Praagse perspectieven 1 Handelingen van het colloquium van de sectie Nederlands van de Karelsuniversiteit te Praag
bron Praagse perspectieven 1. Handelingen van het colloquium van de sectie Nederlands van de Karelsuniversiteit te Praag. Universitaire pers, Praag 2003
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_pra004200301_01/colofon.php
© 2014 dbnl
i.s.m.
V
Voorwoord Aan de Filosofische Faculteit van de Karelsuniversiteit in Praag wordt al 81 jaar Nederlands gedoceerd. In de loop van die jaren kende het vak goede tijden maar ook slechte tijden. Nu vormt de vakgroep neerlandistiek een onderdeel van het Instituut voor Germaanse Studies en met voldoening kunnen we constateren dat de belangstelling voor Nederlands niet daalt. Op het ogenblik hebben we 46 hoofdvakstudenten en de vakgroep is ook van voldoende personeel voorzien. Natuurlijk, de medewerkers komen en gaan. Soms betekent het vertrek een verlies voor de vakgroep maar aan de andere kant brengen de nieuwe medewerkers nieuwe ideeën en activiteiten mee. Dit is zeker het geval bij dr. Ellen Krol. Ze is met het idee gekomen om een reeks colloquia ‘Praagse Perspectieven’ te organiseren. En niet alleen is ze met het idee gekomen maar met grote inzet heeft ze ook het eerste colloquium van de reeks georganiseerd. Dit colliquium werd op maandag 21 en dinsdag 22 oktober 2002 in Praag gehouden. De voordrachten, die het eerste deel van het colloquium uitmaakten, waren gewijd aan de letterkunde. Dr. P.J. Verkruijsse, dr. B.P.M. Dongelmans en dr. E.J. Krol spraken over het thema ‘Reisteksten als onderzoeksobject’. Aan de orde kwamen reisteksten uit de zeventiende tot en met de twintigste eeuw. Twee dagdelen werden vervolgens besteed aan het onderdeel ‘Debatteren in Vrijheid’, een speciaal voor studenten bestemd programmaonderdeel, dat werd verzorgd door de Erasmus Debating Society. In de voorliggende bundel is het letterkundig gedeelte integraal opgenomen, terwijl het onderdeel debatteren speciaal voor deze bundel bewerkt is tot een praktische handleiding. Op de universitaire curricula van de secties Nederlands in Midden- en Oost-Europa is het onderdeel debatteren nog een betrekkelijk onbekend vak. Naar wij hopen voorziet de handleiding in een behoefte voor collega's en studenten van de secties Nederlands is Midden- en Oost-Europa. Tot slot danken wij de Orde van den Prince, afdeling 't Sticht, die door financiële ondersteuning dit colloquium mede mogelijk heeft gemaakt. Zdenka Hrnčířová
Praagse perspectieven 1
1
Letterkundig thema Reisteksten als onderzoeksobject
Praagse perspectieven 1
3
Inleiding Wie reist doet vele verhalen, zegt het spreekwoord en reisverhalen zijn dan ook zo oud als de wereld. Als een Baedeker-avant-la-lettre kan de schrijver als gids willen dienen voor toekomstige bezoekers, of juist de thuisblijvers in hun leunstoel van de rijke ervaringen laten genieten. Even zovele termen pogen de genres onderling van elkaar te onderscheiden, zoals reisliteratuur, reisgeschriften, reisjournalen, reisbeschrijvingen, en ga zo maar door. Reisjournalen zouden dan een beschrijving van dag tot dag geven, naar het voorbeeld van scheepsjournalen. De reisbeschrijvingen zouden gebruikt worden voor beschrijvingen die niet echt van dag tot dag een beschrijving geven, maar een globaler beeld. Kenmerkend is dat de auteur persoonlijk in de tekst optreedt, en dat er bij de beschrijving ook duidelijk met het publiek rekening gehouden wordt. Toch is de grens moeilijk scherp te trekken. Imaginaire reisverhalen zijn in zekere zin makkelijker te onderscheiden, waar het een reis naar de maan betreft, een onderzeese reis, een reis naar het Apenland of een utopische reis. Het lijkt hier te gaan om het onderscheid tussen fictieve en niet fictieve teksten, van de beschrijving van een reis die werkelijk plaatsvond tegenover een imaginair reisverhaal, een reis die nooit heeft plaatsgevonden. Deze indeling klinkt helder, maar in principe is moeilijk te controleren of een reiziger zijn ooggetuigeverslag zelf meemaakt of uit boeken overpent. Is de doelstelling van de schrijver een beter indelingscriterium, of mogelijk het beoogd publiek? Of, zoals een van de sprekers zich af zal vragen, zijn de productiefactoren misschien hulpmiddel ter identificatie of de vormgevingsaspecten. De vraag naar het genre is eenvoudig op te lossen door te kiezen voor de overkoepelende term ‘reisteksten’; een term waarmee, naar we hopen, iedere spreker uit de voeten kan. Maar het gaat ons niet om gemakkelijke oplossingen te bieden, maar om vragen te stellen, ook over andere onderwerpen dan genre alleen. Met de vraag naar ‘Reisteksten als onderzoeksobject’ willen we aan de hand van een aantal casussen laten zien welke vragen een onderzoeker zich moet stellen om een reistekst op juiste wijze historisch te interpreteren. Ons uitgangspunt is geweest te speuren naar een diversiteit aan invalshoeken over geschriften van reizigers in verschillende eeuwen. Zo confronteert Piet Verkruijsse twee totaal verschillende reisteksten uit het midden van de 17e eeuw met elkaar. Aan de hand van twaalf reisverhalen van een onbekende 19e- eeuwse dominee-extra-muros worden negen invalshoeken voor cultuurhistorisch onderzoek gedemonstreerd. En wat de 20e eeuw betreft voert Berry Dongelmans ons naar de opkomst van het genre van de taalgidsjes voor reizigers. Wanneer ontdekte de Nederlander Europa, en meer specifiek, wanneer ontdekte de Nederlander Tsjechië of Praag? Ellen Krol
Praagse perspectieven 1
5
Piet Verkruijsse Reisteksten als onderzoeksobject In de zeventiende en achttiende eeuw is er heel wat afgereisd door diverse soorten reizigers1, hetgeen even zoveel soorten reisteksten heeft opgeleverd2. We zitten dan nog steeds in de tijd van de ontdekkingsreizen3, die heel vaak in een later stadium tot handelsreizen leidden, want in die verre streken viel heel wat te halen en te brengen. Van een geheel ander kaliber zijn de studie- en educatiereizen4, voorbehouden aan de jongelui uit de gegoede burgerij. Tenslotte zijn er de plezierreizen, maar die zijn van alle tijden, hoewel wij dat plezier van toen nu waarschijnlijk als heel ongemakkelijk zouden beschouwen gezien de toestand van de (water)wegen en de middelen van vervoer. Reisteksten vallen vaak in de categorie egodocumenten5: de reiziger beschrijft wat hij of zij meemaakt en dan niet in eerste instantie met het doel om een dergelijk verslag te publiceren. Welke problemen komt de onderzoeker tegen als hij zulke teksten wil editeren? Zoals aan iedere tekst zitten ook aan reisteksten verschillende aspecten, diverse invalshoeken die men alle in het onderzoek moet betrekken om de desbetreffende tekst te kunnen plaatsen in de historische context. Zo zijn er de productiefactoren: wie heeft de tekst geschreven, eventueel gekopieerd, gedrukt en uitgegeven? Er zijn altijd vormgevingsaspecten, materieel (is het een manuscript, een druk, een herdruk?) en immaterieel (taalgebruik, stijl, spelling). Hoe staat de tekst in de traditie van het genre en hoe is de tekst gerecipieerd, in de tijd van ontstaan en later? Bestudering van al deze aspecten moet uiteindelijk leiden tot een juiste interpretatie en situering in de cultuurhistorische context en antwoord geven op de cruciale vragen waarom juist die auteur op dat moment die tekst op die wijze heeft opgeschreven. Om te demonstreren hoe moeilijk het is antwoorden te geven op dat soort vragen neem ik twee reisteksten uit dezelfde periode (het midden van de zeventiende eeuw), maar totaal verschillend. De ene tekst is voor het eerst in druk verschenen in 1646, de andere in handschrift opgeschreven in de jaren 1649-1651; de ene betreft een zeeen handelsreis, de andere een land- en educatiereis; de ene is het product van een ongeletterde auteur, de andere van een gestudeerd iemand; de ene is uitermate populair geworden en heeft in twee eeuwen tientallen drukken beleefd, de andere is nooit gepubliceerd, maar pas in 2001 geëditeerd. Kortom: het gaat hier om respectievelijk het scheepsjournaal van Willem Ysbrantsz. Bontekoe6 en om het reisdagboek van Arnout Hellemans Hooft7.
Praagse perspectieven 1
6
Bontekoe Het Iovrnael ofte gedenckwaerdige beschrijvinghe vande Oost-Indische reyse van Willem Ysbrantsz. Bontekoe van Hoorn verscheen in 1646 voor het eerst in druk bij de Hoornse boekverkoper Jan Jansz Deutel. De dramatische avonturen van schipper Bontekoe en zijn bemanning op hun
Praagse perspectieven 1
7 reis naar Oost-Indië hadden zich al zo'n twintig jaar eerder voorgedaan. Op 28 december 1618 was het schip de Nieuw Hoorn vertrokken uit Nederland. In het eerste deel van de reis werd het schip geteisterd door een storm, maar het verdere verloop van de reis verliep tot Kaap de Goede Hoop voorspoedig. Na de ronding van de Kaap werd de Nieuw Hoorn echter getroffen door ziekte aan boord. Bontekoe besloot om te verversen op het eiland Maskarenas (het tegenwoordige Réunion) en later nogmaals op het eiland St. Maria. Op 8 september 1619 werd begonnen aan het laatste stuk van de reis. Twee maanden later, toen de Nieuw Hoorn haar bestemming naderde, sloeg het noodlot toe. Een vuur aan boord van het schip, ontstaan door de onvoorzichtigheid van een koksmaat die brandewijn tapte, bereikte de kruitkamer en veroorzaakte een enorme explosie. Bontekoe overleefde de ramp op wonderbaarlijke wijze en keerde na vele omzwervingen terug naar zijn geboortestad Hoorn.8 Het Journaal van Bontekoe past uitstekend in de traditie van de rampreizen9,
Praagse perspectieven 1
8 hoewel het de andere reisteksten in populariteit verre heeft overtroffen10. Het was onmiddellijk na de eerste druk een enorm succes. Nog in hetzelfde jaar (1646) verscheen een herdruk van het boek en nauwelijks een jaar later verschenen de eerste roofdrukken in Rotterdam en Utrecht. De oorspronkelijke uitgever, Jan Jansz. Deutel, reageert daarop in 1648, wanneer hij een aanmerkelijk goedkopere herdruk op de markt brengt. In een voorwoord beklaagt hij zich over de papegaaien ‘die alleen kunnen napraten wat een ander reeds heeft gezegd’. Deze herziene druk van Deutel is het begin van een ware Bontekoe-rage in de tweede helft van de zeventiende eeuw. Tal van uitgevers geven één of meer edities van het Journael uit, waarbij het boek in de loop der jaren een typografische metamorfose doormaakt. Deze ontwikkeling bereikt een hoogtepunt in de uitgave van de Amsterdamse boekdrukker Gillis Joosten Saeghman uit 1663. Hij bekort de tekst en past de typografische vormgeving aan de wensen van een breed publiek aan. Het Journael bleef een bestseller in de achttiende eeuw, waarbij de verschillende drukken steeds op een goedkopere wijze werden gepubliceerd om telkens weer nieuwe segmenten van de markt aan te boren. Hoewel de vormgeving van het boek niet wezenlijk meer veranderde, ging de kwaliteit van het drukwerk en van het gebruikte papier sterk achteruit. Om de kosten van de uitgaven laag te houden, werd voor de illustraties bovendien gebruik gemaakt van houtblokken die al in de zeventiende eeuw waren gemaakt. Soms - als de originele houtblokken niet meer beschikbaar zijn - worden zelfs houtblokken die helemaal niets met de tekst te maken hebben te bestemder plaatse ingevoegd. Tekenend voor deze ontwikkeling is ook het portret van Bontekoe, dat in de loop van de jaren steeds verder komt af te staan van het eerste gegraveerde portret uit 1646. In de grove houtsneden uit de achttiende-eeuwse drukken kan nog slechts met moeite de trotse zeeheld worden herkend11. Omstreeks 1810 verschijnt in Amsterdam de laatste uitgave van het Journael in de traditie van de reisjournalen.
Praagse perspectieven 1
9
Waarom is deze tekst zo populair geworden? Geconstateerd moet worden, dat het Journael natuurlijk niet het originele scheepsjournaal is: dat is met het schip in de lucht gevlogen. De reconstructie achteraf is doorspekt met spectaculaire verhalen die een godsvruchtige strekking hebben: wie op God vertrouwt, overleeft de meest barre omstandigheden. Die combinatie van ramp en godsvrucht heeft van de ‘brokkenpiloot’ Bontekoe een held gemaakt en heeft ertoe geleid dat tientallen drukkers-uitgevers hieraan een aardige boterham hebben verdiend. Het is curieus te
Praagse perspectieven 1
zien dat zelfs in 1830 een uitgever van een centsprent met de heldendood van Van Speyk voor een afbeelding van het ontploffende schip teruggrijpt naar een houtblokje met het schip van Bontekoe12.
Praagse perspectieven 1
10
Op dit soort uitgeversstrategieën moeten de filoloog en de boekhistoricus bedacht zijn: tekst en afbeelding kunnen een totaal afwijkende route volgen door de tijd heen. Zo zijn er bij het onderzoek naar het Journael van Bontekoe in de periode 1646 tot begin negentiende eeuw achttien illustratiereeksen gevonden13, maar welke weg de tekst gevolgd heeft in die ruim zeventig drukken is nog niet
Praagse perspectieven 1
11 duidelijk. Welke uitgever heeft van welke andere uitgever nagedrukt? Om dat helder in beeld te krijgen, zal ooit nog eens minutieus tekstanalytisch onderzoek gedaan moeten worden.
Hooft Zal de tekst van het Journael van Bontekoe grotendeels buiten hem om tot stand zijn gekomen, nl. in de kring van Hoornse rederijkers, die van het reisjournaal
Praagse perspectieven 1
12 van Arnout Hooft is eigenhandig door hem opgeschreven. Ze bevat het verslag van een zogenaamde ‘grand tour’ die de zoon van de bekende dichter Pieter Corneliszoon Hooft heeft gemaakt in de jaren 1649-1651. De bedoeling van een dergelijke educatiereis was de gegoede opvoeding en de academische opleiding af te sluiten met een bezoek aan de bronnen van de toenmalige beschaving: Frankrijk en Italië14. De reis van Arnout gaat via Duitsland naar Italië, waar hij de meeste tijd verblijft, en terug via Zwitserland en Frankrijk. De vormgevingsprincipes van dit soort reisteksten blijken voor een belangrijk deel vast te liggen in de geschriften van theoretici op dit terrein zoals Philips van Marnix van St. Aldegonde (Ratio instituendae juventutis, ca. 1583), Justus Lipsius (Epistola de fructu peregrinandi et praesertim in Italia, 1578) en Thomas Erpenius (De peregrinatione Gallica utiliter instituenda tractatus, 1631)15. De meeste reisdagboeken16 worden dan ook gekenmerkt door de korte en wat onpersoonlijke aantekeningen die zij bevatten, zoals ook die van vader en zoon Hooft17. Beiden noteerden met name feitelijkheden, zoals de afgelegde afstand, de gevolgde route, welke herbergen wel en niet goed waren, en wie en wat men gezien heeft. Niettemin komen toch ook de eigen voorkeuren en indrukken wel regelmatig naar voren. Het publiek voor een dagboek kan niet erg groot zijn. Het diende waarschijnlijk vooral om het thuisfront te bewijzen dat er serieus werk was gemaakt van het ‘educatieve’ element van de reis. Zo stuurde Constantijn Huygens jr. zijn vader in Den Haag al halverwege zijn grote tour een deel van zijn dagboek. Ook voor latere reizigers kon een reisverslag met afstandstabellen, routes en aanbevolen logeergelegenheden nut hebben. Uit veel van de overgeleverde dagboeken blijkt dat de hoge doelen van Marnix, Lipsius en Erpenius in de praktijk niet altijd werden nagestreefd. Op vele reizen prevaleerde het vermaak boven de lering, zelfs zodanig dat de educatieve grote tour in de loop van de achttiende eeuw steeds meer verwerd tot een ‘sukkelreisje’18. Wanneer we het dagboek van Arnout Hooft wat nader bekijken, blijkt er aan het publiek voor een aantal van dit soort teksten een problematische kant te zitten. Zo bevat zowel het dagboek van Hooft als dat van Huygens jr. een aantal passages in geheimschrift. Het geheimschrift van Huygens is inmiddels ontcijferd19 en blijkt vooral betrekking te hebben op de meer frivole onderdelen van de reis: contacten met hoeren. Het ligt dus voor de hand om ook bij de passages in geheimschrift in het manuscript van Hooft die kant uit te denken, maar de vraag blijft waarom er überhaupt van geheimschrift gebruikgemaakt wordt. Het kan toch niet zo zijn dat het thuisfront bij lezing van het dagboek niet geïnformeerd zal hebben naar de achterliggende betekenis. In het geval van Hooft zal zeker zijn moeder (zijn vader was in 1647 overleden), die - zo weten we uit het dagboek - via een zeer frequente briefwisseling de vinger aan de pols en op de portemonnaie van de reiziger heeft gehouden, met belangstelling naar het verslag uitgezien hebben. Ook Hoofts toekomstige echtgenote, met wie hij al op
Praagse perspectieven 1
13 intieme voet stond toen hij de reis begon, zal wel nieuwsgierig geweest zijn naar de handel en wandel van Arnout tijdens diens langdurige afwezigheid. Er zijn dan twee mogelijkheden denkbaar. Voor de meest direct betrokkenen worden de passages in geheimschrift geopenbaard, althans voor zover daarop nog werd aangedrongen, want iedereen wist natuurlijk: geheimschrift is pikant, dus niet verder doorvragen. den dergelijke houding zou dan impliceren dat er in de maatschappelijke situatie van toen geen aanstoot aan genomen werd dat de jonge reiziger op zijn educatiereis ook seksuele ervaring opdeed. Integendeel wellicht. Voor een ruimere kring van belangstellenden voor het reisverslag - toekomstige reizigers die informatie wilden over routes, bezienswaardigheden of logeeradressen - bleef het geheimschrift inhoudelijk ontoegankelijk. De locaties van Italiaanse hoeren zijn immers minder stabiel dan die van erebogen en paleizen. Het geheimschrift van Huygens is een simpel lettergeheimschrift: de boodschap zit verborgen in de even letters (met af en toe een verschrijving blijkbaar), bijvoorbeeld: Hoogwouw seijt dat hij haer Ibrorrmsltjgens pgsenvpoieqlnt rhoand [= borstg[e]n gevoelt had] maer daernae vonden wij dat het niet en was.20 Het cijferschrift van Hooft geeft een geheel ander beeld21:
fol. 89r:
En de 313918484 4 bij 14351 26 34 1202722 55. Ω Ω Ω Ω
fol. 90r:
14351263412027 2255. Ω
fol. 92r:
[Bij] 040215 13 74153313 Ω Ω. de 053 3720 60 32
fol. 93r:
en de 05337 206032 28 x [1533731613] 040215137415313 Ω
fol. 99v:
en [wat wesen praten bij] 040215137415313 Den 8 04053372060322851 040215137415313 Ω Ω
fol. 100r:
Bij 013644840513741661513.* Buijten de Porta del Popolo met 05915624 048626637.*. en 's avondt met 049374362420413.*
Praagse perspectieven 1
14
en de 20554 64827 19133855 20 31 39. fol. 100v:
Bij 03513215168624137 *, en 19133855 203139 Ω Ω
fol. 102r:
's Avondts 1913 38 55203139 Ω, en 's nachts. Ω en de 20554648 27 19133855 203139 en 19133855201339 Ω.
fol. 104r:
De nacht 19133555201339
UΩ
fol. 117r:
en 's avondt met de heer van Sevenhuijsen 39204445312255 Ω
De enige enigszins vruchtbare oplossing lijkt naar de context te kijken waarin het geheimschrift voorkomt. We kunnen in ieder geval constateren, dat het geheimschrift te maken heeft met avondlijke en nachtelijke ontmoetingen met naar alle waarschijnlijkheid dames: enkele keren is er de grammaticale structuur ‘de avond bij x en de nacht bij y’. Waar na ‘en de’ geheimschrift volgt, zouden we kunnen proberen daar ‘avondt’ (Arnout spelt dit woord echter consequent met dt) of ‘nacht’ in te vullen. Op fol. 89r, 92r, 93r, 100r en 102r treffen we dan steeds een combinatie van tien cijfers aan (een nul aan het begin niet meegerekend), hetgeen voer ‘nacht’ twee cijfers per letter oplevert: n
31
53
20
a
39
37
55
c
18
20
46
h
48
60
48
t
44
32
27
De ‘h’ levert tweemaal dezelfde waarde op (48); het getal 20 kan zowel ‘c’ als ‘n’ zijn. Als we de zo gevonden waarden proberen in te vullen in de rest van het geheimschrift, dan levert dat min of meer herkenbare vrouwennamen op als Antonia, Johanna, Jolanda of Conchita. De conclusie ten aanzien van Arnouts geheimschrift kan zijn, dat hij zich wel erg veel moeite getroost heeft om een aantal namen van lichte vrouwen te verdoezelen met ingewikkelde codes. Naar de betekenis van de codes die niet in cijfers zijn uitgedrukt, de omega-achtige tekens in verschillende posities (rechtop, ondersteboven en zijdelings), kunnen we slechts gissen: verschillende standjes die hij heeft uitgevoerd met de dames?
Praag
Praagse perspectieven 1
Het moge duidelijk zijn dat er allerhande interessante en zeer diverse aspecten aan reisteksten zitten, niet alleen van inhoudelijke, maar juist ook van formele aard. Het zal geen verwondering wekken dat de inwoners van Praag niet voorkomen in het journaal van Bontekoe. Dat ze evenmin voorkomen in het dagboek van Hooft is een veeg teken, want Hooft vermeldt zeer regelmatig buitenlanders als hij hen tegenkomt. Hij noemt slechts één keer een Duitser in Italië die van
Praagse perspectieven 1
15 Praag komt22. Het lijkt mij voor Tsjechische neerlandici een uitdaging om de bibliotheken en archieven in te gaan op zoek naar reisteksten van Nederlanders die in Praag en omstreken geweest zijn, of van Tsjechen die naar de Nederlanden zijn afgereisd.
Bibliografie • Barend-Van Haeften 1992 - Marijke Barend-Van Haeften: Oost-Indië gespiegeld. Nicolaas de Graaff, een schrijvend chirurgijn in dienst van de VOC. Zutphen, 1992. • Barend-Van Haeften & Verkruijsse 1999 - M.L. Barend-Van Haeften & P.J. Verkruijsse: ‘Rampreizen en Romantiek’ In: K.D. Beekman, M.T.C. Mathijsen-Verkooijen & G.F.H. Raat (red.): De as van de Romantiek. Opstellen aangeboden aan prof. dr. W. van den Berg bij zijn afscheid als hoogleraar Moderne Nederlandse Letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Amsterdam, 1999. • Bontekoe 1646 - W.Y. Bontekoe: Iovrnael ofte gedenckwaerdige beschrijvinghe vande Oost-Indische reyse van Willem Ysbrantsz Bontekoe van Hoorn. Hoorn: Jan Jansz Deutel, 1646. • Bontekoe 1989 - W.Y. Bontekoe: Het journaal van Bontekoe. Bewerkt door Lennaert Nijgh. Met bijdrage van Piet Boon. Schoorl: 1989. • Bontekoe 1996 - W.Y. Bontekoe: Iovrnael ofte gedenckwaerdige beschrijvinghe. De wonderlijke avonturen van een schipper in de Oost, 1618-1625. Ingel. en van comm. voorz. door V.D. Roeper. Amsterdam, 1996 (Tea Incognita-reeks). • Bontekoe 2001 - W.Y. Bontekoe: Het journaal van Bontekoe. Hertaald door Thomas Rosenboom. Ingel. en geann. door Vibeke Roeper. Amsterdam, 2001. • Bostoen 1996 - Karel Bostoen: ‘Bontekoe als schrijver’. In: Karel Bostoen e.a.: Bontekoe. De schipper, het journaal, de scheepsjongens. Zutphen, 1996. • Bots & Frijhoff - H. Bots & W. Frijhoff: ‘Academiereis of educatiereis? Noordbrabantse studenten in het buitenland, 1550-1750’. In: Batavia Academica (1983), p. 13-30. • Dekker 1994 - Rudolf Dekker: ‘Van Grand Tour tot treur- en sukkelreis. Nederlandse reisverslagen van de 16e tot begin 19e eeuw.’ In: Opossum, tijdschrift voor historische en kunstwetenschappen 4 (1994), nr. 13/14 (Reizennr.), p. 8-24. • Egodocuments 2000 - Egodocuments, identity and history. International conference 27 October MM. Rotterdam, 2000.
