PRAKTIJKGIDS Voor de multidisciplinaire teams
Versie januari 2010
1
Voorwoord Binnen het welzijnsaanbod zijn er verschillende overheden en diensten betrokken bij maatregelen ten voordele van personen met een handicap. Deze praktijkgids situeert het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap [VAPH] binnen de welzijnssector en geeft een overzicht van de inschrijvingsvoorwaarden en de mogelijkheden op het vlak van dienstverlening. Met het oog op een inschrijving en het indienen van een aanvraag om bijstand bij het VAPH werden bestaande deskundige organisaties uit de welzijnssector door het VAPH als multidisciplinair team [MDT] erkend. U bent één van deze erkende teams. De praktijkgids kan samen met het hulpmiddelenlexicon een handig instrument zijn bij het informeren en begeleiden van een persoon met een handicap tijdens de inschrijvings- en zorgtoewijzingsprocedure. Wat vindt u ondermeer in deze leidraad terug ? Eerst schetsen we een algemeen beeld en geven we een overzicht van de dienstverlening. In hoofdstuk
3
wordt
vervolgens
de
structuur
van
het
VAPH
beschreven.
In
hoofdstuk 4 gaan we in op de voorwaarden tot erkenning als MDT. Daarna focussen we op de basisvoorwaarden om beroep te kunnen doen op het VAPH: het begrip handicap, de leeftijd en de verblijfsvoorwaarden. Vervolgens belichten we in hoofdstuk 6 uitgebreid de dienstverlening van het VAPH: de zorgsector met de bijstandsvelden en doelgroepen binnen de zorgsector, de hulpmiddelen voor in de leefsituatie en het Persoonlijke-Assistentiebudget [PAB]. We informeren u ook over het experiment dat werd opgestart in het kader van het Persoonsgebonden budget [PGB]. Tenslotte lichten we kort de mogelijke tegemoetkoming toe voor verplaatsingskosten en verblijfskosten in het kader van het reguliere onderwijs. In hoofdstuk 7 staan we stil bij het dossierverloop tijdens de inschrijvingsprocedure. Vervolgens werpen we een blik op de verschillende inschrijvingsprocedures in hoofdstuk 8, en in hoofdstuk 9 komt de wijze van indiening van een tweede of volgende aanvraag aan bod. Hierna zoemen we in op de bevoegdheden en mogelijkheden voor het VAPH om tot betaling of subsidiëring over te gaan namelijk residuariteit en wettelijke subrogatieregeling. In hoofdstuk 11 zeggen we iets meer over de datum vanaf wanneer het VAPH kan vergoeden of subsidiëren. Tevens worden de mogelijkheden in het kader van communautaire en internationale relaties uitgelegd. In het volgende hoofdstuk wordt toegelicht hoe begeleiding of opvang kan gezocht worden. Het is immers belangrijk dat u de persoon met een handicap ook na een beslissing over de zorgsector verder
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
2
kan helpen. In hoofdstuk 13 komt vervolgens het gratis abonnement van De Lijn aan bod. In een volgend deel beschrijven we de doelstelling en de stand van zaken wat betreft integrale jeugdhulpverlening. In een laatste hoofdstuk geven we aan welke verschillende pistes mogelijk zijn bij klachten en waar u terecht kan voor vragen. In de bijlagen tenslotte zijn o.a. de adressen van onze provinciale afdelingen, en de contactgegevens van de VDAB-servicelijn en de provinciale diensten van de VDAB terug te vinden. Wetteksten of formulieren werden niet toegevoegd. U kan er ons om vragen of u kan deze terugvinden op onze website onder de rubriek wetgeving en de betrokken rubrieken. Mocht u bijkomende vragen of opmerkingen hebben over deze praktijkgids dan kan u steeds terecht op
het
algemeen
e-mailadres
van
de
afdeling
‘Inschrijvingen
en
Doelgroepenbeheer’:
[email protected] met als onderwerp ‘Praktijkgids’. Of u surft naar onze website: www.vaph.be. Onze website schetst een totaalbeeld van de werking van het VAPH. U vindt er een overzicht van de bijstand die het VAPH aan mensen met een handicap biedt, de formulieren en adressen die u nodig hebt om een aanvraag in te dienen, wetgeving, beleidsinformatie, vacatures en het laatste nieuws over onze werking. U vindt er ook informatie over studiedagen die wij organiseren en u kunt er publicaties bestellen.
We hopen dat deze informatie een goede leidraad is bij het begeleiden van de persoon met een handicap en het uitoefenen van uw taak voor het VAPH.
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
3
Inhoudstafel
1
Situering van het VAPH ........................................................................................ 6
2
Wie is het VAPH en wat doet het VAPH? ................................................................... 6 2.1
Waarvoor kan u bij het VAPH terecht? ................................................................. 7
2.2
Waarvoor kan u niet terecht bij het VAPH?............................................................ 8
2.3
Een inclusief beleid ........................................................................................ 9
3
Structuur van het VAPH ....................................................................................... 9
4
Erkenning teams .............................................................................................. 12
5
6
7
4.1
Voorwaarden ...............................................................................................12
4.2
Specifieke erkenningen...................................................................................13
Voorwaarden voor inschrijfbaarheid...................................................................... 14 5.1
Het begrip handicap volgens het decreet .............................................................14
5.2
Leeftijdsgrens..............................................................................................15
5.3
Verblijfsvoorwaarden.....................................................................................16
Aanbod van het VAPH ........................................................................................ 20 6.1
Diensten en voorzieningen binnen het VAPH .........................................................20
6.2
Individuele materiële bijstand..........................................................................47
6.3
Het Persoonlijke-Assistentiebudget ....................................................................49
6.4
Persoonsgebonden budget ...............................................................................51
6.5
Verplaatsings- en verblijfskosten i.k.v. gewoon onderwijs ........................................52
Een eerste aanvraag.......................................................................................... 53 7.1
Invullen en versturen van het aanvraagformulier (= A.001) .......................................54
7.2
Opmaken en versturen van het multidisciplinair verslag (= A.002)...............................56
7.3
Opmaken en versturen van bijkomende documenten ...............................................60
7.4
Voorbereiden van het dossier ...........................................................................61
7.5
Het dossier wordt voorgelegd aan de provinciale evaluatiecommissie ..........................61
7.6
Verder verloop van het dossier .........................................................................62
7.7
Betrokkene wordt ingelicht over de beslissing van het VAPH .....................................63
7.8
Adviescommissie...........................................................................................65
7.9
Betrokkene ontvangt de beslissing genomen door de arbeidsrechtbank .........................65
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
4
8
Specifieke procedures tot inschrijving en aanvraag bijstand........................................ 66 8.1
Versnelde inschrijvingsprocedure (= aanvraag via artikel 6bis) ...................................66
8.2
Voorlopige inschrijving (= aanvraag via artikel 7) ...................................................67
8.3
Snelle procedure voor toekenning van een PAB (= aanvraag via artikel 7 bis)..................67
8.4
Inschrijvingsprocedure om dringende redenen (= aanvraag via artikel 8) .......................69
9
Tweede of volgende aanvraag bij het VAPH............................................................. 70 9.1
Formulier aanvraag tot inschrijving en bijstand (A.001) ...........................................70
9.2
Multidisciplinair verslag (A.002)........................................................................70
9.3
Bijkomende documenten .................................................................................72
9.4
Specifieke procedures ....................................................................................75
10
Residuariteit en wettelijke subrogatieregeling ...................................................... 75
11
Vanaf wanneer een tussenkomst in de kosten?...................................................... 77
11.1
Datum tenlasteneming ...................................................................................77
11.2
Overmacht inroepen ......................................................................................79
11.3
Communautaire en internationale relaties ...........................................................80
12
Begeleiding of opvang zoeken ........................................................................... 86
12.1
De persoon met een handicap kan zelf een voorziening contacteren ............................87
12.2
Via de Centrale Registratie van Zorgvragen [CRZ] ..................................................87
12.3
Een nieuw zorgbemiddelingsbeleid.....................................................................88
13
Gratis abonnement van De Lijn ......................................................................... 89
14
Integrale Jeugdhulpverlening............................................................................ 90
15
Vragen of klachten ......................................................................................... 92
Bijlagen ............................................................................................................... 93 Lijst van veelvoorkomende afkortingen .......................................................................93 Waar kan de persoon met een handicap terecht? ............................................................94 Organogram van de administratie ..............................................................................97 Combinaties van opvang- en begeleidingsvormen............................................................98
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
5
1 Situering van het VAPH Met de staatshervorming werd het welzijnsbeleid een regionale materie. Het welzijnsbeleid van de Vlaamse Gemeenschap is verspreid over verschillende sectoren: maatschappelijk opbouwwerk, armoedebestrijding, gezinshulp, bejaardenzorg, bijzondere jeugdbijstand, gehandicaptenbeleid, enzovoort. De verschillende sectoren in het welzijnslandschap richten zich elk naar een specifieke doelgroep: zoals naar migranten, bejaarden, het gezin, de persoon met een handicap. Om het welzijnsbeleid vorm te geven, zijn er enerzijds de overheidsdiensten en anderzijds de ‘voorzieningen’. De overheidsdiensten hebben een overkoepelende taak van het afstemmen van de vraag en het aanbod, van de nood van de doelgroep en de regelgeving van de diensten. Het VAPH is een intern verzelfstandigd agentschap [IVA] met rechtspersoonlijkheid. Door te luisteren naar de ervaringen van de doelgroep en het werkveld zelf, en door nieuwe wetenschappelijke inzichten op de voet te volgen, adviseert het VAPH de minister in zijn beleid. Als overheidsdienst beschikt het VAPH echter niet over eigen voorzieningen of ambulante diensten. Zij erkent en subsidieert wel deze, vaak door privé-initiatieven opgerichte, voorzieningen en diensten. In het kader van Beter Bestuurlijk Beleid werden de bevoegdheden van inspectie en tewerkstelling overgeheveld naar andere agentschappen. Voor Zorg is het IVA Inspectie Welzijn, Volksgezondheid en Gezin bevoegd.
2 Wie is het VAPH en wat doet het VAPH? Het oprichtingsdecreet van het VAPH dateert van 7 mei 2004. Het VAPH is de rechtsopvolger van het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap dat opgericht werd bij decreet van 27 juni 1990. Op zijn beurt nam het Vlaams Fonds de meeste taken over van het vroegere Rijksfonds voor Sociale Reclassering van de Minder-Validen (Rijksfonds/RF) en van het Fonds voor Medische, Sociale en Pedagogische Hulp aan Gehandicapten (het zogenoemde Fonds’81). Concreet verleent het VAPH een helpende hand aan mensen die het, tengevolge van een handicap, minder gemakkelijk hebben dan anderen om zich in onze samenleving te kunnen integreren.
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
6
2.1
Waarvoor kan u bij het VAPH terecht?
Het VAPH verleent financiële steun op meerdere domeinen: Personen met een handicap kunnen een tussenkomst genieten voor diverse vormen van hulpmiddelen en aanpassingen (aanpassing auto, brailleleesregel, aanpassingen aan de woning,…) in hun privésituatie op voorwaarde dat hierdoor hun sociale integratie wordt bevorderd. Dit is wat het VAPH de individuele materiële bijstand [IMB] noemt. De wettelijke basis hiervoor is het Besluit van de Vlaamse regering van 13 juli 2001. Het domein van de ‘zorg’ omvat begeleiding aan huis of verblijf en begeleiding in een voorziening. Deze diensten bestaan zowel voor minderjarige als meerderjarige personen. Het VAPH betaalt deze diensten rechtsreeks aan de voorziening per begeleiding of voor de duur van het verblijf. Gebruikers zelf betalen een klein persoonlijk aandeel. Hiernaast
erkent
en
subsidieert
het
VAPH
verscheidene
organisaties
die
aangepaste
vrijetijdsactiviteiten organiseren voor personen met een handicap. Hoewel Vlaanderen over een heel scala aan vrijetijdsorganisaties beschikt, is het niet voor iedereen evident om aan deze activiteiten deel te nemen. De vrijetijdszorgorganisaties moeten zinvolle vrijetijdsbesteding garanderen voor personen met een handicap. De meeste van hen ontwikkelen en organiseren aangepaste activiteiten, anderen kiezen ervoor om personen met een handicap te stimuleren en te begeleiden bij activiteiten in een vrijetijdsorganisatie die zich niet specifiek richt op personen met een handicap. Bij hen ligt de nadruk meer op individuele vrijetijdsbemiddeling. Gebruikers betalen voor bepaalde aspecten van hun dienstverlening wel een persoonlijk aandeel. Voor de dienstverlening van vrijetijdszorgorganisaties hoeft men geen aanvraagprocedure bij het VAPH te doorlopen. Sinds 2001 bestaat ook de mogelijkheid dat mensen met een handicap via het PersoonlijkeAssistentiebudget [PAB] een assistent in dienst nemen om hen te helpen bij een aantal taken uit het dagelijks leven. De juridische grond voor dit PAB kan u nalezen in het Besluit van de Vlaamse Regering van 15 december 2000. Tenslotte kan men bij het VAPH onder bepaalde voorwaarden ook terecht voor een tegemoetkoming in de verplaatsings- en verblijfskosten in kader van het gewoon onderwijs.
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
7
Deze vormen van bijstand (met uitzondering van de dienstverlening vanuit de vrijetijdsorganisaties) worden verder nog uitvoerig toegelicht in hoofdstuk 6.
2.2
Waarvoor kan u niet terecht bij het VAPH?
Personen met een handicap moeten voor bepaalde aspecten, wanneer ze dit wensen, beroep doen op andere organisaties dan het VAPH. Hieronder krijgt u een overzicht van enkele belangrijke organisaties en hun verantwoordelijkheden. Ziekenfonds: Bij deze instantie kan u terecht voor terugbetaling van kosten voor medicijnen, hospitalisatie en raadpleging bij specialisten, kinesisten,… Ook voor bepaalde hulpmiddelen zoals hoorapparaten, prothesen en rolstoelen kan u zich tot hen richten. Het ziekenfonds zorgt er ook voor dat u een vervangingsinkomen krijgt wanneer u arbeidsongeschikt wordt. Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid: Bij deze dienst kan u o.a. terecht voor een inkomensvervangende tegemoetkoming en integratietegemoetkoming, een tegemoetkoming hulp aan bejaarden, verhoogde kinderbijslag en een parkeerkaart. Niettegenstaande een persoon met een handicap niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming voor personen met een handicap (bv. omdat zijn inkomen te hoog is) kan hij - via een eenvoudigere erkenningsprocedure - zijn ongeschiktheid laten vaststellen teneinde bepaalde fiscale en sociale voordelen te bekomen. De formulieren die nodig zijn voor het bekomen van bepaalde voordelen kunnen bekomen worden bij de gemeenteadministraties. Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding [VDAB]: Sinds 1 oktober 2008 berust de bevoegdheid over bijstand bij werk en beroepsopleiding voor personen met een handicap in Vlaanderen volledig bij de VDAB. Sindsdien moeten vragen voor tewerkstellingsmaatregelen dus gericht worden aan de provinciale VDAB-dienst arbeidshandicapspecialisatie. De persoon die een aanvraag indient, richt zich best naar de werkwinkel in de buurt of de VDAB-servicelijn. Wie aan het werk is, kan rechtstreeks de provinciale dienst arbeidshandicap van de VDAB contacteren. De contactgegevens van de VDAB-diensten vindt u achteraan in deze gids. Ministerie van Onderwijs: Voor specifieke begeleiding of hulpmiddelen in het kader van onderwijs kan de persoon terecht bij de specifieke diensten van het departement Onderwijs. Het VAPH kan onder bepaalde voorwaarden wel een tussenkomst verlenen voor verplaatsingskosten van en naar het gewoon lager, secundair of hoger onderwijs.
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
8
2.3
Een inclusief beleid
Het VAPH voert een inclusief beleid voor personen met een handicap. De mening van het VAPH is immers dat de mate van (on)aangepastheid van de omgeving en maatschappij maakt dat iemand minder of meer hinder ondervindt van zijn functiebeperkingen. Het VAPH vindt dat personen met een handicap op een evenwaardige manier moeten kunnen deelnemen aan alle aspecten van het maatschappelijk leven. Daarom dringt het VAPH er in haar beleid steeds op aan bij andere overheidsdiensten om ook rekening te houden met personen met een handicap bij het nemen van beleidsmaatregelen. Zo voorzien de openbare vervoersmaatschappijen voor trein, tram, bus en metro reeds enkele vervoersfaciliteiten voor hun reizigers met een handicap, waaronder ook de gratis netabonnementen voor mensen met een handicap.
3 Structuur van het VAPH Het VAPH is een openbare instelling die onder toezicht staat van de Vlaamse minister voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. Het Raadgevend Comité, het belangrijkste adviesorgaan van het VAPH is samengesteld uit een twintigtal leden: allen vertegenwoordigers van organisaties van/voor personen met een handicap, voorzieningen en sociale partners. Op vraag van de leidend ambtenaar of op eigen initiatief kan het comité adviezen formuleren over thema’s die het VAPH aanbelangen. Op die manier krijgen alle partijen uit het werkveld de mogelijkheid om hun visie te geven over een bepaalde problematiek. Het Bureau van het Raadgevend Comité is samengesteld uit de voorzitter, de ondervoorzitters en een aantal leden van het Raadgevend Comité. Dit Bureau pleegt overleg over de dossiers waarover het Raadgevend Comité een advies moet uitbrengen. Het Raadgevend Comité heeft een aantal adviserende ad hoc-commissies opgericht, die haar bijstaat met advies over de hun toegewezen aangelegenheden, bijvoorbeeld de ad hoc-commissie ‘Inschrijvingen en evaluatie’ en ‘Individuele Bijstand en Sociale Integratie’.
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
9
De administratie van het VAPH bestaat uit het hoofdbestuur en de provinciale afdelingen [PA]. Het geheel wordt geleid door een administrateur-generaal, die hierin bijgestaan wordt door een algemeen directeur. Samen met de afdelingshoofden vormen zij het directie-overleg van het VAPH. Deze beraadslaagt over de beleidsvoorstellen en problemen inzake beleidsuitvoering. Tenslotte is er de directieraad die bevoegd is voor personeelsaangelegenheden, zoals bevorderingen. Het hoofdbestuur is gevestigd te Brussel en omvat meerdere entiteiten: •
Een ambtenaar inclusief en Europees beleid, die gangmaker is om via beleidsvoorbereidend werk te streven naar maximale participatie van personen met een handicap in alle domeinen van het maatschappelijk leven.
•
Een functionele unit van medewerkers van het VAPH die elk op hun domein bijdragen tot voormeld Europees beleid van het VAPH, waarbij voormelde inclusieambtenaar als coördinator optreedt en de algemeen directeur van het VAPH het aanspreekpunt is op directieniveau.
•
Een coördinator integrale jeugdhulpverlening werkt actief mee aan het intersectoraal overleg om de integrale jeugdhulpverlening uit te bouwen en één intersectorale en onafhankelijke toegangspoort te realiseren over de sectorale grenzen heen. Meer informatie over de Integrale Jeugdhulpverlening, vindt u terug in hoofdstuk 14.
•
Een studiecel die wetenschappelijke ondersteuning geeft aan de beleidsvoering. Dit door analyse van verzamelde gegevens en het vertalen van inzichten uit het wetenschappelijk onderzoek naar het beleid.
•
Een juridische dienst voor individuele dossiers én voor de beleidsvoering. Deze dienst houdt zich ook specifiek bezig met kinderrechten.
•
Een medische cel die beleidsvoorbereidend en –ondersteunend werk verricht.
•
Een communicatie- & ombudsdienst behartigt de interne en externe communicatiestrategie en tracht om een klantgerichte informatie te brengen, aangepast aan de verschillende doelgroepen. Dit gebeurt ook via extra initiatieven zoals themafolders, Handblad, Handinfo vertegenwoordiging van de organisatie op beurzen en andere informatiemomenten. Bij deze dienst kan u ook terecht met klachten over de dienstverlening.
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
10
•
Een dienst die (semi)-residentiële voorzieningen en ambulante diensten erkent, de subsidies en investeringen berekent en betaalt aan de erkende voorzieningen en ambulante diensten.
•
Een dienst Zorgregie zorgt voor het opzetten van een coherent en transparant systeem met als doel voorrang te verlenen aan dringende zorg- en ondersteuningsnoden. Hiervoor werkt de dienst samen met voorzieningen, verwijzende instanties, gebruikersverenigingen, …
•
Een
cel
inschrijvingen
inschrijvingsprocedure
en
en de
doelgroepenbeheer, opvolging
van
de
verantwoordelijk
Provinciale
voor
de
Evaluatiecommissies,
tegemoetkomingen voor hulpmiddelen en aanpassingen in de thuissituatie en de werking van de PA’s. Met deze dienst heeft uzelf als team contact voor uw erkenning en kwaliteitsvolle dienstverlening. •
Een PAB - cel die de aanvragen en toekenningen van PAB’s opvolgt.
•
Een Kennis- en Ondersteuningscentrum voor inventarisatie van het marktaanbod, informatieverspreiding over hulpmiddelen, ondersteuning op het vlak van gespecialiseerde adviesverlening bij hulpmiddelen en aanpassingen voor mensen met een handicap en het organiseren van opleidingen. Meer informatie over het KOC kunt u lezen in rubriek 6.2.1.
•
Ondersteunende diensten zoals informatica, personeelsadministratie, human resources management, logistiek, boekhouding, begroting.
In iedere Vlaamse provincie is een provinciale afdeling [PA] van het VAPH. De verantwoordelijke en zijn medewerkers staan rechtstreeks in contact met de gebruiker, de persoon met een handicap én met u, het multidisciplinair team, zijn begeleider. Iedere vraag moet immers bij de PA ingediend worden. Zij beheert de dossiers van de zorgvragers die in haar provincie gedomicilieerd zijn. De contactgegevens van de verschillende PA’s zijn terug te vinden in de bijlage, evenals op de algemene website van het VAPH (www.vaph.be - Adressen - VAPH). Vanaf midden mei 2008 werd er een antennepunt van het VAPH opgericht in Brussel. De bedoeling is om de Nederlandstalige inwoners van Brussel-stad en de 18 gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest beter te bereiken. Ook de inwoners van het arrondissement Halle-Vilvoorde kunnen er terecht. Deze personen kunnen er terecht voor inlichtingen, het invullen en afgeven van
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
11
documenten. De briefwisseling moet echter naar de PA in Leuven worden gestuurd en de dossiers blijven behandeld worden door de PA en de PEC van Vlaams-Brabant.
4 Erkenning teams 4.1
Voorwaarden
Centra en diensten
Een organisatie die zich door het VAPH wil laten erkennen als multidisciplinair team [MDT] moet aan een aantal voorwaarden voldoen. Het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 1991 bepaalt dat de volgende centra en diensten erkend kunnen worden: •
de centra voor leerlingenbegeleiding georganiseerd, gesubsidieerd of erkend door de Vlaamse Gemeenschap;
•
de centra voor maatschappelijk werk, erkend en gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap. Wegens hun organisatie en hun werking behoren ze tot een landsbond of verbond van ziekenfondsen ;
•
de diensten voor geestelijke gezondheidszorg ;
•
de centra of diensten voor revalidatie die door het VAPH erkend zijn, of die met het RIZIV
een
revalidatieovereenkomst
gesloten
hebben
als
referentiecentrum
voor
motorische of respiratoire revalidatie bij kinderen ; •
de gespecialiseerde arbeidsonderzoeksdiensten die erkend worden door de VDAB ;
•
de centra voor ontwikkelingsstoornissen, door het VAPH gesubsidieerd ;
•
de observatiecentra, erkend of georganiseerd door de Vlaamse Gemeenschap in het kader van de gecoördineerde decreten voor bijzondere jeugdbijstand ;
•
de kinderpsychiatrische ziekenhuisdiensten, erkend onder de kenletter K ;
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
12
Samenstelling
Een bijkomende voorwaarde is de samenstelling van het team. Het team dat erkend wil worden moet minstens bestaan uit: •
een dokter in de genees-, heel- en verloskunde;
•
een licentiaat in de psychologische of pedagogische wetenschappen;
•
en een houder van een diploma van een basisopleiding van 1 cyclus in het hoger onderwijs, studiegebied sociaal-agogisch werk of een houder van het diploma van gegradueerde verpleegkundige, optie sociale verpleegkunde.
De vertegenwoordigers van deze drie disciplines overleggen gezamenlijk en ondertekenen het multidisciplinair verslag dat de vraag van de persoon met een handicap ondersteunt.
