portefeuillehoudersoverleg BOCM vergadering 29 januari 2014
Agenda voor de vergadering d.d. 29 januari 2014 het portefeuillehoudersoverleg Bestuurlijke Organisatie Communicatie & Middelen (BOCM) van de stadsregio Rotterdam.
1.
Opening en mededelingen.
2.
Verslag (BOCM 27 november 2013
3.
Stand van Metropoolregio/ Vervoerautoriteit (mondeling)
4.
Wijziging verordening bezwaarschriftencommissie
5.
Benoeming in bezwaarschriftencommissie
6.
Definitief ontwerp liquidatieplan stadsregio Rotterdam
7.
Kadernota begroting 2015
8.
Intrekken verordening investeringsreserve
9.
Rondvraag en sluiting.
AGBOC&M / 137653 / BZC / WN / 29 Januari 2014
Pagina 1
rt 2010
BOCM vergadering 29 januari 2014 agendapunt 02
maart 2010
Verslag van de vergadering d.d. 27 november 2013 van het portefeuillehoudersoverleg Bestuurlijke Organisatie, Communicatie en Middelen (BOCM) van de stadsregio Rotterdam Aanwezig: de heer Van Vliet (voorzitter), de heer Euser (gemeente Albrandswaard), mevrouw Bouvy-Koene (gemeente Bernisse), Mevrouw Keuzenkamp (gemeente Capelle aan den IJssel), de heer Hofman (gemeente Hellevoetsluis), de heer Den Ouden (gemeente Ridderkerk), de heer Lamers (gemeente Schiedam) en de heer Bruinsma (gemeente Vlaardingen). Alsmede: de medewerkers van de stadsregio: de heer Barre, de heer Nettinga, mevrouw Fokkema. 1.
Opening en mededelingen. De heer Van Vliet opent de vergadering en heet een ieder welkom. De heer Van Vliet meldt dat er afmeldingen zijn ontvangen van: o de heer Nootenboom (gemeente Barendrecht); o de heer Van Heijningen (gemeente Hellevoetsluis) wordt vervangen door de heer Hofman; o de heer Van Dijk (gemeente Lansingerland); o de heer Moti (gemeente Rotterdam); o mevrouw Salet (gemeente Spijkenisse); o de heer De Vos (gemeente Spijkenisse); o de heer De Jong (gemeente Westvoorne). Ingekomen en uitgegane stukken:. o Brief van de heer Van Vliet aan het Algemeen Bestuur waarin deze zijn ontslag aanbiedt als lid van het Dagelijks Bestuur van de Stadsregio Rotterdam; o Brief van de stadsregio aan de colleges van B&W van de deelnemende gemeenten inzake de Wet elektronische bekendmaking.
2.
Verslag van de vergadering d.d. 19 juni 2013 van het portefeuillehoudersoverleg Bestuurlijke Organisatie, Communicatie en Middelen van de stadsregio Rotterdam. Het verslag wordt zonder opmerkingen vastgesteld.
3.
Stand van Metropoolregio / Vervoerautoriteit (mondeling). De heer Van Vliet geeft aan dat de het bestuursforum het voorstel voor de definitieve gemeenschappelijke regeling (GR) heeft voorgelegd aan de gemeenteraden. De gemeente Zoetermeer heeft een brief gestuurd met vragen aan het bestuursforum. Alvorens te besluiten wil men eerst een nadere onderbouwing van onder meer de inwonerbijdrage. De heer Bruinsma geeft aan dat er ook namens de raden van de Waterweggemeenten een brief is verzonden met daarin het verzoek om een nadere onderbouwing van de inwonerbijdrage en de taken van de metropoolregio. De raadsledenbijeenkomst op 16 november 2013 in de raadzaal van de gemeente Leidschendam-Voorburg heeft niet bijgedragen aan duidelijkheid over financiering en taken van de metropoolregio. Dat de inwonerbijdrage ook voor milieu en duurzaamheid zou zijn is pertinent niet waar. De heer Van Vliet geeft aan dat er een gemiddelde loonsom is berekend voor hoog
Verslag PHO BOCM vergadering 27 november 2013 / 134995 / BV / EF / 10 december 2013
Pagina 1
gekwalificeerde medewerkers. Daarnaast is er onderhandelingsmacht nodig. Het gaat bij de BDU om grote projecten. Bezoldiging moet natuurlijk passen binnen overheidsregels. Mevrouw Bouvy-Koene geeft aan dat de gemeente Bernisse inmiddels heeft ingestemd met het voorstel voor de GR. Daarnaast vraagt zij wat voor soort besluit er nodig is om tot oprichting van de MRDH over te kunnen gaan. Alle drie de bestuursorganen van elke gemeente dienen een afzonderlijk en gelijkluidend besluit te nemen om wel of niet toe te treden tot de gemeenschappelijke regeling. De heer Euser zegt dat de gemeente Albrandswaard het voorstel ook wil aanhouden. De heer Van Vliet geeft aan dat hij via de gemeentescretaris van Den Haag, die projecttrekker is, zal proberen te bespoedigen dat er een toelichtende brief aan de gemeenten wordt verstuurd. Het portefeuillehoudersoverleg BOC&M: 1. Neemt kennis van de stand van zaken Metropoolregio / Vervoerautoriteit. 4.
Vergaderplanning BOCM 2014. Het portefeuillehoudersoverleg BOC&M: 1. stelt het vergaderschema 2014 vast.
5.
Nota van beantwoording ontwerp liquidatieplan. De heer Lamers vraagt zich af hoe de afhechting van de huidige taken en de eventuele overdracht hiervan aan de gemeenten wordt besproken. De heer Van Vliet licht toe dat de taken van de stadsregio komen te vervallen. De taken op het gebied van verkeer en vervoer worden naar verwachting bij algemene maatregel van bestuur opgedragen aan de vervoerautoriteit. De jeugdzorgtaken worden gedecentraliseerd naar de gemeenten. Voor de resterende taken beslissen gemeenten zelf of en in welk verband zij die willen voortzetten. De stadsregio gaat daar niet over. Het liquidatieplan en de nota van beantwoording zijn hier niet voor bedoeld. Er is een keuze gemaakt om een duidelijke scheidslijn aan te brengen tussen afbouw en opbouw. Hij zegt toe in de versie van het liquidatieplan dat in februari 2014 in het AB aan de orde is, nogmaals nadrukkelijk wordt aangescherpt hoe de rolverdeling is. Het portefeuillehoudersoverleg BOC&M: 1. neemt kennis van de concept nota van beantwoording bij het ontwerpliquidatieplan stadsregio Rotterdam.
6.
2e bestuursrapportage 2013. De heer Den Ouden geeft n.a.v. pagina 10 onder punt 5 aan dat het hier gaat om twee projecten in Ridderkerk die zijn doorgeschoven naar 2014, de projecten zijn niet vervallen. Ze maken ook onderdeel uit van het RIVV in de eerste wijziging begroting 2014. De heer Van Vliet zegt toe dat dit punt wordt uitgezocht en zonodig wordt gecorrigeerd in de rapportage. Het portefeuillehoudersoverleg BOC&M adviseert het algemeen bestuur: 1. kennis te nemen van de 2e Bestuursrapportage 2013; 2. de 3e begrotingswijziging 2013 vast te stellen.
7.
1e begrotingswijziging 2014. De heer Lamers mist een toelichting op de wijzigingen ten opzichte van de begroting 2014. De heer Van Vliet zegt dit overzicht toe, voorafgaand aan de behandeling in het AB. Het portefeuillehoudersoverleg BOC&M adviseert het algemeen bestuur: 1. de eerste wijziging van de begroting 2014 vast te stellen.
8.
Rondvraag en sluiting.
Verslag PHO BOCM vergadering 27 november 2013 / 134995 / BV / EF / 10 december 2013
Pagina 2
De heer Bruinsma bedankt de heer Van Vliet voor zijn inzet als voorzitter van de commissie. De heer Van Vliet feliciteert de heer Bruinsma met het waarnemend burgemeesterschap van de gemeente Alphen aan den Rijn. Hij kwalificeert de heer Bruinsma als betrokken, aimabel en deskundig. De heer Lamers vraagt of er in 2014 minder commissievergaderingen zullen zijn. De heer Nettinga geeft aan dat dat pas aan de orde is als de stadsregio in liquidatie is. De heer Van Vliet sluit de vergadering.
Verslag PHO BOCM vergadering 27 november 2013 / 134995 / BV / EF / 10 december 2013
Pagina 3
BOCM vergadering 29 januari 2014 agendapunt 3 12 april 2012 Onderwerp: Metropoolregio Rotterdam - Den Haag / Vervoerautoriteit (mondeling). Gevraagde beslissing: 1. kennis te nemen van de stand van zaken Metropoolregio / Vervoerautoriteit. Portefeuillehouder: Allen. Samenvatting: Bijlagen: Geen.
BOCM vergadering 29 januari 2014 agendapunt 04 10 februari 2012 Onderwerp: Wijziging Verordening Bezwaarschriftencommissie Gevraagde beslissing: Het algemeen bestuur te adviseren: 1. de Verordening Bezwaarschriftencommissie stadsregio Rotterdam 2014 conform het bijgevoegd ontwerp vast te stellen onder gelijktijdige intrekking van de Verordening Bezwaarschriftencommissie stadsregio Rotterdam 2006; 2. op grond van artikel 11, derde lid van de Verordening Bezwaarschriftencommissie stadsregio Rotterdam 2014, het uurtarief van de vergoeding vast te stellen op € 175,voor de voorzitter en op € 150,- voor een extern lid. Portefeuillehouder: Koen Samenvatting: De huidige Verordening Bezwaarschriftencommissie stadsregio Rotterdam 2006 is aan vervanging toe. Belangrijke aanleiding voor de wijziging van de verordening is de samenstelling van de commissie. In de huidige verordening is voorgeschreven dat sprake is van een onafhankelijk voorzitter maar dat de leden afkomstig zijn uit het algemeen bestuur van de stadsregio. Dit laatste vereiste zal in de praktijk tot problemen kunnen gaan leiden als de stadsregio wordt opgeheven. In de nieuwe verordening is daarom geregeld dat leden zowel bestuurders als niet bestuurders kunnen zijn. Hiermee komt de verordening van de stadsregio ook meer in lijn met de praktijk zoals die in gemeenten moet worden ingevoerd op basis van de aankomende wijziging in de Gemeentewet. In verband hiermee is ook de regeling voor de vergoedingen gewijzigd. Ook de stadsregio in liquidatie zal nog te maken krijgen met de afhandeling van bezwaarschriften. Het zal hierbij met name gaan om bezwaarschriften tegen subsidiebesluiten maar naar verwachting zullen er ook bezwaarschriften komen tegen personeelsbesluiten die worden genomen in het kader van de opheffing van de stadsregio. Met het oog op deze laatste categorie wordt in de verordening geborgd dat er specifieke deskundigheid aanwezig is bij de commissie op het gebied van ambtenarenrecht. Een derde inhoudelijke wijziging betreft de toekenning van verschillende bevoegdheden aan de voorzitter van de commissie in plaats van rechtstreeks aan de secretaris van de commissie. Het is wel mogelijk om bevoegdheden van de voorzitter te mandateren aan de secretaris. Financiële consequenties: De kosten van ongeveer € 1900,- per zaak worden gedekt uit de huidige begroting voor bestuurskosten. Mocht in de loop van het jaar blijken dat de begroting niet toereikend is, dan zal een voorstel worden gedaan aan het algemeen bestuur om de begroting te wijzigen. Verdere procedure: Regiojournaal Awb-publicatie (lees: elektronische bekendmaking) Publicatie website Adviezen: ter vergadering.
Bijlage(n): 1. Ontwerp Verordening Bezwaarschriftencommissie stadsregio Rotterdam 2014. 2. Ontwerp Besluit Toelichting: De stadsregio in liquidatie zal nog steeds besluiten nemen waartegen bezwaar kan worden ingediend. Dit aantal besluiten neemt toe omdat na 1 januari 2015, door het inwerking treden van de Opheffingswet Wgr-plus, tegen een aantal besluiten in plaats van beroep, bezwaar moet worden ingesteld. Voor een groot deel zal het gaan om subsidiebesluiten (vaststellingsbesluiten). Daarnaast zullen er ook personeelsbesluiten genomen worden waartegen (oud) medewerkers bezwaar kunnen maken. De advisering inzake de afhandeling van bezwaarschriften ligt bij de bezwaarschriftencommissie. Het secretariaat van deze commissie wordt momenteel verzorgd door de gemeente Rotterdam. Aanleiding voor een wijziging van de verordening is met name de samenstelling van de commissie. In de huidige verordening is opgenomen dat de commissie bestaat uit een voorzitter en ten minste twee leden. De voorzitter is onafhankelijk maar de leden van de bezwaarschriftencommissie komen uit het algemeen bestuur van de stadsregio. Op dit moment is het al lastig om leden te werven en dit zal naar verwachting nog moeilijker worden bij de opheffing van de stadsregio. Het probleem wordt voorkomen door in de verordening te bepalen dat leden zowel bestuurders als externen kunnen zijn. Hieraan gekoppeld is een wijziging in de systematiek van vergoeding van kosten. In de nieuwe verordening is opgenomen dat de voorzitter en externe leden een vergoeding krijgen op uurbasis en een vergoeding voor reiskosten. De uren worden berekend aan de hand van de duur van de hoorzitting, inclusief voor- en nabespreking. Daarnaast worden per zaak twee uur gerekend voor de voorbereiding. Ook wordt in de nieuwe verordening expliciet vermeld dat interne leden een reiskostenvergoeding krijgen. Ook op dit moment kunnen interne leden een vergoeding krijgen voor reiskosten maar van deze mogelijkheid wordt niet altijd gebruik gemaakt. Het algemeen bestuur bepaalt de hoogte van de toe te kennen vergoedingen. Door de wijze waarop de vergoeding in de nieuwe verordening geregeld is, zal sprake zijn van een toename in de kosten. Het is reëel om er vanuit te gaan dat een zaak gemiddeld 4 uur kost. Dit brengt de totale kosten per zaak op € 1900,- (een bedrag van € 700 voor de voorzitter en € 600,- voor een lid) exclusief reiskosten. De bezwaarschriftencommissie adviseert ook inzake personele besluiten maar de commissieleden hebben geen specifieke deskundigheid op dit gebied. Dit werd tot nu toe opgelost door bij personeelszaken een secretaris in te zetten met kennis van het ambtenarenrecht. Vanwege de verwachting dat meer rechtspositionele bezwaarschriften zullen worden ingediend, was het de vraag of deze oplossing volstaat. Om deze reden heeft overleg plaatsgevonden met de extern adviseur die de stadsregio begeleidt op het gebied van HRMvraagstukken. Deze heeft uitdrukkelijk aangegeven dat de tot nu toe gevolgde werkwijze onvoldoende waarborgen biedt en geadviseerd ervoor te zorgen dat ook de commissie zelf over de benodigde expertise beschikt. In de nieuwe verordening is dit opgelost doo voor te schrijven dat minimaal één van de externe leden deskundig is op rechtspositioneel gebied en dat deze ook zitting heeft indien een bezwaarschrift op dit terrein aan de orde is. De noodzakelijke wijziging van de verordening met het oog op de samenstelling van de commissie, is aangegrepen om ook een aantal andere bepalingen te wijzigen. Het gaat hierbij om bepalingen die juridisch niet meer helemaal correct zijn dan wel om andere reden bijstelling behoeven. Er is uitdrukkelijk voor gekozen om geen fundamentele wijzigingen aan te brengen in de werkwijze rondom de afhandeling van bezwaarschriften. De reden hiervoor is dat destijds aansluiting is gezocht bij de procedure van de gemeente Rotterdam omdat gebruik gemaakt werd van het secretariaat van de bezwaarschriftencommissie van Rotterdam. Nu hierin geen verandering is gekomen is het wenselijk dat er niet teveel verschillen zijn in werkwijze.
Hieronder worden de aangebrachte wijzigingen artikelsgewijs kort toegelicht: artikel 3 In de nieuwe verordening is geregeld dat de commissie tenminste uit drie leden bestaat (voorheen twee leden). De reden hiervoor is met name dat er een lid moet zijn met deskundigheid op het gebied van ambtenarenrecht. De voorzitter en leden worden benoemd door het algemeen bestuur. In de huidige verordening staat ten onrechte dat benoeming geschiedt door het dagelijks bestuur. In praktijk zijn de leden overigens wel altijd benoemd door het algemeen bestuur, conform artikel 40 van de Gemeenschappelijke Regeling. Het algemeen bestuur kan de bevoegdheid om commissieleden en een voorzitter te benoemen uiteraard wel delegeren aan het dagelijks bestuur. In de nieuwe verordening is opgenomen dat zowel sprake kan zijn van leden die afkomstig zijn uit een stadsregionaal bestuursorgaan of een bestuursorgaan van een van de deelnemers, als van externe leden. Opgenomen is dat tenminste één van de externe leden een juridische achtergrond heeft op het gebied van ambtenarenrecht. Dit lid heeft in ieder geval zitting indien een rechtspositioneel besluit aan de orde is. De benoemingsperiode van voorzitter en leden is gesteld op vier jaar, het is mogelijk deze periode te verlengen. Artikel 6 In het nieuwe artikel is geregeld dat de hier genoemde bevoegdheden bij de voorzitter liggen, die vervolgens de mogelijkheid heeft deze onder te mandateren aan de secretaris. In de huidige verordening worden de bevoegdheden rechtstreeks bij de secretaris gelegd. Artikel 9 Ook deze bevoegdheden zijn neergelegd bij de voorzitter in plaats van bij de secretaris. Artikel 10 Ten aanzien van de bevoegdheden geldt hetzelfde als vermeld bij artikel 9. Binnen drie werkdagen na dagtekening van een oproep voor een hoorzitting, kan schriftelijk een verzoek worden ingediend om het tijdstip te wijzigen. Op dit verzoek dient in de huidige verordening binnen twee weken vóór het tijdstip van de hoorzitting beslist te worden. Deze bepaling impliceert dat het bijna niet mogelijk is afwijzend te beslissen op het verzoek omdat als regel ook de eerste oproep voor de hoorzitting pas twee weken van te voren bekend wordt gemaakt. Omdat sprake is van een onlogische bepaling is in de nieuwe regeling bepaald dat uiterlijk binnen een week na het verzoek om uitstel een besluit wordt genomen. Artikel 11 In de nieuwe regeling is opgenomen dat voorzitter en externe leden een vergoeding krijgen op uur basis, alsmede een reiskostenvergoeding. Daarnaast is aangegeven hoe het aantal te vergoeden uren wordt berekend. In de huidige verordening is slechts opgenomen dat het dagelijks bestuur kan bepalen dat externe leden een vergoeding krijgen maar van die mogelijkheid is geen gebruik gemaakt omdat er op dit moment geen sprake is van externe leden . Om goede externe leden te kunnen benoemen is het noodzakelijk dat vastligt dat een reële vergoeding wordt verstrekt. Het algemeen bestuur bepaalt de hoogte van de vergoeding. In de huidige verordening staat ten onrechte dat het dagelijks bestuur de vergoeding bepaalt. Artikel 13 Het uitgangspunt dat de zitting van de commissie openbaar is blijft onveranderd. Toegevoegd is de bepaling dat openbaarheid niet geldt als sprake is van een zitting met betrekking tot een rechtspositioneel besluit. Dit is ter bescherming van het personeel. Artikel 15
In de nieuwe verordening is vastgelegd dat het verslag van de hoorzitting integraal onderdeel uitmaakt van het advies. Dit is conform de huidige werkwijze. De term preadvies die in de huidige verordening wordt gebruikt is vervangen door de term advies. Een preadvies is een advies dat door de secretaris op wordt gesteld, voorafgaand aan de hoorzitting. In deze bepaling gaat het om het advies dat na de zitting door de commissie wordt uitgebracht. Hiervoor dient de term advies te worden gebruikt.
Artikel 16 De term preadvies is vervangen door advies. In de huidige verordening staat dat ingeval er na afloop van de zitting nadere informatie bekend wordt, verzocht kan worden een nieuwe hoorzitting te beleggen. Ook commissieleden kunnen dit verzoeken en de secretaris beslist hierover. Dit is een vreemde bepaling omdat de commissie zelf kan bepalen of een nieuwe hoorzitting gewenst is. De bepaling is aangepast in die zin dat er niet meer in staat dat commissieleden kunnen verzoeken om een nieuwe hoorzitting. Voorts is opgenomen dat de voorzitter beslist op een verzoek om een nieuwe zitting. Artikel 17 De term preadvies is vervangen door advies. Artikel 18 De term preadvies is vervangen door advies. Artikel 19 In de huidige verordening wordt alternatieve geschillenbeslechting alleen ingezet indien de indiener van het bezwaarschrift en het bestuursorgaan daartoe de wens te kennen geven. In de nieuwe verordening is voorgeschreven dat de secretaris bij binnenkomst van een bezwaarschrift de mogelijkheid onderzoekt om het conflict door middel van alternatieve geschillenbeslechting op te lossen. Hoewel een alternatieve (minder formele) vorm van geschillenbeslechting nog steeds alleen mogelijk is indien zowel bezwaarde als het bestuursorgaan daarvoor open staan, wordt het initiatief om de mogelijkheden te onderzoeken bij de secretaris gelegd.
Verordening Bezwaarschriftencommissie stadsregio Rotterdam 2014 Hoofdstuk I. Begripsbepalingen. Artikel 1. In deze verordening wordt verstaan onder: a. verwerend orgaan: het bestuursorgaan dat het bestreden besluit heeft genomen; b. commissie: de Bezwaarschriftencommissie stadsregio Rotterdam; c. wet: de Algemene wet bestuursrecht; Hoofdstuk II. Paragraaf 1. De commissie. Artikel 2. Bevoegdheid commissie. 1. Er is een bezwaarschriftencommissie die belast is met de uitvoering van de in artikel 7:13 van de wet genoemde taken, voor zover het gaat om bezwaarschriften, ingediend ingevolge artikel 7:1 van de wet tegen een besluit van de algemeen bestuur, van het dagelijks bestuur of de voorzitter. 2. De commissie adviseert niet omtrent een verzoek om vergoeding van de kosten van bestuurlijke voorprocedures. Artikel 3. Samenstelling van de commissie. 1. De commissie bestaat uit een voorzitter en ten minste drie leden. 2. De voorzitter en leden worden benoemd, geschorst en ontslagen door het algemeen bestuur. 3. De voorzitter kan geen deel uitmaken van, of werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van een stadsregionaal bestuursorgaan of een bestuursorgaan van een aan de gemeenschappelijke regeling stadsregio Rotterdam deelnemende gemeente. 4. De leden kunnen wel deel uitmaken van een stadsregionaal bestuursorgaan of werken onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan van een aan de gemeenschappelijke regeling stadsregio Rotterdam deelnemende gemeente, met inachtneming van hetgeen bepaald is in lid 5. 5. Tenminste één van de leden heeft een juridische achtergrond op het gebied van ambtenarenrecht. Dit lid werkt niet bij de stadsregio en maakt geen deel uit van een stadsregionaal bestuursorgaan of een bestuursorgaan van een van de deelnemers aan de stadsregio. 6. Bij een zitting bestaat de commissie uit de (plaatsvervangend) voorzitter en maximaal twee leden. Indien een rechtspositioneel besluit aan de orde is heeft in ieder geval het commissielid dat is bedoeld in lid 5 zitting. 7. De commissie kiest uit haar midden een plaatsvervangend voorzitter. 8. Leden en voorzitter worden benoemd voor de duur van vier jaar. Deze periode kan verlengd worden. 9. De leden en voorzitter van de commissie kunnen te allen tijde om ontslag verzoeken; zij blijven hun functie waarnemen totdat in hun opvolging is voorzien.
Artikel 4. De secretaris. 1. Het dagelijks bestuur benoemt de secretaris van de commissie alsook zijn plaatsvervanger(s). 2. Het dagelijks bestuur kan de secretaris van de commissie mandateren personen aan te wijzen die fungeren als plaatsvervangend secretaris. Paragraaf 2. Procedure. Artikel 5. Inzenden bezwaarschrift. Het bezwaarschrift wordt gezonden aan het secretariaat van de commissie. Artikel 6. Vooronderzoek en toekenning van bevoegdheden. 1. De voorzitter draagt er zorg voor dat al het noodzakelijke wordt gedaan om de behandeling ervan genoegzaam voor te bereiden. 2. De bevoegdheden ingevolge de hierna genoemde artikelen van de wet liggen bij de voorzitter van de commissie. De voorzitter kan deze bevoegdheden ondermandateren aan de secretaris. Het gaat om de volgende bevoegdheden: a. artikel 2:1, tweede lid; b. artikel 6:6, voor wat betreft het de indiener stellen van een termijn waarbinnen het verzuim in de zin van het niet voldoen aan de vereisten als gesteld in artikel 6:5 kan worden hersteld; c. artikel 6:17, voor wat betreft de verzending van de stukken tijdens de behandeling door de commissie; d. de artikelen 7:4, tweede lid en 7:6, vierde lid. 3. De voorzitter is ten behoeve van de uitvoering van zijn taak bevoegd rechtstreeks alle gewenste inlichtingen in te (doen) winnen. Artikel 9. Hoorzitting. 1. De voorzitter van de commissie bepaalt plaats en tijdstip van de zitting waarin de belanghebbenden en het verwerend orgaan in de gelegenheid worden gesteld zich door de commissie te doen horen. 2. De voorzitter beslist over de toepassing van artikel 7:3 van de wet. 3. Indien de voorzitter op grond van de in het tweede lid genoemde artikel besluit van het horen af te zien doet hij daarvan mededeling aan: a. de belanghebbenden en b. het verwerend orgaan. Artikel 10. Uitnodiging zitting. 1. De voorzitter deelt de belanghebbende of zijn gemachtigde en het verwerend orgaan ten minste twee weken voor de zitting schriftelijk mede dat zij in de gelegenheid worden gesteld zich te doen horen tijdens de zitting. 2. Binnen drie werkdagen na de dagtekening van de in het eerste lid bedoelde mededeling kunnen de belanghebbenden of het verwerend orgaan, onder opgaaf van redenen, de voorzitter verzoeken het tijdstip van de zitting te wijzigen. 3. De beslissing van de voorzitter op een verzoek als bedoeld in het tweede lid wordt uiterlijk binnen één week na de datum van het verzoek aan de belanghebbenden en het verwerend orgaan medegedeeld. 4. De voorzitter is bevoegd in bijzondere omstandigheden af te wijken of afwijking toe te staan van de termijnen als genoemd in het eerste, tweede en derde lid. Artikel 11. Vergoedingen. 1. De voorzitter en externe commissieleden krijgen een vergoeding op uurbasis, alsmede een vergoeding voor reiskosten. 2. Het aantal te vergoeden uren bestaat uit de totale duur van de hoorzitting, inclusief de voorbespreking en de nabespreking. Daarnaast wordt rekening gehouden met twee uur voorbereidingstijd per zaak. 3. Overige leden ontvangen een vergoeding voor reiskosten. 4. Het algemeen bestuur bepaalt de hoogte van de vergoeding. Artikel 12. Niet deelneming aan de behandeling. De voorzitter en de leden van de commissie nemen niet deel aan de behandeling van een bezwaarschrift indien daarbij hun onpartijdigheid in het geding kan zijn. Artikel 13. Openbaarheid zitting.
1. De zitting van de commissie is openbaar, met uitzondering van een zitting met betrekking tot rechtspositionele besluiten. 2. Een voorstel tot behandeling met gesloten deuren kan worden gedaan door de voorzitter, een van de leden of door een belanghebbende of zijn gemachtigde. 3. Indien de commissie vervolgens beslist dat gewichtige redenen aanwezig zijn die zich tegen openbaarheid van de zitting verzetten, vindt de zitting plaats met gesloten deuren. 4. Als gewichtige redenen worden in ieder geval persoonlijke zaken van familiaire, medische of financiële aard aangemerkt. Artikel 14. Handhaving orde. De voorzitter handhaaft de orde ter zitting. Hij is bevoegd wanneer de orde op enigerlei wijze wordt verstoord, de schuldige te doen verwijderen. Artikel 15. Schriftelijke verslaglegging. 1. Het verslag bedoeld in artikel 7:7 van de wet vermeldt de namen van de aanwezigen, met daarbij een vermelding van hun hoedanigheid. 2. Het verslag vermeldt in het kort hetgeen over en weer is gezegd en overigens ter zitting is voorgevallen. 3. Indien de zitting geheel of gedeeltelijk achter gesloten deuren plaatsvond, of indien belanghebbenden respectievelijk hun gemachtigden niet in elkaars tegenwoordigheid zijn gehoord, maakt het verslag hiervan melding. 4. Het verslag verwijst naar de op de zitting overgelegde bescheiden. 5. Het verslag wordt ondertekend door de voorzitter en de secretaris van de commissie of hun vervangers. 6. Indien een advies wordt opgesteld wordt het verslag bijgevoegd en maakt het integraal onderdeel uit van het advies. Artikel 16. Nader onderzoek. 1. Indien na afloop van de zitting, maar voordat het advies is opgesteld, nader onderzoek wenselijk blijkt te zijn, kan de voorzitter uit eigen beweging of op verlangen van de commissie dit onderzoek doen verrichten. 2. De uit nader onderzoek verkregen informatie wordt in afschrift aan de leden van de commissie, het verwerend orgaan en de belanghebbenden toegezonden. 3. Het verwerend orgaan en de belanghebbenden kunnen binnen een week na verzending van de in het eerste lid bedoelde informatie aan de commissie een verzoek richten tot het beleggen van een nieuwe hoorzitting. De voorzitter beslist omtrent een dergelijk verzoek. 4. Op een nieuwe hoorzitting, als bedoeld in het derde lid, zijn de bepalingen van deze verordening die betrekking hebben op de hoorzitting zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing. Artikel 17. Raadkamer en advies. 1. De commissie beraadslaagt en beslist achter gesloten deuren over het door haar aan het bestuursorgaan uit te brengen advies. Het advies wordt door de (plv.) voorzitter en de (plv.) secretaris ondertekend. 2. Aan het advies wordt een ontwerpbesluit toegevoegd. 3. De adviezen worden vastgesteld bij meerderheid van stemmen. Artikel 18. Uitbrengen advies. Het advies wordt, samen met het verslag van de hoorzitting zo spoedig mogelijk uitgebracht aan het bestuursorgaan dat op het bezwaarschrift beslist. Artikel 19. Alternatieve geschillenbeslechting. De secretaris onderzoekt bij binnenkomst van een bezwaarschrift de mogelijkheid om het onderliggende conflict door middel van alternatieve geschillenbeslechting op te lossen. Daartoe neemt de secretaris contact op met het verantwoordelijk bestuursorgaan en de indiener van het bezwaarschrift. Indien gekozen wordt voor alternatieve geschillenbeslechting wordt de afhandeling van het bezwaarschrift opgeschort. Artikel 20. Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op de dag na de dag van bekendmaking.
Artikel 21. Citeertitel Deze verordening kan worden aangehaald als Verordening Bezwaarschriftencommissie stadsregio Rotterdam 2014.
Aldus besloten door het algemeen bestuur van de stadsregio Rotterdam in de openbare vergadering van 12 februari 2014.
de secretaris,
de voorzitter,
drs. J. Fix.
ing. A. Aboutaleb.
ONTWERPBESLUIT
Het algemeen bestuur van de stadsregio Rotterdam, overwegende dat de huidige Verordening Bezwaarschriftencommissie stadsregio Rotterdam 2006 aan vervanging toe is, onder meer voor wat betreft de samenstelling van de commissie; gelet op artikel 11, vierde lid, van de Verordening Bezwaarschriftencommissie 2014; gelezen het voorstel van het dagelijks bestuur d.d. maandag 20 januari 2014;
besluit: 1. De Verordening Bezwaarschriftencommissie stadsregio Rotterdam 2014 vast te stellen onder gelijktijdige intrekking van de Verordening Bezwaarschriftencommissie stadsregio Rotterdam 2006; 2. Op grond van artikel 11, derde lid van de Verordening Bezwaarschriftencommissie stadsregio Rotterdam 2014, het uurtarief van de vergoeding vast te stellen op € 175,voor de voorzitter en op € 150,- voor een extern lid. Aldus besloten in de openbare vergadering van 12 februari 2014 van het algemeen bestuur. de secretaris,
de voorzitter,
drs. J. Fix.
ing. A. Aboutaleb.
BOCM vergadering 29 januari 2014 agendapunt 5 10 februari 2012 Onderwerp: Benoeming leden Bezwarencommissie stadsregio Rotterdam Gevraagde beslissing: Het algemeen bestuur te adviseren: Op grond van de ‘Verordening Bezwaarschriftencommissie stadsregio Rotterdam 2014’: 1. de heer T.P.J. Bruinsma te benoemen tot algemeen lid van de bezwaarschriftencommissie van de stadsregio Rotterdam overeenkomstig het overlegde ontwerpbesluit; 2. mevrouw A.C.B.W. Doup te benoemen tot algemeen lid van de bezwaarschriftencommissie, met specifieke deskundigheid op het gebied van het ambtenarenrecht, van de stadsregio Rotterdam overeenkomstig het overlegde ontwerpbesluit. Portefeuillehouder: Koen Samenvatting: Op grond van artikel 40, eerste lid, van de gemeenschappelijke regeling Rotterdam jo artikel 3, tweede lid, van de ‘Verordening Bezwaarschriftencommissie stadsregio Rotterdam 2014’ is het algemeen bestuur bevoegd om leden van de bezwaarschriftencommissie te benoemen. Voorgesteld wordt om de heer T.P.J. Bruinsma te benoemen als algemeen lid van de bezwaarschriftencommissie. De heer Bruinsma is in de vergadering van het algemeen bestuur op 29 februari 2012 benoemd tot lid van de bezwarencommissie. De heer Bruinsma is niet langer lid van het algemeen bestuur van de stadsregio Rotterdam en daarmee vervalt tevens zijn functie als lid van de bezwaarschriftencommissie op grond van de ‘Bezwaarschriftencommissie verordening 2006’. In de nieuwe ‘ Verordening bezwaarschriftencommissie 2014’ is de mogelijkheid gecreëerd om externen te benoemen als lid van de bezwarencommissie. De heer Bruinsma heeft aangegeven dat hij bereid is zijn lidmaatschap te continueren. Om die reden wordt voorgesteld de heer Bruinsma te benoemen als lid van de bezwaarschriftencommissie. In de nieuwe verordening is voorgeschreven, in artikel 3, vijfde lid, verordening bezwaarschriftencommissie stadsregio Rotterdam 2014, dat minimaal een van de externe leden deskundig is op rechtspositioneel gebied. Voorgesteld wordt om mevrouw mr. A.C.B.W. Doup te benoemen als commissielid van de bezwaarschriftencommissie vanwege haar specifieke deskundigheid op het gebied van het ambtenarenrecht. Uit het CV van mevrouw Doup blijkt dat zij beschikt over voldoende kwaliteiten voor deze functie, gezien haar ruime ervaring in het ambtenarenrecht en bezwaarprocedures. Door de benoeming van mevrouw Doup als algemeen lid met specifieke deskundigheid is voldaan aan het vereiste van artikel 3, vijfde lid, verordening bezwaarschriftencommissie stadsregio Rotterdam 2014. Financiële consequenties: De leden van de commissie ontvangen een vergoeding van €150,- per uur conform het door het algemeen bestuur op grond van artikel 11, derde lid, van de Verordening Bezwaarschriftencommissie stadsregio Rotterdam 2014 vastgestelde uurtarief alsmede een vergoeding voor de reiskosten. Daarbij geldt op grond van artikel 11, tweede lid, van de Verordening Bezwaarschriftencommissie stadsregio Rotterdam 2014 dat het aantal te vergoeden uren bestaat uit de totale duur van de hoorzitting, inclusief de voorbespreking en nabespreking, en twee uur voorbereidingstijd per zaak.