Praagse perspectieven 1
16 • Frank-Van Westrienen 1983 - Anna Frank-Van Westrienen: De groote tour. Tekening van de educatiereis der Nederlanders in de zeventiende eeuw. Amsterdam, 1983. • Heijbroek 1987 - J.F. Heijbroek: ‘Het geheimschrift van Huygens ontcijferd’. In: Arthur Eyffinger (red.): Huygens herdacht. Catalogus bij de tentoonstelling in de Koninklijke Bibliotheek t.g.v. de 300ste sterfdag van Constantijn Huygens, 26 maart - 9 mei 1987. 's-Gravenhage 1987, p.167-172. • Hooft 1991 - P.C. Hooft: Reis-heuchenis. Naar de autograaf uitgeg., ingel. en toegel. door J. de Lange m.m.v. A.J. Huijskes. Amsterdam enz., 1991 (Amsterdamer Publikationen zur Sprache und Literatur, 97). • Hooft 2001 - Arnout Hellemans Hooft: Een naekt beeldt op een marmore matras seer schoon. Het dagboek van een ‘grand tour’ (1649-1651). Uitgeg. met inl. en comm. door E.M. Grabowsky en P.J. Verkruijsse. Hilversum, 2001 (Egodocumenten, 23). • Lindeman, Scherf & Dekker 1994 - R. Lindeman, Y. Scherf & R.M. Dekker: Reisverslagen van Noord-Nederlanders van de zestiende tot begin negentiende eeuw. Een chronologische lijst. Haarlem, 1994. • Roeper & Wildeman 1993 - V.D. Roeper & G.J.D. Wildeman: Ontdekkingsreizen van Nederlanders, 1590-1650. Utrecht, 1993. • Verhoeven & Verkruijsse 1996 - Garrelt Verhoeven & Piet Verkruijsse (red.): Iovrnael ofte gedenckwaerdige beschrijvinghe vande Oost-Indische reyse van Willem Ysbrantsz. Bontekoe van Hoorn. Descriptieve bibliografie 1646-1996. Met bijdragen van B.P.M. Dongelmans, Marika Keblusek, H.W. de Kooker, Mariska van Lemel, T.L. van der Putten & V.D. Roeper. Met een voorwoord van E.K. Grootes. With an introduction in English. Zutphen, 1996 (Bijdragen tot de Geschiedenis van de Nederlandse Boekhandel, Nieuwe Reeks 1).
Eindnoten: 1 2 3 4 5
6 7 8
9 10
Lindeman, Scherf & Dekker (1994). Barend-Van Haeften (1992: 57-86). Roeper & Wildeman (1993). Bots & Frijhoff (1983); Dekker (1994). Zie de publicatie ter gelegenheid van de egodocumentenconferentie in 2000 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam waarin naast samenvattingen van de lezingen ook een lijst is opgenomen van Internetsites over egodocumenten: Egodocuments (2000). Bontekoe (1646). Hooft (2001). Behalve in de vele oude drukken, beschreven in Verhoeven & Verkruijsse (1996), is het verhaal ook te lezen in de moderne editie ervan door V.D. Roeper (Bontekoe 1996) en in gemoderniseerde vorm in de bewerkingen van Nijgh (Bontekoe 1989) en Rosenboom (Bontekoe 2001). Barend-Van Haeften & Verkruijsse (1999). Zie voor de nu volgende korte drukgeschiedenis uitgebreider Verhoeven & Verkruijsse (1996: 11-100).
Praagse perspectieven 1
11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22
Verhoeven & Verkruijsse (1996: 111-114). Barend-Van Haeften & Verkruijsse (1999: 13, 16). Verhoeven & Verkruijsse (1996: 115-138). Frank-Van Westrienen (1983). Frank-Van Westrienen (1983: 28-47). Zie voor een overzicht Lindeman, Scherf & Dekker (1994). Hooft (1991) en Hooft (2001). Dekker (1994). Heijbroek (1987). Heijbroek (1987: 169). Hooft (2001: 190). Hooft (2001: 90).
Praagse perspectieven 1
19
Ellen Krol De reiziger ziet de mens minder van zijn slechte zijde: reisverhalen van dominee Potter. In de eerste twintig jaar van de negentiende eeuw was de naam H. Potter in Nederland een bekende naam. Nu is dat weer zo, maar de wereldberoemde fictieve tovenaarsleerling heet Harry, terwijl zijn negentiende-eeuwse naamgenoot de voornaam Hebelius draagt, een verlatinisering van de Friese voornaam Haebele. ‘Hebelius Potter is een tijdlang een populair schrijver geweest.’ Zijn reisbeschrijvingen uit de periode 1806 tot 1818 werden door het toenmalige publiek zeer gewaardeerd, ‘ze vielen beslist in de smaak, met name ook de vele curieuze bijzonderheden, die er in te vinden zijn,’ aldus één van de zeer weinige biografische naslagwerken over Nederlandse dominees1 waarin gegevens over Potter te vinden zijn. Het is aan zijn functie van dominee te danken, dat we nog enige personalia over hem terugvinden, aangezien in de literaire naslagwerken over de negentiende-eeuwse letterkunde in het geheel geen vermelding te vinden is van de schrijver van maar liefst twaalf reisverhalen.
1. Beroepsreiziger Bij schrijvers van reisverhalen denkt men in eerste instantie aan beroepsreizigers als zeelieden en kooplieden, maar binnen het kader van de zending behoorden ook predikanten tot de beroepsreizigers, wanneer zij er op uitgestuurd werden om de wereld te evangeliseren. De Nederlandse dominee Hebelius Potter (1769-1824) combineerde naar eigen zeggen zijn hobby (reizen) met zijn werk als dominee van Nederlandse gemeenten in het buitenland zoals in Engeland, Duitsland, Nederlands-Indië en -volgens een mislukt plan- in Zuid-Afrika. Onderweg naar buitenlandse standplaatsen reisde hij de halve wereld af, en wist daarover in zijn reisboeken meeslepend te vertellen. Eenmaal op een standplaats kon hij het reizen ook niet laten, en schreef hij reisverslagen over de omgeving, en over andere tripjes. Toen het publiek in 1806 het debuut van H. Potter over zijn eerste reis onder ogen kreeg, was het meteen een sensatie: Lotgevallen en ontmoetingen op een mislukte reize naar De Kaap de Goede Hoop in de jaren 1804, 1805 en 1806, in brieven aan eenen vriend.2 Het sensationele zat hem in het onderwerp: een dominee die op weg naar zijn standplaats in Zuid-Afrika in Napoleontische tijd door een oorlogsschip geënterd wordt, en zijn standplaats nooit zal bereiken. Het boek maakte hem in een klap bekend. Het belangrijkste deel van Potters reisverhalen speelt zich af in de periode 1806 tot 1815, in de tijd dat Napoleon Europa stevig in zijn greep had. Reizen in de Napoleontische tijd was in feite reizen in oorlogstijd, en Potter werd, tegen
Praagse perspectieven 1
20 wil en dank, oorlogsjournalist. Door een ongelukkig toeval (of door uitverkiezing, het is maar hoe je het bekijkt), is hij juist op de plaats waar de ongeregeldheden uitbreken. Zo gaat hij in 1805 onderweg naar zijn standplaats in de Kaap de Goede Hoop op het moment, dat de Zesde Engelse oorlog (1803-1813) uitbreekt met als gevolg, dat hij in een zeegevecht tussen Engelse en Franse oorlogsschepen belandt. Voor één mensenleven zijn deze ervaringen enerverend genoeg, maar zo niet voor Potter. In 1813 is hij dominee van de Nederlandse gemeente in de Duitse plaats Hanau als daar de Slag bij Hanau plaatsvindt en Napoleon ongeveer in zijn achtertuin de aftocht blaast. In zijn eigen woorden: ‘In een tijdstip van vrede werd ik naar de Kaap de Goede Hoop beroepen, - het werd oorlog, ik vertrok [...], en had de noodlottigste Reize, die een reiziger misschien met mogelijkheid hebben kan; terwijl intusschen dat geheele gedeelte van Afrika voor het vaderland verloren ging. -Ik word naar Hanau, [...] beroepen, -[...] ik streel mij met de heerlijkste vooruitzigten, en [...] -geheel Duitschland wordt wederom in vuur en vlam gezet, door eenen verschrikkelijken oorlog, waarvan Hanau, [...] de rampzalige gevolgen misschien ook degelijk zal ondervinden’3 Vooral het gebruik van de toekomstige tijd ‘zal ondervinden’ in het vorige citaat geeft blijk van Potters vooruitziende blik, want op het moment van schrijven in 1809 weet hij nog niet wat hem in 1813 te wachten zal staan. In zijn ooggetuige verslag maken we dit alles mee. Het verslag van een opmerkelijk leven van een ten onrechte vergeten negentiende-eeuwse auteur.
2. Wie is Hebelius Potter? Potters wieg stond in Dokkum in Friesland in 1769, en na zijn studie in Franeker en Groningen, vond hij zijn eerste standplaats ook in Friesland, in Peins van circa 1793 tot 1804, waar hij in de problemen kwam, omdat hij te verlicht patriot was. Zijn ervaringen in deze standplaats leverden naast het genoemde reishobbyisme waarvan iedere bladzijde in zijn werk getuigt, toch nog een ander, navranter drijfveer voor zijn reiswoede, waarop hij al in zijn eerste boek zinspeelt. In de allereerste brief uit zijn allereerste reisverhaal, november 18044, beschrijft hij hoe hij in zijn studeerkamer in Peins gewanhoopt en geweend had. Om die gemeente te behagen had hij, naar eigen zeggen, de weg naar huichelarij of kwakzalverij moeten inslaan, maar dat wilde hij niet. Potter en z'n vrouw hadden toch alles geprobeerd, maar ‘verfoeilijken ondank, hatelijke laster, en schandelijke verguizing’ waren hem ten deel gevallen. De vreselijke desillusie over zijn eerste gemeente had hem het land doen verlaten. Pas twee jaar later, in een volgend reisverhaal5 komt hij op het verzet van de orthodoxen in Friesland
Praagse perspectieven 1
21 terug, nu binnen het kader van de protesten tegen de invoering van de Evangelische gezangen, drie jaar na zijn vertrek.6
Met allerlei sabotage van de gemeente kregen de dominees te maken, met het overstemmen van de koster omdat de gemeente luid de oude gezangen zong, tot omsingeling van de kerk toe. In sommige plaatsen werd het de dominee zo zuur gemaakt, dat hij hoe eerder hoe liever uit deze hel verlost wilde worden, voegt Potter er veelbetekenend aan toe. We begrijpen dat ook zijn eigen, eerdere erva-
Praagse perspectieven 1
22 ringen meespreken, zeker als hij er aan toevoegt, dat het hem niet verbaast, dat Bonifacius in 154 zomaar te Dokkum vermoord werd.7 Een paar feiten uit zijn leven, dat voor een deel nog niet onderzocht is. Hij is in 1806 hulppredikant van de Nederlandse gemeente in Londen geweest, van 1807 tot 1809 was hij hulppredikant in Amsterdam, van 1809 tot 1818 predikant van de Nederlandse gemeente in Hanau. Die plaats zal hij met smart verlaten, in het belang van zijn zonen, naar hij meent; hij was er gelukkig ‘bij de beste menschen, in eene aangename stad, in het schoonste land, overvloeijende, als het ware, van melk en honing en van dat alles dan zoo op eenmaal af te scheiden, dit valt zwaar, naar mate de gesmaakte genoegens groot waren.’8 Wan 1819 tot 1824, zijn sterfjaar, was hij predikant in Soerabaja. Over zijn Indische jaren is nagenoeg niets bekend, ook al omdat na 1818 geen biografische reisverhalen meer van hem bekend zijn. Potter was getrouwd met Anna Visscher en had 3 kinderen, waarvan een (een meisje) jong overleed. Een tweede onduidelijkheid is, dat bij een deel van zijn reisverhalen over zijn vrouw niet gerept wordt. Als ik naar de vraagstelling van ons colloquium9 kijk, dan is de bespreking van reisverhalen als onderzoeksobject aan de orde. In dit geval zou ik de mogelijke invalshoeken voor cultuurhistorisch onderzoek willen bekijken die de twaalf reisverhalen van Hebelius Potter verschaffen. Ten eerste de politiekhistorische invalshoek.
3. Ervaringen ten tijde van de Napoleontische oorlogen. Lezen we Potters reisverhalen als oorlogsverslaggeving, dan krijgen we in zijn debuut informatie over de gevaren van reizen vanuit Embden naar Zuid-Afrika over zee in 1804 tijdens de Zesde Engelse oorlog. Zijn reizen over land door Duitsland in 1813 laten de onrust van de (nog) niet getroffen bevolking zien10 en zijn berichten uit de brandhaard Hanau berichten uit de eerste hand over de ervaringen van de wél getroffen bevolking11. Tijdens Potters zeereis naar Zuid Afrika in 1804 heerst Engeland over de zee. Pas in 1806 zal Napoleon wraak nemen met het Continentaal Stelsel, dat alle handel met Engeland verbiedt. Maar ook dan blijft Engeland heer en meester op zee. Hier volgt een proeve uit zijn ervaringen. Als vertrekpunt is voor Potter de minder belangrijke havenstad Embden gekozen. Hij komt een heel eind met zijn Nederlandse fregat12, tot de derde graad Noorderbreedte om precies te zijn, als het noodlot toeslaat en het schip door een Engels oorlogsschip wordt geënterd. Eerst wordt het fregat op sleeptouw genomen, wat in die tijd betekent dat het mee moet kruisen. Dit heeft tot gevolg dat
Praagse perspectieven 1
23 het bungelende schip schoksgewijs overal langs schuurt en tegenaan botst, zodat roer en boegspriet afbreken. Verbetering van de situatie lijkt te komen als het schip in een storm ineens los van het vijandelijk oorlogsschip raakt, maar deze ‘bevrijding’ leidt tot andere ellende. Potters fregat is stuurloos en mastloos, en met de zeilen aan flarden zijn ze speelbal der golven. Alleen door op de grond te zitten kunnen de passagiers binnenboord blijven, en vastgeklonken op het wilddobberend dek, met weinig eten en drinken aan boord ziet Potter de meest onwaarschijnlijke kusten aan zich voorbijtrekken, zoals de kust van Brazilië; dan waant hij zich weer zo zuidelijk als de Steenbokskeerkring. Ter hoogte van de bocht van Afrika drijven ze ineens de haven van Sint Helena binnen, waar het Engelse oorlogsschip zijn gehavende buit weer oppikt. Na een oponthoud gaat de sleeppartij weer verder, nu terug richting Engeland. Zo vastgeklonken aan een Engels schip is Potter nu als de dood voor de Franse vijand, en niet ten onrechte, zo blijkt, wanneer ze al spoedig in een bloederige zeestrijd verzeild raken met een Frans oorlogsschip: ‘In den donkeren avond, [kwamen] de ijsselijke dikke stroomen vuurs uit de monden der bulderende kanonnen, [er klonk] het sissen der kogels, het kraken, breken, vallen van stengen, raas en masten, het naar gekerm der schepelingen... Met elken laag zag ik een aantal jeugdige levens weggevaagd, hier afgeschoten armen en beenen, verbrijzelde rompen, daar met den dood worstelende zich in hun bloed wentelen: ik verbeeldde mij den wanhopigen toestand der passagiers, vooral die der vrouwen, in het benedenste gedeelte van het schip opgesloten, eene onzekere uitkomst met schrik en vreeze afwachtende.’13 Maar het lot is Potter gunstig gezind: tijdens de zeeslag breekt de ketting, die het kleine fregat met het Engelse oorlogsschip verbindt, en op het moment dat de Engelsen zich moeten overgeven aan de Fransen kan het kleine schip tijdens de vijandelijkheden ongemerkt wegkomen. Het gehavende fregat van Potter landt in Plymouth. Hoewel zeer anglofiel komt Potter in nieuwe problemen, omdat hij nu eenmaal onderdaan is van een land dat met Engeland in oorlog is. Waar Potter politiek staat lijkt hij door het gedobber al lang vergeten te zijn. Hij besluit incognito te blijven en uit veiligheidsoverwegingen reist hij door Engeland als Pruisisch onderdaan en niet als Nederlander. Nog jaren zal Potter in Engeland moeten bijven, waar hij zich als hulppredikant in Londen aardig doorheen slaat. Zuid-Afrika hoeft niet meer op hem te rekenen, want Potter heeft meer dan genoeg van de zee. Negen jaar later, in 1813, krijgt Potter te maken met de dodenakkers van Napoleon. In 1813 is hij al vier jaar (sinds 1809) predikant bij de Nederlandse gemeente in Hanau in de Pfalz. Potter is toevallig op familiebezoek in Nederland, als hij zich begint te realiseren dat Napoleon met zijn gehavende leger hoogst
Praagse perspectieven 1
24 waarschijnlijk langs zijn woonplaats Hanau zal komen, met alle gevolgen van dien. Even een paar jaartallen: Napoleon verovert in najaar 1812 weliswaar Moskou, maar dank zij de tactiek van de verschroeide aarde, komt zijn leger er bijna van kou en honger om. Bij de overtocht van de Berezina op de terugweg verliest
Links: Potters twee zoontjes, een reisgenoot met berenmuts, Potter zelf en de Nederlandse officier in Frans tenue. (Potter 1816)
hij bijna zijn hele leger. Begin 1813 zendt hij weer nieuwe troepen over de Rijn naar het oosten, die aan het eind van dat jaar in de zogenaamde ‘volkerenslag’ bij Leipzig van 16 tot 19 oktober 1813 terecht komen. Ze staan tegenover Russen, Pruisen, Oostenrijkers en Zweden. Napoleon verliest, maar weet de aftocht te blazen, zodat hij kan terugtrekken via Hanau. Daar breekt Napoleon door de Beierse verdedigingslinie heen, in de slag bij Hanau, en na gedeeltelijke vernieling van de stad en met achterlating van zijn manschappen, glipt Napoleon terug naar Frankrijk. Aldus het geschiedenisboek. Wat gebeurt er met Hebelius Potter? Wanneer Potter uit Nederland in allerijl naar zijn Duitse standplaats vertrekt, met als reisgenoten zijn twee kinderen en
Praagse perspectieven 1
25 een vriend, is hij uitermate bezorgd om zijn Duitse bezittingen, zijn huis met inboedel en de kerk. Nauwgezet beschrijft Potter de route, en de omwegen die zij moeten nemen, om het oorlogsgeweld te vermijden14. Daarbij wordt hij gehinderd door een verkeerde beslissing die hij neemt na de ontmoeting met een Nederlands officier. Tamelijk naïef besluit Potter met de gelijkgestemde landgenoot samen te reizen, die ook naar Duitsland moet om zich tegen wil en dank bij Napoleon te melden. Hij geeft zich daarbij geen rekenschap van het feit dat je onder de dreiging van de kozakken beter niet met een reisgenoot in Frans uniform kunt reizen. Deze reisgenoot bezorgt Potter vele benauwde momenten, zodat het gezelschap opgelucht ademhaalt als hun wegen scheiden. Volgens zijn gewoonte kan Potter daarna weer in schutkleur verder reizen, Frans bij de Fransen, anti-Frans bij de kozakken. Zijn beschrijving van de razende vlucht naar zijn huis, geeft een goed beeld van de ontreddering in Duitsland tijdens Napoleons terugtocht. In Hanau maakt Potter op de ochtend van de 30e oktober de bloedige slag mee die de stad Hanau voor altijd een plaats in de geschiedenisboeken bezorgde.15 Potter eert in zijn boek de verdediger van Hanau tegen de Fransen, de Beierse graaf, Graaf von Wrede, met een titelvignet. Tijdens de veldslag besluit Potter om de twee stappen van zijn huis gelegen toren van zijn kerk te beklimmen met zijn kinderen om uitzicht op de slag bij Hanau te hebben. ‘Verschrikkelijk schouw- spel!!- dat heerlijke woud [...] thans in eenen poel van sulfer veranderd, vuur en vlammen brakende, terwijl trotsche eiken vallen als koornhalmen en honderden menschen in een oogenblik verpletteren! - dat zelfde woud thans stroomende van menschenbloed!’16 De toren moet ijlings verlaten worden als het slagveld zich binnen de stad verplaatst. Men vlucht voor het gebulder der kanonnen de kelders in. Potter maakt als ooggetuige alle wisselende fasen van de strijd mee, zowel de intocht van de geallieerden, die proberen alles wat Frans is te vermoorden, als de intocht van de Fransen, die proberen alles wat geallieerd is te vermoorden. Hanau is duidelijk op de hand der geallieerden, en tijdens de adempauze van de gevechten worden de Oostenrijkers/Beiers door de burgers van Hanau verzorgd. Potters eigen positie is niet ongevaarlijk, want hij heeft met ontzetting kennis genomen van het feit, dat17 in het naburige dorp Kesselstad zijn collega-dominee zeer te lijden heeft gehad: nadat diens woning was vernield, was deze collega van al zijn kleding ontdaan en onderworpen aan de brutaalste beschimpingen. Potter brengt de nacht biddend door. Er volgt een spoedige evacuatie, een vlucht, een nare ontmoeting met kozakken, maar dan kan Potter naar zijn huis terug, dat wonder boven wonder gespaard is. Als een volwaardig rampentoerist wandelt Potter tenslotte door Hanau, voor zijn lezers alle verwoestingen opsommend.
Praagse perspectieven 1
26
Wat de politiek-historische invalshoek betreft bieden de ego-documenten van Potter over zijn ervaringen met oorlogshandelingen in Napoleontische tijd tal van aanknopingspunten voor verder onderzoek, zowel op het gebied van de maritieme geschiedenis voor en tijdens het Continentaal stelsel als op het gebied van de veldslagen in de buurt van Leipzig en Hanau. Behalve de invalshoek van de Napoleontische oorlogen, en het lot van de Europese burgers in deze oorlog geven de reisverhalen van Potter ook op vele andere gebieden informatie. Zo bieden ze een prachtige blik op het openbaar vervoer in de eerste twintig jaar van de negentiende eeuw.