4.2
Specifieke erkenningen
Naast de algemene basiserkenning waarmee een erkend MDT multidisciplinaire verslagen kan opmaken voor vragen over de opname in een residentiële of ambulante voorziening, kan een team ook voor een aantal specifieke domeinen een erkenning aanvragen. Om in aanmerking te komen voor een specifieke erkenning is de basiserkenning een vereiste. De lijst van deze erkende teams is terug te vinden op de website van het VAPH (www.vaph.be/mdt/ Adressen).
Persoonlijke-assistentiebudget
Een MDT dat inschalingsverslagen wil opmaken om een vraag voor een PAB te ondersteunen moet een opleiding over het persoonlijke-assistentiebudget bijwonen. Deze vorming wordt door het VAPH georganiseerd.
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
13
Individuele materiële bijstand [IMB]
Teams die adviesrapporten willen opmaken voor hulpmiddelen en aanpassingen, moeten eveneens een opleiding volgen. Deze bestaat onder andere uit een segment over de methode voor adviesverlening die door het KOC werd ontwikkeld.
Erkenning in het kader van RIZIV-rolstoelwetgeving
Sinds 1 oktober 2005 is het één loketsysteem voor rolstoelaanvragen van toepassing. Dit één loketsysteem houdt in dat de persoon met een handicap zich niet langer bij twee instanties moet melden om een terugbetaling te krijgen voor een manuele of elektronische rolstoel. Daarom maakte het VAPH een afspraak met het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering [RIZIV] zodat ook de door het VAPH erkende multidisciplinaire teams inschalingen mogen opmaken voor alle doelgroepen van het RIZIV. De erkenning als zogenaamd RIZIV-team kan worden verkregen door op eer te verklaren dat een revalidatiearts en een ergotherapeut of kinesist deel uitmaken van het team.
5 Voorwaarden voor inschrijfbaarheid Om zich te kunnen inschrijven bij het VAPH, moet men aan een aantal voorwaarden voldoen: 1. er moet aangetoond worden dat betrokkene een handicap heeft volgens de definitie die door het VAPH wordt gehanteerd (handicap volgens het decreet) ; 2. de persoon mag de leeftijd van 65 jaar nog niet bereikt hebben (leeftijdsgrens) ; 3. betrokkene moet aan bepaalde verblijfsvoorwaarden voldoen (cf. infra).
5.1
Het begrip handicap volgens het decreet
Het is niet zo dat éénieder die bepaalde ongemakken ondervindt, in aanmerking komt voor hulp van het VAPH. Om uit te maken of men al dan niet ‘ingeschreven’ kan worden, grijpt het VAPH terug naar
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
14
de invulling van het begrip ‘handicap’ die door de Wereldgezondheidsorganisatie [WGO] vooropgesteld wordt. De definitie van ‘handicap’ vinden we in artikel 2, 2° van het basisdecreet van het VAPH (7.05.2004): Elk langdurig en belangrijk participatieprobleem van een persoon dat te wijten is aan de combinatie tussen functiestoornissen van mentale, psychische, lichamelijke of zintuiglijke aard, beperkingen bij het uitvoeren van activiteiten en persoonlijke en externe factoren. De VAPH-definitie vertoont een duidelijke relatie met internationale definities, ook met deze in de nieuwe Internationale Classificatie van het Menselijk Functioneren, afgekort ICF (International Classification of Functioning, Disability and Health). Deze ICF is de revisie van de ICIDH (International Classification of Impairments, Disabilities and Handicaps) en de volwaardige en compatibele aanvulling op de ICD (International Classification of Diseases and Related Health Problems). Voor de definitie (ernst en langdurigheid) en voor de classificatie van psychische stoornissen (o.m. gedragsen emotionele stoornissen) baseert het VAPH zich ook op de DSM - IV. Voor de bepaling van een verstandelijke handicap oriënteert het VAPH zich op de definitie van de American Association on Intellectual and Developmental Disabilities [AAIDD].
5.2
Leeftijdsgrens
Eén van de voorwaarden om een persoon met een handicap te kunnen inschrijven bij het VAPH is dat de persoon met een handicap jonger dan 65 jaar moet zijn. De persoon mag bij zijn eerste inschrijving de volle leeftijd van 65 jaar niet bereikt hebben. Zoniet kan hij geen aanspraak maken op de dienstverlening bij het VAPH. Een persoon die ingeschreven was bij het Rijksfonds, het Fonds 81 of het VAPH vóór hij 65 jaar werd, kan gebruik blijven maken van de dienstverlening. Voor hulpmiddelen en aanpassingen kan men echter alleen een tussenkomst krijgen voor zover die verband houdt met een aandoening die al vóór deze leeftijd bestond. De persoon met een handicap kan dit bewijzen door het voorleggen van attesten uit dit vorig dossier, of een officieel attest of uitspraak van een overheidsdienst, een verzekeringsinstelling, een ziekenfonds of een gerechtelijke instantie, waaruit blijkt dat de officiële vaststelling van de handicap gebeurd is voor de aanvrager 65 jaar geworden is.
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
15
Het bepalen van de leeftijdsgrens van de doelgroep op 65 jaar is ingegeven vanuit de residuaire bevoegdheid van het VAPH, waardoor het VAPH rekening moet houden met het feit dat vanuit andere wetgevingen eveneens specifieke bijstandsvormen voor personen worden aangeboden. De zorg voor personen die na 65 jaar een handicap verwerven, is in principe toegewezen aan het ouderenzorgbeleid. Alle ‘ouderen’, ook zij die geen tijdige aanvraag bij het VAPH deden of hebben kunnen doen, hebben recht van toegang tot deze ouderenzorg. Deze visie van het VAPH werd reeds bevestigd door een arrest van het Arbitragehof: de leeftijdsgrens van 65 jaar, die het VAPH aan de inschrijfbaarheid stelt, is niet in strijd met het grondwettelijk gelijkheidsen niet–discriminatiebeginsel.
5.3
Verblijfsvoorwaarden
Om aanspraak te kunnen maken op bijstand van het VAPH moet de persoon met een handicap tegelijkertijd aan 2 verblijfsvoorwaarden voldoen : a) werkelijk in Vlaanderen verblijven ; b) een voorafgaand verblijf in België aantonen. We bespreken de voorwaarden achtereenvolgens, waarna ook de uitzonderingen hierop aan bod komen.
Werkelijk in Vlaanderen verblijven
Onder werkelijk verblijf in Vlaanderen verstaat het VAPH ‘juridisch wettelijk en werkelijk’ in Vlaanderen verblijven. D.w.z. dat de persoon met een handicap zelf hier daadwerkelijk moet vertoeven én ingeschreven moet zijn in het bevolkingsregister ofwel in het vreemdelingenregister. Vlaanderen wordt hier bedoeld als het Nederlands taalgebied (de provincies Oost- en WestVlaanderen,
Antwerpen,
Limburg,
Vlaams-Brabant)
en
het
Brussels
hoofdstedelijk
Gewest
(Anderlecht, Brussel Stad, Elsene, Etterbeek, Evere, Ganshoren, Jette, Koekelberg, Oudergem, Schaarbeek, St.-Agatha-Berchem, St.-Gillis, St.-Jans-Molenbeek, St.-Joost-ten-Node, St.-LambrechtsWoluwe, St.-Pieters-woluwe, Ukkel, Vorst en Watermaal-Bosvoorde).
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
16
In de bevolkingsregisters worden de Belgen en de vreemdelingen ingeschreven die toegelaten of gemachtigd zijn om zich in het Rijk te vestigen of er te verblijven, en dit op de plaats waar zij hun hoofdverblijfplaats gevestigd hebben, ongeacht of zij er aanwezig dan wel tijdelijk afwezig zijn. In het vreemdelingenregister worden de vreemdelingen ingeschreven die toegelaten of gemachtigd zijn om meer dan drie maanden in het Rijk te verblijven. Het wachtregister is ingesteld om voldoende gegevens te verzamelen om de administratie in staat te stellen na te gaan of een persoon al dan niet gerechtigd is in België te verblijven. Een inschrijving in het wachtregister (onzekere toestand) heeft andere functies dan het bevolkings- of vreemdelingenregister en wordt daarom niet aanvaard als werkelijk verblijf.
Een voorafgaand verblijf in België aantonen
De persoon met een handicap moet op het ogenblik van zijn aanvraag een voorafgaand verblijf in België
aantonen.
Voor
niet-ontvoogde
minderjarigen,
verlengd
minderjarigen
en
onbekwaamverklaarden moet deze voorwaarde vervuld worden door de persoon van de wettelijk vertegenwoordiger
(ouder,
voogd
in
het
kader
van
verlengde
minderjarigheid
of
onbekwaamverklaring). Meer concreet moet men één van volgende aantonen: •
5 jaar ononderbroken verblijf voorafgaand aan de aanvraag;
•
10 jaar in de loop van zijn leven indien de periode van verblijf in België onderbroken werd.
Tijdens de periode van voorafgaand verblijf moet men niet noodzakelijk wettelijk (via een inschrijving in het bevolkings- of vreemdelingenregister) in ons land verbleven hebben. Belangrijk is dat het wettelijk verblijf er is op het moment van de aanvraag bij het VAPH.
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
17
Uitzonderingen Bepaalde categorieën van personen in bepaalde situaties Bepaalde categorieën van personen dienen in bepaalde situaties niet aan de voorwaarde van voorafgaand verblijf te voldoen. Categorieën: •
meerderjarige personen met een handicap die werkelijk in België verblijven ;
•
niet-ontvoogde minderjarige personen, verlengd minderjarigen en onbekwaam verklaarde personen met een handicap die werkelijk in België verblijven, en waarvan de wettelijke vertegenwoordiger ook werkelijk in België verblijft en deze laatste aan één van volgende situaties voldoet :
Situaties: •
Belg zijn ;
•
Burger zijn van de Europese Unie en sociale zekerheid genieten ; Europese Unie =
België, Bulgarije, Cyprus, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland,
Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Letland, Litouwen, Luxemburg, Malta, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië, Verenigd Koninkrijk, Zweden. •
Staatsloze zijn (of persoon met onbepaalde nationaliteit) (artikel 1bis, 3° BVR van 15 december 2000);
•
Erkend politiek vluchteling zijn (verworven op basis van de klassieke procedure) (artikel 1bis, 4° BVR van 15 december 2000);
•
Recht hebben (hadden) op bijkomende kinderbijslag voor het kind met een handicap (artikel 1bis, 5° BVR van 15 december 2000);
•
Vrijgesteld zijn op grond van een bepaling van internationaal recht (artikel 1bis, 3° BVR van 15 december 2000).
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
18
Bv. Statuut subsidiaire bescherming Bij de aanvraag moet de persoon wel de PA op de hoogte brengen en het bewijs leveren dat hij dit statuut geniet. Verwijzing door de Jeugdrechtbank of het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg Bij plaatsing door de Jeugdrechtbank in een door het VAPH erkende voorziening of bij verwijzing door het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg naar een observatiecentrum (Inschrijvingsbesluit, artikel 8,1) moeten het wettelijk en werkelijk verblijf van de wettelijk vertegenwoordiger niet gecontroleerd worden. (artikel 2). Er moet ook geen controle van de voorwaarde van voorafgaand verblijf van de minderjarige plaats vinden. De procedure voor behartenswaardige minderjarigen hoeft dus niet doorlopen te worden bij een artikel 8,1-aanvraag. Bijzondere procedure voor behartenswaardige minderjarigen Minderjarigen (-18 jaar) kunnen van de voorwaarde van wettig verblijf en/of voorafgaand verblijf vrijgesteld worden, op voorwaarde dat: 1. hun gesteldheid en de omstandigheden van hun ouders of van de persoon die voor hen zorgen zo behartenswaardig zijn dat zij bijstand vereisen overeenkomstig de bepalingen van het decreet; 2. ze niet in aanmerking komen voor bijstand krachtens andere wettelijke, decretale of reglementaire bepalingen, noch in hun land van herkomst, noch in België. De persoon met een handicap moet wel daadwerkelijk in België verblijven op het moment van de aanvraag. Het bewijs van daadwerkelijk verblijf in België kan geleverd worden door een document van een bestuur of een openbare dienst, zoals de Dienst Vreemdelingenzaken, een politiedienst, een gemeentebestuur of een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, of door een instelling, zoals een ziekenhuis of een school. Indien de wettelijk vertegenwoordiger de aanvraag niet kan ondertekenen, dan moet dit gebeuren door de persoon die zorg draagt voor het kind. Deze maatregel heeft tot doel de groep ‘Niet Begeleide Buitenlandse Minderjarigen’ niet uit te sluiten van passende zorg. Het betreft een uitzonderingsprocedure voor behartenswaardige situaties. Het behartenswaardige van de situatie dient gemotiveerd vanuit het feit dat er voor het kind geen andere oplossing kan bedacht worden dan een vanuit het VAPH verleende bijstand. Er dient ook bevestigd te worden dat het kind om welke
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
19
reden dan ook, niet in aanmerking komt voor andere gesubsidieerde bijstand, noch in België, noch in het land van herkomst. De motivatie, opgesteld door de persoon in kwestie, het MDT, de voorziening,... wordt verzonden t.a.v. de PA. Indien de persoon illegaal in België verblijft, verstuurt men de aanvraag naar de PA van de provincie waar de persoon zijn gebruikelijk verblijf heeft. Dossiers die in het kader van de procedure voor behartenswaardige minderjarigen behandeld moeten worden, worden via de PA doorgestuurd naar de centrale dienst ‘Inschrijvingen en Doelgroepenbeheer’. Het is de administrateur-generaal die de beslissing omtrent de behartenswaardigheid van het dossier neemt. Voor de beslissing omtrent de vraag wordt het dossier voorgelegd aan de PEC in de desbetreffende PA. De communicatie met betrokkene gebeurt steeds via de PA. Personen die –18 jaar zijn, worden hier beschouwd als minderjarigen. Deze maatregel is dus niet van toepassing op personen die 18 jaar of ouder zijn en onder een beschermingsstatuut (bv. verlengd minderjarig) zijn geplaatst. Bovendien kan een behartenswaardige minderjarige die 18 jaar wordt, in principe niet langer beroep doen op het VAPH, tenzij hij op dat ogenblik wel voldoet aan de voorwaarden van werkelijk verblijf en voorafgaand verblijf, of een beroep kan doen op één van de andere uitzonderingsgronden. Daarom wordt er in de beslissing een termijnbeperking vermeld.
6 Aanbod van het VAPH 6.1
Diensten en voorzieningen binnen het VAPH
De diensten en voorzieningen binnen het VAPH kunnen we onderverdelen in drie grote groepen: 1. Ambulante diensten die ondersteuning aan huis bieden, o.a: •
(ped)agogische en psychosociale ondersteuning voor de ouders;
•
hulp bij activiteiten van het dagelijks leven zoals zich wassen, zich aankleden, eten,…
•
begeleiding bij de planning van de week;
•
financiële begeleiding;
•
hulp in crisissituaties;
•
trajectbegeleiding.
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
20
2. Semi-residentiële voorzieningen die opvang bieden op weekdagen, in voor- en namiddag. 3. Residentiële voorzieningen die 24 uur op 24 opvang bieden, in principe 7 dagen op 7 en het hele jaar door. Naast deze drie soorten voorzieningen, bestaan er nog een aantal tussenvormen. De concrete organisatie en het aanbod van elke voorziening kunnen enigszins afwijken van wat hier beschreven staat. Voor de opvang in de (semi) residentiële voorzieningen wordt een financiële bijdrage gevraagd. Voor de minderjarigen is dit maximaal de kinderbijslag, voor de meerderjarigen hangt dit af van het inkomen maar er is steeds een vrijgesteld bedrag. Voor thuisbegeleiding wordt een beperkte bijdrage gevraagd per begeleiding. Voor begeleid wonen, zelfstandig wonen, beschermd en geïntegreerd wonen wordt geen bijdrage gevraagd. Betrokken personen dienen wel de woon-en leefkost te betalen. Diensten en voorzieningen voor kinderen en jongeren
In deze rubriek beschrijven we de voorzieningen en diensten bedoeld voor kinderen en jongeren. Zij staan open voor personen tot en met 20 jaar. In uitzonderlijke gevallen kan men tot en met 22 jaar terecht in een (semi-)internaat of observatie- en behandelingscentrum, mits dit genoodzaakt is opdat de jongere zijn schoolloopbaan kan beëindigen en hij of zij geen andere opvangmogelijkheid heeft. Logeerfunctie (Z 0)
Aanbod
Kinderen en jongeren kunnen gaan logeren in een erkend internaat met logeeraanbod. Deze bieden de kinderen en jongeren opvang en begeleiding voor een korte duur.
Doelpubliek
Personen van alle VAPH-doelgroepen kunnen gaan logeren. Om van de logeerfunctie te kunnen genieten volstaat het dat de minderjarige voor eender welk VAPH-aanbod een positieve nog geldige beslissing heeft. Uiteraard kan enkel logeerfunctie ook toegekend worden.
Praktisch
Een logeerdag geldt voor tenminste 12 uur, overnachting inbegrepen. Gaan logeren
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
21
kan ook in het weekend en tijdens de vakanties. Een minderjarige kan maximaal 30 dagen per jaar "logeren". Thuisbegeleiding (Z 5)
Aanbod
De ondersteuning vanuit diensten voor thuisbegeleiding is gericht op de ontwikkeling van het kind of de jongere en de pedagogische en psychologische ondersteuning aan ouders die zelf instaan voor de zorg voor hun kind of jongere met een handicap. De aanvaarding van de handicap en de toekomst van het kind of de jongere staan centraal. Daarnaast
is
ook
trajectbegeleiding
mogelijk:
het
verhelderen
van
ondersteuningsbehoeften en het coördineren en opvolgen van het ondersteuningsplan. De dienst thuisbegeleiding heeft niet als taak therapie te verstrekken; de inzet van paramedici (logopedisten, kinesisten,…) dient ondersteunend te zijn aan de opvoedingsondersteuning en advisering . De dienst vraagt per begeleiding een financiële bijdrage. Doelpubliek
De diensten richten zich tot gezinnen met een kind of jongere met een motorische, verstandelijke, of sensoriële handicap, of met een autismespectrumstoornis. Er zijn geen thuisbegeleidingsdiensten voor personen met gedrags- en emotionele stoornissen. Om van de thuisbegeleidingsdienst gebruik te kunnen maken, moet het kind of de jongere met een handicap een positieve beslissing ‘thuisbegeleiding’ van het VAPH hebben. De dienst kan een beperkt aantal begeleidingen aanbieden zonder dat daarvoor een beslissing is vereist.
Praktisch
De begeleidingsintensiteit is variabel naargelang de nood. Drie vierde van de begeleidingen moeten in de thuissituatie gebeuren of in een andere niet-schoolse situatie die deel uitmaakt van het secundair opvoedingsmilieu.
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
22
Kortverblijf (Z 10) Wanneer een gezin gedurende een korte periode door welke omstandigheden ook, niet voor hun kind of jongere met een handicap kan zorgen, en het aangewezen is dat hun kind tijdelijk ergens anders verblijft, kunnen ze gebruik maken van de tehuizen van kortverblijf.
Aanbod
Deze diensten bieden het kind of jongere opvang en begeleiding voor een korte periode.
Doelpubliek
Kortverblijf is bedoeld voor personen van alle VAPH-doelgroepen. Om van kortverblijf gebruik te kunnen maken, moet het kind of de jongere een positieve beslissing ‘kortverblijf’ van het VAPH hebben met vermelding van de doelgroep.
Praktisch
Tehuizen van kortverblijf bieden uitsluitend kortverblijf aan. Er zijn echter ook internaten die binnen hun erkenning over een aantal plaatsen voor kortdurende opvang beschikken. Kortverblijf kan zowel overdag als ’s nachts, ook in het weekend en in de vakanties. In principe kan men per 5 jaar 92 dagen kortverblijf benutten, maar gegronde afwijkingen kunnen worden toegestaan.
Pleegzorg (Z 20) In sommige situaties kan de zorg voor een kind of jongere met een handicap te zwaar worden, de opvang kan dan voor korte of langere periode toevertrouwd worden aan een pleeggezin.
Aanbod
De pleegouders nemen tijdelijk de verzorging en opvoeding van het kind of de jongere op zich, en krijgen via huisbezoeken informatie, advies en ondersteuning door een erkende dienst voor pleegzorg. Deze dienst staat tevens in voor de selectie van de opvanggezinnen.
Doelpubliek
Pleegzorg kan voor alle VAPH-doelgroepen. Om van pleegzorg gebruik te kunnen maken moet het kind of de jongere hiertoe een positieve beslissing hebben van het VAPH.
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
23
Praktisch
Het gezin ontvangt een vergoeding voor de opvang van het pleegkind. Pleegplaatsing moet steeds gebeuren via een dienst voor pleegzorg.
Semi-internaat (Z 25)
Aanbod
Kinderen en jongeren met een handicap kunnen overdag opvang en ondersteuning krijgen in een semi-internaat. Ook specifieke therapieën behoren tot het aanbod van de semi-internaten. •
Bij schoolgaanden ligt de nadruk vooral op voor- en naschoolse opvang en op een aangepast opvoedings- en therapeutisch kader. Deze semi-internaten zijn meestal verbonden aan een onderwijsinstelling voor Buitengewoon Onderwijs.
•
Bij de niet-schoolgaanden ligt de nadruk op verzorging en stimulatie van de basisfuncties.
semi-internaten kunnen ook ambulante begeleiding aanbieden, en zich zo meer richten
naar
de
opvoedingsondersteuning
in
de
gezinscontext
en
bij
de
vrijetijdsbesteding. Doelpubliek
Semi-internaten richten zich tot kinderen en jongeren van alle VAPH-doelgroepen. Om van een semi-internaat gebruik te kunnen maken, moet het kind of de jongere een positieve beslissing ‘semi-internaat’ hebben van het VAPH. Ook cliënten die enkel ambulante begeleiding vragen vanuit deze diensten, dienen te beschikken over een beslissing semi-internaat.
Praktisch
‘s Avonds, 's nachts en in de weekends verblijven de kinderen en jongeren thuis. Sommige voorzieningen bieden een vakantieprogramma aan.
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
24
Internaat (Z30)
Aanbod
Internaten bieden 24 uur op 24 begeleiding en opvang aan, zowel aan schoolgaande als niet-schoolgaande kinderen en jongeren. Internaten zijn dikwijls verbonden aan een instelling voor buitengewoon onderwijs. Ook specifieke therapieën behoren tot het aanbod: kinesitherapie, logopedie, ergotherapie,… Internaten kunnen ook ambulante begeleiding aanbieden, en zich zo meer richten naar de opvoedingsondersteuning in de gezinscontext en bij de vrijetijdsbesteding. Kinderen of jongeren die het internaat verlaten en terug thuis gaan leven, kunnen een tijdje nog thuis worden begeleid door het personeel van de voorziening. Deze begeleide uitgroei maakt een vlotte overgang naar de thuissituatie mogelijk. Begeleide uitgroei is een ambulante begeleiding door het internaat na verblijf in deze voorziening, bedoeld voor kinderen en jongeren waarvoor de intensieve begeleiding van het internaat niet meer nodig is, of omdat de jongere in het internaat de volwassen leeftijd heeft bereikt, en de ouders ervoor kiezen om hun kind opnieuw thuis op te vangen. Deze overgangsperiode wordt uitgevoerd in de termijn waarop de gunstige beslissing voor opname in het internaat betrekking heeft. Er is dus geen nieuwe beslissing nodig. Tenslotte kunnen internaten ook ambulante begeleiding aanbieden, zonder dat eerst een plaatsing in internaat is gebeurd; en zich zo meer richten naar de opvoedingsondersteuning in de gezinscontext en de vrijetijdsinvulling. De nadruk van deze begeleidingen komt te liggen op het handhaven en verbeteren van de opvang in de gezinscontext.
Doelpubliek
Internaten richten zich tot kinderen en jongeren van alle VAPH-doelgroepen. Om van een internaat gebruik te kunnen maken, moet het kind of jongere een positieve beslissing ‘internaat’ hebben van het VAPH. Ambulante begeleiding door een internaat is ook mogelijk, maar cliënten die enkel
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
25
van deze begeleiding gebruik willen maken, dienen te beschikken over een beslissing internaat. Praktisch
Het kind of de jongere kan in principe 7 dagen op 7 terecht op het internaat, het hele jaar door. In de weekends en de vakanties is er meestal slechts opvang voor de kinderen en jongeren die daar behoefte aan hebben De duur van de overgangsperiode (begeleide uitgroei) bedraagt maximum 6 maanden.
Observatie- en behandelingscentrum [OBC] (Z 35) Wanneer er nog geen duidelijkheid bestaat over de aard van de handicap, kan een kind of jongere terecht in een observatie- en behandelingscentrum.