Verdere procedure/communicatie: - Benoeming kenbaar maken aan de heer Bruinsma en mevrouw Doup middels een brief; - AWB-publicatie; - Regiojournaal; - Plaatsing op de website. Adviezen: ter vergadering Bijlage(n): Ontwerpbesluit; CV mevrouw A.C.B.W. Doup (vertrouwelijk ter inzage bij de stadsregio. Toelichting: -
ONTWERPBESLUIT
Het algemeen bestuur van de stadsregio Rotterdam, gelet op artikel 7:5 en 7:14 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 84 van de gemeentewet en artikel 40 van de gemeenschappelijke regeling van de stadsregio Rotterdam; gelet op artikel 3, tweede en vijfde lid, van de Verordening Bezwaarschriftencommissie stadsregio Rotterdam 2014; gelezen het voorstel van het dagelijks bestuur d.d. woensdag 15 januari 2014.
besluit: De heer T.P.J. Bruinsma en mevrouw A.C.B.W. Doup te benoemen als lid, respectievelijk lid met specifieke deskundigheid op het gebied van het ambtenarenrecht, voor de bezwaarschriftencommissie van de stadsregio Rotterdam. Aldus besloten in de openbare vergadering van 12 februari 2014 van het algemeen bestuur. de secretaris,
de voorzitter,
drs. J. Fix.
ing. A. Aboutaleb.
BOCM vergadering 12 februari 2014 agendapunt 6 10 februari 2012 Onderwerp: Liquidatieplan stadsregio Rotterdam Gevraagde beslissing: Het algemeen bestuur te adviseren: 1. vast te stellen de nota van beantwoording bij het ontwerp liquidatieplan stadsregio Rotterdam 2. kennis te nemen van de nota van wijziging bij het ontwerp liquidatieplan Rotterdam 3. kennis te nemen van het advies van de ondernemingsraad en de reactie van de secretaris – algemeen directeur 4. vast te stellen het liquidatieplan stadsregio Rotterdam; Portefeuillehouder: Koen Samenvatting: Het dagelijks bestuur heeft op 10 juli 2013 ingestemd met het ontwerp van het liquidatieplan en dit conform de door het algemeen bestuur vastgestelde procedure verstuurd aan de gemeenteraden met het verzoek om uiterlijk 14 oktober 2013 hier op te reageren. Van alle gemeenteraden is een reactie ontvangen. Alle stemmen in met het ontwerp liquidatieplan. Vrijwel alle gemeenten hebben daarbij aanvullende vragen gesteld, opmerkingen geplaatst en suggesties gedaan, die passen binnen de gekozen aanpak. In de bijgevoegde Nota van beantwoording is uitgebreid op de reacties van de gemeenten ingegaan. De Nota van beantwoording is toegezonden aan de portefeuillehoudersoverleggen in november 2013 en is gelijktijdig ter kennisname aan de gemeenten toegestuurd. Aan de hand van de Nota van beantwoording is het concept ontwerp liquidatieplan aangepast en een Nota van wijzigingen opgesteld. De reacties van de gemeenteraden geven geen aanleiding voor substantiële of principiële wijzigingen met financiële consequenties. Wel is op onderdelen tegemoet gekomen aan voorstellen van gemeenten en zijn er naar aanleiding van hun suggesties op veel plaatsen tekstuele aanpassingen doorgevoerd. Verder is het liquidatieplan geactualiseerd op basis van stukken die minister Plasterk van BZK in november naar de Tweede en Eerste Kamer heeft gestuurd met betrekking tot de visienota ‘Bestuur in samenhang’ en het wetsvoorstel ‘Wijziging wet gemeenschappelijke regelingen en andere wetten inzake afschaffing plusregio’s’. Tevens is aangesloten bij de laatste financiële inzichten zoals die zijn opgenomen in de begrotingswijzigingen die voortvloeien uit de tweede bestuursrapportage 2013, de eerste begrotingswijziging 2014 en de subsidieverlening investeringsreserve jaarschijf 2014. Uitvoeringskwesties zijn zoveel mogelijk achterwege gelaten; het liquidatieplan is immers kaderstellend voor de uitvoeringsregelingen. Inhoudelijke wijzigingen die niet al geadresseerd zijn in de ontwerpnota van beantwoording aan de gemeenten, zijn toegelicht in de ontwerpnota van wijzigingen. Dit liquidatieplan en bijbehorende stukken zijn opgesteld aan de hand van wat nu bekend is over het wetsvoorstel ‘Afschaffing plusregio’s’, de verwachte inwerkingtreding van de ‘Wet afschaffing plusregio’s’ en de Jeugdwet. Ook wordt in dit liquidatieplan van een aantal
Liquidatieplan stadsregio Rotterdam / 137663 / BV-BZC / WN / 29 januari 2014
Pagina 1
zaken uitgegaan, zoals de oprichting van een vervoerautoriteit per 1-1-2015. Wijzigingen in deze uitgangspunten kunnen aanleiding zijn het liquidatieplan bij te stellen. Wanneer de behandeling van het wetvoorstel door de Tweede Kamer, dat nu gepland is op 20 januari, aanleiding geeft tot aanpassing van de voorstellen of een nadere toelichting, dan zal dit via een afzonderlijk memo aan het algemeen bestuur worden voorgelegd. Hetzelfde geldt voor de behandeling van de Jeugdwet op 11 februari door de Eerste Kamer. Financiële consequenties: In het liquidatieplan worden frictiekosten geraamd voor een bedrag van € 11,0 mln. welke gedekt kunnen worden uit de beschikbare middelen in de algemene reserve / reserve weerstandsvermogen (met een omvang van € 14 miljoen). Ten aanzien van de overige reserves en fondsen worden in het liquidatieplan voorstellen gedaan hoe hiermee om te gaan bij liquidatie. Verdere procedure: Zodra het wetsvoorstel ‘Afschaffing Wgr-plus’ door de Tweede en Eerste Kamer is aangenomen wordt het ontwerp besluit voor de opheffing van de stadsregio Rotterdam in procedure gebracht. Adviezen: ter vergadering Bijlage(n): 1. Ontwerp liquidatieplan stadsregio Rotterdam 2. Nota van beantwoording 3. Nota van wijzigingen 4. Advies van de ondernemingsraad 5. Reactie van de secretaris – algemeen directeur op het advies van de OR Toelichting: De wijzigingen die zijn doorgevoerd in het ontwerp liquidatieplan zijn toegelicht in de Nota van beantwoording en de Nota van wijzigingen.
Liquidatieplan stadsregio Rotterdam / 137663 / BV-BZC / WN / 29 januari 2014
Pagina 2
ontwerp liquidatieplan stadsregio Rotterdam Opheffing gemeenschappelijke regeling stadsregio Rotterdam
Status:
definitief ontwerp liquidatieplan, door DB voorlopig vastgesteld op 11 december 2013
Datum
11 december 2013
Documentnr.
134905
2
Inhoudsopgave 1.
Inleiding 1.1
De liquidatie
1.2
Het liquidatieplan
1.3
Mogelijke veranderingen
1.4 2.
3.
4.
5.
1.3.1
Tijdstip van opheffing
1.3.2
Vervoerautoriteit
1.3.3
Opheffing bij wet
1.3.4
Jeugdzorg
Leeswijzer
Proces van liquidatie 2.1
Procedure liquidatieplan
2.2
Procedure opheffingsbesluit
Waar gaan de taken naar toe 3.1
Waar gaan de taken heen?
3.2
Afwikkelen taken door stadsregio in liquidatie
Personeel 4.1
Formatie en frictiekosten personeel
4.2
Overige personele frictiekosten
4.3
Totale personele frictiekosten
Bezittingen en overeenkomsten 5.1
Bezittingen 5.1.1
Nog niet afgeschreven activa
5.1.2
Volledig afgeschreven activa
5.2
Contracten
5.3
Verordeningen
5.4
Overeenkomsten en convenanten
5.5
Samenwerkingsverbanden
5.6
Dossiers
3
6.
7.
Financiën 6.1
Aanpak financiële afwikkeling
6.2
Reserves 6.2.1
Bestemmingsreserves
6.2.2
Vrij besteedbare reserves
6.3
Langlopende schuld
6.4
Fondsen
6.5
Overige middelen
6.6
Samenvatting financiën
Afwijkingen van de GR 7.1
Afwijkingen
Bijlage 1
Liquidatiebegroting
Bijlage 2
Waar gaan taken naar toe
4
1.
Inleiding
Op 29 oktober 2012 presenteerden de Tweede Kamerfracties van VVD en PvdA hun regeerakkoord Bruggen slaan. Een van de voornemens uit dit regeerakkoord is: “het indienen van een wetsvoorstel samenwerkingsverbanden”.
tot
afschaffing
van
de
Wgr-plus
Voor de stadsregio Rotterdam betekent dit voornemen dat zij wordt opgeheven. Op 28 maart 2013 verschijnt de visienota op het binnenlands bestuur van de minister van Binnenlandse Zaken, waarin hij aankondigt dat de opheffing per 1 januari 2014 in werking treedt. Deze visienota laat nog steeds een aantal vragen onbeantwoord, zoals waar gaan de BDU-middelen heen en is 1 januari 2014 eigenlijk nog wel haalbaar? Deze vragen werden beantwoord op 17 juni 2013. Op dat moment de Wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en enkele andere wetten in verband met de afschaffing van de plusregio’s (‘Wet afschaffing plusregio’s’). In het wetsvoorstel wordt een nieuwe opheffingsdatum genoemd, namelijk 1 januari 2015. De visienota van de minister en het wetsvoorstel is op 5 september besproken in de vaste kamercommisie voor binnenlandse zaken van de Tweede Kamer. In zijn brief van 14 november 2013 geeft minister Plasterk een nadere toelichting op zijn nota ‘Bestuur in samenhang’ naar aanleiding van de door de Eerste Kamer aangenomen motie Vliegenthart. Op 20 november publiceert de minister een nota van beantwoording (dagtekening 8 november 2013) naar aanleiding van vragen die de Tweede Kamer heeft gesteld over de ‘Wet afschaffing plusregio’s’. In beide nota’s bevestigt de minister de opheffingsdatum Wgr-plus per 1 januari 2015. Inhoudelijk zijn er geen principiële wijzigingen ten opzichte van het op 17 juni 2013 gepresenteerde wetsontwerp. Wel geeft de minister enkele verduidelijkingen die relevant zijn voor het liquidatieplan. -
-
-
-
De minister maakt duidelijk dat het kabinet geen koppeling wenst tussen de instelling van de noordvleugel provincie (1 januari 2016) en de intrekking van de Wgr-plus en evenmin een koppeling wenst met de inwerkingtreding van de Jeugdwet. Mocht dat laatste niet per 1 januari 2015 zijn gerealiseerd, wat het Kabinet niet verwacht, dan moeten de drie voormalige Randstedelijk plusregio’s als “gewone gemeenschappelijke regeling” worden voortgezet en de jeugdzorg blijven doen, totdat de Jeugdwet in werking is getreden.1 De verkeer en vervoertaken en de daarmee samenhangende BDU van de Randstedelijke plusregio’s gaan naar twee nieuwe vervoerregio’s in de Noord- en Zuidvleugel, waartoe gemeenten en provincie een gemeenschappelijke regeling moeten sluiten.2 Het Kabinet regelt dat in de nieuwe Huisvestingswet de mogelijkheid wordt opgenomen dat de provincie op verzoek van één of meer gemeenten, een woningmarkt regio aanwijst waar “uitsluitend met toepassing van de gewone Wgr een huisvestingsverordening tot stand kan worden gebracht. De rol van de provincie beperkt zich tot het al dan niet aanwijzen van een woningmarkt regio.”3 De vervallen ‘plustaken’ en de vrijwillige aan de plusregio’s overgedragen taken, mogen de gemeenten in de voormalige plusregio’s als gewone Wgr-regio voortzetten. Zij krijgen een jaar de tijd om de door hen vrijwillige gekozen samenwerking in overeenstemming te brengen met de nieuwe wetgeving.4
1
) Kamerstuk 33 659. Nota naar aanleiding van het verslag, pagina 14. ) Kamerstuk 33 659. Nota naar aanleiding van het verslag, pagina 15-20. 3 ) Kamerstuk 33 659. Nota naar aanleiding van het verslag, pagina 8 en 9. 4 ) Kamerstuk 33 659. Nota naar aanleiding van het verslag, pagina 14. 2
5
Alhoewel plenaire behandeling van de wettekst in de Tweede Kamer nog steeds kan leiden tot aanpassingen, wordt in dit ontwerp liquidatieplan uitgegaan van hetgeen in de huidige wettekst staat geschreven. Mocht de Tweede Kamer wel wijzigingen in het wetsvoorstel aanbrengen die van belang zijn voor het liquidatieplan, dan zal het plan daarop worden aangepast en zullen de gemeenten daarover worden geconsulteerd. Doordat het liquidatieplan de onderwerpen op hoofdlijnen regelt, zal een eventuele wijziging van de wettekst deze hoofdlijn naar verwachting niet fundamenteel aantasten. In de wettekst van de Wet afschaffing plusregio’s artikel X onder C is sprake van wijziging van artikel 20 van de Wet personenvervoer 2000, waardoor het derde lid van dit artikel komt te luiden: “Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat in bij die maatregel aan te wijzen gebieden, in afwijking van het tweede lid, het dagelijks bestuur van een bij gemeenschappelijke regeling ingesteld openbaar lichaam bevoegd is tot het verlenen, wijzigen of intrekken van de in het tweede lid bedoelde concessies in dat gebied.” Dit openbaar lichaam wordt door het Kabinet een Vervoerregio genoemd. De gemeenten in de metropoolregio Rotterdam Den Haag hebben voorgesteld dat de vervoerregio in dit gebied niet een apart openbaar lichaam is, maar als een bestuurscommissie is opgenomen in de gemeenschappelijke regeling MRDH. In dit liquidatieplan wordt de vervoerregio aangeduid als vervoerautoriteit en de gemeenschappelijke regeling als MRDH-VA. Dit liquidatieplan is opgesteld aan de hand van wat nu bekend is over het wetsvoorstel, de verwachte inwerkingtreding van de ‘Wet afschaffing plusregio’s’ en de Jeugdwet. Ook wordt er in dit liquidatieplan van een aantal zaken uitgegaan, zoals de oprichting van een vervoerautoriteit per 1-1-2015 en de wijze waarop het personeel kan worden begeleid van werk naar werk. Wijzigingen in deze uitgangspunten kunnen aanleiding zijn het liquidatieplan te wijzigen.
1.1
De liquidatie
Het opheffen van de stadsregio middels opheffingsbesluiten per 1 januari 2015 betekent dat de stadsregio vanaf die datum in liquidatie is. De stadsregio in liquidatie (SR-il) heeft weliswaar geen inhoudelijke taken en het heeft geen eigen ambtelijk apparaat (de medewerkers van de stadsregio zijn herplaatsingskandidaten), maar er moeten nog wel verplichtingen van de stadsregio worden afgerond. Zo moeten in voorgaande jaren verleende subsidies worden vastgesteld, lopende verplichtingen worden afgehandeld, moeten facturen worden betaald, jaarrekeningen opgesteld (te beginnen met die van 2014) en moeten de herplaatsingskandidaten bemiddeld en betaald worden. De stadsregio blijft net zolang in liquidatie tot de laatste verplichting volledig is afgerond en de laatste jaarrekening door het Algemeen Bestuur van de SR-il is vastgesteld. Dit zal naar verwachting enkele jaren duren. Het afwikkelen van de liquidatie wordt niet meer door een eigen ambtelijk apparaat uitgevoerd, dus zal er een organisatie gevonden moeten worden die dit namens de SR-il afwikkelt. In hoofdstuk 2 wordt hier nader op ingegaan. Daarnaast stelt artikel 54, lid 6 van de gemeenschappelijke regeling stadsregio Rotterdam (GR) het volgende: “de organen van de stadsregio blijven na het tijdstip van beëindiging in functie totdat de liquidatie is voltooid” Dit artikel zegt dat er gedurende de liquidatiefase nog steeds een algemeen bestuur en een dagelijks bestuur zal zijn om besluiten te nemen. In het liquidatieplan worden voor de toepassing van dit artikel voorstellen geformuleerd.
6
1.2
Het liquidatieplan
De verplichting tot het opstellen van een liquidatieplan is afkomstig uit de GR. In artikel 54 staat: Lid 3: in geval van opheffing van de regeling besluit het algemeen bestuur tot liquidatie en stelt hij daarvoor de nodige regels. Hierbij kan van de bepalingen van de regeling worden afgeweken. Lid 4: Het liquidatieplan wordt door het algemeen bestuur, na raadpleging van de raden van de deelnemers, vastgesteld. Lid 5: het liquidatieplan voorziet in de verplichting van de deelnemers tot deelneming in de financiële gevolgen van de beëindiging van de regeling op de wijze de volgens de regelen als in de Wet voorzien. Het algemeen bestuur stelt dus regels voor de liquidatie en doet dit in het liquidatieplan. Het liquidatieplan is vormvrij. Bij het opstellen van deze regels kan worden afgeweken van bepalingen van de GR. De GR zegt niet dat het algemeen bestuur de regeling mag aanpassen, terwijl de wet die ruimte wel biedt. Dit betekent dat afwijkingen van de regeling mogelijk zijn, maar dat dit niet mag leiden tot een volledige herschrijving van de GR. Het volledig herschrijven van de GR is voor de stadsregio geen optie omdat het besluitvormingstraject daaromtrent teveel tijd in beslag neemt. In hoofdstuk 7 worden de afwijkingen op de huidige GR benoemd en toegelicht.
1.3
Mogelijke veranderingen
De wetstekst is weliswaar ingediend en de bespreking in de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken van de Tweede en de Eerste Kamer hebben het Kabinet geen aanleiding gegeven tot inhoudelijk wijziging van zijn voorstel, maar de Tweede Kamer kan bij de plenaire behandeling van het wetsvoorstel nog steeds wijzigingen aanbrengen. De volgende potentiële wijzigingen hebben gevolgen voor het voorlopig liquidatieplan.
1.3.1 Tijdstip van opheffing Wanneer de Wgr-plus later dan op 1 januari 2015 wordt afgeschaft, dan gaat de stadsregio ook later in liquidatie. De data in de hoofdstukken 3 tot en met 6 zullen met de vertraging meebewegen maar in principe blijft de aard van de voorstellen hetzelfde.
1.3.2 Vervoerautoriteit Indien de Kamer besluit dat de taken en middelen op het gebied van verkeer en vervoer niet naar de Vervoerautoriteit (VA) gaan, maar bijvoorbeeld naar de provincie, dan heeft dat relatief beperkte gevolgen voor dit liquidatieplan. Taken, bevoegdheden en middelen (in de breedste zin van het woord) gaan dan over naar de provincie. Grootste verandering voor het liquidatieplan is dat dan niet meer van Vervoerregio gesproken zal worden maar van provincie.
7
1.3.3 Opheffing bij wet De wettekst zegt dat de wetgever slechts de plus-taken aan de stadsregio ontneemt en dat de opheffing vervolgens bij besluit van alle betrokken bestuursorganen van alle deelnemers moet gebeuren. Artikel 54 van de GR zegt hierover: “onverminderd het bepaalde in artikel 110 van de Wet, de GR kan worden opgeheven bij daartoe strekkende besluiten van de bestuursorganen van alle deelnemers. Deze besluiten worden ter kennis gebracht van GS”. Dit betekent dat de regiogemeenten (naast de wet die de afschaffing van de Wgr-plus regelt) separaat besluiten moeten nemen om de GR definitief op te heffen.
1.3.4 Jeugdzorg Momenteel lopen de Jeugdzorg gelden via de stadsregio. De nieuwe Jeugdwet voorziet in decentralisatie van deze middelen naar de gemeenten per 1 januari 2015. De minister van BZK zegt hierover in zijn beantwoording van vragen uit de Tweede Kamer het volgende. “Het streven is om de decentralisatie van de jeugdzorg en de opheffing van de plusregio’s gelijktijdig plaats te laten vinden, te weten op 1 januari 2015. Voor het geval dat de decentralisatie van de jeugdzorg onverhoopt toch op een later moment plaatsvindt dan de afschaffing van de plusregio’s, is voorzien in een overgangsregeling in artikel XVIII en artikel XXIV. Deze overgangsregeling strekt ertoe dat de voormalige plusregio’s – dat wil zeggen de gemeenschappelijke regelingen in deze plusregio’s die als gevolg van het verlies van hun wettelijke taken hun plusstatus verliezen – als ‘gewone gemeenschappelijke regelingen doorgaan en de hen bij provinciaal besluit overgedragen taken ten aanzien van de jeugdzorg blijven uitvoeren tot het moment waarop de decentralisatie van de jeugdzorg naar de gemeenten heeft plaatsgevonden.” 5 Ongeacht de mogelijke uitkomst van het wetgevingstraject, komt de ondersteuning van de jeugdzorg niet in gevaar. Ook in de huidige situatie laat de stadsregio de Jeugdzorgtaken, op basis van een bestuurlijke overeenkomst en een mandaat, uitvoeren door het cluster Maatschappelijke Ontwikkeling van de gemeente Rotterdam. Hierin komt geen verandering wanneer de Jeugdwet onverhoopt nog niet in werking is getreden.
1.4
Leeswijzer
In hoofdstuk 2 van het liquidatieplan wordt de procedure beschreven die moet leiden tot een vastgesteld liquidatieplan en het opheffen van de GR. In hoofdstuk 3 wordt aangegeven waar de taken die de SR momenteel uitvoert na liquidatie naartoe gaan en hoe de taken van de stadsregio in liquidatie worden afgewikkeld. In bijlage 2 wordt dit uitgebreider beschreven en zijn de gemaakte keuzes nader toegelicht. In hoofdstuk 4 wordt beschreven wat er met het personeel gebeurt. Hoofdstuk 5 is een verzameling van zaken ten aanzien van overeenkomsten en samenwerkingsverbanden die geregeld moeten worden en waartoe voorstellen worden gedaan. In hoofdstuk 6 wordt aangegeven hoe de financiën worden afgewikkeld. Aanvullend hierop wordt in bijlage 1 de concept-liquidatiebegroting 2015-2018 gepresenteerd. Tenslotte worden in hoofdstuk 5
) Kamerstuk 33 659. Nota naar aanleiding van het verslag, pagina 14.
8
7 voorstellen gedaan over de regels waaraan de SR-il zich bij opheffing zal houden en over de afwijkingen van de GR, zodat deze goeddeels van toepassing kan blijven op de SR-il.
9
2.
Proces van liquidatie
Op 22 mei 2013 heeft het algemeen bestuur de procedure en de data vastgesteld die moeten leiden tot een besluit over het liquidatieplan. Na het verschijnen van de wetstekst ‘Wet afschaffingplusregio’s’ bleek de eerder aangekondigde opheffingsdatum van 1 januari 2014 te zijn verschoven naar 1 januari 2015. Het dagelijks bestuur heeft op 10 juli het ontwerp liquidatieplan voorlopig vastgesteld en dit is vervolgens aan de gemeenten voorgelegd met het verzoek aan de raden om uiterlijk 14 oktober 2013 te reageren. Alle gemeenteraden hebben aan dit verzoek voldaan. Alle gemeenten stemmen in met het liquidatieplan. Vrijwel alle gemeenten hebben daarbij aanvullende vragen gesteld, opmerkingen geplaatst en suggesties gedaan, die passen binnen de gekozen aanpak. De vragen en opmerkingen van de gemeenteraden zijn behandeld in een nota van beantwoording. Het voorliggende ontwerp liquidatieplan is vervolgens aangepast naar aanleiding van actuele ontwikkelingen en opmerkingen vanuit de gemeenten. De inhoudelijke wijzigingen zijn toegelicht in een nota van wijzigingen.
2.1
Procedure liquidatieplan
Bij het algemeen bestuur liggen op 12 februari 2014 de volgende documenten voor: ter vaststelling -
het liquidatieplan stadsregio Rotterdam, de nota van beantwoording n.a.v. de reactie van de gemeenten op het ontwerp liquidatieplan, de nota van wijzigingen bij het liquidatieplan
ter kennisneming: -
2.2
het advies van de ondernemingsraad bij het ontwerp liquidatieplan, de reactie van de secretaris - algemeen directeur op het advies van de ondernemingsraad.
Procedure opheffingsbesluit
De wettekst heeft duidelijk gemaakt dat de bestuursorganen van de deelnemende regiogemeenten de gemeenschappelijke regeling zelf moeten opheffen. In artikel 54 van de GR staat beschreven welke procedure daarbij van toepassing is en deze wordt ook zo gevolgd. De opheffingsprocedure wordt gestart in 2014 en zal ertoe leiden dat de opheffing van de GR op 1 januari 2015 kan worden afgerond. Omdat op dit moment nog niet duidelijk is wanneer de kamers instemmen met de wijziging van de ‘Wet afschaffing plusregio’s’ wordt in dit liquidatieplan volstaan met een bschrijving van de dan te volgen procedure. 1. 2. 3.
Zodra de behandeling van het wetsvoorstel ‘Wet afschaffing plusregio’s’ in de Tweede en Eerst kamer is afgerond stelt het dagelijks bestuur het concept-ontwerpbesluit dat de opheffing regelt vast en zendt dit aan de gemeenteraden ter commentaar. De gemeenteraden hebben 3 maanden de tijd om hierop te reageren.
10
4. 5.
Na de ontvangen reacties maakt het dagelijks bestuur een nota van beantwoording en wijzigt indien noodzakelijk het concept-ontwerpbesluit Het algemeen bestuur stelt het ontwerpbesluit en de nota van beantwoording vast, waarna toezending van het verzoek tot opheffing (met ontwerpbesluit) aan alle bestuursorganen van alle deelnemers wordt verzonden met verzoek om binnen 6 weken een besluit te nemen.
Wanneer de behandeling van het wetsvoorstel in beide Kamers vertraagt, kan het nodig zijn om de reactietermijn voor de gemeenten te bekorten ten einde de beoogde opheffing per 1 januari 2015 te kunnen halen. Wanneer de Jeugdwet niet op 1 januari 2015 inwerking treedt, kan de stadsregio niet worden opgeheven.
11
3.
Waar gaan de taken naar toe
Op 1 januari 2015 vervallen alle ‘plustaken’. Dit betreft de uitoefening van activiteiten die hun grondslag vinden in de Wet personenvervoer 2000, de Wet Infrastructuurfonds en de Wet Brede Doeluitkeringen verkeer & vervoer. Deze taken, middelen en activiteiten met betrekking tot Verkeer en Vervoer worden per 1 januari 2015 overgedragen aan de Vervoerautoriteit. Andere ‘plustaken’ vervallen. Taken die niet op de Wgr-plus berusten, worden beëindigd. De ‘Wet afschaffing plusregio’s’ en de Wet gemeenschappelijke regelingen bieden gemeenten de mogelijkheid om op vrijwillige basis de samenwerking op de betreffende beleidsterreinen voort te zetten danwel onder te brengen bij de MRDH. De stadsregio kan de gemeenten hierbij op verzoek ondersteunen. Het initiatief en de verantwoordelijkheid hier berust volledige bij de gemeenten en niet bij het algemeen of dagelijks bestuur van de stadsregio. In hoofdstuk 3.1 worden de huidige taken van de SR schematisch weergegeven en wordt geduid waar deze zouden kunnen landen. In bijlage 2 wordt dit uitgebreider beschreven en zijn de gemaakte keuzes nader toegelicht.
Met uitzondering van de taken die naar de vervoerautoriteit gaan, zullen met de overige taken geen middelen meegaan. Het begrip ‘middelen’ moet hier worden beschouwd in de breedste zin van het woord (verordeningen, beschikkingen en budgetten). Indien er voor de betreffende taak in het verleden subsidiebeschikkingen zijn afgegeven die nog moeten worden afgerekend, dan gebeurt dat door de stadsregio in liquidatie. 3.1
Waar gaan de taken heen?
In Bijlage 2 wordt beschreven wat er gebeurt met de taken die de SR momenteel uitvoert. Daarbij is uitgegaan van het wetsvoorstel ‘Wet afschaffing plusregio’s’ en het concept van de gemeenschappelijke regeling voor de MRDH. De Jeugdzorgtaken zijn niet opgenomen, omdat de Jeugdwet erin voorziet dat deze taken op 1 januari 2015 door de gemeenten worden uitgevoerd. Dit betekent dat alle voor dit beleidsterrein beschikbare taken en middelen aan de gemeenten worden overgedragen. Voor de taken op het gebied van verkeer en vervoer geldt dat ze vanaf 2015 volledig overgaan naar de Vervoerautoriteit. Gemeenten zijn vrij om de samenwerking op vrijwillige basis voort te zetten. Wanneer het dagelijks bestuur van de stadsregio daartoe concrete verzoeken ontvangt, zal het deze initiatieven van gemeenten zo goed mogelijk faciliteren. Dat kan echter slechts tot aan de opheffing van de stadsregio per 1-1-2015. Wanneer gemeenten nadien herplaatsingskandidaten willen inhuren moeten zij zich na 1-1-2015 wenden tot de stadsregio in liquidatie..
3.2
Afwikkelen taken door stadsregio in liquidatie
De stadsregio in liquidatie heeft geen ontwikkeltaak meer. Dat wil zeggen: er wordt geen nieuw beleid gemaakt. De lopende verplichtingen worden beoordeeld en op basis van het bestaande beleid afgehandeld. Lopende zaken zullen met name in financieel opzicht moeten worden afgewikkeld. Te denken valt aan: het beoordelen, vaststellen en afrekenen van tot en met 2014 verleende subsidies ten laste van de verschillende fondsen (bijv. ISV-3) en reserves (bijv. investeringsreserve);
12
-
het uiteindelijk verantwoorden en afrekenen van fondsen (bijv. ISV-3) met de betreffende subsidieverstrekker; verwerken van facturen die in 2015 en later binnenkomen; het doen van salarisbetalingen aan herplaatsingskandidaten en later ook het betalen aan het UWV van WW en boven- en nawettelijke werkeloosheidsuitkering; het opstellen van de jaarrekening 2014 ev en het jaarlijks opstellen van een begroting; het afrekenen van de uiteindelijk resterende middelen met de regiogemeenten; het afwikkelen van contracten die over de jaargrens heenlopen (bijv. leeg opleveren van de Meent 106); aanspreekpunt zijn voor- en begeleiden van de herplaatsingskandidaten tot iedereen een andere functie heeft / met pensioen is; het completeren van het archief met documenten nav bovenstaande activiteiten.
Deze beheersmatige taken moeten dus door de SR-il worden uitgevoerd. Pas nadat de laatste handeling in dit kader is verricht kan de SR-il definitief worden opgeheven. Alle medewerkers die nog geen andere functie hebben gevonden zijn herplaatsingskandidaat. Daarom is gezocht naar een organisatie die namens de SR-il al deze taken in samenhang kan uitvoeren. Dit zou de afdeling Voormalige Organisaties In Liquidatie (VOIL) van de gemeente Rotterdam kunnen zijn. Deze afdeling wikkelt gemeentelijke organisaties in liquidatie af en is bereid om ook de beheersmatige taken van de SR-il af te handelen. Dit gebeurt ten behoeve van het bestuur van de SR-il, niet ten behoeve van het gemeentebestuur van Rotterdam! Wanneer de jaarrekening 2014 van de SR-il moet worden vastgesteld, gebeurt dit niet door de gemeenteraad van Rotterdam maar door het algemeen bestuur van de SR-il. De bedoeling is dat voor de afwikkeling van SR-il activiteiten eerst gebruik maakt van herplaatsingskandidaten van de SR-il. Het inzetten van een herplaatsingskandidaat is overigens wel aan beperkingen onderhevig. Het betekent niet dat deze in de SR-il op reguliere basis doorgaat met het werk van de SR. Zijn er geen herplaatsingskandidaten (meer) beschikbaar dan wordt een andere passende oplossing gezocht (inhuur of detachering). Voor de begeleiding van de herplaatsingskandidaten (o.a. bij de van werk naar werk trajecten) is het voornemen om gebruik te maken van het mobiliteitsbureau van de gemeente Rotterdam (CMC). Voor de beoogde werkzaamheden van VOIL en CMC wordt een overeenkomst tussen SR en de gemeente Rotterdam gesloten en voor deze dienstverlening zal de stadsregio een vergoeding betalen. Deze kosten worden gedekt uit de reserve weerstandsvermogen. In hoofdstuk 4 van het liquidatieplan zijn deze kosten geraamd. Over de rechtmatigheid van deze opdrachtverstrekking is advies ingewonnen bij een in aanbestedingsrecht gespecialiseerde advocaat. De opdracht aan VOIL heeft betrekking op zogenaamde A-diensten, waarvoor in beginsel een aanbestedingsplicht geldt. Meer in het bijzonder vallen de diensten onder de in Bijlage II A bij Richtlijn 2004/18/EG opgenomen categorie 9 (accountants en boekhouders).6 VOIL is een onderdeel van de gemeente Rotterdam en bezit zelf geen rechtspersoonlijkheid. Een opdracht van de gemeente aan VOIL (zuivere inbesteding) kwalificeert niet als overheidsopdracht in de zin van het aanbestedingsrecht, wat betekent dat terzake geen aanbestedingsplicht geldt. Aan de orde is voorts de vraag of het de stadsregio vrij staat de afwikkeling te laten uitvoeren door haar deelnemers, bijvoorbeeld VOIL van de gemeente Rotterdam, of dat dit moet worden aangemerkt als een overheidsopdracht van de stadsregio aan de 6 Meer in het bijzonder vallen de diensten onder de in Bijlage II A bij Richtlijn 2004/18/EG opgenomen categorie 9 (accountants en boekhouders).
13
gemeente. In dat laatste geval kan een beroep worden gedaan op de mogelijkheden voor publiek-publieke samenwerking die het Hof van Justitie van de EU heeft erkend in het zogenaamde Hamburg-arrest.7 De beoogde opdracht aan CMC heeft betrekking op zogenaamde B-diensten (categorie 22 van Bijlage IIB bij Richtlijn 2004/18/EG: Arbeidsbemiddeling).8 Voor deze diensten geldt in beginsel geen aanbestedingsplicht. Dit is slechts anders indien sprake is van een opdracht met een duidelijk grensoverschrijdend belang. De beoogde inzet VOIL en het CMC is uiteraard afhankelijk van overeenstemming over de nog te sluiten uitvoeringsovereenkomsten. Ook deze worden getoetst aan de aan(in)bestedingsrichtlijnen.
7 In de lijst met veel gestelde vragen over het liquidatieplan, gepubliceerd op de website van de stadsregio, wordt meer ingegaan op de juridisch-technische details. 8 categorie 22 van Bijlage IIB bij Richtlijn 2004/18/EG: Arbeidsbemiddeling.
14
4.
Personeel
De GR van de stadsregio Rotterdam bepaalt in artikel 42: 1
Op het personeel zijn van toepassing de huidige en toekomstige wettelijke regelingen die het gemeentebestuur van Rotterdam op grond van de Ambtenarenwet voor het personeel van de gemeente Rotterdam heeft vastgesteld en de beleidsregels die het gemeentebestuur van Rotterdam ter uitvoering van deze wettelijke regelingen heeft vastgesteld.
2
De bevoegdheden ten aanzien van het personeel worden uitgeoefend door het dagelijks bestuur van de stadsregio.