4. Een blik op het openbaar vervoer. Het werk van Hebelius Potter blijkt een ware catalogus aan openbare vervoersmiddelen van 1800 tot 1820 te bevatten. Openbaar vervoer inderdaad, want het privé-rijtuig is te duur voor deze dominee. Potter is aangewezen op de nare en bedompte postkoets, en neemt soms, wanneer hij haast heeft, de toevlucht tot de iets duurdere postkoets met extra service, de zogenaamde extrapost. Dat is een gewone postkoets die je met anderen deelt, maar met het voordeel, dat je zelf met je medepassagiers de stopplaatsen mag bepalen. Dan hoef je niet te overnachten in de plaats waar de koetsier toevallig een vriendinnetje heeft, zo klaagt Potter. Alleen zo'n extrapost nemen kan Potter niet betalen, dus hij blijft afhankelijk van de toevallige aanwezigheid van medereizigers in dezelfde richting. Een doodenkele keer, als hij in nood is of buitengewoon veel haast heeft huurt Potter een privé-rijtuig. Potter spot met de reizigers als La Roche18, die ‘reizen is eene aaneenschakeling van genoegen’ noemen. Als men zo reist als zij waarschijnlijk deed, dan kan Potter het ook:
Praagse perspectieven 1
‘-in eene gemakkelijke koets, geheel op reizen ingerigt, en waarin men misschien met even veel gemak als in eene goede herberg eenen nacht kan doorbrengen, waarin men eene geheele keuken en voorraadkamer met zich sleept, zoo dat men elk oogenblik de dringende behoeften van eene
Praagse perspectieven 1
27 naar spijs of drank verlangende maag, naar wensch voldoen kan;- wanneer men nergens zijn hoofd heeft mede te breken, maar alle lasten aan zijn bedienden overlaat en zelve zorgeloos al het goede en schoone dat zich opdoet, genieten kan;’19 Potters problemen zijn juist de niet vriendelijke herbergiers, die hem op ongelukkige momenten de deur gesloten houden, de stadspoorten die soms op verbazende momenten dicht zijn, zodat hij terug moet om elders te overnachten, het gebrek aan voedsel in de herbergen, of het gebrek aan fatsoenlijke slaapplaatsten. Privé-rijtuigen kan Potter zich van het karige traktement zelden of nooit veroorloven. Een stap lager dan de postkoets is hij soms wel gedwongen te gaan, als hij een boerenkar moet huren. Dat overkomt hem als in geval van dreigende oorlog of van onbegaanbaarheid van de wegen door grote regenval de postwagen niet durft te rijden, en de eigenaar van de boerenkar het risico voor een extra zakcentje wel wil nemen. Potter zelf is een groot liefhebber van voettochten maken, en zo vaak mogelijk wandelt hij. Toch is hij niet blind voor het bezwaar, dat een reiziger te voet in het buitenland vaak onbeschoft behandeld wordt. In Duitsland en Engeland, is zijn ervaring, hebben voetreizigers een geringe status, omdat men een voetreiziger als iemand van weinig allooi beschouwt. In Nederland heeft hij die ervaring niet, omdat men, zijns inziens, meer aan voetreizigers gewend is. Potters grote zorg is dan ook tijdens zijn wandeltochten altijd fatsoenlijk gekleed te zijn, passend bij zijn stand. Soms wandelt Potter ook noodgedwongen te voet, als hij met bagage zelfs geen boerenkar kan huren, wanneer het oorlogsgeweld of de slechte wegen hem daartoe dwingen. Zo'n moment doet zich voor in 1813 als Potter op de haastige tocht naar Hanau om Napoleon vóór te zijn geen vervoermiddel kan huren. Te voet reizend neemt hij z'n toevlucht tot een drager, een lastman voor de bagage, die ook weer voor de nodige problemen zorgt. Midden in het Duits hooggebergte gooit de drager tot twee keer toe de last op de grond en weigert verder te gaan. Aileen met (loze) dreigementen van klachten bij vage instanties weet Potter hem te bewegen verder te gaan.20 Op andere momenten zijn de modderpoelen zo hevig, dat de weg zelfs te voet nauwelijks begaanbaar is. In Noord-Duitsland, in het hertogdom Oldenburg bezwijkt hij bijna aan de vermoeienis van de voettocht: ‘Langs den vreesselijksten en veeal eenzamen kleiweg kwam ik te Dijkhuizen: met moeite moest men bij elken stap de beenen uit den grond trekken, en de weinige vorst, die nog in dezelven was, maakte het alleen nog mogelijk denzelven doorteworstelen. Nooit heb ik zulk eene vermoeijenis op eene reize uitgestaan als op deze, en daar bij aan het gedurig gevaar blootgesteld van boven van den hoogen en steilen dijk neerteglijden, doordien slechts een smal paadje langs de buitenzijde gangbaar was, ter-
Praagse perspectieven 1
28 wijl het middelste bestond uit diepe en bijkans grondelooze modderkolken.’21 Potter voelde zich flauw worden van vermoeienis, maar bezweek niet ter plekke, omdat hij een broodje in zijn zak had meegenomen, wat hij kon nuttigen samen met een nog niet weggesmolten stukje sneeuw. ‘Daaraan heb ik misschien mijn behoud te danken.’ De vele voettochten in Potters boeken leiden tot even zovele verhalen over modderpoelen. Maar in hartje winter heeft hij het gemakkelijker, omdat dan door de bevroren bodem de arrenslee ineens uitkomst bood, waarvan Potter graag gebruik maakt. Het watertransport bood hem even zovele mogelijkheden van openbaar vervoer. Potter reist, behalve op het fregat dat hem naar Zuid Afrika moest brengen, ook veel per schip, zij het verder vooral binnen Nederland. Wanneer er een trekvaart is, gebruikt Potter de saaie maar toch comfortabele trekschuit. Verder bevallen de jaagschuiten hem wel, met name die, waarvan de grote glazen ruiten in de roef ten weerszijde hem een panoramisch uitzicht bieden, ook maakt hij gebruik van kleine zeilschepen om van Friesland naar Amsterdam te gaai, van jachten of waterdiligences, en van de aak. Aan zijn vervoer per aak over de Rijn bij Keulen danken we een opmerkelijke beschrijving van de bootsmannen op de Rijn: ‘De lieden die zich met dit soort van transporteren bemoeijen, zijn dikwijls weinig of niets meer dan dagloners of sjouwers, behoordende tot de geringste klasse van Keulens inwoners, die voor door en door slecht gehouden wordt; en het is niet geheel zonder voorbeeld, dat onkundige reizigers, die zich aan dezelve hadden toevertrouwd, geheel te zoek geraakt, van hunne goederen beroofd, en op de deerlijkste wijze zijn mishandeld geworden: aan de wal zijn deze klanten Engelen, spreken vriendelijk, en gebruiken de innemendste drangredenen en woorden, om iemand tot zulk eenen togt over te halen: op het water zijn ze, zoo zij tot de slechtste soort behooren, en de overmagt op weerloze passagiers hebben, ware duivelen. Niemand vertrouwe zich, en nooit alleen, al te ligt aan dezelver geleide.’22 Voor gegevens over een reis per fregat gaar Zuid-Afrika anno 1805 kan Potters debuut een ware vraagbaak zijn. Allereerst de vertraging door de winter in afwachting van de komst van de boot, vervolgens de beschrijving van de (te?) kleine boot, de inrichting van de boot, de onervaren bemanning, en de onverantwoorde wijze waarop het dek is volgeladen met watervaten, tonnen vlees, en aardappelen, terwijl de matrozen wanhopig hun best doen het schip en dek op te ruimen. De medepassagiers, waar onder zijn hutgenoot, een opzichter over de Afrikaanse walviscompagnie, een ervaren en vriendelijk man. Verder zijn strikte dagindeling van afwisselende samenkomsten van passagiers en het in afzondering lezen, met het doel de dagelijkse verveling te lijf te gaan, en de inrichting
Praagse perspectieven 1
29 van zijn deel van de hut bij vertrek: boeken en linnen onder de matras, lessenaar en schrijfgerei aan het boveneind van de kooi. Kleding hing hij aan de schutting en aan de balken van de zolder, op de richels van de balken plaatst hij potjes ‘aarbeziengelei’, marmelade van citroenen, een fles azijn, brandewijn, ingemaakte zuren. Op de richels der balken verder een hamer, spijkers, theegoed, droge medicijnen, citroenen, glazen, zeep, messen, koffie, thee, suiker en een boterpot, en ‘een ander meubel dat men op een schip niet kan missen, in een klein kastje aan het benedeneind der kooi’. Wijn en likeur verstopt hij elders, op een plaats waar hij er gemakkelijk bij kan.23 Al deze zorgvuldig bijeengebrachte bagage raakt in de zeeslag verloren. Als Potter weer aan land kruipt in Engeland is hij zelfs al zijn papieren kwijt: hij bezit bijna niets. Niet alleen voor de beschrijving van de openbaarvervoersmogelijkheden en hun kenmerken zijn de geschriften van Potter een bron van informatie; ook wat betreft reisroutes met name in Nederland, Engeland en Duitsland bieden zijn boeken een goudmijn aan gegevens. De staat waarin de wegen verkeren beschrijft hij met naam en toenaam, de keuzemogelijkheden van vervoer, de alternatieve routes tussen twee plaatsen, de verbeteringen van vervoer, wanneer hij routes met jaren tussenpoos weer kiest, ases is (of lijkt) met een historische kaart exact te volgen. Maar contemporaine bronnen signaleren hier een probleem. Een recensie van Potters werk uit 1809 in de Vaderlandsche letteroefeningen24 wijst op de tekortkomingen in de plaatsbeschrijvingen. Zolang het om verre buitenlandse reizen ging, was de inhoud moeilijk te controleren. Maar bij een beschrijving in de buurt van Leeuwarden wijst de plaatselijk zeer bekende recensent op vele onnauwkeurigheden in Potters beschrijvingen, zoals een beschrijving van bossages in de omgeving van Leeuwarden. Anderzijds mag men toch verwachten, dat de Fries Potter toch wel weet hoe het Friese platteland er uit ziet, zodat het niet duidelijk is of hier van slordigheid sprake is. In elk geval roept dit de vraag op naar het belang van Potter voor het streekonderzoek.
5. Streekonderzoek. De reikwijdte van Potters blik is breed, maar dat gaat niet gepaard met verlies van aandacht voor het detail. Op St. Helena geland, maakt hij vele voetreizen over het eiland, waarvan hij gedetailleerd verslag doet, zowel van prachtig natuurschoon als van ziektes en van sociale bijzonderheden als het feit dat op dit eiland de slavernij is afgeschaft. Eenmaal in Plymouth aan wal gekomen stelt hij het vertrek naar London gedurig uit om de gelegenheid te hebben de kusten en binnenlanden van Zuid-Engeland te bereizen25. Hij wordt er ongeneselijk Anglofiel door. Het land dat hij het meeste zal doorkruisen is Duitsland, zowel de vele routes van Noord-Nederland naar Hanau26, door het door hem verafschuwde Westfalen als ook via oostelijker routes. Zijn laatste terugtocht voert
Praagse perspectieven 1
30 via zuidelijk Nederlandse route27. Verder beschrijft hij vele uitstapjes vanuit Hanau, langs de Lahnstroom, en de Wetterau en in het gebied Nassau28. In Nederland probeert hij bijna alle provincies te doorkruisen29, als ook de drie departementen in Oost-Friesland die in Franse tijd aan Nederland waren toegevoegd30. Potter beziet de streken met veel gevoel voor de politieke en sociale omstandigheden. In Nederland beschrijft hij de verpaupering die bijvoorbeeld de bloeiende Franeker Hoogeschool31 onderging tijdens de Franse bezetting; in Westfalen beziet hij de onmenselijke armoede, waaronder een bijna dierlijke bevolking lijdt, en omdat hij bepaalde reizen meermalen maakt, heeft hij ook oog voor verbeteringen of verslechteringen van de omstandigheden. Echter ook bij reisverhalen is de voorzichtigheid geboden, die voor fictioneel proza geldt, waardoor het gebodene niet zomaar als afspiegeling van de werkelijkheid gezien kan worden. De werkwijze van Potter geeft daartoe zeker aanleiding.
6. De werkwijze van de reisbeschrijver. Van ieder klooster, kasteel of kerk weet Potter bijzonderheden te melden, die hij, -daar maakt hij geen geheim van-, uit naslagwerken opdiept. Voor Nederlandse cultuurhistorische gegevens noemt hij soms zijn naslagwerken, zoals voor de provincie Drenthe Picardt, Drenthse Antiquiteiten, en verder citeert hij veelvuldig uit het Zakboekje voor reisenden uit 1807. Maar ook in Duitsland vermeldt hij in steden vaak zijn bezoek aan boekhandels, in Münster zelfs met name.32 Van de twee stedelijke boekhandels aldaar, ‘Theissink’, en ‘Waldek’, weet hij te vertellen, dat ze beide uitmuntend wel voorzien zijn van oude en nieuwe werken; terwijl de eerstgenoemde ook nog ‘eene aanzienlijke leesbibliotheek bezit’. Na zijn gemelde bezoek aan de boekhandel volgen bladzijdenlang vele bijzonderheden over Münster alsmede een uitvoerige beschrijving van de volksaard van de Münsterlander, waarover later meer. Het is duidelijk: Potter pent rechtstreeks over uit zijn naslagwerken, zij het, dat we uit de bijzonderheden van zijn reis, bijvoorbeeld de krijgsverrichtingen, wel mogen aannemen, dat hij er wel daadwerkelijk geweest is. Maar zeker is dat niet. De drijfveer van Potter voor deze werkwijze zal tweeledig zijn: in de eerste plaats biedt hij de lezer waar voor z'n geld door van zijn reisbeschrijving een naslagwerk te maken, in de tweede plaats levert iedere bladzijde kopij en dus geld op. Uit de meer dan tien delen reisverhalen van Potter kan gevoeglijk de helft van de oudheidkundige bijzonderheden geschrapt worden en daarbij ook nog de vele en stereotype overdenkingen over de schoonheid van de natuur, en andere overbodigheden. Maar dan blijft over een dik boekwerk van hoogst curieuze of vermakelijke particuliere ervaringen, die op zeer karakteristieke levendige wijze zijn neergeschreven.
Praagse perspectieven 1
31
7. Imagologische beschouwingen? Verwacht kan worden dat deze reisverhalen stof te over beiden voor een onderzoek vanuit imagologisch perspectief, temeer daar de auteur een schrijver uit de late verlichtingstijd is, toen de belangstelling voor vergelijkingen van de volkskarakters van de volkeren erg in de mode was. De aandacht voor nationale karaktertrekken is in Potters werk echter slechts terloops te vinden, en wat er te vinden is betreft meer neg de regionale bepaaldheid van de inwoners dan de nationale. Nu ligt dat in het verbrokkelde Duitsland ook heel anders dan in Nederland. Zo beschrijft hij bij zijn tocht door Oost-Friesland dat de bevolking bij lange na niet de ondernemingszucht manifesteert als hun ‘westelijke buren’. Oost-Friesland ligt zeer gunstig voor de handel, aldus Potter, maar de bouw van een gewone trekvaart heeft er twee eeuwen geduurd, in welke tijd de Nederlanders hele zeeën hebben drooggemalen en tot vruchtbaar land gemaakt hebben, en de loop van rivieren verlegd hebben.33 Na zijn bezoek aan Münster geeft hij een beschouwing over de volksaard van de Münsterlander ten beste, die de indruk wekt uit een naslagwerk overgeschreven te zijn34. Vanaf 1809 tot 1818 werkt hij in Duitsland en niet alles bevalt hem daar. Nederlandse dominees mogen in hun vrije tijd veel informeler gekleed gaan dan in Duitsland te doen gebruikelijk is. Dit gaat zelfs zo ver dat een predikant, zonder opspraak niet eens ‘eene wandeling zou kunnen doen, of naar zijn tuintje gaan, of naar zijnen buurman op een kopje thee, zonder van mantel en bef voorzien te zijn: hier ziet men zoo hoog bij op, als of het ware wezen van den Godsdienst in deze uiterlijke teekenen gelegen was’.35 Maar dergelijke ongemakken leiden niet tot een idealisering van zijn vaderlandse medeburger. Potters perspectief is niet dat van een Nederlander, die verre reizen maakt, maar van een wereldburger, die nu weer in Londen, dan in Duitsland woont, zich overal thuis voelt als hij maar in de vrije natuur is. Hij maakt zelfs tijdens zijn gedwongen verblijf in Engeland niet de indruk naar het vaderland te verlangen, maar geniet volop van de vele uitjes en wandelingen door het land; pas in de laatste bladzijden van zijn avontuur verandert hij ineens in de hunkerende vader, die zijn gezin en vaderland wil terug zien. Potter heeft een zwerversnatuur, en wel van een zwerver die meer van de natuur dan van mensen houdt. Misschien ligt in dat feit wel de belangrijkste reden voor de weinig uitgesproken aandacht voor volkskarakters in zijn boeken.
Praagse perspectieven 1
32
8. Boekhistorische naspeuringen. Een vergeten auteur wordt vaak bij toeval teruggevonden, en ook meestal om oneigenlijke redenen. Het kan zijn, dat hij in een reeks opgenomen is, of dat het werk als prijsbandje de aandacht trekt, of om de mooie kaft.36 Van Potters werken zijn weinig exemplaren bewaard gebleven, en de bibliografie is nog niet compleet. Ook publiceerde hij naast de reisverhalen nog een paar preken, en maakte een aantal vertalingen. Mondjesmaat is in de Nederlandse bibliotheken zijn werk bij elkaar te sprokkelen, en van een enkel werk, Wandelingen en kleine reizen in den omtrek van Hanau, Frankfort en andere voorname gedeelten van Duitsland, is zelfs geen enkel exemplaar bekend. Dit boekje zou ‘het misnoegen van de keizer of een van de zijnen’ gewekt hebben, en alhoewel het de keizerlijke censor gepasseerd was, werd het ‘met een zwaar arrest belegd’, zodat niemand het kon ‘verlossen’. Na 1813 kan het, aldus Potter, weer ‘vrij de wandeling doen’. Tussen 1811 en 1813 is het dus getroffen door de censuur, en daarna is het eerste deel toch uitgegeven. Een tweede deel zou nooit verschenen zijn. Naspeuringen naar meer exemplaren van Potters werk bij Nederlandse antiquaren kan altijd nog meer exemplaren opleveren. Van een werk van hem verscheen in 1851 een nieuwe bewerking37. Verder is het in kaart brengen van Duitse en (mogelijk ook Engelse) vertalingen van zijn werk nog niet voltooid. En ook bieden de archieven van zijn vijf uitgevers (Loosjes, Bohn, Saakes, Schleijer en Schierbeek) misschien nadere informatie over oplagen en andere afspraken, alsook over problemen met de Franse censuur.
9. Sociale positie van de dominee in de late verlichtingstijd. Misschien is het belangrijkste aspect van Potters reisboeken, dat ze inzicht geven in de sociale positie van de dominee in de late verlichtingstijd. Potter is wat je noemt een calculerende dominee. In alle plaatsen die hij doortrekt noteert hij nauwgezet de mate van aantrekkelijkheid van de pastorie, als gebouw, qua ligging, de omvang van huis en tuin, en de afstand van huis naar kerk. In feite zijn Potters boeken te gebruiken als consumentengidsen voor de aspirant dominee. Een van zijn reisverhalen blijkt - zo wordt stukje bij beetje duidelijk - een sollicitatiereis te betreffen, n.l. Reize door de oude en nieuwe oostelijke departementen van het Koninklijk Holland en het Hertogdom Oldenburg, gedaan in den jare 1808. We komen uit de eerste brief alleen te weten, dat hij naar Norden als plaats van bestemming wil. Pas halverwege dit reisboek38 komt hij dan te Norden aan, waar op zondag ‘aan het voorname oogmerk van deze reize voldaan moet worden’. De lezer begrijpt dan, dat Potter zondag zal preken voor de hervormde gemeente te Norden. Als hij dan weer twintig pagina's verder meldt dat er in de kerk der Nordense gemeente ‘de leeraarsplaats vacant is’, omdat Knot-
Praagse perspectieven 1
33 nerus naar de meer voordelige standplaats Hinte vertrokken is, dan wordt het duidelijk: dit reisverhaal is een sollicitatiereis. Potter somt de voors en tegens van deze standplaats Norden op, zonder overigens te vermelden dat hij zijn eigen afwegingen bespreekt. Punten van afweging: de kerk ligt vijftien minuten buiten de stad, de afstand van pastorie naar kerk is een half uur, maar er is een goed pad aangelegd en de dominee krijgt een koets, zomer en winter. De tweede kerkdienst mag ook gehouden worden in een speciale kamer in de pastorie. Dat deze plek toch niets voor Potter is, blijkt al uit het feit dat hij er zijn grootste hobby niet kan beoefenen, namelijk wandelen. Ten eerste is hij er door ‘koude, wind, hagel, sneeuw, vorst en regen en langs de vreeselijkste wegen hier gekomen’, en verder stelt hij, dat een wandeling in de buurt maken onmogelijk is, omdat men ‘door de vreeselijk diepe kleiwegen zoo min te voet als met een rijtuig kan gaan.’ De weg terug op een open postwagen is ook ongemakkelijk en Potter raadt zijn vriend aan nooit een winterreisje te maken zonder noodzaak. Nee, dan Engeland waar men schone postkoetsen, geheel effen wegen. nette zindelijke herbergen aantreft, het kan in geen land der wereld aangenamer zijn.39 Vandaar dat het stadje Norden in Duitsland niet gauw een nieuwe dominee zal krijgen. Een waar consumentenonderzoek van Nederlandse, Duitse en Engelse pastorieën bieden zijn boeken bij tijd en wijle. Hoewel Engeland hem zeer beviel, wil Potter daar om zakelijke motieven ook niet blijven: de dominee daar moet de standplaats kopen, en bovendien heerst er in Engeland de slechte gewoonte, dat de predikant zijn dienst mag laten waarnemen, wat weer geleid heeft tot een groot aantal van ‘leeglopende proponenten. Nee, zijn liefde voor Albion ten spijt is Potter daarvan niet gediend. In Duitsland is het beter gesteld met de arbeidsvoorwaarden, zij het dat Hebelius Potter zeer door de vormelijkheid der Duitsers gehinderd wordt. De levenswijze is er deftig en ingetogen, en voor het uiterlijke zelfs min of meer stijf en statig. In feite haat Potter de stad: zijn standplaatsen in Londen en Amsterdam ervaart hij als een hel, en ook de vormelijkheid in Hanau verstikt hem. Ook tijdens zijn reis door het Rijnland ervaart hij de frisse lucht, de rust en eenzaamheid van het landleven als een verademing na ‘de kunst en pracht en stijve wellevendheid’ van zijn beroepswerkzaamheden in de stad Hanau. Potters leven lang zal weerzin tegen etiquette een rol blijven spelen, zeker in zijn Duitse jaren waarin hij meent dat soort leven te moeten verdragen om, zoals hij zegt, de carrièremogelijkheden van zijn zonen te vergroten.40 En wat voor Hanau zeer pleit is dat hij er prachtig kan wandelen in zijn geliefde berglandschap.