Aanbod
Het OBC stelt zich tot doel via intensieve observatie tot een diagnose te komen en gericht door te verwijzen voor verdere ondersteuning naar een gepaste dienst of voorziening. De ouders worden nauw betrokkene bij deze diagnosestelling en behandeling. Kinderen of jongeren die het OBC verlaten en terug thuis gaan wonen, kunnen nog een tijdje thuis verder begeleid worden door de voorziening. Deze begeleide uitgroei maakt een vlotte overgang naar de thuissituatie mogelijk. Tenslotte kunnen OBC’s ook ambulante begeleiding aanbieden, en zich zo meer richten naar de opvoedingsondersteuning in de gezinscontext en de vrijetijdsinvulling.
Doelpubliek
Deze centra richten zich voornamelijk tot minderjarigen met complexe gedrags- en emotionele stoornissen, al dan niet in combinatie met een verstandelijke handicap. Om van een OBC gebruik te kunnen maken, moet het kind of de jongere beschikken over beslissing die deze zorgvorm vermeldt. De minderjarigen die ambulant worden begeleid moeten een beslissing hebben voor het OBC.
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
26
Praktisch
De minderjarigen verblijven 24 uur op 24 in observatie, ook tijdens het weekend en in de vakanties. De verblijfsduur is in principe beperkt tot 36 maand. Een termijnverlenging kan op basis van een motiveringsrapport van het centrum en in samenspraak met het kind of de jongere aangevraagd worden bij het VAPH. De duur van de overgangsperiode (begeleide uitgroei) bedraagt maximum 6 maanden.
Diensten en voorzieningen voor volwassenen De voorzieningen en diensten die in deze rubriek worden beschreven, zijn bedoeld voor volwassenen. Ze staan open voor personen vanaf 18 jaar. Personen met enkel psychische stoornissen/gedrags- en emotionele
stoornissen,
met
uitzondering
van
pervasieve
ontwikkelingsstoornissen
(autismespectrumstoornissen) kunnen niet terecht in diensten en voorzieningen voor volwassenen, ook niet wanneer deze zich richten tot alle VAPH-doelgroepen. Logeerfunctie (Z 0) Naar aanleiding van bijzondere situaties of toestanden van de persoon of zijn gezin, is het soms aangewezen dat een persoon gedurende korte tijd verblijft in een voorziening.
Aanbod
Volwassenen met een handicap kunnen gaan logeren in een bestaande voorziening (tehuis voor werkenden of tehuis voor niet-werkenden) met logeeraanbod. Deze bieden de volwassene opvang en begeleiding voor een korte duur. Het is niet de bedoeling om de beginperiode van een vaste langdurige opname te starten met enkele logeerdagen.
Doelpubliek
Personen van alle VAPH-doelgroepen kunnen gaan logeren. Om van de logeerfunctie te kunnen genieten volstaat het dat de persoon voor eender welke zorgvorm een positieve nog geldende beslissing heeft van het VAPH. Uiteraard is een beslissing met enkel logeerfunctie ook mogelijk.
Praktisch
Een logeerdag geldt voor tenminste 12 uur, overnachting inbegrepen. Gaan logeren kan ook in het weekend en tijdens de vakanties. Een volwassene kan maximaal 30 dagen per jaar "logeren".
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
27
Thuisbegeleiding (Z 5) Wanneer iemand op latere leeftijd op basis van een bestaande of verworven handicap ondersteuning wenst in de thuissituatie, kunnen de mensen waarbij deze persoon verblijft én die het ouderlijk gezag uitoefenen (of hen in rechte of in feite onder hun hoede hebben), een beroep doen op een dienst voor thuisbegeleiding.
Aanbod
De begeleiding gebeurt door professionele gezinsbegeleiders, in nauw overleg met de betrokken partijen, via regelmatige huisbezoeken. De begeleiding is gericht op het stimuleren van de zelfstandigheid van de meerderjarige en het ondersteunen van de ouders in alledaagse (opvoedings)situaties. Drie vierde van de begeleidingen gebeuren in de thuissituatie. Daarnaast
is
ook
trajectbegeleiding
mogelijk:
het
verhelderen
van
ondersteuningsbehoeften en het coördineren en opvolgen van het ondersteuningsplan. Het aanbod van de diensten is handicapspecifiek: de diensten richten zich tot personen met een motorische, verstandelijke, of sensoriële handicap, of met een autismespectrumstoornis. Er zijn geen thuisbegeleidingsdiensten voor personen met gedrags- en emotionele stoornissen. Om van de thuisbegeleidingsdienst gebruik te kunnen maken, moet de persoon met een handicap een positieve beslissing ‘thuisbegeleiding’ van het VAPH hebben. De dienst kan een beperkt aantal begeleidingen aanbieden zonder dat daarvoor een beslissing is vereist. De dienst vraagt per begeleiding een financiële bijdrage. Doelpubliek
De thuisbegeleidingsdiensten richten zich: 1°) tot gezinnen met een meerderjarig kind met een bestaande of verworven handicap. Personen bij wie deze persoon verblijft én het ouderlijk gezag uitoefenen (of hen in rechte of in feite onder hun hoede hebben) kunnen dan beroep doen op deze dienst; 2°) tot autonoom wonende personen die nood hebben aan handicapspecifeke ondersteuning die niet kan geboden worden door een dienst begeleid wonen. Het gaat om personen die weliswaar niet meer bij de ouders verblijven, en die door de
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
28
aard van hun handicap (bv. niet-aangeboren hersenletsel) beroep willen doen op een thuisbegeleidingsdienst voor zorgvragen die niet voldoende kunnen opgenomen worden door een dienst begeleid wonen. Sommige doelgroepen zijn immers zo klein (bv. doofblinde personen) en vragen een dergelijke specifieke knowhow (die wel te vinden is in thuisbegeleidingsdiensten), dat het weinig zin heeft om deze handicapspecifieke begeleiding over een groot aantal diensten te spreiden. Veel diensten voor thuisbegeleiding sluiten ook aan bij een kenniscentrum, een voorziening die in bepaalde doelgroepen gespecialiseerd is. Om beroep te kunnen doen op deze begeleiding moet men over een beslissing thuisbegeleiding beschikken. Praktisch
Drie vierde van de begeleidingen gebeuren in de thuissituatie, en omvatten individuele gesprekken of groepssessies.
Kortverblijf (Z 10) Wanneer de omgeving of familie gedurende een korte periode door welke omstandigheden ook, niet voor de persoon met een handicap kan zorgen, en het aangewezen is dat de persoon tijdelijk ergens anders verblijft, kunnen ze gebruik maken van de diensten voor kortverblijf.
Aanbod
Deze diensten bieden opvang en begeleiding voor een korte periode.
Doelpubliek
Kortverblijf is bedoeld voor personen van alle VAPH-doelgroepen. Om van kortverblijf gebruik te kunnen maken, moet de volwassene een positieve beslissing ‘kortverblijf’ van het VAPH hebben met vermelding van de doelgroep.
Praktisch
Tehuizen
van
kortverblijf
bieden
uitsluitend
kortverblijf
aan.
Een
aantal
voorzieningen bieden uitsluitend kortverblijf aan, er zijn echter ook een aantal tehuizen (werkenden en niet-werkenden) die binnen hun erkenning ook over een aantal plaatsen voor kortverblijf beschikken. Kortverblijf kan zowel overdag als ’s nachts, ook in het weekend en in de vakanties. In principe kan men per 5 jaar 92 dagen kortverblijf benutten, maar gegronde afwijkingen kunnen worden toegestaan.
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
29
Begeleid wonen (Z 50) Volwassenen die zelfstandig wonen, doch gedurende een beperkt aantal uren per week nood hebben aan ondersteuning, kunnen beroep doen op een dienst voor begeleid wonen. Ook mensen die nog thuis wonen, kunnen in het systeem van begeleid wonen stappen in voorbereiding op een meer zelfstandige woonvorm.
Aanbod
Een individuele begeleider biedt aan huis begeleiding op zowel psychosociaal vlak als bij de dagelijkse activiteiten. Onder het eerste moet verstaan worden: relaties, opvoeding kinderen… Onder het tweede moet verstaan worden: de organisatie van het huishouden, het budget, de administratie en de werksituatie. De begeleiding van personen met een handicap die zelfstandig wonen, en volop deelnemen aan het maatschappelijk leven, omvat een breed takenveld dat gericht is op het vermijden en remediëren van problemen in diverse levensdomeinen: huishoudelijk, familiaal, relationeel, emotioneel, vrije tijd, administratief enz…. De opdrachten van de dienst begeleid wonen zijn gericht op het vinden en aanleren van oplossingsstrategieën, die de persoon gaandeweg kunnen helpen om zich zelfstandig te ontplooien en te handhaven in deze complexe samenleving. Een kenmerk van deze diensten is dat zoveel mogelijk gebruik gemaakt wordt van bestaande, niethandicapspecifieke diensten. De ambulante ondersteuning vult aan en coördineert indien nodig. Er wordt geopteerd voor de minst beperkende en minst vervreemdende ondersteuning. De opvang of de plaatsing in een residentiële voorziening wordt vermeden/ of uitgesteld. Daarnaast
is
ook
trajectbegeleiding
mogelijk:
het
verhelderen
van
ondersteuningsbehoeften en het coördineren en opvolgen van het ondersteuningsplan. Begeleid wonen mag niet verward worden met beschermd wonen, waarover verder meer. Doelpubliek
De diensten voor begeleid wonen kunnen zich richten naar alle VAPH-doelgroepen, de beslissing voor begeleid wonen moet echter steeds de doelgroep(en) vermelden. Het gaat om personen met een handicap van minimum 18 jaar, die niet in staat zijn zich op eigen kracht in het sociaal leven te integreren.
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
30
Praktisch
Het aantal begeleidingen varieert van één tot meerdere keren per week. De persoon woont autonoom in een eigen huis of in een huurhuis. De dienst kan ook begeleiding aanbieden aan meerdere personen die samen een huis delen. De gebruikers van deze woonvorm staan zelf in voor hun woon- en leefkosten. De begeleiding is gratis.
Zelfstandig wonen (Z 55)
Aanbod
De diensten voor zelfstandig wonen bieden hulp, op vraag van personen met een fysieke handicap, bij het stellen van handelingen uit het dagelijks leven, waarbij mensen moeilijkheden ondervinden. Het gaat om activiteiten van het dagelijks leven [ADL], zoals opstaan, zich aankleden, zich wassen, ... De dienst biedt geen andere begeleiding of ondersteuning.
Doelpubliek
De diensten voor zelfstandig wonen richten zich tot autonoom wonende, meerderjarige personen met een motorische handicap. Deze personen zijn in staat om zelf hun leven te organiseren en kunnen de verantwoordelijkheid opnemen voor het geven van richtlijnen aan assistenten. Zij moeten nood hebben aan minimum 7 en maximum 30 uur assistentie per week op het ogenblik van de aanvraag. Een beslissing met vermelding van de doelgroep is noodzakelijk alvorens men gebruik kan maken van deze specifieke woonvorm.
Praktisch
Deze personen wonen in een aangepaste woning in een gewone woonwijk, maar in de buurt van een ADL-centrum. Via een oproepsysteem garanderen deze diensten 24 uur op 24 assistentie in het dagelijks leven bij de persoon thuis. De minimale begeleiding bedraagt 7 uur per week, de maximale begeleiding bedraagt 30 uur per week. De gebruikers van deze woonvorm staan zelf in voor hun woon- en leefkosten.
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
31
Wonen met ondersteuning van een particulier [WOP] (Z 60) De volwassene met een handicap woont zelfstandig, en organiseert zelf zijn leven, maar heeft hierbij enige ondersteuning nodig.
Aanbod
De volwassene krijgt ondersteuning van particulier, meestal een familielid (bv. broer/zus) of een vertrouwde figuur uit hun omgeving. Deze steunfiguur wordt in zijn taak ondersteund door (een begeleider uit) de dienst voor pleegzorg.
Doelpubliek
WOP is bedoeld voor die personen die een zelfstandiger leven aankunnen dan met pleegzorg, echter niet zonder enige ondersteuning. Voor deze woonvorm volstaat een beslissing voor pleegzorg, al dan niet met de vermelding voor WOP.
Praktisch
Een erkende dienst voor pleegzorg biedt ondersteuning en begeleiding aan de persoon met een handicap en de particulier.
Pleegzorg (Z 60) In sommige situaties kan voor de omgeving de zorg voor de persoon met een handicap (tijdelijk) even te zwaar worden, de opvang kan dan voor korte of langere periode toevertrouwd worden aan een gastgezin. Dit kan bv. het gezin van de broer of zus zijn van de persoon met een handicap.
Aanbod
Het gastgezin neemt (tijdelijk) de verzorging en opvoeding van de volwassene op zich, en krijgt via huisbezoeken informatie, advies en ondersteuning door een erkende dienst voor pleegzorg.
Doelpubliek
Pleegzorg is bedoeld voor alle VAPH-doelgroepen Om van pleegzorg gebruik te kunnen maken moet de persoon hiertoe een positieve beslissing hebben van het VAPH .
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
32
Praktisch
Het gezin ontvangt een vergoeding voor de opvang van de persoon met een handicap Pleegplaatsing moet steeds gebeuren via een dienst voor pleegzorg
Beschermd wonen (Z 64) De diensten voor beschermd wonen situeren zich tussen het begeleid wonen en de tehuizen voor (niet) werkenden. Doorgaans is de intensiteit van de begeleiding in het begeleid wonen te licht; anderzijds horen deze mensen niet thuis in de zwaardere begeleidingsvorm van een tehuis voor (niet) werkenden.
Aanbod
De dienst biedt personen ondersteuning in de woonsituatie en op psychosociaal en administratief vlak. Bovendien biedt hij zelf dagbesteding aan, ofwel via een voorziening waarmee een samenwerkingsakkoord afgesloten wordt.
Doelpubliek
De diensten voor beschermd wonen richten zich tot personen met lichte tot matige beperkingen van alle VAPH-doelgroepen. Voor toegang tot beschermd wonen heeft men minstens een beslissing voor beschermd wonen nodig.
Praktisch
Beschermd wonen biedt een in de gewone woonwijk geïntegreerde (groeps)woning (1 tot 5 personen) aan (in de nabijheid van een instelling). Er dient voorzien in oproepbare permanentie die binnen redelijke termijn ter plaatse kan zijn. De gebruikers van deze woonvorm staan zelf in voor hun woon- en leefkosten.
Dagcentrum (Z 75)
Aanbod
In een dagcentrum kan de volwassene terecht voor activiteiten als atelierwerking, tuinbouw of semi-industrieel werk. Daarnaast bieden de dagcentra in
een aantal
gevallen training of therapie op diverse domeinen: kinesitherapie, logopedie, ergotherapie, zelfredzaamheidstraining, sociale vaardigheidstraining, ontwikkeling van arbeidsgerichte vaardigheden, emotionele ondersteuning, enz... Dagcentra kunnen hun werking heroriënteren door het organiseren van ambulante
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
33
begeleidingen. De diensten die deze zorg verstrekken verplaatsen zich naar de thuis- of werksituatie van de persoon met een handicap om hem in staat te stellen optimaal te functioneren. Een andere vorm van ambulante begeleiding is begeleid werken. Het gaat hier om het begeleiden van onbezoldigde arbeidsmatige prestaties, die door de persoon met een handicap vrijwillig en op zijn vraag worden geleverd. Indien nodig begeleidt men de persoon ook op de werkvloer zelf. Deze arbeidsactiviteiten (vaak in de socio-culturele sector) zijn optimaal aangepast aan zijn voorkeur en zijn arbeidsmogelijkheden en bieden hem reële kansen tot sociale interacties en participatie in de samenleving. Doelpubliek
Dagcentra richten zich tot personen van alle VAPH-doelgroepen. Deze personen hebben matige tot ernstige beperkingen waardoor zij niet geschikt zijn om te werken, zelfs niet in beschutte tewerkstelling. Alhoewel dagcentra geen handicapspecifieke erkenning meer hebben, dient de beslissing nog steeds een doelgroep te vermelden. Begeleid werk is werk op maat voor mensen die arbeidsmatige activiteiten wensen uit te oefenen buiten de atelierwerking, in meer geïntegreerde settings.
Praktisch
Volwassen personen met een handicap kunnen overdag opgevangen worden in een dagcentrum. Het gaat hier om semi-residentiële begeleiding, de betrokkene wordt er overdag begeleid; 's avonds, 's nachts en in de weekends verblijft hij thuis.
Tehuis voor werkenden (Z 70)
Aanbod
Tehuizen voor werkenden bieden opvang en begeleiding aan. Er wordt wel meer persoonlijke begeleiding dan verzorging aangeboden. Voor die personen die niet (meer) kunnen werken, is een dagbesteding voorzien.
Doelpubliek
Personen met een handicap die overdag tewerkgesteld (geweest) zijn, kunnen in een tehuis voor werkenden verblijven, wanneer zij niet zelfstandig kunnen wonen.. Zij richten zich voornamelijk tot personen met een verstandelijke handicap.
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
34
Om beroep te kunnen doen op een tehuis voor werkenden, moet men hiervoor een positieve beslissing van het VAPH hebben. Praktisch
Er is permanente opvang en begeleiding voorzien: 24 uur op 24, in principe het hele jaar door.
Tehuis voor niet-werkenden Personen die niet beschikken over arbeidsvaardigheden kunnen terecht in een tehuis voor nietwerkenden. Voor een tehuis niet-werkenden bestaan er 2 varianten: -
tehuis niet-werkenden (bezigheid) (Z 80);
-
tehuis niet-werkenden (nursing) (Z 85).
Aanbod
•
In de bezigheidstehuizen worden arbeidsvervangende activiteiten en het aanleren en onderhouden van diverse vaardigheden aangeboden. Dit gebeurt onder begeleiding en volgens de individuele mogelijkheden van elke persoon.
•
In een tehuis voor niet-werkenden, stelsel nursing, ligt het begeleidingsaccent sterker op de verzorging en paramedische behandeling.
Doelpubliek
Tehuizen voor niet-werkenden richten zich tot personen met
matige tot ernstige
beperkingen. •
Met een beslissing voor een tehuis niet-werkenden, type bezigheid, kan men enkel verblijven in een bezigheidstehuis.
•
Voor ‘verzorging’ in een nursingtehuis heeft men ook de specifieke beslissing tehuis niet-werkenden, stelsel nursing, nodig. De tehuizen niet –werkenden ‘nursing’ zijn er voor de zeer zorgbehoevende en totaal ADL-afhankelijke mensen.
Praktisch
Er is permanente opvang en begeleiding voorzien: 24 uur op 24, in principe het hele jaar door.
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
35
Project ‘geïnterneerden’ Drie voorzieningen ( Itinera in Beernem, Zwart Goor in Merksplas en Sint-Ferdinand in Lummen ) hebben elk 10 plaatsen specifiek voor mensen die geïnterneerd zijn en vrij kunnen komen op voorwaarde dat voor hen passende opvang is voorzien. Deze diensten hebben voor 6 van de 10 plaatsen een omkadering nursing. Personen met enkel psychische stoornissen/gedrags- en emotionele stoornissen kunnen niet terecht in diensten en voorzieningen voor volwassenen, dus ook niet in de projecten voor “geïnterneerden”. De opvang van de persoon moet mogelijk zijn binnen en ortho-agogische setting. Om een beslissing nursing te krijgen moet aangetoond worden dat de persoon een hoog niveau van toezicht, begeleiding, ondersteuning nodig heeft door een combinatie van handicaps. ‘geïntegreerd wonen’ Geïntegreerd wonen geeft personen met een zwaardere zorgbehoefte de kans te wonen in inclusieve woonprojecten, waarbij deze persoon zelf instaat voor zijn woon- en leefkosten. Dit brengt mee dat de voorziening meer kan ingaan op de concrete begeleidingsvraag van de personen met een handicap. Steeds meer pleiten personen met een handicap en hun ouders voor inclusieve opvang. Integratie en participatie starten immers met een zo normaal mogelijke leef- en woonsituatie. Personen met een handicap willen meer impact op hun dagelijks leven, meer privacy, … De opvang in aparte groepsaccommodatie, duidelijk afgescheiden van de samenleving, vormen hiervoor een rem. Het principe van inclusie is beter te realiseren via kleine, geïntegreerde woonunits. Geïntegreerd wonen is bedoeld voor volwassen personen met een ernstig/diep verstandelijke handicap of personen met een fysieke of zintuiglijke handicap met een ‘vergelijkbare zorgzwaarte’ als de personen met een ernstig/diep verstandelijke handicap. Onder vergelijkbare zorgzwaarte verstaat men personen met een fysieke of zintuiglijke handicap die zich in een situatie bevinden die op treffende wijze verschilt van die van de groep van personen met soortgelijke beperkingen. Deze situatie is het gevolg van factoren zoals bijkomende stoornissen en/of gezondheidsproblemen, gecombineerd met problemen in de sociale, professionele en gezinssituatie, waardoor de persoon dezelfde ondersteuningsbehoefte heeft als de persoon met een ernstig/diep verstandelijke handicap. Momenteel hebben cliënten die hier worden opgenomen een beslissing tehuis niet-werkenden nodig.
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
36
Er wordt gewerkt aan een nieuwe reglementering waarbij beschermd wonen en geïntegreerd wonen versmelten. Mogelijke combinaties van opvang – en begeleidingsvormen De reglementering laat toe om van meerdere zorgvormen van het VAPH tegelijkertijd gebruik te maken. In de tabel in de bijlagen worden de mogelijkheden naast elkaar gezet. Dubbele opvang Personen kunnen in verschillende begeleidingsvormen voltijds worden ondersteund. Om van deze combinaties gebruik te kunnen maken moet de persoon met een handicap over die respectievelijke beslissingen beschikken. Bij minderjarigen zijn volgende combinaties mogelijk:
-
pleeggezin en semi-internaat ;
-
pleeggezin en kortverblijf ;
-
pleeggezin en kortverblijf en semi-internaat ;
-
semi-internaat en kortverblijf ;
-
semi-internaat en thuisbegeleiding ;
-
kortverblijf en thuisbegeleiding.
Deze combinaties worden gemotiveerd door het principe dat semi-internaatsopvang moet combineerbaar zijn met een woonfunctie of een andere vorm van begeleiding. Het is uiteraard niet de bedoeling om twee voorzieningen die een woonfunctie aanbieden te combineren. Uitzondering hierop is het kortverblijf. Vanuit zijn specifieke opdracht moet deze opvangvorm kunnen gecombineerd worden met thuisbegeleiding en met pleeggezin en/of semi-internaat. Deze opvang is immers tijdelijk en beoogt een antwoord te geven op een noodsituatie. Bij volwassenen zijn volgende combinaties mogelijk:
-
pleegzorg en dagcentrum ;
-
pleegzorg en kortverblijf ;
-
pleegzorg en kortverblijf en dagcentrum ;
-
dagcentrum en kortverblijf ;
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
37
-
dagcentrum en thuisbegeleiding ;
-
dagcentrum en zelfstandig wonen ;
-
kortverblijf en thuisbegeleiding.
Deeltijdse en alternerende opvang Het is mogelijk dat een persoon in een begeleidingsvorm deeltijds wordt ondersteund. Een voorbeeld hiervan is de deeltijdse opvang voor minderjarigen in residentiële of semi-residentiële voorzieningen. Internaten en semi-internaten moeten ingaan op de vraag om er deeltijds (wat betekent 1 tot 4 dagen per kalenderweek) opgevangen te worden. Daarenboven is in de semi-internaten voor nietschoolgaande kinderen of jongeren de mogelijkheid gecreëerd voor opname in halve dagen. Minderjarigen die overgaan van voltijdse naar deeltijdse opvang krijgen, bij een hernieuwde vraag naar voltijdse opvang, voorrang op eventuele nieuwkomers. Ook voor deze deeltijds opvang moet de minderjarige beschikken over een beslissing voor de betreffende zorgvorm. Door de deeltijdse ondersteuning wordt ook de mogelijkheid gecreëerd van alternerende opvang, bv. afwisselend in de ene voorziening en in de andere. Een voorbeeld hiervan zijn kinderen en jongeren die alternerend gebruik maken van deeltijds internaat en deeltijds semi-internaat. De vraag naar deze combinatie gaat uit van gezinnen die nog heel wat inspanningen wensen te leveren om hun kind, meestal met een zware handicap, nog zoveel als mogelijk thuis op te vangen. De opname van enkele dagen per week in het internaat is een absolute must om de inspanning te kunnen volhouden. Hierbij sluit aan dat in de dagen waar de woonfunctie wordt gerealiseerd door het eigen gezin; het kind of de jongere met een handicap ook nood heeft aan zijn reguliere dagopvang in het semi-internaat. Bij minderjarigen zijn volgende combinaties mogelijk:
-
logeerfunctie en alle andere zorgvormen ;
-
deeltijds semi-internaat en internaat ;
-
begeleide uitgroei en internaat ;
-
begeleide uitgroei en OBC.
