas (studenten met een individueel programma) Aanvraagbrief en toestemmingsformulier keuzestage (studenten met een regulier programma) Aanvraagbrief en toestemmingsformulier keuzestage (studenten met een individueel programma) Aanvraagbrief en toestemmingsformulier stage watergewenning Aanvraagbrief ingroeistage (KHBO) Opbouw ingroeistage (KHBO)
Praktijkgids 2011-2012 – Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
189
Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage
190
28 29 30 31 32 33
Visie ingroeistage Bevestiging ingroeistage Tussentijds evaluatieformulier ingroeistage stagementor Evaluatieformulier stagementor Evaluatieformulier vaardigheden ingroeistage Stagebeheersingsrapport Kleuteronderwijs stage 3
Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende
KHBO Departement Lerarenopleiding Xaverianenstraat 10 - 8200 Brugge (Sint-Michiels) Tel: 050 30 51 00 – Fax: 050 30 51 01 – www.khbo.be
RAAMOVEREENKOMST 2011
Bijlage 1
- 2012
Preservicetraining (stage) Geïntegreerde Lerarenopleiding Professionele Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs Professionele Bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
Tussen
De opleidingsinstelling Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende (103762) Departement Lerarenopleiding ........................................................................ Xaverianenstraat 10....................................................................................... 8200 Brugge (Sint-Michiels) ............................................................................ vertegenwoordigd door Johan L.Vanderhoeven ................................................................................... Departementshoofd ....................................................................................... hiertoe voldoende gemachtigd, hierna genoemd de opleidingsinstelling,
en de instelling (naam) ................................................................................. (adres) ......................................................................................................... (instellingsnummer(s)) ................................................................................... vertegenwoordigd door (naam)......................................................................................................... (functie) ....................................................................................................... hierna genoemd de stageplaats,
wordt overeengekomen wat volgt:
Artikel 1 Opzet en stageperiode §1
De stageplaats verbindt zich ertoe een aantal stagiairs op te nemen om een verplichte stage te lopen in het kader van het opleidingsprogramma van de geïntegreerde lerarenopleiding zoals bedoeld in artikel 12quater §2 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs, zoals gewijzigd, en de artikelen 55quinquies §2 en 55octies §6 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, zoals gewijzigd.
§2
De opleidingsinstelling verbindt zich ertoe de stagiair een verklaring te laten ondertekenen waarin deze verklaart op de hoogte te zijn van de inhoud van deze overeenkomst, ermee akkoord te gaan en de bepalingen ervan te allen tijde te zullen naleven. Anderzijds heeft de stagiair het recht om zich te beroepen op alle hem/haar in deze overeenkomst toegekende rechten.
§3
De stagiair volbrengt deze stage als student van de opleidingsinstelling en kan in geen enkel verband worden beschouwd als werknemer in dienstverband van de stageplaats.
§4
Het aantal stagiairs op te nemen door de stageplaats wordt bepaald in overleg tussen de opleidinginstelling en de stageplaats.
§5
Het bestaan van deze overeenkomst sluit niet uit dat partijen met derden overeenkomsten afsluiten en kan dus niet als een exclusiviteitsovereenkomst worden beschouwd
Artikel 2 Stagevergoeding De stagiair ontvangt geen bezoldiging of vergoeding voor de opdrachten verricht in het kader van de preservicetraining. Artikel 3 Rol van de stagecoördinator, -begeleider en mentor §1
De opleidingsinstelling stelt voor de stage één of meerdere stagecoördinatoren aan, zijnde de heer Joris Lasure, opleidingshoofd leraar kleuteronderwijs (
[email protected]). Onder verantwoordelijkheid van het opleidingshoofd kan een deel van de stageorganisatie worden toegewezen aan een vakdocent. Voor stageactiviteiten in Brugse oefenscholen is dit Lieve Rotsaert (
[email protected]). en mevrouw Lieve Lootens, opleidingshoofd leraar lager onderwijs (
[email protected]). Onder verantwoordelijkheid van het opleidingshoofd kan een deel van de stageorganisatie worden toegewezen aan een vakdocent. Voor stageactiviteiten in Brugse oefenscholen is dit Liesbet Dufour (
[email protected]). In onderling overleg met de opleidingsinstelling stelt de stageplaats per stagiair één of meerdere leraars aan als mentor en/of klas- of vakmentor.
Raamovereenkomst - Preservicetraining - Lerarenopleiding
2/4
§2
Voor alle besprekingen en problemen aangaande de stage wendt de stagiair zich tot de stagecoördinator of –begeleider van de opleidingsinstelling of tot de mentor van de stageplaats.
§3
De mentor en de stagiair regelen in onderling overleg waar, wanneer en hoe de onderdelen van de stage, opgelegd door de opleidinginstelling worden uitgevoerd. De stage kan pas worden aangevat na goedkeuring van het overzicht van de stageactiviteiten door de stagecoördinator of -begeleider.
§4
De stagecoördinator of -begeleider, de mentor en de stagiair maken onderling de nodige afspraken voor de bespreking en de evaluatie van de stage. De opleidingsinstelling is eindverantwoordelijke voor de beoordeling van de stagiair. Hierbij wordt rekening gehouden met het beoordelingsadvies van de stageplaats.
Artikel 4 Verplichtingen van de opleidingsinstelling §1
De stageplaats krijgt van de opleidingsinstelling tijdig informatie over het opzet en de organisatie van de stage, evenals over de verwachte competenties die de stagiair moet nastreven.
§2
De opleidingsinstelling eerbiedigt het opvoedingsproject en de belangen van de stageplaats.
§3
Gedurende de uitvoering van deze stageovereenkomst blijft de stagiair verzekerd door de opleidingsinstelling als volgt: - tegen lichamelijke ongevallen zowel tijdens de stage als op de weg van en naar de stageplaats, volgens de waarborgen opgenomen in de polis 705017693 onderschreven bij AXA - in geval van burgerlijke aansprakelijkheid tijdens de stageactiviteiten bij MUTUELLE SAINT-CHRISTOPHE ASSURANCES onder de polis 0004611500398.
§4
De opleidingsinstelling bewaart met het oog op wettelijke controle het dossier van de stagiair op een centrale plaats. Dit is KHBO Campus Brugge Xaverianenstraat 10 8200 Brugge (Sint-Michiels).
Artikel 5 Verplichtingen van de stageplaats §1
Voor de aanvang van de stage informeert de stageplaats de stagiair over het opvoedingsproject en het instellingsreglement van de stageplaats.
§2
De stageplaats eerbiedigt het pedagogisch project en de belangen van de opleidingsinstelling.
§3
De stageplaats bezorgt aan de opleidingsinstelling een evaluatie over de stagiair zoals voorgeschreven door de opleidingsinstelling.
§4
De stageplaats past de bepalingen van de Welzijnswet van 4 augustus 1996 en in het bijzonder het KB van 21 september 2004 toe. De stageplaats stelt de opleidingsinstelling en de stagiair in kennis van de resultaten van de risicoanalyse door het invullen van werkpostfiche en deelt eveneens de gegevens mee van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer die aan de stageplaats verbonden is. Indien uit deze analyse blijkt dat er een gezondheidstoezicht noodzakelijk is, geeft de stageplaats aan de opleidingsinstelling expliciet de opdracht dit
Raamovereenkomst - Preservicetraining - Lerarenopleiding
3/4
gezondheidstoezicht te laten uitvoeren door de preventiedienst waarbij de opleidingsinstelling aangesloten is. Het formulier voor de gezondheidsbeoordeling wordt overhandigd aan de stageplaats. §3
Elk ongeval tijdens de stage of op weg van en naar de stageplaats moet onmiddellijk gemeld worden aan de opleidingsinstelling.
Artikel 6 Verwachtingen van de stagiair §1
De stagiair eerbiedigt het opvoedingsproject, het instellingsreglement en de belangen van de stageplaats.
§2
De stagiair leeft de voorschriften na inzake veiligheid, hygiëne en gezondheid, zoals bepaald in de Welzijnswet en de uitvoeringsbesluiten, alsook de reglementen inzake arbeidsorganisatie, lokalen en leerlingen. De bedoelde voorschriften worden voor de aanvang van de stage door de stageplaats aan de stagiair bekendgemaakt.
§3
De stagiair verbindt zich ertoe aanwezig te zijn bij elke geplande stageactiviteit in de stageplaats. In geval van gewettigde afwezigheid, of bij het hernemen van de stage na een periode van afwezigheid, verwittigt de stagiair vooraf de stagecoördinator of -begeleider van de opleidingsinstelling en de mentor van de stageplaats.
§4
De stagiair draagt zorg voor alle zaken en materialen die de stageplaats hem/haar in het kader van de stage ter beschikking stelt.
§5
De stagiair is gebonden aan geheimhouding van alles wat hij/zij vertrouwelijk tijdens de stage te kennen heeft gekregen en alles waarvan hij het vertrouwelijke karakter moet begrijpen.
§6
Elk ongeval tijdens de stage of op weg van en naar de stageplaats moet onmiddellijk gemeld worden aan de opleidingsinstelling.
§7
Op vraag van de stageplaats en in overleg met de stagecoördinator of -begeleider mag de stagiair stageactiviteiten uitvoeren die niet zijn opgenomen in het overzicht van deze stageactiviteiten.
Artikel 7 Betwistingen §1
De eindverantwoordelijkheid voor de stage van de stagiair ligt bij de opleidingsinstelling. Indien de stageplaats of de stagiair de verplichtingen van deze overeenkomst niet naleven, zal de andere partij de stagecoördinator of begeleider hiervan op de hoogte brengen.
§2
Bij betwistingen wordt getracht in onderling overleg tot een oplossing te komen. Als dit niet lukt, stellen de drie partijen in onderling overleg een extern bemiddelaar aan.
Artikel 8 Einde van de overeenkomst §1
Deze overeenkomst wordt afgesloten voor de duur van één of meerdere academiejaren en kan niet stilzwijgend worden verlengd. Zij kan worden
Raamovereenkomst - Preservicetraining - Lerarenopleiding
4/4
opgezegd door één van de partijen uiterlijk drie maanden voor het einde van de overeenkomst. §2
Noch de opleidingsinstelling, noch de stageplaats, noch de leraar in opleiding kan de stage zonder overleg eenzijdig voortijdig afbreken.
In twee exemplaren opgemaakt te Brugge op 1 september 2011, waarbij elke partij verklaart een afschrift te hebben ontvangen. Voor de stageplaats,
Voor de opleidingsinstelling,
(Naam en handtekening)
Johan L.Vanderhoeven Departementshoofd
BIJLAGEN De lijsten van de stagiairs per stageperiode, de praktijkgidsen, de risico-analyses en de werkpostfiches indien van toepassing, maken integraal deel uit van deze overeenkomst.
Raamovereenkomst - Preservicetraining - Lerarenopleiding
5/4
Bijlage 2
1 VISIETEKST IN VERBAND MET ONZE OPLEIDING TOT KLEUTERONDERWIJZER(ES). 1.1 Inleiding Het is evident dat we een harmonische vorming op het oog hebben. Dit houdt in dat we een ontwikkeling op alle vlakken van de persoonlijkheid nastreven (cognitief, dynamischaffectief, sociaal en psycho-motorisch).
Toch willen we hier enkele accenten leggen door te wijzen op enkele belangrijke vaardigheden, houdingen en waarden. Reeds in de kleuterklas geven we aanzetten om het kind op te voeden tot een persoon die een rechtvaardigheidsgevoel heeft, respect en verdraagzaamheid uitstraalt, zich kan hechten, zelfstandig kan werken, initiatieven durft te ontplooien, mondig is en kritiek kan formuleren en aanvaarden, creatief is in de ruime betekenis van het woord, emotioneel evenwichtig is, weerbaar maar niet agressief is, zichzelf kan sturen, de christelijke, verticale dimensie kan beleven, …
We willen een en ander verwezenlijken door middel van de volgende praktijkprincipes: •
de ervaringsgerichte omgang
•
de verrijking van het milieu
•
het vrij kleuterinitiatief
De praktijkprincipes moeten uiteindelijk leiden tot het einddoel dat we omschrijven als de geëmancipeerde mens, dit is iemand die emotioneel evenwichtig en kritisch-creatief door het leven gaat.
1.2 De ervaringsgerichte omgang
Het is belangrijk dat men als kleuteronderwijzer(es) probeert zich zo intens mogelijk in te stellen op wat de kleuter beleeft. We streven ernaar dar men de kleuter een relatie aanbiedt waarbij men hem aanvaardt zoals hij is, waarbij men echt is tegenover hem en waarbij men zich probeert in te leven in wat hij beleeft. Wij pleiten er dus voor dat men rekening houdt met de gevoelens, behoeften, verlangens, ervaringen… van de kleuter en van zichzelf. Het kind aanvaarden betekent niet altijd dat men zijn gedrag aanvaardt, wel dat men begrip opbrengt voor het gevoel dat erachter steekt.
Bijlage 2
Bij ongewenst gedrag mag en moet een kleuteronderwijzer(es) durven optreden. Zij of hij formuleert hiervoor o.a. ik-boodschappen, zij of hij bekritiseert het gedrag, maar niet de kleuter als persoon. Belonen, bevestigen en straffen worden op de aangewezen manier toegepast. (Zie hiervoor: P. Adriaenssens Opvoeden is een groeiproces)
We hechten zeer veel belang aan het gesprek in de kleuterklas. Het is belangrijk dat de studenten luisteren naar de kleuters, met hen spreken, inspelen op hun gevoelens en ervaringen, verwoorden wat de kleuters doen of beleven. Dit betekent dat ze niet betuttelend optreden, maar het kind ernstig nemen. Ook de kleuters naar elkaar leren luisteren en met elkaar leren spreken is van zeer groot belang.
1.3 Verrijking van het milieu
We vinden het belangrijk dat de kleuteronderwijzer(es) voor het materiaal- en activiteitenaanbod aansluit bij de behoeften van de kleuters. Die behoeften vinden we op verschillende vlakken terug. De kleuteronderwijzer(es) kan ook ontwikkelingsbehoeften die latent aanwezig zijn opwekken, kanaliseren en concretiseren door middel van het aanbod. Men hoeft dus niet louter af te wachten of de kleuter te volgen. Observatie zal dan ook onontbeerlijk zijn om de aard van de behoeften vast te stellen en zo het aanbod te bepalen. Dit houdt ook in dat er in het aanbod een gradatie zal waar te nemen zijn die overeenkomt met het ontwikkelingsniveau van het kind. Thema’s kunnen zowel van het kind als van de kleuteronderwijzer(es) komen.
IN VERBAND MET MATERIALEN
De materialen worden geordend in een aantal hoeken. Naast de zithoek vinden we de volgende kernhoeken terug: huisje (keuken, poppenhuis, winkeltje,…), knutselhoek waar aan beeldopvoeding gedaan wordt (schilderen, boetseren, knutselen met allerlei materialen,…), bouwhoek en rustige hoek. In de loop van het jaar kan de kleuteronderwijzer(es) daar natuurlijk andere hoeken aan toevoegen.
De materialen dienen aan te sluiten bij het ontwikkelingsniveau van de kleuter.
Enkele voorbeelden:
Bijlage 2
•
Bij voorkeur groot materiaal geven aan de kleinsten zoals grote dozen, grote blokken, dik waskrijt (hun fijne motoriek is over het algemeen niet voldoende ontwikkeld). Toch moeten we hier nuanceren. Naast groter materiaal kunnen we ook kleiner materiaal aanbieden. Sommige driejarigen kunnen handig omspringen met klein materiaal. Aanbod naar eigen kunnen is noodzakelijk.
•
Wij beschouwen zand, water, verf en klei als onontbeerlijk ervaringsmateriaal voor alle kleuterklassen. Materialen die aansluiten bij het ontwikkelingsniveau van vijfjarigen zijn bijvoorbeeld: een weegschaal; winkelwaren met een prijskaartje; allerhande hoeveelheden die gemanipuleerd kunnen worden; de watertafel waar men ervaringen opdoet met inhouden, met drijven, zinken, meten; de zandtafel met materiaal voor wereldspel; de timmerhoek; de naai- en lappenhoek… Kinderen die er aan toe zijn moeten ook de kans krijgen tot omgang met lezen, schrijven en rekenen.
•
We vinden het belangrijk dat de studenten de kleuters de tijd en de mogelijkheid bieden om ieder nieuw materiaal te verkennen en ermee te experimenteren.
IN VERBAND MET ACTIVITEITEN
Opmerkingen i.v.m. de waarneming
•
Zoveel mogelijk eerst de realiteit waarnemen. Prenten worden pas later gebruikt. De waarneming moet niet aan alle kleuters gegeven worden. Het waarnemingsobject kan wel kort klassikaal voorgesteld worden, maar de eigenlijke waarneming gebeurt in groep. De waarneming mag wel verschillende keren aangeboden worden.
•
De waarneming mag niet beperkt worden tot kijken alleen; belangrijk zijn (indien mogelijk) manipuleren, voelen, uitproberen, ruiken, luisteren naar…
•
Het beleven, ervaren van het waargenomene is nodig vooraleer tot begrippen, woordenschat te komen.
•
Het verwoorden van wat beleefd wordt is zeer belangrijk.
•
In een bijlage van de voorbereiding moet de essentie van de waarneming omschreven worden en er moet een woordenlijst met zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en werkwoorden voorkomen in verband met de waarneming.
Bijlage 2
ENKELE BASISGEDACHTEN I.V.M. BEELDOPVOEDING
•
We zorgen eerst voor impressiemomenten waarbij we duidelijke ideeën geven en, of concrete voorwerpen en vormen tonen. Dit betekent niet dat we opnieuw met modellen of voorbeelden werken. We pleiten wel degelijk voor een procesgerichte aanpak.
•
We hechten zeer veel belang aan de begeleiding bij beeldopvoeding. Techniek voortonen en controle van de juiste technische uitvoering (vb. kwast hanteren, lichaamshouding,…) zijn belangrijke vereisten. De studenten dienen er ook op te letten of de kinderen links- of rechtshandig werken. Indien mogelijk laten ze het kind het werkinstrument in de rechterhand nemen. Verder verwachten we van onze studenten dat ze de kinderen suggesties geven en stimuleren in hun vormgeving door te omschrijven, te vergelijken met de werkelijkheid, mee te denken, uit te nodigen tot afwerking, eventueel zelf mee te werken aan een eigen werkstuk… Hierbij moeten ze altijd rekening houden met de volgende aspecten: vooraleer men aan vormgeving toekomt moet er kans zijn tot exploreren en experimenteren; men mag zijn eigen idee niet opleggen, men moet rekening houden met de leeftijd en het ontwikkelingsniveau van de kleuter… Kleuren binnen de lijnen, snippers kleven binnen een omlijning worden zoveel mogelijk vermeden.
•
Aan beeldaspecten zoals licht, ruimte, lijn, vorm, kleur en compositie dient de nodige aandacht besteed te worden. (Voor meer informatie i.v.m. beeldopvoeding verwijzen we naar de cursus van Tommy Vandendriessche rond beeldopvoeding en naar het leerplan en het ontwikkelingsplan)
GODSDIENST
We verwachten van onze studenten (2e en 3e jaar) dat er elke dag een godsdienstmoment ingeschakeld wordt.
BEWEGING
We verwachten van onze studenten elke dag bewegingsmomenten. Daarnaast verwachten we minstens 2 maal per week een uitgebreide bewegingsactiviteit.
Bijlage 2
MUZIEK
Ook vinden we het belangrijk dat er in de kleuterklas veel gezongen wordt. Dit naast de uitgebreide muziekactiviteiten (die niet in één keer hoeven aangebracht te worden).
ACTIVITEITEN EN THEMA
We vinden het belangrijk dat de sfeer van een thema in de kleuterklas terug te vinden is. Niet alle activiteiten (klassikaal of in deelgroepen) moeten binnen dit thema gebeuren. We verwachten dat naast de geleide activiteit minstens 1 deelgroep aansluit bij het thema. OPDRACHTBLAD OF –KAART
We maken een onderscheid tussen opdrachtbladen of -kaarten en speelwerkbladen. Bij een opdrachtblad of -kaart moet de kleuter iets in de werkelijkheid kunnen onderzoeken, uitvoeren. De bevindingen hiervan kunnen soms op het blad of de kaart vastgelegd worden. Voorbeeld: de kleuters moeten afbeeldingen van instrumenten sorteren volgens hoe ze bespeeld worden: met de hand, de mond of met een stokje. Ze knippen de afbeeldingen uit en kleven ze in één van de drie kolommen op een blad nadat ze alles eerst in de muziekhoek onderzocht hebben. We onderscheiden twee soorten speelwerkbladen. De eerste heeft tot doel vaardigheden te trainen: fijne handmotoriek, ooghandcoördinatie, visuele discriminatie, … Als de kinderen er rijp voor zijn, kunnen ze aangeboden worden. Met de tweede soort wil de kleuteronderwijzer(es) toetsen (op het tweedimensionale vlak) of de kleuters begrippen verworven hebben. We bieden ze nooit aan zonder dat de kleuters de begrippen eerst in de werkelijkheid hebben kunnen ervaren, dingen hebben kunnen manipuleren. Ze kunnen ook gebruikt worden als evaluatiemoment aan het einde van een activiteit (vb. logisch rangschikken). Met speelwerkbladen kunnen dus nooit begrippen aangeleerd worden. In een tijd waarin kinderen steeds vaker voorbereidende oefeningen op de computer maken, kan de papier en potlood situatie van een speelwerkblad een nuttige afwisseling betekenen. We geven de voorkeur aan speelwerkbladen die een creatieve inbreng van het kind vragen.
1.4 In verband met de kleuteronderwijzer(es)
Bijlage 2
De kleuteronderwijzer(es) op zich vormt ook een belangrijk verrijkend element in het milieu van de kleuter.
Enkele voorbeelden:
•
Nieuwe materialen en activiteiten aanbieden om nieuwe ontwikkelingsbehoeften te creëren.
•
Spelsuggesties aanbrengen en nieuwe spelprikkels introduceren, hetzij mondeling, hetzij door gewoon zelf mee te spelen.
•
Verwoorden en commentariëren wat men ziet.
•
Geïnteresseerd zijn in wat de kleuter doet.
•
Observeren of de kleuter in ontwikkeling is. Het spel mag niet stereotiep worden.
1.5 Vrij kleuterinitiatief
•
We gaan ervan uit dat de kleuter voor een groot deel van de dag in principe zelf zijn activiteiten kiest en de duur ervan bepaalt. Kiezen is wel iets dat de kinderen moeten leren. Vooral de kleinsten hebben daar soms moeite mee en vlinderen dan ook gemakkelijk.
•
Achter dit principe steekt het geloof dat de kleuter op zijn manier eigen stappen kan zetten in zijn ontwikkeling, dat hij vanuit zijn (leer)behoeften zelf op zoek gaat naar de kansen en activiteiten die daaraan voldoen. Enkele kleuters moeten soms extra gestimuleerd worden. De oorzaken hiervan kunnen van velerlei aard zijn.
•
De kleuteronderwijzer(es) doet een aanbod van activiteiten en/of materialen waarop kleuters al dan niet kunnen ingaan.
•
De meeste activiteiten gebeuren in kleine groepen. De kleuters kunnen ook individueel bezig zijn (vb. met een puzzel). Daarnaast worden bepaalde activiteiten klassikaal gegeven: vertellen, poppenspel, een uitstap, een muziekactiviteit, een bewegingsactiviteit, een onthaalgesprek,…
Bijlage 2
•
We vragen dat de studenten telkens de ochtend en de middag aanvangen en besluiten met een klassikaal moment. Bij driejarigen kan het klassikaal momentje geplaatst worden vóór de ochtendspeeltijd.
•
Kinderen die iets vlugger klaar zijn met hun activiteiten, mogen iets anders kiezen.
•
Vrij kleuterinitiatief is slechts mogelijk indien er grenzen gesteld worden. Grenzen bieden immers veiligheid en vertrouwen. Wij vinden het noodzakelijk dat onze studenten met de kleuters afspraken maken (vb. i.v.m. de ruimte-indeling, het materiaal, het opruimen,…). De kleuters dienen zich aan de afspraken te houden en de kleuteronderwijzer(es) tracht dit te bekomen zonder dreigementen.
•
We zijn ervan overtuigd dat het enorm belangrijk is dat de kleuters kunnen experimenteren, exploreren, construeren… op eigen initiatief. Eigen initiatief betekent hier dan bvb.: - de kleuter bepaalt zelf wat hij schildert, wat hij bouwt,… - de kleuter bepaalt zelf welke dozen hij gebruikt om iets in mekaar te knutselen - de kleuter bepaalt zelf welke aspecten hij waarneemt van een object, een dier… Men kan als begeleider wel suggesties doen, maar het kind is vrij er al dan niet op in te gaan.