Praagse perspectieven 1
34
10. Blijft de vraag waarom Potter geheel vergeten is. Er is in de biografische naslagwerken van predikanten wel opgemerkt, dat dominee Potter weinig godsdienstige werken schreef, en dat zijn reisboeken (hooguit) een godsdienstige ondertoon hadden. Enerzijds moet bedacht worden, dat Potter nog een achttiende-eeuwer in hart en nieren was. Hij is een verlicht predikant uit de levenssfeer van de fysicotheologie, en de natuur ziet hij in zijn eerste boeken louter als manifestatie van Gods grootheid. Hij citeert uit E.M Posts' Reinhart, Natuur en Godsdienst.41 Maar in later werken verandert die instelling: dan komt ook de misantropische aard van Hebelius Potter meer uit de verf. Potter verwacht, na zijn slechte ervaringen in Peins, van zijn domineeschap geen hemel op aarde. ‘O, neen mijn vriend, (schrijft hij aan een waarschijnlijk denkbeeldige vriend), o nee, daar toe kende ik de betrekking van eenen geestelijken, daar toe kende ik de menschen in het algemeen te wel [...].’ Wanneer Potter in een brief uitweidt over ‘het voordeelige, aangename en onaangename’ van reizen, dan is zijn eerste argument, dat het reizen ‘de nare droefgeestigheid’ doet verdwijnen. ‘Verheugd en vrolijk als de ontwaakte natuur, grijp ik mijnen stok en hoed, neem afscheid, begeeft mij op den weg en lach met de mij aanlachende natuur, en ben zoo regt hartellijk verheugd, wannneer de gansche schepping random mij vrolijk is. Ik sla mijne oogen dan om hoog [...]’42 Een even opmerkelijk argument voor het reizen is, dat iemand die twintig jaar op dezelfde plaatst woont, sommige mede-inwoners ‘van een slechte, van eene verachtelijke zijde [leert] kennen’. ‘Hij ervaart dan, dat hoogmoed, heerszucht, nijd, gierigheid en eigenbelang bij vele het voorname of eenige beginsel hunner handelingen zijn, hij ziet, dat ondeugd en geveinsdheid vergood, en braafheid, eerlijkheid, kunde en deugd, schandelijk vergeten of vertreden worden. [...] Ja, [...] het gebeurt wel eens, dat hij onverdiend het voorwerp is des snoodsten lasters, dat zijne goede handelingen aan de onedelste bedoelingen worden toegeschreven, dat zijn zuivere, hartelijke menschenliefde met haat, zijne welwillendheid met ondank wordt beantwoord.’43 Dit veroorzaakt bij Potter een gedurige onaangename kwelling die een puur genot van het aardse geluk belemmert. Kortom: de reiziger is veel minder in de gelegenheid de mens van een slechte kant te leren kennen. Ook het domineeschap is minder een roeping dan in latere tijden gebruikelijk wordt. In Londen is Potter hulppredikant, en het is niet bepaald een baan die Potter op z'n sloffen aankan. Zo overlijdt bijvoorbeeld op 1 maart 1806 op door-
Praagse perspectieven 1
35 reis in Londen plotseling een voorganger van de afwezige Londens predikant, emerituspredikant L.H. Schippers Paal, inmiddels woonachtig te Demerary. Potter krijgt de verantwoordelijke taak om bij afwezigheid van de predikant de schitterende uitvaartdienst te leiden. En alsof dat nog niet genoeg is overvalt hem, als hij 's middags na die dienst uitgeput thuis komt, meteen het verzoek van de Kerkeraad om de volgende ochtend een lijkrede te houden voor de overledene. In zeer korte tijd, een paar nachtelijke uren, moet Potter ook nog een lijkrede schijven, die meteen na de redevoering de volgende dag in Londen uitgegeven wordt bij Bensley.44 Potter laat duidelijk merken dat deze taak hem niet in de koude kleren ging zitten. In Engeland voelt hij zich soms gewoon misbruikt als dominee, zoals tussen de regels door te lezen is. Eenmaal in Nederland vestigt Potter zich met zijn gezin in Dokkum, en hij houdt het korte tijd voor gezien met het predikambt, zo komen we te weten uit zijn volgend reisboek, Reizen door een groot gedeelte van Zuid-Holland gedaan in de jaren 1807 en 1808. Na zoveel ‘doornen op zijn levenspad’ en smadelijke mislukkingen had Potter zich voorgenomen zich op andere wijze in dit leven nuttig te maken, en naar eigen zeggen kreeg hij ‘inderdaad een zoo aangenaam leven als een onafhankelijk mensch hebben kan’. Voor zover bekend heeft Potter in de tussentijd twee romans vertaald, maar of dat zijn enige broodwinning was is nog niet bekend. Even later zwicht hij toch weer voor een benoeming in Amsterdam en hij deelt zijn lezers vertrouwelijk mee, dat het hem niet bezwaart in Amsterdam minste in rang te worden en dus ook het minste te verdienen, omdat hij dan ook niet veel verplichtingen op de schouders heeft. Het is duidelijk dat Potters avontuur hem behoorlijk zwaar gevallen is, en dat hij niet zo nodig meer hogerop hoeft. Over zijn nieuwe werk is Potter ook pessimistisch: het domineeschap is: ‘een betrekking waarin ik tot dus verre niet veel bestendig geluk gevonden had, waarin alles in tegendeel op onrust, nadeel en teleurstelling was uitgeloopen:-’ In deze calculerende houding moet ook een van de redenen schuilen dat Potter na 1818 bijna vergeten is. Het zal te wijten zijn aan al deze zaken, het nuchtere consumentisme, het misanthropisme, en de gemakkelijke manier waarop Potter het predikambt kan inwisselen voor een aangenamer bestaan, dat de volgende generatie ‘afhaakte’ als het om bewondering voor Hebelius Potter ging. Een zo zakelijke instelling is niet meer te verenigen met het belijdend domineeschap zoals vanaf de jaren dertig door het Reveil gepredikt werd.
11. Belang voor de literatuur? Dit leidt tot de laatste invalshoek, het literair-historisch belang. In de persoon van Hebelius Potter is een negentiende-eeuws schrijver van twaalf reisverhalen herontdekt. Het belang daarvan moet niet overdreven worden: deze reisbeschrijver draagt sporen van de broodschrijver, die bijna de helft van zijn boeken over-
Praagse perspectieven 1
36 pent uit oudheidkundige naslagwerken en andere streekbeschrijvingen, en verder als stoplappen menigmaal gebruik maakt van bespiegelingen over het wisselen der seizoenen, en overdenkingen over de eenzaamheid. Verder heeft Potter een abonnement op de stijlfiguur van de enumeratio en de antithese. Daarbij wijst een recensie van Potters werk uit 1809 in de Vaderlandsche letteroefeningen nog op andere tekortkomingen, zoals genoemde onnauwkeurigheden. Voor het curieuze van Potters werk heeft deze tijdgenoot geen interesse: waarom schrijft Potter niet over het Instituut voor doofstommen te Groningen, in plaats van het gesnap van boerenvrouwen te noteren bij een boerenbegrafenis. Terwijl voor de hedendaagse lezer in deze bijzonderheden het aantrekkelijke van Potter ligt. Volgens de aanmerkelijk positiever recensent van de Vaderlandsche Letteroefeningen van 180745 wijkt het werk van Potter vooral af van de normale reisverhalen door wat hij neemt ‘het charactermaatige des Schrijvers’, waarmee hij de persoonlijke stijl van de schrijver bedoelde. De predikant ‘straalt wel degelijk in het werk door, maar geen predikant van eenen somberen stempel; gepaste ernst wordt afgewisseld door aanmerkingen van een vrolijker aart’. En in deze karakteristiek schuilt juist weer het bijzondere van Potter. Schrappen we de helft van zijn werken en nemen we de slordigheden op de koop toe, dan blijft nog een aantal delen persoonlijke en curieuze ervaringen over van een uiterst karakteristiek schrijver, die juist door zijn berekenende trekken absoluut niet spoort met het type dominee-literator waarvan onze negentiende-eeuwse literatuur zo vol is. Maar in dit feit ligt ook de sleutel voor de vergetelheid die Hebelius Potters lot was: als de onmiddellijk volgende generatie qua mentaliteit zo definitief anders gestemd is, dan is de vergetelheid diep.
Bibliografie • Biografisch lexicon 1978 - Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlandse protestantisme, onder red. van D. Nauta e.a., 1978. • Frank-Van Westrienen 1983 - Anna Frank-Van Westrienen: De groote tour. Tekening van de educatiereis der Nederlanders in de zeventiende eeuw. Amsterdam, 1983. • Haalmeijer & Vuik 2002 - Hans Haalmeijer en Dik Vuik: Fluiten, Katten en Fregatten, De schepen van de Verenigde Oost-Indische Compagnie, 1602-1798. Haarlem, 2002. • David Bos 1999 - David Bos, In dienst van het Koninkrijk, Beroepsontwikkeling van hervormde predikanten in negentiende-eeuws Nederland. Amsterdam, 1999. • E.M. Post 1791-1792 - E.M. Post, Reinhart, Natuur en Godsdienst. Amsterdam: Johannes Allart 1791-1792. drie delen.
Praagse perspectieven 1
37 • H. Potter 1806 - H. Potter, Lijkrede op L.H. Schippers Paal, S.S. Th.Dr., gehouden den eersten maart 1806, in de Nederduitsche kerk te Londen. London: T. Bensley 1806. • H. Potter 1807-1808 - H. Potter: Lotgevallen en ontmoetingen op een mislukte reize naar De Kaap de Goede Hoop in de jaren 1804, 1805 en 1806, in brieven aan eenen vriend. Haarlem: A. Loosjes 1807-1808. Vier delen. • H. Potter 1808 - H. Potter: Reize door de oude en nieuwe oostelijke departementen van het Koninkrijk Holland en het hertogdom Oldenburg, gedaan in den jare 1808. Haarlem: Francois Bohn 1808. Twee delen. • H. Potter 1808a - H. Potter: Wandelingen en kleine reizen door sommige gedeelten van het vaderland. Amsterdam: A.B. Saakes 1808. • H. Potter 1809 - H. Potter: Reizen door een groot gedeelte van Zuid-Holland gedaan in de jaren 1807 en 1808. Amsterdam: C.L. Schleijer 1809. • H. Potter 1810 - H. Potter: Reize van Amsterdam naar Hanau, door een groot gedeelte van Duitsland, gedaan in den jare 1809. Amsterdam: C.L. Schleijer 1810. • H. Potter 1811 - H. Potter: Wandelingen en kleine reizen in den omtrek van Hanau, Frankfort en andere voorname gedeelten van Duitsland 1811. Amsterdam: A.B. Saakes 1811. Eerste deel. Niet verder verschenen. • H. Potter 1814 - H. Potter: Verhaal van het voorgevallenen in en bij Hanau, en van de bloedige gevechten in en bij die stad geleverd, in de maanden October en November 1813. Amsterdam: C.L. Schleijer 1814. • H. Potter 1816 - H. Potter: Lotgevallen op eene reis van Friesland, door Westfalen en het Waldeksche naar Hanau in september 1813. [door ...]. Medelid van het Groot-Hertoglijk Frankfortsche Consistorie, en predikant bij de Nederlandsche gemeente te Hanau. Amsterdam: A.B. Saakes 1816. • H. Potter 1817- 181 - H. Potter: Vruchten der eenzaamheid. Groningen: R.J. Schierbeek 1817-1818. Twee delen. • H. Potter 1818 - H. Potter: Reize te voet door de Wetterau en langs de Lahnstroom, de wieg en bakermat van het doorluchtige huis van Nassau. Groningen: R.J. Schierbeek 1818. • H. Potter 1818a - [H. Potter] Brieven over de geschiedenis en plaatsbeschrijvingen van provincie en stad. S.1. 1818. • H. Potter 1851 - H. Potter, Uitstapje te voet van Frankfort over Darmstadt naar Heidelberg, langs de geheele Bergstraat. Opnieuw bewerkt door S.A.F. [S.A. Fischer]. Utrecht: J.H. Siddré 1851. • A.J. Rasker 1974 - A.J. Rasker, De Nederlandse Hervormde Kerk vanaf 1795, haar geschiedenis en theologie in de negentiende en twintigste eeuw. Kampen, 1974.
Praagse perspectieven 1
41
Bijlage Hebelius Potter, Brief over het reizen te voet (1817-1818). Beste Vriend,1 Uit uwen laatsten brief gezien hebbende, dat gij half en half voornemens zijt huis en vaderland voor eene wijle tijds te verlaten en vreemde landen te bezien, kan en mag ik u, op uw verzoek, bij de eerste beste gelegenheid, mijne aanmerkingen over het aangename en onaangenaame van reizen medetedeelen. Zonder omwegen zal ik, hetgeen de eigen ondervinding mij zoo van het eene als van het andere geleerd heeft, voor u openleggen, waarvan gij dan de toepassing gemakkelijk op u zelven en het al of niet uitvoeren van uw voornemen zult kunnen maken. Elk heeft zijn bijzonder drijven2 Elk heeft zijn bijzonder lust.
Maar geene lust of trek is zoo algemeen bij de meeste mensen, dan de trek tot reizen: -en geene wonder, daar niets vermakelijker is dan reizen en wel bijzonder te voet: dit heeft duizendvoudige bekoorlijkheden, dit verschaft het heerlijkst levensgenot. De beweging van het lichaam, de gedurige afwisseling van voorwerpen, het onbelemmerde genot van eene vrije, frische, zuivere en gezonde lucht, verwekt eene onbeschrijfelijk aangename werking op den mensch en deszelfs gestel: de ziel wordt tot vrolijkheid gestemd, hare kracht veredeld, het hart gevoeliger, de nare droefgeestigheid wijkt, het lichaam wordt gesterkt, de verbeeldingskracht ontvangt gestadig voedsel en nieuwe prikkeling, ja het geheele leven wordt als verjongd. O, hoe gelukkig is hij, wien het heerlijk lot te beurt viel, te kunnen reizen. De omgang met de schoone natuur en hare wezenlijke genoegens, die men elken dag in zulk eene ruime mate geniet, verschaft het opmerkzaam oog en gevoelig hart de rijkste en grootste vreugde, de reinste en onschuldigste wellust. In haar ontluiken, bloeijen, rijpen en verwelken, zien wij het duidelijk afbeeldsel van het lot van elk mensch; men leeft, om zoo te spreken, aan de bron eener eeuwigdurende jeugd, en schept uit haar de kostelijkste nectar, kracht, gezondheid en gelukzaligheid. Wanneer men zoo zijne weg vervolgt en gadeslaat hoe het in de wijde wereld toegaat, hoe alles zich dringt en beweegt; hoe alles langs verschillende wegen, door verschillende middelen en kunstgrepen een zeker doel poogt te bereiken en geene moeite, arbeid of opoffering ontziet, welke gevoelens en aandoeningen ontwaken dan in ons! - Wat oordeelt men dan van grootere waarde, het driftig najagen van de meest gezochte vermaken der wereld, of het staren op eene steeds meer en meer verlicht wordende horizont, die zich op eenen schoonen
Praagse perspectieven 1
42 morgen voor het verrukt oog ontwikkelt, die stille dalen, woestijnen, bergen, met geurende bloemen bedekte weiden, koornvelden, bronnen, zeeën en meren, en die menigte van verschillende voorwerpen, welke men in het dagelijksche leven nog niet gezien, van zulk een standpunt nog niet genoten heeft: o, welke hooge gevoelens ontwaken dan op het zien van zoo veel nieuws en bekoorlijks, welk eene tevredenheid en vreugde bemagtigt dan ons hart, in welk een verrukkend helder licht vertoont zich alles aan ons oog en welk eene aangename reisgezel wordt ons alles op onze levensloopbaan! -en nergens vereenigen zich de voorwerpen zich zoo zeer tot ons voordeel, nergens werkt alles zoo om en in den mensch op aangenaam levensgenot als op reizen. Een blik in de heerlijke, alle schoon bevattende natuur, geeft de ziel eene stemming, kalmte, en helderheid, die ons deze oorden tot een hemel maakt; geene hevige driften verbitteren den dag en geene nare droomen storen de onbeschrijfelijk zoete nachtrust; men leeft in een onophoudelijk gevoel van het schoone en ware, in eene gedurige verrukking van zinnen, die zoo sterk als aangenaam geprikkeld worden: men werpt geenen blik in het rond, men doet geene schrede voorwaarts; die niet telkens eene hooge belooning met zich voert. -Hier weidt het oog over effene vlakten, groene velden, ruischende beken; hier wordt het verbaasd oog door hooge bergen en ontzettende rotsgevaarten; ginds groenen voor hetzelve natuurlijke prieelen, schaduwrijke wouden en goudene koornvelden: -hier vertoonen zich bevallige dorpen, eeuwen heugende ridderburgen, kloosters, die in hunnen omvang kleine steden gelijken, rijke hofsteden en eenvoudige landmanswoningen;-daar, de overblijfselen van tot stof zinkende sloten, die aan menschelijke grootheid en nietigheid herinneren, en ginds spiegelen zich prachtige steden in de heldere zonnestralen. Welke verschillende aandoeningen ontstaan dan in ons binnenste, wanneer het verrukt oog dit alles op eenigen afstand beschouwt, hoe sterk gevoelt men zich dan niet gedrongen, om met de schrandere en voor het ware schoon zoo gevoelige LA ROCHE3 uitteroepen: ‘het reizen is eeene aaneenschakeling van genoegens.’ En welk een nieuw en voor hem die nooit gereisd heeft onbekend genoegen geeft het niet, wanneer men, vermoeid van wandelen en beschouwen met het vallen van den avond eene herberg binnen treedt en daar goede vriendelijke menschen aantreft, die ons gulhartig alle mogelijke hulp bewijzen en zich met ons onderhouden over de merkwaardigheden van hunnen oord; wanneer hij dan eene, hoewel niet rijke echter overvloedige tafel voor zich bereidt ziet en met eene hem voorheen onbekende smaak en graagte de eenvoudige spijs en zuivere drank nuttigt, en men zich na dat onbeschrijfelijk heerlijk genot door en door vermoeid op zijne legerstede werpt en slaapt, zoo als alleen de onschuld slapen kan, die door geen beschuldigend geweten gewekt, door geene schrikkelijke droomen gemarteld wordt, en dan den volgenden morgen gesterkt, verkwikt ontwaakt en zich van alle banden zoo ontslagen en zoo vrij, zoo gelukkig gevoelt, als de zingende vogel in de lucht: zie, mijn vriend! Kunt gij dit zalig gevoel, dit genoegen zonder perken verbeelden, zonder mij te benijden, dat ik zoo
Praagse perspectieven 1
43 gelukkig, zoo onuitsprekelijk gelukkig ben? Iedere morgen, waarop ik van mijnen herberg afscheid neem, verlevendigt in mij op nieuw het reine, zalige en volkomene gevoel van mijn aanwezen.4 Verheugd en vrolijk als de ontwaakte natuur, grijp ik mijnen stok en hoed, neem afscheid, begeef mij op den weg en lach met de mij aanlachende natuur, en ben zoo regt hartelijk verheugd, wanneer de gansche schepping rondom mij vrolijk is. Ik sla mijne oogen dan om hoog, beschouw den dampkring in zijne blaauwe pracht en een traan dringt zich in mijn oog, een traan van verrukking om het zaligst gevoel: mijne geheele ziel is dan bewogen, terwijl ik God hartelijk dank, de stad in hare veelvuldige ongenoegens ontvloden te zijn; en dan wanneer de klimmende morgenzon de toppen van het gebergte begint te vergulden; wanneer de eerste stralen dier koningin des dags de natuur als tot een nieuw leven opwekken en het vogelenheer ontwaakt; o wat mijn vol hart dan gevoelt, ben ik niet in staat met woorden uit te drukken! Ik zou u nog veel kunnen schrijven van den invloed van het reizen op de gezondheid en andere zoo algemeene als bijzondere nuttigheden met hetzelve verbonden, of uit hetzelve voortvloeijende, waartoe vooral ook de gelegenheid, om menschenkennis te verkrijgen, behoort; doch dit zou mij te ver afleiden, en ik heb mij alleen tot de genoegens willen bepalen, waarin echter geene geringe nuttigheden liggen opgesloten; zelfs heeft de stand van eene vreemdeling, in het afgetrokkene beschouwd5, zijne bijzondere genoegens: hoe veel edele nieuwsgierigheid toch kan de reiziger veldoen, hoe vele begeerten kan hij vervullen, welke de geringste bewoner van zijn vaderland, die nooit de plek gronds verlaat, waarop hem het toeval plaatste, altijd onderdrukken moet: en, kan de opoffering van eenige vaderlandsche genoegens niet rijkelijk beloond worden door de genietingen, die hij elders vindt? Hij toch, die met een hart voor de schoonheid van het geschapene vatbaar, andere landen bezoekt, kan overal aan alle oorden der wereld voedsel vinden voorzijn edel vermaak; waar hij ook zijne navorschende oogen slaat, waar hij zijne voeten zet, waar hij zijne ooren wendt, overal leeft, overal hoort hij die speelende toon: ‘de Heere regeert, de wereld verheugt zich’, zijne denkbeelden van de onbegrensde almagt, de diepe wijsheid en eindelooze goedheid van den schpper der aarde, die van pool tot pool, van den diepst verholen hoek tot deszelfs uiterste grenzen zoo helder, zoo schoon, zoo harmonisch werken en door de geheele sprakelooze natuur bezongen, worden meer uitgebreid en opgehelderd, zijne liefde voor dat Wezen groeit, en met dezelfde rust en vrede van zijn hart. Wanneer iemand twintig jaren achter elkaar in dezelfde plaats leeft, hoe dikwijls leert hij dan sommige zijner medeinwoneren van een slechte, van eene verachtelijke zijde kennen: hij ervaart dan, dat hoogmoed, heerszucht, nijd, gierigheid en eigenbelang bij vele het voorname of eenige beginsel hunner handelingen zijn, hij ziet, dat ondeugd en geveinsdheid vergood, en braafheid, eerlijkheid, kunde en deugd, schandelijk vergeten of vertreden worden: dikwijls ondervindt hij dit voor zich zelven wel eens, vooral dan, wanneer hij in omstan-
Praagse perspectieven 1
44 digheden gebracht wordt, in welke hij de hulp van anderen noodig heeft. Ja, dit niet allen, het gebeurt wel eens, dat hij onverdiend het voorwerp is des snoodsten lasters, dat zijne goede handelingen aan de onedelste bedoelingen worden toegeschreven, dat zijne zuivere, hartelijke menschenliefde met haat, zijne welwillendheid met ondank wordt beantwoord.6 Ofschoon ook zijn geweten zuiver is en hetzelve door zulk eene behandeling niet geheel in deszelfs rust gestoord kan worden, zoo verwekt toch het zien of ondervinden van zoo vele menschelijke verkeerdheid, dwaasheid of boosheid eene onaangename kwelling, die ons niet weinig belemmert in het genot der aardsche gelukzaligheid. Van dit alles ondervindt de reiziger niets of weinig. Met eene behoorlijk voorziene beurs van plaats tot plaats trekkende, heeft hij overal de beste aanbeveling en is veel weiniger in de gelegenheid de menschen van eene slechte zijde te leeren kennen. Zie, mijn vriend!, deze zijn de heerlijke voordeelen en genoegens, welke aan het reizen verbonden zijn en over welke ik nog breeder zoude kunnen uitweiden, zoo ik niet vreesde de perken van eenen brief te verre te zullen overschrijden: maar nu zullen wij eens het blaadje omkeeren en zien wat hier tegen ingebragt kan worden. Elke zaak heeft toch doorgaans zijne kwade zijde: die is niet anders, daar niets op deze wereld volkomen is. Ook het reizen maakt hierin geene uitzondering. De bloeijendste gezondheid wordt niet zelden door het reizen geknakt. De beweging des ligchaams, vooral wanneer dezelve met de vereischte regelmatigheid en bedaardheid geschiedt, en het te sterke vermijdt, strekt ter bevordering der gezondheid: doch voorvallen en omstandigheden, aan welke men op reizen is blootgesteld en die men niet vooruit kan zien, kunnen onze gezondheid onherstelbare schade toebrengen. De weg, het toeval of de noodzakelijkheid brengt ons wel eens in herbergen en onder schepselen, die men ten onregte menschen noemt. Dit is een wezenlijk ongeluk voor den reiziger. Moede en afgemat reikhalst men naar rust en verkwikking, en wat vindt men, menschen, zoo hard en onbeschoft, dat ze onze vragen niet eens believen te beantwoorden. Wenscht men te eten, men krijgt niets, vraagt men naar een bed, och, daaraan is niet te denken! en is men dan nog al zoo gelukkig een met stroo bedekt plaatsje aangewezen te krijgen, dan is hetzelve niet zelden zoo ellendig en morsig, en de gezondheid zoo nadelig, dat men niet wel zonder mismoedigheid aan zijnen vorigen toestand denken kan.7 Onheilen en ellenden van eenen anderen en nog slimmeren aard komen niet zelden den reiziger over.8 De natuur zelfs stelt zich wel eens tegen hem op. Wolken pakken zich als bergen op elkander en bersten boven zijn hoofd los in een verschrikkelijk onweêr: de regen valt met stroomen neder, de winden loeijen, bliksemstralen vliegen langs den zwarten hemel. De donder brult, de gandsche natuur is ontroerd, zoo dat het einde der dingen schijnt dáár te zijn. Wee dan den armen wandelaar, wanneer er geene herbergzame hut in zijne nabijheid is! En, is hij dan ook zoo gelukkig dóórnat en vermoeid eene dergelijke te vinden, dan ondervindt hij dikwijls weder nieuwe ellende: men veroorlooft hem niet zijne