Bovendien kunnen semi-internaten, internaten en observatie- en behandelingscentra ambulante begeleidingen doen. De dagen en dagdelen die de minderjarige in de voorziening doorbrengt zijn niet verenigbaar met ambulante begeleidingen door de voorziening gedurende diezelfde periode. Dus
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
38
enkel deeltijdse residenten of nog niet opgenomen minderjarigen komen voor ambulante begeleiding door de voorziening in aanmerking. Bij volwassenen zijn de volgende combinaties voor deeltijdse opvang mogelijk:
-
tehuis voor niet-werkenden en dagcentrum ;
-
dagcentrum en tewerkstelling in een beschutte werkplaats (omdat personen met een handicap het ritme van een voltijdse tewerkstelling in een beschutte werkplaats niet altijd aankunnen).
Combinatie van diensten en voorzieningen gericht naar kinderen en jongeren met diensten en voorzieningen gericht naar volwassenen In de sector zorg wordt een onderscheid gemaakt tussen de zorg voor de minderjarige en deze voor de meerderjarige. Bij een jongvolwassene kan per uitzondering een combinatie van een ondersteuningsvorm voor de minderjarige met een ondersteuningsvorm voor de meerderjarige.
Bijstandsvelden binnen de zorgsector
Sinds 1 januari 1999 worden in de zorgsector bijstandsvelden toegepast. Wanneer iemand recht heeft op een bepaalde zorgvorm, krijgt hij door een bredere zorgindicering eveneens toegang tot een minder intensieve zorgvorm. Met de invoering van deze bijstandsvelden mogen gunstige beslissingen getroffen vóór 1 januari 1999 ook automatisch ‘verruimd’ worden. Concreet betekent dit dat hij voor deze minder intensieve vraag geen nieuwe ‘procedure’ moet doorlopen. Hetzelfde principe is van toepassing bij de zorg voor minderjarigen als meerderjarigen. Om dit alles te verduidelijken hierbij een overzicht van de verschillende bijstandvelden. Bijstandsvelden voor minderjarigen Z0
Z5
Z 10
Z 20
Z 25
Z 30
Z 35
Observatie en behandelingscentrum Internaat Semi-internaat Pleeggezin Kortverblijf Thuisbegeleiding Logeerfunctie
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
39
Bijvoorbeeld: -
Een minderjarige met een gunstige beslissing voor een internaat (Z 30) kan met die beslissing ook gebruik maken van alle onderliggende zorgvormen (semi-internaat, pleeggezin, kortverblijf, thuisbegeleiding en logeerfunctie).
-
Een gunstige beslissing ‘observatie- en behandelingscentrum’ (Z 35) geeft enkel bijkomend recht op logeerfunctie.
Bijstandsvelden binnen de zorg voor meerderjarigen Z0
Z5
Z10
Z50
Z55
Z60
Z64
Z70
Z75
Z80 Z85
Tehuis niet-werkenden (nursing) Tehuis niet-werkenden (bezigh) Dagcentrum Tehuis werkenden Beschermd wonen Pleegzorg WOP Zelfstandig wonen Begeleid wonen Kortverblijf Thuisbegeleiding Logeerfunctie Toch heeft een dergelijke ruime beslissing nog een aantal knelpunten: niet steeds kunnen alle facetten ervan gebruikt worden (zelfs niet als een bepaald bijstandveld onder een ander bijstandsveld valt), omdat er nog specifieke reglementeringen of specifieke VAPH-doelgroepen kunnen gelden voor bepaalde zorgvormen (bvb voor zelfstandig wonen).
Doelgroepen binnen de sector zorg
Beslissingen voor de zorgsector moeten verplicht een doelgroep vermelden. In beslissingen voor logeerfunctie en thuisbegeleiding wordt echter geen doelgroep vermeld. Een persoon met enkel psychische stoornissen/gedrags- en emotionele stoornissen daarentegen kan geen beslissing voor thuisbegeleiding krijgen. Geen enkele thuisbegeleidingsdienst is erkend voor deze problematiek, wél voor de doelgroep autismespectrumstoornis. Dagcentra en diensten begeleid wonen hebben geen handicapspecifieke erkenning meer, toch moet voor de inschrijvingsprocedure een doelgroep toegekend worden. Dit is belangrijk wanneer de
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
40
persoon op basis van een beslissing dagcentrum of begeleid wonen gebruik wenst te maken van een onderliggende zorgvorm in het bijstandsveld, zoals kortverblijf. Zorgvormen die in het kader van de VAPH-doelgroepen bijzondere aandacht verdienen zijn pleegzorg en kortverblijf. Vermits het VAPH psychische stoornissen/gedrags- en emotionele stoornissen niet erkend voor volwassenen binnen haar zorgsector, kan een jongvolwassene vanaf de leeftijd van 21 jaar niet langer in het gezin verblijven of gebruik maken van kortverblijf als hij enkel gedrags- en emotionele stoornissen heeft. Dit kan wél voor de doelgroep autismespectrumstoornis. Verstandelijke handicap Een verstandelijke handicap wordt volgens de huidige definitie van de AAIDD gekenmerkt door: •
significante beperkingen in het intellectueel functioneren. Concreet gaat het om een IQ beduidend onder het gemiddelde, ongeveer 70 of lager bij een individueel afgenomen IQ-test;
•
significante beperkingen van het huidige aanpassingsgedrag dat wil zeggen: betrokkene slaagt er niet in te voldoen aan de standaarden die bij zijn of haar leeftijd verwacht kunnen worden binnen zijn of haar culturele achtergrond. De persoon moet ofwel duidelijk lager scoren op één van de drie soorten adaptieve vaardigheden (sociaal, conceptueel, praktisch) ofwel een parallelle uitval vertonen bij de drie soorten adaptieve vaardigheden ;
•
en ontstaan voor het achttiende levensjaar (het gaat dus per definitie om een ontwikkelingsstoornis).
De ernst van de verstandelijke handicap wordt onderverdeeld in: •
licht (IQ 50-55 tot ongeveer 70) ;
•
matig (IQ 35-40 tot 50-55) ;
•
ernstig (IQ 20-25 tot 35-40) ;
•
diep (IQ lager dan 20-25).
De internationale definities zijn richtinggevend, maar het is bijvoorbeeld mogelijk dat een persoon met een licht verstandelijke handicap (volgens IQ) op het type aanpak ‘matig mentaal’ is aangewezen.
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
41
Uiteraard kan een persoon niet tegelijkertijd een licht verstandelijke en ernstig/diep verstandelijke handicap hebben. Hij kan wel tot een ‘randgroep’ behoren en aanpak nodig hebben voor licht én matig verstandelijke beperkingen. Wat betreft de IQ-test wordt er een intelligentiequotiënt van een recente en relevante testing gevraagd. U vermeldt steeds ook de datum van testafname en hou u het IQ bepaalde. Voor zeer jonge kinderen kan u een ontwikkelingscoëfficiënt (OQ) of de ontwikkelingsleeftijd geven. Heeft de klant een dermate ernstige verstandelijke handicap dat testing uitzonderlijk niet mogelijk is, dan kan u als waarde “-20” invullen. Gedrags - en emotionele stoornis Dit is een doelgroep die bij het VAPH enkel kan voor de zorg bij minderjarigen. Dit type problematiek (psychische stoornissen) is in de volwassenenzorg voor de psychiatrie en de geestelijke gezondheidszorg. Alvorens aan een minderjarige deze doelgroep wordt toegewezen, wordt er steeds een kinderpsychiatrische diagnose gevraagd. Deze doelgroep kan echter niet steeds worden beschouwd als een adequate en permanente aanduiding van de stoornis of handicap, maar wel als een indicatie van het type behandeling die, eventueel slechts tijdelijk, aangewezen geacht wordt voor de persoon in kwestie. In afwachting van een exacte(re) diagnose van de stoornis, omschrijving van de handicap of specificatie van de benodigde behandeling, en in afwachting van de resultaten van de aangeboden behandeling kan deze doelgroep slechts tijdelijk toegewezen worden om de toegang tot een bepaalde zorgvorm mogelijk te maken, op basis van beslissingen met vermelding van een bepaalde periode. Met enkel de doelgroep gedrags- en emotionele stoornis kan een minderjarige geen beslissing voor thuisbegeleiding krijgen. Blind of slechtziend Beide visuele ‘niveaus’ worden bepaald door de niet voor correctie, met ‘standaardhulpmiddelen’, vatbare gezichtsrest. Een slechtziende kan nog nuttig gebruik maken van zijn ogen, mits ondersteuning met low-vision hulpmiddelen. Blinden zijn aangewezen op hulpmiddelen en strategieën, die de functie van de ogen vervangen.
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
42
Iemand met slechts één functioneel oog heeft niet automatisch een visuele handicap voor het VAPH. Met één oog kan hij nog zien en het eventuele verlies aan dieptezicht kan gecompenseerd zijn door onder andere gebruik te maken van lichtinval, kleurverschil of kleiner worden van het beeld. Objectivering van de visuele beperking is nodig op basis van een oogtest.
Gehoor - of spraakstoornis Onder gehoorstoornis verstaat men minstens een matige gehoorstoornis (als indicatie meer dan 40 dB-gehoorsverlies op de Fletcherindex), waarbij buiten het gebruik van gewone gehoorapparaten bijkomende specifieke maatregelen noodzakelijk zijn. Wat betreft de berekeningswijze en normen voor het bepalen van de mate van slechthorendheid, gaat de voorkeur momenteel naar BIAP-normen. Deze worden de laatste jaren binnen Europa meer en meer gebruikt als dé standaardnormen. Een spraakstoornis is meestal gerelateerd aan een gehoorstoornis en is dan secundair aan deze problematiek. De persoon met deze stoornissen heeft geen meervoudige handicap. Toch bestaan er ook ‘primaire’ communicatiestoornissen, zij het specifiek en uitgesproken. Zoals afatische stoornissen bij hersenletsel of een ernstige individuele, niet te behandelen, vorm van stotteren die zich voordoet in alle spreeksituaties. Alle
taalproblematieken
en
communicatiestoornissen
die
voorkomen
bij
bijvoorbeeld
een
verstandelijke handicap, psychische stoornissen en autismespectrumstoornis zijn als inherent te beschouwen aan deze beelden en komen niet in aanmerking voor de extra doelgroep gehoor- of spraakstoornis. Wanneer een ernstige taal- en spraakproblematiek aangemeld wordt op zeer jonge leeftijd (vóór de leeftijd van 5 jaar) is het niet steeds gemakkelijk om een correcte diagnose te stellen, het kan gaan om een remedieerbare vertraagde spraak en taalontwikkeling. Wanneer voor deze kinderen of jongeren een verblijf in een (semi-)internaat gevraagd wordt, is het aangewezen om de toewijzing te beperken in tijd in het kader van een nauwlettende herevaluatie. Motorische handicap Bij motorische handicap wordt onderscheid gemaakt tussen motorisch A en B, geënt op de aanwezigheid van een bepaalde stoornis of pathologie. Als de persoon met een handicap een
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
43
bepaalde stoornis heeft die in onderstaande lijst voorkomt, moet die bepaalde doelgroep toegekend worden. Het onderscheid zegt niets over de ernst van de beperkingen, maar situeert zich op het niveau van de voorzieningen en diensten.
o
Motorisch A
-
dysmelie (congenitale afwijkingen aan de ledematen);
-
kinderverlamming of poliomyelitis;
-
afwijkingen van het skelet of de ledematen;
-
motorische stoornissen door niet specifiek in de lijst
“B” vermelde aandoeningen (bv.
ernstige ademhalingsstoornissen of hartafwijkingen).
o
Motorisch B
-
hersenverlamming/cerebral palsy/cerebrale parese/infantiele encefalopathie;
-
sclerosis multiplex ( + vergelijkbare degeneratieve neurologische aandoeningen: ALS, Friedreich, Huntington…);
-
spina bifida;
-
myopathie (spierziekten, neuromusculaire aandoeningen);
-
verworven zware motorische stoornissen.
Ook voor de doelgroepen motorisch A en motorisch B bestaat er onderlinge exclusiviteit, de beide kunnen niet samen aangeduid worden. In uitzonderlijke gevallen waarbij de persoon stoornissen heeft zowel uit de A- als uit de B-groep, moet de doelgroep B aangeduid worden.
Autismespectrumstoornis De autismespectrumstoornis wordt binnen de internationale classificaties geplaatst onder de psychische stoornissen, en wordt benoemd als een (pervasieve) ontwikkelingsstoornis waarvan de kenmerken reeds op jonge leeftijd aanwezig zijn. Kinderen en volwassenen met een autismespectrumstoornis hebben een handicap als de functioneringsproblemen dusdanig ernstig zijn dat zij de maatschappelijke participatie op een ernstige en langdurige manier belemmeren .
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
44
Deze personen kunnen beroep doen op residentiële en ambulante voorzieningen erkend door het VAPH. Als er sprake is van een combinatie met bijvoorbeeld een verstandelijke handicap, kan uiteraard ook deze doelgroep extra aangeduid worden. De doelgroep ‘Autismespectrumstoornis’ wordt maar toegewezen na een (kinder)psychiatrische diagnose ervan, met vermelding van de beperkingen op de verschillende domeinen van functioneren en de ernst en de langdurigheid van de participatieproblemen.
Andere groepen Epilepsie Epilepsie op zich rechtvaardigt niet de toekenning van een bijkomende doelgroep. Zo kan bijvoorbeeld iemand met een matig verstandelijke beperking en bijkomend epilepsie enkel de doelgroep ‘matig mentaal’ toegewezen worden. Zelden zal epilepsie op zich een opvang in een voorziening noodzaken. In zware situaties (moeilijk behandelbaar, dagelijks aanvallen…) is epilepsie als fysisch-motorische problematiek met centrale oorsprong te beschouwen en dus te bestempelen als een motorisch B stoornis. Niet aangeboren hersenletsel Meer en meer komen (traumatische) niet aangeboren hersenletsels [NAH] voor. De lijst van doelgroepen die gehanteerd wordt in functie van erkenning en subsidiëring van voorzieningen omvat geen specifieke doelgroep ‘NAH’. Een persoon met een NAH vertoont niet altijd uitgesproken motorische stoornissen.
Vaak is er sprake van neuropsychologische stoornissen. Hiermee worden
cognitieve uitvalsverschijnselen op gebied van geheugen, aandacht, concentratie, oriëntering en dergelijke en gestoord gedragsmatig, emotioneel en sociaal functioneren bedoeld. Personen met (psycho)cognitieve stoornissen zijn geen personen met een verstandelijke handicap. Er zijn immers fundamentele verschillen tussen deze neuropsychologische stoornissen (het cognitief uitvalspatroon bij een NAH) en de gestoorde verstandelijke ontwikkeling bij een verstandelijke handicap. Bovendien kan de persoon zelf of de familie erg gevoelig zijn voor deze onterechte gelijkstelling. Initiatieven, die zich op de opvang van deze personen richten, zijn meestal erkend met het etiket ‘motorisch’ of
‘mentaal’,
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
met
eventueel
bijkomende mentale,
respectievelijk motorische
45
stoornissen. De oplossing die aan de betrokken persoon de meeste kansen biedt, is het toekennen van de doelgroep motorisch en mentaal, mentaal doelt hier op de stoornissen van specifieke mentale functies (Mentale functies gerelateerd aan hogere cognitieve functies, aandacht, geheugen, coördinatie, psychomotoriek). Zo wordt zowel met het fysieke, als met het neuropsychologische aspect rekening gehouden. Chronisch vermoeidheidssyndroom [CVS]
Dit syndroom, verwant met fibromyalgie en myalgische encefalopathie [ME], komt zowel bij volwassenen als minderjarigen voor, zij het in mindere mate. De prognose bij jongeren is beter dan bij volwassenen. Onder strikte voorwaarden aanvaardt het VAPH ‘CVS’ als stoornis, evenals de hierdoor ontstane toestand als handicap: •
de problematiek moet reeds jarenlang aanslepen en ernstig zijn ;
•
de aandoening moet goed gedocumenteerd zijn, met grondig onderzoek (met uitsluiten van specifieke, gekende oorzaken van de symptomen) in één van de referentiecentra, die een revalidatie-overeenkomst inzake CVS met het RIZIV heeft. Het gaat hier om het Universitair Ziekenhuis Gent, UZ Antwerpen, UZ Leuven (UZ Pellenberg) en Universitair Ziekenhuis Brussel [UZ Brussel]. Het CVS-referentiecentrum van het UZ Brussel richt zich specifiek tot kinderen en jongeren onder de 18 jaar ;
•
de diagnose moet gesteld worden in het licht van een internationale werkdefinitie type Holmes of Fukuda. Hierbij moet ook de psychiatrische invalshoek aan bod komen ;
•
er moeten ernstige pogingen ondernomen zijn inzake therapie, voornamelijk cognitieve gedragstherapie en progressieve fysieke reconditionering.
Meervoudige handicap Wanneer een persoon beperkingen heeft op verschillende vlakken (bv. motorisch, auditief, cognitief,…) mogen niet automatisch verschillende doelgroepen aangekruist worden. Er kunnen slechts meerdere doelgroepen toegewezen worden indien aan de meervoudige handicap meer dan 1 stoornis ten grondslag ligt. Deze stoornissen moeten elk op zich voldoende ernstige beperkingen geven, opdat elk op zich de persoon tot de doelgroep van het VAPH doet behoren.
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
46
Bv. een persoon met een verstandelijke handicap die bovendien in een rolstoel zit omwille van hemiplegie of die bijkomend blind is, heeft een meervoudige handicap en zal twee doelgroepen toegewezen kunnen worden. Met andere woorden kan geen extra doelgroep worden toegekend in volgende situaties: •
beperkingen op verschillende vlakken die deel uitmaken van een syndroom. Bv. iemand met een verstandelijke handicap kan ook achterstand hebben in motoriek en taal (secundaire beperkingen). Dit rechtvaardigt niet de toekenning van een bijkomende doelgroep ‘motorische stoornis‘ en ‘gehoor- of spraakstoornis’ ;
•
bijkomende functiestoornissen die op zich geen ernstige beperkingen geven, leiden niet tot het toekennen van een extra doelgroep. Bv. iemand met een visuele handicap en rugpijn heeft geen meervoudige handicap.
6.2
Individuele materiële bijstand
Bij de vraag naar een tegemoetkoming voor hulpmiddelen en aanpassingen, moeten personen een beroep doen op een IMB-MDT. Deze motiveert naast de ondersteuningsbehoefte, ook de noodzaak van het hulpmiddel, de meerkost, de gebruiksfrequentie, de doelmatigheid en doeltreffendheid. Sinds 2002 krijgen personen met een handicap die hulpmiddelen nodig hebben een persoonlijke bijstandskorf ter beschikking. In deze korf zitten de hulpmiddelen die de persoon in de nabije toekomst nodig heeft. Om te weten voor welke hulpmiddelen je terecht kan bij het VAPH, consulteer je best de refertelijst. Dit is een lijst van hulpmiddelen waarvoor het VAPH een tegemoetkoming kan geven. Per hulpmiddel is een refertebedrag bepaald. Dit bedrag is de maximale tegemoetkoming die voor dat hulpmiddel kan bekomen worden. Wie een duurder hulpmiddel wil kopen, kan dat kopen maar moet het verschil zelf betalen. Wie op het ene hulpmiddel geld uitspaart, kan het geld niet besteden aan een ander hulpmiddel. De refertelijst is ingedeeld volgens de beperking die een persoon kan hebben; bv. een beperking aan het zicht, het gehoor, de onderste of bovenste ledematen, enz. (functiebeperking). Binnen elke functiebeperking wordt er dan nog eens een onderscheid gemaakt tussen hulpmiddelen die aanvullend of vervangend
(interventieniveau)
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
zijn.
Door
de
combinatie
van
de
functiebeperking
en
het
47
interventieniveau krijg je verschillende lijsten van hulpmiddelen, namelijk aanvulling zicht, vervanging zicht, aanvulling onderste ledematen, vervanging onderste ledematen, … Een aanvraag voor een hulpmiddel dat niet op de refertelijst voorkomt, kan voorgelegd worden aan de Bijzondere Bijstandscommissie [BBC]. Ook voor hulpmiddelen die wel voorzien zijn op de refertelijst maar die een stuk duurder zijn dan het refertebedrag kan de BBC een hogere tegemoetkoming verlenen dan het voorziene refertebedrag wanneer er sprake is van een zeer uitzonderlijke zorgbehoefte van de persoon. Een aanvraag tot tegemoetkoming kan voorgelegd worden aan de BBC wanneer tenlasteneming niet reglementair uitgesloten is en voldaan is aan de algemene en specifieke voorwaarden. Meer informatie
kan
u
terugvinden
in
het
Hulpmiddelenlexicon
onder
punt
4
–
Bijzondere
Bijstandscommissie. Het is belangrijk dat u bij de aanvraag onmiddellijk duidelijk maakt of hulpmiddelen aangevraagd worden via de procedure van de BBC. Op het gebied van rolwagens behoort de tussenkomst in de aankoopkosten in eerste instantie tot de bevoegdheid van het RIZIV. Het VAPH kan pas tussenkomen als het ziekenfonds een tegemoetkoming weigert of slechts een gedeeltelijke tussenkomst verleent. De persoon hoeft niet voor elk hulpmiddel een aparte vraag te richten aan het VAPH. Hij kan nog steeds voor alle hulpmiddelen die hij in de nabije toekomst nodig heeft tegelijkertijd een vraag indienen. De beslissingen voor hulpmiddelen en aanpassingen blijven twee jaar geldig. Uitzondering hierop zijn de beslissingen voor woningaanpassingen die vier jaar geldig blijven. Wanneer deze geldigheidstermijn verstreken is, en de persoon toch wenst over te gaan tot de aankoop van het hulpmiddel of de aanpassing, dient men opnieuw een aanvraag te doen bij het VAPH.
Kennis- en Ondersteuningscentrum Gelet op het uitgebreide aanbod aan hulpmiddelen en aanpassingen en de technologische ontwikkelingen is het niet makkelijk om een overzicht te krijgen. Binnen het VAPH werd het Kennis- en Ondersteuningscentrum [KOC] opgericht. De taak van het KOC is: •
de vergaring, verwerking en verspreiding van kennis op het vlak van hulpmiddelen;
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
48
•
de ondersteuning van personen met een handicap, MDT’s en andere actoren bij de zoektocht naar een gepast hulpmiddel;
•
beleidsvoorbereiding en –opvolging.
Om de persoon te begeleiden bij zijn zoektocht naar een adequaat hulpmiddel voor zijn ondersteuningsvraag ontwikkelde het KOC voor de MDT’s een methode voor persoonlijke en gespecialiseerde adviesverlening. Informatie over deze methode kan u terugvinden op de website van het KOC (www.koc.be - Over het KOC – Ondersteuning van de adviesverlening – Methode voor persoonlijke adviesverlening). Wanneer u, als team geconfronteerd wordt met een complexe vraagstelling en niet beschikt over voldoende technische kennis om een advies te verlenen, doet u best beroep op het KOC. Wanneer het KOC intern niet beschikt over adequate bijkomende informatie kan het, op zijn beurt doorverwijzen naar gemachtigde experts die gespecialiseerd zijn in een bepaald segment van de materiële bijstand. Het KOC moet hiervoor wel expliciet zijn toestemming verlenen aan het team. De meest actuele lijst van erkende experts kan u vinden op de website van het KOC (www.koc.be Gemachtigde experts). Er is enkel een vergoeding door het VAPH voor een advies door een expert als er een doorverwijzing gebeurd is door het KOC. Het KOC verspreidt ook informatie over hulpmiddelen en aanpassingen op de werkplek voor mensen met een handicap, o.a. via de Vlibank. In deze databank op het internet (www.koc.be - Vlibank & ervaringsdatabank) vind je gegevens over hulpmiddelen (naam, prijs, handelaars, brochures, …) en een
ervaringsdatabank
eerstelijnsadvies
door
van de
de
gebruikers
multidisciplinaire
van
deze
teams
hulpmiddelen/aanpassingen.
zijn
bovendien
de
Voor
Keuzewijzers,
Hulpmiddelenflashes en KOC-info’s handig.