•
We vinden volledig vrij spel (wat meestal het vrij kiesuur wordt genoemd) goed voor het kind (ook de 5-jarigen). Belangrijk hierbij is dat de kleuteronderwijzer(es) beschikbaar is voor ieder kind en niet opgeslorpt wordt door een direct aanbod. Natuurlijk is dit slechts mogelijk in een rijk milieu. (zie hoger)
1.6 Besluit
Wij zijn ervan overtuigd dat via deze praktijkprincipes leerprocessen bij de kleuter op gang gebracht worden. Binnen deze visie kadert wel de volgende opvatting over leren: We gaan ervan uit dat de kleuter uit eigen kracht put om te groeien, om de wereld, mensen en dingen te exploreren en uiteindelijk zo te leren (op verschillende vlakken).
Bijlage 2
Men spreekt van natuurlijk leren, het leren vanuit eigen behoeften: het kind neemt zelf initiatief, het kind is van binnenuit gemotiveerd en er is een grote betrokkenheid. Men mag dit echter niet verkeerd begrijpen door te stellen dat de kleuteronderwijzer(es) enkel moet afwachten! Uitgaande van de ontwikkelingsdoelen komt de kleuteronderwijzer(es) stimulerend tussen. Sommige kinderen hebben extra stimulansen nodig en moeten sterk geleid worden.
De praktijkprincipes moeten ook leiden tot bevrijdingsprocessen. Het is namelijk zo dat de kleuter niet zelden te kampen heeft met emotionele problemen (vb. verdriet om de dood van een huisdier, problemen rond zindelijkheidstraining, bepaalde familiale of sociale situatie,…) die zich uiten in onaangepaste gedragingen (vb. duimzuigen, slaan, bijten,…). De bedoeling is om deze kinderen te helpen bij het verwerken van moeilijke ervaringen en bij het omgaan met gevoelens waar ze alleen niet uitkomen. Wij vragen onze studenten hier ook de nodige aandacht voor op te brengen door een aangepaste omgang. (ervaringsgerichte omgang: zie hoger) Ook activiteiten die bevrijdend werken zoals boetseren, vingerschilderen e.a. kunnen hier nuttig zijn. We willen dat onze studenten zorgverbredend werken wat betekent dat ze aandacht hebben voor ieder kind op ieder gebied.
We beklemtonen hier eveneens dat de kleuteronderwijzer(es) wellicht niet alle problemen kan oplossen, maar dat haar/zijn taak er vaak in bestaat om ouders en kleuters door te verwijzen naar bevoegde instanties.
(Zie ook: F. Laevers en L. Depondt, Ervaringsgericht werken met kleuters in het basisonderwijs.)
Ref.: Bijlage03_Stageleerlijn_BAKO_versie_2009.docx
Bijlage 3
Stageleerlijn BAKO – KHBO Voor je ligt de aangepaste stageleerlijn van de BAchelor in het onderwijs - KleuterOnderwijs van de KHBO (BAKO KHBO). Ze is de tweede bijsturing van de eerste versie waarmee we in 2005-2006 aan de slag gingen. Overlappingen zijn er uitgehaald en onduidelijkheden kregen zo nodig een andere plaats. Ze geeft de richting van de norm aan waaraan een gemiddelde student op het einde van elk programmajaar moet voldoen en hoopt een degelijk hulpmiddel te zijn voor iedereen die bij de praktijk van onze BAKO-studenten betrokken is. Dat competentiegericht onderwijs niet voor elke student op dezelfde manier verloopt, ligt voor de hand: niet iedereen verwerft immers dezelfde vaardigheden en attitudes op hetzelfde moment; niet iedereen heeft op hetzelfde moment dezelfde bekommernissen… Het leerproces komt met andere woorden centraal te staan! Daarenboven kiezen we in onze opleiding voor een geleidelijke, maar duidelijke overgang van externe sturing naar interne sturing van de student; van opleidingsgestuurd naar zelfsturing van de student. (zie de “onderwijskundige referentie” van onze curriculumvernieuwing, OC03031.doc) Toch is het nu eenmaal zo dat er in de hogeschool naast de vele formatieve evaluatiemomenten van feedback en begeleidingsgesprekken ook op geregelde tijdstippen een summatieve evaluatie op tafel moet liggen, en dan moet het voor alle partijen duidelijk zijn wat de te behalen norm is:
Studenten moeten van bij de aanvang weten welke weg ze moeten afleggen. Stagementoren moeten weten wat ze mogen verwachten van een eerste- een tweede- of derdejaarsstudent. Ze moeten ook weten wat ze nog niet (moeten, kunnen of mogen) verwachten van een eerste- of tweedejaarsstudent. Docenten moeten degelijk kunnen verantwoorden waarom een student geslaagd of niet geslaagd is.
Op basis van dit document werden ook de evaluatieformulieren en stagebeheersingsrapporten aangepast. Joris Lasure, opleidingshoofd BAKO
Omschrijving niveaus Niveau 0
Het niveau “eind eerste jaar” werd niet bereikt. De student zakt op het einde van het eerste jaar voor het opleidingsonderdeel stage
Niveau 1
Niveau op het einde van 1 BAKO
Niveau 2
Niveau op het einde van 2 BAKO
Niveau 3
Niveau op het einde van 3 BAKO
Niveau 4
Vervolmakingniveau. Wordt niet verlangd van de studenten op het einde van hun opleiding. Studenten die op meerdere items dit vervolmakingniveau behalen, verdienen bij het afstuderen een onderscheiding of grote onderscheiding
[email protected]
Bijlage03_Stageleerlijn_BAKO_versie_2009.docx Pagina 1 van 15
NIVEAU 0
NIVEAU 1
NIVEAU 2
NIVEAU 3
NIVEAU 4 Bijlage 3
BEROEPSHOUDING Verantwoordelijkheidszin / inzet schiet te kort op administratief vlak zowel wat betreft de voorbereidingen als de communicatie met docenten en stagementoren
is altijd in orde op administratief vlak, zowel wat betreft de voorbereidingen als de communicatie met docenten en stagementoren
is ongewettigd afwezig op stageactiviteiten
is aanwezig of verwittigt bij wettige afwezigheid stipt de stagementor, de stageschool en de hogeschool
Is niet betrokken bij het klasgebeuren
participeert actief aan alle stageactiviteiten
gaat slordig om met materiaal van de school
draagt zorg voor materiaal en houdt rekening met de afspraken daaromtrent op school
komt onverschillig over
straalt enthousiasme uit
weet het eigen enthousiasme over te brengen op de kinderen
geeft op bij de minste weerstand
kan doorzetten
Kan doorzetten, ook in moeilijke omstandigheden
is niet stressbestendig
stelt zich stressbestendig op tijdens de stageactiviteiten
stelt zich stressbestendig op ten aanzien van het klasgebeuren
is niet stipt bij het uitvoeren en indienen van taken en opdrachten
is stipt bij het uitvoeren en indienen van taken en opdrachten
weet zich niet in te passen in de gedragscodes van de school/beroep
weet zich in te passen in de gedragscodes van de school/beroep
participeert actief aan het klasgebeuren
participeert actief aan het klasen schoolgebeuren.
stelt zich stressbestendig op bij het overnemen van het hele klasgebeuren en het functioneren in het team
Stiptheid
Omgangsvormen
Bijlage03_Stageleerlijn_BAKO_versie_2009.docx, p.2/15
NIVEAU 0
NIVEAU 1
NIVEAU 2
NIVEAU 3
NIVEAU 4 Bijlage 3
ADEQUAAT & CORRECT TAALGEBRUIK EN COMMUNICATIE Communicatievaardigheid onderschat het belang van communicatie als basis voor samen leren, samen leven, samen zijn
beseft dat communicatie de basis vormt van samen leren, samen leven, samen zijn
treedt in communicatie vanuit het besef dat communicatie de basis vormt van samen leren, samen leven, samen zijn
treedt spontaan in communicatie vanuit het besef dat communicatie de basis vormt van samen leren, samen leven, samen zijn
is zich niet bewust van de eigen verbale en non-verbale communicatiestijl en het effect ervan op anderen
weet dat de eigen verbale en non-verbale communicatiestijl een effect kan hebben op anderen.
is zich bewust van de eigen verbale en non-verbale communicatiestijl en het effect ervan op anderen
stemt zijn eigen verbale en non-verbale communicatiestijl af op de doelgroep en de eigenheid van de andere en kan reflecteren over bijsturingen
onderneemt geen poging om te communiceren met medestudenten, opleiders, stagementoren, kinderen.
communiceert met medestudenten, opleiders, stagementoren, kinderen
communiceert helder met medestudenten, opleiders, stagementoren, kinderen
ontwikkelt de attitude om steeds kwaliteitsvoller te kunnen/willen communiceren
is niet expressief bij het voorlezen en/of vertellen
kan een verhaal expressief voorlezen en/of vertellen
spreekt intonatieloos, past zijn spreektempo niet aan de kleutergroep aan;
heeft aandacht voor expressief spreken, d.i. met intonatie en met een aangepast tempo
- kan een presentatie op verschillende manieren (interactief, kort of lang…) houden voor volwassen gesprekspartners en maakt flexibel gebruik van een effectieve ondersteuning in schrift en beeld - kan verschillende soorten gesprekken (een kinderenbespreking, evaluatiegesprek, functioneringsgesprek…) voeren met volwassen gesprekspartners (ouders, collega’s, begeleiders, inspectieleden, nascholers…) over de klas- en schoolcontext (tijdens een oudercontact, klassenraad, vakgroepvergadering, personeelsvergadering, nascholingssessie…) en doet dat in een aangepast taalregister, rekening houdend met leeftijd, functie, …
Adequaat en correct taalgebruik Bijlage03_Stageleerlijn_BAKO_versie_2009.docx, p.3/15
NIVEAU 0
NIVEAU 1
NIVEAU 2
NIVEAU 3
NIVEAU 4 Bijlage 3
SPREKEN: Hanteren van een correcte mondelinge taal in formele situaties
SCHRIJVEN Hanteren van een correcte schriftelijke taal in formele situaties
is zich niet bewust van verschillen in taalregister
stemt taalgebruik af op de leeftijd / functie van de doelgroep
heeft geen aandacht voor onzuiver taalgebuik van de kinderen.
heeft aandacht voor onzuiver taalgebuik van de kinderen.
articuleert onvoldoende en spreekt binnensmonds
articuleert voldoende/is verstaanbaar voor de kinderen
spreekt bepaalde klanken herhaaldelijk fout uit
doet duidelijke jnspanningen om de uitspraak te verzorgen
verzorgt zijn uitspraak (korte i/e/u, lange aa, eind-en, sch en g/h zijn klankzuiver)
gebruikt stopwoorden op een storende manier maakt heel wat fouten tegen correct Nederlands (dialectische woorden, zinswendingen)
gebruikt zelden of nooit stopwoorden en doet duidelijke inspanningen om in zich in correct Nederlands uit te drukken
kan zich in correct Nederlands uitdrukken (beheerst o.a. het gebruik van noemen/heten, zijn/hebben; vermijdt dialectische woorden en zinswendingen; beheerst het gebruik van het betrekkelijk voornaamwoord die/dat)
verwoordt onvoldoende helder en vlot; heeft onvoldoende aandacht voor een goede zinsbouw;
doet duidelijke inspanningen om vlot en helder te verwoorden, met aandacht voor een goede zinsbouw
verwoordt duidelijk en vlot, in goed gebouwde zinnen
verwoordt onvoldoende helder en vlot; heeft onvoldoende aandacht voor een goede zinsbouw; schrijft vaak spelfouten; raadpleegt bij twijfel niet het woordenboek of Groene Boekje
heeft aandacht voor onzuiver/onjuist taalgebruik bij de kinderen en reageert op een passende manier
verwoordt helder en vlot, met aandacht voor een goede zinsbouw; spelt zowel de werkwoorden als de andere woorden correct en raadpleegt bij twijfel het woordenboek of Groene Boekje
slaagt erin om door eigen taalrijkdom het taalgebruik van de kinderen op een hoger niveau te brengen
kan op een verantwoorde manier een schriftelijke evaluatie formuleren over leerprocessen en over producten, over gedrag en attitudes van kinderen in functie van hun totale ontwikkeling. kan beroepsgericht schrijven (brieven aan ouders, verslag van een vergadering, schoolagenda, activiteitenrooster, kind- en evaluatiegegevens, homepage, schoolwebsite…) kan een presentatie houden voor derden met schriftelijke ondersteuning
maakt heel wat fouten tegen
kan zich in correct Nederlands Bijlage03_Stageleerlijn_BAKO_versie_2009.docx, p.4/15
NIVEAU 0
NIVEAU 1
NIVEAU 2
NIVEAU 3
NIVEAU 4 Bijlage 3
correct Nederlands (dialectische woorden, zinswendingen) is zich niet bewust van verschillende tekstbronnen en van de kanalen waarlangs je die teksten kunt opzoeken
uitdrukken (weinig of geen dialectische woorden, zinswendingen weet dat er verschillende tekstbronnen bestaan en is bereid om er indien nodig naar op zoek te gaan
kan verschillende soorten teksten onderscheiden, via verschillende kanalen (zoals de bibliotheek of het internet) opzoeken en beoordelen op hun betrouwbaarheid en bruikbaarheid
FG 1: DE LERAAR ALS BEGELEIDER VAN LEER- EN ONTWIKKELINGSPROCESSEN A. Voorbereiding van de activiteit 1.1 De beginsituatie van individuele kinderen en de groep achterhalen heeft geen oog voor het niveau en de beginsituatie van de groep. maakt geen gebruik van aangereikte gegevens i.v.m. de beginsituatie
haalt informatie over de beginsituatie van de groep uit - het leerplan - de verschillende opleidingsonderdelen - de info van de stagementor - observatie
haalt informatie over de beginsituatie van de groep ook uit - ontwikkelingsplan - ervaringen van zelf gegeven activiteiten heeft hierbij oog voor opvallende individuele verschillen
haalt info over de individuele beginsituatie ook uit - kindvolgsysteem
doet moeite om doelen te kiezen en gebruikt hiervoor beschikbare bronnen (leerplannen).
kiest gepaste doelstellingen en gebruikt hiervoor de beschikbare bronnen (leerplannen, ontwikkelingsplan) en houdt hierbij ook rekening met de beginsituatie van de groep.
- kan vanuit vooropgestelde doelen gepaste activiteiten uitbouwen. - maakt voor kinderen met speciale behoeften gebruik van het aangereikt handelingsplan
kiest activiteitdoelen ook op basis van het pedagogisch project en het schoolwerkplan.
realiseert zich dat men bij de keuze van leerinhouden rekening moet houden met de beginsituatie en probeert er rekening mee te houden.
kiest passende leerinhouden en leerervaringen voor de doelgroep.
kiest passende leerinhouden en leerervaringen voor de doelgroep, rekening houdend met de beginsituatie van de groep
kiest passende leerinhouden en leerervaringen rekening houdend met opvallende verschillen in de beginsituatie en met de context (schoolomgeving /thuismilieu, actualiteit…) kiest passende leerinhouden en leerervaringen rekening houdend met de verscheidenheid in de beginsituatie en met de eigenheid van de leeromgeving van individuele kinderen (b.v. thuissituatie).
1.2 Doelstellingen kiezen en formuleren realiseert zich niet dat activiteiten dienen om doelen na te streven.
1.3 Leerinhouden/leerervaringen selecteren realiseert zich niet dat men bij de keuze van leerinhouden rekening moet houden met de beginsituatie.
Bijlage03_Stageleerlijn_BAKO_versie_2009.docx, p.5/15
NIVEAU 0
NIVEAU 1
NIVEAU 2
NIVEAU 3
NIVEAU 4 Bijlage 3
1.4 Leerinhouden/leerervaringen structureren en vertalen in onderwijsaanbod bouwt de leerinhoud van een activiteit niet logisch en/of chaotisch op
respecteert de logische volgorde van de didactiek in de voorbereiding van de activiteit.
bouwt de leerinhoud van een activiteit en een thema logisch en gestructureerd uit, rekening houdend met de verschillende ontwikkelingsdomeinen.
bouwt alle thema’s logisch en gestructureerd uit, rekening houdend met de verschillende ontwikkelingsdomeinen.
zorgt voor een variatie aan werkvormen en groeperingsvormen binnen een activiteit voorziet gedifferentieerde activiteiten.
zorgt voor een variatie aan werkvormen en groeperingsvormen binnen een thema. Voorziet differentiatie in het kader van een thema.
Kiest zinvolle didactische leermiddelen om het leerproces te ondersteunen en past ze indien nodig aan
kiest zinvolle didactische leermiddelen om het individueel leerproces te ondersteunen en past ze indien nodig aan
bouwt alle thema’s logisch en gestructureerd uit, rekening houdend met de verschillende ontwikkelingsdomeinen, en doet dit in samenspraak met de kinderen.
1.5 Aangepaste werkvorm en groeperingsvormen bepalen ziet geen verband tussen leerdoelen, werkvormen en groeperingsvormen.
kiest doelgericht eenvoudige didactische werkvormen en groeperingsvormen
1.6 Individueel en in team leermiddelen kiezen en aanpassen maakt geen of weinig gebruik van leermiddelen
kiest zinvolle didactische leermiddelen om de kinderen te motiveren.
B. Realisatie van de activiteit 1.7 Een ontwikkelingsbevorderende (KRACHTIGE) leeromgeving realiseren Leren is: actief
betrekt de kinderen te weinig actief bij de activiteit
betrekt zoveel mogelijk kinderen actief bij de activiteit door vragen en opdrachten
betrekt alle kinderen actief bij de activiteit met aandacht voor opvallende verschillen
betrekt alle kinderen actief bij de activiteit met aandacht voor probleemkinderen
interactief
Heeft onvoldoende aandacht voor de interactie tussen KO en kinderen
zorgt voor interactieve betrokkenheid tussen KO en kind.
zorgt ook voor interactieve betrokkenheid tussen de kinderen
stimuleert een interactieve betrokkenheid tussen de kinderen met het oog op leren omgaan met verscheidenheid
doelgericht
verliest het doel van de activiteit uit het oog
werkt af en toe in functie van het gekozen doel.
houdt het doel van de activiteit voor ogen. Laat zich niet nodeloos van het doel afleiden.
stelt zo nodig tijdens de activiteit de doelen bij
Individueel verschillend
heeft geen oog voor verschillen in niveau en interesse.
merkt verschillen in niveau en interesse op.
merkt verschillen in niveau en interesse op en speelt erop in door een bewust aanbod aan activiteiten.
merkt tijdig individuele verschillen op en speelt erop in door het bewust en voorzichtig begeleiden van de keuzes van het kind.
cumulatief
respecteert de logische volgorde van de didactische opbouw niet.
doet moeite om de logische volgorde van de didactiek in de voorbereiding van de activiteit te respecteren.
respecteert de logische volgorde van de opbouw en stuurt zo nodig bij.
kan de didactische opbouw van de voorbereiding van de activiteit indien nodig loslaten om in te gaan op de noden van het kind. Bijlage03_Stageleerlijn_BAKO_versie_2009.docx, p.6/15
NIVEAU 0
NIVEAU 1
NIVEAU 2
NIVEAU 3
NIVEAU 4 Bijlage 3
zelfsturend
respecteert de keuzes van de kinderen.
begeleidt de kinderen in het “leren kiezen” van een activiteit.
C. evaluatie 1.8 Observatie/evaluatie voorbereiden het kindvolgsysteem van het EGKO kunnen hanteren
het gebruikte kindvolgsysteem van de basisschool kunnen hanteren
1.9 Evalueren met het oog op bijsturing en remediëring vergelijkt het gedrag van kinderen met het leeftijdsgebonden competentieniveau
FG 2: LERAAR ALS OPVOEDER 2.1 In overleg een positief leefklimaat creëren voor de kinderen in de kinderengroep en op school kan onvoldoende geduld opbrengen voor de kinderen
brengt geduld op voor kinderen met storend gedrag en moedigt andere kinderen geduldig aan
moedigt alle kinderen geduldig aan
onderzoekt of het eigen gedrag tegenover kinderen groeibevorderend is
staat onvriendelijk in de klas
staat vriendelijk in de klas.
staat zichtbaar gespannen in de klas
geeft de indruk ontspannen in de klas te staan.
staat innerlijk en uiterlijk ontspannen in de klas
treedt weinig bevestigend op
probeert kinderen positief te bevestigen
- bevestigt zowel taak- als persoonsgericht al naar gelang de behoefte - werkt bij voorkeur met sociale bekrachtiging en activiteitsbeloningen
creëert een positief leefklimaat in de klas waarin elk individu zich thuis voelt
reageert niet of ongepast op storend gedrag
reageert kalm, gecontroleerd op storend gedrag en doet moeite om kordaat op te treden.
valt bij storend gedrag de persoon niet aan; treedt kordaat op en reageert door het gewenste gedrag te vermelden, eventueel dmv ikboodschappen
- zoekt bij niet passend gedrag alternatieven op het geven van straf - maakt problemen in de klasgroep bespreekbaar
staat negatief t.o.v. kinderen
heeft een positieve grondhouding t.o.v. kinderen en voeling met wat bij hen leeft
heeft oog voor de onderlinge relaties in de klas
stimuleert de relatie tussen de kinderen en werkt aan een groepsidentiteit, waardoor kinderen onderling op een veilige en waarderende manier met elkaar omgaan Bijlage03_Stageleerlijn_BAKO_versie_2009.docx, p.7/15
NIVEAU 0
NIVEAU 1
NIVEAU 2
NIVEAU 3
NIVEAU 4 Bijlage 3
2.2 De emancipatie van het kind bevorderen scheert alle kinderen over dezelfde kam
ziet in dat er in een klas verschillende individuen samen leven en leren
respecteert de eigenheid van elk kind
gaat op geïnteresseerde en respectvolle wijze om met verschillen in de thuissituatie
toont geen interesse voor wat kinderen bezighoudt
geeft kinderen de kans om eigen ervaringen in het klasgebeuren te brengen
gaat dieper in op datgene wat kinderen inbrengen
stimuleert inbreng van kinderen
2.3 Door attitudevorming kinderen op individuele ontplooiing en maatschappelijke participatie voorbereiden houdt geen rekening met klasafspraken in verband met attitudevorming
er is aandacht voor klasafspraken in verband met attitudevorming
houdt rekening met en wijst kinderen op het naleven van klassenafspraken en regels in verband met attitudevorming.
motiveert waarden op basis van het pedagogisch project en leerplannen
besteedt geen aandacht aan de geldende normen en waarden
heeft aandacht voor geldende waarden en leeft die voor
maakt waarden in de klascontext bespreekbaar
- is zich bewust van de invloed van eigen waarden, normen en vooroordelen - bevraagt waarden, normen en vooroordelen vanuit de maatschappij kritisch
neemt onvoldoende leiding.
doet duidelijke pogingen om kordaat leiding te geven.
kan kordaat leiding geven op basis van enkele duidelijke afspraken/regels
overlegt met de klasgroep om tot afspraken/regels te komen en volgt die consequent op.
2.4 Actuele maatschappelijke ontwikkelingen hanteren in een pedagogische context reageert negatief op wat kinderen aan actualiteit inbrengen in de klas
beluistert wat kinderen inbrengen aan actualiteit in de klas
speelt in op actuele gebeurtenissen
leeft een kritische houding tegenover massamedia voor
2.5 Omgaan met kinderen in sociaal-emotionele probleemsituaties en met kinderen met gedragsmoeilijkheden reageert ongepast op kinderen met problemen
reageert kalm en gecontroleerd en vraagt het advies van de stagementor i.v.m. kinderen met problemen
herkent gedragsmoeilijkheden en sociaal-emotionele probleemsituaties en doet pogingen om er efficiënt mee om te gaan.
brengt de veiligheid van de kinderen op geen enkel ogenblik in gevaar
zorgt ervoor dat kinderen veilig gedrag stellen t.o.v. zichzelf en de anderen en kan dringende verzorgingstaken i.v.m. EHBO
- heeft aandacht voor de ruimere context van probleemgedrag (oorzaken en beïnvloedende factoren) - volgt de evolutie van kinderen met problemen op - is zich bewust van eigen grenzen en signaleert sociaalemotionele probleemsituaties bij kinderen
2.6 Het fysieke welzijn van het kind bevorderen heeft geen oog voor de veiligheid van de kinderen
Bijlage03_Stageleerlijn_BAKO_versie_2009.docx, p.8/15
NIVEAU 0
NIVEAU 1
NIVEAU 2
NIVEAU 3
NIVEAU 4 Bijlage 3
uitvoeren heeft geen oog voor hygiëne
heeft aandacht voor hygiënische aspecten
neemt actief maatregelen die de hygiëne van de kleuter en de klas bevorderen
heeft geen oog voor de lichamelijke noden van de kinderen
heeft aandacht voor de lichamelijke noden van de kinderen
doet het nodige om aan de lichamelijke noden van de kinderen tegemoet te komen. stimuleert gezonde leef- en eetgewoonten
heeft geen oog voor de nood aan beweging bij kinderen.
last soms een bewegingsmoment in
zorgt voor voldoende bewegingsmogelijkheden
FG 3: LERAAR ALS INHOUDELIJK EXPERT 3.1 Basiskennis beheersen en recente evoluties in verband met inhouden en vaardigheden uit de ontwikkelingsgebieden van het kleuteronderwijs volgen maakt fouten tegen de basiskennis bij het geven van een activiteit.
beheerst de basiskennis van de activiteiten.
heeft voldoende achtergrondkennis bij de te geven activiteiten.
kan op de meeste vragen van kinderen in verband met de inhoud van een activiteit een degelijk antwoord formuleren. weet waar informatie te vinden is om op verdere vragen een antwoord te vinden.
slaagt er niet in degelijke externe bronnen te ontdekken en degelijk te gebruiken.
maakt, eventueel op vraag van stagementor of docent, gebruik van externe bronnen.
selecteert zelfstandig inhouden uit verschillende externe bronnen .
gaat kritisch om met externe bronnen.