Praagse perspectieven 1
45 natte kleederen te droogen, werpt dezelve in eenen hoek en wijst den ongelukkigen vreemdeling wel eens het gat van de deur. Alle vriendelijk tegenspreken helpt niet, en men moet inderdaad eene ongemeene mate van geduld bezitten, om dergelijke verdrietelijkheden te verdragen. Is er verder niets onzekerder dan gezondheid, dan is het ook mogelijk op reizen ziek te worden, ook zonder ongelukstoevallen, die daartoe aanleiding geven. Verschrikkelijke toestand! Gebrek aan eene behoorlijke oppassing en hulpmiddelen, onder menschen, die geen wezenlijk deel aan ons lijden nemen, zoo geheel aan zich zelven en zijn lot overgelaten, en niets anders dan de dood voor oogen te zien en in vreemde aarde te zullen moeten rusten: akelige toestand! En zoo veel erger, daar de ziekte welligt van dien aard is, dat dezelve te huis bij eene behoorlijke oppassing, gemak en levenswijze waarschijnlijk weldra genezen zoude: dit is waarlijk de verschrikkelijkste toestand, die men zich verbeelden kan, de vreselijkste ellende, waaraan een reiziger kan onderworpen worden. Gij dierhalve, mijn vriend! Die meer zwak dan sterk zijt, schort uw voornemen op en reis niet: dagelijksch zouden uwe zinnen vertonningen bejegenen van menschelijke ellende van allerlei aard. Lees en herlees ten minste eerst SALTZMAN's Karel van Karelsberg9, die maar al te veel waarheid bevat, en van die geene alleen als overdreven beschouwd kan worden, die nimmer uit het hoekje van den haard gekomen zijn, om zich van de wezenlijkheid te overtuigen, en daarom niet begrijpen kunnen, dat er zoo veel jammer, ongeluk en ellende ap de wereld gevonden wordt. Lees Professor MORITZ Reizen10 en zie, welke harde behandelingen dezelve op zijne reize te voet door een gedeelte van Engeland ten doele stond.11 Herinner u het geen mij zelven meermalen bejegende, hoe ik van de onmenselijke waardin te Westöffelen, de laatste station voor Kassel, met eene zieke dochter, drie doodafgematte kinderen en beangstigde vrouw, genoegzaam de deur werd uitgestoten en genoodzaakt tot ene zoo onaangename als gevaarlijke reize in den nacht12; wat mij te Blokzijl overkwam, waar wij, na aan een verschrikkelijk onweêr blootgesteld te zijn geweest, dóórnat en vermoeid de zolder tot eene verblijfplaats aangewezen; hoe ik te Zwol, onder het geleide van soldaten, gaar de hoofdwacht werd gebragt en daar langer dan een uur moest zitten, om dat ik geene pas vertoonen konde, die ik, zoo als van achteren13 bleek, niet noodig had: om van andere onaangenaamheden niet te spreken, welke ik op de hardste wijze bij mijne reizen zoo te voet als anderszins in Duitsland en elders ondervonden heb. - Het is waar, zoo als gij leeft, hoort en ondervindt gij zeker niet veel in een plaatsje, als waarin gij woont; de kerk, het casino, eene kleine wandeling, een paar maal op den dag zien hoe de wind is, dit geeft zeker weinig verandering, maar zoo gij u nu uit zulk een gerust en vreedzaam en gemakkelijk leven in de wijde wereld werpen wildet, om vreemde steden en landen te bezien, zeker, dan zal er geen dag voorbij gaan, waarop gij niet aan deze of geene onaangenaamheid zult onderworpen worden. In uw kamer leeft gij gerust en te vrede, en gevoelt u gelukkig: in de groote wereld, waar gij, losgeraakt van de uwe en uit uwen gewonen kring zoo geheel alleen dáárstaat, als een zon-
Praagse perspectieven 1
46 nestofje in het uitspansel, zonder vriend en zonder bekende, dan eerst zou u elk mensch regt belangrijk worden, wijl uwe neiging en uw gevoel zich dan vooral met iemand zoude wenschen te vereenigen; maar hoe hard zou het dan datzelfde hart niet vallen, wanneer gij zoo vele menschen in dien beklagenswaardigsten toestand aantreft, wantrouwend, hulpeloos, arm, bedorven naar ziel en ligchaam, en dan niet in staat te helpen, ellende weg te nemen of te verzachten en zelve daarenboven nog met het beste hart het voorwerp der hardste behandelingen. Het is zoo. Ik zeide zoo even met LA ROCHE: ‘reizen is eene aaneenschakeling van genoegen’, dit mag, alle ongemakken en ongenoegens afgerekend, waar zijn (en behalve dat men op reizen voor gevaren en onheilen bloot staat, voor welke men te huis niet zoo te vrezen heeft) dit mag, zeg ik, behoudens alle die uitzonderingen, waar zijn, als men zoo reist gelijk mevrouw LA ROCHE hoogstwaarschijnlijk gewoon was: -in eene gemakkelijke koets, geheel op reizen ingerigt, en waarin men misschien met even veel gemak als in eene goede herberg eenen nacht kan doorbrengen, waarin men eene geheele keuken en voorraadkamer met zich sleept, zoo dat men elk oogenblik de dringende behoeften van eene naar spijs of drank verlangende maag, naar wensch voldoen kan;- wanneer men nergens zijn hoofd heeft mede te breken, maar alle lasten aan zijn bedienden overlaat en zelve zorgeloos al het goede en schoone dat zich opdoet, genieten kan; -wanneer men daarbij dan nog op elke plaats goede vrienden of bekenden onder den voornaamsten stand aantreft, en zich wel, wanneer de gelegenheid daartoe is, bij den genadigen vorst of heer vervoegen durft: -ja, zeg ik, dan mag het in vele opzichten waar zijn, dat het reizen eene aaneenschakeling van genoegen is. voor zoo verre namelijk eenige stand of betrekking op aarde eene aaneenschakeling van genoegens kan opleveren. Maar wanneer men zoo geheel afhankelijk is van somtijds niet zeer vriendelijke menschen, wanneer tijden en omstandigheden het onmogelijk of hoogst bezwaarlijk maken, om voort te komen, wanneer men, zooals het mij werkelijk meer dan eens gebeurt is, de stadspoorten, zelfs midden op den dag, voor zijn' neus gesloten vindt en men willens of onwillens terug moet, en dus op eene onaangename wijze in zijne verwachting wordt teleurgesteld, wanneer men zich, hoe afgemat ook, met zijne beenen moet voorthelpen, terwijl door regen uitgeholde wegen en paden het gaan bijna onmogelijk of hoogst gevaarlijk maken14; - wanneer men daarbij afhankelijk is van eenen norschen onvriendelijken leidschman, en elk oogenblik vreezen moet met zijne bagagie op eenen eenzamen weg te zullen moeten blijven liggen15; -wanneer men volstrekt niets te eten of te drinken krijgen kan, dan aardappelenbrood of stinkende foesel16; -wanneer men in een morsig kot op stroo slapen en dan nog alle reden heeft den hemel te danken voor de groote gunst van maar onder een droog en veilig dak te zijn; - wanneer men door onbekende eenzame wouden trekt en elk oogenblik vreezen moet door rovers of moordenaars aangevallen te zullen worden; -wanneer men gestadig berg op en af moet klimmen, en bij eene brandende, doodelijk afmat-
Praagse perspectieven 1
47 tende hitte in uitgedroogde beken en bronnen niet eenen enkelen droppel waters tot lessing van zijnen smachtenden dorst ontmoet; -wanneer men dan op zulk een wijze vele dagen of weken17 in zulk eenen toestand leven en zijne reize voortzetten moet; o, dan zou er al eene groote mate van onverschilligheid, ongevoeligheid of vooringenomenheid nodig zijn, om met mevrouw LA ROCHE zoo maar ronduit staande te houden, dat het reizen eene aaneenschakeling van genoegens is; neen, dan is het veel beter met onzen vader Cats te zeggen: ‘Oost west, 't huis best.’ En wat dan bijzonder het reizen te voet aangaat, geen mensch ter wereld wordt met minder delicatesse en meerder ruwheid en onbeschoftheid behandeld dan dit soort van reizigers. Men gelooft nog altoos vrij algemeen en vooral in Duitschland en Engeland18, dat dit soort van volk niet veel beteekent en behandelt hetzelve daarom naar dit vooroordeel en naar den uiterlijken schijn. De inwendige overtuiging, dat men toch meer is, dan waarvoor men wordt aangezien, helpt hier veelal niet, en het hart is niet altoos ongevoelig tegen zulk soort van beleedigingen. Gij zoudt u derhalve zonder ophouden ergeren en, voor en al eer gij vijftig mijlen teruggelegd19 hadt, het reizen in den diepsten afgrond verwenschen: ik ondervind alle de hier opgenoemde genoegens en ongenoegens, en handel, daar ik u ken, en weet, wat voor u goed of niet dienstig is, openhartig met u en rade u tehuis te blijven, gij zijt voor zulke verre reizen niet geschikt, gij zijt te openhartig, een te groote en deftige vijand van misbruiken en vooroordeelen, gij zijt al te lang en onafgebroken aan huiselijk gemak, huiselijke rust en gelukzaligheid gewoon en zoudt u dus met reizen veel meer ongelukkig, dan gelukkig maken. Blijf tehuis, al blijft gij dan ook onbekend met en bij de wereld buiten uw vaderland: gij zijt immers gelukkig en dit is genoeg; gij leeft wel is waar in eenen beperkten kring, maar zijt gij daarom der menschheid niet even nuttig als honderd anderen, en zou uw reizen in uwe betrekking u juist wel nuttiger voor anderen maken? -in den grond is het toch eenerlei hoe en waar wij werken, zoo wij maar wezenlijk en edel werken. Blijf tehuis, of liever houd u van vreemde verafgelegene landen verwijderd en maak u, zoo gij dit wenscht, met dezelve bekend door goede Reisbeschrijvingen, en zoo in een ledig uurtje ook het lezen van mijne eenzame wandelingen en reizen u eenig nut of vermaak verschaft, zal zulks mij aangenaam en gij dan in zeker opzigt mijn Reisgenoot zijn, zonder te deelen in de gevaren, ongenoegens en moeiten, die ook niet zelden met deze wandelingen of reizen verbonden waren. Vaarwel!
Eindnoten: 1 2 3 4 5
Biografisch lexicon 1978. H. Potter (1807 -1808). H. Potter (1810: 38-39). H. Potter (1807-1808). H. Potter (1808).
Praagse perspectieven 1
6 De verlichte theologie vond haar neerslag in de psalmberijming van 1773 en de invoering van de Evangelische Gezangen in 1807. A.J. Rasker (1974: 32-44). Potter wijst op het dorp Burum, vlak bij Kollum, waar men bijvoorbeeld sterk verzet pleegde tegen de invoering. 7 In H. Potter (1809) stelt hij verheugd vast, dat in het Friese Ternaard de ‘nieuwe kerkgezangen hier, net als in het naburige Hantum, vrij algemeen een goede opgang maken, hoe men daar in het begin ook tegen was. Een onbepaald vertrouwen in de Leraar deed het vooroordeel overwinnen, zodat dit een voorbeeld kan zijn voor vele andere dorpen. waar men het gezond verstand nog met voeten treedt’. 8 H. Potter (1817-1818, Tweede deel, tweede stuk: 2). 9 Praagse Perspectieven, Colloquium van de sectie Nederlands aan de Karelsuniversiteit te Praag op maandag 21 en dinsdag 22 oktober 2002, waarvan het thema bij het onderdeel letterkunde was: Reisverhalen als onderzoeksobject. 10 H. Potter (1816). 11 H. Potter (1814). Chronologisch gezien gaat Potter (1816), de vliegensvlugge reis naar Hanau om zijn bezit te redden vooraf aan Potter (1814), de beschrijving van de slag bij Hanau. 12 Haalmeijer & Vuik 2002. 13 H. Potter (1807-1808: 163). 14 H. Potter (1816). 15 H. Potter (1814: 55 ev.). 16 H. Potter (1814: 58). 17 H. Potter (1814: 66). 18 Maria Sophia la Roche (1731-1807) Duits achttiende-eeuws schrijfster van o.a. briefromans en reisverhalen. 19 H. Potter (1817-1818, Eerste deel, tweede stuk: 4.). 20 H. Potter 1816: 90). 21 H. Potter (1808. Tweede deel: 120). 22 H. Potter (1817-1818. Tweede deel, tweede stuk: 119-120). 23 H. Potter (1807-1808: 78-79). 24 Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen (1809, Eerste deel: 288-295). 25 H. Potter (1807-1808). 26 H. Potter (1810); H. Potter (1816). 27 H. Potter (1817-1818). 28 H. Potter (1818). 29 H. Potter (1809). 30 H. Potter (1808). 31 H. Potter 1816: 3-4). 32 H. Potter (1810: 110-112). 33 H. Potter (1808: 1-2). 34 H. Potter (1810: 112). 35 H. Potter (1808. Tweede deel: 211). 36 Mijn eerste kennismaking met een werk van Potter was toen ik in een op juridische zaken gespecialiseerd antiquariaat tussen alle saaie banden een dun boekje met gemarmerd kaft zagstaan, dat als prijsboekje in 1830 in Den Haag uitgereikt bleek te zijn. Lotgevallen op enen reis van Friesland, door Westfalen en het Waldeksche naar Hanau in september 1813, door H. Potter, medelid van het Groot-Hertoglijk Frankfortsche Consistorie en predikant bij de Nederlandsche gemeente te Hanau. Amsterdam 1816. Het zei me niets, maar ik kocht het en liet het tot mijn schande jaren ongelezen in de kast staan. 37 H. Potter (1851). 38 H. Potter (1808: 211). 39 H. Potter (1808: 245). 40 Later echter meent hij in het belang van zijn zonen juist Hanau te moeten verlaten, H. Potter (1817-1818, Tweede deel, tweede stuk: 2.) 41 E.M. Post, (1791-1792). 42 H. Potter (1817-1818, Eerste deel, tweede stuk: 5-6). 43 H. Potter (1817-1818, Eerste deel, tweede stuk: 7-8). 44 H. Potter (1806). 45 Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen (1807, Eerste deel: 73-79). 1 In de oorspronkelijke uitgave is dit de twaalfde brief uit H. Potter, Vruchten der eenzaamheid. Eerste deel. tweede stuk. Groningen 1817-1818, p. 1-17.
Praagse perspectieven 1
2 zijn drijven. Een drijven: een streven. WNT 3346-3347. 3 Maria Sophia la Roche (1731-1807) Duits achttiende-eeuws schrijfster van o.a. briefromans en reisverhalen. 4 aanwezen: bestaan. WNT 477. 5 in het afgetrokkene beschouwd: op zichzelf beschouwd. WNT 965. 6 Potter zal hierbij ongetwijfeld aan zijn eigen ervaringen als dominee te Peins gedacht hebben, die hij gedeeltelijk beschrijft in de eerste brief van H. Potter, Lotgevallen en ontmoetingen op een mislukte reize naar De Kaap de Goede Hoop in de jaren 1804. 1805 en 1806, in brieven aan eenen vriend. 4 dln. Haarlem, 1806. 7 Zijn eigen ervaringen in het Duitse plaatsje Börken, waarover hij in 1816 publiceerde. H. Potter, Lotgevallen op eene reis van Friesland, door Westfalen en het Waldeksche naar Hanau in september 1813. Amsterdam 1816. Ook het titelvignet laat zien hoe het gezelschap tussen het vee geplaatst werd. 8 Komen [...] den reiziger over: overkomen hem. WNT 1797. 9 Christiaan Gotthilff Salzman (1744-1811). Duits schrijver, predikant en pedagoog, auteur van oa. Carl von Carlsberg, oder über das menschliche Elend. 6 dln, (178?-1785). 10 Karl Philipp Moritz (1757-1793). Duits schrijver. Potter doelt op diens Reisen eines Deutschen in England. (1783). 11 ten doele stond. Ten doel staan: blootgesteld zijn aan. WNT 2695. 12 Potter beschreef deze ervaring in H. Potter, Reize van Amsterdam naar Hanau, door een groot gedeelte van Duitsland, gedaan in den jare 1809. Amsterdam: Schleijer 1810. 13 van achteren: na afloop. WNT 662. 14 beschreven in H. Potter, Reize door de oude en nieuwe oostelijke departementen van het Koninklijk Holland en het Hertogdom Oldenburg, gedaan in den jare 1808. Met eene kaart en platen. Haarlem: F. Bohn 1808. 2 dln. 15 ervaringen met een norse drager, die meer dan eens het boeltje neergooide en om wilde keren, beschreef Potter in zijn tweede reis naar Hanau uit 1813. H. Potter. Lotgevallen op eene reis van Friesland, door Westfalen en het Waldeksche naar Hanau in september 1813. Amsterdam 1816. 16 Foesel. Foesel, alkohol, slechte jenever. WNT 4603. 17 Weken in grote ontberingen bracht Potter niet te voet, maar op een schip door op zijn mislukte reis naar de Kaap. H. Potter, Lotgevallen en ontmoetingen op een mislukte reize naar De Kaap de Goede Hoop in de jaren 1804, 1805 en 1806, in brieven aan eenen vriend. 4 dln. Haarlem, 1806. 18 In Engeland reisde Potter veel te voet na zijn mislukte tocht naar de Kaap toen hij tenslotte met een Engels schip aankwam in Plymouth. Van en naar zijn standplaats Hanau maakte Potter vele Duitse reizen. 19 Wrsch: afgelegd had.
Praagse perspectieven 1
49
Berry Dongelmans Hoe zeg ik het in het Tsjechisch? De opkomst van de toeristische taalgids in de negentiende eeuw* 0. Inleiding Wie vandaag de dag als toerist en vakantieganger naar het buitenland reist, heeft vrijwel standaard een reisgids bij zich, waarin alle bezienswaardigheden van het te bezoeken land of de stad van zijn bestemming zijn opgenomen. Gaat men naar een land waarvan men de taal niet spreekt, dan biedt de boekhandel de aanstaande reiziger eveneens de mogelijkheid zich op zijn reis voor te bereiden middels allerhande taalgidsjes. Of men nu naar Zweden, Hongarije of Spanje gaat, er is ‘Zweeds, Hongaars of Frans op reis’ beschikbaar. Met een deeltje uit series als Wat en hoe reisgidsen (Kosmos) of ANWB taalgidsen wordt men geacht zich in het buitenland te redden. Gewapend met de woorden die de vakantieganger het meest nodig heeft, inclusief een aantal uit het leven gegrepen dialogen, kan de reiziger zich de eerste beginselen van de taal eigen maken. Ook al kent men geen Tsjechisch, hoe de uitspraak van de benodigde zinnen is, staat er min of meer fonetisch achter. Wie als Fransman in Amsterdam wordt bestolen, en telefonisch geld wil doen overmaken, zegt op het postkantoor: Iek wiel téléfooniche gelt doun oovermaakun. Ouvél teit kost dat? De vraag die hier aan de orde wordt gesteld, is wanneer die taalgidsjes voor op reis (ook wel aangeduid als toeristische conversatiegidsen) eigenlijk zijn ontstaan en wat voor mogelijkheden ze bieden als bronnen voor onderzoek. Nauw verbonden met deze twee vragen is ook de vraag wanneer de Nederlander precies Europa, en meer specifiek Tsjechië of Praag heeft ontdekt. Maar misschien is de vraag: wanneer dé Nederlander Europa ontdekte te algemeen gesteld. Immers, Nederlanders bereisden al sinds eeuwen veelvuldig de diverse landen van Europa. Dat waren echter geleerden, ontdekkingsreizigers, of kinderen van rijke ouders die hun educatiereis of Grand Tour maakten. Meer specifiek luidt hier de vraag: wanneer ontdekte de gemiddelde Nederlander het buitenland, dus Europa, als vakantiebestemming?
1. Van reisgids naar taalgids Een vrij objectieve manier om dat per land vast te stellen lijkt het voorhanden zijn van een reisgids die de reiziger mee kan nemen op zijn reis, waarin allerlei bezienswaardigheden staan vermeld. Het betreft een genre teksten dat van een ander karakter is dan reisjournalen, reisverslagen of reisverhalen, zoals we ze uit
Praagse perspectieven 1
50 bijvoorbeeld de zeventiende en achttiende eeuw kennen. Dit zijn, naast de geografische stads-, plaats- en landbeschrijvingen,1 veelal persoonlijke getuigenissen van individuele reizigers die op een subjectieve manier verslag doen van hun wederwaardigheden. En hoewel plezierreisjes in het midden van de achttiende eeuw aarzelend op gang kwamen bij de elite, hadden ze nog een beperkte actieradius: ‘Spa en Kleef met hun geneeskrachtige bronnen waren geliefde reisdoelen: niet te ver weg, goed te bereiken en toch zo anders dan het vlakke Hollandse landschap.’2 De reisgids, zoals wij die anno 2002 kennen, dateert van ongeveer de jaren dertig van de negentiende eeuw. Toen is met name iemand als Karl Baedeker (1801-1859) er zich in gaan specialiseren.3 Kort nadat hij zich in 1827 in Koblenz had gevestigd, ontdekte hij de toeristen die het Rijngebied bezochten als een aantrekkelijke doelgroep. Al in 1832 begon hij als pionier op het gebied van reisgidsen met een heruitgave van de Rheinreise van J.A. Klein, spoedig gevolg door andere gidsen. Baedekers uitgangspunt was, dat de toerist zelfstandig, zonder hulp van reisleider of hoteleigenaar, de bezienswaardigheden van het buitenland moest kunnen verkennen. Deze in rood linnen gebonden ‘Reiseführer’ kregen op den duur grote faam vanwege hun betrouwbaarheid. De auteurs van de reisgidsen stelden deze namelijk samen op basis van eigen aanschouwing, maar het waren, in tegenstelling tot de reisverslagen, reisjournalen en reisverhalen, geen persoonlijke, subjectieve beschrijvingen meer, maar algemene, neutrale, objectieve gidsen. Ze werden in de loop van de eeuw zo populair dat ‘Baedeker’ inmiddels een algemene aanduiding, een soortnaam, voor een reisgids werd.4 Naast de reisgidsen produceerde hij ook de zogenoemde Conversationsbücher fur Reisenden. Vanaf 1836 was er The traveller's manual of conversations, dat een nieuw handboek voor reizenden wilde zijn, met gesprekken en een woordenboek. Het Conversationsbuch was ingericht op een kortstondig verblijf van een reiziger in het buitenland en beperkte zich daarom alleen tot de bij het reizen behorende situaties.5 En op dat concept gaan de taalgidsjes voor op reis feitelijk terug. De afbakening van de diverse typen vormt, zeker in de beginperiode, een probleem, omdat een reisgids, een reiswoordenboek, een taalgids, een reistaalgids en taalgrammatica's nog door elkaar heen lopen. Immers, er zijn altijd al leerboeken grammatica's geweest. Taalboekjes en grammatica's voor het aanleren van een vreemde taal bestaan al vanaf de opkomst van de typografie. De bekende ‘Donaten’ - Latijnse schoolgrammatica genoemd naar de maker ervan Donatus (4e eeuw) waaruit de middeleeuwse student Latijn leerde, zijn het vroegste voorbeeld. De taalboekjes François-Flameng zijn in de zestiende eeuw al prominent in het fonds van de bekende Antwerpse uitgever Christoffel Plantijn aanwezig. Voor een deel in de vorm van grammatica's, maar vooral gepresenteerd als Erasmiaanse samenspraken waaruit de leerling hele zinnen kon memoriseren, die hem later in het handelsverkeer van pas zouden komen. Daar waren de eerste taalboekjes vooral op gericht: het aanleren van een vreemde taal met het oog op wetenschap of handel.6 Het zijn dan ook vooral schoolboekjes, waarin steeds
Praagse perspectieven 1
51 dezelfde elementen terugkeren: een deel lexicografie (woordenboek), een deel grammatica (spraakkkonst) en een deel praktijk (gesprekken).