Hiermee is bepaald dat werknemers van de stadsregio een aanstelling hebben bij de stadsregio, maar dat op hen de Rotterdamse arbeidsvoorwaarden van toepassing zijn. In de praktijk zijn alleen de reiskostenvergoeding en de telefoonkosten vergoeding van de stadsregio afwijkend van die van de gemeente Rotterdam. In het licht van de naderende liquidatie betekent dit artikel dat op medewerkers van de stadsregio ook het sociaal statuut 2013 van de gemeente Rotterdam van toepassing is. Eerder heeft de stadsregio nog gewerkt aan een eigen sociaal plan omdat het toen geldende sociaal statuut 2010 van de gemeente Rotterdam aan medewerkers een nimmer eindigende status van herplaatsingskandidaat gaf. Dit maakte ontslag onmogelijk, een situatie die voor een organisatie die wordt opgeheven ongewenst is. In het recent vastgestelde sociaal statuut 2013 is deze bepaling inmiddels vervangen door de bepaling dat een herplaatsingskandidaat na 2 jaar ontslagen kan worden. Daarmee is de noodzaak tot een eigen sociaal plan verdwenen. Aldus is ook met OR en vakbonden gecommuniceerd. De OR en de bonden hebben te kennen gegeven daar een andere mening op na te houden. In het kader van het sociaal statuut geldt dat medewerkers met een vast dienstverband eind 2014 het bericht krijgen dat ze per 1 januari 2015 herplaatsingskandidaat zijn. Ze zijn vanaf dat moment nog maximaal 2 jaar in dienst van de stadsregio in liquidatie. Gedurende deze periode wordt hun salaris doorbetaald en moeten ze actief op zoek naar ander werk. Deze periode duurt 24 maanden waarin het zogenoemde van werk naar werk (VWNW) traject wordt ingezet. In het sociaal statuut zijn verschillende financiële compensatiemaatregelen opgenomen welke de mogelijke negatieve financiële consequenties van het aanvaarden van een functie elders kunnen compenseren. De werkgever én de werknemer spelen beide in het VWNW traject een actieve rol. De inzet van herplaatsingskandidaten de stadsregio in liquidatie is aan beperkingen onderhevig. Herplaatsingskandidaten zitten namelijk in het VWNW-traject. Beoogd wordt de werkgeverstaken bij VOIL/CMC neer te leggen. VOIL/CMC kan zorgen voor de VWNW trajecten, volgt deze van nabij, is aanspreekpunt voor de medewerkers en zorgt dat salarisbetalingen en later de (aanvullende) werkeloosheidsuitkeringen aan respectievelijk de medewerker en het UWV worden overgemaakt. Het CMC is gevraagd voorstellen te doen voor de begeleiding van herplaatsingskandidaten het zoeken naar een baan. Gedurende de periode van herplaatsingskandidaat kunnen medewerkers van de SR-il worden ingezet om periodiek werkzaamheden voor de SR-il uit te voeren. Na 24 maanden wordt de herplaatsingskandidaat in principe ontslagen. Het dagelijks bestuur besluit over aangelegenheden hieromtrent. Afhankelijk van leeftijd en arbeidsverleden krijgt betrokkene voor een bepaalde periode WW en aanvullend een bovenwettelijke- en nawettelijke werkloosheidsuitkering. VOIL regelt de uitbetaling hiervan. Voor personeel in tijdelijke dienst en waarvan de aanstelling op 1 januari 2015 afloopt, geldt dat het niet de status van herplaatsingskandidaat krijgt maar gelijk wordt
15
ontslagen. Daarnaast wordt, naast de uitkering zelf, geen bovenwettelijke- maar alleen een nawettelijke werkloosheidsuitkering uitgekeerd. De kosten van de werkloosheidsuitkering komen voor rekening van de SR-il. De stadsregio blijft zich maximaal inspannen om de medewerkers van werk naar werk te begeleiden. Daartoe worden de in het sociaal statuut genoemde faciliteiten al vanaf 2012, dus nog voordat de medewerkers daadwerkelijk herplaatsingskandidaat zijn, ingezet om de medewerkers te stimuleren en te ondersteunen bij het vinden en accepteren van een functie buiten de stadsregio. De stadsregio heeft echter geen formele rol bij het plaatsen van medewerkers bij de MRDH-vervoerautoriteit. Leidend voor de plaatsing van het personeel is het functiehuis en plaatsingsplan dat de kwartiermaker van de MRDH, respectievelijk de vervoerautoriteit in opdracht van de 24 gemeenten opstelt. Daarbij wordt gekeken naar de competenties voor de betreffende functies. In het inmiddels opgestelde globale organisatieplan voor het MRDH-VA wordt uitgegaan van 50 vaste formatieplaatsen en een flexibele schil van 24. Voor de MRDH in zijn geheel is de formatie nog niet duidelijk. In 2012 is in een ‘gentlemen’s agreement’ afgesproken dat de formatie voor de helft vanuit het Stadsgewest Haaglanden en voor de helft vanuit de stadsregio Rotterdam kan worden gevuld. Daarvan uitgaande zijn qua aantallen de medewerkers van de stadsregio die uit de BDU worden betaald onder te brengen bij de MRDH-VA. Dit is nadrukkelijk geen baangarantie, het is een aanname om tot een beargumentering van de frictiekosten te komen.
4.1
Formatie en frictiekosten personeel
De stadsregio kent een formatie van 59 fte. De bezetting is daar afgelopen jaren telkens net iets onder gebleven. Na de aankondiging van het kabinet Rutte in 2010 om de Wgrplus af te schaffen, heeft de stadsregio geen mensen meer voor onbepaalde tijd in vaste dienst genomen. Vanuit kostenperspectief is besloten om alleen nog met tijdelijke contracten of inhuur te werken. Van deze groep medewerkers is berekend wat de kosten zijn van de salarisdoorbetaling gedurende de eerste 24 maanden, daarna WW en de boven- en nawettelijke werkloosheidsuitkering. In totaal komt dit uit op € 15,6 miljoen. Dit is het meest sombere scenario voor de frictiekosten personeel. De kans dat dit meest sombere scenario werkelijkheid wordt is echter gering. In het liquidatieplan gaan we uit van een realistischer (midden) scenario. Voor de bepaling van de frictiekosten voor de berekening van de personele frictiekosten wordt in het liquidatieplan uitgegaan van aannames. AANNAMES Medewerkers in dienst van de stadsregio die nu op het taakveld Verkeer en Vervoer zitten (en uit de BDU worden betaald), treden in dienst van de VA. De kans dat 60plussers een andere functie vinden voordat ze met (keuze)pensioen gaan is gering. Voor deze groep mensen rekenen we met 90% van de maximale omvang van de berekende frictiekosten. Deze kosten bedragen € 1.799.943. Voor de overige medewerkers geldt de aanname dat 60% van de voor deze groep mensen berekende maximale frictiekosten daadwerkelijk uitgekeerd moet worden. We nemen aan dat een deel van deze groep zelfstandig een functie elders heeft gevonden voor eind 2014, anderen krijgen misschien een plek bij de MRDH-VA. Aan de andere kant zijn er wellicht ook mensen die geen andere baan meer vinden en waarvoor het maximum voor de voor hen berekende frictiekosten aangewend zal worden: 60% van de maximale kosten voor deze groep mensen betekent € 5.364.325.
16
In totaal gaat het liquidatieplan daarmee uit van € 7.164.268 aan frictiekosten personeel. Dit bedrag wordt gefinancierd uit de reserve weerstandsvermogen en zal in ieder geval beschikbaar moeten zijn voor de SR-il.9
4.2
Overige personele frictiekosten
Het doorbetalen van de salariskosten en het uitkeren van WW en een boven- en nawettelijke uitkering zijn niet de enige frictiekosten die de afschaffing van de Wgr-plus met zich mee brengt. Ook de uitvoering van de werkzaamheden ten behoeve van de SR il en de begeleiding van herplaatsingskandidaten kost geldt. En er moet geld beschikbaar zijn om op basis van het sociaal statuut 2013 mensen financieel te compenseren die een andere baan hebben gevonden maar daar financieel nadeel van ondervinden. Ook deze uitgaven zijn op voorhand lastig te ramen omdat veel nog onduidelijk is. Daarom is de volgende (conservatieve) raming opgesteld. Naarmate meer herplaatsingskandidaten elders werk vinden, moet voor het afwikkelen van activiteiten van de SR-il steeds meer een beroep op externe inhuur worden gedaan, wat kostenverhogend werkt. Voor de uitvoering van werkzaamheden voor de SR0-il leidt een conservatieve raming tot frictiekosten van € 1.2 miljoen voor de gehele liquidatieperiode. De begeleiding van de herplaatsingskandidaten kost geldt. Daarnaast wordt voor iedere medewerker met de status van herplaatsingskandidaat een begeleidingstraject ingekocht dat bestaat uit het sollicitatievaardig maken en het invulling geven aan de van ‘werk naar werk’ trajecten. Deze begeleidingskosten bedragen € 7.000 per persoon. Een conservatieve raming leidt tot begrote frictiekosten € 600.000 voor de gehele liquidatieperiode.10 Ten slotte biedt het sociaal statuut medewerkers compensatie voor bijvoorbeeld het vinden van een baan met een lagere salariëring of een langere reistijd. Op al deze gevallen zullen de regels van het sociaal statuut 2013 worden toegepast. Geraamd wordt dat deze frictiekosten uitkomen op € 1.000.000 voor de gehele liquidatieperiode. 4.3
Totale personele frictiekosten
Het totaal van de hierboven geraamde personele frictiekosten bedraagt voor de gehele liquidatieperiode: Onderwerp
Kosten
Frictiekosten personeel
€ 7.164.268
Werkzaamheden SR-il
€ 1.200.000
Begeleiding herplaatsingskandidaten
€ 600.000
Compensatie sociaal statuut
€ 1.000.000 Totaal
€ 9.964.268
9
) Zie o.a. Brief VNG aan staatssecretaris Weekers 10 oktober 2013. ) De uiteindelijke kosten worden vastgesteld op basis van overeenstemming over een nog te sluiten uitvoeringsovereenkomst met de beoogde partners VOIL en CMC. 10
17
Deze kosten worden betaald uit de reserve weerstandsvermogen die mede met dit doel is opgebouwd en die daartoe ook voldoende ruimte biedt. In hoofdstuk 6 wordt nader op deze reserve ingegaan. In hoofdstuk 5.2 worden aanvullende, facilitair getinte frictiekosten beschreven. In het kader van de overzichtelijkheid wordt hier alvast gemeld dat deze facilitaire frictiekosten in totaal € 1.079.622 zullen bedragen waarmee het totaal aan verwachte frictiekosten op € 11.043.890 komt. De beschikbare dekking in algemene reserve en reserve weerstandsvermogen bedraagt ultimo 2014 naar verwachting € 13.961.045.
18
5.
Bezittingen en overeenkomsten
De stadsregio heeft in de loop der jaren vele overeenkomsten, convenanten, contracten en samenwerkingsverbanden gesloten en in het kader van de liquidatie is geïnventariseerd welke dat zijn, welke mee zouden moeten/kunnen naar een ontvangende partij en wat de gevolgen van het eventueel opzeggen is. In dit hoofdstuk wordt aangegeven wat er mee moet gebeuren. Eerst wordt echter gekeken naar de bezittingen van de stadsregio.
5.1
Bezittingen
De stadsregio heeft een beperkt aantal bezittingen. Veel van de productiemiddelen (activa) is gehuurd of geleased. De activa die eigendom zijn van de stadsregio, vertegenwoordigen een financiële waarde omdat ze verkocht kunnen worden. Bij de bepaling van de waarde is het relevant om na te gaan hoe het productiemiddel is gefinancierd: ofwel afschrijving ineens ten laste van het jaarbudget of activeren . Wanneer financiering via kapitaallasten plaats heeft gevonden en de activa nog niet geheel zijn afgeschreven resteert een boekwaarde, een schuld voor de organisatie. Deze schuld moet van de verkoopopbrengst worden afgetrokken om tot de netto opbrengst te komen.
5.1.1 Nog niet afgeschreven activa Uit de jaarrekening 2012 blijkt de boekwaarde van nog niet afgeschreven activa € 294.857 te bedragen. Het betreft investeringen in software welke in 5 jaar worden afgeschreven. De nog te realiseren kapitaallasten zijn bij het activeren van het productiemiddel geheel gedoteerd aan de reserve doorlopende activiteiten. Deze reserve biedt dus dekking voor de afschrijving ineens van deze boekwaarde eind 2014 en dat zal ook gebeuren. De betreffende activa betreffen software-licenties. Deze kunnen niet worden verkocht en vertegenwoordigen dus geen financiële waarde.
5.1.2 Volledig afgeschreven activa Er is geïnventariseerd wat de volledig afgeschreven bezittingen van de stadsregio zijn. Het betreft vooral kantoormeubilair en ICT-apparatuur met een door inkopers geschatte waarde van ongeveer € 17.500. De opbrengst van deze activa zijn niet begroot maar zullen aan de reserve weerstandsvermogen worden toegevoegd.
5.2
Contracten
Alle contracten met leveranciers zijn geïnventariseerd en worden voordat de stadsregio in liquidatie gaat, opgezegd. Inzet is om de e meeste contracten tijdig op te zeggen. Daarmee hebben de opzeggingen geen financiële consequenties. Voor een beperkt aantal contracten geldt dat niet.
19
Huurcontract Het huurcontract van de meent 106 loopt tot en met september 2016. De verhuurder heeft begrip voor de situatie van de stadsregio maar houdt de organisatie wel aan het huurcontract. Wanneer de MRDH-VA aan de Meent 106 wordt gehuisvest, zal de betaling van de huur door deze organisatie(s) worden voortgezet. Op dit moment is de huisvesting van MRDH-VA echter nog onduidelijk. In het liquidatieplan wordt daarom uitgegaan van leegstand per 1 januari 2015. De verschuldigde huur- en servicekosten voor de periode tot en met september 2016 bedragen € 569.622. Omdat het gebouw uiteindelijk in de oorspronkelijke staat moet worden opgeleverd rekenen we voor sloop en afbouw nog eens € 100.000. Ten slotte heeft de verhuurder aangegeven dat het gebouw (contractueel) niet leeg mag staan. Gebeurt dat toch dan wordt een schadevergoeding geëist. Deze wordt door de SR geraamd op € 350.000. Met de gemeente Rotterdam wordt overlegd om het gebouw in de periode 2015-2016 om-niet te gebruiken als vergaderlocatie. Hiermee wordt in ieder geval de schadevergoeding voorkomen. De maximale frictiekosten van de Meent 106 bedragen € 1.019.622. Deze worden in de liquidatiebegroting opgenomen en worden gedekt uit de reserve weerstandsvermogen.
ICT-contracten In 2012 is de SR ten aanzien van de automatisering overgegaan van ondersteuning door de gemeente Rotterdam naar ondersteuning door marktpartijen (Advo en Amsio). De kosten van deze partijen lagen op een lager niveau dan Rotterdam berekende, maar wanneer de dienstverlening niet minimaal drie jaar zou duren, konden de contracten slechts tegen de betaling van een boetebeding eerder worden beëindigd. De dienstverlening door alle externe partijen beloopt op 1 januari 2015 net geen drie jaar, waardoor opzeggen per 1 januari 2015 slechts mogelijk is tegen betaling van een boete bedrag. De boetes bedragen maximaal € 10.000. Deze frictiekosten worden betaald uit de reserve weerstandsvermogen. 5.3
Verordeningen
De verordeningen ten aanzien van verkeer en vervoer worden overgedragen aan de in de wet genoemde rechtsopvolger de op te richten vervoerregio die we in deze regio Vervoerautoriteit noemen. Het is aan de VA om deze verordeningen al dan niet aan te passen. Ook het vaststellen van eerder verleende subsidies gebeurt door de VA. De stadsregio kent daarnaast een aantal subsidieverordeningen welke ten grondslag liggen aan alle subsidieverstrekkingen op andere beleidsvelden. Deze verordeningen zullen door het AB worden ingetrokken, waarbij bij het intrekkingsbesluit een overgangsbepaling zal worden opgenomen, die globaal zal inhouden dat reeds verleende, maar nog niet vastgestelde subsidies nog volgens de regels van de bij dat besluit ingetrokken verordening zullen worden afgehandeld. De omslagverordening zal worden beëindigd door het AB met een regeling waarmee bepaald wordt dat nog geïnd kan worden tot en met het productiejaar 2012. Dit betekent dat in 2014 over productiejaar 2013 geen omslagbijdrage meer wordt geïnd door de SR.11
11
) Het omslagfonds als zodanig bestaat niet meer sinds ultimo 2010. Tussen 2006 en 2010 zijn de omslagbaten bij wijze van budgetfinanciering volgens een overeengekomen verdeling beschikbaar gesteld aan de beleidsvelden Groen en Verkeer & Vervoer. Ultimo 2010 was het omslagfonds uitgeput. Met ingang van
20
Een aantal interne verordeningen blijft nodig, echter deze zullen zo mogelijk vereenvoudigd worden. Hierbij valt te denken aan het verminderen van het aantal bestuursrapportages in de financiële verordening of het verlagen van de gestelde drie Verbijzonderde Interne Controles per jaar. Verordeningen die in stand moeten worden gehouden met een eventuele wijziging om de regeling “lichter” te maken, zijn: -
Controleverordening stadsregio Rotterdam 2005; Financiële verordening stadsregio Rotterdam 2005; Treasurystatuut stadsregio Rotterdam 2007.
De overige verordeningen zullen alle ingetrokken worden. Hieronder is ook begrepen Artikel 36, tweede lid van de GR betreffende de mogelijkheid om bij verordening een vergoeding van het dagelijks bestuur te regelen. De ter zake geldende verordening wordt ingetrokken.
Alle voorstellen ten aanzien van wijziging of intrekking van verordeningen zullen aan het AB ter besluitvorming aangeboden worden. Een aantal verordeningen blijft ook in stand, te weten: -
de verordening Bezwaarschriftencommissie stadsregio Rotterdam 2006, reglement van orde van het AB
5.4
Overeenkomsten en convenanten
Alle convenanten en overeenkomsten ten aanzien van Verkeer en vervoer zijn geïnventariseerd en zullen overgedragen worden aan rechtsopvolger MRDH-VA. Ook alle overige convenanten en overeenkomsten zijn geïnventariseerd. Lopende verplichtingen zullen worden afgehandeld. Vele overeenkomsten en convenanten hebben al een einddatum die de opheffingsdatum niet overschrijdt. In de resterende gevallen zal de stadsregio de overeenkomst tijdig ontbinden. Vooralsnog is ingeschat dat daar geen grote bedragen mee gemoeid zijn. Vrijwel alle overeenkomsten en convenanten kunnen worden ontbonden door het dagelijks bestuur. Dit zal in 2014 nog gebeuren.
5.5
Samenwerkingsverbanden
Samenwerkingsverbanden met betrekking tot Verkeer en Vervoer zullen worden overgedragen aan de VA. De stadsregio zal zich terugtrekken als partij bij de overige samenwerkingsverbanden. Er is één deelneming, de stichting Verkeersonderneming. In overleg met de bij de Verkeersonderneming betrokken partijen wordt besproken hoe de SR met deze deelneming zal omgaan.
5.6 Dossiers De dossiers van de stadsregio dienen te worden overgedragen aan een organisatie, daar de dossiers bepaalde (en sommige zelfs een onbepaalde) tijd raadpleegbaar moeten blijven. Hiervoor zijn gesprekken gevoerd met het Stadsarchief Rotterdam. Dit heeft geresulteerd in een overeenkomst. In 2014 zijn alle relevante dossiers van de SR digitaal opgeslagen in het E-depot van het Stadsarchief. Ook de dossiers die vanaf januari 2015 bouwproductiejaar 2010 zijn de omslagbaten toegevoegd aan de investeringsreserve, die verder is gevoed met vrijvallende BWS-middelen van € 39 miljoen.
21
gevormd worden, worden in dit E-depot opgeslagen. De kosten hiervan worden geraamd op maximaal € 50.000. Deze frictiekosten worden betaald uit de reserve weerstandsvermogen.
22
6.
Financiën
In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe met de financiën wordt omgegaan bij de liquidatie. De volgende uitgangspunten liggen aan onderstaande voorstellen ten grondslag: -
geprobeerd wordt om financiële aangelegenheden zoveel mogelijk nog in 2013 en 2014 af te wikkelen
-
afrekenen van door de stadsregio verleende subsidies en lopende verplichtingen uit overeenkomsten gebeurt door SR-il. Dit met uitzondering van verkeer en vervoer, daar gebeurt de afwikkeling door de VA. Voor Jeugdzorgtaken wordt de afwikkeling vanaf 2015 verricht door het cluster Maatschappelijke Ontwikkeling van de gemeente Rotterdam, dat ook nu reeds de jeugdzorgtaken van de stadsregio uitvoert op basis van een bestuurlijke overeenkomst en mandaat.
-
Indien er bij het liquidatieplan vrij besteedbare middelen overblijven, worden deze uitgekeerd aan de regiogemeenten. Het is aan de gemeenten hoe ze dit willen besteden, het geld is niet geoormerkt voor welk beleidsterrein dan ook.
-
Het is de verwachting dat de reserves van de SR-il voldoende zijn om alle (frictie)kosten te dekken. Mochten er echter toch tekorten optreden dan worden deze kosten over de regiogemeenten verdeeld op basis van de verdeelsleutel inwoneraantal. Dit conform artikel 10.2, lid 4 waarin staat dat: “voor de verdeling over de deelnemers van de in het derde lid bedoelde bijdrage wordt uitgegaan van het inwoneraantal op 1 januari van het jaar voorafgaande aan dat waarover de bijdrage is verschuldigd”
-
Mochten er in enig jaar middelen overblijven dan worden deze baten over de regiogemeenten verdeeld op basis van de verdeelsleutel inwoneraantal. Dit als afgeleide van artikel 10.2, lid 4.
-
Ook bij de liquidatie wordt een conservatief financieel beleid gevoerd. Dat betekent dat middelen teruggaan naar de gemeenten op het moment dat zeker is dat deze middelen niet voor frictiekosten of het afrekenen van subsidies behoeven te worden aangesproken. Er wordt naar gestreefd dat regiogemeenten tekorten niet hoeven aan te vullen.
-
De SR-il zal de financiële middelen zoveel mogelijk liquide (direct opvraagbaar) aanhouden.
6.1
Aanpak financiële afwikkeling
In onderstaande paragrafen wordt beschreven over welke middelen de stadsregio beschikt en wordt voorgesteld hoe hiermee om te gaan tijdens de liquidatie. Pas bij het opstellen van de jaarrekening 2014 zal duidelijk zijn welke bedragen precies beschikbaar zijn. In dit liquidatieplan wordt vooralsnog gebruik gemaakt van de informatie uit de jaarrekening 2012, de 2e bestuursrapportage 2013 en de eerste wijziging begroting 2014. Hoewel er in de periode tot 1 januari 2015 nog het een en ander kan gebeuren, wordt in dit liquidatieplan een inschatting gemaakt van de bedragen die ultimo 2014 resteren en wordt voorgesteld wat met deze bedragen te doen. Bij het opstellen van de jaarrekening 2014 blijkt welke bedragen er exact resteren. Ook dan pas zullen de bedragen aan de verschillende genoemde partijen worden overgedragen. De financiële afwikkeling gebeurt vanaf 1 januari 2015 door de SR-il. Pas als de allerlaatste factuur
23
van de stadsregio is betaald en de laatste jaarrekening is opgesteld, kan de SR-il worden opgeheven en pas dan zal de definitieve eindafrekening met de regiogemeenten plaatsvinden. De formele bevoegdheden die het dagelijks bestuur en het algemeen bestuur op dit moment hebben t.a.v. de financiën en de P&C-producten gelden ook in de periode van liquidatie. In de onderstaande paragrafen worden de financiën van de stadsregio benoemd en wordt per financieringsbron aangegeven of er naar verwachting middelen overblijven en ten bate van wie die (kunnen) komen. Achtereenvolgens worden de reserves, de langlopende schuld, de fondsen en de overige middelen gepresenteerd. In bijlage 1 is een liquidatiebegroting toegevoegd waarin de omvang en het verloop van deze middelen is weergegeven.
6.2
Reserves
Reserves behoren tot de eigen middelen van de stadsregio. De organisatie heeft ze zelf gevormd en ze mogen voor alle beleidsterreinen gebruikt worden. Soms heeft het algemeen bestuur al een bestemming aan een reserve gegeven (bestemmingsreserve). In de nota reserves, voorzieningen en fondsen staat die bestemming dan beschreven. Het algemeen bestuur mag echter te allen tijde besluiten deze bestemming te veranderen. Daarnaast zijn er ook een aantal vrij besteedbare reserves (vrije reserves). Op deze reserves ligt nog geen bestemming.
6.2.1 Bestemmingsreserves Reserve verkeer en vervoer Deze reserve is tot en met 2010 gevoed met de overrente die op de nog niet bestede BDU is ontvangen. Deze overrente hoefde niet aan het fonds-BDU te worden toegerekend omdat het de renteontvangst betrof die de wél verplicht toe te rekenen refirente oversteeg. De bestemming conform nota reserves en fondsen) van deze reserve is het beleidsterrein Verkeer en vervoer en wordt daarom altijd als dekkingsmiddel meegenomen in de BDU-meerjarenreeksen. Het saldo medio 2013 bedraagt € 5 miljoen en is gebaseerd op een schatting van de refi-rente die voor 2013 en 2014 ‘uit eigen zak’ moet worden toegevoegd aan het fonds-BDU, en de verwachting destijds dat door het schatkistbankieren de rente-inkomsten vrijwel nihil zouden zijn. Inmiddels is er een wetswijziging in voorbereiding om de rente toerekening aan de BDU per 2014 te laten vervallen. Nu de reservering voor 2014 niet meer nodig is, wordt deze in de jaarrekening 2013 ingezet ten behoeve van het beleidsterrein verkeer en vervoer. Uiteraard heeft het bestuur de vrijheid om de bestemming van deze reserve af te halen en de middelen uit te keren aan de regiogemeenten dan wel voor andere beleidsterreinen aan te wenden.
Reserve duurzaamheid (voorheen klimaat) Deze reserve dient ter dekking van activiteiten zoals opgenomen in de regionale duurzaamheidsagenda 2013-2016. Begin 2013 bevatte de reserve € 91.885. Het eventuele restant van de reserve is bekend bij de jaarrekening 2014. Voorgesteld wordt dit restant dan te verdelen over de gemeenten. Het is overigens de verwachting dat de reserve in 2013 geheel wordt uitgeput.
24
Reserve doorlopende activiteiten Deze reserve is bedoeld voor de financiering van activiteiten die nog niet volledig zijn uitgevoerd en waarvan de realisatie doorloopt in volgende jaren. Het betreft betalingen in de vorm van kapitaalslasten en doorgeschoven gereserveerde exploitatiebudgetten. Begin 2013 bevatte de reserve € 626.406. De resterende boekwaarde van activa zal in de jaarrekening 2013 ineens worden afgeschreven en daarmee wordt het bedrag dat beschikbaar is voor dekking van kapitaalslasten in deze reserve volledig gerealiseerd. De doorgeschoven exploitatiebudgetten zullen naar verwachting op € 50.000 na ook volledig worden gerealiseerd in 2013. Indien bij het opstellen van de jaarrekening 2014 blijkt dat er inderdaad middelen over zijn, dan worden deze verdeeld over de regiogemeenten.
Investeringsreserve De investeringsreserve is voor de periode 2011-2014 beschikbaar om subsidies te verstrekken voor bedrijventerreinen, woonomgeving of groenblauw structuren. Begin 2013 bevatte de reserve € 48.470.889. Hiervan was € 21.881.747 nog niet beschikt en dus vrij besteedbaar. Naar verwachting wordt er in 2013 ongeveer € 5.650.000 gedoteerd aan de reserve (met name omslagbaten over 2012) is in november 2013 door het dagelijks bestuur de (laatste) tranche 2014 verleend voor afgerond € 10,7 miljoen. Dit bedrag is exclusief de opnieuw ingezette vrijval woonomgeving. Eind 2013 resteert er aldus ongeveer € 16,8 miljoen aan vrij besteedbare middelen in de reserve. In de eerste wijziging begroting 2014 worden, los van dit liquidatieplan, voorstellen gedaan aan het algemeen bestuur om van deze € 16,8 miljoen een deel in te zetten voor projecten op de beleidsterreinen economie en groenblauw structuren die een regionale werking hebben, waarbij de bijdrage van de SR van groot belang is en welke projecten belangrijk zijn om alsnog te realiseren. De voorstellen behelsden het volgende: Er zijn 2 bedrijventerreinen die voor de regio van evident belang zijn en waar binnen 2 á 3 jaar na 2014 nog substantiële ingrepen worden gedaan: Spaanse Polder in Rotterdam en Nieuw-Mathenesse in Schiedam. Het gaat om een subsidiebedrag van € 1.260.000 per bedrijventerreinen en aanvullend € 140.000 procesgeld voor de Spaanse Polder. De beschikbare middelen zijn onvoldoende om het uitvoeringsprogramma RGSP-3 volledig te realiseren. Dit gegeven maakt dat scherp is gekeken naar projecten waar een bijdrage van de SR daadwerkelijk het verschil kan maken en voorgesteld wordt om twee projecten te prioriteren die beide een ontbrekende schakel vormen in een regionale verbinding. Het betreft het project Fietstunnel onder de N209 voor € 1.850.000 en het project Blauwe verbinding (deelproject Langs de Rhoonse baan) voor een bedrag van € 1.900.000. Het dagelijks bestuur heeft op 11 december 2013, onder voorbehoud van het vaststellen door het algemeen bestuur van de eerste wijziging begroting 2014, een positief besluit genomen over de subsidieaanvragen. Deze worden bij de afrekening getoetst of aan de voorwaarden in de subsidieverordening en de beschikking is voldaan. Naar aanleiding van bovenstaande voorstellen (waar een besluit over wordt gevraagd aan het bestuur in de eerste wijziging begroting 2014) zal het algemeen bestuur gevraagd worden om in 2013 voor een bedrag van afgerond € 6,4 miljoen voor extra subsidies te bestemmen. Afgezet tegen de beschikbare € 16,7 miljoen vrij besteedbare middelen in de reserve, resteert uiteindelijk € 10,3 miljoen. in de reserve. Voorgesteld wordt dit vooralsnog niet te bestemmen en in de reserve te laten zitten. Alleen wanneer er zich uitgelezen mogelijkheden voordoen in 2014 om dit bedrag alsnog te besteden kan het geld voor deze doelen worden ingezet. Het dagelijks bestuur zal in die gevallen hiertoe voorstellen doen aan het algemeen bestuur. Blijken deze mogelijkheden zich in 2014 niet voor te doen, dan wordt voorgesteld de € 10,3 miljoen na het opstellen van de
25
jaarrekening 2014, te verdelen over de regiogemeenten. Tevens wordt voorgesteld (zie ook hoofdstuk 5, verordeningen) om over 2013 geen omslagbaten meer te heffen. Dit zou in 2014 moeten gebeuren, maar er wordt geen subsidies tranche 2015 meer verleend. Dit maakt heffing zinloos. Tenslotte wordt nog voorgesteld dat indien komende jaren verleende subsidies investeringsreserve uiteindelijk lager vastgesteld worden, de hierdoor overblijvende middelen over de regiogemeenten worden verdeeld.
6.2.2 Vrije reserves
Algemene reserve De algemene reserve is gereserveerd ter dekking van onverwachte tegenvallers en de risico’s uit de paragraaf weerstandsvermogen. Begin 2013 bevatte de reserve € 1.000.000. Het is de verwachting dat de reserve in 2013 en 2014 niet wordt aangesproken. Voorgesteld wordt deze reserve (samen met de reserve weerstandsvermogen) te gebruiken voor de dekking van de frictiekosten.
Reserve weerstandsvermogen De reserve weerstandsvermogen is oorspronkelijk bedoeld als dekking voor onverwachte tegenvallers en de risico’s uit de paragraaf weerstandsvermogen. De reserve is jaarlijks gevoed met het rekeningresultaat (met name bepaald door de renteopbrengsten). In 2013 en 2014 vinden er nog toevoegingen plaats vanwege het rekeningresultaat en onttrekkingen vanwege RAS Jeugdzorg en liquidatiekosten. Met liquidatiekosten 2014 is in de begroting 2014 nog geen rekening gehouden maar vooralsnog wordt voor 2014 uitgegaan van € 500.000. Ultimo 2014 bevat de reserve weerstandsvermogen naar verwachting een bedrag van € 12.961.045. Dit bedrag wordt gebruikt als dekking voor de frictiekosten. Samen met de algemene reserve is er ultimo 2014 dus een bedrag van € 13.961.045 beschikbaar. Dit is ruim voldoende om de conservatief geraamde frictiekosten van € 11.043.890 (zie onderstaande tabel) te dekken. Onderwerp frictiekosten personeel
Kostenraming € 7.164.268
Uitvoeringstaken SR-il
€ 1.200.000
Begeleiding herplaatsingskandidaten
€ 600.000
Kosten sociaal statuut
€ 1.000.000
Huurkosten
€ 1.019.622
afkoop overige contracten
€ 10.000
archiefkosten
€ 50.000
Totaal frictiekosten
€ 11.043.890
26
Voorgesteld wordt om de geraamde overmaat niet te verdelen over de regiogemeenten omdat met name de kostenramingen met onzekerheden omgeven zijn. Indien na definitieve opheffing van de SR nog middelen resteren in deze reserve, worden deze verdeeld over de regiogemeenten. Indien in de loop van de jaren er een tekort dreigt te ontstaan, zal dit conform artikel 10.2 van de GR worden verhaald op de regiogemeenten. Wel zal er gedurende de liquidatie jaarlijks een herijking van de geschatte frictiekosten plaatsvinden. Op het moment dat zeker is dat een risico zich niet meer zal manifesteren, zal dit verwerkt worden in de eerstvolgende herijking van de geschatte frictiekosten. Het Algemeen Bestuur van de SR-IL kan dan beslissen of de bijstelling van de frictiekosten aanleiding geeft om tot uitkering aan de gemeenten over te gaan.
6.3
Lang lopende schuld
Dit betreft de verplichtingen t/m 2020 ten behoeve van de realisatie van de laaghangend fruit projecten’’ en de 1e prioriteitsprojecten uit het RGSP-2. De hoogte van het bedrag is gebaseerd op een vastgesteld bestedingsplan. Het betreft de volgende bedragen, welke tot en met 2020 nog beschikbaar zijn.
Project PMR
Beschikbaar budget t/m 2020 € 12.145.279
Schieveen
€ 5.000.000
Oranjebuitenpolder / Bonnenpolder
€ 1.200.000
Brielsezoom Noord
€ 538.186
Beheerkosten – Oranjebuitenpolder
€ 404.352
Totale verplichtingen Beschikbaar budget Restant budget
€ 19.287.817 19.831.573 543.756
Het positieve restant budget is ontstaan vanwege de vervroegde aflossing van de PMR termijnen waardoor geen indexering hoeft te worden betaald. Voorgesteld wordt om in dat geval dit restant na vaststelling van de jaarrekening 2014 te verdelen over de regiogemeenten. Waarborghypotheken In 2001 (5 hypotheken) en 2002 (1 hypotheek) zijn hypotheken verstrekt aan jeugdzorginstellingen ten behoeve van de financiering van hun huisvesting. Deze hypotheken zijn verstrekt ten laste van de Rijksbijdrage Jeugdzorg. Het gaat om een bedrag van € 1.771.263. Wanneer de jeugdzorg in 2015 gedecentraliseerd wordt, zouden de waarborghypotheken naar het Rijk kunnen gaan. Bij aflossing van een hypotheek door een instelling, zullen deze middelen dan ook naar het Rijk gaan. Er zijn op dit moment gesprekken. Mocht blijken dat de eventueel resterende middelen niet hoeven te worden afgerekend met het
27
Rijk, zullen wij deze middelen beschikbaar stellen voor de nieuwe gemeenschappelijke regeling voor Jeugdzorg. Het is niet mogelijk de middelen rechtstreeks over te dragen aan de nieuwe regeling. Immers, niet de gemeenschappelijke regeling Jeugdzorg, maar de aan de stadsregio deelnemende gemeenten zijn voor dit onderdeel de rechtsopvolger van de stadsregio. Elk van de gemeenten moet dan de stadsregio verzoeken haar deel direct aan de nieuwe gemeenschappelijke regeling m.b.t. jeugdzorg over te maken. 6.4
Fondsen
Fondsen zijn middelen die door andere overheden als subsidie aan de stadsregio zijn overgedragen en welke door de stadsregio aan door deze subsidieverstrekker benoemde doelen moet worden besteed. De doelen zijn dus door derden bestemd en kunnen door de stadsregio niet worden veranderd. Middelen die niet besteed zijn moeten in principe terug maar de subsidieverstrekker en kunnen niet over de regiogemeenten worden verdeeld. Hieronder volgt een korte beschrijving van de fondsen.
Groene verbinding Betreft de van het ministerie van I&M verkregen middelen voor voorbereiding en aanleg van de Groene Verbinding. Naar verwachting zal na realisatie in 2014 ongeveer € 11,5 miljoen resteren. De uitwerkingsovereenkomst bepaalt dat dit bedrag wordt toegevoegd aan het projectbudget voor de aanleg van 750 hectare natuur- en recreatiegebied. Er wordt overleg gevoerd met de provincie om wanneer de SR op 1 januari 2015 ophoudt te bestaan, het project en de middelen over te dragen aan de gemeente Rotterdam. Dit kan in de loop van 2015 gebeuren nadat de SiSa-verklaring is opgesteld.