6.3
Het Persoonlijke-Assistentiebudget
Sommige personen verkiezen om thuis te blijven wonen in plaats van naar een voorziening te gaan. Anderen verblijven in een voorziening maar wensen graag een eigen thuis. Voor personen met een handicap is dit niet altijd eenvoudig. Ze kampen in het dagelijks leven met (praktische) problemen die ze soms niet op hun eentje de baas kunnen. Met een helpende hand wordt het echter mogelijk om hun zelfstandigheid te vergroten en thuis te (blijven) wonen. Een PAB kan voor deze mensen een oplossing bieden.
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
49
Een PAB van het VAPH is een budget dat mensen met een handicap in staat stelt om zelf geheel of gedeeltelijk hun assistentie te organiseren en te financieren, thuis, op school of op het werk. Met het PAB werft de budgethouder (persoon met een handicap of zijn wettelijk vertegenwoordiger) één of meerdere assistenten aan. Hij bepaalt zelf wie hij aanwerft als assistent. De budgethouder wordt dus werkgever van deze assistenten. Voor de aanwerving van een assistent(en) sluit de budgethouder één of meerdere van volgende overeenkomsten af: •
een arbeidsovereenkomst ;
•
een overeenkomst met een uitzendkantoor ;
•
een overeenkomst met een zelfstandige ;
•
een overeenkomst voor het bekomen van PWA-cheques of een gebruikersovereenkomst met een dienstenbedrijf (dienstencheques) ;
•
een overeenkomst met een organisatie die persoonlijke assistenten in loondienst heeft;
•
een overeenkomst in het kader van kortopvang of logeerdagen in een VAPH-voorziening.
Afhankelijk van de zorgbehoefte kan de persoon een (jaarlijks geïndexeerd) budget toegekend krijgen tussen de 8.845,34 euro en 41.278,24 euro op jaarbasis (index 2009). Dit budget wordt in voorschotten per kwartaal uitbetaald. Natuurlijk is het mogelijk dat de persoon de ene maand wat meer uitgeeft dan de andere, maar de voorschotten blijven altijd gelijk. Op het einde van het jaar maakt het VAPH een afrekening op basis van bewijzen. Heeft de persoon minder gespendeerd dan het toegestane budget, dan stort hij het verschil terug. Heeft hij meer gespendeerd, dan betaalt hij zelf het verschil. Zorgconsulenten en budgethoudersverenigingen kunnen helpen bij het organiseren van de assistentie. Bij een sociaal secretariaat kan de budgethouder terecht voor de loonadministratie. De effectieve toekenning van nieuwe PAB’s gebeurt op basis van prioriteiten die jaarlijks vastgelegd worden in een ministerieel besluit.
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
50
Combinatie met andere ondersteuningsvormen Wanneer een persoon gebruik maakt van een PAB zijn er een aantal opvang- of begeleidingsvormen waarvan hij geen gebruik meer mag maken. Hij mag zijn PAB wel combineren met een dagcentrum of een semi-internaat voor niet-schoolgaanden. Het bedrag van het PAB kan wel lager uitvallen in het geval van gebruik van één van bovenstaande opvangmogelijkheden. De nood aan assistentie is immers omgekeerd evenredig met het verblijf in een voorziening. De regelgeving voorziet ook reeds in de mogelijkheid om gebruik te maken van logeeraanbod en kortverblijf aangeboden door een VAPH-voorziening. Om nog soepeler kortopvang te kunnen organiseren in situaties zoals ziekte van een assistent, verbouwing woning, afwezigheden mantelzorgers,… is het vanaf 1 september 2008 mogelijk als budgethouder gebruik te maken van kortopvang binnen een rusthuis of een rust- en verzorgingstehuis [RVT]. Kortverblijf in een VAPH-voorziening blijft wel de voordeligste oplossing. Indien de persoon gebruik maakt van kortverblijf in een rusthuis of een RVT, wordt het PAB verminderd met de gemiddelde kostprijs van kortverblijf binnen een VAPH-voorziening (125,22 euro per dag). Daarnaast moet de persoon met een handicap met eigen middelen de persoonlijke bijdrage betalen die het RVT of rusthuis aanrekent.
6.4
Persoonsgebonden budget
Het decreet op het Persoonsgebonden budget [PGB] dateert van 21 december 2001 en wil meer autonomie geven aan de persoon met een handicap. PGB maakt het mogelijk om meer combinaties van ondersteuning te realiseren en streeft een transparantere financiering van de voorzieningen na. Dit PGB is een alternatieve financieringswijze van vormen van bijstand die het VAPH aan personen met een handicap aanbiedt. De achterliggende idee is eenvoudig: geef mensen met een handicap in plaats van voorzieningen (goederen en diensten) de financiële middelen om de bijstand die ze nodig hebben zelf te organiseren of ‘te kopen’, wanneer en waar ze dat zelf wensen. Het spreekt voor zich dat een dergelijke ingrijpende verandering ook een grote uitdaging is voor het VAPH. Op 1 september 2008 werd een PGB-experiment opgestart dat loopt gedurende 2 jaar en
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
51
beperkt is tot 2 regio’s (Antwerpen-stad en Halle-Vilvoorde) en tot 200 personen. Het experiment wordt geleid door het onderzoeksteam van de Universiteit Antwerpen. Personen die kunnen deelnemen aan het experiment zijn meerderjarige personen met een handicap, die geregistreerd zijn op de Centrale Registratie van Zorgvragen [CRZ] met een hoge urgentie, en een selectie uit de groep PAB-aanvragers. Het VAPH heeft deze personen reeds aangeschreven. Zij krijgen naast een zorgbudget (waarmee ze zorg kunnen kopen of inkopen) eveneens een startbudget. Met dit startbudget zal er een proces van vraagverduidelijking gebeuren door een gebruikersvereniging, een budgethoudersvereniging, en een MDT of een ambulante dienst. Het proces wordt dus samen met de sector van personen met een handicap gerealiseerd! Eenmaal de vragen verduidelijkt zijn, wordt er een concreet ondersteuningsplan opgemaakt. In dit plan worden alle noodzakelijke elementen van ondersteuning van de persoon met een handicap meegenomen: zowel professionele ondersteuning als mantelzorg, zowel reguliere als specifieke zorg voor personen met een handicap. Vervolgens krijgen de proefpersonen een budget op maat toegekend, afhankelijk van de inschaling van hun zorgbehoefte, waarmee zij dan twee jaar lang kunnen experimenteren. Na die twee jaar wordt er zorggarantie verzekerd. Personen die toekomstgericht geïnteresseerd zijn om gebruik te maken van een PGB kunnen hun vraag nu al stellen bij de PA. Alle aanvragen worden geregistreerd en van zodra er meer informatie beschikbaar is, worden deze mensen gecontacteerd.
6.5
Verplaatsings- en verblijfskosten in het kader van gewoon onderwijs
Tegemoetkoming in de verplaatsingskosten (verblijfplaats tot onderwijsinstelling of internaat)
Personen met een handicap die in het reguliere onderwijs les volgen (lager, secundair, of hoger onderwijs) kunnen een tegemoetkoming krijgen voor: a) de verplaatsingen van een persoon met een handicap met een persoonlijk vervoermiddel (auto, taxi,…) op voorwaarde dat: •
de persoon zich in een rolwagen verplaatst ;
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
52
•
de persoon zich verplaatst
zonder een derde persoon en verplaatsingen te voet van
minstens 300 meter onmogelijk zijn wegens cardiorespiratoire of locomotorische aandoeningen. Dit moet blijken uit een medisch verslag. b) de verplaatsingen van diegene die de persoon met een handicap vergezelt bij zijn verplaatsingen door middel van een gemeenschappelijk vervoermiddel wanneer het VAPH erkent dat de persoon omwille van de aard of de ernst van de handicap hulp nodig heeft om deze verplaatsingen te doen. Voorwaarde is dat het gaat om het volgen van onderwijs met volledig leerplan, volgens de normen vastgesteld door de reglementering die deze materie beheerst.
Tegemoetkoming in de verblijfskosten Personen met een handicap die in het reguliere onderwijs les volgen (lager of secundair onderwijs) kunnen een tegemoetkoming krijgen voor het verblijf in een internaat verbonden aan de bezochte onderwijsinstelling wanneer de verplaatsingen van hun verblijfplaats tot de onderwijsinstelling onmogelijk zijn of ernstige bezwaren hiertegen zijn. Personen met een handicap die les volgen in het regulier hoger onderwijs, wordt het verblijf in de agglomeratie waar de onderwijsinstelling gevestigd is, gelijkgesteld aan een verblijf in een internaat verbonden aan de instelling. Voorwaarde is ook hier dat de persoon onderwijs volgt met volledig leerplan, volgens de normen vastgelegd door de reglementering die deze materie beheerst.
7 Een eerste aanvraag Een persoon met een beperking die voor het eerst beroep wil doen op een tussenkomst van het VAPH (en nooit ingeschreven was bij het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap of diens rechtsopvolgers), richt zijn aanvraag aan de PA van de provincie van zijn woonplaats.
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
53
7.1
Invullen en versturen van het aanvraagformulier (= A.001)
Bij een eerste vraag naar bijstand van het VAPH dient de aanvrager een aanvraagformulier aan de PA te bezorgen.
Het formulier inschrijving en aanvraag tot bijstand
Het aanvraagformulier (A.001) omvat: •
de administratieve gegevens van de persoon met een handicap voor wie de inschrijving gevraagd wordt. Indien de persoon met een handicap minderjarig is, worden ook de gegevens van de wettelijk vertegenwoordiger vermeld ;
•
de gegevens waaruit blijkt dat de persoon met een handicap - of als betrokkene minder dan 18 jaar is, zijn wettelijk vertegenwoordiger - aan de verblijfsvoorwaarden voldoet ;
•
de bevestiging dat de aanvrager geen aanspraak maakt op bijstand die geheel of gedeeltelijk door de Agence Wallone, de COCOF, Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of Duitstalige gemeenschap wordt bekostigd;
•
een korte beschrijving van wat de persoon met een handicap van het VAPH verwacht.
Het formulier kan op twee manieren worden ingevuld: •
papieren versie. Deze kan aangevraagd worden bij de PA of kan opgehaald worden op de website van het VAPH (www.vaph.be - Inschrijven – Gerelateerde info) ;
•
elektronische versie. Men kan het formulier ook invullen via de website (www.vaph.be Inschrijven – Gerelateerde info). Wanneer het gaat om een eerste aanvraag kan de A.001 verstuurd worden zonder toegangscode, op voorwaarde dat bij de aanvraag een A.002 wordt ingediend die door betrokkene of de wettelijk vertegenwoordiger wordt ondertekend.
Ondertekening van het A.001 formulier De persoon met een handicap is minderjarig (jonger dan 18 jaar) •
één van de ouders (= wettelijk vertegenwoordiger);
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
54
•
de ene ouder indien de andere: overleden is, niet gekend is, afwezig verklaard is,... (= wettelijk vertegenwoordiger);
•
de voogd, indien beide ouders overleden zijn, wettelijk onbekend zijn of in de voortdurende onmogelijkheid zijn om het ouderlijk gezag uit te oefenen. De aanstelling gebeurt met tussenkomst van de vrederechter. Soms is de voogdij opgesplitst in een voogd over de goederen en een voogd over de persoon. (enkel laatste = wettelijk vertegenwoordiger);
•
de minderjarige zelf, indien deze +15 jaar is én ontvoogd (van rechtswege door zijn huwelijk of na beslissing van de jeugdrechter);
•
de provoogd (bij ontzetting uit de ouderlijke macht) (= wettelijk vertegenwoordiger) ;
•
niemand ingevolge een plaatsing door de jeugdrechter ( Deze ondertekent het vonnis) ;
•
de burgemeester wanneer de toestand van de persoon met een handicap hem niet toelaat de aanvraag te ondertekenen of indien de omstandigheden niet toelaten de handtekening van de wettelijk vertegenwoordiger van een persoon met een handicap te bekomen.
De persoon met een handicap is meerderjarig (+18 jaar) •
de persoon zelf; Ook in volgende situaties kan de persoon zelf de aanvraag ondertekenen: hij die onder gerechtelijk raadsman geplaatst is ‘in geval van zwakzinnigheid’. Hij wordt in zijn handelingen wel ‘bijgestaan’ door een raadsman. De persoon zelf blijft in de regel bekwaam; de
geïnterneerde
(tenzij
hij/zij
onder
een
van
onderstaande
beschermingsmaatregelen van toepassing zijn). •
de ouder(s) of voogd bij verlengde minderjarigheid (aanstelling bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg) (= wettelijk vertegenwoordiger) ;
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
55
•
de voogd voor een onbekwaam verklaarde (aanstelling bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg) (= wettelijk vertegenwoordiger) ;
•
de voorlopig bewindvoerder ;
•
de lasthebber. De opdracht moet ofwel algemeen zijn, ofwel specifiek (maar dan moet gecontroleerd worden of de ondertekening van een aanvraag van het VAPH onder de tekst van de lastgeving valt) ;
•
de burgemeester wanneer de toestand van de persoon met een handicap hem niet toelaat de aanvraag te ondertekenen of indien de omstandigheden niet toelaten de handtekening van de wettelijk vertegenwoordiger van een persoon met een handicap te bekomen.
De persoon met een handicap kan dit formulier zelf invullen, of hierbij een beroep doen op u als multidisciplinair team. Wanneer het aanvraagformulier door de persoon met een handicap alleen werd ingevuld, zal hij het formulier ondertekend overmaken aan de PA van het VAPH. De betrokkene wordt schriftelijk op de hoogte gebracht van het ontvangst van het aanvraagformulier. In dit schrijven zal de PA de persoon ook aanraden zo vlug mogelijk contact op te nemen met een MDT voor het opmaken van een multidisciplinair verslag. De persoon ontvangt hierbij ook een lijst van de door het VAPH erkende instanties voor het afleveren van multidisciplinaire verslagen. De lijst van de erkende teams is ook terug te vinden op de website van het VAPH (www.vaph.be - Adressen – Multidisciplinaire Teams).
7.2
Opmaken en versturen van het multidisciplinair verslag (= A.002)
De tweede stap van de inschrijvingsprocedure is de opmaak van een multidisciplinair verslag [MDV], ook wel A.002 genoemd. De opmaak van het MDV doet de persoon met een handicap samen met een door het VAPH erkend MDT. In elke provincie zijn er zo’n 50 multidisciplinaire teams erkend. In principe kan de persoon vrij kiezen welk team hij contacteert. In de praktijk heeft elk team wel zijn eigen specialisaties. Dat wil zeggen dat niet elk team zomaar eender welk verslag kan opmaken. Sommige teams richten zich
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
56
enkel op volwassenen, sommige enkel op kinderen en weer andere op beide. Sommige teams zijn gespecialiseerd in bepaalde handicaps (bv. auditieve handicap), andere teams maken enkel verslagen op voor vragen rond zorg, hulpmiddelen of het PAB. In de overzichtstabellen die u op de website terugvindt, staan de specialisaties in de respectievelijke kolommen aangekruist (www.vaph.be - Adressen – Multidisciplinaire Teams). Het is belangrijk dat betrokkene het juiste team kiest. Wordt u als team gecontacteerd, vraag dan best eerst na waarmee u de persoon met een handicap kan helpen, alvorens een afspraak te maken. Eventueel zal u betrokkene moeten doorverwijzen naar een ander team.
Het multidisciplinair verslag
In het verslag komen volgende zaken aan bod: •
alle gegevens die van belang zijn om te kunnen oordelen over de handicap en de vraag tot bijstand ;
•
medische, psychologisch en sociale achtergrond van de persoon met een handicap, gegevens omtrent opleiding en specifieke problematiek ;
•
resultaten van eigen onderzoek van het team, maar ook relevante verslagen van onderzoeken en behandelingen van anderen diensten (bv. ziekenhuizen) kunnen in het verslag opgenomen worden.
Het geeft antwoord op volgende vragen: •
Is de handicap van betrokkene ernstig en langdurig?
•
In welke mate wordt de persoon met een handicap beperkt in zijn wonen, vrije tijd,...?
•
Welke hulp heeft de persoon met een handicap precies nodig?
Het is belangrijk dat de beschreven situatie beantwoordt aan de realiteit en dat alle aspecten van de handicap besproken worden.
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
57
Opmaak van een multidisciplinair verslag Het multidisciplinair verslag wordt opgemaakt met de software "Griffoen", die het VAPH ter beschikking stelt. Het programma en de handleiding kunt u downloaden via de website van het VAPH voor de multidisciplinaire teams. (www.vaph.be/mdt/ - Documenten en publicaties). Ondertekening van het MDV De persoon met een handicap Het is de persoon met een handicap of zijn wettelijk vertegenwoordiger die bepaalt of hij een uitgeprinte versie van het verslag wil handtekenen. Er zijn twee mogelijkheden: •
De persoon met een handicap of de wettelijk vertegenwoordiger willen het verslag handtekenen. Dit kan niet door het team geweigerd worden ;
•
De persoon met een handicap of diens wettelijke vertegenwoordiger verlenen een volmacht aan het team om het verslag te versturen naar het VAPH, zonder dat een uitgeprinte versie werd handgetekend. Deze volmacht wordt bij voorkeur gegeven aan de hand van het model opgemaakt door het VAPH. Het team is niet verplicht een volmacht te aanvaarden; men kan oordelen dat het noodzakelijk is dat het verslag met betrokkene of diens wettelijk vertegenwoordiger nog eens overlopen en handgetekend wordt. Het team
Het MDV wordt in principe ondertekend door de 3 disciplines (dokter, psycholoog en de sociale discipline) die betrokken zijn bij de opmaak van het verslag: •
een dokter in de genees, heel- of verloskunde ;
•
een licentiaat in de psychologische op pedagogische wetenschappen ;
•
een houder van een diploma van een basisopleiding van 1 cyclus in het hoger onderwijs studiegebied
sociaalagogisch
werk
of
een
houder
van
het
diploma
gegradueerde
verpleegkundige, optie sociaal verpleegkundige.
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
58
Ze hoeven echter geen afgeprint verslag te handtekenen, op voorwaarde dat ze elkaar of een derde personeelslid de volmacht geven dit te doen in hun plaats. Versturen en bewaren van het MDV Het verslag wordt via het programma "Griffoen" beveiligd via het internet verstuurd naar de PA van het VAPH. De handgetekende versie of de volmacht wordt door het team bewaard. Deze documenten dienen niet aan het VAPH te worden overgemaakt, maar moeten kunnen getoond worden indien een medewerker van het VAPH er zou om vragen.
Vergoeding van het MDV bij een eerste aanvraag Het opmaken van een MDV (en andere documenten) is voor de persoon met een handicap gratis. Het team krijgt hiervoor een vergoeding van het VAPH. •
Momenteel ontvangt u een vergoeding van € 289,70 (index 2010) als het in het MDV sprake is van opvang, behandeling of begeleiding in een (semi-) residentiële voorziening of ambulante dienst ;
•
voor een multidisciplinair verslag (vergoeding voor adviesverlening inclusief adviesrapporten) voor een eerste aanvraag voor IMB krijgt u een vergoeding van € 275,54 (index 2010);
•
voor een multidisciplinair verslag of een adviesrapport voor hulpmiddelen en aanpassingen ontvangt u een vergoeding van € 234,53 (index 2010);
•
de vergoeding voor een door het Kennis- en Ondersteuningscentrum (KOC) erkende expert materiële bijstand opgemaakt verslag, bedraagt € 428,46 (index 2010)
De vergoeding zal uitbetaald worden nadat u de schuldvordering - dit is een document dat u ontvangt bij de erkenning - voor het betreffend verslag hebt overgemaakt aan de PA.
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
59
7.3
Opmaken en versturen van bijkomende documenten
Bij een eerste vraag naar hulpmiddelen en/of aanpassingen
Indien het gaat om een eerste vraag naar een tegemoetkoming voor IMB is bijkomend aan het MDV een adviesrapport nodig, tenzij: •
de persoon met een beperking of de wettelijke vertegenwoordiger enkel een tegemoetkoming vraagt voor incontinentiemateriaal (de aanvraag gebeurt via een attest incontinentie) ;
•
de persoon met een beperking of de wettelijke vertegenwoordiger een tegemoetkoming vraagt voor een rolstoel, duwwagen of buggy (de aanvraag gebeurt via de RIZIV-bundel).
Zoals reeds vermeld kan het MDT in complexe situaties het KOC inschakelen.
Bij een (gewone) vraag naar een PAB Naast de gebruikelijke documenten (A.001 en MDV) die nodig zijn om een VAPH-aanvraag in te dienen, is een gewone PAB-aanvraag slechts volledig wanneer ze wordt aangevuld met een PAB-aanvraagformulier en een PAB-inschalingsverslag. •
Het PAB-aanvraagformulier kan de persoon met een handicap zelf invullen en moet worden bezorgd aan de PA. Het formulier kan je terugvingen op de website van het VAPH (www.vaph.be - rubriek PAB – formulieren) ;
•
Het PAB-inschalingsverslag moet worden opgemaakt door MDT’s die specifiek erkend zijn voor het opmaken van dergelijk verslag en moet worden bezorgd aan de PAB-cel. Het inschalingsverslag wordt opgemaakt met de software "Griffoen", die het VAPH ter beschikking
stelt.
Het
programma
en
de
handleiding
kunt
u
downloaden
via
(www.vaph.be/mdt/ - Documenten en publicaties). Sinds 1 januari 2008 is een nieuwe PAB-aanvraag pas volledig als ook het inschalingsverslag aan het VAPH werd bezorgd. Elke nieuwe PAB-aanvrager zal door de PA gevraagd worden om onmiddellijk naar een PAB-MDT te gaan voor de opmaak van een inschalingsverslag.
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
60
Vergoeding van het inschalingsverslag PAB Voor de opmaak van een inschalingsverslag ter ondersteuning van de aanvraag ontvangt u een vergoeding van € 286,57 (index 2010).
7.4
Voorbereiden van het dossier
Zodra de PA het aanvraagformulier en het multidisciplinair verslag (en indien nodig andere documenten ter ondersteuning van de aanvraag) ontvangen heeft, zal nagekeken worden of het dossier volledig is en kan voorgelegd worden aan de PEC (en indien nodig een van de andere commissies). De persoon wordt op de hoogte gebracht van de stand van zijn dossier. U als team krijgt een kopie van dit bericht. Blijkt dat het dossier nog niet volledig is, dan zal het VAPH ook met u contact opnemen.
7.5
Het dossier wordt voorgelegd aan de provinciale evaluatiecommissie
Wanneer wordt de aanvraag voorgelegd aan de PEC? Eens het dossier volledig is, wordt het binnen de twee maanden voorgelegd aan de PEC. Betrokkene wordt door de PA op de hoogte gebracht op welke datum de commissie zijn aanvraag zal bespreken.
Wie zetelt in de PEC? De PEC is vooral samengesteld uit mensen die geen deel uitmaken van de administratie van het VAPH, onder andere juristen, psychologen, pedagogen, artsen, maatschappelijk werkers, ergotherapeuten en ervaringsdeskundigen.
Kan de persoon met een handicap deze zitting van de PEC bijwonen?
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
61
De persoon met een handicap kan tijdens de zitting zelf toelichting geven bij zijn aanvraag. De zitting gaat door in de PA op datum en uur zoals in de brief vermeld. De persoon met een handicap kan zich hiervoor ook laten bijstaan of vertegenwoordigen door zijn wettelijk vertegenwoordiger, een bloed- of aanverwant tot de derde graad, een representatieve syndicale organisatie, een ziekenfonds of OCMW of een vertegenwoordiger van een erkende organisatie voor personen met een handicap. Een lijst van deze organisaties kan men opvragen bij de PA of kan je ook terugvinden op de website van het VAPH. (www.vaph.be- Adressen – Organisaties personen met een handicap). De betrokkene vult hiervoor het document volmacht in, die samen met de uitnodigingsbrief werd meegestuurd.
Wat doet de PEC?
De PEC formuleert een antwoord op de volgende vragen: •
Voldoen de beperkingen van betrokkene aan de definitie handicap zoals die gehanteerd wordt binnen het VAPH?
•
Bij een vraag naar IMB: welk interventieniveau(s) en functiebeperking(en) zijn van toepassing?
•
Bij een vraag naar zorg: beantwoordt het gevraagde ticket aan de doelgroep van de soort zorg die wordt gevraagd? Of meer algemeen: aan het aanbod van de zorg voor personen met een handicap? bv. geen woonvorm voor personen met een primair psychiatrische problematiek.
•
Bij een vraag naar zorg: stemt het gevraagde bijstandsniveau overeen met het ondersteuningsbehoefteniveau van de aanvrager?
Mocht blijken dat de gegevens uit het multidisciplinair verslag onvolledig of onduidelijk zijn, dan zal de PEC om bijkomende gegevens vragen, zowel aan de persoon met een handicap als aan het MDT.
