Plan van Aanpak
Inventariserend veldonderzoek verkennend booronderzoek Projectcode T&A Survey: 1114GPR4739.2 Projectcode ADC: 4160852 Datum: 3 februari 2015 – versie 1 Plangebied: Uiterwaarden bij de stad Rhenen Onderzoekslocatie: Palmerswaard, deellocatie 7 en 8. Paraaf bevoegd gezag voor akkoord:
Inleiding De aanleiding voor het binnen het plangebied ‘Uiterwaarden bij de stad Rhenen’ uit te voeren archeologisch vooronderzoek middels een verkennend booronderzoek wordt gevormd door de plannen die de gemeente Rhenen, in samenwerking met de Provincie Utrecht en Dienst Landelijk gebied, voor de ontwikkeling van het gebied heeft De met dit voornemen gepaarde gaande grondwerkzaamheden kunnen een bedreiging vormen voor de eventueel aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied. Het te ontwikkelen gebied bestaat uit drie deelgebieden: 1. Deelgebied West: Palmerswaard (afb. 1) Dit betreft het gebied ten zuiden van de Utrechtse Straatweg dat thans in gebruik is als natuurgebied met veel water, begroeiing en wandelpaden. 2. Deelgebied Midden: Recreatie en Toerisme Dit betreft het gebied tussen Palmerswaard en de Rijnstraat dat thans voornamelijk in gebruik is als open grasland voor verschillende evenementen. 3. Deelgebied Oost: Open uiterwaarden landschap Dit betreft het uiterwaarden gebied ten oosten van de Rijnstraat, onder de Rijnbrug door tot aan de Grebbeberg, thans in gebruik als open uiterwaarden landschap met grasland en paden/wegen. Dit Plan van Aanpak richt zich uitsluitend op een deellocatie binnen deelgebied West. Voor deelgebied Midden en deelgebied Oost volstaan de in het bestemmingsplan vermelde uitgangspunten. Voor deelgebied West geldt dat er intensievere grondroerende werkzaamheden gaan plaatsvinden dan waarvan in bestemmingsplan en onderliggende onderzoeken wordt uitgegaan. Op grond van de Wet op de archeologische monumentenzorg, die onderdeel uitmaakt van de Monumentenwet, moeten archeologische (verwachtings-)waarden gewaarborgd zijn in het bestemmingsplan. In het vigerende bestemmingsplan d.d. 18-12-2013 met projectnummer 327263 en referentienummer 500/PN327263/TvdV-LV wordt gesteld dat binnen de graslanden van deelgebied West in principe geen bodemingrepen mogen plaatsvinden die groter zijn dan 100m2 of dieper gaan dan de huidige bouwvoor (doorgaans ca. 30 cm) of reeds verstoorde grond (dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 2'). Ten behoeve van het verkrijgen van een omgevingsvergunning dient de initiatiefnemer in dat geval een rapport te overleggen waarin naar oordeel van de bevoegde overheid de archeologische waarde van het plangebied voldoende is vastgesteld. In het kader van dit proces zal het in dit PvA beschreven booronderzoek uitgevoerd gaan worden. In Nederland dient het vaststellen van de archeologische waarde van een plangebied te gebeuren op grond van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA versie 3.3). Voor zover bekend zijn door de gemeente Rhenen geen eigen specificaties voor een verkennend booronderzoek opgesteld.