Luchtkwaliteit Betreft de via de provincie verkregen middelen van het ministerie van VROM ter verbetering van de luchtkwaliteit in de regio. Begin 2013 resteert er nog € 5,8 miljoen. Naar verwachting wordt in 2013 nog een fors bedrag verleend maar resteert op basis van de huidige subsidieplafonds en budget voor het uitvoeren van projecten, ultimo 2013 een bedrag van € 1,6 miljoen. Het programma loopt tot en met 31 december 2014 en gestreefd wordt naar een volledige uitputting van dit budget in 2014 middels het verlenen van subsidiebeschikkingen. In 2015/2016 vinden naar verwachting de laatste afrekeningen plaats. De middelen worden via SISA verantwoord en het niet bestede deel wordt uiteindelijk – naar verwachting in 2016 als de jaarrekening 2015 is opgemaakt verrekend met de provincie. De SR-il rekent de verleende subsidies af en stelt de jaarlijkse SISA verklaring op.
BDU – nog te verplichten / reeds verplicht BOR – nog te verplichten / reeds verplicht Fonds OV – chipkaart Fonds RIS – Schiedam Betreft fondsen die bestemd zijn voor taken op het gebied van verkeer en vervoer en in dat kader ook meegaan naar de VA. Is hiervoor geoormerkt geld.
28
Jeugdzorg Dit fonds betreft de nog niet bestede Rijksgelden uit de doeluitkering Jeugdzorg. Begin 2013 was hierin een bedrag van € 3,9 miljoen beschikbaar. In de begroting 2013 wordt naar verwachting € 2,1 miljoen aan het fonds onttrokken waarna eind 2013 naar verwachting € 1,8 miljoen resteert. Mutaties in 2014 zijn op dit moment nog niet te voorspellen. In 2015 dienen de subsidies 2014 nog te worden afgerekend. Evenals nu wordt het cluster Maatschappelijke Ontwikkeling van de gemeente Rotterdam gevraagd dit voor haar rekening te nemen. Nog niet duidelijk is wat er moet gebeuren met een mogelijk restant van de middelen in dit fonds. Wellicht dat het Rijk eist dat de resterende middelen terug moeten naar het Ministerie. Op het moment zijn hier gesprekken over met het ministerie. Mocht blijken dat de eventueel resterende middelen niet hoeven te worden afgerekend met het Rijk, dan is het niet mogelijk de middelen rechtstreeks over te dragen aan een nieuwe regeling. Immers, niet de gemeenschappelijke regeling Jeugdzorg, maar de aan de stadsregio deelnemende gemeenten zijn voor dit onderdeel de rechtsopvolger van de stadsregio. Elk van de gemeenten moet dan de stadsregio verzoeken haar deel direct aan de nieuwe gemeenschappelijke regeling m.b.t. jeugdzorg over te maken. Dat betekent dus ofwel uitputting van de middelen in 2014 ofwel, indien teruggave aan het ministerie niet nodig blijkt, het verdelen van de middelen over de deelnemende regiogemeenten ultimo 2014 met als bestemming jeugdzorg.
BWS verplicht Het fonds bevat verplichtingen met betrekking tot sociale koop. Het gaat om 45 dossiers waarvoor maximaal tot 2014 nog een jaarlijkse bijdrage uit moet plaatsvinden. Eind 2014 is deze reserve dus afgewikkeld. Een eventueel restant wordt aan de deelnemende gemeenten uitgekeerd.
ISV3 Het fonds bevat de van de provincie ontvangen middelen in het kader van de Stedelijke Vernieuwing. De stadsregio heeft deze middelen in 2013 volledig via subsidies beschikt. De ISV-3 middelen liepen afgelopen jaren mee met de verdeling van de middelen uit de investeringsreserve. De SR-il rekent de beschikkingen af. Indien er subsidies lager worden vastgesteld, moet het geld terug naar de provincie. SLOK Deze middelen worden ingezet in het kader van de Duurzaamheidsagenda en zullen daarmee eind 2013 volledig zijn besteed.
29
6.5
Overige middelen
Ultimo 2014 bezit de stadsregio een obligatieportefeuille van nominaal (=aflossingswaarde) € 111,8 mln. Het betreft 16 fondsen, die in 2015 en 2016 worden afgelost. Deze aanname is gebaseerd op de aanwezige waarden per 18 november 2013, zoals gespecificeerd opgenomen in onderstaand overzicht. Jaar Tegenpartij
Rating
Nominaal
Koers
(laatste)
bedrag per
in
in
in
bedrag per
18-11-2013
aflossing
31-12-2011
2012/2013
2013
2014
31-12-2014
Rabobank Nederland
AA-
2014
ING Bank N.V. (staatsgarantie)
AAA
2014
Abbey National (covered)
AAA
2014
Cades
AA+
2014
Europese Unie
AAA
2014
Bank Nederlandse Gemeenten
AAA
2015
Nederlandse Waterschapsbank
AAA
2015
Kreditanstalt für Wiederaufbau
AAA
2015
Wereldbank
AAA
2015
RBS (covered)
AAA
2015
Crédit Foncier (covered)
AAA
2016
ING Bank N.V. (covered)
AAA
2016
Europese Unie
AAA
2016
Rabobank Nederland
AA-
2016
Vlaamse Gemeenschap
AA
2016
Europese Investeringsbank
AAA
2016
Swedbank Hypotek (covered)
AAA
2016
NIBC (staatsgarantie)
AAA
2014
Leaseplan (staatsgarantie)
AAA
2014
Leaseplan (staatsgarantie)
AAA
2014
Rabobank Nederland
AA-
2015
Cades
AA+
2015
Danske Bank (covered)
AAA
2015
Bank Nederlandse Gemeenten
AAA
2016
Nominaal
TOTAAL-GENERAAL
Aangekocht
Afgelost
Afgelost
5.000.000 5.000.000 5.000.000 5.000.000 5.000.000 5.000.000 5.000.000 5.000.000 5.112.920 5.000.000 7.500.000 7.500.000 7.500.000 7.500.000 7.500.000 5.000.000 5.000.000 -
2.500.000 7.100.000 2.500.000 5.000.000 4.800.000 200.000 7.000.000 5.000.000 7.600.000 7.500.000
5.000.000 -
5.000.000 5.000.000 5.000.000 5.000.000 5.000.000 4.800.000 200.000 -
97.612.920
49.200.000
5.000.000
30.000.000
Koers waarde 18-11-2013
(Dis)agio
Afschrijvingen
Afschrijvingen
per
en correcties
en correcties
per
2013
2014
31-12-2014
29-11-2013
-
-
93.254
87.953
5.301
0-
-
-
75.328
75.328
-
0-
-
-
8.600
5.749
2.851
-
-
146.853
80.847
66.006
-
-
90.424
48.824
41.600
41.060
20.117
20.117
0 0 0-
5.000.000
103,10
5.155.000
7.500.000
103,29
7.746.750
21.299
8.784
8.784
3.731
5.000.000
105,47
5.273.500
131.315
52.382
52.382
26.551
5.112.920
99,46
5.085.310
352.913-
118.831-
118.831-
115.251-
5.000.000
105,23
5.261.500
50.051
18.379
18.379
13.293
7.500.000
106,24
7.968.000
60.691
19.903
19.903
20.885
7.500.000
106,28
7.971.000
32.260
10.168
10.168
11.924
7.500.000
107,97
8.097.750
217.776
66.685
66.685
84.406
14.600.000
108,51
15.842.460
652.920
156.139
217.051
279.730
7.500.000
108,72
8.154.000
164.563
46.311
46.311
71.941
5.000.000
106,73
5.336.500
20.525
5.798
5.798
8.929
7.500.000
108,79
8.159.250
209.874
55.753
55.753
98.368
-
-
155.846
123.125
32.721
0
-
-
146.016
105.120
40.896
-
-
6.139
4.420
1.719
826
0-
7.000.000
103,16
7.221.200
115.579
54.294
54.294
6.991
5.000.000
104,80
5.240.000
190.428
82.256
82.256
25.916
7.600.000
105,29
8.002.040
269.000
99.766
98.305
70.929
7.500.000
104,57
7.842.750
45.328
12.421
12.421
20.486
118.357.010
2.592.215
1.121.691
840.870
629.654
111.812.920
Als gevolg van de voorgenomen invoering per 1 januari 2014 van het verplicht schatkistbankieren voor alle mede overheden mag sinds 4 juni 2012 niet meer worden belegd in middelen, die expireren (vrijkomen) na 31 december 2013. Wel mogen de obligaties, die voor die tijd zijn aangekocht hun looptijd uitdienen of binnen de kaders van het vigerende treasurystatuut 2012 worden geconverteerd naar andere fondsen, mits de oorspronkelijke looptijd daardoor niet wordt verlengd. De na invoering van het verplicht schatkistbankieren toegestane beleggingsinstrumenten leveren veel minder op dan tot nu toe mogelijk is. Het zo lang mogelijk aanhouden van de bestaande beleggingsportefeuille is dus lucratief. De rente die de obligaties jaarlijks genereren, komt (na aftrek van de aan de fondsen waarin rijksmiddelen worden beheerd verplicht toe te rekenen rente) ten goede aan het rekeningresultaat van dat jaar. Ultimo 2014 geldt de volgende verdeling van de waarde van de beleggingsportefeuille naar financieringsbron:
Financieringsbron
Aandeel
Eigen vermogen/Groenfonds
46,61%
€ 52.116.002
€ 55.166.202
Fondsen BDU
53,39%
€ 59.696.918
€ 63.190.808
€ 111.812.920
€ 118.357.010
100%
(Dis)agio
Nominale waarde
Koerswaarde 18 november 2013
Het algemeen bestuur bepaalt zelf de bestemming van de obligaties. Daarbij dient wel rekening te worden gehouden met het feit, dat de aan de BDU toe te rekenen obligatierente integraal is verwerkt in de actuele meerjarenraming voor de BDU.
30
Voorgesteld wordt dan ook om het daarmee corresponderende deel van de obligaties met een nominale waarde van € 59.696.918 per 1 januari 2015 over te dragen aan de MRDH-VA als beoogd rechtsopvolger voor de uitvoering van de BDU. Voor de stadsregio resteert alsdan een portefeuille met een nominale waarde van € 52.116.002. Deze kunnen ultimo 2014 of later worden verkocht dan wel (deels) aangehouden tot de finale aflossingsdatum. De te maken keuzes zijn afhankelijk van de volgende variabelen: 1. 2. 3. 4.
De dan geldende werkelijke koerswaarde. De feitelijke datum waarop de intrekking van de Wgr-plus van kracht wordt. De invoeringsdatum van het verplicht schatkistbankieren. De ontwikkeling van de marktrente tot 31 december 2014 en de dan geldende verwachtingen voor de resterende looptijd van de obligaties. 5. De resterende looptijd resp. financiering van de rechtstreeks hiermee samenhangende activiteiten (bv. het te verwachten liquiditeitsbeslag op de uitputting van investeringsreserve en weerstandsvermogen). Eind 2014 zal een voorstel aan het algemeen bestuur worden voorgelegd, waarin de voors en tegens van de mogelijke opties uitvoerig worden toegelicht.
31
6.6 Samenvatting financiën
In dit hoofdstuk worden bovenstaande voorstellen nogmaals kort gepresenteerd.
Financieringsbron
Resterend Bedrag
Bestemming
Reserve Verkeer & Vervoer
Nihil
VA
Reserve duurzaamheid
Nihil
Regiogemeenten
Reserve doorlopende activiteiten
€ 50.000
Regiogemeenten
Investeringsreserve
€ 10.276.160
In 2014 reserveren voor uitgelezen mogelijkheden, na vaststelling jaarrekening 2014 de vrije ruimte verdelen over regiogemeenten
Algemene reserve /
€ 13.961.045
Ter dekking van frictiekosten, die naar verwachting € 11.043.890 bedragen. Restant na liquidatie-fase uitkeren aan regiogemeenten
Lang lopende schuld
€ 543.756
Regiogemeenten
Waarborghypotheken
€ 1.771.263
Na aflossing naar de regiogemeenten met bestemming Jeugdzorg, indien hier overeenstemming is bereikt met het rijk. Anders moeten de middelen worden afgerekend met het rijk.
Groene verbinding
€ 11.511.040
Naar Rotterdam tbv PMR
Luchtkwaliteit
Nihil
Ministerie
Reserve weerstandsvermogen
VA
BDU – nog te verplichten / reeds verplicht BOR – nog te verplichten / reeds verplicht Fonds OV – chipkaart Fonds RIS – Schiedam Jeugdzorg algemeen
Nihil
Naar regiogemeenten met bestemming Jeugdzorg, indien hier overeenstemming is bereikt met het rijk. Anders moeten de middelen worden afgerekend met het rijk.
BWS verplicht
Nihil
Regiogemeenten
ISV3
Nihil
Provincie
SLOK
Nihil
Regiogemeenten
Obligaties
Onzeker
57,5% regiogemeenten 42,5% VA
32
7.
Afwijkingen van de GR
De huidige GR is niet geschikt voor de SR-il. De situatie is ná 1 januari 2015 dusdanig anders dat die vraagt om aanpassingen van de regeling. Voor zover mogelijk wordt voor de periode in liquidatie de GR van toepassing verklaard. De benodigde uitzonderingen daarop worden expliciet benoemd in paragraaf 7.1 van dit liquidatieplan.
7.1
Afwijkingen
De GR kent 12 hoofdstukken en per hoofdstuk wordt aangegeven of er afwijkingen van de bestaande tekst noodzakelijk is.
Hoofdstuk 1 algemene bepalingen Hieraan hoeft niets gewijzigd te worden.
Hoofdstuk 2 taken, belangen en bevoegdheden In dit hoofdstuk worden de taken, belangen en bevoegdheden van de SR benoemd. Op zichzelf kunnen deze blijven staan, maar toegevoegd wordt dat de taken en bevoegdheden niet meer voor nieuwe projecten of nieuw beleid worden ingezet, maar alleen voor het (financieel) afwikkelen van zaken die al bestuurlijk besloten waren voordat de stadsregio in liquidatie ging. Op het in artikel 4 genoemde beleidsterrein jeugdzorg heeft de SR-il vanaf 1 januari 2015 (onder voorbehoud van een afgerond wetgevingstraject) geen enkele taak of bevoegdheid meer omdat de jeugdzorg naar de gemeenten gaat.
Hoofdstuk 3 specifieke bevoegdheden In dit hoofdstuk worden de specifieke bevoegdheden van de stadsregio beschreven op de verschillende taakvelden. Deze komen voor een groot gedeelte van rechtswege te vervallen waardoor er alleen iets afgesproken hoeft te worden over wijze van beëindiging of overdracht werkzaamheden. Dat is gebeurd in hoofdstuk 3 van dit liquidatieplan. De artikelen die van rechtswege vervallen zijn 9 t/m 14, 16, 17 en 21. De overige blijven in stand met de volgende afwijkingen: -
Artikel 15: sociaal beleid
Het betreft een kan-bepaling en in hoofdstuk 3 is afgesproken dat deze taak niet door de SR-il wordt uitgevoerd. -
Artikel 18: milieuprogramma.
Het betreft een kan-bepaling en in hoofdstuk 3 is afgesproken dat deze taak komt te vervallen en dus niet door de SR-il wordt uitgevoerd -
Artikel 19: groen en water
Het AB zal geen aangepast of nieuw RGSP meer vaststellen
33
Hoofdstuk 4 bestuursorganen Dit hoofdstuk regelt de besturing van de stadsregio. De Wgr stelt in artikel 9, derde lid dat “het bij een regeling ingestelde openbaar lichaam na zijn ontbinding blijft voortbestaan voor zover dit tot vereffening van zijn vermogen nodig is.” Aanvullend zegt artikel 54, 6e lid van onze eigen GR dat: “de organen van de stadsregio blijven, zo nodig, na het tijdstip van de beëindiging in functie totdat de liquidatie is voltooid.” De bestuursstructuur zoals de SR die kent en welke in hoofdstuk 4 van de GR is beschreven blijft dus in stand. Wel worden er gezien de nieuwe situatie enkele afwijkingen op de huidige artikelen voorgesteld. De artikelen 24 tot en met 32 regelen de werkwijze van het AB. Voorgesteld wordt deze te handhaven zodat iedere gemeente zelf kan blijven participeren in de besluitvorming. Wel wordt voorgesteld het minimum aantal bijeenkomsten zoals dat in artikel 30 is gesteld op “tenminste vier keer per jaar” te verlagen naar het wettelijk minimum van “tenminste twee keer per jaar”. Overigens kan, indien de voorzitter of het dagelijks bestuur dit nodig oordeelt, vaker worden vergaderd. Ook kan tenminste éénvijfde van de AB-leden onder opgaaf van redenen verzoeken om vaker te vergaderen. De artikelen 33 tot en met 37 regelen de werkwijze van het dagelijks bestuur. Voorgesteld wordt deze tot 1 januari 2015 te handhaven, maar vanaf dat moment te werken met een kleiner dagelijks bestuur omdat de huidige portefeuilles, uitgezonderd de portefeuille middelen, na liquidatie geen inhoud meer hebben. Dit is een afwijking op het huidige artikel 33 van de GR. De Wgr eist dat een DB minimaal drie leden heeft: een voorzitter en twee andere leden. Voorgesteld wordt één van de extra leden in ieder geval te belasten met de portefeuille middelen, de voorzitter de burgemeester van Rotterdam is en de twee leden niet uit Rotterdam afkomstig zijn. Ook de verordening die betaling van leden van het dagelijks bestuur mogelijk maakt, wordt in getrokken. De financiële controle door gemeenten zal plaatsvinden via het algemeen bestuur van de SR-il, waaraan jaarrekening en begroting ter besluitvorming worden voorgelegd. Artikel 36, tweede lid betreft de mogelijkheid om bij verordening een vergoeding van het dagelijks bestuur te regelen. Dit lid was ooit in het leven geroepen voor het geval dat een gemeenteraadslid in het dagelijks bestuur plaats zou nemen. Collegeleden hoeven immers geen vergoeding te krijgen: zij worden al betaald door de gemeente. Dit lid kan komen te vervallen omdat er in de praktijk geen gebruik van wordt gemaakt. Een voorstel tot intrekking van de op dit artikel gebaseerde verordening zal aan het algemeen bestuur worden voorgelegd.
Hoofdstuk 5 Portefeuillehoudersoverleg en bezwaarschriftencommissie De portefeuillehoudersoverleggen zijn ingesteld ten aanzien van de taken en belangen zoals genoemd in artikel 4 van de GR. Omdat ten aanzien van dat artikel in dit hoofdstuk is gesteld dat de SR-il uitsluitend nog actief is voor het (financieel) afwikkelen van zaken die al bestuurlijk besloten zijn en geen nieuw beleid meer ontwikkelt, wordt voorgesteld om alleen het portefeuillehoudersoverleg Middelen te handhaven. De overige overleggen komen te vervallen.
Hoofdstuk 6 secretaris Hoewel de functie van secretaris niet expliciet voorkomt in de Wgr, komt deze wel expliciet voor in de Gemeentewet en is daar een verplicht orgaan. Deze kan dus niet in het liquidatieplan opgeheven worden. Het is wellicht ook niet handig om te doen, want
34
als gemandateerde van het dagelijks bestuur kan de secretaris veel handelingen uitvoeren waarover anders het dagelijks bestuur zou moeten besluiten in een vergadering. Het is belangrijk voor de SR-il dat de secretaris onafhankelijk is en daarom niet afkomstig is uit één van de regiogemeenten. Bij het opheffingsbesluit voor de stadsregio wordt tevens een voorstel voor de benoeming de secretaris van de SR-il gedaan.
Hoofdstuk 7 ambtelijk apparaat Ongeacht de organisatie waarbij de uitvoering van taken wordt uitbesteed, blijft het dagelijks bestuur bevoegd ten aanzien van de herplaatsingskandidaten en de ambtelijke organisatie.
Hoofdstuk 8 extern klachtrecht Hieraan hoeft niets te veranderen.
Hoofdstuk 9 archief Het archief van de stadsregio wordt overgedragen aan het Stadsarchief van de gemeente Rotterdam. In 2013 wordt deze aansluiting al geregeld. De SR-il zorgt dat nieuwe documenten vanaf 2015 bij het gemeentearchief worden aangeleverd voor vastlegging. Hoofdstuk 10 financiële bepalingen Vanaf 2015 wordt er geen inwonerbijdrage meer gevraagd aan de regiogemeenten. De frictiekosten worden gedragen uit de reserve weerstandsvermogen en deze is voldoende qua omvang. Daarnaast worden er alleen nog subsidies afgerekend en dat gebeurt uit beschikbare reserves en fondsen. De inwonersbijdrage is dus niet meer nodig.
Hoofdstuk 11 toetreding, uittreding, wijziging en opheffing Hieraan hoeft niets te veranderen.
Hoofdstuk 12 overgangs- en slotbepalingen Hieraan hoeft niets te veranderen. Dit hoofdstuk is niet meer relevant na de liquidatie
35
Bijlage 1
Liquidatiebegroting stadsregio Rotterdam 2015-2018
36
1.
Inleiding
Deze Liquidatiebegroting stadsregio Rotterdam 2015-2018 is een bijlage bij het Liquidatieplan stadsregio Rotterdam. Uitgaande van een opheffing van de stadsregio per 1 januari 2015, geeft de liquidatie begroting het verwachte verloop weer van de in de stadsregio Rotterdam in Liquidatie (SR-il) resterende middelen. Met inzet van deze middelen kan de SR-il voldoen aan de verplichtingen die tot en met 31 december 2014 zijn aangegaan. Dit omvat tevens de betalingsverplichtingen jegens het personeel. De middelen van de SR-il zijn in te delen in reserves, fondsen en een langlopende schuld. In het tweede hoofdstuk komt het verloop van de reserves aan de orde, in hoofdstuk 3 het verloop van de fondsen en in hoofdstuk 4 het verloop van de langlopende schuld. In hoofdstuk 5 wordt in tabelvorm het verloop van de genoemde middelen samengevat. De middelen die betrekking hebben op het beleidsveld Verkeer en Vervoer maken geen onderdeel uit van deze bijlage. Van deze middelen wordt verondersteld dat ze overgaan naar de rechtsopvolger in dit kader. De middelen voor Jeugdzorg komen ook niet terug in de liquidatiebegroting omdat deze op 1 januari 2015 overgaan naar de gemeenten. De bedragen in deze liquidatie begroting komen overeen met de bedragen in het liquidatieplan. Het is de bedoeling dat zolang de stadsregio in liquidatie verkeert er jaarlijks een begroting wordt opgesteld. Uiteraard volgt eind van het jaar een jaarrekening.
37
2.
Reserves
De SR-il kent de volgende reserves: 1. 2. 3. 4. 5.
Algemene reserve Investeringsreserve Bestemmingsreserve doorlopende activiteiten Bestemmingsreserve weerstandsvermogen Bestemmingsreserve duurzaamheid
1. Algemene reserve De algemene reserve is gereserveerd ter dekking van onverwachte tegenvallers en de risico’s uit de paragraaf weerstandsvermogen. Begin 2013 bevat de reserve € 1.000.000 en deze omvang zal het naar verwachting houden. Deze reserve moet in samenhang worden gezien met de reserve weerstandsvermogen. In principe wordt eerst de reserve weerstandsvermogen aangesproken bij de dekking van de frictiekosten gedurende de liquidatie. Indien deze reserve niet meer toereikend is wordt de algemene reserve aangesproken. Naar verwachting is de reserve weerstandsvermogen voldoende om alle frictiekosten te dekken, dit is echter geen garantie. Een eventueel overschot zal na opheffing van de liquidatiestatus worden uitgekeerd aan de regiogemeenten. Gesteld moet worden dat de raming van de frictiekosten met onzekerheden omgeven zijn. Indien in de loop van de jaren blijkt dat er een tekort ontstaat, zal dit conform artikel 10, tweede lid van de GR worden verhaald op de regiogemeenten. Zoals gezegd is dit niet wat op dit moment wordt verwacht.
2. Investeringsreserve De investeringsreserve is beschikbaar om subsidies te verstrekken voor herstructurering van bedrijventerreinen, ontwikkeling van woonmilieus of regionaal groenblauw. Begin 2013 bevatte de reserve € 48.470.889. Hiervan was € 21.881.747 nog niet beschikt en dus vrij besteedbaar. Naar verwachting wordt er in 2013 ongeveer € 5.650.000 gedoteerd aan de reserve (met name omslagbaten over 2012) en is in november 2013 door het DB de (laatste) tranche 2014 beschikt voor afgerond € 10,7 miljoen (exclusief opnieuw ingezette vrijval Wonen). Eind 2013 resteert er aldus ongeveer € 16,8 miljoen aan vrij besteedbare middelen in de reserve. Voor deze € 16,8 miljoen is in de eerste wijziging begroting 2014 voorgesteld om een deel in te zetten voor projecten op de beleidsterreinen herstructurering bedrijventerreinen en regionaal groenblauw. Het gaat om een totaalbedrag van € 6,4 miljoen. Na deze verlening resteert dan nog € 10,3 miljoen in de investeringsreserve. Voorgesteld wordt dit in 2014 vooralsnog in reserve te houden. Alleen wanneer er zich uitgelezen mogelijkheden voordoen in 2014 om dit bedrag alsnog te besteden kan het geld voor deze doelen worden ingezet. Het dagelijks bestuur zal in die gevallen hiertoe voorstellen doen aan het algemeen bestuur. Doen deze mogelijkheden zich niet voordan zal bij het opstellen van de jaarrekening 2014 dit bedrag over de regiogemeenten worden verdeeld naar rato van inwoneraantal. Tevens wordt voorgesteld (zie ook hoofdstuk 5, verordeningen) om in 2014 over uitvoeringsjaar 2013 geen omslagbaten meer te heffen omdat er in 2014 ten laste van de investeringsreserve ook geen subsidies meer worden verstrekt. Er volgt dus geen tranche 2015. Heffing van omslagbaten verliest daarmee zijn doel. Tenslotte wordt nog voorgesteld dat indien beschikte subsidies uiteindelijk lager dan verleend worden
38
vastgesteld, de hierdoor overblijvende middelen naar rato van inwoneraantal over de regiogemeenten worden verdeeld.
3. reserve doorlopende activiteiten Deze reserve is bedoeld voor de financiering van activiteiten die nog niet volledig zijn uitgevoerd en waarvan de realisatie doorloopt in volgende jaren. Het betreft betalingen in de vorm van kapitaalslasten en doorgeschoven gereserveerde exploitatiebudgetten. Begin 2013 bevatte de reserve € 626.406. De resterende boekwaarde van activa zal in de jaarrekening 2014 ineens worden afgeschreven en daarmee wordt het bedrag dat beschikbaar is voor dekking van kapitaalslasten volledig gerealiseerd. De doorgeschoven exploitatie-budgetten zullen naar verwachting op € 50.000 na ook volledig worden gerealiseerd in 2013. Voorgesteld wordt om het restant in 2015 te verdelen over de regiogemeenten naar rato van inwoneraantal.
4. Reserve weerstandsvermogen De reserve weerstandsvermogen is gereserveerd ter dekking van onverwachte tegenvallers en de risico’s uit de paragraaf weerstandsvermogen. De reserve wordt jaarlijks gevoed met het rekeningresultaat (met name bepaald door de renteopbrengsten) Begin 2013 bevatte de reserve € 12.817.226. Eind 2014 is dit toegenomen tot € 12.961.045. Van dit bedrag moeten gedurende de periode dat de stadsregio in liquidatie is, de volgende frictiekosten worden betaald:
Onderwerp frictiekosten personeel Uitvoeringskosten SR-il
Begeleiding herplaatsingskandidaten
Kostenraming € 7.164.268 € 1.200.000
€ 600.000
Kosten sociaal statuut
€ 1.000.000
Huurkosten
€ 1.019.622
afkoop overige contracten
€ 10.000
archiefkosten
€ 50.000
Totaal frictiekosten
€ 11.043.890
De dekking voor deze kosten behelst de reserve weerstandsvermogen en de algemene reserve die samen optellen tot € 14 miljoen. Dat is voldoende. De € 11,0 miljoen wordt gefaseerd onttrokken aan de reserve weerstandsvermogen, al naar gelang het verwachte realisatiemoment. Uiteraard kan dit in werkelijkheid afwijken van hetgeen nu wordt geprognosticeerd.
39
5. Bestemmingsreserve duurzaamheid Deze reserve dient ter dekking van activiteiten zoals opgenomen in de regionale duurzaamheidsagenda 2013-2016. Begin 2013 bevatte de reserve € 91.885. Het is de verwachting dat de reserve in 2013 geheel wordt uitgeput. Voorgesteld wordt indien er na vaststelling van de jaarrekening 2014 toch enige middelen overblijven deze in 2015 te verdelen over de regiogemeenten naar rato van inwoneraantal.
40
3.
Fondsen
De SR-il kent de volgende fondsen: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Groene Verbinding Luchtkwaliteit SLOK ISV3 Jeugdzorg BWS verplicht
Fondsen zijn middelen die door andere overheden als subsidie aan de stadsregio zijn overgedragen en welke door de stadsregio aan door deze subsidieverstrekker benoemde doelen moet worden uitgeven. De doelen zijn dus door derden bestemd en kunnen door de stadsregio niet worden veranderd. Middelen die niet besteed zijn moeten terug maar de subsidieverstrekker en kunnen niet over de regiogemeenten worden verdeeld. Hieronder volgt een korte beschrijving en een weergave van het verloop van de fondsen.
1. Groene verbinding Betreft de van het Ministerie van I&M verkregen middelen voor voorbereiding en aanleg van de Groene Verbinding. Voor regievoering, aanneemsom, ontsluiting Binnenland en afkoop beheer wordt in 2013 en 2014 respectievelijk € 6,5 en € 9,1 miljoen geraamd. Er wordt overleg gevoerd met de provincie om wanneer de SR op 1 januari 2015 ophoudt te bestaan, de regievoering en de middelen over te dragen aan de gemeente Rotterdam. Naar verwachting zal na realisatie in 2014 ongeveer € 11,5 miljoen resteren. De groene verbinding maakt onderdeel uit van het project 750 ha nieuw natuur- en recreatiegebied en de uitwerkingsovereenkomst bepaalt dat dit bedrag wordt toegevoegd aan het projectbudget voor de aanleg van 750 HA natuur- en recreatiegebied. Overdracht van middelen vindt naar verwachting in 2015 plaats nadat de realisatie is afgerond.
2. Luchtkwaliteit Betreft de via de provincie verkregen middelen van het Ministerie van VROM ter verbetering van de luchtkwaliteit in de regio. Begin 2013 resteert er nog € 5,8 miljoen. Naar verwachting wordt in 2013 nog een fors bedrag beschikt maar resteert op basis van de huidige subsidieplafonds en budget voor het uitvoeren van projecten, ultimo 2013 een bedrag van € 1,6 miljoen van het luchtkwaliteitsbudget. Het programma loopt tot en met 31 december 2014. Verwacht wordt dat in 2014 het gehele restant budget wordt beschikt. In 2015 vinden naar verwachting de laatste afrekeningen plaats. De middelen worden via SISA verantwoord en het niet bestede deel wordt uiteindelijk – naar verwachting in 2016 als de jaarrekening 2015 is opgemaakt - verrekend met de provincie. De SR-il rekent de verleende subsidies af stelt de jaarlijkse SISA verklaring op.
41
3. SLOK Deze middelen worden ingezet in het kader van de Duurzaamheidsagenda en zullen daarmee eind 2013 volledig zijn besteed.
4. ISV3 Het fonds bevat de van de Provincie ontvangen middelen in het kader van de Stedelijke Vernieuwing. De stadsregio heeft deze middelen in 2013 volledig via subsidies beschikt. De ISV-3 middelen liepen afgelopen jaren mee met de verdeling van de middelen uit de investeringsreserve. Volgens het geraamde kasritme vinden in 2016 de laatste betalingen plaats en resteren er eind 2016 geen middelen. De SR-il rekent de beschikkingen af. Indien er subsidies lager worden vastgesteld dan verleend, dient er verrekend te worden met de provincie.
5. Jeugdzorg algemeen Betreft de nog niet bestede Rijksgelden uit de doeluitkering Jeugdzorg. Begin 2013 was hierin een bedrag van € 3,9 miljoen beschikbaar. In de begroting 2013 wordt naar verwachting € 2,1 miljoen aan het fonds onttrokken waarna eind 2013 naar verwachting € 1,8 miljoen resteert. Mutaties in 2014 zijn op dit moment nog niet te voorspellen. Nog niet duidelijk is wat er moet gebeuren met een mogelijk restant van de middelen in dit fonds ultimo 2014. Wellicht dat het Rijk eist dat de resterende middelen terug moeten naar het Ministerie. Beleidslijn voor dit fonds is dat de middelen worden ingezet voor jeugdzorg in de Rotterdamse regio. Dat betekent dus uitputting van de middelen in 2014 of (indien teruggave aan het ministerie niet nodig blijkt) het verdelen van de middelen over de regiogemeenten met als bestemming jeugdzorg. In 2015 dienen de subsidies 2014 nog te worden afgerekend. Evenals nu wordt het cluster Maatschappelijke Ontwikkeling van de gemeente Rotterdam gevraagd dit voor haar rekening te nemen.
6. BWS verplicht Het fonds bevat verplichtingen met betrekking tot sociale koop. Het gaat om 45 dossiers waarvoor maximaal tot 2014 nog een jaarlijkse bijdrage moet plaatsvinden. Een niet waarschijnlijk maar mogelijk restant zal worden verdeeld over de regiogemeenten naar rato van inwoneraantal daar het hier in tegenstelling tot de overige fondsen eigen middelen betreft.
42
4.
Langlopende schuld
Betreft de verplichtingen t/m 2020 ten behoeve van de realisatie van de ‘laaghangend fruit projecten’ en de 1e prioriteitsprojecten uit het RGSP-2. In het overzicht is rekening gehouden met vervroegde aflossing van de termijnen PMR en vrijval van het project Kreken Kweken Voorne Putten. De subsidieverlening aan Schieveen zal naar verwachting in 2013 plaatsvinden evenals de subsidieverlening voor de Brielsezoom.
Middelen PROJECT
PMR Schieveen Oranjebuitenpolder/ Bonnenpolder Brielsezoom Noord Beheerkosten - Oranjebuitenpolder Totaal
Verplichtingen
Stand jaarre- Vrijval Kreken 2013 kening 2012 Voorne Putten
2014
2015
12.145.279 4.000.000 960.000 538.186
2016
2017
1.000.000 240.000 404.352
20.481.573
-650.000 17.643.465
0
644.352
0 1.000.000
Totaal 2013-2017 Restant
12.145.279 5.000.000 1.200.000 538.186 404.352 19.287.817
543.756
Voorgesteld wordt om het restant als gevolg van vervroegde aflossing PMR en mogelijke lagere vaststelling van in de tussentijd reeds vastgestelde subsidies in 2015 te verdelen over de regiogemeenten naar rato van inwoneraantal.
43
5.