2. Taalgidsjes Het fenomeen van taalgidsjes speciaal voor de reiziger is van veel later datum en de ontwikkeling ervan gaat hand in hand met de ontdekking van het buitenland door de vakantieganger. Ze vindt plaats in de negentiende eeuw en brengt in beeld hoe het gedrag van de negentiende eeuwer in de loop van een halve eeuw is veranderd. Bleef deze aan het begin van zijn eeuw nog thuis, met de steeds verdergaande ontsluiting van de wereld via verschillende transportmogelijkheden, aan het eind van de eeuw lag de hele wereld binnen handbereik. Vooral met de opkomst van het Europese spoorwegnet, werd het voor grotere groepen mogelijk het buitenland te ontdekken. Onder invloed van onderwijshervormingen en toenemende industrialisatie nam de vraag naar taalboeken in het algemeen en schoolboeken in het bijzonder toe. Met de introductie van de stoomtrein en de voortdurende uitbreiding van het spoorwegnet, binnenslands - en buitenslands - werd het buitenland steeds verder ontsloten. Daarbij bleken de bestaande taalmethoden om bijvoorbeeld Frans, Duits of Engels te leren voor een toeristisch publiek in praktische bruikbaarheid tekort te schieten. Deze bleven vooral gericht op scholieren en beoogden vooral een uitvoerige en volledige leergang voor het aanleren van een taal. Er ontstond echter behoefte aan taalgidsjes waarmee een volwassene binnen een beperkte periode de elementaire beginselen van een vreemde taal onder de knie kon krijgen: via een beknopte grammatica, een dito woordenlijst en een aantal dialogen. De nadruk blijft - en dat kan je van de inhoud zien - nog lange tijd liggen op de handelsreiziger, getuige bijvoorbeeld het in 1850 bij M.H. Binger en Zonen verschenen: (1) Sprechen Sie Deutsch of Hoogduitsch-Nederlandsche winkelgesprekken benevens eene verzameling der meest gebruikelijke spreekwijzen en uitdrukkingen in den handel. Een handboek voor allen, die bij den in- en verkoop, juiste en gepaste bewoordingen willen bezigen. Een type dat het lang heeft volgehouden getuige een nog een in 1891 verschenen boekje voor zelfstudie: Parla italiano (Spreekt gij Italiaansch?) Eenvoudige leidraad om zonder meester Italiaansch te leren van Servaas de Bruin. Als we nu een aantal van de taalgidsjes voor de reiziger uit de tweede helft van de negentiende eeuw de revue laten passeren, dan zien we dat er een duidelijke overgangsperiode is aan te geven, waarin het echte toeristische taalgidsje zich uiteindelijk als apart genre gaat losmaken van dat van de handelsreiziger. Tussen 1850 en 1877 verschijnen diverse soorten gidsen, waarbij iemand als de zojuist genoemde M.H. Binger nog duidelijk aan de kant van de handelsreiziger staat. Maar rond 1860 is er al de Nederlandse Karl Baedeker in de persoon van de Zutphense uitgever Plantenga. In 1860 publiceert hij (2) Plantenga's Nederland, België, de Rijn, Parijs en in 1866 een gids voor reizen naar onder meer Londen,
Praagse perspectieven 1
52 Parijs en Zwitserland. Toch zijn ook deze ‘Reiseführer’ nog te karakteriseren als reisgidsen met een nog algemene inhoud. Ze bevatten vooral toeristische bezienswaardigheden. Een van de volgende taalgidsen voor op reis die in Nederland op de markt komt, dateert uit 1864 en verschijnt eveneens bij Plantenga, namelijk (3) Plantega's Taalgids voor Nederlanders, om zich op reis gemakkelijk in de Fransche, Duitsche en Engelsche talen uit te drukken, gevolgd in 1865 door een (4) Taalgids voor reizigers, tot het voeren van gesprekken in de Hollandsche, Fransche, Duitsche en Engelsche talen. Het is een bewerking van Baedeker's Conversationsbuch. De Deventer uitgever A. ter Gunne volgde eveneens in 1865 met een (5) Spraakboek voor reizenden, in vier talen. Een vergelijking tussen deze Duitse taalgids van Baedeker en dit Spraakboek leert dat het een vrijwel letterlijke vertaling is: er staan afdelingen in als: Uitnodingsbriefjes, Aanbevelingsbrieven, of Briefje wanneer men iemand niet thuis heeft getroffen. Het gaat nog niet om de zelfstandige Nederlandse toerist, maar het gaat ook hier nog om de Nederlandse reiziger in het algemeen of zelfs meer specifiek de zakenman op reis. Dat laatste is ook duidelijk in de in 1868 verschenen: (6) Nieuwe leiddraad tot hedendaagsche gesprekken in de Nederlandsche en Engelsche talen of Zamenspraken over gewone, gemeenzame onderwerpen, vermeerderd met die over reizen, spoorwegen, stoomvaart eenz. Ten gebruike van reizigers en taal-beoefenaars dezer verschillende natien van Calisch en Witcomb, dat in Berlijn verschijnt. En hetzelfde geldt voor het twee jaar later in 1870 eveneens in 1870 in Berlijn geproduceerde boekje: (7) Handleiding bij gewone gesprekken in het Nederlandsch en Duitsch. Ten gebruike van reizigers en hen welke bovengenoemde talen wenschen te leeren van Calisch en Fischer, waarin modellen voor handelsbrieven zijn te vinden. Maar: er wordt ook met de normale toerist al rekening gehouden. In 1873 verscheen nog een (8) Guide polyglotte/Gesprekken in vier talen. Voor school- en huisonderwijs en op reis bij de Bossche uitgever W.C. van Heusden, waarin dus nog drie doelgroepen worden aangesproken: de scholier, de autodidact en de reiziger. Wat bij de bovengenoemde taalgidsen opvalt, is dat in deze periode de markt nog niet echt rijp was voor aparte tweetalige toeristen taalboekjes, behalve Duits-Nederlands. Tot nu toe was er een algemeen, gecombineerd publiek, variërend van toerist, scholier, handelsreiziger en autodidact. Bovendien waren veel van de boekjes polyglot, meertalig: Hollands-Frans-Duits en Engels, waarmee je als uitgever vier vliegen in één klap sloeg. Het zijn deze acht titels die de opmaat vormen tot de taalboekjes voor uitsluitend de toerist.
Praagse perspectieven 1
53
3. Reistaalgidsjes Ik citeer uit 1886: ‘(...) naarmate de spoorbanen zich vermenigvuldigen, de landen nader tot elkander brengen en den reizigers tijd en geld uitsparen, wordt het hoekje van den haard met zijn gezellige reisverhaal verlaten en gaat men met eigen oogen zien wat natuur en wereldsteden te bewonderen geven, voorgelicht door handboeken en papieren gidsen, die u in geen enkel opzicht verlegen laten staan, maar den lust tot heen en weêr trekken niet weinig in de hand werken. Plantenga's Reisgidsen, naast de veelgezochte Duitsche en Engelsche, liggen voor de hand in elke boekwinkel.’7 De Haarlemse uitgever-boekhandelaar A.C. Kruseman bespreekt hier de categorie reisgidsen, gevuld met route-, stads- en landbeschrijvingen, waarbij hij met ‘veelgezochte Duitsche’ ongetwijfeld op die van Baedeker doelt, en met de ‘Engelsche’ op die van John Murray III (1808-1892). Deze Londense uitgever was in 1836 begonnen met het uitgeven van het eerste deel van een reeks Handbooks for travellers, waarvan hij het eerste deel zelf schreef.8 De taalreisgidsjes die B.P. Plantenga, boekhandelaar in Zutphen, publiceert, neemt hij anno 1886 nog niet als aparte groep hoewel er voor deze gidsjes een groeiende markt is. Zijn taalgidsjes vormen zonder meer de opmaat tot een reeks
Praagse perspectieven 1
54 van taalboekjes voor op reis van de hand van Servaas de Bruin. Ze behandelen elk een afzonderlijke taal en sluiten in vormgeving geheel aan bij de bekende in rood linnen gebonden Baedeker Reidsgidsen. Ze completeerden als het ware de reisuitrusting die zonder de Baedeker en pseudo-Baedeker niet volledig was: ‘Gij zult u den Gulden, dien gij voor zulk een boekje hebt besteed, nimmer beklagen’, adverteerde de uitgever vol verve. De maker is Servaas de Bruin (Schoonhoven 1821 - Den Haag 1901), wiens naam we als eerste kunnen verbinden aan een reeks reistaalgidsen, die allemaal volgens hetzelfde stramien zijn opgebouwd. Onder de algemene titel Help uzelf op reis met ... redigeert hij in 1877 gidsjes voor Engels, Frans, Duits en Italiaans, die in de jaren daarna worden gevolgd door gelijke boekjes over het Spaans (1892), het Deens-Noors (1899) en het Zweeds (1901).9 Ze zijn allemaal dus tweetalig en niet meer polyglot/meertalig.10 Daarbij schuwt hij niet van een groot aantal taalboekjes die hij in ander verband al had gemaakt, gebruik te maken. Zijn boekje De vlugge Zweed werkt hij zo om, dat het ook in de Help u zelf-reeks kan worden opgenomen. Van zijn hand was al eerder De Duitsche gids voor thuis en op reis verschenen. Met zijn taalreisgidjes heeft De Bruin in menig opzicht pionierswerk verricht in Nederland, want pas in 1905 krijgt hij postuum concurrentie in de persoon van J.M. Schnitzler die met Mijn Engelsche reisgezel, Engelsch-Nederlandsche samenspraken en woordenlijst voor ieder die zich op reis verstaanbaar wil maken. Zoals gezegd zijn de reistaalgidsjes volgens een vast en herkenbaar stramien opgebouwd. De boekjes van Servaas de Bruin verschijnen niet los, maar vormen tevens een reeks van reistaalgidsjes en in dat opzicht markeren ze eveneens het begin van een nieuw genre. Een korte algemene introductie over de taal in het algemeen, waarbinnen ook de spraakkunst valt, een verzameling van de woorden die in het dagelijkse leven het meest te pas komen en een deel gesprekken. Deze gesprekken zijn specifiek op het reizen van de toeristische reiziger toegespitst. Inhoudelijk bieden ze diverse mogelijkheden. Vanuit taalkundig oogpunt bieden de in deze reisgidjes opgenomen grammatica's een uitstekende bijdrage aan de bestudering van het vreemde talenonderwijs in de Nederlanden. Vergelijking met andere taalmethodes geeft ons inzicht in de ontwikkeling die het grammaticaonderwijs bij het leren van een vreemde taal heeft doorgemaakt. De uitvoerige woordenlijsten die zijn opgenomen bieden ook de nodige informatie: zo laat de vergelijking van SPAANS 1892 en ZWEEDS 1901, zien, dat beide boekjes niet wezenlijk in woordkeus verschillen. ‘Stierengevecht’ komt even prominent in het Zweeds als in het Spaans voor, hetgeen de indruk bevestigt dat aan elk boekje een vaste standaardwoordenlijst ten grondslag ligt. Aanpassingen aan het specifieke land vinden maar mondjesmaat plaats en worden pas na verloop van tijd aangebracht. De oorsprong van alle ‘Help u zelf-boekjes’ lijkt in een Engels voorbeeld te liggen, want Londen, de overtocht, het Engelse landschap en de mijlen, guinies en shillings komen in vrijwel elk boekje terug, of we ons nu in Italië, Denemarken of Noorwegen bevinden. ‘Muss man die Wagen wechseln, ehe
Praagse perspectieven 1
55 wir in Bristol ankommen?’ is geen vraag die we direct in DUITS 1877 zouden verwachten, althans niet van een Nederlander. En diezelfde Nederlander moet een anglofiel zijn om in een Duitse boekwinkel ‘Was kostet diese Ausgabe von Byron's werken?’ te vragen, een frase die we zowel tegenkomen in het Engels-Nederlandse boekje als in Duits-Nederlands.11 Naarmate de reeks vordert en de verschillende drukken elkaar in een afwisselend tempo gaan opvolgens, vinden aanpassingen plaats, want ITALIAANS 1894 heeft al: ‘Moet ik van wagen verwisselen eer wij te Florence aankomen?’ (p. 111)12 en ‘Hebt gij de werken van G... fraai ingebonden?’ (p. 126) (ZWEEDS 1901 vraagt - terecht en begrijpelijk - naar de werken van de Zweedse dichter Erik Gustav Gever, fraai gebonden).
De dialogen geven tweeërlei soort informatie: in de eerste plaats over het publiek waarvoor deze boekjes bestemd waren. Conversaties over het huren van een knecht, het bezoek aan de kleermaker en ‘Bij een juwelier’ wijzen erop dat het in de tweede helft van de negentiende eeuw nog vooral de kapitaalkrachtige Nederlander was die als toerist op reis naar het buitenland ging. Voor de gemiddelde Nederlander zat het reizen naar het buitenland er dus voorlopig nog niet in. Daarnaast geven ze op een unieke manier informatie over allerlei aspecten van het dagelijkse leven. Uit de dialogen leren we bijvoorbeeld ook hoe de Nederlander in de
Praagse perspectieven 1
56 laatste decennia van de negentiende eeuw reisde, van wat voor vervoermiddelen er bijvoorbeeld gebruik gemaakt kon worden: SPAANS 1892: Zullen wij een rijtuig nemen of te voet gaan? Laat ons een rijtuig nemen, om ons niet te vermoeien. Laat ons een vigilante opzoeken. Daar is eene cabriolet, laat ons die nemen. Conducteur, waar gaat gij naar toe? Wij gaan naar de Beurs Dat is de omnibus, die wij moeten nemen. Gaat gij met de diligence? Neen, ik heb postpaarden besteld. Ik ga per spoorweg. Er is veel kracht toe noodig, om een trein van vijfentwintig wagens te trekken. Waar gaat gij scheep? Ik ben van plan, om de stoomboot van de Londenbrug te nemen.13 Doordat de drukgeschiedenis van de ‘Help u zelf op reis-reeks’ loopt van 1877 tot 1958 zijn we in de gelegenheid een beeld te krijgen van allerlei ontwikkelingen die in deze periode hebben plaatsgevonden. Huurde men in DUITS 1877 nog een rijtuig, in ITALIAANS 1905 doen ‘Automobielen en fietsen’ hun intrede en deze boekjes, lopend over een lange periode, geven dus een goed inzicht in de ontwikkeling van de vervoermiddelen waarvan de toerist bij het reizen gebruik maakte. En dit is slechts één voorbeeld dat met vele tientallen uit te breiden is. Want naast het vervoer zijn er dialogen over hoe en wat ze aten, hoe ze zich vermaakten, hoe ze zich kleedden, hoe ze schreven, maar ook over hun bezoeken aan: de dokter, de kapper, de schouwburg, de kleermaker, de schoenmaker, de wasvrouw, etc. etc. Aanvankelijk zijn de dialogen in de onderscheiden boekjes nog identiek, maar na verloop van tijd krijgen we land-specifieke gegevens en kunnen we ontwikkelingen in verschillende landen in beeld krijgen. En nu benader ik deze ontwikkelingen alleen nog maar vanuit de reistaalgidsen voor toeristen uit Nederland. Maar allerlei verschijnselen die betrekking hebben op Nederland zelf zouden vanzelfsprekend heel goed in kaart gebracht kunnen worden vanuit reistaalgidsjes die in Frankrijk, Duitsland of Tsjechië op de markt komen voor Franse, Duitse of Tsjechische toeristen die Nederlands voor op reis willen leren.
Praagse perspectieven 1
57
4. Verdere ontwikkeling De vragen hoe en wanneer die taalgidsjes voor op reis eigenlijk zijn ontstaan en wat voor mogelijkheden ze bieden als bronnen voor onderzoek hebben een voorlopig antwoord gekregen. Resteert nog de vraag wanneer de gemiddelde Nederlander Europa ging ontdekken. Op grond van de specifieke reistaalgidsjes voor de toerist zou dat in de jaren zeventig van de negentiende eeuw moeten zijn geweest, meer specifiek vanaf 1877, het jaar waarin Servaas de Bruins eerste ‘Help uzelf op reis’-boekje op de markt komt. Nu komt dat ongeveer overeen met de ontwikkeling van het toerisme in Nederland zelf. Dat komt dat voor het grote publiek pas in de jaren zeventig en tachtig van de negentiende eeuw op gang. Voorheen was de toerist in Nederland nog grotendeels aangewezen op eigen initiatief en organisatietalent. In een land als Engeland was Thomas Cook al in 1841 begonnen met het organiseren van groepsreizen vanuit zijn woonplaats Leicester. Plezierreizen in Nederland bleef toch nog lange tijd beperkt tot het maken van dagtochten en het zogenaamde gezondheidstoerisme. Pas in 1876 - dus één jaar voordat het eerste deeltje van Servaas de Bruin verscheen - begint Jac. P. Lissone in Amsterdam met het organiseren van groepsreizen naar ander meer Londen, het eiland Wight en de Schotse Hooglanden.14 En heel kort daarna is het toerisme in een stroomversnelling geraakt. Anno 1895 lijkt de wereld open te liggen, tenminste als we Reizen en pleisteren mogen geloven: Reizen! In onze eeuw van stoom is het niets bijzonders meer. De spoorwegen en booten doen ons spotten met afstanden; een reis om de wereld is slechts een quaestie van weken; Cook en Lissonne hebben plaatskaartjes naar alle deelen van den aardbol; Pullman biedt ons zijn wagens aan, even gerieflijk als de schitterende salons in de varende hotels, welke wij mailsteamers heeten; Baedeker en Murray geven ons in een handig formaat reisgidsen, ware encyclopediën van geographie, wetenschap en kunst [...].15
5. Tsjechië ontdekt Nu ook op mijn laatste vraag een antwoord is gegeven, blijft eigenlijk nog de meest intrigerende vraag over: namelijk wanneer de Nederlander Tsjechië heeft ontdekt. Ook daarvoor zou het verschijnen van een reistaalgids in de trant van ‘Help Uzelf op reis in het Tsjechisch’ het startsein moeten zijn. In de reeks van Servaas de Bruin is zo'n gidsje nooit verschenen. Maar dan is de vraag: Wanneer is precies de eerste taalreisgids Nederlands-Tsjechisch verschenen, of, vanuit Tsjechië geredeneerd, een gids met als titel: ‘Help uzelf op reis in Nederland’ op de markt gekomen?
Praagse perspectieven 1
58 Eén van de vroegste Nederlandstalige reisgidsen, speciaal voor Tsjechië/Tsjechoslowakije die ik heb kunnen traceren is die van de A.N.W.B. Toeristenbond voor Nederland: Tsjechoslowakije. 1933. (Reiswijzer voor het buitenland voor automobilisten, wielrijders en motorrijders; dl. 7). Rondom dat jaar verschijnt ook van W. Valk Reizen in de Republiek Tsjechoslowakije. Amsterdam [etc.]: A.N.W.B, ca. 1930. In 1936 brengt Van Goor in in de reeks ‘Van Goor's miniatuur woordenboeken’ bij mijn weten ook het eerste Tsjechisch-Nederlands en Nederlands-Tsjechisch woordenboek van de hand van A.E. Boutelje op de markt. De echte toeristische taalgidsjes dateren evenwel van veel later. Eén van, of misschien wel hét eerste taalgidsjes voor op reis Nederlands-Tsjechisch is: P. Janota, H.J. Krijt Tsjechisch en Slowaaks op reis, dat dateert uit 1976, verschenen in de reeks Van Goor's taalgidsen. De titelpagina vermeldt 4e druk. Twee jaar later verscheen er een identieke 5e druk.
Op p. 7 merken de samenstellers op: ‘In de laatste jaren is de belangstelling voor Tsjechoslowakije als vakantieland sterk toegenomen.’16 Ik vermoed dat in de jaren zestig de Nederlander langzaam maar zeker Tjechoslowakije is gaan ont-
Praagse perspectieven 1
59 dekken. Er verschijnt dan ook in 1962 de Gids voor Tsjechoslowakije van dr. L. van Egeraat, herdrukt in 1965 en ook uit datzelfde jaar dateert een Rapport inzake basketballtraining in Tsjecho-Slowakije door Jannie Westenbrink ten behoeve van Sportfonds Leo van der Kar en Nederlandse Basketballbond. Vooral deze laatste publicatie geeft onmiskenbaar aan dat Tsjechoslowakije voor de gemiddelde Nederlander een open en bereikbaar land is geworden. En als dan in 1987 in de reeks ‘Wat en hoe’ ook een conversatiegids voor het Tsjechisch verschijnt, kan elke Nederlander onbekommerd afreizen naar het land van de Karelsbrug, Comenius en het ‘paradijs’ van Bohemen.
Eindnoten: * Dit artikel is een bewerking en uitbreiding van mijn ‘Taal op reis in de negentiende eeuw’. In: R. Boogaart & J. Noordegraaf (red.). Nauwe betrekkingen. Voor Theo Janssen bij zijn vijftigste verjaardag. Amsterdam [enz.]. 1994. (SNVU 16), 39-45. Met dank aan Alexander Nieuwenhuis. 1 Bijvoorbeeld J.J. Orlers, Beschryvinge der stad Leyden (1664) of Pieter Plemper, Beschryving van de heerlykheid en het dorp Alphen aan den Ryn (1714). Zie voor een overzicht Wouter Nijhoff, Bibliographie van Noord-Nederlandsche plaatsbeschrijvingen tot het einde der 18de eeuw. 2e dr. bew. en aangevuld door F.W.D.C.A. van Hattum. 's-Gravenhage, 1953. 1e dr. 1894. (Bijdragen tot eene Nederlandsche bibliographie). Populaire landbeschrijvingen werden al in de zeventiende eeuw uitgegeven door de Elzeviers in de zogenoemde Republieken-serie. Zie hierover J.A. Gruys, ‘De reeks “Republieken” van de Elzeviers en Joannes de Laet’, in: B.P.M. Dongelmans [e.a.] (red.). Boekverkopers van Europa. Het 17de-eeuwse Nederlandse uitgevershuis Elzevier. Zutphen, 2000. (Bijdragen tot de geschiedenis van de Nederlandse boekhandel, Nieuwe reeks 5). 77-106. 2 V.D. Roeper en G.J.D. Wildeman, Reizen op papier. Journalen en reisverslagen van Nederlandse ontdekkingsreizigers, kooplieden en avonturiers. Zutphen, 1996. [ = Jaarboek Vereeniging Nederlandsch Historisch Scheepvaart Museum 1996). p. 114. 3 Zie onder meer John Charles (voorwoord). ‘An exquisite and rational enjoyment’. From early travel books to Baedeker guides. University of Alberta, 1998. 4 Peter H. Baumgarten, Monika I. Baumgarten, Baedeker. Ein Name wird zur Weltmarke. Ostfildern, 1998. (Baedeker Allianz Reiseführer). 5 Zie voor een overzicht Alex W. Hinrichsen, Baedeker's Reisehandbücher, 1832-1990. Bibliographie 1832-1944; Verzeichnis 1948-1990; Verlagsgeschichte. 2. Aufl. Bevern. 1991. 6 Zie Bijvoorbeeld voor het aanleren van het Engels Petrus Leonardus Maria Loonen, For to learne to buye and sell. Learning English in the Low Dutch area between 1500 and 1800. A critical survey. [Z.p.]. 1990. Diss. Nijmegen. 7 A.C. Kruseman, Bouwstoffen voor een geschiedenis van den Nederlandschen boekhandel, gedurende de halve eeuw 1830-1880. Dl. 2. Amsterdam, 1886, p. 63. 8 Zie voor een overzicht van zijn reisgidsen W.B.C. Lister, A bibliography of Murray's handbooks for travellers and biographies of authors, editors, revisers and principal contributors. With introd. by John R. Gretton. Dereham, 1993. 9 Servaas de Bruin: Help u zelf op reis met .... Een handboekje voor hen die ... moeten of willen spreken. Van het deeltje Frans verschenen tussen 1877-1953 in totaal tien drukken; van Duits 1877-[ca. 1958] acht drukken; van Engels tussen 1877-1920 acht drukken; van Italiaans tussen 1877-1958 ook acht drukken; van Spaans tussen 1892-1955 vier drukken; van Deens-Noors tussen 1899-1930 zes drukken en van Zweeds tussen 1901-1953 zes drukken. Zie voor een uitvoeriger overzicht mijn ‘Taal op reis’, p. 43-45. 10 Deze polyglotte taalgisdsen blijven nog wel verschijnen. Zo brengt uitgeversmaatschappij Vivat in 1900 nog J. Kramer. Tolk op reis op de markt, waarin naast het Nederlands ook de Franse,
Praagse perspectieven 1
11 12 13 14
15
Engelse, Duitse en Italiaanse equivalenten staan. Ook J.J. Schwenckes gids Help u zelf op reis met Fransch, Duitsch en Engelsch (Den Haag, 1896) is polyglot. Zie Help u zelf op reis met Duitsch. Een handboekje voor hen die Duitsch moeten of willen spreken. Utrecht, [1877], p. 242. Deensch/Noorsch 1899 vraagt op p. 245: ‘Moet er van wagens gewisseld worden eer wij te Kopenhagen aankomen?’ Zie Help u zelf op reis met Spaans. Een handboekje voor hen die Spaans moeten of willen spreken. Utrecht, 1892. passim. Deze Jac. P. Lissone zou tot 1926 zelfstandig bestaan en daarna fuseren met reisbureau Lindeman. De reisbureaus Lissone-Lindeman hebben tot in begin jaren zeventig van de vorige eeuw bestaan, waarna ze zijn opgegaan in het nog steeds bestaande Holland International. A.N.J. Fabius en Ed. van Biema. Reizen en pleisteren. Bijdragen tot de geschiedenis van het hôtel- en reiswezen. Amsterdam. 1895, p. 7.