2
1. Administratieve gegevens onderzoeksgebied Projectnaam
Uiterwaarden bij de stad Rhenen
Provincie
Utrecht
Gemeente
Rhenen
Plaats
Rhenen
Toponiem
Palmerswaard
Kaartbladnummer
39E 166400, 441390 centrumcoordinaat deelgebied
x,y–coördinaten
West:Palmerswaard 166260, 441530 centrumcoordinaat deellocatie 7 166790, 441170 centrumcoordinaat deelgebied 8
CMA/AMK-status
Nvt
Archis-monumentnummer
Nvt
Archis-waarnemingsnummer
Nog niet bekend
Oppervlakte plangebied
Plangebied West Palmerswaard circa 350.000 m2
Oppervlakte onderzoeksgebied
Deellocatie 7: 4000 m2, Deellocatie 8: 2370 m2
Huidig grondgebruik
Natuurgebied
Opdrachtgever
Provincie Utrecht T.a.v. de heer E. Wolvekamp Postbus 80300 3508 TH Utrecht T: 030 2583442 E:
[email protected] Contact persoon: De heer M. van den Berg E:
[email protected] T: 06 24547892 / 0313 438078
Bevoegde overheid
Gemeente Rhenen Nieuwe Veenendaalseweg 75 3911MG Rhenen Provincie Utrecht Archimedeslaan 6 3584 BA Utrecht
Deskundige namens de bevoegde overheid
Uitvoering ADC en T&A
Omgevingsdienst regio Utrecht Dhr. P. de Boer Postbus 13101 3507 LC Utrecht 030 - 69 99 562
[email protected] T&A Survey ADC ArcheoProjecten
algemeen: 020 6651368 algemeen: 033 299 8181
Veldteam Nader te bepalen, mogelijk; Senior KNA archeoloog KNA-archeoloog/veldleiding KNA-archeoloog
Gavin Williams 06 22804258 (ADC) Roderick Geerts 06 46131229 (ADC) David Sam 06 35110950 (T&A Survey)
3
2. Resultaat bureau onderzoeken Landschappelijke situatie en bewoningsgeschiedenis1 Het plangebied is gelegen op de overgang van het Utrechts-Gelderse zandgebied naar het Utrechts-Gelders rivierengebied, waartoe de uiterwaarden van Rhenen behoren. Een groot deel van de gemeente Rhenen is gelegen op een stuwwal die circa 150.000 jaar geleden werd gevormd tijdens de voorlaatste ijstijd. Langs de zuidzijde van de stuwwal stroomt sinds de start van het Holoceen een rivier, nu de Neder-Rijn. Deze rivier heeft zich steeds verplaatst en heeft ook het plangebied doorsneden. Prehistorie In de stuwwalafzettingen van Rhenen zijn in het verleden zeer oude vuurstenen artefacten aangetroffen. Deze vuurstenen uit het Pleistoceen getuigen van menselijke aanwezigheid in deze contreien in de Oude Steentijd. Een deel van deze vuurstenen voorwerpen worden zelfs gedateerd vóór het Saalien (voorlaatste IJstijd) en zijn dan afkomstig uit de voormalige rivierafzettingen die door het landijs zijn opgestuwd tot stuwwallen. Vermoedelijk zal het onderzoeksgebied gedurende het grootste deel van het Holoceen menselijke activiteiten hebben gekend. Dit gebied met de hoge droge zandgronden en de nabijgelegen natte riviervlakte, zal ook toen al een zekere aantrekkingskracht hebben gehad op de mens. Binnen het plangebied zijn een redelijk aantal vondstmeldingen of waarnemingen gemeld in Archis. De vroegste datering daarvan is echter pas in de IJzertijd. De waarnemingen bestaan uit crematieresten of (fragmenten) aardewerk en worden geassocieerd met een ter plaatse gelegen grafveld uit de IJzertijd. Die vondsten zijn overigens langs de voet van de stuwwal (langs de Utrechtsestraatweg) aangetroffen en komen dus wat betreft bodem of ondergrond niet direct overeen met de rivierafzettingen die binnen het grootste deel van het plangebied voorkomen. De aanwezigheid van een grafveld duidt natuurlijk wel op menselijke bewoning in die periode. Binnen de kleigronden van de Uiterwaarden wordt de kans op het aantreffen van intacte sporen uit de prehistorie laag geacht. Vermoedelijk heeft de ter plaatse actieve stroom van de Nederrijn de ondergrond verstoord en de eventueel aanwezige prehistorische sporen al vernietigd of wellicht afgedekt. Eventueel nog aanwezige sporen uit deze periode in de Uiterwaarden kunnen zich op de zandgronden van de uitlopers van de stuwwal of eventueel aanwezige zandige oeverwallen op enige diepte onder het maaiveld bevinden. Romeinse Tijd en Vroege Middeleeuwen In de Romeinse Tijd lag het huidige Rhenen net buiten de noordelijke grens van het Romeinse Rijk, die gevormd werd door de Oude Rijn. Het plangebied lag dus toen der tijd buiten het Rijk, maar de vroege Romeinse aanwezigheid zal naar aller waarschijnlijkheid direct merkbaar zijn geweest in het gebied. Op basis van archeologische waarnemingen (in Archis) is er sprake van bewoning binnen het plangebied vanaf de Midden Romeinse Tijd (vanaf 70 na Chr.) en continueert de bewoning zich in de Vroege Middeleeuwen. Langs de Utrechtsestraatweg (stuwwalafzettingen) werd in het midden van de 20e eeuw een omvangrijk vroegmiddeleeuws grafveld opgegraven (De Donderberg, archismelding 26853). Ter plaatse werden rond de 1280 graven (zowel inhumatie als crematie) aangetroffen. Tevens zijn ook enkele paardengraven aangetroffen. De bijgiften bestonden onder meer uit aardewerk, munten, wapenuitrusting, gereedschappen, glaswerk en mantelspelden. Dit rijengrafveld op de Donderberg is de grootste, langst gebruikte en mogelijk rijkste vroegmiddeleeuwse begraafplaats van Nederland.