Verloop reserves, fondsen en langlopende schuld
2013 Omschrijving
Saldo
2014
Toevoegingen Onttrekkingen Overdracht
Geraamd
2015
Toevoegingen Onttrekkingen Overdracht
Geraamd
Toevoegingen Onttrekkingen Overdracht
Geraamd
31-12-2012
saldo
saldo
na
per
per
per
resultaatbestemming
31-12-2013
31-12-2014
31-12-2015
saldo
- Algemene reserve
1.000.000
- Investeringsreserve
48.470.889
5.650.000 13.634.964
40.485.925
12.431.419
28.054.506
626.406
180.635
445.771
395.771
50.000
2.423.485
12.731.233
2.703.486
12.961.045 0
0
2.933.298 15.530.676
0 42.065.551
0 15.036.559 10.326.160 16.702.832
9.100.000
11.511.040
1.419.000
903.527
- Bestemmingsreserve doorlopende activiteiten - Bestemmingsreserve weerstandsvermogen - Bestemmingsreserve Duurzaamheid
1.000.000
12.817.226
2.337.492
1.000.000
2.933.298
91.885
91.885
Subtotaal reserves
63.006.406
7.987.492 16.330.969
- Groene Verbinding
27.044.154
77.886
6.511.000
20.611.040
5.818.614
2.313
3.500.000
2.320.927
- SLOK
17.846
-
17.846
0
- ISV3
5.032.621
2.017.739
3.647.910
3.402.450
- Jeugdzorg
3.877.918
2.062.350
1.815.568
30.329
14.734
14.734
0
28.164.719
2.019.760 14.818.556
0 15.365.924
- Luchtkwaliteit
- BWS verplicht Subtotaal fondsen
- Langlopende schuld Groenprojecten Totaal reserves, fondsen en langlopende schuld
45.063
-
0 0
54.662.929
41.836.216
2.097.938 15.769.435
20.481.573
18.293.465
2.188.108
125.324.195 10.085.430 50.393.869
0 85.015.756
0
1.600
Geraamd
11.511.040
0
903.527
0
2.018.160
4.284.822
234.062
901.727
0
1.135.789 1.815.568
Geraamd
0
1.137.589 13.326.608
901.727
0 0
2.188.108 4.953.058 30.349.231
1.815.568
644.352
0 59.619.583
543.756
1.000.000
0 16.818.500 24.196.524 18.604.559
na 2017
Toevoegingen Onttrekkingen
Geraamd
Toevoegingen Onttrekkingen
Geraamd
saldo
saldo
per
per
per
vanaf
31-12-2015
31-12-2016
31-12-2017
31-12-2018
1.000.000 6.143.352
- Bestemmingsreserve Klimaat
0 9.559.480
saldo
- Investeringsreserve - Bestemmingsreserve weerstandsvermogen
3.401.565
saldo
- Algemene reserve - Bestemmingsreserve doorlopende activiteiten
6.143.352
50.000
2017
Toevoegingen Onttrekkingen Overdracht
10.276.160
0
2016 Omschrijving
1.000.000 11.634.994
1.000.000 1.074.197
1.000.000
5.069.155
0
2.867.178
0
9.559.480
3.360.191
2.041.067
4.158.222
4.908.245
7.360.199
0 0
4.434.388
0
0
2.241.067
1.917.155
4.443.044
2.917.155
0
0 0
0
Subtotaal reserves
16.702.832
- Groene Verbinding
0
0
0
0
- Luchtkwaliteit
0
0
0
0
- SLOK
0
0
0
0
- ISV3
901.727
0
0
0 0
901.727
12.268.444
2.201.977
0
6.199.289
0
1.000.000
2.201.977
- Jeugdzorg
0
0
0
- BWS verplicht
0
0
0
Subtotaal fondsen
901.727
- Langlopende schuld Groenprojecten
1.000.000
Totaal reserves, fondsen en langlopende schuld
18.604.559
0
901.727
0
0
0
1.000.000 0
5.336.115
0
13.268.444
0
0
0
1.000.000
0
5.908.245
7.360.199
0
0 0
0
0
0 0
4.443.044
2.917.155
44
Bijlage 2 Waar gaan taken naar toe
Algemeen/ Bovenregionale activiteiten -
Vertegenwoordiging stadsregio in directieraad Zuidvleugel Nu zijn stadsregio Rotterdam en stadsgewest Haaglanden ieder vertegenwoordigd in de directieraad Zuidvleugel. Voorstel: beëindigen; het is aan de MRDH om te bepalen of de MRDH vertegenwoordigd wordt in de directieraad Zuidvleugel;
-
Deelname aan platform marktsector Rotterdam: Is belangrijk onderdeel van het netwerk op het gebied van wonen: corporaties, projectontwikkelaars, bouwers, beleggers, makelaars, financiële dienstverleners. Ze zijn actief in de stad Rotterdam, maar veel deelnemers hebben ook belangen in diverse regiogemeenten. Stadsregio trekt de werkgroep Gebiedsontwikkeling. Voorstel: beëindiging; het is aan de MRDH om te bepalen of de netwerkactiviteiten op het gebied van Wonen worden voortgezet
-
Deelname aan rijkstrajecten als Rijksstructuurvisie Zuidvleugel en Gebiedsagenda Zuidvleugel Tot op heden worden deze activiteiten via de directieraad Zuidvleugel georganiseerd, op basis van gelijkwaardige personele inzet van de Zuidvleugelpartners. Gezien de beperkte personele capaciteit bij de stadsregio loopt de huidige inzet via inhuur van ambtelijke bijstand door de gemeente Rotterdam. Voorstel: beëindiging; het is aan de MRDH om te bepalen of de netwerkactiviteiten op het gebied van Wonen worden voortgezet
-
Voorbereiding bo MIRT voor wat betreft Verstedelijking en gebiedsagenda Wordt via directieraad Zuidvleugel georganiseerd. Voorstel: beëindiging; het is aan de MRDH om te bepalen of de netwerkactiviteiten op het gebied van Wonen worden voortgezet
-
Participatie in Stedenbaanplus Stedenbaanplus is een samenwerkingsverband tussen o.a. provincie, alle partners in de Zuidvleugel, Ministerie, NS en andere (semi) private partijen op het snijvlak van Ruimtelijke ontwikkeling en openbaar vervoer. Voorstel: participatie onderbrengen bij de Vervoersautoriteit
-
Participatie in Deltri Deltri is een samenwerkingsverband tussen 3 provincies, Drechtsteden, stadsregio Rotterdam, gemeente Rotterdam en het Havenbedrijf dat zich richt op de doorontwikkeling van en samenwerking tussen de haven- en maritieme complexen in zuidwestelijk Nederland. Voorstel: beëindigen
45
Ruimtelijke ordening - Beoordeling / advisering aan provincie bestemmingsplannen en structuurvisies van regiogemeenten Deze advisering maakt onderdeel uit van de samenwerking tussen provincie en regio en heeft tot doel om te toetsen of gewenste lokale ontwikkelingen passen in het regionale beleid. Voorstel: beëindiging, aangezien deze taak niet past bij de vorm van samenwerking (netwerkgericht) in de metropoolregio. En dus terugleggen bij provincie. -
Deelname aan expertgroep Stad en regio ihkv uitvoering Havenvisie Op verzoek van het Havenbedrijf neemt de stadsregio deel aan deze expertgroep. Voorstel: beëindiging; deze taak past niet bij de beoogde vormgeving van de MRDH.
-
Incidentele activiteiten Deltaprogramma Rijnmond-Drechtsteden Nu wordt de stadsregio als vertegenwoordiging van de 14 gemeenten (exclusief Rotterdam) benaderd om inbreng te leveren en te reageren op voornemens en besluiten die in het kader van het Deltaprogramma voor het Rijnmondgebied worden voorbereid. Voorstel: beëindiging; deze activiteit past niet in het takenpakket van de MRDH.
-
Reactie en input herziening provinciale structuurvisie Deze advisering maakt onderdeel uit van de samenwerking tussen provincie en regio. De provincie oriënteert zich op nieuwe vormen van sturing, gegeven de gewijzigde economische en financiële omstandigheden. Provincie wil dit uitdrukkelijk samen met de bestuurlijke vertegenwoordigers van de regionale samenwerkingsverbanden vormgeven, waarbij de gedachte is om zoveel als mogelijk over te laten aan de regio’s. Voorstel: beëindiging; deze activiteit past niet in het takenpakket van de MRDH.
-
Gebiedsprogramma Noordas De gebiedsgerichte benadering heeft geleid tot afspraken tussen de betrokken gemeenten en de rijksoverheid over de inpassing van de A13/A16. Wat resteert is de coördinatie en uitvoering van diverse groenprojecten, die opgenomen zijn in het uitvoeringsprogramma RGSP3. Een integrale gebiedsgerichte benadering heeft voor dit gebied geen toegevoegde waarde meer. Voorstel: beëindiging. Het is aan de gemeenten of hier op één of andere manier een vervolg wordt gegeven
-
Gebiedsprogramma Rivierzones Binnen de stadsregio Rotterdam participeren acht gemeenten aan de Nieuwe Waterweg en het Havenbedrijf Rotterdam in het programma Rivierzones. In verschillende coalities werken de partijen aan gemeente-overstijgende opgaven om het woon-, werk- en leefklimaat aan de rivier te verbeteren. Het programma bestaat nu uit 4 projecten en een Community of Practice (kennisnetwerk). De stadsregio faciliteert de samenwerkingspartijen door aansturing van deze projecten. Voorstel: beëindiging. Het is aan de gemeenten of hier op één of andere manier een vervolg wordt gegeven
Economie - Regionaal Economisch Overleg (inclusief secretariaat) Het REO functioneert als het portefeuillehoudersoverleg Economie, waaraan ook de provincie en de Kamer van Koophandel deelnemen.
46
Voorstel: beëindiging; het is aan de MRDH om te bepalen of en hoe deze samenwerking wordt voortgezet en ingericht. -
Kantoren De afstemming van kantorenprogramma’s vindt plaats tussen Rotterdam, Schiedam, Vlaardingen en Capelle aan den IJssel. Betrokken gemeenten vinden het waardevol om deze afstemming voort te zetten. Hoewel de aanpak van leegstand in kantoren primair een lokale aangelegenheid is, wordt op dit vlak tussen de 4 gemeenten kennis en ervaringen gedeeld. Voorstel: overdracht aan MRDH, omdat de strategie inzake knooppunten een belangrijk onderdeel is van de provinciale structuurvisie en beïnvloeding hiervan in het belang is van de betrokken gemeenten. De uitwisseling van kennis van leegstand heeft op de schaal van de metropoolregio een toegevoegde waarde.
-
Bedrijventerreinen De herstructurering van bedrijventerreinen (aanjagen en faciliteren gemeenten, programmeren, investeren, subsidies bij provincie loskrijgen) is de afgelopen jaren zeer succesvol geweest, mede door de cofinanciering uit de Investeringsreserve. Met het vervallen van de regionale investeringsmiddelen en de fors verminderde provinciale subsidies kan het herstructureringsprogramma niet worden doorgezet. Ook de inzet op de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen met een regionale functie had meerwaarde (Nieuw Reijerwaard), maar vergt inmiddels door de nadruk op herstructurering, verdichting op bestaande bedrijfsterreinen en de activiteiten in Deltri-verband geen extra regionale inspanningen meer. Voorstel A het Regionaal Herstructurering- en Ontwikkelingsbureau (RHOB) beëindigen; het is aan de MRDH om te bepalen of de activiteiten van de RHOB worden opgepakt.
B
afhandeling van de verleende subsidies voor herstructurering bedrijventerreinen beleggen bij de stadsregio in liquidatie;
-
Detailhandel: De regionale activiteiten richten zich op het formuleren van een regionale visie en strategie voor de detailhandelsstructuur, het overleg hierover met provincie, en de facilitering/procesondersteuning van gemeenten bij de aanpak van detailhandelsconcentratie(s). Dit wordt door gemeenten zeer gewaardeerd. Voorstel: voortzetten in MRDH verband.
-
Onderzoek (opdrachtgeversrol) Incidenteel wordt in opdracht van de stadsregio onderzoek verricht als wordt geconstateerd dat er een kennislacune is, terwijl die kennis relevant kan zijn voor regionaal beleid en / of maatregelen. Zo is recent de samenhang tussen mainport en greenport onderzocht door de Kennisalliantie. Voorstel: voortzetten in MRDH verband.
Wonen De activiteiten van de stadsregio richten zich op 2 hoofdonderwerpen: de woningmarkt en de woonruimteverdeling in de sociale sector. -
Woningmarkt Met betrekking tot de woningmarkt betreffen de activiteiten de herijking van het Verstedelijkingscenario 2010 – 2020 (tevens te gebruiken als regionale woonvisie), de afstemming en programmering op het sub-regionale schaalniveau, het maken van
47
afspraken over ontwikkeling woonmilieus en marktsegmenten (m.n. sociale voorraad-) met gemeenten, corporaties en marktpartijen, overleg met provincie over de regionale visie op wonen in het kader van de PSV, de uitvoering ISV3 voor de niet-rechtstreekse gemeenten (delegatie door provincie, lopend tot en met 2014) en de monitoring op het sub-regionale niveau van planaanbod, vraagontwikkeling huur en koop, marktopname huur en koop, etc. Ter ondersteuning en stimulering van de realisatie van kwalitatieve woonmilieus worden naast de ISV3 gelden, middelen uit de investeringsreserve ingezet. De laatste tranche voor 2014 wordt in november 2013 beschikt. Voorstel: A Sub-regionale afstemming: beëindiging; het is aan de betrokken gemeenten om te bepalen of de huidige sub-regionale afstemming wordt voortgezet. B Bestuursondersteuning, contact met de sub-regio’s, periodieke actualisatie van de regionale woonvisie en monitoring: beëindiging; dit betreffen bovenlokale activiteiten die in beginsel de provincie regarderen. Daarnaast is op dit moment ook niet duidelijk welke activiteiten worden gepositioneerd bij de MRDH, die passen bij het ambitieniveau van de MRDH. C Afronding en verantwoording ISV3: gebeurt door stadsregio in liquidatie. -
Woonruimteverdeling De belangrijkste activiteiten met betrekking tot de woonruimteverdeling betreffen de actualisatie van de huidige regionale huisvestingsverordening (nu nog een wettelijke taak), de monitoring van de toewijzing van huurwoningen in de sociale sector door de corporaties, het overleg met de Maaskoepel (hierbij zijn vrijwel alle corporaties in de regio aangesloten) en de provincie. Momenteel wordt in coproductie met de Maaskoepel het stelsel van de woonruimteverdeling herzien en vereenvoudigd, waarbij de consument centraal staat. Bedoeling is dit nog in 2013 vast te leggen in een Regionale huisvestingsverordening. De bestuurlijke wens is om op termijn van enkele jaren de huisvestingsverordeningen van de stadsregio Rotterdam en het stadsgewest Haaglanden te harmoniseren, vanuit het streven naar een zo open mogelijke woningmarkt. Ook de provincie wil het bestuurlijk contact en de afstemming op het regionale niveau handhaven, echter de formele bevoegdheid ligt bij de provincie. Voorstel De verordenende bevoegdheid komt na afschaffing van de WGR-plus te liggen bij de gemeente. De Rotterdamse regio wordt echter beschouwd als een gebied waarin specifieke doelgroepen ‘beschermd’ dienen te worden. Daarom krijgt de provincie de bevoegdheid om op verzoek van één of meerdere gemeenten bepaalde gemeenten op te leggen om te komen tot een op elkaar afgestemde huisvestingsverordening.
Groen Voor de activiteiten op het gebied van Groen is het Regionaal Groen Structuurplan3 (RGSP) leidend. Het RGSP3 geeft de ambities en concrete voornemens weer tot 2020. Echter, niet alle voornemens zijn financieel afgedekt. -
Structuurdiscussie met provincie Op verzoek van de regiogemeenten participeert de stadsregio in de discussie over een effectievere en efficiëntere organisatie van het beheer van groen. Leidend principe is om ontwikkeling en beheer (tactisch en uitvoerend niveau) op het schaalniveau van de regionale landschappen te organiseren. De opschaling van de recreatieschappen, de afschaffing van het Koepelschap, vermindering van het aantal beherende organisaties en een evenwichtiger verdeling van de beheerkosten zijn
48
daarbij aan de orde. De provincie is initiator van deze structuurwijziging en de verantwoordelijke overheid voor het bovenlokale groenbeheer én groenontwikkeling c.q. groenstructuur. Voorstel: beëindigen. Het is aan de provincie en de betrokken gemeenten om verder te spreken over hoe het groenbeheer en de groenontwikkeling wordt georganiseerd en gefinancierd.
-
Regionaal Groen Structuurplan 3 In 2012 is het Uitvoeringsprogramma RGSP3 vastgesteld. De stadsregio voert de regie over de vele projecten die in het uitvoeringsprogramma zijn opgenomen (bijvoorbeeld het programma Kreken kweken op Voorne Putten) en heeft daarvoor contact met de individuele gemeente over de voortgang. Tevens wordt het overleg met de provincie gevoerd, waarbij het organiseren van de cofinanciering uit de provinciale middelen voor de projecten uit het RGSP3 een belangrijke doelstelling is. Daarnaast is de stadsregio regievoerder en opdrachtgever voor de uitvoering van enkele PMR-projecten. Voorstel: A De regie over de uitvoering van RGSP3 projecten over te dragen aan de te vormen regionale landschappen (Voorne Putten, IJsselmonde, Hof van Delfland). In geval deze regionale landschappen nog niet zijn opgericht, wordt dit aan de provincie overgedragen. B Het contact met de regionale landschappen, de lange termijn strategie, kennisdeling en de ontwikkeling van nieuwe financieringsconstructies te beleggen bij de provincie. C De verantwoording over PMR-projecten over te dragen aan de stadsregio in liquidatie D De afhandeling van de verstrekte subsidies investeringsreserve over te dragen aan de stadsregio in liquidatie.
-
Participatie Hof van Delfland Op dit moment levert de stadsregio een inhoudelijke bijdrage (via het Jaarcontract met Stadsontwikkeling Rotterdam) en een financiële bijdrage aan de activiteiten in het programma Hof van Delfland. Deze bijdragen komen te vervallen met de opheffing van de stadsregio. De organisatie van de Hof van Delfland is onderwerp van gesprek, mede in relatie tot de organisatie van het beheer. Voorstel: Beëindiging van de participatie.
-
Participatie Deltapoort Op dit moment levert de stadsregio een inhoudelijke bijdrage (via het Jaarcontract met Stadsontwikkeling Rotterdam) en een financiële bijdrage aan de activiteiten in het programma Deltapoort. Deze bijdragen komen te vervallen met de opheffing van de stadsregio. De organisatie van Deltapoort is onderwerp van gesprek, mede in relatie tot de organisatie van het beheer, waarbij de inzet is om Deltapoort op te laten gaan in de organisatie van het regionale landschap IJsselmonde. Voorstel: Beëindiging van de participatie.
-
Stadslandbouw In het RGSP3 staat de ambitie om de mogelijkheden van stadslandbouw uit te dragen bij de regiogemeenten. Voorstel: Beëindiging.
49
Milieu / Duurzaamheid Duurzaamheid vormt een integraal onderdeel van het werk van de stadsregio, maar er zijn ook diverse (milieu)activiteiten die niet in andere programma’s zitten. -
Uitvoering Regionaal Actieprogramma Luchtkwaliteit (RAP) In nauwe samenwerking met gemeente Rotterdam over de Rotterdamse Aanpak Luchtkwaliteit (RAL) wordt het programma uitgevoerd, vindt subsidieverstrekking plaats en wordt verantwoording afgelegd. Voorstel: Afwikkelen door de stadsregio in liquidatie. Het betreft de afwikkeling en afronding van een programma.
-
Regionale duurzaamheidsagenda (voorheen klimaatagenda) De regionale duurzaamheidsagenda 2013 – 2016 is begin 2013 vastgesteld. Belangrijke doelstelling is de CO2-reductie, in aansluiting op het Rotterdams Climate Initiative (RCI). De projecten op deze agenda worden voornamelijk getrokken door wethouders uit de regiogemeenten, daartoe ondersteund door hun eigen apparaat. De stadsregio zorgt voor coördinatie, procesgeld, procesondersteuning en kennisdeling van de resultaten. Voorstel: beëindiging. Het is aan de gemeenten of hieraan op één of andere manier een vervolg wordt gegeven.
-
Duurzame mobiliteit In dit programma en in Schoon op Weg zijn onder andere de doelstellingen om het aantal geluidgehinderden te verminderen (30% minder in 2015 tov 2006) en reducering van de CO2 uitstoot opgenomen. Voorstel: beëindiging. De ontwikkelingen binnen de RET om naast tram en metro ook elektrische bussen te ontwikkelen/in te zetten kunnen de komende jaren vanuit de concessieverlener gestimuleerd worden.
50
Nota van beantwoording ontwerp liquidatieplan stadsregio Rotterdam 13 november 2013
1
Inleiding Het dagelijks bestuur heeft op 10 juli het ontwerp liquidatieplan voorlopig vastgesteld en dit is vervolgens aan de gemeenten voorgelegd met het verzoek aan de raden om uiterlijk 14 oktober 2013 te reageren. Alle gemeenteraden hebben aan dit verzoek voldaan. Wij zijn blij te kunnen constateren dat alle gemeenten instemmen met het liquidatieplan. Vrijwel alle gemeenten hebben daarbij aanvullende vragen gesteld, opmerkingen geplaatst en suggesties gedaan, die passen binnen de gekozen aanpak. Vragen die tijdens de consultatie zijn gesteld, hebben wij direct beantwoord en in overzicht met vragen en antwoorden gepubliceerd op de website. Vragen en opmerking die aanvullend door de gemeenteraden naar voren zijn gebracht in hun reactie op het liquidatieplan, behandelen wij in deze nota van antwoord. Wij zijn blij met deze vragen en suggesties omdat die bijdragen aan de versterking van het liquidatieplan. In deze nota van beantwoording geven wij aan waar wij het ontwerpliquidatieplan zullen aanpassen naar aanleiding van opmerkingen uit de gemeenteraden. Het bijgestelde ontwerp-liquidatieplan, inclusief een nota van wijzigingen, zullen wij medio december naar het algemeen bestuur sturen. In deze nota van beantwoording zullen wij om te beginnen de laatste stand van het wetgevingstraject melden. Vervolgens gaan wij in op opmerkingen en vragen met een algemene strekking. Vaak stellen gemeenten gelijksoortige vragen of maken overeenkomstige kanttekeningen. Wij behandelen de opmerkingen en vragen daarom gecombineerd per onderwerp. In bijlage B vindt u een matrix met een overzicht van alle gestelde vragen c.q. opmerkingen en de afzonderlijke brieven van de gemeenteraden.
Stand van het wetgevingstraject Op 11 september heeft de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken van de Tweede Kamer het verslag van haar beraad met de minister vastgesteld en geconstateerd dat het voorstel voor “Wijziging van de wet gemeenschappelijke regelingen en enkele andere wetten in verband met de opheffing van de plusregio’s” (‘Wet afschaffing plusregio’s’) klaar is voor behandeling door de Tweede Kamer wanneer de minister de gestelde vragen heeft beantwoord. Naar verwachting zal de minister dit in november doen en dan tevens het definitieve wetsvoorstel naar de Tweede Kamer sturen. Voorts stemde op 17 oktober 2013 een ruime meerderheid van de Tweede Kamer in met de nieuwe Jeugdwet. De Eerste Kamer heeft de behandeling van de wet weliswaar uitgesteld naar het eerste kwartaal van 2014, maar heeft wel de intentie om de behandeling af te ronden voor de gemeenteraadsverkiezingen in maart 2014. Decentralisatie van de bevoegdheden en Rijksdoeluitkering Jeugdzorg naar de gemeenten per 1 januari 2015 is nog steeds haalbaar. Zekerheid daarover kan helaas niet worden geboden voor vaststelling van het ontwerp liquidatieplan door het Algemeen Bestuur in februari 2014. Dit betekent dat de parlementaire behandeling van de ‘Wet afschaffing plusregio’s’ het wetsvoorstel tot nu toe voor ons geen aanleiding is om het liquidatieplan bij te stellen. Naar verwachting zullen de Tweede en Eerste Kamer voor het zomerreces 2014 de
2
behandeling van het wetsvoorstel afhandelen. Mocht de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel ‘Wet afschaffing plusregio’s’ of de Jeugdwet wel aanpassingen van het liquidatieplan noodzakelijk maken, dan zullen wij daarover in overleg treden met de gemeenten, conform het verzoek van verschillende gemeenteraden. Wanneer de parlementaire behandeling voor het zomerreces is afgerond, is het belangrijk zo snel mogelijk het concept-ontwerpbesluit dat de opheffing van de stadsregio regelt, aan de gemeenteraden voor te leggen teneinde de geplande ingangsdatum van 1 januari 2015 te halen. De periode van de zomervakantie kan daarbij helaas niet worden vermeden. Wel zullen wij de tijd voor consultatie zo ruim mogelijk nemen, zoals wij ook bij de consultatie van het ontwerp liquidatieplan hebben gedaan. Om de gemeenten hier zoveel mogelijk tijd voor te geven, stellen wij voor om niet te wachten met het starten van de behandeling van het opheffingsbesluit tot de ‘Wet afschaffing plusregio’s’ in werking is getreden (pag. 10, punt 1 ontwerp Liquidatieplan), maar dit te doen zodra de parlementaire behandeling van de wet is afgerond.
Waar gaan de taken naar toe Wij constateren met genoegen dat de overdracht van de verkeer- en vervoertaken van de stadsregio naar de MRDH-vervoerautoriteit voor geen enkele gemeente een discussiepunt is. Het betreft hier immers ook geen taken en bevoegdheden van de gemeenten zelf, maar taken die de wetgever naar wij verwachten zal toekennen aan de vervoerautoriteit die de 24 gemeenten in metropoolverband instellen. Wij zijn blij dat alle gemeenten zich realiseren dat de overige ‘plustaken’ van de stadsregio bij de inwerkingtreding van de ‘Wet afschaffing plusregio’s’ komen te vervallen en dat zij zelf aan zet zijn om deze taken opnieuw op (sub-) regionale schaal te organiseren wanneer zij die vrijwillige en op basis van eigen bevoegdheden gezamenlijk willen oppakken. Wij waarderen zeer het besluit van de Rotterdamse gemeenteraad om de jaarlijkse bijdrage voor regionale taken van circa € 1 miljoen, die nu aan de stadsregio wordt betaald, ook vanaf 2015 beschikbaar te houden voor het organiseren en uitvoeren van regionale taken.
Een aantal gemeenten heeft gevraagd of de stadsregio medewerkers beschikbaar wil stellen om hen te adviseren bij het opnieuw op (sub-)regionale schaal organiseren van taken op het gebied van duurzaamheid, groen, milieu en wonen. Wanneer wij daartoe concrete verzoeken ontvangen, zullen wij initiatieven van gemeenten zo goed mogelijk faciliteren. Dat kan echter slechts tot aan de opheffing van de stadsregio per 1-1-2015. Wanneer gemeenten nadien herplaatsingskandidaten willen inhuren moeten zij zich na 1-1-2015 wenden tot de stadsregio in liquidatie. Wij zullen hiervan melding maken in het ontwerp-liquidatieplan.
3
Verschillende gemeenten betreuren dat de taken op het gebied van duurzaamheid, groen, milieu en wonen niet bij de MRDH worden ondergebracht. Wij hebben daar begrip voor. Wij wijzen erop dat het vervallen van taken niet het besluit is van de stadsregio, maar voortvloeit uit het voorstel van het Kabinet, daarbij gesteund door vrijwel de gehele Tweede Kamer, voor afschaffing van de plusregio’s. Wij zullen de zorg van de gemeenteraden niettemin ter kennis brengen van het Bestuursforum, waar de 24 gemeenten gezamenlijk afspraken maken over de inrichting van de MRDH. Het is een besluit van de 24 deelnemende gemeenten om deze taken al dan niet onder de paraplu van de MRDH te organiseren. Het is niet aan de stadsregio om taken aan de MRDH over te dragen. Wij hebben daarom vanaf het begin een strikte scheiding gemaakt tussen taken verkeer en vervoer, die de MRDH-vervoerautoriteit overneemt, en de overige taken die voor de SR vervallen. Wij zijn blij met de steun van gemeenten voor deze keuze.
Met betrekking tot het taakveld groen merkt gemeente Vlaardingen op dat in bijlage 2 als voorstel is geformuleerd: "Beëindiging. Het is aan de provincie te bepalen hoe het groenbeheer en de groenontwikkeling te organiseren en te financieren." Vlaardingen pleit ervoor deze zinsnede als volgt te formuleren: "Voorstel: beëindiging. Het is aan de provincie en de betrokken gemeenten om verder te spreken over hoe het groenbeheer en de groenontwikkeling wordt georganiseerd en gefinancierd." Hoewel het primaat bij de provincie ligt is het niet zo dat de provincie beheer en financiering bepaalt. Wij nemen derhalve het voorstel van Vlaardingen over.
Personeel Veel gemeenten wijzen er terecht op dat er zorgvuldig moet worden omgesprongen met de belangen van het personeel. Wij onderschrijven dat, en zijn van mening dat het sociaal statuut van de gemeente Rotterdam, dat ook geldt voor de medewerkers van de stadsregio, daartoe een goed en evenwichtig kader biedt.
In het liquidatieplan stellen wij te verwachten dat met name het deel van het personeel dat verkeer- en vervoertaken uitvoert zal overgaan naar de vervoerautoriteit van de MRDH. De gemeente Capelle aan den IJssel stelt de vraag of dit realistisch is gelet op de beperkte omvang van de personele organisatie van de MRDH. De gemeente Vlaardingen heeft een principieel bezwaar tegen de zinsnede “alle medewerkers die nu op het taakveld verkeer en vervoer zitten (en uit de BDU worden betaald) gaan mee naar de vervoerregio”; Vlaardingen acht een en ander in strijd met het uitgangspunt van een slanke, smalle en efficiënte organisatie. Voor ons zijn deze opmerkingen aanleiding om op dit punt de tekst in het liquidatieplan aan te scherpen. Wij volgen daarbij de opmerkingen van de gemeente Vlaardingen.
4
Wij hebben onze aannames beschreven in het licht van de te ramen frictiekosten. Wij zijn daarbij tot de conclusie gekomen dat het redelijk is om te veronderstellen dat medewerkers die nu een verkeer- en vervoertaak hebben ook een plek zullen krijgen bij de MRDH-VA. Dat is echter geen baangarantie, het is nadrukkelijk een aanname om tot een beargumentering van de frictiekosten te komen. In het inmiddels opgestelde globale organisatieplan voor het MRDH-onderdeel vervoerautoriteit wordt uitgegaan van 50 vaste formatieplaatsen en een flexibele schil van 24. In 2012 is in een ‘gentlemen’s agreement’ neergelegd dat de formatie voor de helft vanuit het Stadsgewest Haaglanden en voor de helft vanuit de stadsregio Rotterdam kan worden gevuld. Leidend voor de plaatsing van het personeel is het functiehuis en plaatsingsplan dat de kwartiermaker van de MRDH, respectievelijk de vervoerautoriteit in opdracht van de 24 gemeenten opstelt. De stadsregio heeft hier geen bestuurlijke rol. Wij streven er wel naar dat zoveel mogelijk medewerkers, die op dit moment belast zijn met verkeer- en vervoertaken, hun nieuwe functie vinden bij de MRDH-VA. Medewerkers van de stadsregio (en Haaglanden) maken gelijke kansen op deze functies. Daarbij wordt gekeken naar de competenties voor de betreffende functies. Als er vanuit wordt gegaan dat de helft van deze formatie wordt ingenomen door medewerkers van de stadsregio Rotterdam, dan zijn qua aantallen de medewerkers van de stadsregio die uit de BDU worden betaald onder te brengen bij de MRDH-VA.
De gemeente Barendrecht geeft aan dat de opmerking in het liquidatieplan, dat 60plussers een geringe kans hebben op het vinden van een nieuwe baan, geen recht doet aan de groep 60-plussers. Wij hebben met de betreffende passage geenszins bedoeld om uitspraak te doen over de kwaliteiten van 60-plussers. Voor de berekening van de frictiekosten hebben wij aannames moeten maken die aansluiten bij de trends op de arbeidsmarkt in met name de publieke sector. Wij zijn daarvoor bijvoorbeeld te rade gegaan bij het RWI en UWV. In dit verband wijzen wij ook op een brief die de VNG op verzoek van gemeenten op 10 oktober jongstleden naar staatssecretaris Weekers heeft gestuurd. De VNG stelt daarin: “Voor zover deze ontslagen oudere medewerkers treffen met een vaak lange diensttijd, zullen de daaruit voortvloeiende ontslaglasten gezien hun geringe kansen op de arbeidsmarkt nog lang op de begrotingen drukken.” 1 Wij zien dit als een bevestiging dat onze aannames t.a.v. de personele frictiekosten realistisch zijn. Dat laat onverlet dat wij er alles aan doen om medewerkers, ongeacht hun leeftijd, te begeleiden van werk naar werk.
Financiën Saldo investeringsreserve Een aantal gemeenten (BAR-gemeenten) verzoekt om het restsaldo van de investeringsreserve in 2014 voor ‘uitgelezen mogelijkheden’ beschikbaar te houden.
1) Brief VNG aan staatssecretaris Weekers 10 oktober 2013. 5
Daarnaast verzoekt de gemeente Albrandswaard het algemeen bestuur om een extra aanvulling voor de jaarschijf 2014 om zoveel mogelijk huidige aanvragen voor de subsidiecategorie Revitalisering stedelijk gebied te kunnen honoreren. Andere gemeenten verzoeken juist om terughoudendheid bij het doen van een extra beroep op deze middelen in 2014. De gemeenten op Voorne Putten gaan niet akkoord met extra verruiming van de investeringsreserve in 2014, bovenop de reeds eerder besloten toevoeging. De gemeente Capelle aan den IJssel verwacht dat het restsaldo aan de regiogemeenten zal worden uitgekeerd. In de vergadering van het algemeen bestuur van 9 oktober 2013 heeft de vertegenwoordiger van Albrandswaard eveneens gevraagd naar verruiming van de investeringsmiddelen in 2014. Op aandringen van de overige leden hebben wij toen uitgesproken dat de ter vergadering voorliggende toevoeging aan de jaarschijf 2014 eenmalig is. Dit is onderdeel van de eerste wijziging begroting 2014 waarover in de vergadering van het algemeen bestuur van 11 december 2013 wordt besloten. Of er zich uitgelezen mogelijkheden voor gaan doen in 2014, die bijdragen aan regionale projecten, is nog niet bekend. Wanneer dit het geval blijkt te zijn, moet het algemeen bestuur hier over besluiten. Deze onzekerheid is voor ons reden om voor te stellen pas na vaststelling van de jaarrekening 2014 de vrije ruimte in de investeringsreserve over de deelnemende gemeenten te verdelen.
Enkele gemeenten maken bezwaar tegen het verdelen van het restant van de investeringsreserve over de regiogemeenten naar rato van inwoners. Lansingerland is van mening dat de terugbetaling moet plaatsvinden naar rato van de inleg in het omslagfonds. Het omslagfonds als zodanig bestaat niet meer sinds ultimo 2010. Tussen 2006 en 2010 zijn de omslagbaten bij wijze van budgetfinanciering volgens een overeengekomen verdeling beschikbaar gesteld aan de beleidsvelden Groen en Verkeer & Vervoer. Ultimo 2010 was het omslagfonds uitgeput. Met ingang van bouwproductiejaar 2010 zijn de omslagbaten toegevoegd aan de investeringsreserve, die verder is gevoed met vrijvallende BWS-middelen van € 39 miljoen.
Reserve weerstandsvermogen De gemeenten zijn positief over de toereikendheid van de reserve weerstandsvermogen en de systematiek om deze beschikbaar te houden voor de dekking van de liquidatiekosten. De gemeente Vlaardingen vraagt de stadsregio om uit te gaan van een 'verlicht conservatief beleid' en indien dat verantwoord is resterende middelen al in 2014 uit te keren aan de gemeenten. Ook de gemeente Barendrecht, Albrandswaard en Ridderkerk achten het verantwoord het saldo van de algemene reserve van € 1 miljoen vooruitlopend op de afronding van de liquidatie uit te keren aan de regiogemeenten. De gemeenten op Voorne Putten vinden de berekende frictiekosten erg hoog en verzoeken deze voor een nadere analyse voor te leggen aan de kring van gemeentesecretarissen. De gemeente Rotterdam tekent aan dat alles op alles moet worden gezet om het beroep
6
op het frictiebudget zo klein mogelijk te houden en te streven naar het bepreken van de frictiekosten personeel tot maximaal € 3 miljoen. Bij het bepalen van de omvang van de frictiekosten zijn wij uitgegaan van een middenscenario. Vertrekpunt daarbij zijn onder meer de kosten die samenhangen met de uitvoering van het sociaal statuut, de afwikkeling van de verplichtingen en overeenkomsten van de stadsregio en de kosten die daarvoor gemaakt moeten worden. Het maken van schattingen en aannames is daarbij onvermijdelijk. Hoewel er sprake is van een conservatieve raming, kunnen wij niet 100% uitsluiten dat, ondanks alle inspanningen, het weerstandsvermogen niet voldoende is om de frictiekosten te dekken. Om te voorkomen dat tekorten tijdens de liquidatie moeten worden verhaald op de deelnemers, is in het liquidatieplan voorgesteld de geraamde overmaat nog niet te verdelen over de regiogemeenten. De kring van gemeentesecretarissen heeft geen adviserende rol voor het algemeen bestuur in het kader van de afbouw van de stadsregio. Wel is de kring informeel geïnformeerd over het afbouwproces. De gemeentesecretarissen organiseren in eigen huis de advisering van hun gemeentebestuur over het voorliggende liquidatieplan.