Volgt bijscholingen en informeert zich over de recente ontwikkelingen i.v.m. beroep van kleuteronderwijzer(es)
3.2 Verworven kennis en vaardigheden aanwenden in de pedagogisch-didactische praktijk kan aangeleerde kennis en vaardigheden niet passend aanwenden bij het begeleiden van activiteiten
kan algemene didactische vaardigheden correct aanwenden tijdens de activiteiten uit diverse leergebieden.
kan aangeleerde vakdidactische vaardigheden correct aanwenden tijdens de activiteiten.
transfereert aangeleerde kennis en didactische vaardigheden naar andere leergebieden.
slaagt er niet in passend gebruik te maken van aangereikte hulpbronnen om kennis en vaardigheden correct aan te wenden.
gebruikt de aangereikte hulpbronnen om verworven kennis en vaardigheden correct aan te wenden.
gebruikt de aangereikte en zelf gevonden hulpbronnen om verworven kennis en vaardigheden correct aan te wenden.
gaat via externe bronnen op zoek naar nieuwe kennis en vaardigheden om toe te passen in de leergebieden.
3.3 Het eigen vormingsaanbod situeren en integreren in het geheel van het onderwijsaanbod heeft geen zicht op de plaats van een activiteit binnen een leerlijn.
heeft geen zicht op de plaats van een activiteit binnen een leerlijn.
plaatst een opgegeven activiteit binnen een leerlijn d.m.v. het ontwikkelingsplan of leerplan.
plaatst een opgegeven activiteitenreeks binnen een leerlijn d.m.v. het ontwikkelingsplan of leerplan. Bijlage03_Stageleerlijn_BAKO_versie_2009.docx, p.9/15
NIVEAU 0
NIVEAU 1
NIVEAU 2
NIVEAU 3
NIVEAU 4 Bijlage 3
maakt geen verbindingen met al aanwezige kennis en vaardigheden.
brengt de eigen activiteiten in verband met al gegeven activiteiten.
brengt eigen activiteiten in verband met al gegeven activiteiten of activiteiten die nog moeten komen.
FG 4: LERAAR ALS ORGANISATOR 4.1 Een gestructureerd speel- en leerklimaat bevorderen ontwijkt oogcontact met de kinderen.
heeft visueel contact met de meeste kinderen van de klas.
heeft visueel contact met de kinderen en/of deelgroepen die aan het werk zijn.
behoudt in alle omstandigheden overzicht over de klas.
laat een activiteit uiteenvallen in korte, losse delen. (de activiteit hangt niet aaneen)
laat in een activiteit de verschillende fasen vlot op elkaar volgen.
laat verschillende activiteiten vlot op elkaar volgen.
kan over een langere periode de activiteiten vlot op elkaar laten volgen
kan geen dag- of weekschema opstellen
kan mits begeleiding een evenwichtig stageschema opbouwen voor een korte stageperiode
kan zelfstandig een evenwichtig stageschema opbouwen voor een korte stageperiode
kan zelfstandig een evenwichtige weekplanning opbouwen voor een langere stageperiode en kan hiermee flexibel omgaan (ruimte voor inspraak van de kinderen)
maakt eenzijdig of verkeerd gebruik van werk- en groeperingsvormen.
zorgt voor voldoende afwisseling in werk- en groeperingsvormen aangepast aan de activiteit.
past, gedurende een dag, gevarieerde werk- en groeperingsvormen toe, rekening houdend met de activiteit en de kinderen.
zorgt, gedurende een langere periode, voor aangepast dagverloop rekening houdend met de klascontext.
kan zich niet houden aan een gemaakt plan.
volgt de opgegeven planning zorgvuldig.
gaat soepel om met planning en organisatie in functie van de kinderen.
kan efficiënt inspelen op onvoorziene omstandigheden.
4.2 Een kindgericht dagverloop creëren
4.3 Administratieve taken op een correcte manier uitvoeren
4.4 Een stimulerende en werkbare klasruimte creëren, rekening houdend met de veiligheid van de kinderen gebruikt de klasinrichting niet efficiënt.
kan de bestaande klasinrichting met diverse hoeken efficiënt gebruiken.
kan de bestaande klasinrichting wijzigen naargelang de toegepaste organisatie- en/ of werkvormen.
houdt bij de klasinrichting rekening met kenmerken van de kinderen of de klas.
heeft geen oog voor een gepaste aankleding van de klasruimte.
kan de klas zinvol/voldoende verrijken met spelprikkels en materiaal binnen het thema
kan de klas zinvol/voldoende verrijken met spelprikkels en materiaal binnen het thema en houdt hierbij rekening met
kan de klas zinvol / voldoende / flexibel verrijken met spelprikkels en materiaal binnen het thema vanuit zorgverbreBijlage03_Stageleerlijn_BAKO_versie_2009.docx, p.10/15
NIVEAU 0
NIVEAU 1
NIVEAU 2
NIVEAU 3
NIVEAU 4 Bijlage 3
wisselende interesses/behoeften van de kinderen
ding
gaat kritisch om met aangereikte en zelf gevonden bronnen, en probeert vernieuwingsideeën uit
- ontwerpt zelf nieuwe initiatieven en test die uit. - is op de hoogte van mogelijke bijscholingsprogramma’s en voortgezette opleidingen.
FG 5: LERAAR ALS VERNIEUWER EN ONDERZOEKER 5.1: Vernieuwende elementen aanwenden en aanbrengen volgt slaafs de aangereikte voorbereiding zonder enige eigen inbreng.
volgt globaal de aangereikte voorbereiding met oog voor een motiverende inleiding.
Gaat in op en participeert aan bijscholingsprogramma’s
5.2: Kennisnemen van toegankelijke resultaten van onderwijsonderzoek relevant voor de eigen praktijk
5.3 Zijn eigen functioneren kritisch bevragen en bijsturen hecht geen belang aan praktijkbesprekingen.
bespreekt de activiteiten vooraf en nadien met de stagebegeleiders en de medestudenten
neemt spontaan initiatief om de activiteiten vooraf en nadien te bespreken met de stagebegeleiders en de medestudenten.
maakt afspraken (planning) met de stagementor /docent om activiteitenreeksen te bespreken.
reflecteert niet of oppervlakkig en selectief.
reflecteert over het eigen functioneren op grond van de gekregen informatie (stagementor, docent, medestudenten) over een gegeven activiteit.
reflecteert over het eigen functioneren aan de hand van persoonlijke werkpunten. (zelf geformuleerd of opgekregen)
reflecteert over het eigen functioneren aan de hand van de basiscompetenties en vanuit zelf geformuleerde werkpunten.
houdt geen rekening met de geformuleerde werkpunten.
heeft aandacht voor de werkpunten.
Doet moeite om zijn werkpunten weg te werken en slaagt daar grotendeels in.
kan zijn praktijk verfijnen op basis van passende werkpunten (diepgaande reflectie)
kan pedagogisch-didactische keuzes niet verantwoorden.
kan pedagogisch-didactische keuzes verantwoorden vanuit colleges.
kan pedagogisch-didactische keuzes verantwoorden.
ontwikkelt een persoonlijke onderwijsvisie
bouwt een persoonlijke onderwijsvisie verder uit
voert onder begeleiding een eenvoudig actieonderzoek uit
Bijlage03_Stageleerlijn_BAKO_versie_2009.docx, p.11/15
NIVEAU 0
NIVEAU 1
NIVEAU 2
NIVEAU 3
NIVEAU 4 Bijlage 3
FG 6: PARTNER VAN OUDERS/ VERZORGERS 6.1 Zich op de hoogte stellen van en discreet omgaan met gegevens over kinderen gaat indiscreet om met gegevens over kinderen of ouders
gaat adequaat en discreet om met gegevens van kinderen of ouders
stelt zich spontaan op de hoogte van gegevens over de kinderen of ouders en hun context én gaat er adequaat en discreet mee om
respecteert de thuissituatie niet en vervalt in stereotypen en vooroordelen (bv. kansarme gezinnen)
respecteert de thuissituatie en de loyaliteit van kinderen t.o.v. hun ouders
6.2 Met ouders/verzorgers communiceren over hun kind in de school respecteert de thuissituatie en de loyaliteit van kinderen t.o.v. hun ouders staat open voor vragen en bedenkingen van ouders
staat open voor vragen en bedenkingen van ouders en is in staat om de eigen aanpak van hun kind aan ouders toe te lichten
stelt zich empathisch op t.o.v. ouders en luistert actief naar wat de ouders te zeggen hebben.
neemt de verantwoordelijkheid om - indien nodig - slecht nieuws over te brengen.
6.3 In overleg met het team de ouders/verzorgers informeren over en betrekken bij het klas- en schoolgebeuren, rekening houdend met de diversiteit van de ouders benadert de klas en de school als een gesloten wereld waar ouders zoveel mogelijk buiten gehouden moeten worden.
houdt er rekening mee dat ouders geïnformeerd moeten worden over hun kinderen
- zoekt actief naar mogelijkheden om ouders te betrekken bij het schoolgebeuren - informeert de ouders over onderwijsactiviteiten tijdens de stageperiode
6.4 Met ouders in dialoog treden over opvoeding en onderwijs kan zelfs in informele situaties, geen passende houding aannemen t.o.v. ouders
stelt zich vriendelijk en respectvol op tegenover ouders
neemt initiatief om een gesprek met ouders aan te gaan
Bijlage03_Stageleerlijn_BAKO_versie_2009.docx, p.12/15
NIVEAU 0
NIVEAU 1
NIVEAU 2
NIVEAU 3
NIVEAU 4 Bijlage 3
FG 7: LERAAR ALS TEAMLID 7.1 Overleggen en samenwerken binnen het schoolteam ziet tips en verbeteringen aan voorbereidingen als bedreiging voor de eigen persoon
werkt opbouwend mee met de stagementor bij opstellen of bijsturen van een voorbereiding
werkt opbouwend mee met de stagementor bij opstellen of bijsturen van een stageopbouw
werkt opbouwend mee met de stagementor bij opstellen of bijsturen van een stageopbouw, weekplan en werkplan
werkt niet of slecht samen met medestudenten
kan samen met medestudenten activiteiten uitwerken
kan samen met medestudenten en stagementoren activiteiten uitwerken
kan samenwerken met collega’s (stagementor, coördinator zorgverbreding, taakleerkracht…) vb. in het kader van zorgverbreding
kan het eigen denkproces moeilijk verwoorden waardoor onvoldoende openheid ontstaat om samen te denken en te leren samen met anderen
stelt zich open voor inbreng van anderen wil en kan een eigen bijdrage hebben in de groep.
woont een teamvergadering bij
is enkel bekommerd om de eigen taak
stelt zich helpend op t.o.v. medestudenten en stagementor
stelt zich op als medewerker van het pedagogisch gebeuren in de school
gaat indiscreet om met op de school verkregen informatie in verband met het totale schoolgebeuren (stagementoren, directie, werking van de school…)
stelt zich respectvol op tegenover de opleiding enerzijds en tegenover de stagementor en stageschool anderzijds
woont een teamvergadering bij en heeft hier ook een eigen inbreng
7.2: Binnen het team overleggen over taakverdeling en die ook naleven blijft koppig vasthouden aan eigen ideeën en aanpak, ook als hieromtrent afspraken gemaakt zijn.
respecteert de taakverdeling zoals omschreven in de stagegids, eventueel aangevuld met de wensen van de stagementor.
respecteert de taakverdeling zoals omschreven in de stagegids, eventueel aangevuld met de wensen van de stagementor.
kan samen met een stagementor en medestudenten een stageplan voorbereiden en uitwerken en houdt hierbij rekening met andere teamleden kan een klasoverstijgende activiteit organiseren en hierbij een taakverdeling overleggen en naleven behoudt het evenwicht tussen autonomie en collegialiteit
7.3 De eigen pedagogische en didactische opdracht en aanpak in teamverband bespreekbaar maken Bijlage03_Stageleerlijn_BAKO_versie_2009.docx, p.13/15
NIVEAU 0
NIVEAU 1
NIVEAU 2
NIVEAU 3
NIVEAU 4 Bijlage 3
durft het eigen pedagogisch handelen niet bespreekbaar maken in groep
durft het eigen pedagogisch handelen bespreekbaar maken in groep.
neemt initiatief om aan stagementor of andere teamleden advies te vragen over het eigen functioneren bv. omtrent zorgvragen ed.
participeert opbouwend aan een functioneringsgesprek.
7.4 Zich documenteren over de eigen rechtspositie en die van de kinderen
FG 8 LERAAR ALS PARTNER VAN EXTERNEN 8.1 In overleg contacten leggen, communiceren en samenwerken met externe instanties die onderwijsbetrokken initiatieven aanbieden. heeft geen weet van het aanbod van externe instanties die onderwijsbetrokken initiatieven aanbieden
heeft noties van het aanbod van externe instanties die onderwijsbetrokken initiatieven aanbieden
- is op de hoogte van het aanbod van externe instanties die onderwijsbetrokken initiatieven aanbieden. (CLB, vertrouwenscentra, gezinsondersteuning, GON-begeleiding) - is op de hoogte van de werking van CLB
toont interesse voor onderwijskundige thema’s en kan over bepaalde thema’s meepraten.
gaat met leden van het schoolteam een gesprek aan over een thema uit de onderwijsactualiteit.
kan verwijzen naar externe instanties die onderwijsbetrokken initiatieven aanbieden
FG 9 LERAAR ALS LID VAN DE ONDERWIJSGEMEENSCHAP 9.1 Deelnemen aan het maatschappelijk debat over onderwijskundige thema's heeft geen oog voor het maatschappelijk debat over onderwijskundige thema’s
toont interesse voor onderwijskundige thema’s
volgt de onderwijsactualiteit en durft een eigen mening op te bouwen in communicatie met anderen. 9.2 Reflecteren over het beroep van de leraar en de plaats ervan in de samenleving praat over het beroep en de plaats ervan in de samenleving
bouwt een eigen onderwijsvisie op o.a. over de rol van de leraar in de samenleving.
FG 10 LERAAR ALS CULTUURPARTICIPANT Bijlage03_Stageleerlijn_BAKO_versie_2009.docx, p.14/15
NIVEAU 0
NIVEAU 1
NIVEAU 2
NIVEAU 3
NIVEAU 4 Bijlage 3
Vaardigheid 10.1 Actuele maatschappelijke thema's en ontwikkelingen identificeren en kritisch benaderen rond: • het sociaal-politieke domein • het sociaal-economische domein • het levensbeschouwelijke domein • het cultureel-esthetische domein heeft geen oog voor het aanbod van externe, culturele instanties.
Heeft oog voor het aanbod van externe, culturele instanties.
neemt occasioneel contact op met culturele instanties zoals educatieve diensten van musea, nationale instellingen,… en integreert dit als de kans zicht voordoet in het klasgebeuren.
neemt occasioneel contact op met culturele instanties zoals educatieve diensten van musea, nationale instellingen,… en integreert dit als de kans zicht voordoet in het klasgebeuren.
gaat doelgericht op zoek naar het aanbod voor basisscholen van culturele instanties zoals educatieve diensten van musea, nationale en provinciale instellingen,… en integreert dit in het klasgebeuren.
Kan persoonlijk stelling nemen tegenover de aangereikte visie op interculturele opvoeding/mondiale vorming
Bijlage03_Stageleerlijn_BAKO_versie_2009.docx, p.15/15
Bijlage 4
KHBO – Xaverianenstraat 10 – 8200 BRUGGE (SINT-MICHIELS) uw bericht van
uw kenmerk
contactpersoon
tel.
Heidi Ver Eecke
050 30 51 38
ons kenmerk
datum
fax
e-mail
JLV/JL/HVE/BAKO 050 30 51 01
2011-06-21
[email protected]
stageaanvraag voor een student uit de eerste opleidingsfase leraar kleuteronderwijs 2011-2012: thuisstage (tweede kleuterklas) Geachte mevrouw Geachte heer Naast een reeks van stageactiviteiten in een aantal Brugse scholen, wordt voor onze studenten uit de eerste opleidingsfase van de opleiding Bachelor in het onderwijs – kleuteronderwijs (BAKO) ook één stageperiode in eigen streek ingebouwd. De studenten hebben de opdracht om zelf een school te zoeken; wij noemen dit hun ‘thuisstage school’. We kiezen in de eerste opleidingsfase bewust voor een geleidelijke opbouw van de stagemomenten en wensen dan ook uw school op meerdere momenten in te zetten. Omdat de thuisstage de eerste aaneengesloten stageperiode is, richten we ter voorbereiding ervan een praktijkdag in. Dat houdt in dat de studenten de kleuterklas voor een volledige dag overnemen. Ze leren de klas, de kleuters en de kleuteronderwijzer(es) al beter kennen zodat zij beter voorbereid zijn voor de langere thuisstage. Wat hieronder volgt, zijn verdere gegevens over de klas en het stageprogramma dat we voor dit jaar vooropstellen. -
-
We opteren ervoor dat onze studenten voor deze eerste stage in een ‘zuivere’ 2de kleuterklas komen. Indien de klassensamenstelling dit niet toelaat, verkiezen we een 1e-2e kleuterklas boven een 2e-3e kleuterklas; met een minimum van 16 kleuters die qua leeftijd in de 2e kleuterklas thuishoren. Een klas met meer dan 25 kleuters raden we af voor de eerstejaarsstudenten, ze hebben immers nog 2 jaar opleiding voor de boeg. Volgens het stagereglement van de hogeschool is het verboden om stage te lopen in een school waar familie van de student tewerkgesteld is.
De data voor de thuisstage van de eerstejaarsstudenten zijn: •
• • •
Observatiedagen: dinsdag 11 oktober 2011 (bezoek aan enkele kleuterklassen met observatie- opdrachten), dinsdag 8 november 2011 (observatie en oefenmoment) dinsdag 6 december 2011 (observatie en oefenactiviteit) Contactnamiddag: vrijdag 9 maart 2012 (ter voorbereiding van de praktijkdag) Praktijkdag thuisstage: dinsdag 13 maart 2012 Thuisstage: maandag 7 mei – maandag 14 mei 2012 (niet op woensdag 9 mei + inhaaldagen op dinsdag 15 mei 2012)
Bijlage 4
Gelieve deze data even met de student na te kijken en de data voor stage eventueel aan te passen door gebruik te maken van de geplande reservedag (inhaaldag). Indien de praktijkdag niet op de voorgestelde datum kan plaatsvinden, kan in overleg een andere datum vastgelegd worden. De afgesproken data en de gegevens van de school worden dan op het antwoordformulier ingevuld. Het thema voor de thuisstage en de praktijkdag wordt bepaald door het docententeam van de lerarenopleiding omdat we enkel op die manier in staat zijn om tot een goede ondersteuning vanuit alle opleidingsonderdelen te komen. Als u bovenstaand stagevoorstel kunt helpen realiseren, gelieve dan het toestemmingsformulier (zie bijlage) in te vullen en met de student mee te geven. We danken u alvast voor uw medewerking Met vriendelijke groeten
Joris Lasure opleidingshoofd BAKO
Johan L. Vanderhoeven departementshoofd
Bijlage 4
Departement Lerarenopleiding
Xaverianenstraat 10 - 8200 Brugge (Sint-Michiels) Tel. 050 30 51 00 - Fax 050 30 51 01 Stagecoördinatie:
[email protected] Contactpersoon:
[email protected] (050 30 51 38)
Toestemming voor een didactische eerstejaarsstage: thuisstage (tweede kleuter) academiejaar 2011-2012 Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
Stageperiode (voor de op de aanvraagbrief vermelde periode)
observatiedagen: di 11 oktober 2011, di 8 november 2011 (+OM), di 6 december 2011 (+ OA) contactnamiddag: vrijdag 9 maart 2012 praktijkdag thuisstage: dinsdag 13 maart 2012 thuisstage: maandag 7 mei – maandag 14 mei 2012 (niet op woensdag 9 mei) inhaaldag di. 15 mei 2012: ja/neen
Naam van de student(e) Thuisadres: Andere gegevens over de student(e)
Tel.: Fax: e-mail:
/ /
Tel.: Fax: e-mail:
/ /
Tel.: Fax: e-mail:
/ /
Naam en adres van de stageschool
adres van de afdeling van de stageschool (indien de stage niet in de hoofdschool plaats heeft) Stageklas
Dhr./ Mevr.: Stagementor, stagementrix Tel.: / e-mail: Opmerkingen en vragen:
Handtekening van de directie:
Bijlage 5
KIJKWIJZER van/in de stage 1 Beste student, Om een goede koppeling tussen de theorie en de praktijk te kunnen maken is het belangrijk dat je ervaringen opdoet in de kleuterklaspraktijk. Er kan hier dan op ingespeeld worden in de lessen. Niet alle inhouden kunnen echter aan bod komen in het eerste jaar. Vandaar zullen wij je kijk al in een bepaalde richting leiden. Dit doen we door je specifieke observatie-opdrachten te geven. Dat je daarnaast ook nog andere zaken zal opmerken is des te meer een verrijking. Soms is het echter nodig om ook eens te participeren, d.w.z. een kleine ingreep te doen in het milieu. Ook zo kan je veel leren over de boeiende kleuterklaswereld! Laat het duidelijk zijn dat we bewust kiezen voor een actieve opdracht als observator. We stapten bewust af van de term ‘luisterdagen’ om aan te geven dat er op zo’n moment veel meer kan gedaan worden dan alleen maar luisteren! In deze bundel vind je alle observatie-opdrachten voor de stage van 1 BAKO voor het hele jaar.Elke docent kan verwijzen of gebruik maken van deze observaties maar het staat je natuurlijk vrij om er in de les ook zélf naar te verwijzen! Hoe meer eigen inbreng hoe duidelijker de verbanden tussen de lessen en de praktijk zullen worden. Zo wordt het een intensere leerervaring. De verwerking is afhankelijk van docent tot docent. Je maakt een neerslag van deze opdrachten in een schrift van A4-formaat. Dit mag ook een map met losse bladen zijn. Dit hoeft niet getypt zijn. We zullen je immers niet vragen om dit in te dienen. We kunnen wel vragen dat je je observaties meebrengt naar de lessen om daar te gebruiken. Maak er een boeiende neerslag van waarop je ook later nog kunt terugvallen bijvoorbeeld voor het voorbereiden van een activiteit, als voorbereiding op een examen, ... Op het einde van het academiejaar horen we graag je bevindingen over deze opdrachten. Misschien heb je wel andere mogelijke opdrachten bedacht of wil je een bestaande opdracht wat aanpassen. We wensen je veel rijke, persoonlijke, warme, ... ervaringen toe!