7.6
Verder verloop van het dossier
Bij een vraag naar hulpmiddelen en/of aanpassingen
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
62
Wanneer het VAPH oordeelt dat de persoon inschrijfbaar is, kan het dossier twee mogelijke wegen volgen: •
een aanvraag voor hulpmiddelen of aanpassingen die in de refertelijst voorkomen, zal door de administratie van het VAPH worden verwerkt ;
•
een aanvraag voor hulpmiddelen of aanpassingen die niet op de refertelijst voorkomen, of die een stuk duurder zijn dan het refertebedrag, kan voorgelegd worden aan de Bijzondere Bijstandscommissie [BBC]. Voorwaarde is evenwel dat de tenlasteneming niet reglementair is uitgesloten, en voldaan is aan de algemene en specifieke voorwaarden. Meer informatie kan u terugvinden in het Hulpmiddelenlexicon onder punt 4 – Bijzondere Bijstandscommissie.
Het is belangrijk dat u bij de aanvraag onmiddellijk duidelijk maakt of hulpmiddelen aangevraagd worden via de procedure van de BBC.
Bij een vraag naar een PAB
Bij een gunstige beoordeling van de inschrijfbaarheid én de vraag door de PEC wordt een principiële beslissing verstuurd. Daarna wordt het PAB-dossier overgemaakt aan de PAB-cel in het hoofdbestuur. Op basis van het inschalingsverslag en de jaarlijkse prioriteiten oordeelt de deskundigencommissie of de persoon in aanmerking komt voor een PAB. Deze commissie is samengesteld uit mensen werkzaam binnen en buiten het VAPH (dokter, mensen uit het werkveld, ervaringsdeskundigen, ...). Het is ook deze commissie die zal bepalen welk budget er op jaarbasis kan worden toegekend.
7.7
De betrokkene wordt ingelicht over de beslissing van het VAPH
De volgende stap in de inschrijvingsprocedure is de mededeling van de beslissing door het VAPH. Gaat het VAPH over de ganse lijn akkoord met de gevraagde bijstand, dan ontvangt betrokkene een gunstige beslissing. Oordeelt het VAPH dat betrokkene niet in aanmerking komt voor de gevraagde bijstand of een deel ervan, dan ontvangt hij/zij een voornemen van beslissing. Een voornemen is nog geen definitieve weigering.
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
63
Oordeelt het VAPH dat de gevraagde bijstand omwille van reglementaire redenen niet kan worden toegekend, dan ontvangt betrokkene een ongunstige beslissing.
Gunstige beslissing
Voornemen van beslissing
Ongunstige beslissing
Het VAPH oordeelt dat betrokkene in
Voornemen handicap
Het VAPH oordeelt dat betrokkene
aanmerking komt voor bijstand van
Het VAPH oordeelt dat betrokkene
inschrijfbaar
het VAPH (inschrijfbaar is) en gaat
niet inschrijfbaar is bij het VAPH.
gevraagde
akkoord met de gevraagde bijstand.
Betrokkene ontvangt een "voornemen
toegekend worden om reglementaire
Betrokkene ontvangt een gunstige
tot beslissing geen handicap"
redenen.
beslissing
is,
maar
bijstand
dat niet
de kan
In die situatie is de PEC van oordeel
Vb. snor- of bromfiets.
informatie over de te contacteren
dat
Betrokkene
instanties en/of de uitbetaling van
ervaren, niet van die aard zijn dat er
beslissingsbrief met een ""ongunstige
de tegemoetkoming.
kan gesproken worden over een
beslissing over de vraag."
met daarbij de nodige
de
problemen
die
worden
ontvangt
een
handicap zoals toepasselijk binnen VAPH. (Decreet van 7 mei) Voornemen vraag Het VAPH oordeelt dat betrokkene inschrijfbaar is, maar oordeelt dat hij niet in aanmerking komt voor de gevraagde bijstand. Betrokkene ontvangt een "voornemen tot weigering van de gevraagde bijstand"
De betrokkene gaat niet akkoord met de beslissing van het VAPH Wanneer de aanvrager niet akkoord gaat met het "voornemen tot beslissing" kan er een verzoek tot heroverweging ingediend worden bij de Adviescommissie. Reageert men niet op het voornemen tot beslissing, dan gaat het VAPH ervan uit dat betrokkene akkoord gaat met het voornemen en wordt het voornemen automatisch omgezet in een ongunstige beslissing. Is de definitieve beslissing van het VAPH negatief, dan kan betrokkene beroep aantekenen bij de Arbeidsrechtbank van zijn gerechtelijk arrondissement. Hoe moet dit praktisch ?
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
64
De betrokkene gaat niet akkoord met het "Voornemen
De betrokkene gaat niet akkoord met de ongunstige
tot beslissing"
beslissing van het VAPH
Binnen de 30 dagen na ontvangst van het voornemen tot
Binnen de 3 maand na ontvangst van de negatieve
beslissing,
beslissing van het VAPH, kan beroep aangetekend worden
stuurt
betrokkene
het
"verzoek
tot
heroverweging" (document dat werd meegestuurd met het
bij de Arbeidsrechtbank.
voornemen) aangetekend naar de provinciale afdeling van
Betrokkene doet dit door een verzoekschrift persoonlijk te
het VAPH.
bezorgen op de griffie van de rechtbank of het per
In dit verzoekschrift is het noodzakelijk te motiveren
aangetekend schrijven te versturen.
waarom betrokkene niet akkoord gaat met het voornemen
Een lijst met de arbeidsrechtbanken per provincie wordt
tot beslissing van het VAPH (eventueel gestaafd door
met de beslissing meegestuurd.
bijkomende verslaggeving) en of betrokkene gehoord wil worden door de Adviescommissie. De persoon met een handicap kan zich tijdens deze zitting laten bijstaan of vertegenwoordigen door iemand naar keuze. Indien betrokkene niet aanwezig kan zijn, moet deze vertegenwoordiging gestaafd worden door een volmacht.
7.8
Adviescommissie
De Adviescommissie zetelt te Brussel. Het dossier wordt door de PA voor advies overgemaakt aan deze commissie. Deze commissie moet binnen de 60 dagen een advies uitbrengen. De commissie maakt haar advies over aan de leidend ambtenaar van het VAPH, die uiteindelijk beslist of hij al dan niet akkoord kan gaan met het advies van de adviescommissie. Het opmaken van de uiteindelijke beslissing gebeurt terug in de PA. Betrokkene krijgt via de PA zijn definitieve beslissing(positief of negatief). Tegen deze beslissing kan indien gewenst nog beroep aangetekend worden bij de Arbeidsrechtbank.
7.9
Betrokkene ontvangt de beslissing genomen door de arbeidsrechtbank
Betrokkene ontvangt per aangetekend schrijven de definitieve beslissing die genomen werd door de arbeidsrechtbank. De PA wordt hiervan ook op de hoogte gebracht en geeft hieraan het nodige gevolg.
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
65
8 Specifieke procedures tot inschrijving en aanvraag bijstand De verschillende stappen beschreven in "Eerste aanvraag bij het VAPH" geven een overzicht van het dossierverloop bij een eerste aanvraag volgens de gewone procedure. In de termen van het VAPH een aanvraag volgens artikel 2 van het inschrijvingsbesluit. In sommige situaties is het niet noodzakelijk om al deze stappen te doorlopen en kan er een andere procedure gevolgd worden.
8.1
Versnelde inschrijvingsprocedure (= aanvraag via artikel 6bis)
Betrokkene beschikt over een attest waaruit duidelijk blijkt dat een andere instantie zijn handicap reeds heeft vastgesteld, dan kan hij beroep doen op de versnelde inschrijvingsprocedure. Concreet betekent dit dat de PA het dossier (aanvraagdocument + MDV) binnen de maand in plaats van twee maanden aan de PEC zal voorleggen. In dergelijke situatie is het voor de PEC duidelijk dat het om een persoon met een handicap gaat (duidelijkheid omtrent inschrijfbaarheid) en dient enkel nog de specifieke vraag naar bijstand geëvalueerd te worden.
Attesten
Om in aanmerking te komen voor een inschrijving via artikel 6bis dient de persoon te beschikken over één van volgende attesten: •
attest van verhoogde kinderbijslag, (tenminste 4 punten, KB 3.05.1991) of attest van recht op bijkomende kinderbijslag met een evaluatie van een zelfredzaamheid van ten minste vier punten of 15 punten op de medisch-sociale schaal (KB 28.03.2003) ;
•
attest van integratietegemoetkoming, bij wie een graad van zelfredzaamheid van ten minste 12 punten werd vastgesteld, of categorie 3, 4 of 5 ;
•
attesten van het buitengewoon kleuteronderwijs [BKO], attesten van het buitengewoon lager onderwijs (BLO type 2, 4, 5, 6 of 7), dus met uitzondering van type 1, 3 en 8, attesten van het buitengewoon secundair onderwijs [BUSO], opleidingsvorm 1 en 2 (OV 1 en 2): zowel
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
66
schoolattest als het inschrijvingsverslag of een verklaring dat het MDT dat verslag (doorverwijzingsattest naar het buitengewoon onderwijs) gezien heeft. Deze attesten zijn geldig tot 3 jaar nadat men het BO heeft verlaten ; •
8.2
attest van verlengde minderjarigheid of onbekwaam verklaarde.
Voorlopige inschrijving (= aanvraag via artikel 7)
Soms is het nog niet helemaal duidelijk of een kind een handicap heeft, maar er zijn sterke aanwijzingen in die richting. Er is echter nog verder onderzoek nodig. In die situatie kan men een voorlopige inschrijving aanvragen op basis van een attest van een MDT of een medisch attest. Concreet betekent dit dat er geen MDV moet opgemaakt worden. Op basis van een medisch attest waaruit blijkt dat er ernstige aanwijzingen zijn met betrekking tot het bestaan of ontwikkelen van een handicap kan betrokkene voorlopig worden ingeschreven. Dit attest kan worden opgemaakt door gelijk welke arts of door een MDT (waar een arts uiteraard deel uitmaakt van het team). Bij een voorlopige inschrijving volgens artikel 7, kan men: •
een beroep doen op een thuisbegeleidingsdienst voor kinderen tot 6 jaar ;
•
jongeren laten opnemen in een observatie- en behandelingscentrum [OBC].
De PEC oordeelt over de termijn van opname of begeleiding. De maximumtermijn voor thuisbegeleiding bedraagt 12 maanden. (Voor de opname in een OBC is er een afspraak om de termijn te beperken tot 6 maand, die periode lijkt lang genoeg om een MDV op te stellen.) Wil men daarna nog beroep doen op het VAPH, dan moet men zich laten inschrijven via de gewone procedure of de versnelde inschrijvingsprocedure.
8.3
Snelle procedure voor toekenning van een PAB (= aanvraag via artikel 7 bis)
De persoon met een handicap wenst een PAB aan te vragen en lijdt aan een snel evoluerende aandoening. Deze personen kunnen beroep doen op de snelle procedure voor toekenning van een PAB.
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
67
Met het oog op een toekenning van een PAB aan mensen met een snel evoluerende aandoening (dit is binnen de drie maanden), kan de PEC een beslissing nemen op basis van een medisch attest van een geneesheer-specialist
neurologie,
kinderneurologie
of
kindergeneeskunde.
De
te
gebruiken
evaluatieschalen en het model van het attest zijn vastgelegd door het VAPH. Om in aanmerking te komen voor deze spoedprocedure, moet voldaan zijn aan volgende voorwaarden: 1° De geneesheer attesteert dat de persoon met een handicap lijdt aan (diagnose): A) Voor personen met een leeftijd van minimum 21 jaar: •
Amyotrofe lateraalsclerose [A.L.S.] ;
•
Primaire lateraalsclerose [P.L.S.] ;
•
Progressieve (spino)musculaire atrofie [P.M.A. of P.S.M.A.] ;
•
Corticobasale degeneratie [C.B.D.] ;
•
Multisysteematrofie [M.S.A.] ;
•
Progressieve suprancleaire verlamming [P.S.P.].
B) Voor personen met een leeftijd van minimum 6 jaar en maximum 20 jaar: •
Een evolutieve neuromusculaire aandoening;
•
Een metabole stoornis met ernstige evolutieve weerslag op het algemeen functioneren.
Voor personen met een leeftijd van minder dan 21 jaar wordt rekening gehouden met de zelfstandigheid die de betrokkene had verworven op het ogenblik dat hij zes jaar werd. 2° in (minstens) één van onderstaande domeinen heeft er, over een periode van één jaar of minder, een belangrijke progressie met een uitgesproken vermindering van de zelfredzaamheid plaatsgevonden, met name: •
Domein verplaatsing: van zelfstandig stappen naar onmogelijkheid om zonder hulp van derden op te staan en zich te verplaatsen ;
•
Domein zich wassen en aankleden: van zich zelfstandig kunnen wassen en aankleden naar onmogelijkheid zich zelfstandig te wassen en aan te kleden ;
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
68
•
Domein eten: van zelfstandig kunnen eten naar onmogelijkheid om zelfstandig te kunnen eten;
•
Domein toiletgang: van alleen naar toilet kunnen gaan en zich reinigen naar de noodzaak om volledig geholpen te worden om naar toilet te gaan en zich te reinigen ;
•
Domein ademhaling: de persoon kan niet meer zelfstandig ademen en heeft nood aan voortdurend toezicht omwille van de beademing.
Een aanvraag i.k.v. de spoedprocedure wordt ingediend bij de PA door middel van een medisch attest, ingevuld door een neuroloog of geneesheer specialist in de kinderneurologie of kindergeneeskunde, en een PAB-aanvraagformulier. Er is geen multidisciplinair verslag en geen PABinschalingsverslag nodig bij indiening van de vraag. Wanneer een PAB werd toegekend, moet er wel binnen het jaar een inschalingsverslag worden ingediend bij het VAPH. Het PAB-aanvraagformulier en het medisch attest PAB-spoedprocedure kan u downloaden via de website (www.vaph.be - Persoonlijke-Assistentiebudget – Formulieren). Personen die een toekenning krijgen via de spoedprocedure krijgen steeds het maximumbedrag. Er wordt wel rekening gehouden met het aantal dagen dat de persoon gebruik maakt van een dagcentrum of semi-internaat voor niet-schoolgaanden.
8.4
Inschrijvingsprocedure om dringende redenen (= aanvraag via artikel 8)
In bepaalde noodsituaties - "indien er ernstige indicaties zijn met betrekking tot het bestaan of ontwikkelen van een handicap en er dringend bijstand moet geboden worden om de sociale, lichamelijke of psychische toestand van de persoon met een handicap niet ernstig in gevaar te brengen" -
kunnen personen met een handicap voorlopig ingeschreven worden ’om dringende
redenen’. Hierbij is geen MDV nodig. De aanvraag via artikel 8 gebeurt op basis van: •
een vonnis van de jeugdrechter ;
•
een beslissing van het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg ;
•
een gemotiveerd medisch attest ;
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
69
•
een attest van een erkend MDT.
De PA beslist of de persoon al dan niet voorlopig wordt ingeschreven. Personen met een handicap kunnen dan maximaal drie maanden opgenomen worden in een voorziening. Wil men daarna beroep doen op bijstand door het VAPH, dan dient men de gewone of de versnelde inschrijvingsprocedure te volgen.
9 Tweede of volgende aanvraag bij het VAPH Eens de PA naar aanleiding van een eerste aanvraag heeft laten weten dat de persoon ingeschreven is bij het VAPH, wordt het eenvoudiger om een tweede, derde, en volgende vraag om bijstand in te dienen. Het VAPH gaat dan niet meer zozeer oordelen over ‘de handicap’, maar gaat nog wel de specifieke vraag tot bijstand beoordelen. Afhankelijk van de vraag, zal het dossier beoordeeld worden door de PEC, de administratie, de BBC of de deskundigencommissie (cf. supra).
9.1
Formulier aanvraag tot inschrijving en bijstand (A.001)
Uit ervaring weten we dat het dikwijls voor alle partijen duidelijker is om ook bij de volgende aanvragen een A.001-formulier te gebruiken. Zo worden ook geen gegevens vergeten. Wanneer het VAPH reeds over een rechtsgeldig ingediende aanvraag beschikt voor deze persoon, kan hij zijn unieke toegangscode vragen om met deze een A.001-formulier via de website van het VAPH te verzenden (https://www.vaph.be/egov/). Zijn persoonsgegevens zijn dan reeds vooraf ingevuld. Deze code dient aangevraagd te worden bij de PA en wordt per post meegedeeld.
9.2
Multidisciplinair verslag (A.002)
Als het nodig is, zal de PA een update van een A.002 verslag vragen aan de persoon met een handicap of aan u, zijn multidisciplinair team.
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
70
Wanneer is een multidisciplinair verslag bij een tweede of volgende aanvraag nodig?
•
De persoon met een beperking is reeds erkend als een persoon met een handicap bij het VAPH maar stelt voor de eerste keer een vraag naar Zorg ;
•
De persoon met een beperking is reeds erkend als een persoon met een handicap bij het VAPH maar stelt voor de eerste keer een vraag naar hulpmiddelen en/of aanpassingen sinds 1 januari 2002 (cf. gespecialiseerd MDV; B.V.R. 13 juli 2001);
•
De persoon met een beperking kreeg vroeger al een bepaald zorgticket toegekend. De persoon met een beperking of de wettelijke vertegenwoordiger stelt nu echter een vraag naar bijstand die niet valt onder het vroeger besliste bijstandsveld (of gelijkstelling met het bijstandsveld).
•
De persoon met een beperking kreeg vroeger al een zorgticket voor een bepaalde doelgroep toegekend. De persoon met een beperking of de wettelijke vertegenwoordiger stelt nu echter een vraag naar bijstand voor zorg voor een andere doelgroep ;
•
De persoon met een beperking of de wettelijke vertegenwoordiger stelt een vraag naar tegemoetkoming in hulpmiddelen, aanpassingen of bijstand en er is geen MDV dat een accuraat beeld geeft van de huidige situatie. Zo is het mogelijk dat de toestand (en/of omgeving) van de persoon met een beperking sterk is veranderd sinds de opmaak van het laatste MDV, en de wijzigingen onvoldoende naar voor kunnen worden gebracht in een adviesrapport. Met uitzondering van eerste aanvragen IMB sinds 1 januari 2002, is in het geval, vermeld onder het laatste streepje, in volgende situaties toch geen MDV noodzakelijk: a. De persoon met een beperking kreeg in het verleden al een positieve beslissing voor het hulpmiddel, aanpassing of bijstand ; b. de persoon met een beperking of de wettelijke vertegenwoordiger vraagt enkel een tegemoetkoming voor de herstelling of het onderhoud van een hulpmiddel waarvoor vroeger een tegemoetkoming werd verleend ; c. de persoon met een beperking of de wettelijke vertegenwoordiger stelt een vraag naar tegemoetkoming voor incontinentiemateriaal ; d. de persoon met een beperking of de wettelijke vertegenwoordiger vraagt enkel een tegemoetkoming in de aankoop van een rolstoel, duwwagen of buggy ;
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
71
e. vanaf januari 2009: wanneer de persoon met een beperking in het verleden al een tegemoetkoming kreeg voor een hulpmiddel of aanpassing van het VAPH, en deze persoon vraagt nu enkel eenvoudige hulpmiddelen met een refertebedrag tot 375 euro (niet geïndexeerde bedrag). Deze hulpmiddelen zijn aangeduid met een asterisk (*) in de refertelijsten die in voege treden vanaf januari 2009. In die situatie is niet langer een MDV nodig. Vergoeding van het MDV •
De basisvergoeding voor het opmaken van een MDV bedraagt € 234,99 (index 2009). Voor vragen IMB is deze vergoeding voor de hele adviesverlening, inclusief adviesrapporten ;
•
Bijkomend is er de extra subsidie voor eerste vragen voor materiële bijstand. In totaal betekent dit een subsidie van € 276,08 (index 2009) voor een multidisciplinair verslag voor een eerste aanvraag voor IMB (vergoeding voor adviesverlening inclusief adviesrapporten).
•
In het kader van opvang, behandeling en begeleiding in een (semi-) residentiële of ambulante voorziening bedraagt de vergoeding voor een MDV € 310,21 (index 2009).
9.3
Bijkomende documenten
Bij een vraag naar hulpmiddelen en/of aanpassingen
In volgende situaties moet het MDT een adviesrapport [AR] opstellen: 1. De persoon met een beperking of de wettelijke vertegenwoordiger vraagt tegemoetkoming in een hulpmiddel, aanpassing of bijstand, waarvoor in het verleden nog geen positieve beslissing werd verkregen. In volgende situaties kreeg men in het verleden nog geen positieve beslissing voor tegemoetkoming voor hulpmiddelen, maar is toch geen AR noodzakelijk: a. De persoon met een beperking of de wettelijke vertegenwoordiger vraagt enkel het tegemoetkoming voor de herstelling of het onderhoud van een hulpmiddel dat eerder werd toegekend ;
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
72
b. de
persoon
met
een
beperking
of
de
wettelijke
vertegenwoordiger
vraagt
tegemoetkoming voor incontinentiemateriaal (de aanvraag gebeurt via een attest incontinentie) ; c. de persoon met een beperking of de wettelijke vertegenwoordiger vraagt een tegemoetkoming voor rolstoel, duwwagen of buggy (de aanvraag gebeurt via de RIZIVbundel); d. vanaf januari 2009: wanneer de persoon met een beperking in het verleden al een tegemoetkoming kreeg voor een hulpmiddel of aanpassing van het VAPH, en deze persoon vraagt nu enkel eenvoudige hulpmiddelen met een refertebedrag tot 375 euro (niet geïndexeerde bedrag). Deze hulpmiddelen zijn aangeduid met een asterisk (*) in de refertelijsten die in voege treden vanaf januari 2009. In die situatie is niet langer een AR nodig; een gemotiveerde aanvraag door de persoon met een beperking of zijn wettelijke vertegenwoordiger
volstaat.
Dit
gebeurt
bij
voorkeur
aan
de
hand
van
een
standaarddocument te downloaden via de website (www.vaph.be - Hulpmiddelen – Formulieren – Aanvraag hulpmiddelen en aanpassingen bij een tweede en volgende vraag). Wanneer men gebruik maakt van dit formulier, is het niet nodig een A.001 in te vullen. We kunnen veronderstellen dat sommige mensen toch hulp zullen nodig hebben om dergelijke gemotiveerde aanvraag op te stellen. We verwachten dat in deze situaties u als multidisciplinair team hen hierin zal bijstaan. 2. De persoon met een beperking of de wettelijke vertegenwoordiging vraagt tegemoetkoming voor een hulpmiddel waarvoor in het verleden een positieve beslissing werd verkregen, maar de refertetermijn is nog niet verstreken. In één situatie is geen AR noodzakelijk (vanaf januari 2009): voor de aanvraag van enkele eenvoudige hulpmiddelen met een refertebedrag tot 375 euro (niet geïndexeerde bedrag), is niet langer een AR nodig. Deze hulpmiddelen zijn aangeduid met een asterisk (*) in de refertelijsten die in voege treden vanaf januari 2009. Een gemotiveerde aanvraag door de persoon met een beperking of zijn wettelijke vertegenwoordiger volstaat. Dit gebeurt bij voorkeur aan de hand van een standaarddocument te downloaden via de website (www.vaph.be - Hulpmiddelen – Formulieren – Aanvraag hulpmiddelen en aanpassingen bij een tweede en volgende vraag). Wanneer men gebruik maakt van dit formulier, is het niet nodig een A.001 in te vullen.
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
73
3. De persoon met een beperking kreeg in het verleden al een positieve beslissing voor het hulpmiddel, aanpassing of bijstand, en de refertetermijn is verstreken. Een gemotiveerde aanvraag door de persoon met een beperking of zijn wettelijke vertegenwoordiger volstaat. Dit gebeurt bij voorkeur aan de hand van een standaarddocument te downloaden via de website (www.vaph.be - Hulpmiddelen – Formulieren – Aanvraag hulpmiddelen en aanpassingen bij een tweede en volgende vraag). Wanneer men gebruik maakt van dit formulier, is het niet nodig een A.001 in te vullen. Opmerking: omwille van omstandigheden is het mogelijk dat het hulpmiddel niet werd aangekocht of de aanpassing niet werd uitgevoerd binnen de geldigheidstermijn van de beslissing (cf. einddatum in beslissingen - INF/MDT/0806). Een nieuw AR is ook in deze situaties niet nodig.