Ontleend aan • Bex, J., 2013: Archeologisch onderzoek Uiterwaarden bij de stad Rhenen. Bureauonderzoek, Grontmij Archeologische Rapporten 1325, Houten. 1
4
Binnen de jonge gronden van de uiterwaarden wordt de kans op het aantreffen van intacte sporen uit de Romeinse tijd en Vroege Middeleeuwen laag geacht. Vermoedelijk heeft de rivier deze gronden nadien verstoord. Ter hoogte van de kleiputten in het westelijk deel van het plangebied heeft de kleiwinning de eventueel nog aanwezige Romeinse of vroegmiddeleeuwse sporen vermoedelijk eveneens grotendeels verstoord of vernietigd. Ook voor deze periode geldt dat de eventueel nog aanwezige sporen binnen de uiterwaarden zich op de zandgronden van de uitlopers van de stuwwal, eventuele oude oeverwallen op enige diepte onder maaiveld of direct onder de geroerde toplaag kunnen bevinden. Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd De oudst bewaard gebleven historische vermelding van Rhenen dateert uit 855. Omstreeks 1240 kreeg Rhenen stadsrechten uit handen van de Bisschop van Utrecht. Een eeuw later (1346) kreeg deze Utrechtse stad op de grens met de Gelderse gebieden, een stenen ommuring om beter verdedigbaar te kunnen zijn. Rhenen heeft door zijn strategische ligging in de loop der eeuwen veel oorlogsgeweld en schermutselingen gekend. De stenen ommuring had drie hoofdpoorten; de Utrechtse- of Westpoort, de zuidelijk gelegen Rijnpoort en de Bergpoort in het oosten. Rondom de ommuurde stad lag een omgrachting, maar vanwege het hoogteverschil op de flank van de stuwwal bevatte enkel de zuidelijke helft water. Het plangebied ligt net buiten de voormalige omwalling of grachtzone. Ten oosten van deelgebied Palmerswaard, direct aangrenzend, liggen twee vindplaatsen van monumentale waarde; het Oude Veerhuis (AMKnr 7181) en het Koningshuis (AMKnr 11885) (Fig. 3). In de Palmerswaard is eind jaren ’80 van de vorige eeuw op één locatie begonnen met het ontkleien of aftichelen van de bovengrond. In de periode 1992 – 1999 is meer klei gewonnen waardoor een aanzienlijk aantal putten en plassen in dit gebied zijn ontstaan. De oude dijken en weggetjes liggen echter nog goeddeels in dit huidige natuurgebied. In dit gebied is een melding bekend (archis wnr 43605) van onder meer een houten staander die aan een molen zou hebben toebehoord. Mogelijk betreft het een restant van de molen zoals Jan de Beyer die heeft afgebeeld op zijn ets uit 1753. Van overig daar aangetroffen materiaal (bouwmateriaal en aardewerk) wordt opgemerkt dat het mogelijk van elders afkomstig zou kunnen zijn en ter plaatse is gestort. Tot slot hebben in of nabij het plangebied verschillende oorlogshandelingen plaatsgevonden die in meer of mindere mate sporen kunnen hebben achtergelaten. Binnen het plangebied zijn tijdens het bureauonderzoek vele inslagkraters en andere ‘verdachte zones’ waargenomen. Op luchtopnamen uit de periode 19 november 1944 tot en met 25 april 1945 zijn verschillende geschutsopstellingen, schuttersputten, bunkers en loopgraven waar te nemen binnen het onderzoeksgebied. Het gebied is daarmee kansrijk of waardevol te noemen vanuit het oogpunt van conflict-archeologie. Verwachtingsmodel2 In de Palmerswaard heeft, zoals reeds vermeld, eind 20e eeuw grootschalige kleiwinning plaatsgevonden, waardoor een groot aantal diepe putten en plassen in dit gebied zijn ontstaan. Als gevolg hiervan is vermoedelijk in een groot deel van het deelgebied de natuurlijke bodemopbouw verstoord geraakt. Een in 2013 uitgevoerd booronderzoek heeft ook voor twee locaties binnen deelgebied West aangetoond dat de bodem daar verstoord is tot een diepte van minstens 1.4-1.9 meter onder maaiveld (circa 5.4-4.9 m+NAP). Het is aannemelijk dat een dergelijke verstoorde bodemopbouw ook voor andere delen van het putten-en plassengebied geldt en dat potentiële vindplaatsen hier reeds zijn verstoord. Een en ander kan ook worden opgemaakt uit een aantal luchtfoto’s uit de periode 1992-1999. Hierop is te zien dat op een aantal plekken waar tegenwoordig weer begroeiing staat, destijds water was en dus onderdeel uitmaakte van de kleiwinningsputten. • Bex, J., 2013: Archeologisch onderzoek Uiterwaarden bij de stad Rhenen. Bureauonderzoek, Grontmij Archeologische Rapporten 1325, Houten. 2