Namens het BAKO-docententeam, Joris Lasure, opleidingshoofd
Bijlage 5
De opdrachten in detail 1. Klasmap Er moet van elke kleuterklas een klasmap gemaakt worden. Onder klasmap verstaan we een verzameling van alle gegevens die relevant zijn om stage te kunnen lopen in die bepaalde kleuterklas. Tijdens de eerste observatiedag word je samen met 1 of 2 andere studenten aan een kleuterklas toegewezen. Jij bent samen met hen verantwoordelijk voor het opmaken van de klasmap van die klas. Hieronder vind je alle vragen die van die ene kleuterklas moeten beantwoord worden. Deze vragen kun je eventueel verdelen onder elkaar. Na het bezoek aan de klas is het de bedoeling dat jullie alle gegevens intikken in het document dat je kan vinden op Toledo Stage 1 BAKO – Algemeen – Kijkwijzer voor stage – Inhoud klasmap. Daarna mail je dit document naar een van je docenten (dit wordt tijdig meegedeeld) zodat zij dat op Toledo kan zetten zodat iedereen aan deze informatie kan als hij/zij deze nodig heeft. Jullie verzamelen de informatie van die klas dus in september maar een klas kan evolueren qua aantal kleuters maar ook qua inrichting. Het zal dus nodig zijn om regelmatig te mappen aan te passen. Iedereen draagt hierin verantwoordelijkheid! Een verandering moet gesignaleerd worden aan de stagecoördinator die dat dan kan aanpassen in de klasmap. Dit is een kwestie van elkaar helpen want als iedereen zijn taak ernstig neemt, zal de stage al veel rustiger kunnen verlopen. bv. je weet dat er meer kleuters in de klas zitten waardoor je nieuwe naamkaartjes hebt voorzien, alsook meer hoeken in je klas. INHOUD KLASMAP 1 BAKO • • •
• • • • • •
• • • • •
Naam KO; indien duobaan: naam van beide partners + hoe de week onder beiden verdeeld wordt. Namenlijst van de kleuters + geboortedatum Uurregeling ochtend en middag + speeltijden: vermeld zowel de officiële als de werkelijke uren. Moet er vroeger gestopt worden, kan er pas later aangevangen worden omwille van kleuters die het middagmaal op school gebruiken? Vast dagschema; m.a.w. zijn er bepaalde activiteiten, klasgewoonten die dagelijks terugkeren of steeds op een bepaalde dag van de week plaatsvinden? Welke en wanneer? (vb. melk drinken, toiletbezoek, …). Wanneer beschikt de klas over de turnzaal? Welke tabellen, kalenders, … zijn er in klas aanwezig? Wanneer worden ze bijgehouden? Door wie? Duidelijke en gedetailleerde plattegrond van het klaslokaal (dus niet zomaar een vluchtige schets!) (inscannen of tekenen in een tekenprogramma zoals Paint). Per hoek: inventaris van het aanwezig spelmateriaal dat door de kleuters mag gebruikt worden. Welke gezelschapsspelen zijn aanwezig in de klas en kunnen dus gebruikt worden door de studenten (titel + uitgever vermelden)? Vraag de KO ook met welke spelen ze speelt of met welke niet? (deze laatste vraag dient vooral voor onderzoek van het Spellenarchief van de KHBO) Bestaan er toerbeurten voor het spelen in bepaalde hoeken? Zijn er beperkingen i.v.m. het gebruik van de hoeken? Steeds open? Maximum aantal kleuters? Hoe verloopt het vrij spel? Zijn alle hoeken open? Is alle materiaal beschikbaar? Mag de klasinrichting veranderd worden? (eventueel naar praktijkdag toe) Beschikken de kleuters over schilderschorten? Hoeveel zijn er in de klas en mogen de eerstejaarsstudenten die gebruiken?
Bijlage 5
• • •
•
Welk materiaal mag van de klas gebruikt worden? Wat moet je zelf meebrengen? (denk aan verf, lijm, penselen, verfpotjes, cd-speler, klei,…) Waar mogen de studenten die op school blijven de middagpauze doorbrengen? Waar en wanneer kunnen voorbereidingen best gebracht en opgehaald worden? Heeft de KO specifieke wensen in verband hiermee? LET OP: brengen of ophalen van voorbereidingen is geen reden om te laat te komen in de lessen! Andere gewoonten, afspraken, regels, … waarvan het wenselijk is dat de studenten op de hoogte zijn.
2. Speelplaats Voor de schoolbel gaat , ga je niet met je medestudenten in een groepje staan. Je verspreidt je over de speelplaats en probeert : • minstens 3 kleuters individueel te onthalen. • Een kleuter met verdriet op te vangen • Een kleuter met extra zorg (vuile neus, open jas, ...) op te merken en de nodige zorg toe te dienen of te signaleren aan toezicht • Breng kort verslag uit.
3. Observatielijst Je gaat met ongeveer 3 studenten observeren in een kleuterklas. Jullie krijgen elk een ander middel om te observeren. Jullie observeren dezelfde kleuters in 1 hoek tegelijkertijd. Het is de bedoeling dat de 3 observaties (van dezelfde kinderen, op hetzelfde moment) achteraf bij elkaar gelegd worden om hieruit conclusies te trekken naar voor- en nadelen van die bepaalde observatiemethode. We beseffen dat jullie nog niet goed met de methode zullen kunnen werken omdat jullie hierin onvoldoende training kregen, maar het gaat erom dat jullie je best doen om het tot een goed einde te brengen. (verwerking gebeurt op 1 okt tijdens B/T Opvoedkunde) De 3 methodes zijn: • werken met welbevinden en betrokkenheid • nakijken van de competenties • gewoon vrij observeren, vrij noteren, zonder beperking: noteer alles wat je ziet (observatielijst en info volgt)
4. Observatie in woorden Observeer een kleuter gedurende 5 volle minuten. Schrijf alles op wat deze kleuter doet. Breng dit mee naar de lessen Opvoedkunde over observeren.
5. Zelfstandigheid Help kleuters, waar nodig, met aan- en uitdoen van de jassen. Noteer zo nauwkeurig mogelijk welke hulp je moet bieden aan een bepaald kind, noteer zijn/haar voornaam en leeftijd. Streef ernaar om kinderen van de 3 leeftijden te helpen (zowel 3-, 4- en 5 jarigen). Zo zal je langzaamaan zicht krijgen op de verschillen in de mate van zelfstandigheid.
6. Soorten vragen Schrijf een (onthaal)gesprek tussen de kleuteronderwijzer(es) en enkele kleuters letterlijk uit. Lees het stuk over soorten vragen in het boek Elementaire Sociale Vaardigheden (hoofdstuk 5) Analyseer nu welke vragen gesloten/open zijn en bekijk of het E-in-vragen of E-ex-vragen betreft. De verwerking gebeurt in Agogische Vaardigheden maar kan ook aan bod komen in de lessen Opvoedkunde.
Bijlage 5
7. Leefwereld van het kind 1. Noteer zoveel mogelijk onderwerpen waarover kleuters spontaan praten. Waar zijn ze mee bezig onder elkaar, tegen de juf? Je kan deze info te bemachtigen door: • te luisteren naar gesprekjes tussen kleuters in de klas of op de speelplaats,... • te kijken naar wat kleuters meebrengen, tekenen, of waar ze over ‘leren’ • Je mag ook per leeftijdsgroep enkele kleuters er om vragen 2. Schrijf enkele zaken op waarover kleuters verwonderd zijn. Bv. een kleuter merkt op dat iemand nieuwe schoenen aan heeft, de juf heeft een zachte trui, “mijn schaduw is zo groot”,... Schrijf ook op of/hoe de kleuteronderwijzer(es) hierop reageert.
8. Observatieopdracht Communicatieve Vaardigheden Door deze opdracht leer je waarom het belangrijk is als toekomstige kleuteronderwijzer(es) over goede taalcompetenties te beschikken. Als leerkracht wil je aan de kinderen het goede voorbeeld geven en zorg je ervoor dat je zelf goed spreekt, luistert, vertelt, voorleest... Je zorgt er met andere woorden voor dat je voldoende taalcompetent bent. Om een idee te krijgen van wat goed taalgebruik in de kleuterklas zoal kan inhouden, kun je bij deze observatieopdracht gebruik maken van het document “13 doelen in een dozijn” (zie hiervoor de lessen Communicatieve Vaardigheden) om gerichter te kunnen observeren. Je beperkt je hierbij tot Domein 1 (De leraar in interactie met zijn leerlingen). Bij de doelstellingen 1, 3, 7, 8 en 9 noteer je telkens minstens één situatie die jou is bijgebleven omdat eruit blijkt dat een verzorgde taal belangrijk is voor een toekomstige leerkracht.. Opgepast: het is geenszins de bedoeling dat jij je mentor op de een of andere manier gaat evalueren! De resultaten zullen je helpen om de vaardigheden die getraind worden in de lessen beter te kunnen kaderen. Je schrijft een kort verslag van jouw bevindingen. Dat verslag bewaar je in je portfolio Communicatieve Vaardigheden.
9. Tekening van/met een kind Vraag een kleuter om een tekening te maken. Maak een kort verslag van onderstaande zaken: (vergeet de leeftijd van de kleuter niet te noteren) • kijk hoe de kleuter zijn/haar potlood/stift hanteert (pengreep) • kijk hoe de kleuter zijn/haar tekening vormgeeft (waar begint hij/zij, hoe gaat het verder?,...) • vraag de kleuter achteraf wat hij/zij heeft getekend en schrijf het bij de tekening
10. Opruimen Ga na • • • •
hoe de kleuteronderwijzer(es) het opruimen organiseert. Noteer stap per stap. Wordt er een signaal en/of liedje gebruikt? Geeft hij/zij opdrachten voor de hele klas of gebeurt dit bij elke hoek afzonderlijk of bij elk kind afzonderlijk? Schrijf uit. Hoe worden de kleuters gemotiveerd om op te ruimen?
Bijlage 5
11. Klasinrichting Elke klas is anders ingericht naar aantal stoeltjes, tafeltjes, soorten speelgoed, verdeling van de ruimte, aantal hoeken,... Zoek en noteer verschillen en gelijkenissen in de verschillende hoeken per leeftijd. Bv. Huisje, bouwhoek, denkhoek, puzzels,.. Wat zie je telkens terugkomen bij die leeftijd of wat juist niet? Zoek dus naar algemene regels.
12. Kijk op de speelplaats 1. Noteer wat de kinderen doen tijdens de speeltijd bv. stilstaan, doelloos rondlopen, andere kleuters meetrekken,... 2. Hoe ziet de speelplaats eruit? Is er een aanbod aan materialen, staan er toestellen om op te spelen? Zo ja, wat? En hoe / wat doen de kleuters hiermee?
13. Muziek in de klas Deze opdracht is een soort muzikale ontdekkingsreis. Door middel van observatie, inventarisatie en enkele gerichte vragen aan de kleuteronderwijzer(es) probeer je een beeld te krijgen van wat / hoe de component muziek wordt ingevuld in één van de stageklassen. Doe dit door 1. te observeren en te inventariseren wat gedurende een halve dag op gebied van muziek gebeurt: • noteer welke liedjes, tussendoortjes, worden gezongen, welke spelletjes worden gespeeld, welke muzikale opdrachten worden gegeven, ... • Beschrijf wat de kleuteronderwijzer(es) doet en wat de kinderen doen. • Wordt er veel gezongen? • Zijn er dingen die opvallen in de zang? • Maakt de kleuteronderwijzer(es) gebruik van verschillende muzikale parameters? Welke? • Worden er instrumenten gebruikt? Welke? • Bewegen en / of dansen de kleuters op de muziek? • Zingen de kleuters mee? Bewegen ze mee? Zijn ze enthousiast of passief? … • Hoe heb je zelf deze halve dag ervaren? 2. de aanwezige (muziek)materialen te inventariseren 3. de kleuteronderwijzer(es) (kort) enkele gerichte vragen te stellen (dit kun je het best per groepje doen zodat de kleuteronderwijzer(es) niet meermaals dezelfde vragen moet beantwoorden… • Wat is het nut van muziek in de kleuterklas? • Hoe ziet de kleuteronderwijzer(es) muziek in de kleuterklas? Heeft ze hier een duidelijke visie op? • Gebruikt de kleuteronderwijzer(es) een instrument om de toon over te nemen? Waarom? (Waarom niet?) • Formuleer zelf nog drie vragen die je onderzoek naar het gebruik van muziek in de kleuterklas verder stofferen.
14. Waarden en normen Tracht te achterhalen welke waarden en normen de kleuteronderwijzer(es) hanteert als ze in de kleuterklas staat. We denken hier bv. aan oog voor beleefdheid, zorg dragen voor materiaal, niet roepen,... Hoe manifesteert zich dat?
Bijlage 5
15. Klas in handen houden 1. Beschrijf hoe de kleuteronderwijzer(es) reageert op problemen. Bv. wat doet ze als een kleuter het onthaalgesprek stoort? Op welke manier verlaten de kleuters de klas als het speeltijd is? Zie problemen dus heel ruim. Je moet peilen naar hoe de kleuteronderwijzer(es) ervoor zorgt dat zij de klas in handen heeft. 2. Vraag de kleuteronderwijzer(es) hoe hij/zij staat ten opzichte van straffen en belonen.
16. Stilzitten Time eens hoe lang kleuters van 3, 4 en 5 jaar in de onthaalhoek stilzitten. Je zal dit dus moeten bekijken in verschillende klassen. Wat doen de kleuters dan als ze niet stilzitten? Hoe reageert de kleuteronderwijzer(es) hierop?
Bijlage 5
De volgende opdrachten voer je uit tijdens de oefenactiviteiten of de praktijkdag Brugge. Je gaat hierbij dus een medestudent observeren, niet de kleuteronderwijzer(es).
17. Didactische aanpak van een geleide activiteit • •
Omschrijf nauwkeurig de didactische aanpak van 1 geleide activiteit met een groepje (bv. beeldactiviteit, gerecht, analyse-synthese-oefening,...) door één van je medestudenten. Wat zou je zelf wijzigen? Waarom?
18. Voorstelling van de activiteiten • • •
Omschrijf de voorstelling van de keuzeactiviteiten en de verdeling hiervan. Noteer tijdens dezelfde activiteit alle afspraken en grenzen die verwoord worden. Omschrijf hoe het opruimen en het slot van de activiteit organisatorisch werden uitgevoerd. (sterke / zwakke punten)
19. Non-verbaal gedrag • •
Observeer het non-verbaal gedrag van 2 verschillende studenten. Beschrijf de meest opvallende non-verbale uitingen zonder er een conclusie aan te verbinden. Tip: verwoord ook naar je medestudenten toe wat je zag.
20. Onthaalgesprek • • •
Maak een (letterlijk) verslag van een onthaalgesprek op 2 verschillende dagen. Analyseer het luistergedrag van de studenten. Welke luisterfouten vallen je het meest op? Analyseer of in deze gesprekken de studenten ook samenvatten. Hoe? Zinvol?
21. Nagesprek • •
Noteer tijdens een nagesprek van een verhaal of tafelpoppenspel of een waarneming àlle vragen die door de student worden gesteld. Zijn dit ‘juiste’ vragen? (cf. hfst 5 Elementaire sociale vaardigheden – Agogische Vaardigheden 1 BAKO)
22. Interacties • • •
Noteer 3 concrete interacties van je duo-partner. Analyseer nu volgens de theorie van de ervaringsgerichte dialoog d.w.z. ken een empathieniveau toe en leg uit waarom je voor dat niveau koos. Formuleer nu zelf een reactie op niveau 4, enkel indien je geen niveau 4 toekende natuurlijk.
23. Muziek door medestudent We gaan er van uit dat je als goede kleuteronderwijzer(es) in spé zoveel mogelijk gebruik maakt van muziek en andere muzische elementen in je praktijk. Observeer een oefenactiviteit van je medestudenten
Bijlage 5
• • • • • •
Inventariseer de muzikale liedjes, spelletjes, ed. die je medestudent(e) gebruikt. Neemt je medestudent(e) de toon over? Gebeurt dit op de goede manier ? Begint hij/zij op de juiste toon te zingen? Hoe vind je de aanpak van muzikale elementen van je medestudent(e) Welke positieve punten en aanmoedigingen vallen op? Welke aandachts- of werkpunten mag je medestudent(e) niet vergeten? Zoek samen naar oplossingen en spreek concrete werkpunten af om het functioneren van de medestudent(e) tijdens de volgende activiteit te verbeteren.
24. Muziekinstrumenten Deze opdracht moet je vervullen terwijl 1 van je medestudenten een oefenactiviteit met muzikale spelletjes geeft. Breng kort verslag uit en bespreek dit achteraf met je medestudent(e). • Hoe reageren de kleuters op de muziekinstrumenten? • Mogen de kleuters experimenteren? Hoe wordt dit aangepakt? • Welke instrumenten kunnen de kleuters al benoemen?
Bijlage 6 p. 1/12
Demo 1 VERHAAL 1. Beginsituatie: Noteer de tussenkomsten waaruit blijkt dat de kleuteronderwijzer(es) rekening houdt met de leefwereld van de kleuters en/of hun ontwikkelingsniveau (voorkennis). 2. Observeer de kleuters tijdens het verhaal. Wat valt je op? 3. Organisatie: a. Wie zit waar? b. Welke prent (inhoud en grootte) wordt wanneer, waarom getoond? (enkel bij jongste kls) c. Hoe creëert de kleuteronderwijzer(es) een gepaste sfeer? Hoe gebeurt de overgang naar het verhaal (welke vragen stelt ze)? 4. Inhoud van het verhaal: a. Kadert het verhaal in een thema of geheel? b. Noteer de essentie van het verhaal? c. Noteer 3 kenmerken van het karakter van de personages? d. Gaat het over een realistisch of een fantasieverhaal? 5. Noteer wat je ziet/hoort qua vertelstijl: hoe stimuleert de kleuteronderwijzer(es) het luisteren (mimiek, intonatie, lichaamstaal, oogcontact, vraagstelling (letterlijk noteren), woordverklaring)? 6. Omgang: Hoe gaat de kleuteronderwijzer(es) om met tussenkomsten van kleuters? 7. Na het verhaal? a. Noteer het nagesprek letterlijk . b. Welke vragen worden er gesteld? Enkel reconstructievragen (inhoudelijke vragen)? Of ook belevingsvragen? 8. Opmerkingen, bedenkingen of aanvullingen?
Observatievragen demolessen – Stage Kleuteronderwijs 1
Bijlage 6 p. 2/12
SCHILDEREN 1. Beginsituatie: Noteer de tussenkomsten waaruit blijkt dat de kleuteronderwijzer(es) rekening houdt met de leefwereld van de kleuters en/of hun ontwikkelingsniveau (voorkennis). 2. Organisatie: a. Wat (welk materiaal) wordt VOORAF klaargezet? b. Schets de tafelschikking. Noteer hoe de kleuters schilderen rechtstaand? ) Hoeveel kleuters schilderen onder begeleiding? c. Is al het materiaal bereikbaar? d. Wat (welk materiaal) wordt later aangeboden? e. Hoe en wie ruimt wat op?
(vb.
3. Taak van de kleuteronderwijzer(es): a. Impressiemoment: welk materiaal wordt gebruikt? Noteer letterlijk de vragen. b. Noteer de uitleg van de techniek? Met welk doel wordt deze uitleg gegeven? c. Noteer de begeleiding TIJDENS het schilderen: wat wordt gezegd? wat wordt gedaan? Hoe zit het met de niet-begeleide groepen? d. Noteer de tussenkomsten van de kleuteronderwijzer(es) die gericht zijn naar inhoud (rijpere kleuters), intentie, techniek, materiaal? En naar beeldaspecten? 4. Observeer de schilderende kls a. Proces: wat doen de kls? (experimenteren of vormgeven) Praten ze met elkaar? Bootsen ze elkaar na? b. Product (het resultaat): welke opvallende verschillen zijn er in het product? c. Hebben alle kls reeds een correcte penseelgreep? 5. Slot: Bespreking van de werkjes a. Welke vragen worden gesteld? Hoe gebeurt dit? b. Reflecteert de kleuteronderwijzer(es) vanuit de doelstellingen? 6. Opmerkingen, bedenkingen of aanvullingen?
Observatievragen demolessen – Stage Kleuteronderwijs 1
Bijlage 6 p. 3/12
Demo 2 ONTHAAL 1) Beginsituatie: Noteer de tussenkomsten waaruit blijkt dat de kleuteronderwijzer(es) rekening houdt met de leefwereld van de kleuters en/of hun ontwikkelingsniveau (voorkennis). 2) Organisatie a. Hoe zitten de kleuters? Met wie heeft de kleuteronderwijzer(es) oogcontact? b. Welke regels/ afspraken zijn er vooraf en tijdens? Worden de regels/afspraken visueel (pictogrammen of lichaamstaal) ondersteund? c. Hoe komen de kleuters aan de beurt? Komt iedereen aan bod? Wie wel/wie niet? Wordt er een hulpmiddel (vb. praatstok) gebruikt tijdens het gesprek om aan te duiden wie aan het woord is? d. Hoelang duurt dit onthaalgesprek? e. Wordt de klaspop gebruikt? Op welke manier? f. Wordt er gezongen? g. Hoe verzorgt de kleuteronderwijzer(es) de overgang naar de volgende activiteit? 3) Taak van de kleuteronderwijzer(es) a. Hoe gaat de kleuteronderwijzer(es) om met tussenkomsten van kleuters, kleuters die niet luisteren of met andere dingen bezig zijn? b. In welke mate kan de kleuteronderwijzer(es) het gesprek ook opentrekken naar andere kls? (hoe zorgt de kleuteronderwijzer(es) er m.a.w. voor dat het geen dialoog tussen kleuteronderwijzer(es) en 1 kleuter is?) c. Hoe gaat de kleuteronderwijzer(es) om met kls die taalfouten maken? d. Noteer zoveel mogelijk letterlijk de vragen en tussenkomsten van de kleuteronderwijzer(es), in functie van de communicatie: - Vragen stellen - Samenvatten - Aandacht geven - Eigen inbreng - Afronden van het gesprek 4) Opmerkingen, bedenkingen of aanvullingen?
Observatievragen demolessen – Stage Kleuteronderwijs 1
Bijlage 6 p. 4/12
TAFELPOPPENSPEL 1. Beginsituatie: Noteer de tussenkomsten waaruit blijkt dat de kleuteronderwijzer(es) rekening houdt met de leefwereld van de kleuters en/of hun ontwikkelingsniveau (voorkennis). 2. Observeer de kleuters tijdens het tafelpoppenspel. Wat valt je op? 3. Inhoud van het tafelpoppenspel: a. Kadert het tafelpoppenspel in een thema of geheel? b. Noteer de essentie van het tafelpoppenspel? c. Noteer 3 kenmerken van het karakter van de personages? d. Gaat het over een realistisch of een fantasieverhaal? e. Kunnen de kleuters zich identificeren met de personages? f. Zit er actie in het verhaal? Is er voldoende dialoog tussen de poppen/voorwerpen? 4. Noteer wat je ziet/hoort qua vertelstijl: hoe stimuleert de kleuteronderwijzer(es) het luisteren (mimiek en lichaamstaal mogen in principe niet, intonatie wel)? Is het spel met de poppen/voorwerpen voldoende expressief? Beweegt de kleuteronderwijzer(es) consequent de pop/het voorwerp die/dat aan het woord is? 5. Organisatie: a. Welk decor en attributen worden er gebruikt? b. Kunnen de kls het decor en de attributen zien? c. Speelt de kleuteronderwijzer(es) op of achter de tafel? d. Hebben de poppen/de voorwerpen een neutrale gezichtsuitdrukking? Kunnen ze op zichzelf staan? Stroken de poppen/voorwerpen met hun karakters? 6. Omgang: Hoe gaat de kleuteronderwijzer(es) om met tussenkomsten van kleuters? 7. Na het tafelpoppenspel? a. Noteer het nagesprek letterlijk. b. Welke vragen worden er gesteld? Enkel reconstructievragen (inhoudelijke vragen)? Of ook belevingsvragen? 8. Opmerkingen, bedenkingen of aanvullingen?
Observatievragen demolessen – Stage Kleuteronderwijs 1
Bijlage 6 p. 5/12
BOETSEREN 1. Beginsituatie: Noteer de tussenkomsten waaruit blijkt dat de kleuteronderwijzer(es) rekening houdt met de leefwereld van de kleuters en/of hun ontwikkelingsniveau (voorkennis). 2. Organisatie: a. Wat (welk materiaal) wordt VOORAF klaargezet? b. Schets de tafelschikking. Noteer hoe de kleuters boetseren rechtstaand? ) Hoeveel kleuters boetseren onder begeleiding? c. Is al het materiaal bereikbaar? d. Wat (welk materiaal) wordt later aangeboden? e. Hoe en wie ruimt wat op?
(vb.
3. Taak van de kleuteronderwijzer(es): a. Impressiemoment: welk materiaal wordt gebruikt? Noteer letterlijk de vragen. b. Noteer de uitleg van de techniek? Met welk doel wordt deze uitleg gegeven? Wordt er uit één stuk geboetseerd of stelt de kleuteronderwijzer(es) voor het werk op te bouwen uit verschillende deeltjes? (Wat zijn eventuele voor- en nadelen?) c. Noteer de begeleiding TIJDENS het boetseren: wat wordt gezegd? wat wordt gedaan? Hoe zit het met de niet-begeleide groepen? d. Noteer de tussenkomsten van de kleuteronderwijzer(es) die gericht zijn naar inhoud (rijpere kleuters), intentie, techniek, materiaal? En naar beeldaspecten? 4. Observeer de boetserende kls a. Proces: wat doen de kls? (experimenteren of vormgeven) Praten ze met elkaar? Bootsen ze elkaar na? b. Product (het resultaat): welke opvallende verschillen zijn er in het product? 5. Slot: Bespreking van de werkjes a. Welke vragen worden gesteld? Hoe gebeurt dit? b. Reflecteert de kleuteronderwijzer(es) vanuit de doelstellingen? 6. Opmerkingen, bedenkingen of aanvullingen?