Jeugdzorg Een aantal gemeenten (Capelle aan den IJssel, Lansingerland, Vlaardingen) pleit voor het overhevelen van de eventueel resterende middelen jeugdzorg, waaronder ook de waarborghypotheken, naar de nog op te richten nieuwe gemeenschappelijke regeling voor de Jeugdzorg. De gemeenten op Voorne Putten gaan er vanuit dat eventuele frictiekosten als gevolg van de decentralisatie Jeugdzorg met ingang van 1 januari 2015 niet ten laste van de stadsregio komen. Wij houden in het ontwerp-liquidatieplan geen rekening met frictiekosten Jeugdzorg. In het 'Regionaal Transitiearrangement van de samenwerkende gemeenten jeugdhulp Rijnmond-gemeenten' zijn afspraken gemaakt met zorgaanbieders en Bureau Jeugdzorg over de maatregelen om frictiekosten te beperken. Hierin geven de gemeenten aan wat zij verwachten van BJZ qua afbouw en ombouw van taken. Bureau Jeugdzorg zal zelf een plan aanleveren hoe om te gaan met het overtollige personeel weergegeven in fte's en in geld. Door tijdig op de veranderende rol van Bureau Jeugdzorg in te spelen, wordt gepoogd de frictiekosten te vermijden. Daarnaast bieden wij de instellingen en Bureau Jeugdzorg de mogelijkheid om een reserve te vormen voor frictiekosten. Daarom reserveren wij geen bedrag voor dit risico. De middelen voor Jeugdzorg zijn geen vrij besteedbare middelen. Het betreft hier een doeluitkering van het Rijk. Ook de waarborghypotheken zijn betaald uit deze doeluitkering. De wet vereist dat overblijvende middelen worden terugbetaald aan het rijk. Mocht blijken dat de eventueel resterende middelen niet hoeven te worden afgerekend met het Rijk, zullen wij deze middelen beschikbaar stellen voor de nieuwe gemeenschappelijke regeling voor Jeugdzorg. Het is niet mogelijk de middelen rechtstreeks over te dragen aan de nieuwe regeling. Immers, niet de gemeenschappelijke regeling Jeugdzorg, maar de daaraan deelnemende
7
gemeenten zijn de rechtsopvolger van de stadsregio. Elk van de gemeenten moet dan de stadsregio verzoeken haar deel direct aan de nieuwe gemeenschappelijke regeling m.b.t. jeugdzorg over te maken.
Reserve duurzaamheid De gemeente Rotterdam is van mening dat een eventueel restant van de reserve duurzaamheid bij de jaarrekening 2014 bekend zou moeten zijn en dat op dat moment de keuze moet worden gemaakt het restant uit te keren aan de gemeenten en niet pas in de loop der jaren. De gemeente heeft gelijk. De tekst zal als volgt worden aangepast: “Voorgesteld wordt een eventueel restant bij de jaarrekening 2014 te verdelen over de regiogemeenten”.
Afkoop verplichtingen De gemeenten op Voorne Putten zijn er voorstander van om de periode van afwikkeling zo kort mogelijk te laten zijn en de mogelijkheden van afkoop van verplichtingen nadrukkelijk mee te wegen. Het uitgangspunt bij de liquidatie is om zoveel mogelijk dossiers afgerond te hebben ultimo 2014. De mogelijkheden voor afkoop worden in alle gevallen bekeken. Binnen de langlopende schuld Groenprojecten zijn hiervoor mogelijkheden gebleken en is inmiddels de verplichting voor PMR afgekocht. Met betrekking tot de subsidieverleningen Investeringsreserve zijn er aan de subsidieverlening voorwaarden verbonden die veelal een meerjarig karakter hebben. Inmiddels is er al een aantal subsidies ingetrokken omdat niet aan de subsidievoorwaarden is voldaan. Om geen ongelijkheid te laten ontstaan dienen de nog lopende subsidies volgens de voorwaarden te worden gerealiseerd en dit kan betekenen dat er nog een aantal jaren na liquidatie subsidies zullen moeten worden afgerekend.
Uitputting fondsen eind 2013 De gemeenten op Voorne Putten zijn van mening dat de activiteiten welke worden gefinancierd uit fondsen die eind 2013 zijn uitgeput, in 2014 geen vervolg dienen te hebben. De stadsregionale fondsen bevatten middelen van derden: van het Rijk, de provincie of gemeenten. Aan deze middelen zit veelal een verantwoordingsplicht vast. Als fondsen zijn uitgeput dan betekent dit dat er geen nieuwe verplichtingen meer kunnen worden aangegaan. Wel kan het zo zijn dat er in het kader van de verantwoordingsplicht van de middelen nog werkzaamheden dienen te worden verricht.
8
Bezittingen en overeenkomsten CMC/VOIL De gemeente Capelle aan den IJssel merkt op dat in het liquidatieplan staat dat met VOIL is afgesproken dat voor SR-IL activiteiten “in eerste instantie ad hoc gebruik gemaakt zal worden van herplaatsingskandidaten van de SR-IL”. Capelle wijst erop dat niet is beschreven hoe 'in eerste instantie', en 'ad hoc' zullen worden ingevuld. Zij vraagt op welke juridische basis het personeel van de SR-IL bij VOIL te werk gesteld zal worden. Capelle verzoekt om – ter beperking van de kosten die voor de inzet van VOIL gemaakt moeten worden en vanuit de belangen van het personeel in kwestie - de inzet van herplaatsingskandidaten van de SR-IL meer verplichtend aan VOIL op te leggen en daarvoor een juridische structuur te ontwikkelen. Wij hebben in het ontwerp-liquidatieplan het voornemen uitgesproken de liquidatie te laten uitvoeren door VOIL en de herplaatsing van medewerkers in het van-werk-naarwerk-traject te laten begeleiden door CMC. De begeleiding gebeurt conform het sociaal statuut 2013 van de gemeente Rotterdam, omdat de stadsregio voor zijn medewerkers de rechtspositionele regelingen van Rotterdam volgt. Hoe de samenwerking tussen het bestuur van de SR-IL, VOIL en CMC vorm zal krijgen, is op dit moment onderwerp van voorbereidend overleg met VOIL en CMC. Uiteraard zullen de afspraken worden uitgewerkt in een overeenkomst, waarbij wij rekening houden met de opmerkingen die door verschillende gemeenten zijn gemaakt. Wanneer de uitwerking van de afspraken in december zover gereed is dat wij daarover meer kunnen melden, zullen wij dat doen bij de aanbieding van het ontwerpliquidatieplan. Wanneer gemeenten na inwerkingtreding van het opheffingsbesluit (1-1-2015) overgaan tot intergemeentelijke samenwerking, is het aan de gemeenten om te beslissen of zij daarvoor voormalig medewerkers van de stadsregio inhuren. De gemeenten kunnen daartoe contracten met CMC afsluiten. De opbrengsten daarvan drukken de frictiekosten, hetgeen ten goede komt aan alle gemeenten in de voormalige stadsregio.
Alle gemeenten stemmen ermee in dat wij een overeenkomst sluiten met de afdelingen CMC en VOIL van de gemeente Rotterdam voor respectievelijk de begeleiding van herplaatsingskandidaten en de afwikkeling van de liquidatie van de stadsregio. Wel is de vraag gesteld (Lansingerland) of deze overeenkomsten de toets van Europese regelgeving kunnen doorstaan. Wij hebben over dit onderwerp advies ingewonnen bij een in aanbestedingsrecht gespecialiseerd advocaat. Kort samengevat leidt dit tot het volgende oordeel. Wij zullen in het ontwerp-liquidatieplan aandacht besteden aan de rechtmatigheid van deze constructie. De opdracht aan VOIL heeft betrekking op zogenaamde A-diensten, waarvoor in beginsel een aanbestedingsplicht geldt. Meer in het bijzonder vallen de diensten onder
9
de in Bijlage II A bij Richtlijn 2004/18/EG opgenomen categorie 9 (accountants en boekhouders).2 VOIL is een onderdeel is van de gemeente Rotterdam en bezit zelf geen rechtspersoonlijkheid. Een opdracht van de gemeente aan VOIL (zuivere inbesteding) kwalificeert niet als overheidsopdracht in de zin van het aanbestedingsrecht, wat betekent dat terzake geen aanbestedingsplicht geldt. Rest de vraag of het de stadsregio vrij staat de afwikkeling te laten uitvoeren door haar grootste deelnemer, de gemeente Rotterdam, of dat dit moet worden aangemerkt als een overheidsopdracht van de stadsregio aan de gemeente. In dat geval kan een beroep worden gedaan op de mogelijkheden voor publiek-publieke samenwerking die het Hof van Justitie van de EU heeft erkend in het zogenaamde Hamburg-arrest.3 De opdracht aan CMC heeft betrekking op zogenaamde B-diensten (categorie 22 van Bijlage IIB bij Richtlijn 2004/18/EG: Arbeidsbemiddeling).4 Voor deze diensten geldt in beginsel geen aanbestedingsplicht. Dit is slechts anders indien sprake is van een opdracht met een duidelijk grensoverschrijdend belang. Dat ligt niet erg voor de hand, aangezien de opdracht betrekking heeft op het herplaatsen van personeel in de regio Rotterdam. Een dergelijke opdracht lijkt voor buitenlandse dienstenverrichters niet interessant.
Huurcontract De gemeenten Barendrecht, Albrandswaard en Ridderkerk zijn van mening dat zodra het leegstandsrisico is ondervangen het reserveringsbedrag kan vrijvallen. Gedurende de liquidatie zal jaarlijks een herijking van de geschatte frictiekosten plaatsvinden. Op het moment dat zeker is dat een risico zich niet meer zal manifesteren dan zal dit verwerkt worden in de eerstvolgende herijking van de geschatte frictiekosten. Het Algemeen Bestuur van de SR-IL kan dan beslissen of de bijstelling van de frictiekosten aanleiding geeft om tot uitkering aan de gemeenten over te gaan. Wij zullen hierover een passage opnemen bij de reserve weerstandsvermogen in het ontwerp-liquidatieplan.
2 Meer in het bijzonder vallen de diensten onder de in Bijlage II A bij Richtlijn 2004/18/EG opgenomen categorie 9 (accountants en boekhouders). 3
In de lijst met veel gestelde vragen over het liquidatieplan, gepubliceerd op de website van de stadsregio, wordt meer ingegaan op de juridisch-technische details.
4 categorie 22 van Bijlage IIB bij Richtlijn 2004/18/EG: Arbeidsbemiddeling.
10
Per 1 januari 2014 opgezegde contracten De gemeenten op Voorne Putten vinden dat de kosten voor jaarcontracten die per 1 januari 2014 opnieuw moeten worden aangegaan binnen de reguliere exploitatie van 2014 vallen. Alle voor 2014 voorziene kosten maken onderdeel uit van de eerste wijziging begroting 2014. Er worden geen aanvullende kosten verwacht.
Obligatieportefeuille Meerdere gemeenten geven aan meer informatie nodig te hebben om tot een oordeel te komen of het opportuun is om de obligaties te verkopen dan wel deze tot het einde van de looptijd aan te houden. De BAR-gemeenten vragen daarbij om rekenvoorbeelden. De gemeente Vlaardingen vraagt naar hoe de renteopbrengsten tot het einde van de looptijden zich verhouden tot de koerswinst die momenteel gerealiseerd kan worden. Vlaardingen heeft dat beeld nu niet omdat de gemeente geen inzicht heeft in de rentepercentages. De gemeente Rotterdam gaat akkoord met het gestelde wat betreft het BDU-aandeel. Voor een definitief oordeel over het tijdstip van de verkoop van de in bezit zijnde obligaties, verzoekt de gemeente het Algemeen Bestuur tijdig voor de definitieve besluitvorming tot liquidatie de consequenties van de verschillende mogelijkheden voor te leggen, dat wil zeggen een beeld van de koerswinst bij directe verkoop (zoals nu reeds opgenomen in het ontwerp liquidatieplan), afgezet tegen de nominale waarde en renteopbrengsten bij expiratie. Tevens dient daarbij in ogenschouw te worden genomen de mogelijke extra kosten voor een latere datum van liquidatie. De gemeente Rotterdam verzoekt om indien er redenen zijn eerder dan ultimo 2014 te besluiten over het aanhouden dan wel aflossen van de obligatieportefeuille hierover te worden geïnformeerd. De gemeente Capelle aan den IJssel kiest ervoor, gelet op de onderkende financiële risico’s (schatkistbankieren, onzekerheden bij verkoop) bij de obligaties, om de obligaties tot en met het einde van de looptijd aan te houden en de hieruit voortvloeiende renteopbrengsten, als aanvullende buffer, aan de reserve weerstandsvermogen toe te voegen. De gemeente wil daarnaast graag een toelichting op de onderkende financiële risico’s met betrekking tot de obligaties en welke maatregelen worden genomen om deze te beperken. Wij begrijpen de onzekerheid van de gemeenten met betrekking tot de obligatieportefeuille. Helaas is het uit de aard der zaak niet mogelijk om de vragen sluitend te beantwoorden en alle onzekerheid weg te nemen. Wel kunnen wij inzicht bieden in de huidige waarde van de portefeuille (zie bijlage A) Zoals in het ontwerp liquidatieplan al is aangegeven, daalt de marktwaarde van de obligaties bij een gelijkblijvende marktrente gedurende de looptijd. In de koers zit immers de contante waarde van de nog te ontvangen rentebedragen verwerkt. Ook fluctueert de marktrente voortdurend. Sinds het uitbreken van de kredietcrisis zijn er weliswaar vele voorspellingen gedaan over het toekomstige verloop, maar die zijn niet betrouwbaar gebleken. Verder is de
11
lange rente weliswaar per saldo licht gestegen sinds dit voorjaar, maar een substantiële nieuwe daling (die in principe leidt tot een koersstijging van het aanwezige obligatiepakket) ligt gezien het huidige toch al zeer lage niveau niet voor de hand. In het ontwerp liquidatieplan is dan ook duidelijk aangegeven, dat de in de tabel berekende boekwinst uitsluitend als rekenvoorbeeld is bedoeld. De in het plan genoemde keuze om ultimo 2014 te verkopen of aan te houden tot het einde van de looptijd wordt dan ook niet primair bepaald door de dan geldende koerswaarde, maar is vooral afhankelijk van de hierna genoemde variabelen: 1. De resterende looptijd van de rechtstreeks hiermee samenhangende activiteiten (bv. de verwachte jaarlijkse uitputting van de investeringsreserve en het weerstandsvermogen). N.B. de belegde middelen moeten natuurlijk binnen de stadsregio beschikbaar blijven voor zover dat noodzakelijk is voor de financiering daarvan. 2. De feitelijke invoeringsdatum van het verplicht schatkistbankieren. Vooralsnog wordt uitgegaan van 1 januari 2014. 3. De feitelijke ontwikkeling van de marktrente tot 31 december 2014 en de dan geldende verwachtingen op middellange termijn. 4. De datum waarop de intrekking van de Wgr-plus van kracht wordt. Uit het voorgaande wordt duidelijk dat een vergelijking van de actuele beurswaarde en de renteopbrengsten tot het einde van de looptijd op dit moment geen praktisch doel dient. In het treasurystatuut van de stadsregio wordt, conform de wettelijke voorschriften, beschreven op welke wijze de risico’s van de financiële posities van de stadsregio’s worden gemanaged. De financiële gevolgen van het verplicht schatkistbankieren en de wijze waarop de stadsregio daarop anticipeert, worden uitgebreid toegelicht in de paragraaf Financiering van de eerste begrotingswijziging 2014, die naar verwachting in december a.s. door het algemeen bestuur zal worden vastgesteld. Eind 2014 moeten de gemeenten besluiten of de obligatieportefeuille ultimo 2014 wordt aangehouden of verkocht. Wij zullen in het voorstel dat dan aan het algemeen bestuur wordt voorgelegd uitvoerig de voors en tegens van beide opties toelichten. Wanneer de gemeenten dan kiezen voor het aanhouden van de portefeuille, zal de de SR-IL in zijn jaarrekeningen steeds de actuele waarde van de obligatieportefeuille uitvoerig behandelen.
Afwijking gemeenschappelijke regeling Jeugdzorg De gemeente Capelle aan den IJssel constateert dat het liquidatieplan ervan uitgaat dat als de Jeugdwet niet per 1 januari 2015 in werking treedt, de stadsregio in liquidatie de
12
taken op het gebied van de jeugdzorg zal moeten blijven verrichten. Zij wijst erop dat de taken dan door VOIL moeten worden verricht. De ‘Wet afschaffing plusregio’s’ maakt opheffing per 1-1-2015 mogelijk. De gemeente Capelle aan den IJssel heeft gelijk, dat een organisatie in liquidatie geen andere taken behoort te hebben dan in verband met opheffing. De SR-IL mag geen beleidsbeslissingen nemen, tenzij in het kader van de opheffing. Het liquidatieplan zal op dit punt worden aangepast. Mocht de door Capelle aan de IJssel geschetste situatie zich voordoen, wat wij niet verwachten, dan kan de stadsregio Rotterdam niet worden opgeheven per 1-1-2015. De overige plustaken zijn dan echter wel vervallen. De ‘Wet afschaffing plusregio’s’ voorziet in de mogelijkheid van een overgangsjaar 2015-2016. Het ministerie van BZK gaat er vanuit dat de Wgr-plusregio’s dat jaar gebruiken om af te bouwen. In het liquidatieplan van de stadsregio wordt geen rekening gehouden met dit overgangsjaar. Als het door Capelle aan den IJssel gesignaleerde risico daadwerkelijk optreedt, zullen wij de gemeenten consulteren over de consequenties voor (de liquidatie van) de stadsregio. Overigens geeft de parlementaire behandeling van de Jeugdwet ons geen aanleiding om te veronderstellen dat inwerkingtreding van de wet per 1-1-2015 niet gehaald wordt. Immers na het verschijnen van het ontwerp liquidatieplan heeft een ruime meerderheid in de Tweede kamer ingestemd met de wet en behandelt de Eerste Kamer de wet in het eerste kwartaal van 2014. Ongeacht de mogelijke uitkomst van het wetgevingstraject, komt de ondersteuning van de jeugdzorg niet in gevaar. Ook in de huidige situatie laat de stadsregio de Jeugdzorgtaken, op basis van een bestuurlijke overeenkomst en een mandaat, uitvoeren door het cluster Maatschappelijke Ontwikkeling van de gemeente Rotterdam. Hierin komt geen verandering wanneer de Jeugdwet onverhoopt nog niet in werking is getreden.
Tevens wordt het liquidatieplan voorgesteld voor de SR-IL, het aantal vergaderingen van het algemeen bestuur te verminderen van tenminste vier maal per jaar naar tenminste twee maal per jaar. Capelle aan den IJssel maakt zich zorgen of, uitgaande van de voornemens in het liquidatieplan en in afwachting van de inwerkingtreding van de Jeugdwet, de jeugdzorg op adequate wijze begeleid blijft worden en op de vraag of de democratische controle in dit kader gewaarborgd blijft. Capelle aan den IJssel stelt voor om af te zien van de versmalling van het dagelijks bestuur, gelet op de (financiële) belangen van de gemeenten bij de liquidatie van de stadsregio. Dit in combinatie met de vermindering van het aantal vergaderingen van het algemeen bestuur én het gegeven dat de stadsregio wellicht nog enige tijd verantwoordelijk is voor de jeugdzorg. De vergaderfrequentie van het algemeen bestuur wordt weliswaar verlaagd naar tweemaal per jaar, maar indien de voorzitter of het dagelijks bestuur dit nodig oordeelt kan vaker worden vergaderd. Ook kan tenminste éénvijfde van de AB-leden onder opgaaf van redenen verzoeken om vaker te vergaderen. Versmalling van het dagelijks bestuur is aan de orde omdat bij opheffing per 1-1-2015
13
geen nieuw beleid meer ontwikkeld wordt en het slechts gaat om afhandeling van verplichtingen op bestaande verordeningen, beschikkingen en overeenkomsten. Behalve voor de portefeuille middelen is er dus geen rol voor een inhoudelijke portefeuille. Het dagelijks bestuur zal bestaan uit een voorzitter, een portefeuillehouder middelen en nog een derde db-lid. De financiële controle door gemeenten zal plaatsvinden via het algemeen bestuur van de stadsregio in liquidatie, waaraan jaarrekening en begroting ter besluitvorming worden voorgelegd.
Beëindiging overeenkomsten De gemeente Vlaardingen verzoekt om nadere informatie over in hoeverre het opzeggen van contracten en het intrekken van verordeningen consequenties hebben voor de gemeenten. De vraag richt zich met name op onderdelen uit contracten die gemeenten geacht worden nu zelf te regelen. Ook wordt de vraag gesteld of gemeenten verordenende bevoegdheden terugkrijgen? In de loop van 2014 zullen wij zoveel mogelijke verordeningen en overeenkomsten intrekken en afronden. Waar dat consequenties heeft voor de gemeenten zullen wij dit uiteraard met hen afstemmen. Subsidieverordeningen gaan niet over naar gemeenten. Voor de regionale huisvestingsverordening zijn met de gemeenten en de provincie reeds afspraken gemaakt.
Verdere procedure De Nota van beantwoording op de reacties van de gemeenteraden op het ontwerp liquidatieplan wordt na bespreking in het dagelijks bestuur op 13 november 2013 toegezonden aan de gemeenten in de stadsregio en besproken in de portefeuillehoudersoverleggen. Het ontwerp liquidatieplan wordt in het licht van actuele ontwikkelingen en de reacties van de gemeenteraden geactualiseerd en behandeld door het dagelijks bestuur op 11 december 2013. Daarna wordt het ontwerp liquidatieplan met de Nota van beantwoording, Nota van wijzigingen en het advies van de ondernemingsraad en de reactie van de algemeen directeur van de stadsregio daarop, aangeboden aan het algemeen bestuur. In januari 2014 adviseren de portefeuillehoudersoverleggen over het ontwerp-liquidatieplan. Het algemeen bestuur stelt het liquidatieplan vast in zijn laatste vergadering voor de gemeenteraadsverkiezingen, op 12 februari 2014.
14
Bijlage A
Tegenpartij
Rating
Jaar
Nominaal
Aangekocht
Afgelost
Afgelost
Nominaal
Koers
Koers
(Dis)agio
Afschrijvingen
Afschrijvingen
(laatste)
bedrag per
in
in
in
bedrag per
2-7-2013
waarde
per
en correcties
en correcties
per
aflossing
31-12-2011
2012
2013
2014
31-12-2014
2013
2014
31-12-2014
Rabobank Nederland
AA-
2014
ING Bank N.V. (staatsgarantie)
AAA
2014
Abbey National (covered)
AAA
2014
Cades
AA+
2014
Europese Unie
AAA
2014
Bank Nederlandse Gemeenten
AAA
2015
Nederlandse Waterschapsbank
AAA
2015
Kreditanstalt für Wiederaufbau
AAA
2015
Wereldbank
AAA
2015
RBS (covered)
AAA
2015
Crédit Foncier (covered)
AAA
2016
ING Bank N.V. (covered)
AAA
2016
Europese Unie
AAA
2016
Rabobank Nederland
AA-
2016
Vlaamse Gemeenschap
AA
2016
Europese Investeringsbank
AAA
2016
Swedbank Hypotek (covered)
AAA
2016
NIBC (staatsgarantie)
AAA
2014
Leaseplan (staatsgarantie)
AAA
2014
Leaseplan (staatsgarantie)
AAA
2014
Rabobank Nederland
AA-
2015
Cades
AA+
2015
Europese Investeringsbank
AAA
2015
Europese Unie
AAA
2016
Bank Nederlandse Gemeenten
AAA
2016
TOTAAL-GENERAAL
5.000.000 5.000.000 5.000.000 5.000.000 5.000.000 5.000.000 5.000.000 5.000.000 5.112.920 5.000.000 7.500.000 7.500.000 7.500.000 7.500.000 7.500.000 5.000.000 5.000.000 -
2.500.000 2.500.000 5.000.000 4.800.000 200.000 7.000.000 5.000.000 7.500.000 7.000.000 7.500.000
5.000.000 -
5.000.000 5.000.000 5.000.000 5.000.000 5.000.000 4.800.000 200.000 -
97.612.920
49.000.000
5.000.000
30.000.000
31-12-2012
(Dis)agio
-
-
93.254
87.953
5.301
0-
-
-
75.328
75.328
-
0-
-
-
8.600
5.749
2.851
0
-
-
146.853
80.847
66.006
0
-
-
90.424
48.824
41.600
41.060
20.117
20.117
0-
5.000.000
103,84
5.192.000
826
7.500.000
103,74
7.780.500
21.299
8.784
8.784
3.731
5.000.000
106,30
5.315.000
131.315
52.382
52.382
26.551
5.112.920
98,78
5.050.542
352.913-
118.831-
118.831-
115.251-
5.000.000
105,61
5.280.500
50.051
18.379
18.379
13.293
7.500.000
106,38
7.978.500
60.691
19.903
19.903
20.885
7.500.000
106,45
7.983.750
32.260
10.168
10.168
11.924
7.500.000
108,49
8.136.750
217.776
66.685
66.685
84.406
7.500.000
109,09
8.181.750
239.961
71.733
71.733
96.495
7.500.000
109,03
8.177.250
164.563
46.311
46.311
71.941
5.000.000
106,77
5.338.500
20.525
5.798
5.798
8.929
7.500.000
108,85
8.163.750
209.874
55.753
55.753
98.368
-
-
155.846
123.125
32.721
0
-
-
146.016
105.120
40.896
-
-
6.139
4.420
1.719
0-
7.000.000
103,88
7.271.600
115.579
54.294
54.294
6.991
5.000.000
105,83
5.291.500
190.428
82.256
82.256
25.916
7.500.000
106,09
7.956.750
280.905
100.717
100.717
79.471
7.000.000
106,30
7.441.000
213.559
62.359
62.359
88.841
7.500.000
104,57
7.842.750
45.328
12.421
12.421
20.486
118.382.392
2.404.720
1.100.595
760.323
543.802
111.612.920
15
BIJLAGE B
Inleiding
Taken
Personeel
Albrandswaard
Bezittingen & Overeenkomsten Idem als Ridderkerk
Financiën
Afwijking GR
Idem als Ridderkerk Plus Voorstel algemene reserve aanwenden voor aanvulling investeringsreserve tot benodigd bedrag om alle ingediende projecten (A en B-lijst) te honoreren indien zij voldoen aan criteria..
Barendrecht
Ridderkerk
Opmerking over kansen 60+ op arbeidsmarkt doet geen recht aan deze groep.
Idem als Ridderkerk
Idem als Ridderkerk
Liquidatie obligatieportefeuille meer inzichtelijk maken voor gemeenten.
Restsaldo € 8,6 mln investeringsreserve in 2014 inzetten voor “uitgelezen mogelijkheden”.
Rersevering kantoorlocatie laten vrijvallen bij ver-vallen leegstandsrisico.
Saldo algemene reserve ad € 1 mln in 2015 uitkeren aan gemeenten.
Krimpen a.d. IJssel
16
Inleiding Capelle a. d. IJssel
Taken
Personeel Niet duidelijk is op welke juridische basis personeel van de SR-IL bij VOIL te werk gesteld zal worden. Onduidelijk is wat “ad hoc” en “in eerste instantie” in dit kader betekent. Verzoekt het DB de inzet van herplaatsingskandidaten van de SR meer verplichtend aan VOIL op te leggen en daarvoor een juridische structuur te ontwikkelen. Uitgangspunt van het liquidatieplan is dat het personeel op het gebied van het taakveld Verkeer & Vervoer dat uit de BDU wordt betaald geheel overgaat naar de VA. Van een deel van de andere mede-werkers wordt verwacht dat deze wellicht een taak zullen krijgen bij de VA dan wel de MRDH. Haaglanden heeft dezelfde verwachting. De vraag is of de MRDH en de VA alle genoemde
Bezittingen & Overeenkomsten Obligaties tot eind van de looptijd aanhouden en opbrengsten toevoegen aan reserve weerstands-vermogen. Risico’s beschrijven mbt obligatieportefeuille incl. risico-beperkende maatregelen.
Financiën
Afwijking GR
Saldo investeringsreserve €8,6 mln aan gemeenten uitkeren.
Onzekerheid over invoering wet JZ per 1-12015 maakt het onzeker of SR dan in liquidatie kan gaan. Verzoekt reactie DB.
Waarborghypotheek jzinstellingen en fonds JZ € 2.2 mln. Overhevelen naar GR JZ i.o.
Verzoekt DB SR-IL niet te versmallen gelet op de financiële belangen van de gemeenten, de vermindering van vergaderingen AB en mogelijk latere invoering van de Jeugdwet. Verzoekt visie DB op adequate begeleiding JZ en waarborging democratische controle ingeval SR in liquidatie is en de Jeugdwet nog niet in werking is getreden.
17
Inleiding
Taken
Personeel
Bezittingen & Overeenkomsten
Financiën
Vraag of inzet van VOIL en CMC gemeenteraad aan-bestedingsplichtig en zo ja of de EU-regels door de SR zijn gevolgd.
Akkoord met omvang reserve weerstandsvermogen; verwacht positief saldo.
Afwijking GR
personeelsleden van de beide plusregio's in dienst zullen nemen. Dit leidt tot de vraag of de frictiekosten voor het personeel wel realistisch berekend zijn. Het is verder ten zeerste aan te bevelen dat de SR zodra de mogelijk-heid daartoe bestaat hierover met de MRDH / VA overlegt. Vraagt visie DB op deze waarnemingen. Lansingerland
Steun voor strikte scheiding taken die MRDH overneemt en taken die voor de SR vervallen.
Terugbetaling saldo omslagfonds moet worden uitbetaald naar rato van inleg.
Rotterdam
Gemeenten beslissen hoe vervallen SR taken ruimte, wonen, groen, milieu en duurzaamheid (op (sub)regionaal niveau) worden opgepakt. Sommige taken kunnen door Rotterdam
Eens met systematiek reserve weerstandsvermogen en inzet CMC/VOIL. Frictie-koten personeel zouden beperkt moeten worden tot maximaal € 3 mln.
Tijdig informeren wijzigingen in obligatieportefeuille. (navragen Evert)
BDU-middelen voor jeugdzorg niet terug naar gemeenten maar naar GR Jeugdzorg i.o. Eens met overdracht resterende middelen duurzaamheid ultimo 2014 naar gemeenten. Moet geregeld zijn bij jaarrekening 2014.
18
Inleiding
Taken
Personeel
Bezittingen & Overeenkomsten
worden opgepakt, die daarvoor de extra regionale bijdrage beschikbaar houdt.
Vlaardingen
Maassluis
Afwijking GR
Terughoudendheid betrachten bij inzet investeringsreserve in 2014.
Gaat ervan uit dat alle taken op het gebied van verkeer en vervoer + middelen, subsidies, bestuurlijke toezeggingen overgaan naar MRDR Schiedam
Financiën
.
Geen opmerkingen, akkoord met het liquidatieplan Verzoekt actieve regie van de SR bij overdracht van vervallen taken naar gemeenten en het bevorderen van samenwerking.
Bepleit platform voor gemeenten om samenwerking vervallen taken ruimte, wonen en groen voort te zetten.
Principieel bezwaar tegen passage p.15 Dat alle medewerkers verkeer en vervoer meegaan naar de Vervoerregio. Plaatsing zou moeten gebeuren op basis van een formatieplan waarbij de huidige medewerkers van de SR en Haaglanden die aan de kwalificaties voldoen bij voorkeur worden geplaatst.
Eens met voorstellen voor bezittingen en overeenkomsten. Onduidelijk is of en hoe beëindiging van overeenkomsten gevolgen kunnen hebben voor gemeenten. Verzoek om nadere toelichting. Liquidatie obligatieportefeuille meer inzichtelijk maken voor gemeenten.
Onderzoeken over in 2014 aan gemeenten een voorschot kan worden betaald uit resterende middelen. Uiterste terughoudendheid bij inzet middelen uit investeringsreserve betrachten. Waarborghypotheek jzinstellingen en fonds JZ € 2.2 mln. Overhevelen naar GR JZ i.o.
Geen subsidies uit investeringsreserve naar projecten die ook na 2015 in uitvoering zijn. Saldo terug naar de
19
Spijkenisse
Inleiding
Taken
Personeel
Bezittingen & Overeenkomsten
Belang positie PZH bij VA.
Toedeling taken akkoord.
Bezien hoe (voormalige) medewerkers SR adviesrol kunnen spelen bij oppakken taken door gemeenten.
Inzet VOIL en CMC akkoord.
Bij wijziging wetsontwerp gemeenten informeren over consequenties liquidatieplan.
Afkoop verplichting moet optie zijn voor SRIL. Liquidatieplan noemt 11-13 als einddatum. Contracten 2014 moeten binnen begroting van dat jaar worden gedekt. Liquidatie obligatieportefeuille meer inzichtelijk maken voor gemeenten.
Financiën
Afwijking GR
gemeenten. Reserve voor frictiekosten is erg hoog. Verzoek analyse gemeente-secretarissen. Bij toevoeging aan reserve weerstandsvermogen gemeenten raadplegen. Frictiekosten Jeugd-zorg niet ten laste van SR of SR-IL. Akkoord met voor-stel investerings- reserve en resultaat van € 8,6 mln per 1-1-15. Niet akkoord met nieuwe voor-stellen t.l.v. resultaat. Activiteiten gefinancierd uit fondsen niet vervolgen in 2014.
Bernisse
Idem als Spijkenisse
Brielle
Idem als Spijkenisse
Hellevoetsluis
Idem als Spijkenisse
Westvoorne
Idem als Spijkenisse
20
21
NOTA VAN WIJZIGINGEN BIJ HET DEFINITIEVE ONTWERP LIQUIDATIEPLAN In deze nota van wijzigingen wordt een kort overzicht gegeven van de aard van deze wijzigingen die zijn doorgevoerd in het ontwerp liquidatieplan ten opzichte van het concept ontwerp dat in het najaar is behandeld door de gemeenten in de stadsregio Rotterdam. In deze nota wordt een kort overzicht gegeven van de aard van deze wijzigingen. Het betreft hier inhoudelijke wijzigingen. Redactionele aanpassingen worden niet nader toegelicht. Voorbehoud In de inleiding is een algemeen voorbehoud opgenomen. Het liquidatieplan is immers opgesteld aan de hand van wat nu bekend is over de toekomst. Wijzigingen in wetsvoorstellen, uitgangspunten en verwachtingen kunnen aanleiding zijn het liquidatieplan te wijzigen. Als dit aan de orde is wordt hierover overlegd met de gemeenten. Het voorbehoud betreft ook de beoogde rol van VOIL en CMC omdat met deze organisaties nog uitvoeringsovereenkomsten moeten worden gesloten. Opmerkingen en vragen van gemeenten In de nota van beantwoording naar aanleiding van vragen en opmerkingen van gemeenten over het concept ontwerp liquidatieplan is expliciet aangegeven in welke gevallen een vraag of bemerking aanleiding heeft gegeven tot een wijziging in het ontwerp-liquidatieplan. Deze wijzigingen zijn doorgevoerd in het definitieve ontwerp liquidatieplan. De wijzigingen worden niet nogmaals benoemd in deze nota van wijzigingen. Uitvoeringstechnische details Het detailniveau op de verschillende onderwerpen in het concept ontwerp liquidatieplan was erg verschillend. Het liquidatieplan heeft tot doel om de uitgangspunten en grote lijnen met betrekking tot de liquidatie uit ze zetten en vast te leggen. Uitvoeringstechnische details zijn daarom in het definitieve ontwerp liquidatieplan zoveel mogelijk achterwege gelaten. Wetgevingstraject Op 14 november is een brief van minister Plasterk gepubliceerd waarin hij een nadere toelichting op zijn nota ‘Bestuur in samenhang’ geeft naar aanleiding van de door de Eerste Kamer aangenomen motie Vliegenthart. Op 20 november publiceert de minister een nota van beantwoording naar aanleiding van vragen die de Tweede Kamer heeft gesteld over de ‘Wet afschaffing plusregio’s’. Tevens publiceert hij een nota van wijzigingen ten aanzien van het wetsontwerp. In beide nota’s bevestigt de minister de opheffingsdatum Wgr-plus per 1 januari 2015. Inhoudelijk zijn er geen principiële wijzigingen ten opzichte van het op 17 juni 2013 gepresenteerde wetsontwerp. De nota van wijzigingen van het wetsontwerp bevat slechts technische correcties. Inhoudelijk is er niets gewijzigd. Wel geeft de minister in zijn stukken wel verduidelijkingen die relevant zijn voor het liquidatieplan. Het definitieve ontwerp liquidatieplan is tekstueel afgestemd op de meest recente stukken die het Kabinet heeft gepubliceerd over de opheffing van de plusregio’s (peildatum 11 december 2013). Jeugdzorg In de nota van beantwoording aan de Tweede Kamer van minister Plasterk van 20 november 2013, maakt de minister duidelijk dat het kabinet geen koppeling wenst tussen de Jeugdwet en de intrekking van de ‘Wet afschaffing plusregio’s’. Wanneer de Jeugdwet niet per 1 januari 2015 in werking is getreden, wat het Kabinet niet verwacht, dan moeten de drie voormalige Randstedelijk plusregio’s als gewone gemeenschappelijke regeling worden voortgezet en de jeugdzorg blijven doen, totdat de Jeugdwet wel in werking is getreden. In het liquidatieplan is de tekst hierop aangepast.