16 Wanneer de 1e-3e druk op de markt kwamen, heb ik niet kunnen traceren. Exemplaren zijn totnutoe onvindbaar gebleken.
Praagse perspectieven 1
61
Thema Debatteren in Vrijheid
Praagse perspectieven 1
63
Inleiding Dat het speldebat een uitstekende vorm kan zijn om extramurale studenten Nederlands te laten oefenen met de taal, bewees de workshop debatteren die tijdens het colloquium gegeven werd door Manu Busschots en Usha Ganga, leden van de Erasmus Debating Society. Het speldebat heeft een vaste vorm en vaste regels waaraan de debaters zich moeten houden. Dit biedt verschillende voordelen: anders dan bij een gewone klassikale discussie worden de studenten gedwongen tamelijk snel en met extra veel overtuigingskracht te spreken. Het gaat immers om een wedstrijd waarbij de andere partij overtroffen en de jury overtuigd moet worden. En geen enkele deelnemer kan zich aan het debat onttrekken of proberen enigszins op de achtergrond te blijven: iedere spreker krijgt even veel tijd toebedeeld, en die tijd moet bovendien vol gemaakt worden. Dat betekent dat de student gewoon door moet gaan met praten, ook al heeft hij alles al gezegd wat hij wilde zeggen. Zo oefent hij zich in het samenvatten en nog eens extra benadrukken van wat hij gezegd heeft. De studenten die deelnamen aan de workshop zaten in het derde of vijfde studiejaar en beschikten dus over voldoende kennis van de taal om een goed debat te kunnen voeren. Natuurlijk werden ze niet onmiddellijk in het diepe gegooid met een volledig debat met lage spreektijden, maar alles werd tijdens de workshop geleidelijk opgebouwd, waarbij er ook apart geoefend werd met bijvoorbeeld het maken van interrupties - een erg leuk en verlevendigend element van het debat. De workshop werd afgesloten met een spetterend slotdebat, waarbij twee partijen van vier studenten verbaal met elkaar op de vuist gingen over de vraag ‘Moeten terroristen omhelsd worden?’. Op het eerste gezicht een wat cryptische vraag, maar de sprekers wisten deze om te buigen tot een boeiende discussie waarbij zeer goed op elkaar ingespeeld en met elkaar samengewerkt werd. Wij als docenten zagen anders wat stille leerlingen plotseling van een totaal andere kant; we zagen bovendien dat de studenten bijzonder veel plezier hadden in het debatteren en dat alles heeft ons doen besluiten het speldebat tot een vaak terugkerend element van onze lessen te maken. Het introduceren van het speldebat in de lessen conversatie is misschien moeilijk zonder hulp van een ervaren debater, maar toch hopen we dat het hierna volgende ‘tien stappenplan’ van Manu Busschots een goede ondersteuning kan zijn voor hen die net als wij enthousiast zijn geworden voor het debatteren in lesverband. Nienke van de Waal
Praagse perspectieven 1
65
Manu Busschots Het speldebat in tien stappen Wie van een stevige discussie houdt, moeten we helaas teleurstellen: het speldebat is geen discussie. Het lijkt ook niet op het debatteren van het televisieprogramma Het Lagerhuis. Wat is het speldebat dan wel? Het is een manier om meningen uit te wisselen, mondigheid te stimuleren en de spreekkunst te bevorderen. Soms is puntigheid vereist, soms een overtuigende woordenstroom. Tegelijkertijd zorgt de vorm van het speldebat ervoor dat het zelfvertrouwen dat nodig is voor het spreken voor of in een groep groeit. De variatie aan onderwerpen stimuleert de algemene ontwikkeling en - in het geval het debat in een vreemde taal gebeurt - de ontwikkeling van een bredere woordenschat. Hoewel het speldebat, zeker in een vreemde taal, lastig is voor elke beginner, leert de ervaring dat ‘oefening kunst baart’. Het volgende tien stappenplan kan een goede basis vormen voor docenten die aan de slag willen gaan met het speldebat. Debatteren is een discussie in spelvorm, maar verschilt van een normale discussie op een aantal belangrijke punten: • Vaste positie: je wordt ingedeeld als voor- of tegenstander, en daar kun je gedurende het debat niet van afwijken. Je hoeft het dus niet eens te zijn met wat je beargumenteert. • Vaste spreektijden en bijna altijd in teamverband. Elke deelnemer aan een debat krijgt een vaste tijd toegewezen om een betoog te houden. • Vast standpunt: je kunt niet halverwege van idee veranderen, je standpunt tijdens het debat blijft hetzelfde. • De jury beslist: de jury moet worden overtuigd, niet de tegenstanders. En dejury geeft geen reacties tijdens het debat.
Praagse perspectieven 1
66
Stap 1: Het debat in vogelvlucht Het speldebat kent vele vormen. In dit tien stappenplan bespreken wij de ‘American Parliamentary Style’ die ook veel in Nederland wordt gebruikt. Deze vorm gaat uit van twee teams van twee personen aan elke zijde, maar kan ook voor twee teams van drie personen worden gebruikt. Het team van de voorstanders bestaat uit een ‘eerste voorstander’ (VO1) en een ‘tweede voorstander’ (VO2) net zoals het team van de tegenstanders bestaat uit een ‘eerste tegenstander’ (TE1) en een ‘tweede tegenstander’ (TE2). De eerste sprekers van elk team houden zowel een opbouwende als een samenvattende conclusiebeurt. Als ervoor gekozen wordt om drie sprekers in elk team te zetten, dan kan de samenvattende beurt door de derde sprekers worden gehouden.
1. Start en stelling Het debat begint met het aankondigen van de stelling en de indeling van de teams. De stelling wordt doorgaans 15 minuten voor aanvang van het debat bekendgemaakt en dan maakt de jury ook bekend welk team voor en welk team tegen is. Elk team gaat zich nu voorbereiden. De stelling is een algemene zin. Dit is het uitgaagspunt van het debat. Normaal gesproken is de stelling tamelijk algemeen (bijvoorbeeld: ‘Nederland is oké’ of ‘De Verenigde Staten gaan te ver’) en deze moet dan ook nog geïnterpreteerd worden tot een specifiek voorstel of stellingname (zie stap 2).
2. Opbouw en verloop Na de voorbereiding gaan de teams tegenover elkaar zitten, met een spreekgestoelte of iets dergelijks in het midden. Tegenover dit spreekgestoelte zit de jury van het debat. De jury start het debat door de eerste spreker van de voorstanders uit te nodigen om het woord te voeren. Het debat verloopt vervolgens volgens een vast schema, waarbij de jury steeds de tijd bijhoudt en de sprekers uitnodigt en bedankt voor de betogen. Eerst houden de sprekers vier opbouwende betogen met daarin de argumenten voor of tegen (zie stap 3) en de reacties op de betogen van de tegenstanders (zie stap 4). Deze betogen zijn zes minuten elk (of vier minuten voor beginners) en kunnen kon onderbroken worden door interrupties (zie stap 6). Als afsluiting houden beide teams een samenvattend en concluderend betoog van drie minuten elk (zie stap 7). Door middel van een heldere opbouw van het verhaal (zie stap 5) en een sterke presentatie (zie stap 8) proberen de sprekers niet alleen (inhoudelijk) gelijk te hebben, maar ook gelijk te krijgen van de jury (zie stap 9).
3. Afloop en beoordeling
Praagse perspectieven 1
Na het debat vraagt de jury de debatteerders elkaar de hand te schudden en de zaal te verlaten zodat de jury tot een oordeel kan komen. De symboliek van het handen schudden is belangrijk. Het was slechts een spel en de verkondigde of fel
Praagse perspectieven 1
67 bestreden argumenten waren niet noodzakelijkerwijs persoonlijk. De jury heeft altijd gelijk. Ook al gelooft een spreker heilig in zijn eigen verhaal, als het niet goed is overgekomen bij de jury heeft de spreker zijn taak niet goed volbracht.
4. Debatschema Opbouwende beurten (6 minuten) 1e 1e 2e Voorstander TegenstanderVoorstander (VO1) (TE1) (VO2) Kondig de Geef de Win het debat stelling aan filosofie van terug voor de en verkaar de voorstanders de voorstanders interpretatie
Samenvattende beurten (3 minuten) Geen interrupties 2e 1e 1e Tegenstander Tegenstander Voorstander (TE2) (TE1) (VO1) Win het debat Laat het Dezelfde taak terug voor de verschil zien als de TEI tegenstanders tussen de Conclusie beide zijden/ filosofieën
Geef de filosofie van de voor-standers
Laatste kans Behandel de En om cruciale belangrijkste zaken toe te zaken voegen
Geef de strategie of het tegenvoorstel van de tegenstanders
Val de strategie/ tegenvoorstel/ filosofie van de tegenstanders aan
Geef een Geef eigen Weerleg de duidelijk en argumenten argumenten heldere van de TE1 uitleg van het voorstel
Voeg nieuwe Nieuwe argumenten argumenten toe zijn niet toegestaan
Onderbouw Weerleg de Voeg nieuwe Weerleg de het voorstel argumenten argumenten argumenten met van de VO1 toe van de VO2 argumenten
Van de TE1 aan op zijn samenvatting en conclusie
Verhelder Weerleg de door middel argumenten van van de TE2 voorbeelden Conclusie
Praagse perspectieven 1
68
Stap 2: Interpretatie van de stelling: stellingname
1. Interpretatie: eerlijk/ oneerlijk Van de stelling moet je een specifiek idee of specifieke filosofie afleiden die je wilt verdedigen. Dit idee of deze filosofie moet je vertalen in een duidelijk voorstel dat jezelf en de tegenstanders de mogelijkheid geeft om over te debatteren. Het proces van een stelling omvormen tot een onderwerp waarover gedebatteerd kan worden, wordt het interpreteren van de stelling genoemd. Als voorstanders moet je een eerlijke interpretatie hanteren, want uitzonderlijke interpretaties die ontworpen zijn om de tegenstanders te verwarren (‘sjoemelen’ met de stelling) worden niet beloond door de jury: argumenten winnen een debat en niet interpretaties! Een interpretatie wordt beschouwd als eerlijk wanneer uitgelegd kan worden dat achter de originele stelling en het voorstel hetzelfde basisidee schuil gaat. Bijvoorbeeld: Stelling:
Nederland is oké.
Basisidee:
Ondersteunen van Nederlandse producten.
Mogelijke voorstellen:
1. De Nederlandse regering moet de tomatenexport naar Duitsland subsidiëren of 2. Het budget voor subsidies van Nederlandse Olympische sporters moet verdubbeld worden of 3. Andere Europese landen zouden ook softdrugs moeten gedogen.
1. Definieer elk woord Wanneer je je voorstel hebt geformuleerd, dan moet je elk woord in het voorstel definiëren, want het voorstel moet duidelijk en verdedigbaar zijn. Op deze manier baken je het onderwerp af. Als je dit niet (goed) doet, dan zullen de tegenstanders hier misbruik van maken. Bijvoorbeeld:
Praagse perspectieven 1
69
Voorstel:
De Nederlandse regering moet de tomatenexport naar Duitsland subsidiëren. Wat is subsidiëren?
Voorstel:
Softdrugs moeten gedoogd werden. Wat is gedogen? Vanaf welke leeftijd? Welke drugs zijn softdrugs?
Probeer zo duidelijk en volledig mogelijk te zijn als voorstanders.
3. Over het voorstel wort gedebatteerd, de stelling wordt vergeten De tegenstanders moeten het voorstel van de voorstanders accepteren als dit een eerlijke en goede interpretatie is. De tegenstanders kunnen nu niet meer tegen de oorspronkelijke stelling zijn. Alle argumenten moeten gericht zijn op het voorstel van de voorstanders en de onderliggende filosofie. Bijvoorbeeld: Stelling:
Nederland is oké.
Voorstel:
De Nederlandse regering moet de tomatenexport naar Duitsland subsidiëren.
Argumenten over bijvoorbeeld het Nederlandse softdrugsbeleid of het slechte gedrag van Nederlandse toeristen in het buitenland zijn niet relevant. Het debat gaat alleen over het wel of niet subsidiëren.
4. Beleids- of waardendebat Je kunt onderscheid maken tussen een beleids- of een waardendebat. Een beleidsdebat bestaat uit een voorstel, ontworpen om een bestaand probleem op te lossen. Dit soort debat legt de nadruk op de uitvoerbaarheid en de gevolgen van het voorstel. In een waardendebat ligt de nadruk op de morele principes van het idee waarover wordt gedebatteerd. Bijvoorbeeld: Beleidsdebat:
De regering wil de tomatenexport naar Duitsland subsidiëren.
Waardendebat:
Een sterke dictatuur is beter dan een zwakke democratie.
Een goed debat zal beide typen argumenten met elkaar combineren. In een debat over ingrijpen in Irak passen bijvoorbeeld zowel argumenten over de souvereiniteit
Praagse perspectieven 1
van een staat of de legitimiteit om geweld toe te passen buiten VN-verband als de gigantische kosten of de praktische problemen van heropbouw van het land en het installeren van een goed nieuw bestuur.
Praagse perspectieven 1
70
5. Slechte stellingnames Het is de taak van de voorstanders een sterke, maar niet onmogelijke stellingname te geven. Als je een voorstel poneert dat in de meeste gevallen waar is (truïsme), bijvoorbeeld: ‘doden zonder reden is slecht’, dan laat je de tegenstanders geen ruimte om nog iets belangrijks te zeggen. Het gepresenteerde voorstel moet enige impact hebben en het moet mogelijk zijn om het niet met het voorstel eens te zijn. Daarom is een voorstel als ‘Je moet stoppen voor een rood licht’ ook niet acceptabel. In beide gevallen hebben de voorstanders het debat verknoeid en dit zal zwaar gestraft worden door de jury. Het omgekeerde kan ook waar zijn: een gewaagde stellingname, bijvoorbeeld ‘alle drugs moeten legaal worden’ kan beloond werden als de tegenstanders na afloop van het debat er niet in geslaagd zijn genoeg twijfel te zaaien.
6. Ongeoorloofde verandering van de interpretatie Als je het voorstel eenmaal hebt gedefinieerd dan moet je er ook bij blijven. Een ongeoorloofde verandering ontstaat wanneer je later in het debat je voorstel verandert. Het is niet mogelijk om later in het debat termen te verklaren die je in je eerste betoog impliciet hebt gelaten. Bijvoorbeeld: Voorstel:
De regering zal nooit met terroristen praten
Ongeoorloofde
... behalve wanneer ze hun wapens inleveren verandering:
Praagse perspectieven 1
71
Stap 3: Argumentatie Mensen willen hun beslissingen graag op rationele informatie baseren. Daarom is het belangrijk om de jury aan te spreken op hun logica. De bouwstenen van logica zijn argumenten.
1. Argumenten moeten de interpretatie direct ondersteunen Indien je argumenten de definitie niet (direct) ondersteunen zal het debat een deel van haar duidelijkheid verliezen. Al je argumenten moeten daarom je basisidee ondersteunen. Bijvoorbeeld: Stelling:
De regering zal niet met de IRA praten
Basisidee:
De regering praat niet met terroristen
Slecht argument:
In het verleden hebben we nooit met ze gesproken (Dat is geen reden om het nu niet te doen.)
Goede argumenten:
De IRA is niet te vertrouwen (breekt beloften en wetten). Praten met de IRA is immoreel (niet te verantwoorden naar slachtoffers).
2. Verschillende soorten argumenten Je kunt een probleem van verschillende kanten bekijken. Van elke kant kun je meerdere argumenten afleiden. Aspecten om aan te denken zijn o.a.: economisch, sociaal, politiek, historisch, psychologisch, (inter)nationaal, ethisch, religieus, enz.
3. Krachtige termen Het betitelen van je argumenten stelt je in staat om naar je argumenten te verwijzen zonder iedere keer het hele argument uit te moeten leggen. Als je in je structuur van je betoog van deze techniek gebruikt maakt is je verhaal beter te volgen. Het maakt je verhaal duidelijk en daardoor overtuigend. Noem iets niet gewoon een economisch argument, maar bijvoorbeeld het ‘meer winst’-argument. Zulke krachtige termen maken het argument in een keer duidelijk en versterken het.
4. Uitleg van argumenten
Praagse perspectieven 1
Naast het betitelen van argumenten moet ook uitgelegd worden wat er met het argument bedoeld wordt. Laat zien hoe het argument jouw voorstel of bewering ondersteunt. Illustreer de argumenten door aansprekende voorbeelden. Onthoud dat in een debat niets vanzelfsprekend is. Als een argument is: ‘het is een traditie’, leg dan uit waarom het een goede traditie is of waarom het belangrijk is om tradities te hebben. Het verschil tussen een goed debat en een slecht debat is vaak de uitleg van en bewijsvoering voor argumenten.
Praagse perspectieven 1
72
5. Voorbeelden (voorbeelden ≠ argumenten Een voorbeeld is geen argument, maar een argument kan uitgelegd worden aan de hand van een voorbeeld. Een argument wordt sterker als het met meer voorbeelden wordt ondersteund. Bijvoorbeeld: Stelling:
Oorlogen zijn slecht
Voorbeeld:
In Wereld Oorlog II is een vreselijke holocaust geweest.
Alleen dit voorbeeld geven is niet genoeg. Dat is nog geen argument. Het zou ook veel te makkelijk te weerleggen zijn door simpelweg alle andere oorlogen te noemen waarin geen holocaust is geweest. Ook de uitleg, het argument, moet dus gegeven worden. Argument:
In oorlogen vindt soms genocide plaats, bijvoorbeeld op de Joden in WOII en op de Hutu's en Tutsi's in Rwanda.
Stelling:
We moeten niet met de IRA praten
Voorbeeld:
Ze hebben hun belofte van wapenstilstand gebroken
Argument:
De IRA is niet te vertrouwen. Diverse beloften zijn al door de IRA gebroken
6. Een duidelijk plaatje zegt meer dan 1000 woorden Het schetsen van een duidelijk plaatje/beeld kan vaak iets verduidelijken en versterken. Daarnaast is het makkelijker voos de jury om te onthouden wat je hebt gezegd. Gebruik dus sterke metaforen, vergelijkingen en voorbeelden. Bijvoorbeeld: Argument:
Het sturen van een VN-vredesmissie is onverstandig omdat de VN slecht georganiseerd is en een oorlog een onoverzichtelijke en onvoorspelbare situatie is.
Vergelijking:
We laten het verkeer op een drukke kruising toch ook niet regelen door een spastisch iemand?
Praagse perspectieven 1
Bedenk wel dat vergelijkingen, hoe krachtig retorisch ook, nooit alleen debatten zullen winnen. Het debat win je door in bovenstaand voorbeeld goed uit te leggen waarom de VN slecht georganiseerd is, en waarom een oorlog snel en krachtig handelen vereist.
Praagse perspectieven 1
73
Stap 4: Weerlegging, tegenstand bieden Met weerleggen wordt bedoeld dat men de jury laat zien waarom de argumenten van de tegenstanders niet geldig of goed zijn in dit debat. In een debat is het niet alleen de bedoeling om aandacht te besteden aan eigen argumenten, maar ook de argumenten en voorbeelden van de tegenstanders moeten weerlegd worden. Het is voor de tegenstanders overigens niet voldoende om alleen de argumenten van de voorstanders te weerleggen. Zij dienen een eigen filosofie of standpunt te hebben. Deze filosofie dient ondersteund te worden met eigen argumenten.
1. Eerlijke interpretatie? Zoals gezegd moet een voorstel gebaseerd zijn op hetzelfde idee als de originele stelling. Indien de tegenstanders vinden dat een interpretatie oneerlijk is, dan moet de eerste tegenstander dit zo snel mogelijk duidelijk maken aan de jury in het begin van zijn betoog. Als de eerste tegenstander geen bezwaar heeft gemaakt, mag de tweede tegenstander dit ook niet meer doen. Of een interpretatie eerlijk is, wordt besloten door de jury. De tegenstanders moeten aantonen dat de interpretatie oneerlijk is. Daarna moeten ze echter toch op het voorstel ingaan. Het lijkt dat de tegenstanders hier nadeel van hebben. Ze hebben dit debat immers niet kunnen voorbereiden. Maar de voorstanders hebben er een extra taak bij gekregen. Naast het feit dat ze hun voorstel moeten bewijzen, moeten ze nu ook aantonen dat hun interpretatie eerlijk is. Bijvoorbeeld: Stelling:
Mobiele telefoons zijn het dieptepunt van onze samenleving
Voorstel:
De vijfde schipholbaan moet worden teruggedraaid
Oneerlijke interpretatie was:
Mobiele telefoons = mobiliteit van mensen = rijden, vliegen, etc. = de vijfde schipholbaan die voor toenemend vliegverkeer is aangelegd = het dieptepunt van onze samenleving
Deze stellingname is wel erg ver gezocht en dus is het het proberen waard voor de tegenstanders om het ‘debat in het debat’ over de interpretatie van de stelling aan te gaan.
2. Duidelijk voorstel? Je moet aantonen dat het voorstel van de opponenten geen stand zal houden. Bekijk het voorstel kritisch en probeer de zwakke plekken te vinden. Denk ook na over de filosofie die erachter zit. Een voorstel aanvallen op de achterliggende filosofie is de beste manier van debatteren. Als die filosofie onderuit te halen is, en je kunt dit
Praagse perspectieven 1
aantonen bij de jury, dan is het voorstel onderuit te halen en win je het debat. Bijvoorbeeld:
Praagse perspectieven 1
74
Stelling:
De doodstraf moet ingevoerd worden.
Filosofie:
Oog om oog, tand om tand
Aanval op filosofie:
Het straffen van moordenaars door hen te vermoorden, maakt van jou een moordenaar.
Eventuele zwakke plek:
Voor wie wil je de doodstraf invoeren?
3. Hoe kun je tegenstand bieden? De tegenstanders staan het sterkst als ze hun eigen basis idee of filosofie hebben. Er zijn verschillende manieren om tegen het voorstel van de voorstanders te zijn:
A. Manieren van tegenstand bieden
Praagse perspectieven 1
75
B. Tegenvoorstel In een tegenvoorstel geef je een eigen oplossing voor het probleem. Een tegenvoorstel moet wel ‘uitsluitend vervangend’ en nooit aanvullend zijn. Dit betekent dat beide voorstellen nooit tegelijkertijd uitgevoerd zullen worden, ofwel omdat het niet kan, ofwel omdat het niet nodig is. Indien je een tegenvoorstel brengt moet je de argumenten van de voorstanders weerleggen en argumenten geven in het voordeel van je eigen voorstel. Bijvoorbeeld: Voorstel:
Nederland moet zijn hoofdstad naar Den Haag verplaatsen.
Tegenvoorstel:
Nederland moet zijn hoofdstad naar Rotterdam verplaatsen.
Slecht Tegenvoorstel:
Nederland moet zijn hoofdstad naar Den Haag verplaatsen, maar officiële staatsbezoeken worden ontvangen op het paleis op de Dam.
4. De voorbereiding als tegenstander Je kunt je altijd voorbereiden, zelfs al is de stelling vaak vaag en algemeen. Onthoud dat je de voorstanders moet aanvallen op het achterliggende idee/filosofie van hun voorstel. Als de interpretatie dus eerlijk is dan volgt het voorstel van de voorstanders de filosofe achter de stelling. Bij het voorbereiden moet je proberen het idee achter de stelling aan te vallen. Probeer zoveel mogelijk argumenten tegen deze achterliggende filosofie te verzinnen. Het rijtje: waarom (nu), wie, wanneer, waarvoor, waarmee voorbereiden helpt vaak al. Denk ook vast aan actuele onderwerpen die in de lijn van de stelling liggen. Dat zullen de voorstanders immers ook doen.