Bij een vraag naar PAB
Is de persoon met een handicap reeds ingeschreven bij het VAPH, dan volstaat het om het PABaanvraagformulier ingevuld over te maken aan de PA van de woonplaats. Een tweede stap bij de aanvraag van een PAB is de opmaak van een inschalingsverslag. De afgelopen jaren werd geopteerd om de PAB-aanvragers niet onmiddellijk een inschalingsverslag te laten opmaken. Maar om de toekenning van nieuwe PAB’s coherent te laten verlopen, is het belangrijk dat er een beeld wordt verkregen van de aard en de ernst van beperkingen van de aanvrager. Daarom werd vanaf februari 2006 gestart met de inhaaloperatie van de nog niet ingeschaalde PABaanvragers. Om de werkdruk voor de PAB-MDT’s te spreiden, verloopt deze inhaaloperatie in fasen. Deze loopt nog tot in 2009.
Vergoeding
•
Dit jaar bedragen de geïndexeerde vergoedingen voor het opmaken van een adviesrapport voor hulpmiddelen en aanpassingen € 234,99 (index 2009).
•
Voor een inschalingsverslag ter ondersteuning van een aanvraag van een PAB kunnen de teams een vergoeding van € 287,12 (index 2009).
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
74
9.4
Specifieke procedures
Ook wanneer de persoon reeds erkend is als persoon met een handicap, kan hij een aanvraag bij het VAPH indienen voor een PAB via artikel 7 bis. Daarenboven kan een zelfde persoon met tussenpozen meer dan eens beroep doen op artikel 8 op voorwaarde dat de situatie waarin de persoon zich bevindt verschillend is én er terug dringend nood is aan bijstand. Een verlenging onmiddellijk na de voorlopige inschrijving via artikel 8 omwille van de dringendheid van de situatie kan enkel via een gewone aanvraag.
10 Residuariteit en wettelijke subrogatieregeling De omschrijving van handicap in het decreet laat toe om de doelgroep af te bakenen ten aanzien van categorieën die op andere vormen van welzijns- of gezondheidszorg zijn aangewezen. Bovendien beoogt artikel 14 in hetzelfde decreet dat het VAPH niet de kosten moet dragen die normaal ten laste vallen van andere wetgevingen. In ieder afzonderlijk dossier moet men zich over de nood aan speciale zorg uitspreken. Iedere persoon vertoont bepaalde beperkingen die echter niet steeds het beroep op de specifieke voorzieningen of diensten van het VAPH verantwoorden. De beperkingen van de kansen tot sociale integratie moeten de gewone beperkingen waar elke persoon mee geconfronteerd wordt, en die geen bijzondere hulpverlening vereisen, overschrijden. Het VAPH houdt er ook rekening mee dat vanuit andere wetgevingen eveneens voorzieningen of hulpmiddelen voor personen met een handicap worden gesubsidieerd. Zoals bv. de diensten voor geestelijke gezondheidszorg, de revalidatiecentra, het buitengewoon onderwijs, het ziekenfonds. Dubbel gebruik en overlappingen moeten worden vermeden. Desgevallend kan het VAPH wel een aanvullende rol spelen. Na een ongeval, arbeidsongeval, beroepsziekte,… kan iemand nood hebben aan hulpmiddelen, gespecialiseerde begeleiding of kan zelfs een opname nodig zijn. Wanneer de handicap het gevolg is van een ongeval bestaat de mogelijkheid dat de betrokkene recht heeft op een uitkering van de verzekering
voor
de
verzekeringsmaatschappij
hulpmiddelen/begeleiding/opvang. van
de
derde
verantwoordelijke
Vaak van
gaat
het
een
ongeval
om
de
of
de
arbeidsongevallenverzekeraar van de werkgever van de persoon. Maar ook het Fonds voor Arbeidsongevallen
of
het
Gemeenschappelijk
Motorwaarborgfonds
zijn
mogelijke
derde
vergoedingsdebiteurs.
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
75
De persoon met een handicap moet in eerste instantie aan de verzekeringsmaatschappij vragen om alle, ook toekomstige, kosten die het gevolg zijn van het ongeval en de daaruit voortvloeiende handicap op zich te nemen. Het VAPH kan bij wijze van voorschot tegemoetkomingen verlenen aan de persoon met een handicap, dit in afwachting van een definitieve vergoeding van de derde vergoedingsdebiteur. Het VAPH kan pas over de brug komen met voorschotten als de persoon met een handicap zijn aanspraken doet gelden tegenover de derde vergoedingsdebiteur. Wanneer er een definitieve regeling (hetzij een overeenkomst, hetzij een rechterlijke uitspraak) bestaat tussen de derde vergoedingsdebiteur en de persoon met een handicap inzake de vergoeding van de schade, dan mag het VAPH geen tussenkomsten meer verlenen aan de persoon met een handicap, tenzij voor schade die niet is begrepen in de definitieve regeling. In het geval de vergoeding die voorzien is in de definitieve regeling lager is dan deze die het VAPH kan toekennen, dan betaalt het VAPH het verschil. Indien bepaalde bijstand echter niet is vergoed krachtens de definitieve regeling omdat de persoon met een handicap heeft nagelaten hiervoor vergoeding te vragen aan de derde vergoedingsdebiteur, dan kan het VAPH ook weigeren om nadien nog tegemoetkomingen te verlenen met betrekking tot deze bijstand. De persoon met een handicap heeft in dat geval immers zijn aanspraak niet laten gelden ten opzichte van de derde vergoedingsdebiteur. Belangrijk: Om een zo volledig mogelijke schadevergoeding te bekomen, rekening houdende met alle zorgvragen die de persoon met een handicap tot het VAPH richtte en in de toekomst nog zal richten, is het belangrijk dat het VAPH bij de schaderegeling (zowel minnelijk als gerechtelijk) wordt betrokken. Het VAPH is immers het best geplaatst om informatie te verstrekken inzake haar tussenkomsten en de kostprijs hiervan. Heeft hij recht op een tussenkomst van het VAPH, dan zal hij die tussenkomst onmiddellijk verkrijgen. Ook als een verzekering later nog een tegemoetkoming zal storten. Met andere woorden: wie een handicap heeft opgelopen door een ongeval, krijgt een tussenkomst van het VAPH in afwachting van de verzekeringsvergoeding waar hij of zij eventueel recht op heeft. Aangezien het VAPH met haar tussenkomst eigenlijk in de plaats van de verzekering betaalt, mag het door de wettelijke subrogatieregeling automatisch in plaats van de persoon met een handicap optreden om dat verzekeringsbedrag terug te krijgen van de verzekering. En dit voor alle vormen van bijstand waarvoor het VAPH tussenkomst kan geven. Sinds 2002 geldt dit dus niet enkel voor hulpmiddelen in de thuissituatie maar ook voor zorg en een PAB.
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
76
Deze regeling heeft niets dan voordelen, zowel voor de persoon als voor het VAPH zelf. Het VAPH zal het geld kunnen terugkrijgen dat het uitgeeft voor handicaps waarvoor een derde aansprakelijk is. Daardoor komen middelen vrij waarmee meer personen beter kunnen worden geïntegreerd in de maatschappij.
En
de
persoon
zelf
ondervindt
geen
hinder
van
het
systeem:
als
de
verzekeringsmaatschappij uiteindelijk minder geld geeft dan het VAPH al heeft toegekend, vordert het VAPH die som niet terug van hem. De toegekende tussenkomsten blijven wat ze zijn, de persoon met een handicap blijft recht hebben op bijstand van het VAPH. Uw rol als team bestaat erin om een persoon met een handicap, wiens handicap het gevolg is van een ongeval, te begeleiden en erover te waken dat het VAPH betrokken wordt bij het totstandkomen van een definitieve regeling.
11 Vanaf wanneer een tussenkomst in de kosten? 11.1 Datum tenlasteneming In de beslissingsbrief waarin staat van welke dienstverlening de persoon met een handicap kan gebruik maken, staat ook steeds de datum vanaf wanneer dit kan of voor welke periode. Binnen het VAPH gebruikt men hiervoor de term tenlasteneming. De eerst mogelijke dag van betaling wordt dan ook de datum tenlasteneming genoemd.
Zorg Het VAPH betaalt nooit de dagen van een opname of begeleiding vóór de eerste dag van de maand waarin de vraag schriftelijk werd gesteld (postdatum, datum afgifte of datum elektronische verzending). De datum tenlasteneming is afhankelijk van het tijdstip waarop het dossier volledig is ingediend. De datum tenlasteneming is de eerste dag van de kalendermaand waarin het A.001-formulier of de brief werd verstuurd, op voorwaarde dat het multidisciplinair verslag (A.002), indien dit moet ingediend worden, voor de laatste dag van de daaropvolgende kalendermaand toekomt op de PA.
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
77
Bv. A.001 wordt verstuurd op 14 maart 2009, 1 maart 2009 is de datum tenlasteneming op voorwaarde dat het A.002 verslag uiterlijk op 30 april op de PA toekomt. Komt het verslag later toe, dan wordt de datum tenlasteneming, de eerste dag van de maand voorafgaand aan de maand waarin het verslag op de PA toekomt. Bv. A.001 wordt verstuurd op 14 maart 2009, op de PA ontvangt men het A.002 verslag op 5 mei, 1 april 2009 wordt de datum tenlasteneming. Lukt het niet om het verslag binnen de 4 maand na het indienen van het eerste document (A.001 of brief) in te dienen, dan wordt de datum tenlasteneming de eerste dag van de maand waarin het verslag wordt ingediend. Bv. A.001 wordt verstuurd op 14 maart 2009, A.002 komt bij de PA binnen op 5 juli, de datum tenlasteneming wordt 1 juli. (A.002 werd ingediend na 30 juni, dus niet binnen de 4 maand na het eerste document) Bij de procedure die opgestart wordt in dringende situaties (art.8) geldt een andere regeling. De datum van indiening van de aanvraag geldt als datum tenlasteneming. In het geval van plaatsing door een jeugdrechter of verwijzing door het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg geldt de datum van plaatsings- of verwijzingsbeslissing als datum tenlasteneming op voorwaarde dat deze beslissingen binnen de twee weken aan het VAPH worden overgemaakt.
Hulpmiddelen en aanpassingen Indien de persoon met een handicap voor het eerst een aanvraag doet voor hulpmiddelen en/of aanpassingen, komen facturen van één jaar voor de datum tenlasteneming in aanmerking om terugbetaald te worden. Voor de bepaling van de datum tenlasteneming geldt de regeling zoals ze hierboven werd toegelicht.
Persoonlijke-Assistentiebudget
Bij de toekenning van een PAB is het de Deskundigencommissie die op basis van de op dat moment geldende prioriteitenregels, bepaalt vanaf wanneer het budget wordt toegekend.
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
78
11.2 Overmacht inroepen Overmacht wordt in vele gevallen ingeroepen wanneer het multidisciplinair verslag niet binnen de gestelde termijn kan ingediend worden en daardoor de datum tenlasteneming dreigt verschoven te worden. Het is niet de bedoeling dat het inroepen van overmacht een algemene regel wordt. Er is slechts sprake van overmacht bij abnormale en onvoorzienbare omstandigheden die onafhankelijk zijn van de wil van de persoon die de overmacht inroept, en waarvan de gevolgen ondanks alle voorzorgsmaatregelen niet konden worden vermeden. Redenen waarom overmacht kan worden ingeroepen kunnen zijn : •
Betrokkene kon niet de nodige medewerking verlenen omwille van zware ziekte, hospitalisatie, ...;
•
In zeer uitzonderlijke omstandigheden: medische gegevens noodzakelijk ter vervollediging van het verslag laten op zich wachten;
•
Andere ......
Opgelet! Bij een procedure opgestart in het kader van Art.8 kan geen overmacht ingeroepen worden!
Wie kan overmacht inroepen ? Overmacht kan zowel door het MDT als de persoon met een handicap of de wettelijke vertegenwoordiger ingeroepen worden.
Wanneer kan overmacht ingeroepen worden ? Het is in ieders belang om dit zo vlug mogelijk te doen. Indien binnen de 3 maand na het opvragen van de ontbrekende info geen overmacht werd aangevraagd, wordt vanuit de PA een rappel verstuurd (cfr. Richtlijnen omtrent stopzetting van een aanvraag - INF/MDT/0804 ). In deze rappel wordt het MDT er aan herinnerd dat het dossier zal beschouwd worden als afgesloten, bv. als het multidisciplinair verslag ontbreekt, of onvolledig aan de
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
79
PEC zal worden voorgelegd indien de aanvraag niet binnen 3 maanden wordt vervolledigd. We verwachten dat overmacht wordt ingeroepen tot drie maand na verzendingsdatum van deze rappel.
Wanneer wordt de aanvraag beschouwd als afgesloten? (afspraak)
Wanneer het dossier nog niet volledig is 6 maand na het inroepen van de overmacht, wordt een rappel verstuurd. In het rappel wordt vermeld dat de aanvraag wordt beschouwd als afgesloten, bv. als het multidisciplinair verslag ontbreekt, of het dossier onvolledig aan de PEC zal worden voorgelegd, indien de aanvraag niet binnen 3 maanden wordt vervolledigd.
Hoe kan overmacht ingeroepen worden ? Schriftelijk (gericht aan de PA) met duidelijke vermelding van de reden en de motivatie, aan de hand van een standaarddocument te downloaden via de website van het VAPH voor multidisciplinaire teams (www.vaph.be/mdt - Formulieren - Verklaring overmacht).
11.3 Communautaire en internationale relaties Mogelijkheden voor een inwoner van het Nederlands taalgebied zonder Brussel Hoofdstad
Iemand die in het Nederlands taalgebied (één van de 5 Vlaamse provincies) woont, een aanvraag heeft ingediend bij het VAPH en een principieel toegangsticket heeft verkregen, kan: •
via het VAPH toegang hebben tot alle voorzieningen die gevestigd zijn in Brussel, voor zover deze erkend en gesubsidieerd worden door het VAPH;
•
via de Commission Communautaire Française, Service Bruxellois Francophone des Personnes Handicapées, toegang krijgen tot voorzieningen die gevestigd zijn in Brussel, voor zover deze erkend en gesubsidieerd worden door de Commission Communautaire Française; Men moet hiervoor wel beschikken over een principieel toegangsticket van het VAPH. De opname wordt gesubsidieerd door de Commission Communautaire Française;
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
80
•
via de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad, Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten, toegang krijgen tot voorzieningen die gevestigd zijn in Brussel, voor zover deze erkend en gesubsidieerd worden door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie; Men moet hiervoor wel beschikken over een principieel toegangsticket van het VAPH. De opname wordt gesubsidieerd door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie.
•
via het VAPH hulpmiddelen gesubsidieerd krijgen, ook al gaat deze persoon naar een voorziening van de Commission Communautaire Française of de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad.
Mogelijkheden voor een inwoner van het Brussels hoofdstedelijk Gewest
Iemand die woont in het 2-talig Brussels hoofdstedelijk Gewest (Brussel hoofdstad of één van de 19 gemeenten rond Brussel) kan ofwel : •
toegang krijgen tot het VAPH, op voorwaarde dat de aanvraag mee ondertekend wordt door een voorziening erkend door het VAPH of een erkend MDT dat vestigingsplaats in Brussel heeft;
•
toegang krijgen tot de Commission Communautaire Française, Service Bruxellois Francophone des personnes handicapées [COCOF] volgens de procedure die binnen dit Fonds (niet VAPH) gebruikelijk is. Indien deze persoon nood heeft aan hulpmiddelen, moet de aanvraag daarvoor gebeuren bij de Commission Communautaire Française ;
•
toegang krijgen tot een voorziening van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie [GGC] van Brussel-Hoofdstad volgens de procedure die binnen dit Fonds (niet VAPH) gebruikelijk is. Indien deze persoon nood heeft aan hulpmiddelen, kan deze hiervoor een aanvraag indienen bij het VAPH.
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
81
Samenwerkingsakkoord Vlaanderen – Wallonië Om de relaties met Wallonië te regelen is er een samenwerkingsakkoord gesloten tussen de Vlaamse Gemeenschap en het Waalse Gewest. Dit regelt hoe en in welke situaties een inwoner van Vlaanderen, bijstand kan ontvangen van het Agence Wallonne [AWIPH] of omgekeerd een inwoner van Wallonië van het VAPH. Dankzij dit akkoord kan een persoon met een handicap die woont in Vlaanderen of Wallonië zich met zijn vraag wenden tot het andere landsgedeelte onder bepaalde voorwaarden. Het samenwerkingsakkoord stelt dat dit enkel kan indien de persoon nood heeft aan deze bijstand op het grondgebied waar hij niet woont, omwille van zijn woonplaats, persoonlijkheid of specifieke handicap. Het Agentschap tot wie de persoon zijn aanvraag richt, beslist over de vraag. Het samenwerkingsakkoord regelt alles behalve IMB en PAB. De tekst spreekt over ‘toegang tot een voorziening gevestigd op het grondgebied van de andere partij’. Onder ‘voorziening’ verstaat het akkoord: elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die erkend en gesubsidieerd is om prestaties te verlenen betreffende de integratie van de personen met een handicap. Individuele bijstand wordt door de tekst van het samenwerkingsakkoord uitdrukkelijk uitgesloten (artikel 6 van het samenwerkingsakkoord). Dit wil zeggen dat een inwoner van Vlaanderen die op basis van het samenwerkingsakkoord naar een Waalse voorziening gaat, nog steeds materiële bijstand krijgt van het VAPH. Omgekeerd moet een inwoner van Wallonië die verblijft in een Vlaamse voorziening een tussenkomst in materiële bijstand vragen aan het Waals Agentschap. Een inwoner van Wallonië wil beroep doen op een voorziening van het VAPH Een inwoner van Wallonië die toegang vraagt tot een erkende en gesubsidieerde voorziening van het VAPH moet cumulatief aan 2 voorwaarden voldoen: 1. Een verzoek indienen dat gegrond is krachtens de regelgeving van het VAPH ; Dit betekent dat betrokkene bij het VAPH een klassieke procedure tot inschrijving moet doorlopen. Hij moet bijgevolg een aanvraag indienen bij het VAPH d.m.v. een A.001, hij moet een verslag indienen opgemaakt door een MDT (A.002), zijn aanvraag moet behandeld worden door de PEC enz. Alle aanvragen worden behandeld door de PA van Brabant.
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
82
2. Het verzoek moet gerechtvaardigd zijn op grond van één van volgende motieven: rekening houdend met de woonplaats of de persoonlijkheid of de handicap is het noodzakelijk dat de aanvrager toegang krijgt tot een voorziening van het VAPH ; Bv. Het woonplaatscriterium: een voorziening in Vlaanderen ligt veel korter bij de woonplaats van een aanvrager, dan een gepaste voorziening erkend en gesubsidieerd door het Waals Agentschap. Bv. Het persoonlijkheidscriterium: een persoon is Nederlandstalig en ondervindt taalproblemen in voorzieningen van het Waals Agentschap. op het grondgebied waarvoor het Waals Agentschap bevoegd is, is er geen specifieke voorziening die aangepast is aan de handicap van de aanvrager terwijl dergelijke voorziening er wel is op het grondgebied waarvoor het VAPH bevoegd is. Onder ‘aangepaste voorziening’ wordt een dienst bedoeld die erkend is om prestaties te leveren aan personen met een welbepaalde handicap. De persoon richt zijn vraag tot het VAPH. Het VAPH stuurt een kopie van de aanvraag naar het Waals Agentschap. Daar kijkt men na of deze persoon reeds bij hen gekend is. Is hij gekend, dan wordt een kopie van de goedkeurings- of weigeringsbeslissingen én van het dossier bezorgd aan het VAPH. Is deze persoon niet gekend bij het Waals Agentschap, dan wordt deze boodschap schriftelijk meegedeeld aan het VAPH. Het is de PEC die de ‘noodzakelijkheid’ van de opname onderzoekt. Het is niet omdat een inwoner van Wallonië bijvoorbeeld enkel Nederlands spreekt, dat de PEC onmiddellijk moet overgaan tot tenlasteneming. De PEC heeft een beoordelingsvrijheid. Als het gaat over het taalaspect kan een bijstandsveld worden toegekend; gaat het over de woonplaats (de dichtstbijzijnde voorziening), dan wordt enkel toegang verleend tot die welbepaalde voorziening. Indien de PA een gunstige beslissing neemt op basis van het woonplaats-, persoonlijkheids- of handicapcriterium, draagt het VAPH de kosten van de bijstand. Indien de PA een gunstige beslissing wil nemen over de toegang tot een met naam genoemde, specifieke handicapgebonden voorziening, deelt zij dit eerst schriftelijk mee aan het Waals Agentschap. Dit Agentschap laat binnen de maand weten of het al dan niet instemt met deze beslissing.
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
83
•
Indien het Waals Agentschap instemt, verbindt het zich om de kosten van de bijstand te dragen. De terugbetaling gebeurt aan de hand van een jaarlijkse afrekening.
•
Indien het Waals Agentschap niet instemt en het VAPH toch een gunstige beslissing betekent, draagt het VAPH de kosten van de bijstand.
De PA bezorgt een kopie van de beslissing aan het Waals Agentschap.
Een inwoner van Vlaanderen wil beroep doen op een voorziening in Wallonië De voorwaarden van tenlasteneming in het kader van het samenwerkingsakkoord moeten ook vervuld zijn uit hoofde van de inwoner van Vlaanderen die bijstand wenst van een voorziening van het Waals Agentschap. 1. Zijn verzoek moet voldoen aan de regelgeving van het Waals Agentschap; 2. Het Waals Agentschap onderzoekt bovendien of de persoon op basis van het woonplaats-, persoonlijkheids- en/of handicapcriterium in aanmerking komt voor bijstand in het kader van het samenwerkingsakkoord of, in een andere situatie, hij kan toegelaten worden tot een specifieke voorziening van het Waals Agentschap. De persoon richt zijn vraag tot het Waals Agentschap. Het Waals Agentschap stuurt een kopie van de aanvraag naar de afdeling ‘Inschrijving en Doelgroepenbeheer’ van het VAPH. Daar kijkt men na of deze persoon reeds gekend is bij het VAPH. Is hij gekend, dan wordt aan de betrokken PA gevraagd een kopie van de goedkeurings- of weigeringsbeslissingen én van het dossier te bezorgen aan het Waals Agentschap. Is deze persoon nog niet gekend bij het VAPH, dan wordt deze boodschap schriftelijk meegedeeld aan het Waals Agentschap. Het kan zijn dat een Vlaming toegang vraagt tot een specifieke voorziening in Wallonië omdat een aangepaste voorziening volgens hem in Vlaanderen niet bestaat (hij beroept zich dus op artikel 3 lid 1.2°b van het samenwerkingsakkoord). Indien het Waals Agentschap zinnens is een gunstige beslissing te nemen, deelt het zijn voornemen mee aan het VAPH. De beslissing om hier al dan niet mee in te stemmen wordt genomen door het diensthoofd van de afdeling ‘Inschrijving en Doelgroepenbeheer’. Hij heeft immers delegatie om te beslissen over ‘tenlastenemingen buiten het Nederlands taalgebied’. Een gunstige beslissing impliceert dat het VAPH zal instaan voor de betaling van de bijstand.
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
84
Tenlasteneming buiten het Nederlands taalgebied (= Duitstalige Gemeenschap of buitenland) Het VAPH heeft een regeling die het mogelijk maakt dat in individuele noodsituaties het VAPH de kosten op zich neemt van een verblijf in een voorziening in de Duitstalige Gemeenschap of het buitenland. Er zijn wel maximale bedragen van tussenkomst vastgesteld. De regeling is van toepassing op alle vragen voor tussenkomst bij verblijf in een zorgvoorziening. De persoon moet een specifieke en goed gemotiveerde schriftelijke aanvraag tot bijstand buiten Vlaanderen indienen bij de PA, met nominatieve vermelding van de voorziening. Indien de persoon reeds een positieve beslissing heeft voor de gevraagde vorm van bijstand, adviseert de PEC alleen over deze specifieke vraag. Voor het formuleren van zijn vraag kan de persoon zich eventueel laten bijstaan door een MDT of een gehandicaptenorganisatie. Indien de persoon nog geen ticket heeft voor de gevraagde vorm van bijstand, dient hij zijn vraag tot bijstand buiten Vlaanderen in, samen met zijn inschrijvings- of herzieningsvraag. De specifieke vraag moet in dat geval ook door het MDT in het multidisciplinair verslag worden gestaafd. Over de specifieke vraag tot tenlasteneming van bijstand buiten het Nederlandse taalgebied geeft de PEC alleen een advies. Het is niet omdat dit advies ongunstig is dat ook de beslissing over de bijstandsvorm ongunstig kan zijn: de combinatie van een gunstige beslissing over de bijstandsvorm samen met een ongunstige beslissing voor het buitenland is dus mogelijk. Indien de beoordeling van de handicap en/of de zorgbehoefte van meet af aan ongunstig is, moet er uiteraard geen advies meer worden verleend over de vraag tot tenlasteneming buiten Vlaanderen. Vervolgens neemt het afdelingshoofd ‘Inschrijvingen en Doelgroepenbeheer’ in Brussel de beslissing. Positieve beoordelingselementen hierbij zijn dat het geëigende aanbod niet aanwezig is of de afstand overdreven groot is naar een gelijkaardige voorziening. In ieder geval moet de buitenlandse voorziening of de voorziening in de Duitstalige Gemeenschap erkend zijn door de bevoegde overheid voor categorieën van personen met een handicap waartoe de aanvrager behoort. Plaatsgebrek, taalgebruik, continuering van opname of ideologische, filosofische of godsdienstige overtuiging zijn op zich geen voldoende motivering voor tenlasteneming. De PA verstuurt deze beslissing aan de persoon (in voorkomend geval samen met de beslissing over de bijstandsvorm) én een kopie ervan aan de voorziening in kwestie.