Mocht dit zich voordoen dan zal hierover zo spoedig mogelijk in overleg getreden worden met de deelnemende gemeenten. Procedure Opheffingsbesluit In de procedure van het opheffingsbesluit bleek een inconsistentie te zitten. De procedure is zodanig aangepast, dat opheffing per 1-1-2015 mogelijk is. Dat kan betekenen dat de consultatietijd voor gemeenten bekort moet worden. Wanneer dit zich onverhoopt voordoet, wordt hiertoe eerst een voorstel aan de gemeenten voorgelegd. VOIL en CMC VOIL en CMC zijn de beoogde uitvoeringsorganisaties voor taken van de SR-il, respectievelijk de begeleiding van herplaatsingskandidaten. Met beide organisaties moeten uitvoerings-overeenkomsten worden gesloten. In het definitieve ontwerp liquidatieplan zijn de teksten in overeenstemming gebracht met deze beoogde rol. Verordeningen/ afwijking van de GR Artikel 36, tweede lid van de GR betreft de mogelijkheid om bij verordening een vergoeding van het dagelijks bestuur te regelen. Dit lid was ooit in het leven geroepen voor het geval dat een gemeenteraadslid in het dagelijks bestuur plaats zou nemen. Collegeleden hoeven immers geen vergoeding te krijgen, zij worden al betaald door de gemeente. Dit lid kan komen te vervallen omdat er in de praktijk geen gebruik van wordt gemaakt. De teksten in paragraaf 5.3 en 7.4 zijn hierop aangepast. Tevens is ter verduidelijking benadrukt, dat elke wijziging of intrekking van een verordening aan het AB ter besluitvorming zal worden voorgelegd. Actualisatie financiën In hoofdstuk 6 financiën en in bijlage 1 Liquidatiebegroting van het ontwerp liquidatieplan zijn de uitkomsten van de 2e bestuursrapportage 2013, de eerste wijziging begroting 2014 en de subsidieverlening investeringsreserve jaarschijf 2014 verwerkt. Het effect hiervan op de reserves, fondsen en langlopende schuld van de stadsregio, is als volgt: Het bedrag wat ultimo 2013 als onverplicht deel in de investeringsreserve resteert stijgt met € 1,7 miljoen van 8,6 miljoen tot 10,3 miljoen; Het geraamde saldo per 31-12-2014 van de reserve weerstandsvermogen stijgt met € 0,5 miljoen van € 12,5 miljoen tot € 13,0 miljoen; Er zullen in 2014 nog afschrijvingen op investeringen in software plaatsvinden ten laste van de reserve doorlopende activiteiten. Dit betreft een verschuiving van 2013 naar 2014 en heeft geen consequenties voor het geraamde saldo van deze reserve; Het restant in het fonds Groene Verbinding daalt met € 0,2 miljoen van € 11,7 miljoen naar € 11,5 miljoen; Binnen het fonds Luchtkwaliteit vindt een verschuiving plaats tussen 2013 en 2014 vanwege het eerder verantwoorden van de subsidieregeling verschoning binnenvaart. Dit heeft geen consequenties voor het geraamde saldo van het fonds; Het bedrag wat ultimo 2013 resteert in het fonds Jeugdzorg daalt met € 0,4 miljoen van € 2,2 miljoen tot € 1,8 miljoen. De tabel bij het onderdeel Langlopende schuld in hoofdstuk 6 is aangepast. De termijnen PMR zijn inmiddels afgekocht en de vrijval van het onderdeel Kreken Voorne Putten is vastgesteld door het algemeen bestuur. Waar in het concept ontwerp liquidatieplan nog werd gesproken van een mogelijke meevaller van € 540.000 is er nu daadwerkelijk sprake van een restant van die grootte. Daarnaast is er een aantal opmerkingen van de gemeenten verwerkt in het ontwerp liquidatieplan: - Een eventueel restant van de reserve duurzaamheid zal bij de jaarrekening 2014 worden verdeeld over de regiogemeenten.
-
Jaarlijkse herijking van de frictiekosten.
Investeringsreserve De passage over de investeringsreserve in hoofdstuk 6 (6.2.1) is aangepast. Het betreft de punten 1 en 4 die zijn komen te vervallen. Punt 1 betrof de verhoging van de jaarschijf 2014 op het terrein van economische herstructurering van bedrijventerreinen. Het algemeen bestuur heeft op 9 oktober 2013 ingestemd met dit voorstel. Met de verlening van de subsidies investeringsreserve jaarschijf 2014 is ook de verplichting zoals genoemd onder punt 4 inzake PMR komen te vervallen. De samenvattende tabel bij het hoofdstuk 6 Financiën is op basis van het voorgaande ook gewijzigd.
stadsregio Rotterdam t.a.v. mevr. mr. M.C. Jansen MPA Postbus 21051 3001 AB ROTTERDAM
Rotterdam, 11 oktober 2013 Onze referentie: 132358
Geaclite mevrouw Jansen, Op 11 juli 2013 heeft de ondernemingsraad van de stadsregio Rotterdam (hierna te noemen: OR) het ontwerp-liquidatieplan ter advisering ontvangen. U heeft de OR gevraagd advies uit te brengen over het ontwerp-liquidatieplan. Naar aanleiding van uw adviesaanvraag heeft de OR op 4 september 2013 per brief om aanvullende informatie gevraagd om met name de personele consequenties beter in beeld te krijgen. Op 12 september j l . hebben wij uw schriftelijke reactie daarop ontvangen. Samengevat hebben de volgende overwegingen een belangrijke rol gespeeld bij onderstaand advies: 1. 2. 3.
4.
5.
6. 7.
Het ontwerp-liquidatieplan loopt vooruit op het wetgevingsproces en op de oprichting van de metropoolregio; Het ontwerp-liquidatieplan is teveel gebaseerd op onzekere verwachtingen en aannames; De scheiding tussen het proces van liquidatie van de stadsregio en oprichting van de metropoolregio, waaronder de vervoersautoriteit, is onhoudbaar en getuigt zowel bestuurlijk als in de uitvoering van slecht werkgeverschap; Onze vragen over onduidelijkheden en gebreken in het voorgenomen besluit zijn niet afdoende beantwoord. Dat maakt het onmogelijk om een kwalitatief goed advies uit te brengen; Er is ten onrechte geen sociaal plan opgesteld voor de liquidatie van de stadsregio, waarin ten aanzien van personeelsleden een bestemmingsbeslissing is opgenomen. De relevante artikelen uit de in 2004 met de gemeente Rotterdam gesloten ontvlechtingsovereenkomst zijn onverkort van toepassing; De rol van het georganiseerd overleg is miskend; Het vigerende sociaal statuut Rotterdam 2013 is onvoldoende toegerust op dit liquidatieproces en doet afbreuk aan de positie van de medewerkers. Dientengevolge dient een aanvullend sociaal plan te worden opgesteld;
8.
De OR is niet of onvoldoende betrokken geweest bij de totstandkoming van het ontwerpliquidatieplan, onder meer waar het gaat om het adviesrecht m.b.t. het inschakelen van externe deskundigen en de klaarblijkelijk reeds gemaakte keuzes voor VOIL en CMC; 9. Er is tot nu toe geen inzicht gegeven in de concrete inrichting van het van werk naar werktraject van herplaatsingskandidaten en de faciliteiten in dit kader; 10. Het mens volgt taak-principe wordt door u op ontoelaatbare wijze uitgehold; 1 1 . De medezeggenschap moet na de beoogde liquidatiedatum blijven voortbestaan; 12. De medezeggenschapsrechten van de OR blijven onverkort van kracht. Onder meer dient elke wijziging van het voorgenomen besluit vooraf ex artikel 25 lid 1 WOR ter advies- dan wel instemmingsverlening aan de OR te worden voorgelegd. Ook in het kader van de oprichting van de metropoolregio, waaronder de vervoersautoriteit, komt de OR een rol toe.
De OR kan dan ook niet a n d e r s dan een negatief a d v i e s uitbrengen over het voorgelegde ontwerp-liquidatieplan. Ter verdere toelichting op dit advies treft u onderstaand ons gedetailleerd commentaar aan. Voorgenomen besluit prematuur, onvoldoende concreet en onvoldoende duideliik Uit artikel 25 lid 1 WOR en artikel 25 lid 3 WOR volgt dat een voorgenomen besluit voldoende concreet moet zijn en dat een overzicht moet worden verstrekt van de beweegredenen voor het besluit, alsmede de gevolgen die het besluit voor de in de onderneming werkzame personen zal hebben en de naar aanleiding daarvan voorgenomen maatregelen. Aan deze vereisten voldoet het voorgenomen besluit niet. Wetgevingsproces Op basis van artikel 110 van de huidige Wet Gemeenschappelijke Regelingen, kan opheffing van de plusregio slechts bij wet gebeuren. Inmiddels is er een wetsvoorstel daartoe bij de Tweede Kamer ingediend. Het kabinet streeft er naar om de wet per 1 januari 2015 in werking te laten treden. Uiterlijk op 1 januari 2016 moeten, naar actuele verwachtingen, de plusregio's zijn opgeheven. Het besluitvormingstraject hiervoor in de Tweede en Eerste Kamer moet echter nog volledig worden doorlopen en zal op basis van de actuele verwachtingen eerst kort voor het zomerreces van de beide Kamers in 2014 zijn afgerond. De uitkomst daarvan is ongewis, mede gezien de ingewikkelde discussie rond de herijking van het binnenlands bestuur en het ontbreken van een positief advies vanuit de Raad van State. Het is nog volstrekt onduidelijk welke aanpassingen het wetsvoorstel zal ondervinden en of het wetsvoorstel überhaupt zal worden aangenomen. Het voorgenomen besluit loopt daarmee vooruit op het wetgevingsproces en de landelijke politieke besluitvorming. U geeft dan ook in uw voorgenomen besluit aan dat het ontwerp-liquidatieplan zal worden aangepast als er zich in het wetgevingsproces veranderingen voordoen die van belang voor het liquidatieplan. U geeft bovendien aan dat het voorlopige liquidatieplan de onderwerpen op fioofdiijnen regelt. Hiermee geeft u al aan dat het voorgenomen besluit onvoldoende is geconcretiseerd en ondeugdelijk is onderbouwd. In het voorliggende plan ontbreekt ook een goede onderbouwing van de beslissing om nu al (ruim een jaar vóór de voorgenomen liquidatiedatum) het bestuurlijke vaststellingstraject in te gaan. Het is immers op zijn minst opmerkelijk, dat het besluitvormingsproces ter zake binnen de stadsregio Rotterdam vooruitloopt op de landelijke politieke besluitvorming. De OR zet grote vraagtekens bij het nemen van het besluit voordat het wetgevingsproces is afgerond. Onder het personeel bestaat bovendien hierdoor veel (onnodige) onrust.
I^etropooivorming Daarnaast is nog maar zeer beperkt duidelijk of en zo j a , hoe en in welke mate en onder welke voorwaarden de overgang van de medewerkers naar de metropoolregio/vervoersautoriteit wordt ingevuld en welke werkzaamheden daadwerkelijk worden beëindigd dan wel worden overgenomen door de metropoolregio dan wel andere overheden. De wetgever heeft dan ook nog niet besloten welke wettelijke taken komen te vervallen en welke wettelijke taken worden herverdeeld. Het voorgenomen besluit maakt geen duidelijk onderscheid tussen de wettelijke en niet-wettelijke taken. Het is nog onbekend welke taken de gemeenten precies naar de metropoolregio willen overhevelen. Slechts ten aanzien van de vervoersautoriteit bestaat er enige mate van helderheid omtrent taken en personele bezetting. Maar ook hieromtrent is het proces nog in volle gang. Het is immers aan de gemeenten om (als de stadsregio bij wet is opgeheven) te bepalen op welke wijze zij vorm willen geven aan de uitvoering van taken. Bovendien geldt dat een dergelijke vervoersautoriteit nog geen enkele grondslag heeft. Immers, het wetsvoorstel geeft aan dat de verkeers- en vervoerstaken naar de provincies gaan. Voor de Vervoersautoriteit kan een uitzondering worden gemaakt via een Algemene Maatregel van Bestuur (hierna te noemen: AMvB). De wijziging van de Wet Gemeenschappelijke Regelingen staat nog volop ter discussie, laat staan dat er op korte termijn een AMvB ontstaat. Desalniettemin gaat het voorgenomen besluit er vanuit dat een deel van het personeel van de stadsregio over zal gaan naar de vervoersautoriteit. Er wordt voor deze groep dan ook geen rekening gehouden met frictiekosten, die anders aanzienlijk hoger zullen zijn. Voorts buigen de gemeenten zich op dit moment nog over de oprichting van de metropoolregio. Een gemeenschappelijke regeling is nog niet tot stand gekomen. Sctieiding proces iiquidatie
stadsregio en oprichting
metropoolregio
onhoudbaar
De nadrukkelijke scheiding tussen liquidatie van de stadsregio Rotterdam en de inrichting van de metropoolregio/vervoersautoriteit wordt in de praktijk naar believen geïnterpreteerd en uitgevoerd. De processen kunnen dan ook niet los van elkaar worden gezien. Dit blijkt onder meer uit de volgende omstandigheden. De bestuurders van de stadsregio Rotterdam en stadsgewest Haaglanden hebben namens de stadsregio respectievelijk het stadsgewest op 6 april 2011 een intentieverklaring getekend tot oprichting van de vervoersautoriteit; De voorzitters van de stadsregio en het stadsgewest hebben (in die hoedanigheid) bij brief van 1 mei 2012 het zienswijzedocument Metropoolregio Rotterdam-Den Haag aan de gemeenten aangeboden; Inrichtingskosten van de vervoersautoriteit worden uit de Brede Doeluitkering Verkeer en Vervoer bekostigd en mede als gevolg daarvan door de stadsregio Rotterdam en het stadsgewest Haaglanden gesanctioneerd (bv. de externe ondersteuning voor de inrichting van het functiegebouw en de financiële functie door resp. bureau Leeuwendaal en Ernst & Young); Twee afdelingshoofden van de stadsregio maken onderdeel uit van het kwartiermakerteam van de Vervoersautoriteit; Er is afgesproken dat een deel van het personeel van de stadsregio wordt geplaatst bij de vervoersautoriteit. Daarbij speelt het sociaal statuut Rotterdam een rol; De vervoersautoriteit wordt gepresenteerd als rechtsopvolger voor wat betreft de verkeeren vervoerstaken van de stadsregio en het stadsgewest. Conform het ingediende wetsontwerp geeft u dan ook in uw brief van 12 september 2013 aan dat "de vervoersautoriteit de taken, bevoegdheden en middelen overneemt"; De metropoolregio zal volgens uw e-mail van 17 juli 2013 in de plaats treden van de stadsregio's in het samenwerkingsverband Zuidvleugel, voor zover dat past binnen de nog vast te stellen taken van de metropoolregio;
Volgens uw e-mail van 27 februari 2013 is niet uitgesloten dat bestuurders en medewerkers van de stadsregio meewerken en -denken aan de opbouw van de Metropoolregio. "Wat daar wordt opgebouwd heeft immers consequenties voor onze afbouw"; In uw e-mail van 17 juli 2013 geeft u aan dat de MRDH/VA-organisatie uiterlijk 1 juli 2014 operationeel moet zijn. "Indien de afschaffingswet dan nog niet in werking is getreden, wordt begonnen met de MRDH/VA-organisatie onder de vigeur van de stadsregio's". De scheiding tussen de liquidatie van de stadsregio en de inrichting van de metropoolregio/vervoersautoriteit kan derhalve geen stand houden. De OR heeft u daar, onder meer bij brief van 24 september 2012, al op gewezen. De OR heeft toen aangegeven dat de activiteiten van de nieuw te vormen metropoolregio voor een groot deel zullen bestaan uit het samenvoegen van de werkzaamheden/activiteiten van de huidige stadsregio's. Daarmee is sprake van een reorganisatie c.q. fusie c.q. overdracht van activiteiten. Het baart ons zorgen dat het inzetten van menskracht vanuit de stadsregio bij de nieuw te vormen Metropoolregio voor een groot deel buiten beeld blijft. Dit terwijl de medewerkers van de stadregio's kennis en expertise hebben in regionale samenwerking. Gemeenten hebben daar herhaaldelijk hun tevredenheid over uitgesproken. De OR acht het daarom van groot belang dat er bij een nieuw te vormen metropoolregio maximaal ingezet wordt op overdracht van het personeel van de stadsregio naar de nieuw te vormen organisatie. Zeker nu het nota bene ook nog hun eigen werkzaamheden betreffen. U blijft daarentegen proberen de processen van de af- en opbouw nadrukkelijk te scheiden. Deze kunstmatige scheiding veroorzaakt hogere liquidatie- en opbouwkosten dan nodig. Immers, het ontslag van het personeel van de stadsregio leidt tot hoge frictiekosten die kunnen worden voorkomen door plaatsing in de metropoolregio en/of bij de onderliggende gemeenten. De kennis van het personeel van de stadsregio wordt voorts vooralsnog maar zeer beperkt en selectief ingezet ten behoeve van de oprichting van de metropoolregio. De OR constateert veel afbreukrisico's in het proces, er lijken geen terugvalopties te bestaan. Er wordt nu al sterk ingezet op liquidatie terwijl er nog geen nieuwe gemeenschappelijke regeling tot stand is gekomen. Bovendien brengt de nadrukkelijke scheiding veel onnodige onzekerheid met zich mee over de gevolgen voor het personeel van de stadsregio Rotterdam. Dat getuigt zowel bestuurlijk als in de uitvoering van slecht werkgeverschap dan wel slecht ondernemerschap. Daarenboven is de OR van mening dat het personeel zijn werk moet volgen. Dit is in de geest van zowel hetgeen gebruikelijk is in overheidsland alsook de doelstellingen van het sociaal flankerend beleid. Kortom, het voorgenomen besluit is gebaseerd op aannames, onduidelijkheden en een onhoudbare scheiding tussen de liquidatie van de stadsregio en de oprichting van de metropoolregio. In het liquidatieplan staat bv. dat het ontwerp-liquidatieplan "de onderwerpen regelt op hoofdlijnen". Dientengevolge zijn essentiële onderdelen daarin gebaseerd op aannames. Terecht wordt dan ook aangegeven, dat het plan waarschijnlijk nog zal worden aangepast. In uw brief van 12 september j l . geeft u zelf in uw reactie onder punt 2 een opsomming van een aantal onzekere factoren. Naar ons oordeel is het voorliggende ontwerp-liquidatieplan teveel gebaseerd op onzekere verwachtingen en aannames. De OR kan op basis van onzekerheden en onduidelijkheden onmogelijk tot een kwalitatief goed advies komen. Bovendien acht de OR de scheiding tussen de verschillende processen kunstmatig en niet houdbaar. Recht op informatie geschonden Uit de WOR volgt dat een voorgenomen besluit moet worden gemotiveerd en onderbouwd om de OR in staat te stellen het besluit te kunnen beoordelen en een advies te kunnen geven. Hiertoe dient de OR te beschikken over alle informatie die hij nodig acht. Ondanks hier herhaaldelijk om te hebben gevraagd, beschikt de OR op dit moment niet over alle benodigde informatie om een gedegen advies uit te brengen.
De OR verkeert in het ongewisse omtrent de volgende aspecten: U geeft aan dat de stadsregio voornemens is om binnen de geldende regelgeving faciliteiten aan te bieden. Het gaat dan om een praktische invulling van de maatregelen van artikel 25 lid 3 WOR. Het is de OR onbekend wat dit voornemen concreet inhoudt; Ondanks ons schriftelijk verzoek heeft de OR nog geen gedetailleerde uitwerking van de frictiekosten ontvangen, alsmede een duidelijke onderbouwing van de daarin gevolgde aannames en concrete berekeningen van realistische varianten (waarvan enkele concrete voorbeelden zijn gegeven). Deze informatie achten wij noodzakelijk om te komen tot een gedegen advies; Er is volgens u een afspraak dat de helft van de formatieplaatsen in de vervoersautoriteit en de metropoolregio in beginsel beschikbaar is voor het personeel van de stadsregio. Wij vragen ons nog steeds af tussen wie deze afspraak is gemaakt en hoe deze precies luidt. Bovendien, waarom kunnen afspraken worden gemaakt terwijl intussen wordt aangegeven dat het liquideren van de stadsregio en de oprichting van de metropoolregio gescheiden processen zijn? Hoe wordt het mens volgt taak-principe geborgd? De OR heeft geen informatie over VOIL en eventuele alternatieven ontvangen; De OR heeft geen informatie gekregen over werkafspraken met CMC en over de verplichting van medewerkers om tijdelijke klussen te aanvaarden. Wij vragen ons af of er overwogen is om anderen partijen dan CMC in te schakelen en waarom daar niet voor gekozen is. Verder is onduidelijk wat de werkwijze van CMC is, aan welke voorwaarden de herplaatsingskandidaten moeten voldoen en of CMC de belangen van de herplaatsingskandidaten van de stadsregio Rotterdam wel afdoende kan waarborgen? CMC moet namelijk gelijktijdig een groot aantal Rotterdamse herplaatsingskandidaten bedienen. Wij hebben tot nu toe geen andere informatie dan de uitvoeringsbepalingen in artikel 7.1 sub c van het SSR en de toelichting daarop, alsmede de wel zeer summiere gegevens op de door u aangehaalde eigen webpagina van CMC op het intranet Sjaan van de gemeente Rotterdam. Hoe dan ook is duidelijk, dat ondanks ons uitdrukkelijk verzoek daartoe tot op heden ons geen regeling is verschaft die duidelijk maakt aan welke concrete voorwaarden herplaatsingskandidaten (onder meer in geval van al dan niet tijdelijke detachering) moeten voldoen; Het is de OR onbekend welke gevolgen een informele ambtelijke start van de vervoersautoriteit heeft voor het personeel. In uw e-mail van 17 juli 2013 geeft u immers aan dat de MRDH/VA-organisatie uiterlijk 1 juli 2014 operationeel moet zijn. Indien de afschaffingswet dan nog niet in werking is getreden, wordt begonnen met de MRDH/VAorganisatie onder de vigeur van de stadsregio's. Wat betekent dit concreet? Welke personele gevolgen brengt dit met zich mee? Welke personele maatregelen zijn er getroffen? Kortom, de OR is in het ongewisse gelaten over wezenlijke zaken betreffende de voorgenomen liquidatie. De motivering van de adviesaanvraag, de onderbouwing van het voorgenomen besluit en het verduidelijken van de gevolgen van de liquidatie zijn te summier. Aan de in de WOR genoemde verplichtingen heeft u daarmee niet voldaan. Een OR die in het ongewisse wordt gelaten kan een positief advies niet richting zijn achterban verantwoorden. Personele gevolgen en -maatregelen onvoldoende Sociaal plan
vereist
Artikel 4.1 van de ontvlechtingsovereenkomst schrijft voor dat bij een ontbinding van de stadsregio een sociaal plan dient te worden opgesteld. "Hierin wordt ten aanzien van de personeelsleden een bestemmingsbeslissing opgenomen". In 2012 is met de vakbonden overeengekomen dat een eigenstandig sociaal plan voor de afbouw van de stadsregio zou worden opgesteld. Daartoe is een concept sociaal plan tot stand gekomen.
De preambule daarvan bevat onder meer de volgende passage: "Afbouw van een openbaar lichaam is een unieke gebeurtenis. Partijen hebben geconstateerd dat, hoewel krachtens artikel 42, eerste lid van de gemeenschappelijke regeling stadsregio Rotterdam op de medewerkers van de stadsregio Rotterdam de arbeidsvoorwaarden- en rechtspositieregelingen van de gemeente Rotterdam van toepassing zijn, het vigerende Sociaal Statuut Rotterdam 2010 niet voorziet in de gevolgen van de algehele afbouw van een organisatie (...). Voorts geeft de gemeenschappelijke regeling stadsregio Rotterdam in artikel 54, derde lid aan het algemeen bestuur de ruimte om in geval van opheffing af te wijken van de bepalingen van de regeling. Partijen hebben besloten een eigenhandig sociaal plan afbouw stadsregio Rotterdam op te stellen dat regelingen bevat die passend zijn voor de afbouw van de Stadsregio". Het concept sociaal plan bevat onder meer de verplichting voor de stadsregio om met de werknemersdelegatie in het georganiseerd overleg (hierna te noemen: GO) over de personele gevolgen te overleggen, de verplichting voor de stadsregio om zich in te spannen de medewerker van werk naar werk te begeleiden, de verplichting voor de stadsregio om de status van de medewerker als interne sollicitant bij vacatures bij de deelnemende gemeenten te bevorderen, een regeling omtrent studiefaciliteiten ter bevordering van de mobiliteit, een tegemoetkoming in reiskosten en een vertrekpremie. Na inwerkingtreding van het Sociaal Statuut Rotterdam 2013 (hierna te noemen: SSR) gaf u plotseling, in afwijking van hetgeen overeengekomen, aan geen reden meer te zien om een sociaal plan op te stellen voor de liquidatie van de stadsregio. De vakbonden hebben zich op het standpunt gesteld dat een sociaal plan, althans een 'plus' op het huidige sociaal plan, vereist is. Wij delen dit standpunt. Het SSR is namelijk geschreven voor organisatiewijzigingen, maar ziet niet toe op liquidatie. De toelichting geeft dan ook aan dat bij ingrijpender besluiten (als voorbeeld wordt verzelfstandiging genoemd) aanvullende afspraken tussen partijen op zijn plaats zijn. Bovendien schrijft de ontvlechtingsovereenkomst voor dat een sociaal plan dient te worden opgesteld ingeval van liquidatie. Wij stellen vast dat u in uw brief van 23 september 2013 aan de vakbonden inhoudelijk niet ingaat op de argumentatie van de vakbonden betreffende de gevolgen van het vervallen artikel 108 van de Wet Gemeenschappelijke Regelingen en de daaraan verbonden toepasselijkheid van relevante bepalingen in de ontvlechtingsovereenkomst met de gemeente Rotterdam. In dit kader wijst de OR er op dat bij u een discretionaire bevoegdheid ligt om af te wijken van het SSR. Immers, voordat het huidige SSR bestond, heeft u nog een concept sociaal plan opgesteld dat afweek van het toenmalige Sociaal Statuut Rotterdam 2010. Voorts komt het GO een rol toe bij het opstellen van een sociaal plan. Zowel op grond van het Ambtenarenreglement Rotterdam als de CAR-UWO dient overleg met het GO plaats te vinden over de liquidatie en de personele gevolgen daarvan en dient dit te resulteren in overeenstemming met het GO. In dit geval heeft er tot op heden geen vruchtbaar overleg met het GO op het niveau van de stadsregio plaatsgevonden. Reeds vanwege het feit dat u ten onrechte geen sociaal plan heeft opgesteld dat ziet op de liquidatie van de stadsregio, is de OR genoodzaakt negatief te adviseren. Sociaal statuut
voldoet
niet
U bent van mening dat het SSR voldoende is om de personele gevolgen van liquidatie van de stadsregio op te vangen. Samen met de vakbonden delen wij deze mening volstrekt niet. Uw reactie naar de vakbonden bij brief van 23 september j l . doet daaraan niets af. Het sociaal statuut is immers geschreven voor organisatiewijzigingen, niet voor opheffing van de stadsregio. In dit geval leidt toepassing van het sociaal statuut er nota bene toe dat de medewerkers van de stadsregio zelfs een ongunstiger positie hebben dan ingeval er slechts sprake zou zijn van een organisatiewijziging. Immers, enkele artikelen uit het sociaal plan kunnen geen doel treffen. Inmiddels is bijvoorbeeld duidelijk dat de artikelen 5 en 6 van het SSR in uw beleving bij liquidatie van de stadsregio Rotterdam nagenoeg geheel zonder betekenis zijn (zie uw brief van 12 september j l . bij punt 16). Volgens die bepalingen dient onder meer een plan van aanpak (in uw visie het liquidatieplan) en een plaatsingsplan te worden vastgesteld. De OR komt op grond van
(o.a.) het statuut adviesrecht toe. Zowel plaatsing als niet-plaatsing moeten met een plaatsingsplan worden ingevuld. Er moet een plaatsingsadviescommissie worden ingesteld. Ook moet er dan een adviescommissie bedenkingen zijn. In het plan van aanpak (zoals benoemd in het SSR) dient een overzicht van de mens volgt taak-functies, van eventuele nieuwe functies (bij zowel Metropoolregio/Vervoersautoriteit als gemeenten en provincie), de rechtspositionele aspecten bij overgang naar een nieuwe functie en de nieuwe organisatiestructuur te bevatten. Het ontwerp-liquidatieplan bevat deze informatie echter niet. In uw brief van 12 september 2013 betoogt u dat het maken van een plaatsingsplan, een plan van aanpak en het instellen van een plaatsings- en bedenkingencommissie geen doel treft. Daarmee geeft u feitelijk al aan dat het SSR niet passend is voor een liquidatie en dat een aanvullend sociaal plan noodzakelijk is. U bent echter niet bereid om het SSR van een "plus' te voorzien. Naar de mening van de OR laat u daardoor het personeel van de stadsregio in de kou staan en er wordt niet voldaan aan de eisen die aan een voorgenomen besluit mogen worden gesteld. VOIL en CMC Bovendien heeft u niet kenbaar gemaakt aan de OR waarom voor het VOIL en het CMC wordt gekozen en welke alternatieven er zijn. Het is de OR volstrekt onbekend welke afspraken met het VOIL en CMC worden/zijn gemaakt. Deze overeenkomsten worden vooraf ter advisering aan de OR voorgelegd, zo heeft u toegezegd in het voorgenomen besluit. Hoe de VOIL en CMC gaan werken en welke afspraken in dit kader worden/zijn gemaakt, is echter van zeer groot belang voor de invulling van het VWNW-traject. Deze informatie betreft de personele gevolgen en maatregelen van het voorgenomen besluit. Op basis van artikel 25 lid 3 WOR dient deze informatie in het kader van het onderhavige adviestraject aan de OR te worden verstrekt. U heeft geen reden gegeven waarom dit niet mogelijk zou zijn. Op onze vragen hierover, heeft u slechts een gedeeltelijke (en te summiere) beantwoording gegeven. Het voorgenomen besluit is derhalve onvoldoende onderbouwd en onvoldoende duidelijk. Bovendien constateert de OR dat er al voor het VOIL en het CMC lijkt te zijn gekozen. Het is voor de OR daarom niet mogelijk om nog wezenlijke invloed hierover uit te oefenen. De waarborg van artikel 25 lid 2 WOR is geschonden. Wij wijzen er op dat in dezen geen primaat van de politiek geldt daar dit de personele gevolgen en -maatregelen van het besluit betreft (artikel 46d WOR). Verhouding liquidatie
en opbouw
metropool/Vervoersautoriteit
Volgens het SSR is het principe mens volgt taak van toepassing. Tevens is in uw brief van 27 april 2012 aangegeven dat het mens volgt werk principe onverkort van toepassing is. Deze brief bevat de volgende passage: "U wijst terecht op het principe "mens volgt werk". Voor zover de taken van de stadsregio Rotterdam worden overgenomen door de toekomstige metropoolregio geldt deze afspraak inderdaad. Met daarbij wel de kanttekening dat met het stadsgewest Haaglanden de afspraak is gemaakt dat zij net zoveel personeel inbrengen bij een eventuele overlap in taken tussen de huidige regio's en de metropoolregio, als de stadsregio Rotterdam". In tegenstelling tot het voorgaande geeft u in het voorgenomen besluit en de brief van 12 september 2013 geeft u aan dat slechts voor het taakveld verkeer en vervoer het "mens volgt taak" principe in principe wordt gevolgd, voor zover dat binnen de bevoegdheid van de stadsregio Rotterdam ligt. Tegelijkertijd geeft u aan dat het aan de metropoolregio/vervoersautoriteit, gemeenten en provincie zelf is om te beslissen of en wie zij in dienst nemen. Dit ligt naar eigen zeggen niet in uw handen. Er bestaat voorts naar uw zeggen geen afspraak hierover, maar het is een aanname. Het op deze manier voorbij gaan aan het mens volgt taak-principe acht de OR een ontoelaatbare uitholling van het SSR. De OR is van mening dat het mens volgt taak-principe ruimhartig moet worden toegepast en dat vanuit het goed werkgeverschap wel degelijk inzet buiten uw formele bevoegdheid mag worden verwacht om de uitgangspositie van medewerkers van de stadsregio bij
de invulling van de metropoolorganisatie te versterken. Dit zal bovendien bijdragen aan het verlagen van de frictiekosten, welke doelstelling binnen uw bestuurlijke opdracht past. De OR heeft voorts vernomen dat over het mens volgt taak-principe voor wat betreft de vervoersautoriteit wel degelijk een afspraak is gemaakt. Het is ons nog steeds onduidelijk tussen wie deze afspraak is gemaakt, wat de inhoud en vooral de status van deze afspraak is. Bovendien constateren wij dat een deel van de formatie van de vervoersautoriteit wordt ingezet als flexibele schil. Wij vragen ons af welke gevolgen dit voor het personeel met zich meebrengt en hoe het mens volgt taak principe in dit opzicht wordt ingekleurd. Aangezien deze aangelegenheden consequenties hebben voor zowel het personeel als de omvang van de frictiekosten, is duidelijkheid nodig om tot een goed onderbouwd advies te komen. Bij dit alles mag niet worden vergeten dat bestuursleden van de stadsregio ook deelnemen aan de nieuw te vormen metropoolregio. De enkele opvatting dat hierop geen invloed kan worden uitgeoefend is dan ook onjuist. Daarbij komt dat ook niet is aangetoond dat überhaupt enige inspanningen zijn gedaan om dit wel te bereiken. Bij punt 12 van uw brief van 12 september 2013 wordt voorts gesteld, dat de invulling van die formatieplaatsen via een selectie- en plaatsingsproces plaats zal vinden. De OR is van mening dat het niet vanzelf spreekt dat de medewerkers van de stadsregio zouden moeten solliciteren op vacatures bij de metropoolregio of vervoersautoriteit. De plaatsingscriteria conform artikel 6.3. van het SSR dienen van toepassing te zijn. Alleen op leidinggevende functies moet worden gesolliciteerd overeenkomstig artikel 6.5 van het SSR. De OR is tevens van mening dat de medewerkers van de stadsregio een voorrangspositie behoren te krijgen bij de vervulling van vacatures van de deelnemende gemeenten (voor zover er al geen sprake is van plaatsing op basis van het mens volgt taak-principe). Overig Het is de OR onduidelijk wat er met het personeel gebeurt gedurende de herplaatsingsperiode. Zij worden volgens het voorgenomen besluit mogelijk ingezet bij de stadsregio om "de deur dicht te doen" of worden op een andere manier bij tijdelijke klussen ingezet. Het Is ons onbekend hoe dit zich verhoudt met het begrip "passende functie". Het is bovendien onbekend of en in hoeverre herplaatsingskandidaten hieraan moeten meewerken en onder welke voorwaarden de herplaatsingskandidaten in dat geval werken. In het voorgenomen ontwerp-liquidatieplan wordt voorts uitgegaan van ontslag na afloop van het Van werk naar werk-traject (hierna te noemen: VWNW) na twee jaar, terwijl in het geheel niet wordt ingegaan op de bepaling in artikel 7.1 sub d van het SSR dat "het college zich verbindt om de voormalige medewerker na ontslag intensief te blijven begeleiden bij het zoeken naar ander werk" (zoals het er staat dus voor onbepaalde tijd!!) en de mogelijkheden voor verlenging van het VWNW-traject. Ook constateren wij dat u in het voorgenomen besluit uitgaat van de aanname dat de kans gering is dat 60-plussers een andere functie vinden voordat ze met pensioen gaan. De OR acht het wenselijk dat voor deze groep een ruimhartige regeling wordt getroffen. Tenslotte hebt u aangegeven, dat de stadsregio Rotterdam voornemens is om binnen de geldende regelgeving faciliteiten aan te bieden. Het gaat dan om een praktische invulling van de maatregelen van artikel 25 lid 3 van de WOR. Het is ons onduidelijk wat dit voornemen inhoudt, aan welke faciliteiten wij moeten denken en waarom deze faciliteiten niet zijn opgenomen in het voorgenomen besluit. Deze horen namelijk onderdeel uit te maken van het onderhavige adviestraject.