Observatievragen demolessen – Stage Kleuteronderwijs 1
Bijlage 6 p. 6/12
Demo 3 VERTELLEN MET GELUIDEN EN GEHOORSPELLETJES 1. Beginsituatie: noteer de tussenkomsten waaruit blijkt dat de kleuteronderwijzer(es) rekening houdt met de leefwereld van de kleuters en/of hun ontwikkelingsniveau (voorkennis). 2. Observeer de kleuters tijdens het verhaal. Wat valt je op? 3. Organisatie: wie zit waar? 4. Inhoud van het verhaal: a. Kadert het verhaal in een thema of geheel? b. Noteer de essentie van het verhaal. c. Noteer 3 kenmerken van het karakter van de personages. d. Gaat het over een realistisch of een fantasieverhaal? e. Keuze geluiden: - Welk geluid wanneer? Versterkt het geluid het verhaal? Is het geluid gepast gekozen? (niet: zware stappen met ritme stokjes) - Krijgen de geluiden voldoende aandacht (in functie van het verhaal)? - Worden de mogelijkheden van de geluiden voldoende benut (in functie van het verhaal)? - Hoe gebeurt het benoemen van het geluid (ritselend, friemelend, droog, …)? 5. Noteer wat je ziet/hoort qua vertelstijl: hoe stimuleert de kleuteronderwijzer(es) het luisteren (mimiek, intonatie, lichaamstaal, oogcontact, vraagstelling ((letterlijk noteren)), woordverklaring)? 6. Omgang: hoe gaat de kleuteronderwijzer(es) om met tussenkomsten van kleuters? 7. Na het verhaal? a. Worden de geluiden herhaald? Hoe? Wordt alles herhaald? b. Wordt de link gelegd tussen het geluid (vb. water) en de betekenis ervan (vb. kind laat bad vol lopen) c. Hoe gebeurt het verwoorden van de geluiden? d. Welke vragen worden er gesteld? Enkel reconstructievragen (inhoudelijke vragen)? Of ook belevingsvragen? e. Wordt er nog een spelletje gespeeld met enkele/alle geluiden? Zo ja, noteer het verloop en de doelstellingen van het spel. 8. Opmerkingen, bedenkingen of aanvullingen?
Observatievragen demolessen – Stage Kleuteronderwijs 1
Bijlage 6 p. 7/12
TASTSPELLETJES 1. Beginsituatie: noteer de tussenkomsten waaruit blijkt dat de kleuteronderwijzer(es) rekening houdt met de leefwereld van de kleuters en/of hun ontwikkelingsniveau (voorkennis). 2. Per spel a. Materiaal - Welk materiaal wordt gebruikt? - Wat doet/zegt de kleuteronderwijzer(es) bij de kennismaking met het materiaal? Overloopt ze dit allemaal? b. Organisatie - Waar gaat dit spel door? - Is het materiaal bereikbaar/zichtbaar voor alle kleuters? Waarom wel/niet ? c. Opdracht - Welke speluitleg geeft de kleuteronderwijzer(es)? d. Begeleiding? - Observeer de kls tijdens het spel. Wat valt je op? Hoe speelt de kleuteronderwijzer(es) hier op in? - Hoeveel kls komen aan bod? Wat doet de kleuteronderwijzer(es) dat niet steeds de zelfde kls aan bod komen? - Hoe zorgt de kleuteronderwijzer(es) ervoor dat zoveel mogelijk kls betrokken zijn? - Hoe begeleidt de kleuteronderwijzer(es) het spel? Welke vragen stelt de kleuteronderwijzer(es)? - Hoe stimuleert de kleuteronderwijzer(es) de spreekkansen van de kls? (omschrijven wat ze voelen, niet enkel benoemen wat ze voelen) 3. Varianten op het spel a. Hoeveel spelletjes worden er aangeboden? b. Welke variatie zit er in de spelletjes? Merk je een stijgende moeilijkheidsgraad? c. Is dit spel met hetzelfde materiaal of met nieuw materiaal? Wordt dit materiaal opnieuw verkend? d. Wordt er steeds met hetzelfde lichaamsdeel gevoeld? 4. Opmerkingen, bedenkingen of aanvullingen?
Observatievragen demolessen – Stage Kleuteronderwijs 1
Bijlage 6 p. 8/12
Demo 4 WAARNEMING 1. Beginsituatie: Noteer de tussenkomsten waaruit blijkt dat de kleuteronderwijzer(es) rekening houdt met de leefwereld van de kleuters en/of hun ontwikkelingsniveau (voorkennis). 2. Observeer de kleuters tijdens de hele waarneming. Wat valt je op? 3. Tijdens de waarneming a. Organisatie: - Waar gaat de waarneming door? - Wat (welk materiaal) wordt VOORAF klaargezet? - Wat (welk materiaal) wordt later aangeboden? b. Begeleiding: - Welke informatie vertelt de kleuteronderwijzer(es) zelf? - Welke vragen stelt de kleuteronderwijzer(es) (noteer letterlijk)? - Hoe haalt de kleuteronderwijzer(es) de informatie van de kleuters naar boven? En hoe speelt de kleuteronderwijzer(es) in op wat de kleuters aanbrengen? - Krijgen de kleuters voldoende spreekkansen, is er voldoende inbreng? - Welke (nieuwe) woorden komen er expliciet aan bod? - Welke doe-opdrachten zijn er? 4. Tijdens de bespreking achteraf a. Wat is de essentie van de waarneming? b. Welke rubrieken (fasen) kwamen aan bod? Noteer per rubriek: - Welk materiaal wordt er gebruikt? - Welke vragen stelt de kleuteronderwijzer(es) en welke woorden (eventuele nieuwe) komen aan bod? - Welke doe-opdracht(en) biedt de kleuteronderwijzer(es) aan? c. Welke woordenschatlijst zou je kunnen opmaken over dit onderwerp/deze waarneming? d. Welke ontwikkelingsdomeinen kwamen aan bod? Kan je spreken over een totale beleving of ligt de nadruk eerder op kennisverwerving? 5. Opmerkingen, bedenkingen of aanvullingen?
Observatievragen demolessen – Stage Kleuteronderwijs 1
Bijlage 6 p. 9/12
Demo 5 LEVENSBESCHOUWELIJKE ACTIVITEIT 1. Maakt de levensbeschouwelijke activiteit deel uit van een reeks? Bouwt het verder op voorgaande levensbeschouwelijke activiteit? Sluit het aan bij een belangstellingscentrum? 2. Hoe is het levensbeschouwelijke activiteit opgebouwd? 3. De aanloop en inleiding: hoe brengt de kleuteronderwijzer(es) de kleuters in de gepaste stemming? 4. Het midden: welke leermiddelen of ‘impulsen’ hanteert de kleuteronderwijzer(es)? (vanuit een ervaring, een verhaal, een bijbelverhaal, een brugverhaal, een klasritueel...) Wat is de voornaamste werkvorm? 5. Het slot: hoe rondt de kleuteronderwijzer(es) de levensbeschouwelijke activiteit af? (kruisteken? gelovige duiding? gebedje? kaarsje?...) 6. Welke doelen streeft de kleuteronderwijzer(es) na met deze activiteit (op vlak van kennis, vaardigheden, attitudes)? 7. Hoe reageren de kleuters? Zijn ze rustig, aandachtig, belangstellend, stellen ze vragen, geven ze antwoorden, reageren ze op elkaar? Sluit de levensbeschouwelijke activiteit voldoende aan bij hun leefwereld en interessesfeer? 8. Hoe wordt er aan sfeerschepping gedaan? Is er een godsdiensthoek (meestal onderdeel van de zithoek) en hoe ziet die eruit? Hoe functioneert de godsdiensthoek in de levensbeschouwelijke activiteit?
Observatievragen demolessen – Stage Kleuteronderwijs 1
Bijlage 6 p. 10/12
WERKEN IN DEELGROEPEN 1. Beginsituatie: Noteer de tussenkomsten waaruit blijkt dat de kleuteronderwijzer(es) rekening houdt met de leefwereld van de kleuters en/of hun ontwikkelingsniveau (voorkennis). 2. Voorstellen en verdelen van de deelgroepen a. Hoe stelt de kleuteronderwijzer(es) de deelgroepen voor? b. Welke informatie (uitleg/instructies/afspraken) vertelt ze in de kring over de deelgroepen? c. Hoe verdeelt de kleuteronderwijzer(es) de kleuters over de deelgroepen? Hoe geeft de kleuteronderwijzer(es) structuur aan de verdeling? d. Met welke deelgroep start de kleuteronderwijzer(es) het keuzeproces? e. Welke keuzes zijn populair en welke niet? 3. Observeer per deelgroep: (De studenten verdelen zich over de deelgroepen en blijven de hele tijd bij dezelfde deelgroep.) a. Wat kennen/kunnen de kleuters al om in deze deelgroep zelfstandig te kunnen spelen/werken? (Beginsituatie) b. Welk materiaal staat in de deelgroep al klaar of ligt voorhanden? c. Kunnen de kleuters onmiddellijk starten met spelen/werken of hebben ze nog een input van de kleuteronderwijzer(es) nodig of via een opdrachtkaart of stappenplan? d. Welke doelstelling zou de kleuteronderwijzer(es) nastreven, op welke ontwikkelingsdomeinen? 4. Heeft de kleuteronderwijzer(es) ook nog een andere deelgroep geopend in vergelijking met zijn/haar voorstelling? 5. Opmerkingen, bedenkingen of aanvullingen?
AANBRENGEN VAN EEN LIED 1. Inleiding: Hoe komt de mentor tot het thema van het lied? 2. Voorbereidende oefeningen a. Melodisch: - Hoeveel verschillende muzikale motieven worden er ingeoefend? - Welke? - Is er ook aandacht voor een juiste toonovername? Hoe? - Hoeveel keer wordt de oefening ingeoefend? - Komt er een muzikale tegenstelling voor in deze melodische oefening? (vb stijgend-dalend /hoog-laag/ luid-zacht/…) b. Ritmisch - Hoeveel verschillende ritmische motieven worden er ingeoefend? - Welke? - Is er hier aandacht voor een muzikale tegenstelling? (vb vlugtraag tempo/ lange-korte noten/ luid-zacht/…) c. Is er een stemvormende oefening? - Op articulatie? resonantie? stemexpressie? - Omschrijf kort de oefening.
Observatievragen demolessen – Stage Kleuteronderwijs 1
Bijlage 6 p. 11/12
d. Is er een oefening op ademhalingstechniek? Welke?
het
stimuleren
van
een
goede
3. Luisterfase a. Hoeveel keer zingt de mentor het lied in zijn totaliteit vooraleer de kinderen verwacht worden mee te zingen? b. Op welke manier stimuleert de mentor de luisterhouding van de kinderen tijdens het voorzingen? 4. Zingfase a. Moeten de kleuters het lied onmiddellijk helemaal meezingen, of slechts een stukje? Welk deel van het lied? b. Is er een oefening op wisselzang / wisselspel? Welke? 5. Hulpmiddelen a. Hoe wordt de tekst ingeoefend? Is er een hulpmiddel? Welk? b. Worden er andere hulpmiddelen gebruikt bij het aanbrengen van het lied? c. Hoe regelmatig wordt de toon overgenomen van de blokfluit tijdens de activiteit? 6. Slot a. Kennen de kinderen op het einde van deze activiteit het lied? b. Hoe wordt deze activiteit afgerond?
Observatievragen demolessen – Stage Kleuteronderwijs 1
Bijlage 6 p. 12/12
Demo 6 GERECHT 1. Beginsituatie: Noteer de tussenkomsten waaruit blijkt dat de kleuteronderwijzer(es) rekening houdt met de leefwereld van de kleuters en/of hun ontwikkelingsniveau (voorkennis). 2. Observeer de kleuters tijdens het gerecht. Wat valt je op? 3. Noteer hoelang de verschillende delen (waarneming, klaarmaken, opruimen en opeten) duren. 4. Organisatie: a. Waar gaat de bgg ‘gerecht’ door? b. Wat zet de kleuteronderwijzer(es) vooraf klaar? c. Hoe heeft de kleuteronderwijzer(es) aandacht voor hygiëne en veiligheid? d. Hoe organiseert de kleuteronderwijzer(es) het klaarmaken van het gerecht? Hoe worden de taken verdeeld? e. Wat moeten de kls doen met hun bereiding? Wat met het afval? f. Hoe en waar verloopt het opeten van het gerecht? Gaat hier voorbereiding aan vooraf en door wie? Is er een gezellige sfeer? g. Hoe wordt het opruimen georganiseerd na het opeten van het gerecht? 5. Begeleiding: a. Hoe verkent de kleuteronderwijzer(es) de ingrediënten? b. Hoe wordt het recept uitgelegd (stappenplan)? c. Welke uitleg geeft de kleuteronderwijzer(es) tijdens het klaarmaken? Welke handelingen kunnen de kls zelf (welk materiaal hanteren ze?) en wat moet door de kleuteronderwijzer(es) worden gedaan? d. Worden wiskundige begrippen aangebracht (vb minder/meer, evenveel, 8 lepels, …)? Zo ja, hoe? 5. Opmerkingen, bedenkingen of aanvullingen?
Observatievragen demolessen – Stage Kleuteronderwijs 1
Departement Lerarenopleiding
Bijlage 7
Xaverianenstraat 10 - B-8200 Brugge (Sint-Michiels) Tel. 050 30 51 00 Fax 050 30 50 01 Contactinformatie stages: e-mail stage:
[email protected] (050 30 51 28)
EVALUATIEFORMULIER STAGE 1 oefenmomenten & oefenactiviteiten Stageschool & klas:
Naam stagementor (kleuteronderwijzer(es)):
NAAM STUDENT:
Beroepshouding Communicatievaardigheid
Expressie
door de bezoekende docent
GLOBALE EVALUATIE
Correct en adequaat taalgebruik FG1 Begeleider van leerprocessen
a. Voorbereiding b. Realisatie
FG2 Opvoeder FG3 Inhoudelijk expert
Algemeen Zingen
FG4 Organisator
Klashouden – klasmanagement klasruimte
FG5 Innovator
Overige (FG 6, 7, 9)
a. Vernieuwende elementen aanwenden en aanbrengen b. Zijn eigen functioneren kritisch bevragen en bijsturen
Aantal aangekruiste vakjes:
BESCHRIJVENDE EVALUATIE
door de bezoekende docent of de mentor
KWALITEITEN:
VOLDOENDE:
WERKPUNTEN:
Kwaliteit
Onderwerp act:
Voldoende
Bezoekende docent:
Werkpunt
Aantal aanwezige kleuters.: Knelpunt
Datum:
Departement Lerarenopleiding
Xaverianenstraat 10 - B-8200 Brugge (Sint-Michiels) Tel. 050 30 51 00 Fax 050 30 50 01 Contactinformatie stages: e-mail stage:
[email protected] (050 30 51 28)
KNELPUNTEN:
Observaties en commentaar:
Bijlage 7
EVALUATIEFORMULIER BAKO STAGE 1 PRAKTIJKDAG THUISSTAGE Bijlage 8
stagementor:
stageschool & -klas:
naam student(e):
NOOT: We maakten een formulier op met gerichte vragen omdat we menen dat de eerstejaarsstudenten nog niet alles moeten kunnen op dit moment van het academiejaar. ONTHAAL (ochtend – middag) Wat vindt u goed?
Wat kan beter?
TAFELPOPPENSPEL Hoe verliep het stellen van vragen vóór en na het verhaal?
Heeft de student(e) met expressie en intonatie verteld?
Pagina 1 van 4
WAARNEMING (1x vóór speeltijd en 1x na de speeltijd) Kregen de kleuters veel kansen om te voelen, ruiken, horen en zien?
Bijlage 8
Mochten de kleuters veel dingen zélf doen?
LEVENSBESCHOUWELIJKE ACTIVITEIT Kon de student de kleuters boeien met de gebruikte leermiddelen (verhaal, prenten)?
Slaagde de student er in de essentie voldoende uit te diepen samen met de kleuters?
MUZIKAAL PAK Hoe lukte de organisatie? (materiaal ligt klaar, vlotte overgangen tussen de spelletjes, er komen veel kleuters aan bod,…)
Pagina 2 van 4
WAT VOND U IN HET ALGEMEEN VAN… INZET EN TAAKBETROKKENHEID VAN DE STUDENT(E) (o.a. stiptheid, verantwoordelijkheid, voorbereidingen):
Bijlage 8
OMGANG MET DE KLEUTERS:
KORDAAT OPTREDEN:
COMMUNICATIE - EXPRESSIE:
Pagina 3 van 4
Bijlage 8
COMMUNICATIE – TAALGEBRUIK:
ANDERE BEDENKINGEN I.V.M. DE KWALITEITEN EN WERKPUNTEN VAN DE STUDENT(E):
EVENTUELE BEDENKINGEN OVER DE OPBOUW EN INHOUD VAN DE STAGEDAG (suggesties gericht aan de lerarenopleiding)
HANDTEKENING MENTOR
HANDTEKENING STUDENT (voor gezien)
Pagina 4 van 4
Bijlage 9 p. 1/5
De ‘ervaringsgerichte’ klasagenda1 1. Inleiding Een klasagenda is een instrument dat niet weg te denken is uit de onderwijspraktijk. Die plaats heeft het verworven vanuit allerlei noden. Voor de kleuteronderwijzer(es) kan de klasagenda de rol vervullen van een spiekbriefje. Het vermeldt immers de activiteiten die aan de orde komen en de materialen die je daarbij nodig denkt te hebben. Voor de directie en de doorlichting (vroegere inspectie) is het ook een belangrijke informatiebron om zicht te krijgen op wat er zich tot dat ogenblik allemaal in een klas heeft afgespeeld. Soms is de klasagenda een strak instrument waarin de doelstellingen centraal staan. Die strakke planning staat een beetje haaks op een ervaringsgerichte aanpak waarin niet enkel de kleuteronderwijzer(es) maar ook de kleuters vormgeven aan het klasgebeuren. In een ervaringsgerichte aanpak neemt het observeren en reflecteren minstens evenveel plaats in als het plannen. Van daaruit ontstond de nood aan een ‘ervaringsgerichte agenda’. In de opleiding kiezen we ervoor om de doelstellingen niet te herhalen in de agenda, deze staan immers in de lesvoorbereidingen. In het boek geeft men een overzicht van rubrieken die in de klasagenda kunnen opgenomen worden. Daarnaast passen de documenten zoals interactiebladen en relatieroos ook in de agenda naargelang de eigen situatie en behoeften. Men geeft immers de keuze aan de gebruiker welke zaken je opneemt in je agenda of niet. Je agenda wordt zo een persoonlijk document. Omdat het werken met de agenda niet zo eenvoudig is en geleidelijk aan moet groeien, bepalen wij cursief wat we van het gebruik van de agenda verwachten met betrekking tot jullie thuisstage. 2. Overzicht van de mogelijke rubrieken De eigenlijke agenda bestaat uit losse A4-blaadjes die je horizontaal legt en in 2 kolommen verdeelt. De linkerkolom noemen we de PLANNING en in de rechterkolom komen het VERSLAG en de BEZINNING. PLANNING Bekijk eens het voorbeeld op p. 150 in het boek. Onder de rubriek ‘planning’ schrijf je welke activiteiten je voor de volgende dag voorbereidt. Bij elk van deze activiteiten formuleer je één vraag waarop je door observatie een antwoord wil weten. We noemen deze vragen ‘aandachtspunten’. Het kunnen vragen zijn over de activiteit zelf, de kleuters in het algemeen (bv. ontwikkelingsniveau), over individuele kleuters of het eigen functioneren. Je noteert dit als volgt: 8.30-8.50: Onthaal en kalenders -
1
Slaagt Jan erin om zich aan de afspraak te houden om de kleuter die aan het woord is niet de hele tijd te onderbreken? Wat doet hij precies? of:
Zie ook ‘Ervaringsgericht werken met kleuters in het basisonderwijs’ (2004), p.149-150
Versie 2008-2009
Bijlage 9 p. 2/5
-
Kunnen de kleuters de kalender aan nu ik hem uitgebreid heb en ze beter moeten nuanceren tussen de verschillende weertypes? Aan wat zie ik dat?
We zien dus een vraag naar een specifieke kleuter in het 1ste voorbeeld waar in de 2de vraag het ontwikkelingsniveau van alle kleuters onder de loep genomen worden. 14.20-15.00: Vrije spel (expliciet aanbod: gerecht) -
-
Hoe verloopt het kiezen? of: Hoe probeer ik de kleuters in de bouwhoek nieuwe prikkels te geven om te spelen zodat ze niet altijd zo gewelddadig tekeer gaan tegen de kleuters in de poppenhoek? of: Wat hebben de kleuters nog nodig in de autohoek om intenser te kunnen spelen?
Het formuleren van goede vragen vraagt wat oefening. Daarom verwachten we voor de thuisstage 1BAKO dat je slechts voor twee activiteiten per dag, één vraag stelt: één vraag voor een klassikale activiteit en één vraag voor het werken in deelgroepen. (zie ook de praktijkgids voor de thuisstage) In 2 & 3 BAKO zijn de eisen hoger. Het klasgebeuren bestaat uit veel meer dan enkel die activiteiten die je plant. Je zou niet goed (genoeg) reflecteren wanneer je enkel nadenkt over de geplande activiteiten. Je voorziet dus ook een rubriek ‘andere aandachtspunten’ of ‘algemene aandachtspunten’. Hieronder schrijf je zaken waar je ook oog wilt voor hebben maar die niet onmiddellijk aan een bepaalde activiteit gebonden zijn. Het kan gaan over: • • • • •
klasorganisatie relatie tussen jou en de kleuters relatie tussen de kleuters onderling ontwikkelingsniveau van de kleuters vorderingen op vlak van ervaringsgerichtheid bv. ervaringsgerichte dialoog, mate van kleuterinitiatief of milieuverrijking
Je noteert dit algemeen aandachtspunt onderaan het blad van die dag en schrijft erbij dat dit een algemeen aandachtspunt is. Voorbeelden: Algemeen aandachtspunt: - Krijg ik de kleuters stil zonder mijn stem te verheffen? of: - Ik zal vandaag proberen om minder aandacht te geven aan Louis want hij durft daar wel eens misbruik van te maken. Welk effect heeft dit op zijn gedrag? of: - Hoe lukt het me vandaag om met Jolien op een interactieniveau drie of vier te communiceren? Voor de thuisstage is het formuleren van één overkoepelend aandachtspunt nog niet nodig in tegenstelling tot de verwachtingen in 2 en 3 BAKO. Samenvattend voor de aandachtspunten kunnen we stellen dat er een evenwicht moet zijn tussen: °aandachtspunten naar je activiteit of kleuters in het algemeen °aandachtspunten naar individuele kleuters °aandachtspunten naar eigen functioneren
Versie 2008-2009
Bijlage 9 p. 3/5
VERSLAG EN BEZINNING Het is de bedoeling dat je op het einde van de dag de vragen die je je stelde (aandachtspunten) probeert te beantwoorden. Je brengt dus enerzijds verslag uit maar anderzijds is het nog vollediger met een bezinning erbij (een soort interpretatie van het verslag). Voorbeelden: Planning 8.30-8.50: Onthaal en kalenders -
Slaagt Jan erin om zich aan de afspraak te houden om de kleuter die aan het woord is niet de hele tijd te onderbreken? Wat doet hij precies?
Verslag en bezinning - Het lukte nog niet met Jan. Ik had gisteren met hem afgesproken dat ik in zijn richting zou kijken wanneer hij niet aan de verleiding kon weerstaan om commentaar te geven op het verhaal van een andere kleuter. Hij keek me telkens pas aan nadat hij de desbetreffende kleuter reeds onderbroken had. Ook de andere kleuters namen dit storend gedrag over. En het onthaalgesprek ontaardde weer. Ik spreek hem liever niet hardop aan want Jan voelt zich snel geviseerd. Morgen probeer ik het opnieuw met de kaartjes met vragen en uitroepen. Blijkbaar hebben de kleuters deze ondersteuning nog nodig. -
Planning 8.30-8.50: Onthaal en kalenders -
Kunnen de kleuters de kalender aan nu ik hem uitgebreid heb en ze beter moeten nuanceren tussen de verschillende weertypes? Aan wat zie ik dat?
Het viel me op dat Maaike opnieuw niets wilde vertellen terwijl ze anders net zoveel zegt.2 Dat is nu al de 3de dag. Zou ze moeite hebben nu mama met de baby thuis is? Ik wacht morgen het onthaal af en wanneer ze nog steeds niets vertelt, praat ik er eens met haar over tijdens het vrije spel.