5. Waar moet je op letten? Wanneer je aan het weerleggen bent moet je letten op de volgende dingen: A. Voorstel: gevolgen en implementatie Als er een voorstel wordt gegeven, wat zijn daar dan de gevolgen van? Hoe wordt het geïmplementeerd en tegen welke kosten? B. Fouten, weglatingen, tegenstrijdigheden, prioriteiten In elk betoog kun je zoeken naar deze fouten. Zegt men dingen die absoluut niet waar zijn? Is men belangrijke dingen vergeten te vermelden? Spreken de verschillende sprekers elkaar tegen of zelfs zichzelf? Geven ze geen tegenstrijdige argumenten? Geven ze wel prioriteit aan de belangrijkste dingen?
Praagse perspectieven 1
Praagse perspectieven 1
76
Stap 5: Opbouw, ‘rode draad’ Elk betoog heeft een opbouw nodig. Het opbouwen van je betoog betekent dat je het verdeelt in verschillende onderdelen die logisch op elkaar volgen. Deze onderverdeling ondersteunt de duidelijkheid van wat je wilt overbrengen. Wanneer de opbouw van je betoog goed is, zal de jury het betoog beter kunnen volgen en zal men dus eerder overtuigd zijn. In elk betoog zou de argumentatie maar tot één mogelijke uitkomst moeten kunnen leiden: dat jouw kant gelijk heeft.
I. Boeiende inleiding, krachtig einde Wat mensen het best onthouden is de eerste en de laatste indruk. Probeer dus een boeiende inleiding te verzinnen. Een grappige of spannende anekdote werkt heel goed, maar je kan ook beginnen met een sterk voorbeeld of het beschrijven van de status quo. Ook de afsluiting van je betoog moet krachtig zijn. Als je geen krachtig einde kan bedenken, ga dan niet gewoon zitten. Eindig je betoog met iets toepasselijk zoals: ‘en om al deze redenen, beste jury, vragen wij u voor ons te zijn’.
2. Kondig aan wat je gaat zeggen, zeg het, herhaal wat je gezegd hebt Er zijn verschillende redenen om iets drie keer te zeggen: het is makkelijker te volgen gedurende het betoog, het is makkelijker te onthouden en soms verduidelijk je iets dat nog niet helemaal duidelijk was toen je het de eerste keer genoemd had. Je sterke punten kun je nooit genoeg herhalen. Betitel al je argumenten, noem ze in je inleiding, vertel de toehoorders wanneer je er een van toelicht (signaleren) en verwijs ernaar in je samenvatting en conclusie.
3. Signaleren Een jury kan niet altijd even geconcentreerd op zitten letten. Het is jouw taak om de aandacht op de juiste momenten te verhogen, zodat ze de belangrijke
Praagse perspectieven 1
77 zaken in je betoog zeker oppikken. Het geven van bepaalde signalen, zoals het gebruiken van krachtige termen, wordt signaleren genoemd. Op deze manier zal de jury de essentiële delen van je betoog volgen en gaat de samenhang niet verloren. Wanneer je de opbouw van je betoog maakt, is het verstandig de argumentatie in onderdelen op te splitsen. Het best kan je drie argumenten gebruiken: het blijft samenhangend zonder overdonderend te zijn. Het gebruiken van meer argumenten kan leiden tot een oppervlakkige uitwerking ervan en bij minder loop je het risico dat ze snel weerlegd worden.
4. Teamwork Je moet altijd een teamplan hebben als je een voorstel verdedigt. De sprekers binnen een team moeten de argumenten zo verdelen dat elk betoog een afgerond verhaal vormt, maar tegelijkertijd een aanvulling is op het betoog van de teamgenoot. De jury moet een rode draad kunnen ontdekken in de verschillende betogen van een team. De eerste spreker van een team moet een algemeen overzicht geven van de hele argumentatie die een zijde zal geven. Dit zorgt ervoor dat de tegenstanders het voorstel in zijn geheel kunnen bevatten en weerleggen.
5. Indelen van je tijd Voor een betoog van zes minuten duurt een goede inleiding ongeveer 30 tot 40 seconden en de afsluiting ongeveer 30 seconden. Weerleg de argumenten van je tegenstanders, maar besteed meer tijd aan de belangrijke argumenten. Besteed ook op die manier tijd aan je eigen argumenten: de sterkste verdienen meer aandacht en dus meer tijd. Let er ook op dat de tijd die je besteedt aan de weerlegging van argumenten van de tegenstanders, in verhouding is met de tijd die je voos je eigen argumenten gebruikt. Als je te veel tijd besteedt aan hun punten, en hun opbouw volgt, dan lijkt het alsof je zelf weinig te zeggen hebt en dat je geen eigen goede gedachtengang naar voren kunt brengen.
Praagse perspectieven 1
78
Stap 6: Interrupties De levendigheid en scherpte van een debat komt voort uit de interrupties. Door de mogelijkheid van interrupties blijft iedereen ten allen tijde betrokken bij het debat.
1. Hoe: sta op, interrumpeer, wacht op toestemming en houd het kort Een interruptie maak je in vier stappen: A. Sta op en geef aan dat je wilt spreken (bv. door het uitsteken van je arm). B. Onderbreek de spreker met iets zoals: ‘Op dat punt, mevrouw, meneer’, ‘vraagje, ‘informatie’. Het is niet noodzakelijk dat je iets zegt. Sommige debatteerders staan alleen op van hun stoel, meestal ziet de spreker die zijn of haar betoog houdt toch wel dat iemand een interruptie wil maken. C. Wacht op toestemming voor het maken van de interruptie! Als de spreker je interruptie niet wil aannemen zal hij dit aangeven en dan moet je weer gaan zitten. Het maken van een interruptie zonder toestemming van de spreker is erg onbeleefd en tegen de regels. D. Maak je interruptie niet langer dan 15 seconden. Als je te veel zegt, dan zal de spreker je afkappen en heeft de interruptie waarschijnlijk weinig zin. Als je kort en krachtig iets zegt, zal het duidelijker zijn voor de jury en het geeft de spreker minder tijd om een reactie te bedenken, waardoor de interruptie nog sterker overkomt.
2. Waarom: van mededeling naar handgranaat Een interruptie zou zoals een handgranaat moeten zijn, die je naar je tegenstander gooit. Als het een goede interruptie is, dan zal hij in diens gezicht ontploffen. Pas echter op: een slechte interruptie kan opgepakt en teruggegooid worden. Het doel van een interruptie is tweeledig: 1. Het afleiden van je tegenstander. Het maken van een interruptie onderbreekt het betoog van de tegenstander, waardoor het verhaal minder overtuigend wordt. 2. Het voorstel van je eigen kant belichten. Door het tegenspreken van de argumentatie van de spreker (door voorbeelden of argumenten), schaad je de geloofwaardigheid van het betoog van je tegenstander. Het stellen van een moeilijk te beantwoorden vraag, werkt ook erg goed.
3. Wanneer: niet in de eerste en laatste minuut In de samenvattende beurten zijn interrupties niet toegestaan. Interrupties zijn alleen toegestaan in de opbouwende beurten. In de opbouwende beurten zijn interrupties
Praagse perspectieven 1
niet toegestaan in de eerste en de laatste minuut. De persoon die de tijd bijhoudt geeft het begin en het einde van deze beschermde minuten aan door
Praagse perspectieven 1
79 een luide klap op de tafel. Een interruptie heeft de meeste kans om aangenomen te worden als hij aan het einde van een zin wordt gemaakt en voor de afronding van een argument.
4. Hoeveel: Maken: Wees niet irritant Aannemen: 2 of 3 Bij het luisteren naar het betoog van een tegenstander, moet je altijd interrupties proberen te maken. Het is een teken voor de jury dat je betrokken bent bij het debat, als je het niet doet, dan lijkt het alsof je niets tegen het betoog van de tegenstander in te brengen hebt. Maak er echter niet te veel. Als je interruptie afgewezen wordt, sta dan niet twee seconden later weer op, want dit is alleen maar irritant en naar alle waarschijnlijkheid wordt je interruptie opnieuw afgewezen. Als je zelf een betoog houdt, dan is het goed om enkele interrupties aan te nemen. In een betoog van zes minuten moet je ongeveer twee tot drie interrupties aannemen. Als je er minder aanneemt, zullen mensen denken dat je niet genoeg overtuigd bent van je zaak om interrupties te incasseren, en als je er teveel aanneemt, dan krijgen de tegenstanders de kans om jouw betoog te vernielen.
5. Interrupties aannemen: spreker heeft de macht Een spreker moet altijd bedenken dat hij de macht heeft over wat er gebeurt. Neem geen interruptie aan die je niet wilt aannemen. Zeg gewoon: ‘Nee dank u, ik ben nog steeds bezig met het uitleggen van ons voorstel’ of ‘Nee dank u, gaat u maar weer zitten’ of, wanneer je midden in een zin bent: ‘Zo direct, mevrouw’. Als een interruptie op een slecht moment gemaakt wordt, laat het dan niet de opbouw van je betoog verstoren door het aan te nemen. Maak je zin of je uitleg af voordat je het aanneemt, zodat je na het beantwoorden van de interruptie weer de lijn van je verhaal kan voortzetten. Nadat je toestemming hebt gegeven voor het maken van een interruptie, kan je hem nog steeds afkappen wanneer je wilt, zeker als de interruptie langer dan 15 seconden duurt. Tenslotte: ga niet in discussie. Een interruptie mag nooit uitmonden in een discussie met de tegenstander, het is tenslotte de jury die je moet overtuigen.
6. Andere interrupties Naast de normale interrupties, in de vorm van een korte vraag of opmerking, kunnen ook nog andere soorten interrupties gemaakt worden. Deze zijn echter maar zelden toepasselijk. Scherts (heckle): korte humoristische opmerking, die gemaakt wordt zonder toestemming van de spreker. Pas echter op, een scherts die niet grappig is, doet je alleen maar slecht overkomen. Regel interruptie: Indien er regels van het debatteren worden overtreden. Bijvoorbeeld: Regel interruptie, nieuw argument in de samenvattende beurt.
Praagse perspectieven 1
Praagse perspectieven 1
80
Stap 7: Conlusiebeurten De samenvattende of conclusiebeurten zijn de twee laatste betogen van het debat. Deze betogen zijn korter en worden gehouden door de eerste spreker van elk team. De bedoeling van deze betogen is dat het hele debat nog eens wordt samengevat en dat kort wordt voorgespiegeld aan de jury waarom jouw zijde gewonnen heeft.
1. Geen nieuwe argumenten Aangezien de laatste betogen samenvattingen zijn, is het niet toegestaan om nieuwe argumentatie in te brengen. Het zou ook oneerlijk zijn, omdat de tegenovergestelde zijde geen kans meer heeft om te reageren op deze laatste beurt. Een uitzondering vormt de samenvattende beurt van de 1e voorstander. De voorstanders hebben nu voor het eerst de kans in te gaan op de nieuwe punten die zijn ingebracht door de 2e tegenstander. Al het nieuwe materiaal dat direct tegen deze punten ingebracht wordt is dan ook toegestaan. Geen interrupties Interrupties zijn niet toegestaan, omdat de spreektijden maar kort zijn, en omdat alles al gezegd zou moeten zijn in de voorafgaande betogen. Nieuwe vaarbeelden gewenst Nieuwe voorbeelden zijn altijd erg goed in een samenvattende beurt. Een nieuw voorbeeld kan een nog onduidelijk argument verduidelijken en andere argumenten kracht bijzetten.
2. Stijl en presentatie zijn belangrijker In een samenvattende beurt zijn stijl en presentatie veel belangrijker. Omdat alle belangrijke zaken al gezegd zijn, is dit het moment om beroep te doen op de jury door middel van emoties en overredingskracht. Vergelijk jullie ‘goede’ kant met hun ‘kwade’ kant. Wees niet bang om de argumenten van je tegenstanders belachelijk te maken, zolang het maar niet persoonlijk is, zal het de samenvatting overtuigender maken. Omdat stijl belangrijker is in een samenvatting, is de opbouw van een samenvattende beurt niet exact hetzelfde als de opbouw van een opbouwende beurt. De diamant van structuur (zie stap 5) is nog steeds erg aan te raden, maar de verdere indeling van je betoog is volledig vrij. Probeer wel duidelijk te blijven, de jury moet nog steeds een draad in je verhaal kunnen ontdekken.
3. Geef een gekleurde samenvatting per spreker/per team/per aspect Je kunt het debat per spreker, per team of per aspect samenvatten. Een samenvatting die opsomt wat er precies is gezegd per aspect van het debat (bijvoorbeeld: kosten of politieke gevolgen) is het best, het maakt de keuze heel erg duidelijk voor de jury. Geef een gekleurd verslag van wat er is gezegd, leg
Praagse perspectieven 1
81 nadruk op bepaalde emoties en geef duidelijk aan waarom jullie team gelijk heeft.
4. Verduidelijk de gedane voorstellen Sterke en zwakkere punten Geef de jury een duidelijke keuze In een samenvattende beurt moet je de jury bij de hand nemen en het debat voor hem of haar analyseren. Verduidelijk de gedane voorstellen. Dit is vooral goed om te doen, wanneer het andere team onduidelijk was, want dan kan je het voorstel verduidelijken zoals jullie team het ziet. Breng je sterkste argumenten nogmaals naar voren en laat zien hoe de argumenten van de tegenstanders zwak zijn en vol gaten zitten. Bovenal, geef de jury een duidelijke keuze tussen jullie eigen voorstel met achterliggende filosofie en dat van de tegenstanders. Vergelijk bijvoorbeeld het voorstel van de voorstanders voor meer ingrijpen door de staat, met dictactoriale kenmerken, met jullie filosofie van vrijheid voor iedereen. De juryleden zullen vergelijkingen als deze onthouden, wanneer ze het debat analyseren. Een sterke samenvattende beurt kan een verliezend team de overwinning bezorgen, dus verwaarloos nooit deze laatste betogen.
Praagse perspectieven 1
82
Stap 8: Stijl en presentatie 1. Ondersteun je woorden, leid de jury niet af Zoals je misschien al weet, zijn mensen meer geneigd om je lichaamstaal te geloven dan wat je eigenlijk zegt. Je gehele stijl moet een ondersteuning zijn van wat je zegt. Lukt dit, dan worden mensen eerder overtuigd en zullen ze geboeid naar je luisteren.
2. Lichaamshouding Als het je beurt is om te spreken, denken de meeste mensen bij zichzelf: ‘Oh nee, nu moet ik, wat moet ik doen, hoe zal ik staan, waar moet ik in vredesnaam mijn handen laten?’ En wat doen ze dan, ze vouwen hun handen voor hun borst, kijken niet naar het publiek, ze proberen zichzelf te beschermen en hopen dat het zo snel mogelijk voorbij zal zijn. Als je zo je speech begint, had je net zo goed kunnen blijven zitten, want je zult werkelijk niemand kunnen overtuigen. Als je niet geïnteresseerd bent in je publiek, zullen zij ook niet geïnteresseerd zijn in jou. Toon interesse voor je publiek. Zorg ervoor dat je handen zich naast je lichaam bevinden, maak zoveel mogelijk gebaren. Leun niet op de tafel, het lijkt anders alsof je op zoek bent naar steun. Sta stevig op beide voeten. Probeer niet de ‘debating shuffle’ te doen, dat leidt mensen af. Sta rechtop, schouders naar achteren, op die manier zul je zelfverzekerd overkomen. Als je beweegt, doe ook dit zelfverzekerd. Probeer normaal te lopen, langzaam en op je gemak. Loop niet te veel, dit zou de jury kunnen afleiden.
3. Gebaren Gebaren horen effectief en ondersteunend te zijn. Als je bijvoorbeeld drie argumenten noemt, tel ze op je vingers. Handen die open zijn naar het publiek toe, zorgen ervoor dat je eerlijker en daardoor geloofwaardiger overkomt. Gebaren die gemaakt worden vanuit de schouders zijn overtuigender dan kleine gebaren. Neem nooit een pen of papier mee als je aan de beurt bent. Je zult er anders zeker mee gaan spelen, door te klikken met je pen of het papier te vouwen, en dat leidt heel erg af.
4. Oogcontact Kijk naar de mensen die je wilt overtuigen. Argumenten liggen niet op de vloer en hangen ook niet aan het plafond. Alle mensen in het publiek zijn belangrijk, kijk ze allemaal een paar seconden aan. Probeer aan de hand van hun houding af te leiden of ze nog steeds naar je luisteren en of je duidelijk overkomt. Probeer alleen niet te staren; mensen, en dus juryleden, voelen zich daar ongemakkelijk door.
Praagse perspectieven 1
5. Stemgebruik: snelheid, volume, intonatie Als je je publiek geïnteresseerd wilt houden, heb je je stem nodig. Variatie is de sleutel tot succes. Spreek langzaam en duidelijk. Als je iets belangrijks gaat
Praagse perspectieven 1
83 zeggen, spreek nog langzamer, of houd een korte pauze. Een stilte kan ontzettend overtuigend zijn. Varieer je volume. Praat zacht als je vertrouwen opbouwt. Verhef je stem als je echt kwaad bent over de case van je tegenstanders. Praat niet te luid, dat kan irritant zijn, hoewel het soms de aandacht van mensen kan trekken. Je intonatie hoort te ondersteunen wat je zegt. Als je bijvoorbeeld geëmotioneerd bent, laat het dan horen met je stem.
6. Wees aardig, lach, humor, vriendelijk Mensen geloven de mensen die ze aardig vinden eerder dan anderen. Probeer dat te gebruiken. Lach naar de jury, wees vriendelijk, grappig en aardig. Dit zal je een grote voorsprong geven op je concurrentie.
7. Varieer van de stijl van je tegenstander Juryleden houden, zoals iedereen, van variatie. Als alle vier de debatteerders dezelfde stijl hebben, redelijk en serieus of erg emotioneel, dam zal geen van hen opvallen en het debat zal erg saai worden. Neem daarom een andere stijl aan dam je tegenstander. Als hij emotioneel was, wees dan serieus, redelijk, wijs. De jury zal de variatie op prijs stellen en beter naar je luisteren.
Praagse perspectieven 1
84
Stap 9: Jurering Een debat is een wedstrijd tussen twee kampen, dus iemand zal moeten beslissen wie er gewonnen heeft. Ten minste één, maar meestal twee of drie personen zullen een debat jureren. Tijdens het debat is het de taak van de jury het debat voor te zitten, d.w.z. de sprekers uit te nodigen en te bedanken voor betogen en eventueel de orde in de zaal te bewaren. De jury moet proberen zo weinig mogelijk (ook non-verbaal!) prijs te geven van haar mening over de betogen. De voorzitter van de jury wordt aangesproken als Meneer of Mevrouw de Voorzitter. Een jurylid kan tegelijkertijd de tijd bijhouden, maar dat kan ook iemand doen die verder niet jureert. De tijdswaarnemer geeft tijdssignalen. Hij zal aangeven hoeveel minuten er nog over zijn, wanneer je nog een halve minuut over hebt en de laatste tien seconden zal hij op zijn vingers aftellen. Ook geeft de tijdbijhouder aan wanneer de voor interrupties beschermde minuten aflopen en beginnen, met een luide klap op de tafel. Aan het eind van het debat zal de jury de debatteerders vragen handen te schudden en de zaal te verlaten. Nadat de debatteerders de zaal verlaten hebben, zal de jury na beraad besluiten wie gewonnen heeft. Zij doen dit door onderling de aantekeningen die ze hebben gemaakt te vergelijken en komen zo tot een beste team (welke zijde heeft gewonnen?) en eventueel een beste spreker (wie was de beste debatteerder, wie was tweede, enz.?) De meest overtuigende zijde wint het debat. Dit is de zijde die de beste stellingname/voorstel en onderliggende filosofie had. Jurering is gebaseerd op drie elementen: materie, manier en methode.
Materie: 50% Dit is de inhoud van de betogen. - Kwaliteit stellingname - Tegenvoorstel/idee tegenstanders - Argumentatie: hoe goed uitgelegd - Weerlegging: alles weerlegt? Sterk weerlegt? - Bewijsvoering/voorbeelden - Conclusie: kracht van de analyse van het debat
Manier: 25% Dit is de stijl en presentatie van de betogen. - Was het betoog boeiend, vermakelijk, helder? - Stemgebruik - Taalgebruik / retorica - Houding / gebaren
Praagse perspectieven 1
- Oogcontact
Praagse perspectieven 1
85
Methode: 25% Dit is de aanpak van een betoog en een team. - Structuur/Helderheid: was er een duidelijke rode draad? - Effectief tijdsgebruik: was er genoeg tijd besteed aan de belangrijke punten? - Het maken van en omgaan met interrupties - Samenwerking: vullen de teamgenoten elkaar aan?
Als de jury uiteindelijk tot een beslissing is gekomen, zullen zij de teams weer naar binnen roepen, een korte uitleg geven van de beslissing en een aantal punten van verbetering.
Praagse perspectieven 1
86
Stap 10: En hoe nu verder? Het debatschema van stap 1 bevat alles dat u moet weten om een speldebat te kunnen gaan doen. Na twee of drie keer oefenen hoeft u het schema er waarschijnlijk niet eens meer bij te houden, want de volgorde en taken van sprekers zijn heel logisch. Al hetgeen dat volgde is slechts gereedschap om een debat goed te kunnen doen. U heeft met dit tien stappenplan het basisgereedschap meegekregen: hoeveel en wat u er mee bouwt kan oneindig zijn. Mocht u nog twijfelen of het speldebat iets voor u gis, dan nodigen wij u uit om meer te lezen over wat er leuk en leerzaam is aan het speldebat op: www.debate.nl (sectie: what is debating/why debate).
Debatonderwerpen Mocht u op zoek zijn naar inspiratie voor debatonderwerpen, dan hoeft u eigenlijk alleen maar dagelijks de krant open te slaan. Vrijwel elk onderwerp uit de actualiteit leent zich voor een goed speldebat. Met de volgende literatuur heeft u nooit een tekort aan onderwerpen of argumenten. In de debatwereld zelf wordt veel gebruik gemaakt van artikelen uit The Economist. Dit wekelijks magazine beschrijft vaak voors en tegens van actuele zaken op diepgaande en uitgebreide wijze. Er bestaat ook een (Engelstalig) handboek voor debaters: Pros and Cons - a debaters handbook. In dit boek staan honderden debatonder- werpen met stellingen en bijgewerkte voor- en tegenargumenten al uitgewerkt.
Meer over de kunst van het debatteren Oefenen is eigenlijk de enige manier om de kunst van het debatteren te leren, maar de volgende boeken kunnen uw basis nog verbreden. De Oxford Union guide to succesful public speaking - the definitive guide from the definitive authority, geschreven door twee oud-wereldkampioenen is zeer de moeite waard. Tenslotte willen wij ook wijzen op de (Nederlandstalige) boeken van Peter van der Geer, bijvoorbeeld Werken aan debatvaardigheden (1995) of De kunst van het debatteren (2001).
Oefening baart kunst! Als u geïnteresseerd bent in een workshop debatteren kunt u bijvoorbeeld terecht bij het Nederlands Debat Instituut (www.debatinstituut.nl). Zij beschikken over ruime professionele ervaring met allerlei debatvormen, debatanalyses en forumervaringen. Ook kunt u terecht bij de Erasmus Debating Society (www.debate.nl). Hun Training and Development-commissie bestaat uit de meest ervaren en
Praagse perspectieven 1
87 getalenteerde wedstrijddebaters van de vereniging, die vaak al menig toernooi hebben bezocht én gewonnen.
Praagse perspectieven 1
88
Over de medewerkers Dr. P.J. Verkruijsse is universitair docent bij de leerstoelgroep Historische Nederlandse Letterkunde en universitair hoofddocent bij Boekwetenschap en Handschriftkunde van de Faculteit der Geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam. Dr. B.P.M. Dongelmans is als neerlandicus-boekhistoricus verbonden aan de Opleiding Nederlandse taal en cultuur van de Universiteit Leiden. Dr. E.J. Krol is hoofddocent letterkunde bij de sectie Nederlands van de Karelsuniversiteit te Praag en docent letterkunde bij de Hogeschool Rotterdam. Z. Hrnčířová, prom fil. is hoofd van de sectie Nederlands en docent taalkunde bij de sectie Nederlands van de Karelsuniversiteit te Praag. Drs. N.C. van de Waal is lector historische taalkunde en taalverwerving bij de sectie Nederlands van de Karelsuniversiteit te Praag. Drs. M. Busschots trad op als trainer van de Erasmus Debating Society van de Erasmusuniversiteit te Rotterdam.
Praagse perspectieven 1