Kortom, de personele gevolgen en de personele maatregelen zijn onvoldoende duidelijk en onvoldoende onderbouwd. Er wordt niet voldaan aan de vereisten van artikel 25 lid 1 en lid 3 en artikel 31 lid 1 WOR. De OR mist voorts een 'plus' op het huidige SSR. Wij denken in dit kader aan onder andere een pre-vertrekpremie voor medewerkers die zelf een baan vinden voordat zij boventallig zijn verklaard, een blijf-premie voor medewerkers die moeten blijven werken om zaken af te handelen, een voorrangspositie bij vacaturevervulling, het bieden van scholings- en opleidingsmogelijkheden voordat medewerkers herplaatsingskandidaat zijn, het begrip "diensttijd" ruimhartig toepassen, een ruimhartige seniorenregeling, het faciliteren van detacheringsmogelijkheden, het behoud van de OV-vergoeding en fietsenregeling voor de duur van het VWNW-traject en een passende invulling van het begrip terugkeergarantie. Positie OR Het voorgenomen besluit laat zich in het geheel niet uit over de medezeggenschap na liquidatie. Onze vraag daarover heeft u voor u uitgeschoven. De medezeggenschap is daarmee, als onderdeel van de personele gevolgen en -maatregelen, niet geregeld. Na liquidatie dient de medezeggenschap door te blijven gaan. Er bestaat immers nog steeds een onderneming, een ondernemer en (voor de herplaatsingskandidaten) een werkgever. Voorts stelt u zich op het standpunt dat alleen indien er een belangrijke wijziging van het voorliggende ontwerp-liquidatieplan plaatsvindt, aan de OR wederom advies zal worden gevraagd. Wat ons betreft laat dit teveel ruimte voor interpretatieverschillen. De OR dient tijdig en volledig te worden geïnformeerd over alle (voorgenomen) wijzigingen en daar advies over uit te brengen of daarmee in te stemmen. Elke wijziging van het voorgenomen besluit dient met de OR te worden afgestemd. Bovendien geldt dat de OR, zoals aangegeven, van mening is dat de processen van liquidatie en oprichting van de metropoolregio slechts kunstmatig gescheiden zijn. In praktijk blijkt dat u wel degelijk een (grote) vinger in de pap heeft t.a.v. de oprichting. De OR wijst u er op dat het vestigen van een onderneming, het aangaan van een duurzame samenwerking met een andere onderneming, het aangaan van een belangrijke financiële deelneming ten behoeve van een dergelijke onderneming, het verplaatsen van (een deel van) de werkzaamheden van de onderneming volgens artikel 25 lid 1 WOR adviesplichtig zijn. Ook een informele ambtelijke start valt in dit kader onder het adviesrecht van de OR. Geschonden
adviesrecht
Ingevolge artikel 25 lid 1 sub c en n van de WOR heeft de OR adviesrecht als het gaat om verstrekken en formuleren van adviesopdrachten aan deskundigen buiten de onderneming. In brief van 12 september j l . geeft u aan diverse externe deskundigen te hebben ingeschakeld bij opstellen van het liquidatieplan. De OR is hier echter ten onrechte niet bij betrokken, medezeggenschapsrechten in dezen zijn geschonden. Geschonden
het uw het de
instemmingsrecht
Het SSR is niet alleen een adviesplichtig besluit (artikel 25 lid 3 WOR), maar ook instemmingsplichtig ex artikel 27 lid 1 sub c WOR. Het ziet immers op het ontslagbeleid. Ten onrechte is het SSR niet tevens ter instemming aan de OR aangeboden.
Conclusie Op grond van het bovenstaande, alles op zichzelf beschouwd alsmede in onderling verband gezien moet de OR overgaan tot het uitbrengen van een negatief advies. De op de eerste en tweede pagina genoemde overwegingen spelen daarbij een belangrijke rol. In dit verband geldt voorts dat een OR die in het ongewisse wordt gelaten een positief advies niet richting zijn achterban kan verantwoorden. In het te nemen besluit zult u op alle aspecten die hierboven zijn gesteld gemotiveerd moeten afwijken. Daarnaast zult u de uitvoering van het besluit voor de duur van tenminste een maand op dienen te schorten. De OR verwacht dat u dit advies deelt met het dagelijks en algemeen bestuur. Wij vernemen graag schriftelijk het definitieve besluit waarin u aangeeft of en in hoeverre u het advies van de OR overneemt. Vanzelfsprekend blijft de OR beschikbaar voor het voeren van constructief overleg. Wij zullen dit schrijven dienovereenkomstig communiceren met de achterban. Uw reactie zien wij met belangstelling tegemoet.
Met vriendelijke groet, namens de OR van de stadsregio Rotterdam
]an den Toom, voorzitter
anda Weijdt, secretaris
10
10 februari 2012
BOCM vergadering 29 januari 2014 agendapunt 7
2 november 2010 Onderwerp: Kadernota begroting 2015. Gevraagde beslissing: 1. Het algemeen bestuur te adviseren de bijgevoegde concept Kadernota begroting 2015 vast te stellen. Portefeuillehouder: Koen Samenvatting: Volgens de Financiële verordening 2012 stadsregio Rotterdam biedt het dagelijks bestuur uiterlijk in de maand januari voorafgaande aan het begrotingsjaar het algemeen bestuur een uitgangspuntennota aan over de kaders voor het volgende begrotingsjaar. Het algemeen bestuur dient de kadernota 2015 vast te stellen voordat de concept begroting 2015 voor reactie aan de gemeenten wordt aangeboden. De uiterste datum voor het aanleveren van de begroting 2015 aan de provincie ZuidHolland is 15 juli 2014. Aangezien de stadsregio op 15 juli 2014 nog niet is opgeheven heeft zij op dat moment nog de verplichting om een door het algemeen bestuur vastgestelde begroting in te dienen. Als de Eerste Kamer voor 15 juli 2014 instemt met het wetsvoorstel tot intrekking van de Wgr-plus per 1-1-2015, dan zal gelijk aan het traject van opheffingsbesluiten van de stadsregio een liquidatiebegroting voor 2015 worden voorgelegd aan de gemeenten. Definitieve besluitvorming over de opheffing van de stadsregio door het algemeen bestuur zal na 15 juli 2014 plaatsvinden.
Financiële consequenties: De inwonerbijdrage zal in 2015 gelijk blijven ten opzichte van 2014 en zal € 5.653.133 bedragen. Uitgangspunt is een sluitende begroting. In de eerste wijziging begroting 2014 zijn voor de jaren 2015 t/m 2017 positieve begrotingssaldi gepresenteerd. Dat is ook het uitgangspunt voor de begroting 2015. Verdere procedure: De kadernota begroting 2015 wordt behandeld in de vergadering van het algemeen bestuur van 12 februari 2014. publicatie Kadernota na vaststelling door AB. Terstond na besluitvorming door het dagelijks bestuur in de vergadering van 12 maart 2014 wordt de ontwerpbegroting 2015 voor commentaar toegezonden aan de raden van de deelnemende gemeenten op grond van artikel 48 lid 2 van de gemeenschappelijke regeling stadsregio Rotterdam. De reactietermijn voor de gemeenteraden loopt tot en met 9 mei 2014. De ontwerpbegroting wordt in afschrift verstuurd aan de colleges van Burgemeester en Wethouders en de hoofden Financiën van de deelnemende gemeenten. Vergadering dagelijks bestuur 11 juni 2014: agendering reacties gemeenteraden op ontwerpbegroting 2015 en voorgestelde beantwoording;
Kadernota begroting 2015 / 1376449 / BV /EF / 29 januari 2014
Pagina 1
Portefeuillehoudersoverleggen BOC&M 25 juni 2014, GROM 26 juni 2014, Wonen 25 juni 2014 en Verkeer en Vervoer 2 juli 2014: agendering ontwerpbegroting 2015 en reacties van de deelnemende gemeenten ter advisering aan het algemeen bestuur; Vergadering algemeen bestuur 9 juli 2014: agendering ontwerpbegroting 2015 ter vaststelling; de reacties van de gemeenteraden worden bijgevoegd; 10 juli 2014: verzenden vastgestelde begroting 2015 naar Gedeputeerde Staten van Zuid Holland, deelnemende gemeenten en andere belanghebbenden; Awb-publicatie besluit tot vaststelling begroting 2015.
Bijlage: 1. concept Kadernota begroting 2015. Toelichting: Volgens de Financiële verordening 2012 stadsregio Rotterdam biedt het dagelijks bestuur uiterlijk in de maand januari voorafgaande aan het begrotingsjaar het algemeen bestuur een uitgangspuntennota aan over de kaders voor het volgende begrotingsjaar. Het algemeen bestuur dient deze uitgangspuntennota vast te stellen voordat de concept begroting voor reactie aan de gemeenten wordt aangeboden. In de Kadernota begroting 2015 zijn de volgende uitgangspunten benoemd: De noodzaak om tijdig een begroting 2015 op te stellen in relatie tot (het vooralsnog ontbreken van) de noodzakelijke politieke besluitvorming over de afschaffing van de Wgr-plusregio’s met het daarbij behorende tijdpad. De opzet van de begroting 2015 dient te voldoen aan het Besluit Begroting en Verantwoording en de verbijzonderingen daarop zoals neergelegd in de Financiële Verordening 2012 stadsregio Rotterdam. Uitgangspunt voor de begroting 2015 is, dat deze wordt opgesteld op basis van het in de Regionaal Strategische Agenda 2010-2014 (RSA) opgenomen beleid, waar nodig geactualiseerd mede in het licht van de afbouw. Naar aanleiding van de Wet Houdbare overheidsfinanciën (HOF), het BTWCompensatiefonds (BCF) en het “verplichte schatkistbankieren” en rente-toevoeging aan de BDU middelen wordt voor de begroting 2015 dezelfde lijn aangehouden als in de eerste wijziging begroting 2014. Voor de risico’s en de omvang van de reserve Weerstandsvermogen zal in de begroting 2015 een zo actueel mogelijke raming worden opgenomen. Afhankelijk van bestuurlijke besluitvorming in de Eerste Kamer januari/februari 2014 zal er wel of geen programma Jeugdzorg worden opgenomen in de begroting 2015. Er worden geen omslagbaten geraamd in de begroting 2015. De personeelsformatie voor de begroting 2015 wordt gelijk aan die in voorgaande jaren, nl. 59 fte. Voor de indexering van de gemeentelijke bijdragen (inwonerbijdrage) wordt normaliter aangesloten op het indexeringsvoorstel van de Financiële Werkgroep Sturing Gemeenschappelijke Regelingen. De door de werkgroep voorgestelde indexering voor 2014 bedraagt 0,5%. In de concept Kadernota begroting 2015 wordt voorgesteld om hiervan af te wijken en voor de begroting 2015 geen indexering door te voeren. Noodzakelijke indexering van de apparaatslasten kan worden gedekt uit de vrij aanwendbare rentebaten.
Kadernota begroting 2015 / 1376449 / BV /EF / 29 januari 2014
Pagina 2
Kadernota begroting 2015 Deze kadernota bevat de uitgangspunten voor het opstellen van de begroting 2015 van de stadsregio Rotterdam. 1. Inleiding Volgens de Financiële verordening 2012 stadsregio Rotterdam biedt het dagelijks bestuur uiterlijk in de maand januari voorafgaande aan het begrotingsjaar het algemeen bestuur een uitgangspuntennota aan over de kaders voor het volgende begrotingsjaar. Het algemeen bestuur dient de kadernota 2015 vast te stellen voordat de concept begroting 2015 voor reactie aan de gemeenten wordt aangeboden. Het kabinet Rutte II heeft in het regeerakkoord het voornemen uitgesproken de Wgr-plusregio’s op te heffen. Omdat hiervoor een wetswijziging benodigd is en op dit moment de noodzakelijke politieke besluiten nog niet genomen zijn, moeten we rekening houden met de mogelijkheid dat de stadsregio op 1 januari 2015 nog steeds functioneert. In dat geval is er in 2015 nog steeds sprake van een gemeenschappelijke regeling stadsregio Rotterdam (SR) met een bestuur met taken en bevoegdheden, alsmede de middelen, die daartoe benodigd zijn. Deze dienen - evenals de beleidsvoornemens - in de vorm van een begroting door het Algemeen Bestuur te worden goedgekeurd. Daarom wordt thans wel een begroting 2015 opgesteld. Het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten (BBV) schrijft voor dat uiterlijk op 15 juli van het jaar t-1 de door het algemeen bestuur vastgestelde begroting van het jaar t moet zijn aangeleverd bij de provincie. Aangezien de stadsregio op 15 juli 2014 nog niet is opgeheven heeft zij op dat moment nog de verplichting om een door het algemeen bestuur vastgestelde begroting in te dienen. Als de Eerste Kamer voor 15 juli 2014 instemt met het wetsvoorstel tot intrekking van de Wgr-plus per 1-1-2015, dan zal gelijk aan het traject van opheffingsbesluiten van de stadsregio een liquidatiebegroting voor 2015 worden voorgelegd aan de gemeenten. Definitieve besluitvorming over de opheffing van de stadsregio door het algemeen bestuur zal na 15 juli 2014 plaatsvinden. 2. Opzet programmabegroting De opzet van de begroting 2015 dient te voldoen aan het BBV en de verbijzonderingen daarop zoals neergelegd in de Financiële verordening 2012 stadsregio Rotterdam. Autorisatie van de begroting vindt volgens het BBV formeel plaats op programmaniveau. De programmabegroting 2015 volgt qua beleid en financieel kader de 1e wijziging van de begroting 2014. De begroting 2015 is gebaseerd op de Regionaal Strategische Agenda 2010-2014 (RSA), zonodig geactualiseerd mede in het licht van de afbouw van de stadsregio. Gelijk aan de 1e wijziging van de begroting 2014 bevat de Programmabegroting 2015 zes programma's (waarvan programma 6 onder voorbehoud, zie verder onder punt 5): 1. Sturen op ruimtelijke samenhang 2. Economische structuurversterking 3. Bereikbaarheid en Mobiliteit 4. Wonen: duurzaam en marktgericht aanbod 5. Duurzame regio 6. Jeugdzorg 3. wet HOF, BTW-compensatiefonds en Schatkistbankieren. Evenals in de eerste wijziging begroting 2014 wordt voor de begroting 2015 geconcludeerd dat de Wet Houdbare overheidsfinanciën (HOF) de eerst komende jaren geen consequenties zal hebben voor de begroting van de stadsregio. De Wet HOF is op 15 december 2013 van kracht geworden. In het kort houdt deze wet in dat er in een boekjaar niet meer geld mag worden uitgegeven dan er wordt ontvangen, dat wil zeggen dat er geen negatief EMU-saldo mag ontstaan. Voor de stadsregio kan een probleem ontstaan indien in enig jaar relatief veel uitgaven ten laste van reserves worden gedaan. De Wet zoals goedgekeurd door de Eerste Kamer kent echter een aantal versoepelingen. Waar dit EMU-saldo in een eerder stadium nog op micro niveau (per individuele gemeente, provincie of gemeenschappelijke regeling) zou worden bepaald, is er nu sprake van een berekening op macro-niveau. Hierbij geldt tevens dat er tot 2017 geen sancties volgen indien de norm wordt overschreden. Gezien bovenstaande wordt in de begroting 2015 nog geen rekening gehouden met mogelijke consequenties van de wet HOF.
Kadernota begroting 2015
Pagina 1 van 3
Ook de aanpassingen in het BTW-Compensatiefonds (BCF) zullen evenals in de eerste wijziging begroting 2014 op langere termijn - en dus ook voor de begroting 2015 - geen consequenties hebben voor de stadsregio. Het BCF wordt namelijk niet afgeschaft. In ruil voor dit niet-afschaffen wordt er vanaf 2014 een uitname gedaan uit het gemeentefonds. Dit raakt de stadsregio niet. Voor wat betreft het zogenaamde “verplichte schatkistbankieren” is op 15 december 2013 de wetswijziging van de Wet financiering decentrale overheden van kracht geworden waarmee het verplichte schatkistbankieren per 1 januari 2014 in werking treedt. Naast het verplichte aanhouden van overtollige middelen bij de schatkist (tegen ongeveer 0%), mogen deze middelen ook bij andere overheden worden uitgezet. Daarnaast is een deel van de stadsregionale middelen op 1 januari 2015 nog belegd in obligaties en dat levert in 2015 nog rentebaten op. Deze rentebaten kunnen en zullen worden geraamd in de begroting 2015 en dienen wederom ter dekking van de exploitatielasten. Het verwachte exploitatieoverschot wordt aan de reserve Weerstandsvermogen toegevoegd. Evenals in de eerste wijziging begroting 2014 wordt er in de begroting 2015 geen “refirente” toegevoegd aan de BDU-middelen, vanwege het vervallen van deze verplichting vanuit het ministerie van I&M. 4. Weerstandsvermogen In de 1e wijziging van de begroting 2014 zijn de geraamde risico’s en de omvang van de reserve Weerstandsvermogen geactualiseerd. In de begroting 2015 zullen de risico’s wederom herijkt worden. Dit betekent dat ook in de begroting 2015 met een zo actueel mogelijke raming zal worden gewerkt. 5. Decentralisatie jeugdzorg In het regeerakkoord is de voorgenomen decentralisatie van de Jeugdzorg naar de gemeenten op 1 januari 2015 gezet. De eerste kamer behandelt het wetsvoorstel voor een nieuwe Jeugdwet op 28 januari 2014 (met uitloop naar 19 februari 2014). Na deze behandeling is de definitieve decentralisatiedatum bekend. Afhankelijk hiervan zal er wel of geen programma Jeugdzorg worden opgenomen in de begroting 2015. Eind oktober 2013 hebben de samenwerkende gemeenten hun Transitiearrangement aangeboden aan de Transitiecommissie Stelsel Jeugdzorg. Het beperken van de frictiekosten maakt onderdeel uit van dit arrangement. Daarnaast geeft de stadsregio de instellingen voor jeugd- en opvoedhulp en Bureau Jeugdzorg ruimte om een bestemmingsreserve in te richten van maximaal 10% van hun stadsregionale omzet om toekomstige frictiekosten te dekken. De combinatie van deze maatregelen stemt de stadsregio positief dat de transitie zonder problematische frictiekosten zal plaatsvinden. Het risico van frictiekosten zal wel genoemd worden in de begroting 2015 maar maakt geen deel uit van de paragraaf Weerstandsvermogen. 6. Omslagbaten voor de begroting 2015 wordt ervan uitgegaan dat het algemeen bestuur bij de vaststelling van het Liquidatieplan in februari 2014 zal besluiten vanaf 2014 geen omslag meer te heffen. Dit heeft als consequentie dat ook in de begroting 2015 geen omslagbaten en derhalve geen toevoegingen aan de Investeringsreserve meer plaats zullen vinden. Hiermee was in de eerste wijziging begroting 2014 meerjarig al rekening gehouden. Mocht het algemeen bestuur besluiten de omslagheffing niet af te schaffen dan zal dat in de eerste wijziging van de begroting 2015 weer worden aangepast. 7. Personeelsformatie De personeelsformatie voor de begroting 2015 wordt op gelijk niveau gehouden als in voorgaande jaren, namelijk 59 fte. De gemiddelde bezetting van personeel met een ambtelijke aanstelling ligt lager. Bij vertrek van een medewerker wordt telkens nagegaan of (gedeeltelijke) vervanging noodzakelijk is. 8. Indexering van gemeentelijke bijdragen (inwonerbijdrage) De indexeringssystematiek voor de begroting van de stadsregio sluit normaliter aan op het indexcijfer, dat jaarlijks door de Financiële Werkgroep Sturing Gemeenschappelijke Regelingen wordt opgesteld en door de betrokken gemeenten wordt vastgesteld. In deze werkgroep zijn alle regiogemeenten vertegenwoordigd. In de concept-indexeringsbrief van de werkgroep is het Indexeringspercentage gemeentelijke bijdragen voor 2015 berekend op 0,5%.
Kadernota begroting 2015
Pagina 2 van 3
De stadsregio zal echter geen indexering toepassen op de Inwonerbijdrage in de Programmabegroting 2015. Gezien de huidige beschikbare dekkingsmiddelen en in het licht van de afbouw is een indexering van de inwonerbijdrage niet nodig. De inwonerbijdrage zal dus in 2015 gelijk blijven aan de bijdrage in 2014 en zal € 5.653.133 bedragen. De bijdrage per individuele gemeente hangt af van het aantal inwoners zoals gemeten op 1 januari 2014. Voor de meerjarenbegroting 2016 – 2018 wordt de nullijn aangehouden ten opzichte van 2015. 9. Indexering van de begrote uitgaven Een aantal onderdelen van de apparaatslasten, waaronder huisvesting en salarislasten zal een autonome – d.w.z. niet door stadsregio Rotterdam te beïnvloeden - stijging kennen. De lastenstijging kan worden gedekt uit de vrij aanwendbare rentebaten.
Kadernota begroting 2015
Pagina 3 van 3
BOCM vergadering 29 januari 2014 agendapunt 8 10 februari 2012 Onderwerp: Intrekking subsidieverordening investeringsreserve stadsregio Rotterdam 2011 Gevraagde beslissing: Het algemeen bestuur te adviseren: 1. De Verordening tot intrekking van de Subsidieverordening investeringsreserve stadsregio Rotterdam 2011 met terugwerkende kracht vast te stellen per 1 januari 2014. Portefeuillehouder: Koen Samenvatting: Het algemeen bestuur heeft op 22 juni 2011 de (gewijzigde)Subsidieverordening investeringsreserve stadsregio Rotterdam 2011 vastgesteld (hierna: Subsidieverordening), als juridische basis voor de instelling en verdeling van een investeringsreserve voor de periode van 2011 tot en met 2014. Op grond van de Subsidieverordening is het mogelijk om een subsidie aan te vragen met een van de volgende doelen: economische herstructurering bedrijventerreinen; het realiseren of verbeteren van de kwaliteit van een regionale groenblauwvoorziening; revitalisering stedelijk gebied en ontwikkeling van woonmilieus. In de vergadering van 13 november 2013 heeft het DB voor de laatste keer ingestemd met het verdeelvoorstel van de investeringsreserve voor het uitvoeringsjaar 2014. Daarnaast heeft het DB in de vergadering van 11 december 2013 ten laste van de vrije ruimte in de investeringsreserve, aanvullend aan vier projecten subsidie verleend ( in de categorieën economische herstructurering en regionaal groenblauw). In 2014 kunnen geen nieuwe aanvragen meer worden ingediend op grond van de verordening. Omdat de Subsidieverordening voor onbepaalde tijd is vastgesteld, is het daarom noodzakelijk om de Subsidieverordening in te trekken per 1 januari 2014, onder vaststelling van een overgangsbepaling waarin geregeld wordt dat subsidieaanvragen die zijn ingediend vóór 1 januari 2014 worden afgehandeld met inachtneming van de bepalingen uit de verordening. Het gaat hierbij met name om ontheffingsverzoeken (artikel 19, eerste lid van de Verordening), om aanvragen tot vaststelling van de subsidie (artikel 23 en 24 van de Verordening) en aanvragen tot bevoorschotting. In het kader van het overgangsrecht is ervoor gekozen om de hele verordening in te trekken en één algemene bepaling op te nemen waarin is aangegeven dat de verordening van toepassing blijft op alle aanvragen die vóór 1 januari 2014 zijn ingediend. Door voor deze constructie te kiezen in plaats van voor een gedeeltelijke intrekking van de Subsidieverordening, is het niet meer nodig om op een later moment nog actie te ondernemen. Op het moment dat de laatste subsidie die op basis van de verordening is verleend, is vastgesteld, heeft de Subsidieverordening haar werking verloren. De intrekking van de Subsidieverordening laat onverlet dat het nog wel mogelijk blijft om een buitenwettelijke subsidie te verstrekken op basis van de begroting of in incidentele gevallen (artikel 4:23, lid 3 onder c en onder d Algemene wet bestuursrecht). Dit is opgenomen in het liquidatieplan van de stadsregio.
Intrekking Verordening Investeringsreserve / 137668 / BZC / BL / 29 januari 2014
Pagina 1
Financiële consequenties: geen Verdere procedure: Adviezen: ter vergadering Communicatie Regiojournaal Awb-publicatie (elektronische bekendmaking) Publicatie website Bijlage(n): 1. Verordening tot intrekking van de Subsidieverordening investeringsreserve stadsregio Rotterdam 2011; 2. Subsidieverordening investeringsreserve stadsregio Rotterdam 2011 (ter inzage bij der stadsregio). Toelichting: De Subsidieverordening investeringsreserve 2011 is de juridische basis voor de verdeling van de investeringsreserve over de periode 2011 t/m 2014. Voor ieder jaar heeft het DB subsidieplafonds vastgesteld voor de beleidsterreinen economische herstructurering, regionaal groenblauw en revitalisering stedelijk gebied. Jaarlijks was er in het totaal € 10 mln. beschikbaar dat volgens een vaste verdeelsleutel is verdeeld over de drie beleidsterreinen. In 2013 was het voor het laatst mogelijk om subsidie aan te vragen op grond van de verordening. In het DB van 13 november en 11 december 2013 zijn de laatste subsidies verleend. De Subsidieverordening is voor onbepaalde tijd vastgesteld. Omdat het niet meer mogelijk is om in 2014 een nieuwe subsidieaanvraag te doen op grond van de verordening, dient de verordening te worden ingetrokken. Dit onder vaststelling van een overgangsbepaling die inhoudt dat op alle aanvragen die vóór 1 januari 2014 zijn ingediend, de verordening van toepassing blijft. In 2011 zijn er voor het eerst subsidies toegekend op grond van de Subsidieverordening. De laatste subsidietoekenningen dateren van 11 december 2013. De Subsidieverordening zal haar werking nog een aantal jaren behouden. Hieronder wordt dit verder toegelicht. Op basis van de Subsidieverordening moeten projecten in de categorie economische herstructurering bedrijventerreinen en de categorie revitalisering stedelijk gebied en ontwikkeling woonmilieus daadwerkelijk starten binnen 12 maanden nadat de subsidie is verleend ( artikel 12,onder h en artikel 18 onder i). Dit betekent dat een project waarvoor subsidie is verleend op 11 december 2013, uiterlijk 11 december 2014 moet starten. Op grond van artikel 19 van de Subsidieverordening kan echter ontheffing worden verleend van de uitvoering conform het projectplan. In het Besluit nadere regels inzake artikel 19 van de Subsidieverordening voor het beleidsveld revitalisering stedelijk gebied, is aangegeven in welke gevallen afwijking van het projectplan mogelijk is. Voor zover het gaat om een afwijking in de planning is als voorwaarde gesteld dat het project uiterlijk start op 1 april 2015. Daarnaast mag de oplevering niet meer dan zes maanden uitlopen ten opzichte van het oorspronkelijke projectplan. Voor de categorie regionaal groenblauw en de categorie economische herstructurering bedrijventerreinen zijn geen nadere regels gesteld met betrekking tot de mogelijkheid om ontheffing te verlenen van het projectplan. Dit betekent dat het mogelijk is dat wordt geaccepteerd dat een project langer dan zes maanden vertraging oploopt. Met het oog op
Intrekking Verordening Investeringsreserve / 137668 / BZC / BL / 29 januari 2014
Pagina 2
de liquidatie van de stadsregio is het wenselijk dat terughoudend wordt omgegaan met het verlenen van ontheffingen ten aanzien van de planning van een project. Voor projecten in de categorie regionaal groenblauw is in de verordening bepaald dat het project moet zijn opgeleverd binnen 4 jaar nadat de subsidie is verleend, te weten uiterlijk 13 november 2017, respectievelijk 11 december 2017. Een aanvraag om subsidievaststelling dient op grond van artikel 23 Subsidieverordening binnen zes maanden na de afronding van het project te worden ingediend. Daarnaast kan een aanvullende termijn worden gegund van 2 maanden. Op de aanvraag tot vaststelling moet binnen 3 maanden worden beslist. Concreet betekent hetgeen hiervoor staat vermeld, het volgende voor de toepasselijkheid van de Subsidieverordening investeringsreserve 2011: Beleidsveld revitalisering stedelijk gebied/ontwikkeling woonmilieus: projecten die zijn gehonoreerd in de laatste tranche moeten als regel uiterlijk 13 november 2014 starten. Op grond van artikel 19 van de Subsidieverordening en de daarop gebaseerde nadere regels kan van de planning worden afgeweken maar het project dient uiterlijk 1 april 2015 te starten en mag niet meer dan een half jaar uitlopen. Alle projecten waarvoor het DB bij besluit van 13 november 2013 subsidie heeft verleend, zijn volgens planning afgerond in 2014 of 2015. Het laatste project uit deze categorie loopt tot september 2015. Indien voor dit project een ontheffing wordt verleend, dient het uiterlijk 1 april 2016 gereed te zijn. De aanvraag tot vaststelling moet uiterlijk 1 december 2016 (6 maanden + 2) worden ingediend en hierop moet uiterlijk 1 maart 2017 worden beslist. Beleidsveld economische herstructurering bedrijventerreinen: projecten die zijn gehonoreerd in de laatste tranche moeten als regel uiterlijk 13 november 2014, respectievelijk 11 december 2014, starten. Op grond van artikel 19 van de Subsidieverordening kan ontheffing worden verleend voor een afwijking in de planning van het projectplan. Aangezien voor deze categorie geen nadere regels zijn gesteld met betrekking tot de criteria waaraan een ontheffingsverzoek moet voldoen, kan in theorie worden goedgekeurd dat het project start ná 1 april 2015 en meer dan een half jaar uitloopt. Eén van de projecten waarvoor op 11 december 2013 subsidie is verleend, heeft een looptijd tot eind 2019. Rekening houdend met de mogelijkheid tot ontheffing, houdt de verordening in ieder geval werking tot 2020 en mogelijk tot 2021. Beleidsveld Regionaal Groenblauw: projecten die zijn gehonoreerd in de laatste tranches moeten uiterlijk 13 november 2017, respectievelijk 11 december 2017 zijn opgeleverd. Op grond van artikel 19 van de Subsidieverordening kan ontheffing worden verleend voor een afwijking in de planning van het projectplan. Aangezien voor deze categorie geen nadere regels zijn gesteld met betrekking tot de criteria waaraan een ontheffingsverzoek moet voldoen, kan in theorie worden goedgekeurd dat het project start ná 1 april 2015 en meer dan een half jaar uitloopt. Hierdoor is nu nog niet vast te stellen tot welke datum de verordening werking heeft. Een aantal artikelen uit de Subsidieverordening is niet meer van toepassing na intrekking van de verordening per 1 januari 2014. Het gaat om de volgende artikelen: artikel 6 (subsidieplafonds) artikel 8 (aanvraag subsidie) artikel 9 (rangschikking aanvragen) artikel 10 (beslistermijnen) artikel 20 (aanvullende weigeringsgrond) artikel 26 (overgangsbepaling) De overige bepalingen blijven van toepassing bij het toetsen en beoordelen van voortgangsrapportages, ontheffingsverzoeken, verzoeken tot bevoorschotting en aanvragen om vaststelling. In het kader van het overgangsrecht is ervoor gekozen om de hele verordening in te trekken en één algemene bepaling op te nemen waarin is aangegeven dat de verordening van toepassing blijft op alle aanvragen die vóór 1 januari 2014 zijn ingediend. Door voor deze constructie te kiezen in plaats van voor een gedeeltelijke intrekking van de Subsidieverordening, is het niet meer nodig om op een later moment nog actie te ondernemen. Op het moment dat de laatste subsidie die op basis van de verordening is verleend, is vastgesteld, heeft de Subsidieverordening haar werking verloren.
Intrekking Verordening Investeringsreserve / 137668 / BZC / BL / 29 januari 2014
Pagina 3
De intrekking van de Subsidieverordening laat onverlet dat het nog wel mogelijk blijft om een buitenwettelijke subsidie te verstrekken op basis van de begroting of in incidentele gevallen (artikel 4:23, lid 3 onder c en onder d Algemene wet bestuursrecht). Dit is opgenomen in het liquidatieplan van de stadsregio.
Intrekking Verordening Investeringsreserve / 137668 / BZC / BL / 29 januari 2014
Pagina 4
BIJLAGE
ONTWERPBESLUIT Intrekking subsidieverordening investeringsreserve Het algemeen bestuur van de stadsregio Rotterdam, overwegende dat het algemeen bestuur op 14 december 2010 de notitie Invoering investeringsreserve stadsregio Rotterdam heeft vastgesteld, waarmee is ingestemd met het instellen van een investeringsreserve voor de periode van 2011 tot en met 2014; dat binnen het kader van deze notitie een subsidieverordening is vastgesteld waarin is vastgelegd in welke gevallen en op grond van welke criteria aanspraak kan worden gemaakt op een bijdrage uit het investeringsfonds; dat vanaf 1 januari 2014 geen aanvragen meer kunnen worden gedaan op grond van de Subsidieverordening investeringsreserve stadsregio Rotterdam 2011, zodat deze verordening dient te worden ingetrokken; gelet op de artikelen 4, 10, 14, 19 en 21 van de gemeenschappelijke regeling Stadsregio Rotterdam; gelezen het voorstel van het dagelijks bestuur d.d. 15 januari 2014, inzake de intrekking van de Subsidieverordening investeringsreserve stadsregio Rotterdam 2011
besluit: 1.
Vast te stellen de volgende verordening:
Verordening tot intrekking van de Subsidieverordening investeringsreserve stadsregio Rotterdam 2011
Artikel 1
Intrekking
De Subsidieverordening investeringsreserve stadsregio Rotterdam 2011, gewijzigde versie zoals vastgesteld door het algemeen bestuur van de stadsregio Rotterdam in de vergadering van 22 juni 2011, wordt ingetrokken.
Artikel 2
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van bekendmaking en werkt terug tot 1 januari 2014.
Artikel 3
Overgangsbepaling
Op subsidieaanvragen die zijn ingediend vóór 1 januari 2014, blijft de Subsidieverordening investeringsreserve stadsregio Rotterdam 2011 van toepassing.
Artikel 4
Citeertitel
Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Verordening tot intrekking van de Subsidieverordening investeringsreserve stadsregio Rotterdam 2011’.
Aldus besloten in de openbare vergadering van 12 februari 2014 van het algemeen bestuur. de secretaris,
de voorzitter,
drs. J. Fix.
ing. A. Aboutaleb.