Verslag en bezinning Het lukte vrij goed met de uitbreiding van de weertypes. Kleuters wisten welk kaartje ze moesten kiezen. Het verwoorden verliep wat moeilijker. Morgen overloop ik nog eens alle kaartjes en wijs ik hen nog eens op de verschillen.
Het is de bedoeling de vragen ‘correct’ te beantwoorden. Je bent op zich niets met het antwoord “het verliep goed”. Het is de bedoeling dat je enerzijds tracht te leren uit wat 2 Dit verslag is geen antwoord op een vraag of aandachtspunt maar hoort ook thuis in de agenda. In deze context wordt de agenda dus ook gebruikt om losse observatiegegevens te noteren. We kunnen van hieruit ook aandachtspunten voor de volgende dag vinden.
Versie 2008-2009
Bijlage 9 p. 4/5
er gebeurd is. Al is het maar te weten dan hoe het komt dat het zo goed verliep maar misschien ook wat jij verstaat onder goed verlopen (beschrijf dus wat gebeurde). Anderzijds helpt het uitschrijven om na te denken hoe je het een volgende keer zou kunnen aanpakken (zie voorbeeld met kalenders). Probeer ook eens uit het verloop van een activiteit of een concreet voorval conclusies te noteren naar de volgende dagen toe (bezinning). Vb. Het tikspelletje kende een groot succes... Deze kleuters lijken te houden van lopen, competitie... Dit neem ik mee voor de volgende dagen: veel bewegen (ik bouw dit ook in als we op uitstap gaan, loopspelletje in het park) en een element van competitie inbouwen (tussendoortjes). Voor de thuisstage 1BAKO maak je vooral een verslag, nog geen bezinning. Je beantwoordt dus je twee vragen en noteert eventueel ook al andere observaties (net zoals in het voorbeeld met Maaike). Aanwijzingen vanuit de opleiding voor het gebruik van de agenda •
Je gebruikt dus A4-bladen die je horizontaal legt en hierop maak je twee kolommen: linkerkolom is de planning en in de rechterkolom komt het verslag en de bezinning. Vergeet niet bovenaan het blad de datum van die dag te noteren. Je mag gerust ook op de achterkant van het blad verder schrijven. Zorg ervoor dat je blad leesbaar blijft als je het omdraait m.a.w. de agenda moet niet losgemaakt worden uit de map en de map moet niet telkens gedraaid worden om de achterkant te kunnen lezen. Steek je agenda bij de daartoe voorziene rubriek in de stagemap.
•
Noteer zoveel mogelijk je verslag en bezinning op dezelfde hoogte als de vraag die je vooropstelde. Zo blijft je agenda overzichtelijk. Indien dit niet mogelijk is, werk dan met cijfers of letters zodat we weten waar we het verslag kunnen vinden op welk aandachtspunt.
•
Je zal dus elke dag van je stage ’s avonds aan je agenda moeten werken. Je vult telkens aan. Je schrijft eerst het verslag van de voorbije dag en dan noteer je aandachtspunten voor de volgende dag. Bij ons bezoek mogen we verwachten dat je agenda steeds ingevuld is tot en met de dag dat we er zijn.
•
Je kunt de agenda typen maar dit moet niet. Typen heeft als voordeel dat je de schikking van je blad meer kunt aanpassen aan de lengte van je verslag en bezinning. Als nadeel geldt dat je een blad twee keer zal moeten uitprinten: een keer met enkel de aandachtspunten en dan ’s avonds met dezelfde aandachtspunten én het verslag en de bezinning erbij.
•
Baseer je voor de eerste dag van je thuisstage zoveel mogelijk op de observatiegegevens van de contactdagen of praktijkdag. Voor de volgende dagen vertrek je voor de aandachtspunten vanuit de verslagen en bezinningen van de vorige dag(en).
•
Volgende vragen kunnen je helpen bij het evalueren van je agenda: (zo bekijken de docenten ook je agenda) - Is er voldoende variatie in de vraagstelling? - Is het diepgaand en zinvol? - Zijn er ook andere dan ja/nee-vragen? - Worden ook observaties van individuele kleuters vermeld? - Wordt er af en toe een conclusie getrokken?
•
Op de volgende pagina vind je een blanco blad voor de agenda.
Versie 2008-2009
Bijlage 9 p. 5/5
[dag en datum] PLANNING
Versie 2008-2009
VERSLAG EN BEZINNING
Bijlage 10
Aandachtspunten uitspraak/taalzuivering + evaluatie Datum: Taalzuivering:
Evaluatie:
............................................................
............................................................
............................................................
............................................................
............................................................
............................................................
............................................................
............................................................
............................................................
............................................................
............................................................
............................................................
............................................................
............................................................
Uitspraak:
Evaluatie:
............................................................
............................................................
............................................................
............................................................
............................................................
............................................................
............................................................
............................................................
............................................................
............................................................
............................................................
............................................................
............................................................
............................................................
Datum: Taalzuivering:
Evaluatie:
............................................................
............................................................
............................................................
............................................................
............................................................
............................................................
............................................................
............................................................
............................................................
............................................................
............................................................
............................................................
............................................................
............................................................
Uitspraak:
Evaluatie:
............................................................
............................................................
............................................................
............................................................
............................................................
............................................................
............................................................
............................................................
............................................................
............................................................
............................................................
............................................................
............................................................
............................................................
EVALUATIEFORMULIER BAKO STAGE 1 THUISSTAGE Bijlage 11
stagementor:
stageschool & -klas:
naam student(e):
bezoekende docent:
BEROEPSHOUDING inzet, stiptheid, betrokkenheid op de stage
COMMUNICATIEVAARDIGHEID EXPRESSIE mimiek, lichaamstaal, stemgebruik Opgevallen kwaliteiten:
Waaraan gewerkt moet worden:
CORRECT EN ADEQUAAT TAALGEBRUIK uitspraak, taalzuivering, vlotheid in verwoorden, aandacht voor taalgebruik van het kind, spelling Opgevallen kwaliteiten: Waaraan gewerkt moet worden:
FG 1
DE LERAAR ALS BEGELEIDER VAN LEERPROCESSEN didactisch VOORBEREIDING (map) zie criteria beschreven in de praktijkgids Opgevallen kwaliteiten: Waaraan gewerkt moet worden:
Pagina 1 van 4
Bijlage 11
REALISATIE IN DE KLAS een ontwikkelingsbevorderende omgeving realiseren: doelgericht en stimulerend werken, aanzetten tot activiteit, betrokkenheid creëren, inspelen op Opgevallen kwaliteiten: Waaraan gewerkt moet worden:
FG 2
DE LERAAR ALS OPVOEDER respectvol en constructief omgaan met kinderen, positief leefklimaat scheppen, zelf waarden en omgangsregels voorleven Opgevallen kwaliteiten: Waaraan gewerkt moet worden:
FG 3
DE LERAAR ALS INHOUDELIJK EXPERT
ALGEMEEN de nodige kennis beheersen, voldoende achtergrond hebben aangeleerde vakdidactische vaardigheden (beeld, muziek, beweging, klaspop, waarneming, sprookje, levensbeschouwelijke activiteit, …) correct aanwenden Opgevallen kwaliteiten: Waaraan gewerkt moet worden:
ZINGEN toonvast, met juiste toonovername, correcte liedversies, regelmatig Opgevallen kwaliteiten: Waaraan gewerkt moet worden:
Pagina 2 van 4
Bijlage 11
FG 4
DE LERAAR ALS ORGANISATOR
KLASHOUDEN-KLASMANAGEMENT gestructureerd en veilig speelleerklimaat, afspraken maken en consequent opvolgen, dagverloop, timing Opgevallen kwaliteiten: Waaraan gewerkt moet worden:
KLASRUIMTE verrijking, hoeken, materiaal(keuze) Opgevallen kwaliteiten:
FG 5
Waaraan gewerkt moet worden:
DE LERAAR ALS INNOVATOR en ONDERZOEKER
VERNIEUWENDE ELEMENTEN AANWENDEN EN AANBRENGEN – attitude LEERGIERIGHEID actief zoeken naar situaties om zijn competentie te verbreden en te verdiepen Opgevallen kwaliteiten: Waaraan gewerkt moet worden:
HET EIGEN FUNCTIONEREN KRITISCH BEVRAGEN EN BIJSTUREN bereid zijn om zichzelf in vraag te stellen - reflecteren over de eigen klaspraktijk (gesprek, agenda, zelfreflectie) Opgevallen kwaliteiten: Waaraan gewerkt moet worden:
FG 7 DE LERAAR ALS LID VAN EEN SCHOOLTEAM samenwerken met stagementor, directie, andere betrokkenen bij het schoolgebeuren
Pagina 3 van 4
Bijlage 11
ANDERE BEDENKINGEN?
DE STAGE IN ZIJN GEHEEL BEKEKEN Kwaliteiten:
Voldoende:
Werkpunten:
Knelpunten:
MENING VAN DIRECTIE & HANDTEKENING
HANDTEKENING MENTOR
HANDTEKENING STUDENT (voor gezien)
Pagina 4 van 4
Bijlage 12
Departement lerarenopleiding Bachelor in het onderwijs kleuteronderwijs
Beheersingsrapport Stage: kleuteronderwijs 1
Beoordeling:
Beroepshouding Communicatievaardigheid FG1
Begeleider van leerprocessen
FG2 FG3
Opvoeder Inhoudelijk expert
FG4
Organisator
FG5
Innovator
Expressie Correct en adequaat taalgebruik a. Voorbereiding b. Realisatie
Algemeen Zingen Klashouden-klasmanagement klasruimte a. Vernieuwende elementen aanwenden en aanbrengen b. Zijn eigen functioneren kritisch bevragen en bijsturen
Aanvullende bemerkingen
opvallende kwaliteiten
Toelichting voor de student
werkpunten
Kwaliteit
Student:
Voldoende
Stand van zaken op basis van de beschikbare gegevens
Werkpunt
Eindevaluatie
Knelpunt
Tussentijdse evaluatie
Bijlage 13
KHBO – Xaverianenstraat 10 – 8200 BRUGGE (Sint-Michiels) uw bericht van
uw kenmerk
ons kenmerk
datum
contactpersoon
tel.
fax
e-mail
Heidi Ver Eecke
050 30 51 38
JLV/JL/HVE/BAKO 050 30 51 01
2011-06-21
[email protected]
stageaanvraag voor een tweedejaarsstudent leraar kleuteronderwijs 2011-2012: stage peuter - eerste kleuter Geachte mevrouw Geachte heer In het vooruitzicht van de stages 2011-2012 voor de studenten uit de tweede opleidingsfase van de opleiding leraar kleuteronderwijs vragen we om uw medewerking. Specifiek vragen we u om een stageplaats in het peuter of het eerste kleuter voor de student die met deze brief bij u langskomt. De data voor deze stage zijn: observatie/contactdag: donderdag 27 oktober 2011 en dinsdag 8 november 2011 actieve stage: woensdag 30 november – woensdag 7 december 2011 Vóór de stageperiode geven we meer gedetailleerde richtlijnen over de stageopdrachten met de student(e) mee. Als u bovenstaand stagevoorstel kunt helpen realiseren, gelieve dan het toestemmingsformulier (zie bijlage) in te vullen en met de student mee te geven. We danken u alvast voor uw medewerking. Met vriendelijke groeten
Joris Lasure opleidingshoofd BAKO
Johan L. Vanderhoeven departementshoofd
Bijlage 13
Departement Lerarenopleiding
Xaverianenstraat 10 - 8200 Brugge (Sint-Michiels) Tel. 050 50 31 00 - Fax 050 30 51 01 Stagecoördinatie:
[email protected] Contactpersoon:
[email protected] (050 30 51 38)
Toestemming voor een didactische tweedejaarsstage: stage peuter - eerste kleuter - academiejaar 2011-2012 Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
Stageperiode (voor de op de aanvraagbrief vermelde periode)
Observatiedag: donderdag 27 oktober 2011 en dinsdag 8 november 2011 Actieve stage: woensdag 30 november – woensdag 7 december 2011
Naam van de student(e) Thuisadres: Andere gegevens over de student(e)
Tel.: Fax: e-mail:
/ /
Tel.: Fax: e-mail:
/ /
Tel.: Fax: e-mail:
/ /
Naam en adres van de stageschool
adres van de afdeling van de stageschool (indien de stage niet in de hoofdschool plaats heeft)
Stageklas Dhr./ Mevr.: Stagementor, stagementrix Tel.: / e-mail: Opmerkingen en vragen:
Handtekening van de directie:
Bijlage 14
KHBO – Xaverianenstraat 10 – 8200 BRUGGE (Sint-Michiels) uw bericht van
uw kenmerk
ons kenmerk
datum
contactpersoon
tel.
fax
e-mail
Heidi Ver Eecke
050 30 51 38
JLV/JL/HVE/BAKO 050 30 51 01
2011-06-21
[email protected]
stageaanvraag voor een tweedejaarsstudent met geïndividualiseerd traject (stage 2 BAKO en opleidingsonderdelen 3 BAKO) leraar kleuteronderwijs 2011-2012: stage peuter - eerste kleuter Geachte mevrouw Geachte heer In het vooruitzicht van de stages 2011-2012 voor de studenten uit de tweede opleidingsfase van de opleiding leraar kleuteronderwijs vragen we om uw medewerking. Specifiek vragen we u om een stageplaats in het peuter of het eerste kleuter voor de student die met deze brief bij u langskomt. De data voor deze stage zijn: observatiedag: Actieve stage:
maandag 24 oktober 2011 en dinsdag 15 november 2011 maandag 12 december – woensdag 21 december 2011
Vóór de stageperiode geven we meer gedetailleerde richtlijnen over de stageopdrachten met de student(e) mee. Als u bovenstaand stagevoorstel kunt helpen realiseren, gelieve dan het toestemmingsformulier (zie bijlage) in te vullen en met de student mee te geven. We danken u alvast voor uw medewerking. Met vriendelijke groeten
Joris Lasure opleidingshoofd BAKO
Johan L. Vanderhoeven departementshoofd
Bijlage 14
Departement Lerarenopleiding
Xaverianenstraat 10 - 8200 Brugge (Sint-Michiels) Tel. 050 50 31 00 - Fax 050 30 51 01 Stagecoördinatie:
[email protected] Contactpersoon:
[email protected] (050 30 51 38)
Toestemming voor een didactische tweedejaarsstage (voor student stage 2 BAKO en opleidingsonderdelen 3 BAKO): stage peuter - eerste kleuter - academiejaar 2011-2012 Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
Stageperiode (voor de op de Observatiedag: maandag 24 oktober en dinsdag 15 november aanvraagbrief vermelde Lesstage: maandag 12 december – woensdag 21 december periode) Naam van de student(e) Thuisadres: Andere gegevens over de student(e)
Tel.: Fax: e-mail:
/ /
Tel.: Fax: e-mail:
/ /
Tel.: Fax: e-mail:
/ /
Naam en adres van de stageschool
adres van de afdeling van de stageschool (indien de stage niet in de hoofdschool plaats heeft)
Stageklas Dhr./ Mevr.:
Stagementor, stagementrix Tel.: e-mail: Opmerkingen en vragen:
/
Handtekening van de directie:
Bijlage 15
KHBO – Xaverianenstraat 10 – 8200 BRUGGE (Sint-Michiels) uw bericht van
uw kenmerk
ons kenmerk
datum
contactpersoon
tel.
fax
e-mail
Heidi Ver Eecke
050 30 51 38
JLV/JL/HVE/BAKO 050 30 51 01
2011-06-21
[email protected]
Stageaanvraag voor een student uit de tweede opleidingsfase leraar kleuteronderwijs 2011-2012: thuisstage in een derde kleuterklas (actieve stage)
Geachte mevrouw Geachte heer In het vooruitzicht van de stages 2011-2012 voor de tweedejaars van de opleiding leraar kleuteronderwijs vragen we om uw medewerking. Specifiek richten we twee verzoeken tot u voor de student die met deze brief bij u langskomt. Onze eerste vraag heeft te maken met de stage van onze studenten in eigen gemeente. Wilt u in uw school in het schooljaar 2011-2012 een student(e) uit de tweede opleidingsfase op thuisstage toelaten? De data voor de stage zijn: observatiedag: dinsdag 20 maart 2012 bezoek met Zwolse studenten: dinsdag 24 april 2012 actieve stage: woensdag 2 mei – dinsdag 15 mei 2012 (inhaaldag op woensdag 16 mei 2012) Vermits we aan deze stageperiode ook de didactiek koppelen i.v.m. ontluikende geletterdheid, geven we er de voorkeur aan dat de student(e) in een zuivere derde kleuterklas kan werken. Indien enkel een leefgroep 4-5-jarigen mogelijk is, dan graag een meerderheid van vijfjarigen. Niet minder dan 15 kleuters en niet meer dan 30 lijkt ons een optimale oefensituatie; het gaat immers om tweedejaarsstudenten met nog een jaar opleiding voor de boeg. We leiden onze studenten op om kinderen tot ontwikkeling te brengen via spel en speelse activiteiten, door zélfgekozen activiteit (al dan niet ondersteund), in een stimulerend milieu (dat bestaat uit rijke en gevarieerde speel-/werkplekken en een kleuteronderwijzer(es) die voldoende ‘voeding’ geeft). Ook in een derde kleuterklas houden we vast aan dit principe. We durven er dus op aandringen dat de mentor deze manier van werken toelaat. Van de mentor verwachten we dat hij/zij in dagelijkse begeleidingsgesprekken bevestigt wat de student(e) al goed doet en tips geeft i.v.m. wat beter kan, ondersteund door de praktijkgids (bundel) waarover studenten en mentor beschikken. Ons tweede verzoek kadert in de samenwerking van ons departement met de katholieke PABO Zwolle. Dit is een Nederlandse lerarenopleiding met wie we al jaren samenwerken. Hier worden jongeren opgeleid tot leerkrachten basisonderwijs, wat in Nederland onderwijsbevoegdheid geeft aan kinderen tussen 4 en 12 jaar.
Bijlage 15
Mag onze student(e) op dinsdag 24 april 2012 een student(e) uit Nederland naar uw school meebrengen? Bedoeling is enerzijds dat deze student(e) kort kennismaakt met uw school en anderzijds in de stageklas van zijn/haar Vlaamse partner observeert en een/enkele activiteit(en) uitwerkt. De Vlaamse en Nederlandse studenten ontmoeten elkaar op maandagavond 23 april 2012 in Brugge. Vóór de stageperiode geven we meer gedetailleerde richtlijnen over de stageopdrachten met de student(e) mee. Als u bovenstaand stagevoorstel kunt helpen realiseren, gelieve dan het toestemmingsformulier (zie bijlage) in te vullen en met de student mee te geven. We danken u alvast voor uw medewerking.
Joris Lasure opleidingshoofd BAKO
Johan L. Vanderhoeven departementshoofd
Bijlage 15
Departement Lerarenopleiding
Xaverianenstraat 10 – 8200 Brugge (Sint-Michiels) Tel. 050 30 51 00 – Fax 050 30 51 01 Stagecoördinatie:
[email protected] Contactpersoon:
[email protected] (050 30 51 38)
Toestemming voor een didactische tweedejaarsstage: thuisstage (derde kleuter) academiejaar 2011-2012 Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
observatiedag: dinsdag 20 maart 2012 Stageperiode bezoek met Zwolse studenten: (voor de op de dinsdag 24 april 2012 aanvraagbrief vermelde thuisstage: woensdag 2 mei – dinsdag 15 mei 2012 periode) inhaaldag woe 16 mei: ja/neen Naam van de student(e) Thuisadres: Andere gegevens over de student(e)
Tel.: Fax: e-mail:
/ /
Tel.: Fax: e-mail:
/ /
Tel.: Fax: e-mail:
/ /
Naam en adres van de stageschool
adres van de afdeling van de stageschool (indien de stage niet in de hoofdschool plaats heeft) Stageklas
Dhr./ Mevr.: Stagementor, stagementrix Tel.: / e-mail: Opmerkingen en vragen:
Handtekening van de directie:
Bijlage 16
KHBO – Xaverianenstraat 10 – 8200 BRUGGE (Sint-Michiels) uw bericht van
uw kenmerk
ons kenmerk
datum
contactpersoon
tel.
fax
e-mail
Heidi Ver Eecke
050 30 51 38
JLV/JL/HVE/BAKO 050 30 51 01
2011-06-21
[email protected]
Stageaanvraag voor een tweedejaarsstudent met geïndividualiseerd traject (stage 2 BAKO en opleidingsonderdelen 3 BAKO) leraar kleuteronderwijs 2011-2012: thuisstage (derde kleuterklas) Geachte mevrouw Geachte heer In het vooruitzicht van de stages 2011-2012 voor de tweedejaars van de opleiding leraar kleuteronderwijs vragen we om uw medewerking. Specifiek richten we twee verzoeken tot u voor de student die met deze brief bij u langskomt. De data voor de stage zijn: observatiedag: actieve stage:
dinsdag 20 maart 2012 woensdag 2 mei – dinsdag 15 mei 2012
Vermits we aan deze stageperiode ook de didactiek koppelen i.v.m. ontluikende geletterdheid, geven we er de voorkeur aan dat de student(e) in een zuivere derde kleuterklas kan werken. Indien enkel een leefgroep 4-5-jarigen mogelijk is, dan graag een meerderheid van vijfjarigen. Niet minder dan 15 kleuters en niet meer dan 30 lijkt ons een optimale oefensituatie; het gaat immers om tweedejaarsstudenten met nog een jaar opleiding voor de boeg. We leiden onze studenten op om kinderen tot ontwikkeling te brengen via spel en speelse activiteiten, door zélfgekozen activiteit (al dan niet ondersteund), in een stimulerend milieu (dat bestaat uit rijke en gevarieerde speel-/werkplekken en een kleuteronderwijzer(es) die voldoende ‘voeding’ geeft). Ook in een derde kleuterklas houden we vast aan dit principe. We durven er dus op aandringen dat de mentor deze manier van werken toelaat. Van de mentor verwachten we dat hij/zij in dagelijkse begeleidingsgesprekken bevestigt wat de student(e) al goed doet en tips geeft i.v.m. wat beter kan, ondersteund door de praktijkgids (bundel) waarover studenten en mentor beschikken. Vóór de stageperiode geven we meer gedetailleerde richtlijnen over de stageopdrachten met de student(e) mee. Als u bovenstaand stagevoorstel kunt helpen realiseren, gelieve dan het toestemmingsformulier (zie bijlage) in te vullen en met de student mee te geven. We danken u alvast voor uw medewerking.
Joris Lasure opleidingshoofd BAKO
Johan L. Vanderhoeven departementshoofd
Bijlage 16
Departement Lerarenopleiding
Xaverianenstraat 10 – 8200 Brugge (Sint-Michiels) Tel. 050 30 51 00 – Fax 050 30 51 01 Stagecoördinatie:
[email protected] Contactpersoon:
[email protected] (050 30 51 38)
Toestemming voor een didactische tweedejaarsstage (voor student stage 2 BAKO en opleidingsonderdelen 3 BAKO): thuisstage (derde kleuter) - academiejaar 2011-2012 Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
Stageperiode (voor de op de observatiedag: aanvraagbrief vermelde actieve stage: periode)
dinsdag 20 maart 2012 woensdag 2 mei – dinsdag 15 mei 2012
Naam van de student(e) Thuisadres: Andere gegevens over de student(e)
Tel.: Fax: e-mail:
/ /
Tel.: Fax: e-mail:
/ /
Tel.: Fax: e-mail:
/ /
Naam en adres van de stageschool
adres van de afdeling van de stageschool (indien de stage niet in de hoofdschool plaats heeft) Stageklas
Dhr./ Mevr.: Stagementor, stagementrix Tel.: / e-mail: Opmerkingen en vragen:
Handtekening van de directie:
EVALUATIEFORMULIER BAKO STAGE 2 stageperiode:
stageschool & -klas:
stagementor:
bezoekende docent:
naam student(e):
naam stagepartner:
BEROEPSHOUDING inzet, stiptheid, betrokkenheid op de stage
Bijlage 17
COMMUNICATIEVAARDIGHEID EXPRESSIE mimiek, lichaamstaal, stemgebruik Opgevallen kwaliteiten:
Waaraan gewerkt moet worden:
CORRECT EN ADEQUAAT TAALGEBRUIK uitspraak, taalzuivering, vlotheid in verwoorden, aandacht voor taalgebruik van het kind, spelling Opgevallen kwaliteiten: Waaraan gewerkt moet worden:
FG 1
DE LERAAR ALS BEGELEIDER VAN LEERPROCESSEN didactisch VOORBEREIDING (map) zie criteria beschreven in de praktijkgids Opgevallen kwaliteiten: Waaraan gewerkt moet worden:
Pagina 1 van 4
Bijlage 17
REALISATIE IN DE KLAS een ontwikkelingsbevorderende omgeving realiseren: doelgericht en stimulerend werken, aanzetten tot activiteit, betrokkenheid creëren, inspelen op Opgevallen kwaliteiten: Waaraan gewerkt moet worden:
FG 2
DE LERAAR ALS OPVOEDER respectvol en constructief omgaan met kinderen, positief leefklimaat scheppen, zelf waarden en omgangsregels voorleven Opgevallen kwaliteiten: Waaraan gewerkt moet worden:
FG 3
DE LERAAR ALS INHOUDELIJK EXPERT
ALGEMEEN de nodige kennis beheersen, voldoende achtergrond hebben aangeleerde vakdidactische vaardigheden (beeld, muziek, beweging, klaspop, waarneming, sprookje, levensbeschouwelijke activiteit, …) correct aanwenden Opgevallen kwaliteiten: Waaraan gewerkt moet worden:
ZINGEN toonvast, met juiste toonovername, correcte liedversies, regelmatig Opgevallen kwaliteiten: Waaraan gewerkt moet worden:
Pagina 2 van 4
Bijlage 17
FG 4
DE LERAAR ALS ORGANISATOR
KLASHOUDEN-KLASMANAGEMENT gestructureerd en veilig speelleerklimaat, afspraken maken en consequent opvolgen, dagverloop, timing Opgevallen kwaliteiten: Waaraan gewerkt moet worden:
KLASRUIMTE verrijking, hoeken, materiaal(keuze) Opgevallen kwaliteiten:
FG 5
Waaraan gewerkt moet worden:
DE LERAAR ALS INNOVATOR en ONDERZOEKER
VERNIEUWENDE ELEMENTEN AANWENDEN EN AANBRENGEN – attitude LEERGIERIGHEID actief zoeken naar situaties om zijn competentie te verbreden en te verdiepen Opgevallen kwaliteiten: Waaraan gewerkt moet worden:
HET EIGEN FUNCTIONEREN KRITISCH BEVRAGEN EN BIJSTUREN bereid zijn om zichzelf in vraag te stellen - reflecteren over de eigen klaspraktijk (gesprek, agenda, zelfreflectie) Opgevallen kwaliteiten: Waaraan gewerkt moet worden:
FG 7 DE LERAAR ALS LID VAN EEN SCHOOLTEAM samenwerken met stagementor, directie, andere betrokkenen bij het schoolgebeuren
Pagina 3 van 4
Bijlage 17
ANDERE BEDENKINGEN?