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
85
Het is dus zeer belangrijk om bij de begeleiding van personen die een vraag tot tenlasteneming van bijstand in de Duitstalige Gemeenschap of in het buitenland wensen in te dienen, rekening te houden met de procedure en de criteria zoals hierboven uiteengezet. Dit kan de beslissing alleen maar versnellen.
Andere tussenkomsten van het VAPH voor een gebruiker van een niet-Vlaamse zorgvoorziening Voor personen met een handicap, wonend in Vlaanderen of in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en die verblijven in een bicommunautaire voorziening, kan het VAPH tussenkomst geven voor andere vormen van bijstand. Deze tussenkomsten kunnen echter slechts wanneer de persoon verblijft in deze bicommunautaire voorziening én geen tussenkomst krijgt voor deze andere bijstand van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie [GGC] of van de Commission Communautaire Française [COCOF]. Personen die van het VAPH een gunstige beslissing voor tenlasteneming in het buitenland hebben ontvangen, kunnen tegelijk bij het VAPH aanspraak maken op andere vormen van bijstand. Tussenkomst in hulpmiddelen en aanpassingen wordt door de tekst van het samenwerkingsakkoord uitdrukkelijk uitgesloten. Dit wil zeggen dat een inwoner van Vlaanderen die op basis van het samenwerkingsakkoord naar een Waalse voorziening gaat, nog steeds materiële bijstand krijgt van het VAPH. Omgekeerd moet een inwoner van Wallonië die verblijft in een Vlaamse voorziening een tussenkomst in materiële bijstand vragen aan het Waals Agentschap. Een inwoner van Vlaanderen die van vóór de inwerkingtreding van het samenwerkingsakkoord in een Waalse voorziening verblijft, kan enkel een tussenkomst voor materiële bijstand van het VAPH ontvangen voor zover bewezen wordt dat hij hiervoor nog geen tussenkomsten ontving van het Waals Agentschap.
12 Begeleiding of opvang zoeken De persoon met een handicap kreeg een gunstige beslissing voor begeleiding of opname in de zorgsector. Wat moet hij nu doen?
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
86
12.1 De persoon met een handicap kan zelf een voorziening contacteren Via de website van het VAPH (www.vaph.be - Wonen en opvang - Hoe begeleiding of opvang zoeken? zelf een voorziening contacteren - adressen voorzieningen en diensten) kan hij alle adressen van de door het VAPH erkende diensten en voorzieningen terugvinden. Ze zijn gerangschikt per provincie en volgens begeleidings- en opvangtype. Ook als de persoon met een handicap wenst in te stromen in een voorziening die geen wachtlijst heeft, dient hij geregistreerd te worden bij de CRZ. Dan kan de voorziening na de registratie onmiddellijk tot een opname overgaan.Dit gebeurt in samenwerking met de voorziening. Vindt de persoon met een handicap geen voorziening, dan kan hij zich via een voorziening laten registreren bij de CRZ. In elke provincie is aan die CRZ een regionaal overlegorgaan [ROG] gekoppeld, waarin de verschillende voorzieningen vertegenwoordigd zijn. De ROG zoekt naar gepaste oplossingen voor de vragen naar begeleiding en opvang vanuit de provincie. Binnen dit overlegorgaan wordt aan elke vraag een urgentiecode toegekend. Deze code drukt de dringendheid van elke geregistreerde vraag uit. De voorziening die door de persoon met een handicap gecontacteerd werd, kan vanaf dit moment optreden als contactorganisatie. Zij vult samen met de persoon met een handicap de nodige formulieren in en behartigt de vraag naar begeleiding of opvang tot er een oplossing gevonden wordt.
12.2 Via de Centrale Registratie van Zorgvragen [CRZ] In plaats van zelf op zoek te gaan naar een gepaste voorziening, kan de persoon met een handicap zich onmiddellijk laten registreren bij de CRZ. In elke provincie is aan die CRZ een ROG gekoppeld, waarin de verschillende voorzieningen vertegenwoordigd zijn. Het ROG zoekt naar gepaste oplossingen voor de vragen naar begeleiding en opvang binnen de provincie. Vanuit het ROG krijgt betrokkene een contactpersoon aangewezen. Deze contactpersoon vertegenwoordigt een organisatie (doorgaans een voorziening, verwijzende instantie of gebruikersorganisatie) aangesloten bij het ROG. Binnen dit overlegorgaan wordt aan elke vraag een urgentiecode toegekend. Deze code drukt de dringendheid van elke geregistreerde vraag uit. Dit is nu nog van toepassing maar moet dus binnenkort wijzigen (meer uitleg vind u hierover in punt 12.3)
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
87
Vanuit het ROG krijgt de persoon met een handicap een mogelijke oplossing voor zijn zorgvraag aangeboden. De contactpersoon blijft de vraag opvolgen tot er een voorziening zich engageert voor de begeleiding of opname en de persoon met een handicap hiermee akkoord gaat. Voor veel begeleidings- en opvangtypes is het aantal beschikbare plaatsen beperkt. Hierdoor is het moeilijk om voor sommigen meteen een gepaste oplossing te vinden. Die personen blijven dan op de CRZ opgenomen.
12.3 Een nieuw zorgbemiddelingsbeleid Om te komen tot meer transparantie in het zorgtoewijzingsbeleid en om een meer vraaggestuurd zorgaanbod te realiseren, maakt het VAPH werk van een nieuw globaal kader voor een betere afstemming tussen vraag en aanbod. Daarbij is het essentieel om erover te waken dat de beschikbare ondersteuning transparant en eerlijk wordt toegekend. Dit betekent onder meer dat erover gewaakt moet worden dat er geen individuen of groepen van personen met een handicap onredelijk lang moeten wachten om effectief ondersteuning te krijgen. Een duidelijke en volledige registratie van zorgvragen en een goede opvolging wanneer de vragen worden beantwoord, zijn hierbij essentieel. Bij de ontwikkeling van dit nieuw kader voor zorgvraagregistratie, -bemiddeling, -afstemming en –planning wordt aan de regionale en lokale partners in de zorg meer inbreng en verantwoordelijkheid verleend dan voorheen. Als partners in de zorg worden bedoeld: de gebruikers en hun vertegenwoordigers, de verwijzende instanties, de voorzieningen, de vertegenwoordigers van de intermediaire overheid (de provincie), de vertegenwoordigers van de bevoegde centrale en decentrale Vlaamse overheid (VAPH). Momenteel
zitten
we
in
een
overgangsfase
van
de
stapsgewijze
realisatie
van
de
uitvoeringsrichtlijnen. Het is de bedoeling dat de persoon met een handicap een contactpersoon zal kunnen kiezen. Deze persoon vertegenwoordigt een organisatie, het kan zowel een voorziening, een erkende verwijzende instantie of een gebruikersvereniging zijn. In de toekomst zullen de urgentiecodes toegekend worden door deze verwijzende instanties en niet meer door de bemiddelingscommissies. De verwijzende instanties moeten dit doen vanuit een neutraal derde perspectief op basis van door het VAPH vastgelegde criteria (objectieve urgentiecode).
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
88
Naast de objectieve urgentiecode zal ook de persoon met een handicap een urgentiecode kunnen toekennen, de subjectieve urgentiecode. Beide codes zijn belangrijk in de prioriteitsstelling voor de open plaatsen. In de loop van het najaar komt er een webapplicatie. Momenteel worden de huidige provinciale databanken geïntegreerd tot één CRZ voor Vlaanderen. Over dit nieuwe zorgbemiddelingsbeleid, waarin u als multidisciplinair team een belangrijke rol kunt spelen, zal u de komende maanden ongetwijfeld nog meer horen.
13 Gratis abonnement van De Lijn Sinds 2000 hebben 2 categorieën van mensen met een handicap recht op een gratis abonnement bij De Lijn: •
personen met een handicap die ingeschreven zijn bij het VAPH ;
•
personen met een handicap die een tegemoetkoming (maandelijkse inkomensvervangende tegemoetkoming of integratietegemoetkoming) krijgen van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid. Deze laatste mensen moeten bovendien woonachtig zijn in Vlaanderen.
Kinderen jonger dan 6 jaar en personen ouder dan 65 jaar vallen niet onder bovenstaande procedure, omdat zij ofwel sowieso gratis reizen met De Lijn ofwel via een ander kanaal (toelevering naar De Lijn via gemeenten) automatisch een gratis abonnement krijgen. De gratis abonnementen worden rechtstreeks naar de gerechtigden gestuurd. Concreet levert het VAPH en de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid maandelijks de adressenbestanden van nieuw gerechtigden aan de Kruispuntbank van Sociale Zekerheid [KSZ]. Deze instelling filtert de bestanden op dubbels, maakt één bestand en levert dit rechtstreeks aan De Lijn. Een overeenkomst werd afgesloten tussen de KSZ en De Lijn om de privacy te garanderen. De Lijn stuurt dit bestand door naar haar mailingfirma. Deze firma verzorgt dan de verzending van de abonnementen onder omslag en briefpapier van De Lijn naar de rechthebbenden. Begin 2008 werden de abonnementen vernieuwd.
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
89
Zelf het initiatief nemen om het abonnement te krijgen, is dus niet nodig. Pas als iemand nog geen abonnement gekregen heeft en denkt er wel recht op te hebben, is het nuttig om naar het contactcenter van De Lijn te bellen via het telefoonnummer 070/ 220 200. Ook wanneer de persoonsgegevens op het abonnement niet (meer) juist zijn of het abonnement beschadigd of verloren is, kan hij op dit nummer terecht. Wenst de persoon met een handicap, die gerechtigd is via het VAPH, toch geen gratis abonnement bij De Lijn, dan moet hij dat melden aan het VAPH. Op dat moment ziet hij af van alle aanvullende rechten die hij kan krijgen door ingeschreven te zijn bij het VAPH als persoon met een handicap. Heeft hij reeds een gratis abonnement ontvangen, dan stuurt hij dit terug naar de provinciale dienst abonnementen De Lijn. Bedenkt de persoon zich later en wil hij toch aanspraak maken op zijn aanvullende rechten (positief discriminerende voordelen), dan moet hij zelf terug contact opnemen met het VAPH.
14 Integrale Jeugdhulpverlening Integrale jeugdhulp heeft tot doel de hulp- en dienstverlening voor jongeren tot en met 17 jaar te organiseren en beter op elkaar af te stemmen, over de grenzen van de bestaande sectoren heen. Het aanbod moet ook adequater en vraaggerichter worden, waarbij de persoon, zijn omgeving én de vraag centraal staan. Integrale jeugdhulp moet ook een beter beeld geven van alle mogelijke vragen, welk hulpaanbod hiervoor nodig is, en welk hulpaanbod de cliënt uiteindelijk krijgt. Het afwegen van vraag en aanbod moet ook input leveren voor de planning en programmatie van het aanbod. Het uitwerken van het beleid voor Integrale Jeugdhulp wordt gekenmerkt door een breed uitgebouwd overleg tussen het beleidsniveau, de administraties en de maatschappelijke actoren van de betrokken sectoren. De afstemming op beleidsniveau gebeurt via de sturing door het Managementcomité Integrale Jeugdhulp en de Adviesraad Integrale Jeugdhulp. Zij adviseren ook de Vlaamse Regering inzake het beleid rond Integrale Jeugdhulp. Daarnaast zijn er nog regionale stuurgroepen en netwerkstuurgroepen waarin vooral de voorzieningen en gebruikers een rol spelen. De afstemming tussen de verschillende sectorale administraties gebeurt in de intersectorale administratieve werkgroepen. Zij worden aangestuurd door het Team Beleidsondersteuning Integrale Jeugdhulp dat ressorteert onder het departement van het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin.
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
90
Het overleg met de actoren in de gehandicaptenzorg gebeurt binnen het VAPH in een ad-hoc commissie Integrale Jeugdhulp. Die adviseert het Raadgevend Comité over de ontwikkelingen binnen Integrale Jeugdhulp. De bakens waarrond wordt gewerkt zijn de modulering van het aanbod, het onderscheid tussen rechtstreeks en niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp, crisisjeugdhulp, de intersectorale toegangspoort, de trajectbegeleiding, de maatschappelijke noodzaak als vrijwillige hulpverlening niet volstaat, de positie en de participatie van de cliënt. In 2007 werd een convenant afgesloten voor de realisatie van de intersectorale samenwerking. Het legt de engagementen van de betrokken administraties vast om voor de cliënt en het werkveld stapsgewijs een continuüm van jeugdhulp te realiseren. De bevoegde ministers van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en van Werk, Onderwijs en Vorming, en de leidend ambtenaren van de door Integrale Jeugdhulp gevatte sectoren hebben het convenant ondertekend. Speciale aandacht gaat hierin ook uit naar de netwerken voor crisisjeugdhulp. Deze netwerken laten toe via een versnelde procedure de nodige hulp te beiden aan een jongere in een crisissituatie. Het convenant vindt men op de website van het VAPH voor de voorzieningen terug in bijlage bij het praktijk- en evaluatierapport crisisjeugdhulp januari-juni 2008 (www.vaph.be/voorzieningen/ - Projecten zorg – Integrale Jeugdhulp - Uitwerking). De eerste fase van de modulering van het aanbod is afgerond in 2007. Alle voorzieningen van de betrokken sectoren hebben een eerste set van modules opgesteld als vertaling van hun aanbod. Deze modules zijn opgenomen in een databank. Van deze databank zal een webvariant gemaakt worden die in 2008 snel en gebruiksvriendelijk opzoekingen zal toelaten. Om het bestaande jeugdhulpaanbod te optimaliseren door intersectorale afstemming, is het zinvol eenzelfde taal te spreken. Hiertoe hertaalden de betrokken sectoren hun hulpaanbod in kleinere hulppakketten die afzonderlijk kunnen worden aangeboden; dit noemt het moduleringsproces. In 2008 werd een webvariant van de opgerichte databank modulering gemaakt, dat raadpleegbaar is op www.jeugdhulpwijzer.be. Het is een gebruiksvriendelijk instrument dat tevens de kans biedt aan bezoekers om hun mening aangaande de website te geven. In Vlaanderen werden op regionaal niveau 26 netwerken rechtsreeks toegankelijke jeugdhulp afgebakend. Deze netwerken organiseren de toegang tot de minst ingrijpende vormen van hulp, met andere woorden de cliënt kan rechtsreeks aankloppen bij de voorziening die de hulp organiseert. Voor de toegangspoort werd een conceptnota ontwikkeld die in april 2007 werd goedgekeurd door de kabinetten Welzijn en Onderwijs en in mei 2007 werd voorgesteld aan de koepels en de adviesraad. Een begeleidende stuurgroep stuurt het ontwikkelings- en implementatieproces van de toegangspoort
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
91
aan. In het najaar van 2007 werden verdere voorbereidende stappen genomen om de toegangspoort te operationaliseren. De meer ingrijpende vormen van hulp zijn niet rechtstreeks toegankelijk voor de cliënt. De toegang tot deze hulpvormen, wordt geregeld door de toegangspoort. Deze toegangspoort zal beslissen welke hulp aangewezen is en deze dan toewijzen. De opbouw van deze toegangspoort is nog onder constructie: de reeds bestaande, sectoraal geregelde toegangspoorten worden in de volgende jaren omgebouwd tot één intersectorale toegangspoort.
15 Vragen of klachten Personen die ontevreden zijn over de dienstverlening van het VAPH, kunnen zich in eerste instantie richten tot de klachtendienst. Deze dienst werkt volgens een uitgeschreven klachtenprocedure conform het Klachtendecreet (Decreet van 1 juni 2001 houdende toekenning van een klachtrecht ten aanzien van bestuursinstellingen). De klachtenbehandelaar gaat na of de klacht ontvankelijk is of niet, gegrond of ongegrond. De klacht wordt normaliter binnen een periode van 45 dagen afgehandeld. De visie van de klachtendienst is dat wanneer een klacht (deels) gegrond of terecht werd bevonden, het VAPH een inspanning moet leveren om zo goed als mogelijk de zaak te herstellen of recht te zetten. Er wordt in de procedure onderscheid gemaakt tussen: •
klachten over de dienstverlening van het VAPH ;
•
klachten over de CRZ ; In eerste instantie verwijst men door naar de instantie die als contactpersoon optreedt.
•
klachten over een dienst of voorziening erkend door het VAPH; Eerst moet worden nagegaan of de interne klachtenprocedure in de dienst/voorziening reeds is uitgeput. Pas daarna treedt de klachtendienst, in samenwerking met de inspectiedienst, in actie.
Als de klant niet tevreden is met de afhandeling van de klacht door het VAPH, dan kan hij/zij in tweede lijn terecht bij de Vlaamse Ombudsdienst.
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
92
Bijlagen Lijst van veelvoorkomende afkortingen AAIDD
American Association on Intellectual and Developmental Disabilities
BBC
Bijzondere Bijstandscommissie
CRZ
Centrale Registratie van Zorgvragen
DSM
Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders
IMB
Individuele Materiële Bijstand
KOC
Kennis- en Ondersteuningscentrum
MDT
Multidisciplinair Team
OBC
Observatie- en behandelingscentrum
PA
Provinciale Afdeling
PAB
Persoonlijke-Assistentiebudget
PEC
Provincale Evaluatiecommissie
PGB
Persoonsgebonden Budget
RIZIV
Rijksinstituut voor Ziekte – en Invaliditeitsuitkering
ROG
Regionaal Overlegorgaan
VAPH
Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap
VDAB
Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding
WOP
Wonen met Ondersteuning van een Particulier
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
93
Waar kan de persoon met een handicap terecht? In dit hoofdstuk geven we u de adressen mee van de provinciale afdelingen van het VAPH, evenals de contactgegevens van de VDAB. Op onze website kan u nog meer adressen en andere contactgegevens terugvinden van het VAPH, van voorzieningen, organisaties voor personen met een handicap, enz. (www.vaph.be - Adressen).
II.I Adressen VAPH Om personen met een handicap beter en sneller te kunnen bedienen, heeft het VAPH zijn werking gedecentraliseerd. Alle contacten die de persoon met een handicap heeft over de inschrijvingsprocedure, en later het opvolgen van zijn persoonlijk dossier, gebeuren via de provinciale afdeling in de provincie waar betrokkene woont. Er zijn 5 provinciale afdelingen: Provinciale afdeling Antwerpen Potvlietlaan 5 2600 Berchem Algemeen telefoonnummer: 03 270 34 40 Provinciale afdeling Limburg Ilgatlaan 7 3500 Hasselt Algemeen telefoonnummer: 011 27 43 54 Provinciale afdeling Oost-Vlaanderen Kortrijksesteenweg 788 9000 Gent Algemeen telefoonnummer: 09 269 23 11
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
94
Provinciale afdeling West-Vlaanderen Magdalenastraat 20 8200 Brugge Algemeen telefoonnummer: 050 39 09 21 Provinciale afdeling Vlaams-Brabant Brouwersstraat 3 3000 Leuven Algemeen telefoonnummer: 016 31 12 11 Antennepunt Brussel Sterrenkundelaan 30 1210 Brussel Loket open op maandag en woensdag van 09.15 uur tot 12.15 uur en van 14.00 uur tot 16.00 uur. In juli en augustus is het enkel op woensdag open. T 02 225 84 62
II.II Contactgegevens VDAB VDAB hoofdzetel Keizerslaan 11 – 1000 Brussel VDAB-servicelijn: T 0800 30 700 (gratis nummer) – F 02 506 16 75 VDAB - Dienst Arbeidshandicapspecialisatie Antwerpen Somersstraat 22 – 2018 Antwerpen T 03 202 19 43 – F 03 202 18 00
[email protected] VDAB – Dienst Arbeidshandicapspecialisatie West-Vlaanderen Spanjaardstraat 17 - 8000 Brugge T 050 44 04 04 – F 050 34 42 39
[email protected]
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
95
VDAB – Dienst Arbeidshandicapspecialisatie Oost-Vlaanderen Kongostraat 7, Minnemeers 2 - 9000 Gent T 09 265 00 93 – F 09 265 47.09
[email protected] VDAB – Dienst Arbeidshandicapspecialisatie Limburg Thonissenlaan 47 – 3500 Hasselt T 011 26 06 47 – F 011 26 06 26
[email protected] VDAB – Dienst Arbeidshandicapspecialisatie Vlaams-Brabant Sint Maartenstraat 5 – 3000 Leuven T 016 29 86 81 – F 016 22 91 97
[email protected]
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
96
Organogram van de administratie
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
97
Internaat Semiinternaat Dagcentrum Begeleid Werken OBC Tehuis werkenden Tehuis nietwerkenden Kortverblijf Pleeggezin kind Pleeggezin / WOP Nursingtehuis Thuisbegeleiding Begeleid wonen Zelfstandig wonen Beschermd wonen PAB Open arbeidsmarkt Beschutte werkplaats
DT DT
DT
Kortverblijf
DT
TNW
DT
TW
Begeleid Werken
DT
OBC
Dagcentrum
DT
Semiinternaat
Logeerfunctie
Internaat
Logeerfunctie
Combinaties van opvang- en begeleidingsvormen (bijlage bij pag. 36)
DT
DT
DT
DT DT
VT (1)
DT DT
DT -
-
DT
-
-
DT
VT (1)
DT
VT
DT DT DT DT
VT (1)
DT
VT
DT
VT
DT DT
-
VT
DT
DT
DT
VT (1)
VT VT
VT (1)
VT
VT
VT (1)
DT
DT
VT
VT
VT
VT
DT
VT
VT
VT
DT
-
-
-
DT
VT/DT (2)
VT/DT
VT/DT
VT VT
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
DT
DT
VT
-
-
DT
VT
VT
VT
VT
98
DT
DT
-
-
VT
-
VT/DT (2)
Internaat Semiinternaat Dagcentrum Begeleid Werken OBC Tehuis werkenden Tehuis nietwerkenden Kortverblijf
VT
VT
VT (1)
VT
VT
VT
VT
DT
VT
VT
VT
*
VT/DT
DT
VT
DT
VT
VT
VT
-
VT/DT
DT
-
-
-
-
-
-
-
DT
-
-
-
-
-
-
-
VT (1)
VT
Pleeggezin kind Pleegzorg / WOP Nursingtehuis Thuisbegeleiding Begeleid wonen Zelfstandig wonen Beschermd wonen PAB Open arbeidsmarkt Beschutte werkplaats
VT
Beschutte Werkplaats
DT
Open arbeidsmar kt
DT
Beschermd Wonen PAB
DT
Zelfstandig Wonen
DT
Begeleid Wonen
Thuisbegeleidin g
DT
tehuis
DT
Pleegzorg / WOP (volwassen ) Nursing-
Pleeggezin kind Logeerfunctie
VT
VT
VT
VT
-
VT
VT
-
-
VT
VT
-
-
VT
VT
-
VT
VT
VT
VT
VT
VT
VT
VT
VT
VT
VT
VT
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
VT
VT/DT
VT/DT
99
Legende: DT
Alternerende opvang mogelijk (in beide voorzieningen deeltijds, afwisselend in de ene voorziening en in de andere).
VT
Dubbele opvang mogelijk (in beide voorzieningen voltijds).
-
Niet van toepassing.
*
Mogelijk onder bepaalde voorwaarden.
Voetnoten (1) Wie gebruik maakt van een semi-internaat of een dagcentrum, of in een pleeggezin leeft, kan ook een beroep doen op het kortverblijf. Betrokkene is dan afwezig in het pleeggezin, het semi-internaat of het dagcentrum, maar aanwezig in de voorziening die het kortverblijf aanbiedt. (2) Enkel semi-internaat niet-schoolgaanden.
Praktijkgids voor de MDT’s 2010-01
100