DE STAGE IN ZIJN GEHEEL BEKEKEN Kwaliteiten:
Voldoende:
Werkpunten:
Knelpunten:
MENING VAN DIRECTIE & HANDTEKENING
HANDTEKENING MENTOR
HANDTEKENING STUDENT (voor gezien)
Pagina 4 van 4
Bijlage 18
Departement lerarenopleiding Bachelor in het onderwijs kleuteronderwijs
Beheersingsrapport van de praktijk: STAGE 2
Beoordeling:
Beroepshouding Communicatievaardigheid FG1
Begeleider van leerprocessen
FG2 FG3
Opvoeder Inhoudelijk expert
FG4 FG5 FG 7
Expressie Correct en adequaat taalgebruik a. Voorbereiding b. Realisatie
Algemeen Zingen Organisator Klashouden-klasmanagement Klasruimte Innovator a. Vernieuwende elementen aanwenden en aanbrengen b. Zijn eigen functioneren kritisch bevragen en bijsturen Teamlid Overige (FG 6, 8, 9, 10)
Aanvullende bemerkingen
opvallende kwaliteiten
Toelichting voor de student
werkpunten
Kwaliteit
Student:
Voldoende
Stand van zaken op basis van de beschikbare gegevens
Werkpunt
Eindevaluatie
Knelpunt
Tussentijdse evaluatie
Bijlage 19
KHBO – Xaverianenstraat 10 – 8200 BRUGGE (Sint-Michiels) uw bericht van
uw kenmerk
ons kenmerk
datum
contactpersoon
tel.
fax
e-mail
Heidi Ver Eecke
050 30 51 38
JLV/JL/HVE/BAKO 050 30 51 01
2011-06-21
[email protected]
Stageaanvraag voor een student uit de derde opleidingsfase leraar kleuteronderwijs 2011-2012: Participatiestage eerste leerjaar Geachte mevrouw Geachte heer In het vooruitzicht van de stages 2011-2012 voor de studenten uit de derde opleidingsfase van de opleiding leraar kleuteronderwijs vragen we om uw medewerking. Wij vinden het belangrijk dat een kleuteronderwijzer(es) ervaring opdoet in het eerste leerjaar. Daarom vragen we u om een stage van vijf dagen waarbij de student(e) observeert en participeert. De data voor de stage van de derdejaarsstudenten in het eerste leerjaar zijn: observatiedag: participatiestage:
maandag 26 september 2011 maandag 3 oktober – vrijdag 7 oktober 2011
Concreet zagen wij graag de stage evolueren van observatie naar een toenemende actieve betrokkenheid bij het klasgebeuren. De eerste twee dagen kunnen als instap aanzien worden, nadien werken de studenten zoveel als kan mee en/of werken zelfstandig activiteiten uit. Enkele stappen in deze evolutie kunnen zijn:
observatie van kinderen observatie van de manieren van omgaan met kinderen gesprekken met directie en onderwijzend personeel observatie van de gebruikt methoden inventaris van het gebruikte materiaal helpen een groep kinderen begeleiden af en toe zelf de volledige klasgroep (bege)leiden voor een groep kinderen een reeks activiteiten opbouwen
Als u bovenstaand stagevoorstel kunt helpen realiseren, gelieve dan het toestemmingsformulier (zie bijlage) in te vullen en met de student mee te geven . Hartelijk dank voor uw medewerking. Met vriendelijke groeten
Joris Lasure opleidingshoofd BAKO
Johan L. Vanderhoeven departementshoofd
Bijlage 19
Departement Lerarenopleiding
Xaverianenstraat 10 - 8200 Brugge (Sint-Michiels) Tel. 050 30 51 00 - Fax 050 30 51 01 Stagecoördinatie:
[email protected] Contactpersoon:
[email protected] (050 30 51 38)
Toestemming voor een didactische derdejaarsstage: stage eerste leerjaar academiejaar 2011-2012 Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
Stageperiode (voor de op de Observatiedag: maandag 26 september 2011 aanvraagbrief vermelde Lesstage: maandag 3 oktober – vrijdag 7 oktober 2011 periode) Naam van de student(e) Thuisadres: Andere gegevens over de student(e)
Tel.: Fax: e-mail:
/ /
Tel.: Fax: e-mail:
/ /
Tel.: Fax: e-mail:
/ /
Naam en adres van de stageschool
adres van de afdeling van de stageschool (indien de stage niet in de hoofdschool plaats heeft)
Stageklas Dhr./ Mevr.: Stagementor, stagementrix Tel.: / e-mail: Opmerkingen en vragen:
Handtekening van de directie:
Bijlage 20
KHBO – Xaverianenstraat 10 – 8200 BRUGGE (Sint-Michiels) uw bericht van
uw kenmerk
ons kenmerk
datum
contactpersoon
tel.
fax
e-mail
Heidi Ver Eecke
050 30 51 38
JLV/JL/HVE/BAKO 050 30 51 01
2011-06-21
[email protected]
Stageaanvraag voor een derdejaarsstudent leraar kleuteronderwijs met individueel studieprogramma 2011-2012: participatiestage eerste leerjaar Geachte mevrouw Geachte heer In het vooruitzicht van de stages 2011-2012 voor de derdejaars van de opleiding leraar kleuteronderwijs vragen we om uw medewerking. Wij vinden het belangrijk dat een kleuteronderwijzer(es) ervaring opdoet in het eerste leerjaar. Daarom vragen we u om een stage van 5 dagen waarbij de student(e) observeert en participeert. De data voor de stage van de derdejaarsstudenten met een individueel studieprogramma in het eerste leerjaar zijn: observatie/contactdag: in afspraak met de stageschool participatiestage: maandag 26 september 2011 – vrijdag 30 september 2011 Concreet zagen wij graag de stage evolueren van observatie naar een toenemende actieve betrokkenheid bij het klasgebeuren. De eerste twee dagen kunnen als instap aanzien worden, nadien werken de studenten zoveel als kan mee en/of werken zelfstandig activiteiten uit. Enkele stappen in deze evolutie kunnen zijn:
observatie van kinderen observatie van de manieren van omgaan met kinderen gesprekken met directie en onderwijzend personeel observatie van de gebruikt methoden inventaris van het gebruikte materiaal helpen een groep kinderen begeleiden af en toe zelf de volledige klasgroep (bege)leiden voor een groep kinderen een reeks activiteiten opbouwen
Als u bovenstaand stagevoorstel kunt helpen realiseren, gelieve dan het toestemmingsformulier (zie bijlage) in te vullen en met de student mee te geven. Hartelijk dank voor uw medewerking. Met vriendelijke groet
Joris Lasure opleidingshoofd BAKO
Johan L. Vanderhoeven departementshoofd
Bijlage 20
Departement Lerarenopleiding
Xaverianenstraat 10 - 8200 Brugge (Sint-Michiels) Tel. 050 30 51 00 - Fax 050 30 51 01 Stagecoördinatie:
[email protected] Contactpersoon:
[email protected] (050 30 51 38)
Toestemming voor een didactische derdejaarsstage (voor student met individueel studieprogramma): stage eerste leerjaar - academiejaar 2011-2012 Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
Stageperiode (voor de op de Observatie/contactdag: in afspraak met de stageschool aanvraagbrief vermelde Lesstage: maandag 26 september – vrijdag 30 september 2011 periode) Naam van de student(e) Thuisadres: Andere gegevens over de student(e)
Tel.: Fax: e-mail:
/ /
Tel.: Fax: e-mail:
/ /
Tel.: Fax: e-mail:
/ /
Naam en adres van de stageschool
adres van de afdeling van de stageschool (indien de stage niet in de hoofdschool plaats heeft)
Stageklas Dhr./ Mevr.: Stagementor, stagementrix Tel.: / e-mail: Opmerkingen en vragen:
Handtekening van de directie:
Bijlage 21
KHBO – Xaverianenstraat 10 – 8200 BRUGGE (Sint-Michiels) uw bericht van
uw kenmerk
ons kenmerk
datum
contactpersoon
tel.
fax
e-mail
Heidi Ver Eecke
050 30 51 38
JLV/JL/HVE/BAKO 050 30 51 01
2011-06-21
[email protected]
stageaanvraag voor een student uit de derde opleidingsfase leraar kleuteronderwijs 2011-2012: stage peuter- eerste kleuter Geachte mevrouw Geachte heer In het vooruitzicht van de stages 2011-2012 voor de studenten uit de derde opleidingsfase van de opleiding leraar kleuteronderwijs vragen we om uw medewerking. Specifiek vragen we u om een stageplaats in het eerste kleuter of een peuter- eerste kleuter voor de student die met deze brief bij u langskomt. De data voor de stage van de derdejaarsstudenten bij de kleinste kleuters zijn: observatiedag: actieve stage:
dinsdag 15 november 2011 maandag 12 december – vrijdag 23 december 2011
Vóór de stageperiode geven we meer gedetailleerde richtlijnen over de stageopdrachten met de student(e) mee. Als u bovenstaand stagevoorstel kunt helpen realiseren, gelieve dan het toestemmingsformulier (zie bijlage) in te vullen en met de student mee te geven. We danken u alvast voor uw medewerking. Met vriendelijke groet
Joris Lasure opleidingshoofd BAKO
Johan L. Vanderhoeven departementshoofd
Bijlage 21
Departement Lerarenopleiding
Xaverianenstraat 10 - 8200 Brugge (Sint-Michiels) Tel. 050 50 31 00 - Fax 050 30 51 01 Stagecoördinatie:
[email protected] Contactpersoon:
[email protected] (050 30 51 38)
Toestemming voor een didactische derdejaarsstage: stage peuter- eerste kleuter academiejaar 2011-2012 Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
Stageperiode Observatiedag: dinsdag 15 november 2011 (voor de op de Actieve stage: maandag 12 december – vrijdag 23 december aanvraagbrief vermelde 2011 periode) Naam van de student(e) Thuisadres: Andere gegevens over de student(e)
Tel.: Fax: e-mail:
/ /
Tel.: Fax: e-mail:
/ /
Tel.: Fax: e-mail:
/ /
Naam en adres van de stageschool
adres van de afdeling van de stageschool (indien de stage niet in de hoofdschool plaats heeft)
Stageklas Dhr./ Mevr.: Stagementor, stagementrix Tel.: / e-mail: Opmerkingen en vragen:
Handtekening van de directie:
Bijlage 22
KHBO – Xaverianenstraat 10 – 8200 BRUGGE (Sint-Michiels) uw bericht van
uw kenmerk
ons kenmerk
datum
contactpersoon
tel.
fax
e-mail
Heidi Ver Eecke
050 30 51 38
JLV/JL/HVE/BAKO 050 30 51 01
2011-06-21
[email protected]
Stageaanvraag voor een derdejaarsstudent leraar kleuteronderwijs met individueel studieprogramma 2011-2012: actieve stage peuter-eerste kleuter Geachte mevrouw Geachte heer In het vooruitzicht van de stages 2011-2012 voor de derdejaars van de opleiding leraar kleuteronderwijs vragen we om uw medewerking. Specifiek vragen we u om een stageplaats in het peuter of eerste kleuter voor de student die met deze brief bij u langskomt. De data voor de stage van de derdejaarsstudenten met individueel studieprogramma in het eerste kleuter zijn: Observatie/contactdag: in afspraak met de stageschool Actieve stage: maandag 10 oktober 2011 – vrijdag 21 oktober 2011 Vóór de stageperiode geven we meer gedetailleerde richtlijnen over de stageopdrachten met de student(e) mee. Als u bovenstaand stagevoorstel kunt helpen realiseren, gelieve dan het toestemmingsformulier (zie bijlage) in te vullen en met de student mee te geven. We danken u alvast voor uw medewerking. Met vriendelijke groet
Joris Lasure opleidingshoofd BAKO
Johan L. Vanderhoeven departementshoofd
Bijlage 22
Departement Lerarenopleiding
Xaverianenstraat 10 - 8200 Brugge (Sint-Michiels) Tel. 050 30 51 00 - Fax 050 30 51 01 Stagecoördinatie:
[email protected] Contactpersoon:
[email protected] (050 30 51 38)
Toestemming voor een didactische derdejaarsstage (voor student met individueel studieprogramma): stage eerste kleuter - academiejaar 2011-2012 Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
Stageperiode (voor de op de Observatie/contactdag: in afspraak met de stageschool aanvraagbrief vermelde Lesstage: maandag 10 oktober – vrijdag 21 oktober 2011 periode) Naam van de student(e) Thuisadres: Andere gegevens over de student(e)
Tel.: Fax: e-mail:
/ /
Tel.: Fax: e-mail:
/ /
Tel.: Fax: e-mail:
/ /
Naam en adres van de stageschool
adres van de afdeling van de stageschool (indien de stage niet in de hoofdschool plaats heeft)
Stageklas Dhr./ Mevr.: Stagementor, stagementrix Tel.: / e-mail: Opmerkingen en vragen:
Handtekening van de directie:
Bijlage 23
KHBO – Xaverianenstraat 10 – 8200 BRUGGE (Sint-Michiels) uw bericht van
uw kenmerk
ons kenmerk
datum
contactpersoon
tel.
fax
e-mail
Heidi Ver Eecke
050 30 51 38
JLV/JL/HVE/BAKO 050 30 51 01
2011-06-21
[email protected]
Stageaanvraag voor een derdejaarsstudent leraar kleuteronderwijs 2011-2012: Keuzestage
Geachte mevrouw Geachte heer We zouden graag onze studenten uit de derde opleidingsfase kleuteronderwijs de kans geven ervaringen op te doen buiten de klassieke gekende kleuterklassen. Vanuit deze visie organiseren we een keuzestage van 2 weken. De studenten maken zelf een keuze uit de volgende mogelijkheden: -
methodescholen 1-2-3-klas eerste leerjaar buitengewoon onderwijs multiculturele kleuterscholen
We vinden het interessant dat onze studenten zowel observerend als participerend worden ingeschakeld. Hiervoor komt de volgende periode in aanmerking: Info BuO: observatiedag: keuzestage:
maandag 24 oktober 2011 dinsdag 24 januari 2012 maandag 13 februari – vrijdag 2 maart 2012
Als de student wordt toegelaten stage te lopen, gelieve dan het toestemmingsformulier (zie bijlage) in te vullen en met de student mee te geven . We danken u alvast voor uw medewerking. Met vriendelijke groet
Joris Lasure opleidingshoofd BAKO
Johan L. Vanderhoeven departementshoofd
Bijlage 23
Departement Lerarenopleiding
Xaverianenstraat 10 - 8200 Brugge (Sint-Michiels) Tel. 050 30 51 00 - Fax 050 30 51 01 Stagecoördinatie:
[email protected] Contactpersoon:
[email protected] (050 30 51 38)
Toestemming voor een didactische derdejaarsstage: Keuzestage – academiejaar 2011-2012 Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
Stageperiode Info BuO: maandag 24 oktober 2011 (voor de op de Observatiedag: dinsdag 24 januari 2012 aanvraagbrief vermelde Lesstage: maandag 13 februari – vrijdag 2 maart 2012 periode) Naam van de student(e) Thuisadres: Andere gegevens over de student(e)
Tel.: Fax: e-mail:
/ /
Tel.: Fax: e-mail:
/ /
Tel.: Fax: e-mail:
/ /
Naam en adres van de stageschool
adres van de afdeling van de stageschool (indien de stage niet in de hoofdschool plaats heeft)
Stageklas Dhr./ Mevr.: Stagementor, stagementrix Tel.: / e-mail: Opmerkingen en vragen:
Handtekening van de directie:
Bijlage 24
KHBO – Xaverianenstraat 10 – 8200 BRUGGE (Sint-Michiels) uw bericht van
uw kenmerk
ons kenmerk
datum
contactpersoon
tel.
fax
e-mail
Heidi Ver Eecke
050 30 51 38
JLV/JL/HVE/BAKO 050 30 51 01
2011-06-21
[email protected]
Stageaanvraag voor een derdejaarsstudent met individueel studieprogramma leraar kleuteronderwijs 2011-2012: Keuzestage (participatiestage)
Geachte mevrouw Geachte heer We zouden graag onze laatstejaarsstudenten kleuteronderwijs de kans geven ervaringen op te doen buiten de klassieke gekende kleuterklassen. Vanuit deze visie organiseren we een keuzestage van 2 weken. De studenten maken zelf een keuze uit de volgende mogelijkheden: -
Methodescholen 1-2-3 kleuterklas eerste leerjaar buitengewoon onderwijs multiculturele kleuterscholen
We vinden het interessant dat onze studenten zowel observerend als participerend worden ingeschakeld. Hiervoor komt de volgende periode in aanmerking: observatie/contactdag: in afspraak met de stageschool keuzestage: maandag 7 november 2011 – vrijdag 18 november 2011 Als de student wordt toegelaten stage te lopen, gelieve dan het toestemmingsformulier (zie bijlage) in te vullen en met de student mee te geven . We danken u voor uw medewerking. Met vriendelijke groet
Joris Lasure opleidingshoofd BAKO
Johan L. Vanderhoeven departementshoofd
Bijlage 24
Departement Lerarenopleiding
Xaverianenstraat 10 - 8200 Brugge (Sint-Michiels) Tel. 050 30 51 00 - Fax 050 30 51 01 Stagecoördinatie:
[email protected] Contactpersoon:
[email protected] (050 30 51 38)
Toestemming voor een didactische derdejaarsstage (voor student met individueel studieprogramma): Keuzestage - academiejaar 2011-2012 Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
Stageperiode (voor de op de aanvraagbrief vermelde periode)
Observatie/contactdag: in afspraak met de stageschool Participatiestage: maandag 7 november – vrijdag 18 november 2011
Naam van de student(e) Thuisadres: Andere gegevens over de student(e)
Tel.: Fax: e-mail:
/ /
Tel.: Fax: e-mail:
/ /
Tel.: Fax: e-mail:
/ /
Naam en adres van de stageschool
adres van de afdeling van de stageschool (indien de stage niet in de hoofdschool plaats heeft)
Stageklas Dhr./ Mevr.: Stagementor, stagementrix Tel.: / e-mail: Opmerkingen en vragen:
Handtekening van de directie:
Bijlage 25
KHBO – Xaverianenstraat 10 – B-8200 Sint-Michiels (BRUGGE) uw bericht van
uw kenmerk
contactpersoon
tel.
Heidi Ver Eecke
050 30 51 38
ons kenmerk
datum
JV/JL/110621
2011-06-21
fax
e-mail
050 30 51 01
[email protected]
stage watergewenning: opleiding leraar kleuteronderwijs (BAKO) Geachte Mevrouw Geachte Heer In het vooruitzicht van de stages 2011-2012 voor de derdejaars van de opleiding leraar kleuteronderwijs vragen we om uw medewerking. Specifiek vragen we u om een stageplaats watergewenning voor de student die met deze brief bij u langskomt. Ter ondersteuning van de vraag van de student, geven we via deze brief wat uitleg bij de opdracht. Het geven van en/of begeleiden van “watergewenning voor kleuters” behoort tot de taken van een kleuteronderwijzer(es). Tijdens de lessen bewegingsopvoeding 2 werden de studenten op deze taak voorbereid. In de tweede opleidingsfase van hun bacheloropleiding maakten ze kennis met de didactiek van watergewenning, aangevuld met praktische oefeningen in het water. In de derde opleidingsfase krijgen zij in de module ‘zorg op school – en klasniveau’ de opdracht deze kennis in de praktijk toe te passen. De opdracht bestaat uit het observeren van 2 lessen (hierbij mag de student mee in het water en begeleiden indien nodig) gevolgd door het voorbereiden en leiden van 3 lessen. Het is raadzaam de lessen op elkaar te laten volgen. Zo krijgen de kleuters de tijd om kennis te maken met het nieuwe gezicht. Dit bouwt vertrouwen op en komt de oefentijd van zowel de student als van de kleuter ten goede. Deze opdracht dompelt de student onder in de specifieke wereld van de watergewenning en verlaagt de drempel voor dergelijke activiteiten in de toekomst aanzienlijk. Het zou fijn zijn mocht de student deze opdracht bij u kunnen vervullen. Als u dit stagevoorstel kunt helpen realiseren, gelieve dan het toestemmingsformulier (zie bijlage) in te vullen en met de student mee te geven. Bij wijze van controle op deze opdracht krijgt de student ook een overzichtsformulier mee. Zou het mogelijk zijn dit na afloop van de stage ook te ondertekenen en de contactgegevens te vermelden? Zo is het voor ons mogelijk u nog te contacteren indien er achteraf onduidelijkheden zouden optreden. Indien u hierbij nog verdere uitleg wenst, kan u ons contacteren op bovenstaand mailadres. We hopen op een leerrijke en aangename samenwerking. Alvast hartelijk dank voor uw medewerking. met vriendelijke groet Joris Lasure Opleidingshoofd BAKO
Johan L. Vanderhoeven Departementshoofd Lerarenopleiding
Bijlage 25
Departement Lerarenopleiding
Xaverianenstraat 10 - 8200 Brugge (Sint-Michiels) Tel. 050 30 51 00 - Fax 050 30 51 01 Stagecoördinatie:
[email protected] Contactpersoon:
[email protected] (050 30 51 38)
Toestemming voor een stage watergewenning – academiejaar 2011-2012 Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
Stageperiode (voor de op de Twee observatiemomenten aanvraagbrief vermelde Drie lesmomenten periode) Naam van de student(e) Thuisadres: Andere gegevens over de student(e)
Tel.: Fax: e-mail:
/ /
Naam en adres van het zwembad Tel.: / Fax: / e-mail: Dhr./ Mevr.:
Lesgever, Stagementor, Tel.: stagementrix e-mail: Opmerkingen en vragen:
/
Handtekening van de directie:
Bijlage 26
KHBO Departement Lerarenopleiding – Xaverianenstraat 10 – B-8200 Sint-Michiels (Brugge)
T.a.v. de directie en/of mentor-coach van de basisschool uw bericht van
uw kenmerk
ons kenmerk JL/LL/stage
datum mei 2011
contactpersoon Heidi Ver Eecke
tel. 050 30 51 38
fax 050 30 51 01
e-mail
[email protected]
Ingroeistage Lerarenopleiding KHBO: kleuter- en lager onderwijs Geachte directeur, mentor-coach Vanuit de basiscompetenties van de leraar kiezen we als lerarenopleiding heel bewust voor een langere ingroeistage op het einde van de opleiding. Zo krijgen de studenten de kans om gedurende een langere periode en met toenemende zelfstandigheid te werken met een klasgroep en in een schoolteam. Door de stage niet te beperken tot lesgeven kunnen de studenten naast hun rol als begeleider van leerprocessen, ook als volwaardig teamlid in contact komen met andere facetten van het beroep van leraar. We hopen op die manier de praktijkschok te verminderen en de studenten beter voor te bereiden op het veelzijdige beroep van leraar. Deze stage kan ook voor de stageschool een meerwaarde betekenen. Door de directe begeleiding af te bouwen en de student in toenemende mate zelfstandig de klas in handen te laten nemen, komt er voor de stagementor tijd vrij voor het begeleiden van leerlingen of voor andere schooltaken zoals overleg, uitwerken van materiaal, leerlingenbegeleiding, vervangen van een zieke collega… Tijdens de ingroeistage kan de student ook een actieonderzoek opzetten uitgaande van de eigen interesse en/of de prioriteiten van de school. Er is ook de mogelijkheid tot begeleiden van openluchtklassen. We hopen dat vooral de mentoren die in het verleden de mentorenopleiding volgden, bereid zijn om een student te begeleiden tijdens deze ingroeistage. Voor de studenten van de lerarenopleiding van de KHBO is deze ingroeistage gepland tijdens de volgende periode: Voor BAKO:van maandag 19 maart tot en met vrijdag 11 mei 2012 Voor BALO: van maandag 26 maart tot en met woensdag 16 mei 2012 De stage bestaat uit vier weken lesgeven en twee weken onderzoeksopdrachten op schoolniveau. Indien u klassen aanbiedt in de derde graad (Lager Onderwijs) dan geven wij daaraan de voorkeur, tenzij anders afgesproken met de hogeschool. Gezondheidszorg Handelswetenschappen en Bedrijfskunde Industriële Wetenschappen en Technologie Lerarenopleiding
talent@work
[ KHBO vzw ] ● Xaverianenstraat 10 ● B-8200 Sint-Michiels (Brugge) ● Tel. +32 50 30 51 00 ● www.khbo.be ●
[email protected]
Studenten die al hun opleidingsonderdelen behalve “stage” in de derde opleidingsfase afgelegd hebben, kunnen het volledige opleidingsonderdeel ‘stage 3’ afwerken in het eerste semester. De periode van de ingroeistage is voor deze studenten (BAKO en BALO): van maandag 28 november 2011 tot en met vrijdag 20 januari 2012 Opgelet, studenten die kiezen voor een stage in het buitenland of voor een optie ‘onderwijskunde’ of ‘internationale klas’, hebben eveneens een andere stageperiode. Deze periode is dan in ieder geval korter en loopt in het tweede semester. In de bijlage (opbouw (data) van de ingroeistage) vindt u alvast terug hoeveel lesweken deze studenten precies stage moeten lopen. Indien een student met een speciaal traject en/of een kortere stageperiode eveneens welkom is in uw school, gelieve dit dan te vermelden op het deelnameformulier dat u vindt via de link in ons e-mail bericht. Alvast dank! De precieze data voor deze kortere stages zijn slechts gekend in de loop van volgend academiejaar. De student met een ander traject zal u dan zelf de juiste data van de stage meedelen. Zoals hierboven reeds vermeld vindt u via de link in onze mail het deelnameformulier voor de ingroeistage terug. Mogen we u vragen om dit in te vullen en aan ons te versturen vóór vrijdag 27 mei 2011? Zo kunnen we de studenten over de verschillende stagescholen verdelen. Daarna delen we u mee hoeveel studenten in uw school op ingroeistage komen. Dit gebeurt ten laatste op het moment dat ook andere studenten hun stage kunnen aanvragen in uw school. Ten laatste op het einde van de maand juni 2011 zult u dan van ons de namen van de studenten vernemen en in welke periode (eerste of tweede semester, eventueel kortere stageperiode) de student(en) in uw school op ingroeistage kom(t)(en). De goedkeuring van de speciale trajecten voor studenten die zich hiervoor kandidaat hebben gesteld, gebeurt namelijk pas bij het meedelen van de examenresultaten eind juni. In de bijlage vindt u tenslotte de opbouw van de ingroeistage en de visie erop. We hopen dat deze ingroeistage een boeiende ervaring kan worden voor de stageschool, de student en de lerarenopleiding. Met vriendelijke groeten Joris Lasure opleidingshoofd BAKO Link: Bijlagen:
Lieve Lootens opleidingshoofd BALO
Johan L. Vanderhoeven departementshoofd
Invulformulier ingroeistage 2011-2012 Visie op de ingroeistage De opbouw van de ingroeistage
Gezondheidszorg Handelswetenschappen en Bedrijfskunde Industriële Wetenschappen en Technologie Lerarenopleiding
talent@work
[ KHBO vzw ] ● Xaverianenstraat 10 ● B-8200 Sint-Michiels (Brugge) ● Tel. +32 50 30 51 00 ● www.khbo.be ●
[email protected]
Bijlage 27
Opbouw (data) van de ingroeistage voor de opleiding kleuter- en lager onderwijs 1. VOOR STUDENTEN MET HET GEWONE TRAJECT: Eerste contactname: vrijdag 16 september 2011: voor kleuter- en lager onderwijs We willen u vragen om bij dit eerste bezoek van de studenten aan uw school, mee te delen in welke klas en bij welke mentor de studenten stage zullen lopen. De studenten zullen hiervoor een formulier voorleggen. Op dit contactmoment kunnen verder ook afspraken gemaakt worden rond een eventueel actieonderzoek vanuit de prioriteiten van de school en/of eigen interesses van de student. Contactdag: maandag 23 januari 2012: voor kleuteronderwijs vrijdag 3 februari 2012: voor lager onderwijs Tijdens dit bezoek aan de stageschool voeren de studenten een eerste verkennend gesprek met de directeur en de mentor. Alle overleg met de directeur gebeurt zoveel mogelijk met de volledige groep studenten. In dit gesprek kan het volgende aan bod komen: de accenten die de opleiding wil leggen de accenten die de school en de mentor willen leggen (b.v. vanuit het eigen schoolwerkplan, vanuit bepaalde noden binnen de school…) de accenten die de studenten willen leggen (b.v. in het kader van hun scriptie of actieonderzoek, vanuit eigen sterke kanten, eigen leervragen en interessen.…) Op basis hiervan maakt de student een werkplan voor de stage op. Er kan ook al een eerste kennismaking met de klasgroep gebeuren. Observatiedag: donderdag 2 februari of vrijdag 3 februari 2012: voor kleuteronderwijs in onderlinge afspraak: voor lager onderwijs Gedurende deze dag probeert de student een beeld van de stageklas te verwerven om de stage goed te kunnen voorbereiden. Dit gebeurt via een observatie van een halve dag, een gesprek met de mentor en eventueel met andere leerkrachten. Op deze contactdag bespreekt de student zijn/haar werkplan met de directeur en de mentor en andere leerkrachten, bv. de taakleerkracht. De student noteert zorgvuldig alle gemaakte afspraken en data van vergaderingen, studiedagen en andere speciale activiteiten van de schoolkalender.
Mentorenbijeenkomst: Dinsdagvoormiddag 17 april 2012: voor kleuter- en lager onderwijs Op die dag nodigt de opleiding kleuter- en lager onderwijs al zijn mentoren voor de ingroeistage uit op de KHBO. Het doel van deze voormiddag is om de nodige informatie te verstrekken i.v.m. het concept van de ingroeistage en de eigen aanpak en begeleiding van deze lange stage. Een uitnodiging voor alle mentoren volgt. Ingroeistage: maandag 19 maart - vrijdag 11 mei 2012: voor kleuter onderwijs maandag 26 maart – woensdag 16 mei 2012: voor lager onderwijs Naast vier weken (of 36 halve dagen) lesstage is er ook ruimte voor lesvoorbereiding, opmaken en verbeteren van toetsen, bestuderen van documenten, gesprekken, contacten met ouders en externe instanties en andere activiteiten op schoolniveau. De precieze planning van die lesweken wordt bepaald in overleg tussen de stageschool en de student. Het is interessant om niet onmiddellijk met het lesgeven te beginnen maar eerst de klas en de school te leren kennen. Uit de ervaring van vorige jaren is ook gebleken dat versnippering in de lesopdracht beter vermeden kan worden. Na een periode van directe begeleiding door de mentor en na een tussentijdse evaluatie, kan de student meer en meer zelfstandig voor de klas staan.
Terugkomdag: woensdag 18 april of woensdag 25 april 2012: voor kleuteronderwijs vrijdag 27 april 2012: voor lager onderwijs De studenten komen tijdens de stage één dag terug naar de hogeschool. De bedoeling hiervan is ervaringen uit te wisselen, te reflecteren, een sessie supervisie te volgen en de praktijk bij te sturen.
2. VOOR STUDENTEN BAKO MET EEN ANDER TRAJECT: De precieze data hiervan zijn slechts gekend in de loop van volgend academiejaar. Indien u een student hebt die hiervoor koos en werd geselecteerd zal die u zelf de juiste data van de stage meedelen. Noord-Zuid
KULAK
ERASMUS
Intern. Klas
2 lesweken 1 opdrachtenweek (tweede semester)
3,5 lesweken 1 opdrachtenweek (tweede semester)
2 lesweken 1 opdrachtenweek (tweede semester)
2 lesweken 1 opdrachtenweek (tweede semester)
Mogelijk afstuderen in januari (ingroeistage eerste semester) Observatie: op initiatief van de student Lesstage: maandag 28 november 2010 - vrijdag 20 januari 2012
3. VOOR STUDENTEN BALO MET EEN ANDER TRAJECT: De precieze data hiervan zijn slechts gekend in de loop van volgend academiejaar. Indien u een student hebt die hiervoor koos en werd geselecteerd zal die u zelf de juiste data van de stage meedelen. Noord-Zuid
KULAK
ERASMUS
Intern. Klas
2 lesweken 1 opdrachtenweek (tweede semester)
4 lesweken (tweede semester)
2 lesweken 1 opdrachtenweek (tweede semester)
4 lesweken (tweede semester)
Mogelijk afstuderen in januari (ingroeistage eerste semester) Observatie: op initiatief van de student Lesstage: maandag 28 november 2011 - vrijdag 20 januari 2012
Bijlage 28
KHBO Departement Lerarenopleiding
Visie op de ingroeistage in de opleiding tot leraar kleuter- en lager onderwijs Als lerarenopleiding garanderen wij dat de studenten die hun diploma behalen over de vastgelegde basiscompetenties beschikken en beantwoorden aan het beroepsprofiel van de leraar. Ze zijn ingedeeld volgens de verschillende functies van de leraar: 1. begeleider van leerprocessen 2. opvoeder 3. inhoudelijk expert 4. organisator 5. innovator- onderzoeker 6. partner van ouders en verzorgers 7. lid van een schoolteam 8. partner van externen 9. lid van de onderwijsgemeenschap 10. cultuurparticipant Vanuit de basiscompetenties kiezen we voor een langere ingroeistage op het einde van de opleiding. De studenten kunnen we op dat moment beschouwen als beginnende leraren die willen ingroeien in de praktijk en in het schoolteam. De student kan ingroeien in de complexe beroepssituatie. Binnen de klas zijn er heel wat taken die te maken hebben met het klashouden naast het zorg dragen voor de leerprocessen zelf. De leraar werkt ook niet individueel maar binnen een schoolteam. Het is interessant dat de student reeds in zijn opleiding als teamlid binnen een school kan werken en kan kennismaken met de bredere werking van de school. De school werkt daarenboven niet geïsoleerd maar in communicatie met de ouders en in samenwerking met externe instanties. Daar moet dan ook tijdens de stage ruimte voor gemaakt worden, bv. een vergadering bijwonen, met ouders in contact komen, als teamlid in de lerarenkamer komen, initiatieven mogen nemen… Het gaat om een langere stageperiode. Zo krijgt de student meer kansen om het leerproces van kinderen op te volgen. De toekomstige leraar kan beter ervaren wat elk kind nu eigenlijk geleerd heeft en zijn onderwijs hierop afstemmen m.a.w. meer diagnosticerend onderwijzen. Een langere stage is ook noodzakelijk om te kunnen leren aan ervaring. Hij moet ook de kans krijgen om die oplossingen uit te proberen en zo nieuwe ervaring op te doen, waarover weer gereflecteerd wordt en weer uitgeprobeerd. Dat vergt tijd. Er is een toenemende zelfstandigheid. De student krijgt steeds meer kansen om alleen voor de klas te staan. Door zelfstandig voor de klas te staan komt de student in een authentieke situatie. Op dit moment wordt de student geconfronteerd met de
Bijlage 28
vrijheid en ook met de problemen, waar een pas beginnende leerkracht tegenaan loopt. Hij moet hier zijn verantwoordelijkheid nemen en zelf oplossingen zoeken. Het zal belangrijk zijn dat de leraar hier zijn klas kan loslaten en de student vertrouwen kan geven. Concreet stellen we voor dat de mentor minimum drie volledige dagen de klas volledig uit handen geeft. Zelfsturing en reflectief leren staan centraal. Het is belangrijk dat de student zich verantwoordelijk voelt voor zijn eigen leerproces. Hij bepaalt zijn eigen leerdoelen en concrete werkpunten. Hij reflecteert over zijn ervaringen en stuurt zijn handelen voortdurend bij. In het begeleidingsgesprek met de mentor staat het leren van de student centraal en is de student een actieve gesprekspartner. Samen met de mentor analyseert hij zijn ervaringen en zoekt naar oplossingen voor knelpunten. Er is een samenwerking tussen de opleiding en het werkveld. In de stage krijgen studenten de kans om datgene wat ze in theorie geleerd hebben om te zetten in de praktijk. De stage is dan ook een essentieel onderdeel van de vorming van de leerkracht. We zijn dan ook dankbaar voor de inspanningen van de stagescholen. Daarom vinden we het belangrijk dat de ingroeistage voor de stageschool ook een meerwaarde kan betekenen. Omdat de student gedurende een langere periode als teamlid in de school functioneert, is het mogelijk de toekomstige leerkrachten beter te leren kennen. Door de grotere zelfstandigheid van de student, komt er voor de mentor tijd vrij voor andere taken binnen de school. Tijdens de ingroeistage kunnen studenten openluchtklassen mee begeleiden en ingeschakeld worden bij schoolactiviteiten, bv. schoolfeest, projecten… Vanuit de lerarenopleiding organiseren we een mentorenopleiding, waarin vaardigheden worden geleerd die ook bij de begeleiding van beginnende leraren gebruikt kunnen worden.
Bijlage 29
STUDENTEN stage: kleuteronderwijs 3
Bevestiging stage: kleuteronderwijs 3: ingroeistage 2011-2012
(door de stageschool in te vullen tijdens het contactmoment op 16 september (regulier traject) of op zelf afgesproken moment (GIT- studenten)) School Straat en nummer Postnummer en gemeente telefoon e-mailadres
Klas
stagementor
Telefoon
Mentorenopleiding
Student
gevolgd ? (ja/neen)
PERIODE INGROEISTAGE :
handtekening directeur
Departement Lerarenopleiding • Xaverianenstraat 10 • 8200 BRUGGE (Sint-Michiels) • Tel. 050 30 51 00 • fax 050 30 51 01 • www.khbo.be
BAKO STAGE 3 - INGROEISTAGE TUSSENTIJDS EVALUATIEFORMULIER stagementor:
stageschool & -klas:
naam student(e):
stagebegeleider:
Bijlage 30
Inleiding Studenten leren door activiteiten uit te testen, te analyseren of te observeren in de praktijk van een klas en een school. Feedback van de mentoren is in dit leerproces een belangrijk element. Soms moet iemand de studenten helpen kijken zodat ze beter weten wat goed en fout loopt in hun functioneren. Als mentor van de ingroeistage, formuleerde je reeds mondelinge en schriftelijke feedback en hield je minstens één begeleidingsgesprek met de studenten. Na 2 à 3 weken ingroeistage vragen we je om een stand van zaken op te maken. Dit is echter nog geen eindevaluatie. Het is niet de bedoeling om nu reeds conclusies te schrijven over de volledige ingroeistage. Het doel is om vanuit dit ingevuld document meer duidelijkheid te krijgen op wat voorlopig goed en minder goed loopt. Op die manier kent de student tijdig zijn werkpunten zodat hij/zij nog tijd krijgt om zaken bij te sturen en de opleiding eventuele problemen op het spoor kan komen. De eindevaluatie kan dus (sterk) verschillen van deze tussentijdse evaluatie.
1. Omcirkel wat momenteel goed loopt. Noteer bij één of meerdere rubrieken een korte toelichting. Beroepshouding – expressie – taal – voorbereiding – realisatie – omgang – didactische vaardigheden – zang – klasmanagement – verrijking – vernieuwende elementen bij de thema’s – mondelinge reflecties – agenda – functioneren in het team
Pagina 1 van 2
Bijlage 30
2. Omcirkel waaraan momenteel nog gewerkt moet worden. Wat moet nog verfijnd worden? Noteer bij één of meerdere rubrieken een korte toelichting.
Beroepshouding – expressie – taal – voorbereiding – realisatie – omgang – didactische vaardigheden – zang – klasmanagement – verrijking – vernieuwende elementen bij de thema’s – mondelinge reflecties – agenda – functioneren in het team
3. Omcirkel waaraan de student op dit moment absoluut niet voldoet. Noteer bij één of meerdere rubrieken een korte toelichting. Beroepshouding – expressie – taal – voorbereiding – realisatie – omgang – didactische vaardigheden – zang – klasmanagement – verrijking – vernieuwende elementen bij de thema’s – mondelinge reflecties – agenda – functioneren in het team
Het ingevulde document tussentijdse evaluatie wordt met de student besproken. De student bezorgt dit op de terugkomdag aan de stagebegeleider. Indien u als mentor nog bepaalde vragen of bedenkingen voor onze opleiding hebt, kunt u ze noteren. U kan ook contact opnemen met het stagesecretariaat via
[email protected] of met het opleidingshoofd
[email protected].
Alvast bedankt voor de begeleiding van onze BAKO-studenten van de KHBO. Pagina 2 van 2
EVALUATIEFORMULIER BAKO STAGE 3 stageperiode:
stageschool & -klas:
stagementor:
bezoekende docent:
Bijlage 31
naam student(e):
BEROEPSHOUDING inzet, stiptheid, betrokkenheid op de stage
COMMUNICATIEVAARDIGHEID EXPRESSIE mimiek, lichaamstaal, stemgebruik Opgevallen kwaliteiten:
Waaraan gewerkt moet worden:
CORRECT EN ADEQUAAT TAALGEBRUIK uitspraak, taalzuivering, vlotheid in verwoorden, aandacht voor taalgebruik van het kind, spelling Opgevallen kwaliteiten: Waaraan gewerkt moet worden:
FG 1
DE LERAAR ALS BEGELEIDER VAN LEERPROCESSEN didactisch VOORBEREIDING (map) zie criteria beschreven in de praktijkgids Opgevallen kwaliteiten: Waaraan gewerkt moet worden:
REALISATIE IN DE KLAS Pagina 1 van 4
Bijlage 31
een ontwikkelingsbevorderende omgeving realiseren: doelgericht en stimulerend werken, aanzetten tot activiteit, betrokkenheid creëren, inspelen op, differentiëren Opgevallen kwaliteiten: Waaraan gewerkt moet worden:
EVALUATIE observeren, een activiteit bijsturen om de doelen te bereiken, werken met kindvolgsysteem Opgevallen kwaliteiten: Waaraan gewerkt moet worden:
FG 2
DE LERAAR ALS OPVOEDER respectvol en constructief omgaan met kinderen, positief leefklimaat scheppen, zelf waarden en omgangsregels voorleven Opgevallen kwaliteiten: Waaraan gewerkt moet worden:
FG 3
DE LERAAR ALS INHOUDELIJK EXPERT
ALGEMEEN de nodige kennis beheersen, voldoende achtergrond hebben aangeleerde vakdidactische vaardigheden (beeld, muziek, beweging, klaspop, waarneming, sprookje, levensbeschouwelijke activiteit, …) correct aanwenden Opgevallen kwaliteiten: Waaraan gewerkt moet worden:
ZINGEN toonvast, met juiste toonovername, correcte liedversies, regelmatig Opgevallen kwaliteiten: Waaraan gewerkt moet worden:
Pagina 2 van 4
Bijlage 31
FG 4
DE LERAAR ALS ORGANISATOR
KLASHOUDEN-KLASMANAGEMENT gestructureerd en veilig speelleerklimaat, afspraken maken en consequent opvolgen, dagverloop, timing Opgevallen kwaliteiten: Waaraan gewerkt moet worden:
KLASRUIMTE verrijking, hoeken, materiaal(keuze) Opgevallen kwaliteiten:
FG 5
Waaraan gewerkt moet worden:
DE LERAAR ALS INNOVATOR en ONDERZOEKER
VERNIEUWENDE ELEMENTEN AANWENDEN EN AANBRENGEN – attitude LEERGIERIGHEID actief zoeken naar situaties om zijn competentie te verbreden en te verdiepen Opgevallen kwaliteiten: Waaraan gewerkt moet worden:
HET EIGEN FUNCTIONEREN KRITISCH BEVRAGEN EN BIJSTUREN bereid zijn om zichzelf in vraag te stellen - reflecteren over de eigen klaspraktijk (gesprek, agenda, zelfreflectie) Opgevallen kwaliteiten: Waaraan gewerkt moet worden:
FG 7 DE LERAAR ALS LID VAN EEN SCHOOLTEAM samenwerken met stagementor, directie, andere betrokkenen bij het schoolgebeuren
Pagina 3 van 4
Bijlage 31
ANDERE BEDENKINGEN?
DE STAGE IN ZIJN GEHEEL BEKEKEN Kwaliteiten:
Voldoende:
Werkpunten:
Knelpunten:
MENING VAN DIRECTIE & HANDTEKENING
HANDTEKENING MENTOR
HANDTEKENING STUDENT (voor gezien)
Pagina 4 van 4
EVALUATIEFORMULIER BAKO STAGE 3 VAARDIGHEDEN - INGROEISTAGE stageperiode: Ingroeistage
Bijlage 32
Stageschool & -klas:
mentor:
stagebegeleider:
naam student(e): We formuleren enkele vaardigheden die belangrijk zijn voor het functioneren in een team. Deze lijst wordt op het einde van de ingroeistage ingevuld door de mentor, de student en de medestudenten. Enkel het formulier van de mentor wordt aan de stagebegeleider bezorgd. We nemen aan dat de mentor het formulier met de student bespreekt. De student(e) kan zelf zijn/haar beeld en het beeld van de medestudenten vergelijken met de visie van de mentor en er zijn/haar conclusies uit trekken. Wilt u het cijfer omkringen dat u voor de student passend vindt. De ‘1’ is de laagste waardering , ‘3’ is voldoende’ , ‘5’ is zeer goed. Er is tevens ruimte voorzien voor aanvullende opmerkingen.
1 1.
nieuwe contacten leggen
2.
afspraken maken en nakomen
3.
eigen kwaliteiten inzetten in een groep
4.
omgaan met verschillen tussen mensen
5.
problemen bespreekbaar maken
6.
omgaan met werkdruk
7.
vragen om hulp, advies of feedback
8.
kritiek accepteren
9.
eigen gevoelens verwoorden
2
3
4
5
10. zich flexibel opstellen 11. eigen mening of standpunt onderbouwen 12. deskundigheid van anderen benutten
Pagina 1 van 2
Bijlage 32
Aanvullende opmerkingen
Aanvullende opmerkingen bij vaardigheid….
Welke is haar/zijn sterkste kant in het functioneren in een team?
Wat is het belangrijkste aspect waaraan de student(e) volgens u moet werken?
Wilt u nog iets onder de aandacht brengen waarnaar in dit formulier niet gevraagd is?
Pagina 2 van 2
Bijlage 33
Departement lerarenopleiding Bachelor in het onderwijs kleuteronderwijs
Beheersingsrapport van de praktijk: STAGE 3
Beoordeling:
Beroepshouding Communicatievaardigheid FG1
Begeleider van leerprocessen
FG2 FG3
Opvoeder Inhoudelijk expert
FG4 FG5 FG 6 FG 7
Expressie Correct en adequaat taalgebruik a. Voorbereiding b. Realisatie c. Evaluatie
Algemeen Zingen Organisator Klashouden-klasmanagement klasruimte Innovator a. Vernieuwende elementen aanwenden en aanbrengen b. Zijn eigen functioneren kritisch bevragen en bijsturen Partner van ouders Teamlid Overige (FG 8, 9, 10) Supervisie Onderzoeksopdrachten ingroeistage
Aanvullende bemerkingen
opvallende kwaliteiten
Toelichting voor de student
werkpunten
Kwaliteit
Student:
Voldoende
Stand van zaken op basis van de beschikbare gegevens
Werkpunt
Eindevaluatie
Knelpunt
Tussentijdse evaluatie