5
Op foto’s uit 1992, 1994 en 1998 is dit duidelijk te zien wanneer deze worden vergeleken met de huidige staat van de Palmerswaard. Toch moet binnen deelgebied West nog rekening worden gehouden met archeologische vondsten en sporen in nog niet recent verstoorde lagen. Het gaat daarbij dan met name om waarden uit de periode Late Middeleeuwen – Nieuwe Tijd. Op basis van tot op heden uitgevoerd vooronderzoek zijn, in combinatie met de aard en omvang van de voorgenomen werkzaamheden, binnen het deelgebied Palmerswaard acht locaties onderscheiden waar archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk wordt geacht (afb. 2).3 Op deellocaties 1 en 5 is reeds een verkennend booronderzoek uitgevoerd (afb. 3). Beide locaties bleken grotendeels tot op diepte (beddingzand) verstoord. Alleen binnen het oostelijk deel van deellocatie 1 werd daarbij op een diepte van circa 2,3 tot 2,4 m – Mv een potentieel interessant archeologisch niveau aangeboord in de vorm van een laklaag. Dit niveau wordt echter door de voorgenomen werkzaamheden op deze locatie niet bedreigd. Voor zowel deellocatie 1 als 5 is daarom geen verder onderzoek aanbevolen.4 Op deellocatie 3 is een proefsleuvenonderzoek voorzien. Deellocatie 6 is vergelijkbaar met de westkant van deellocatie 1 waar in het verkennend booronderzoek veel verstoring is gezien. De luchtfoto’s van de kleiwinning laten ook op deellocatie 6 vergravingen en water zien, wat het aannemelijk maakt dat ook in deze zone de bodemopbouw flink is verstoord. Onderzoek lijkt hier dan ook niet noodzakelijk. Deellocatie 2 ligt ter plaatse van mogelijke resten van een molen (besproken in het bureauonderzoek). Echter op luchtfoto’s van de kleiwinning is te zien dat deze locatie meer afgegraven is dan nu nog zichtbaar is en dat de werkzaamheden ter plaatse vrijwel geen onverstoord gebied zullen raken. Onderzoek op deze locatie lijkt dus eveneens overbodig. Deellocatie 4 ligt op de plek van een pad in het natuurgebied waarover in het bureauonderzoek gesproken wordt dat deze potentieel terug gaan tot in de middeleeuwen. Op luchtfoto’s van de kleiwinning hebben we echter gezien dat dit bewuste pad versprongen is als gevolg van de graafwerkzaamheden in die periode en dus vrijwel onmogelijk nog oorspronkelijk is. Ook hier lijkt onderzoek dus niet nodig. Het voorliggende PvA heeft alleen betrekking op de deellocaties 7 en 8 (afb. 4). Deellocatie 7 betreft een groot stuk open grasland midden in het putten-en plassengebied. Het heeft een oppervlakte van circa 4000 m2 en het terrein heeft een grillig verloop en wordt naar het noorden toe smaller. Het terrein wordt aan vrijwel alle zijden begrensd door water. Aan de oostzijde wordt de grens gevormd door een pad van noord naar zuid. Aan de hand van de luchtfoto’s lijkt dit gebied niet te zijn afgegraven tijdens de kleiwinningsperiode, maar dit is niet met zekerheid te zeggen. De archeologische verwachting voor Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd blijft op deze zone daardoor vooralsnog hoog. Deellocatie 8 betreft een zone op het oostelijk deel van deelgebied Palmerswaard, waar ter plekke enkele meters verdiept gaat worden. Dit betreft een af te graven zone van circa 2000 m2. Het terrein is enigszins ovaal van vorm, circa 66 meter lang en 40 meter breed. De zone ligt aan de grens van het terrein met de archeologisch monumenten Koningshuis en Oude Veerhuis. • Bex, J., 2013: Archeologisch onderzoek Uiterwaarden bij de stad Rhenen. Bureauonderzoek, Grontmij Archeologische Rapporten 1325, Houten. 4 • Koeman, S.M., 2013: Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase: Palmerswaard te Rhenen, ArcheoDienst rapport 279, Zevenaar. 3
6
Op een luchtfoto uit 1981 is te zien dat op een groot deel van deze af te graven zone destijds water stond. Er lijkt sprake te zijn van een grillig patroon van aaneengesloten kuilen. De locatie of tenminste een groot daarvan zal gezien dit gegeven vermoedelijk in zekere mate verstoord zijn, maar tot op welke diepte is niet duidelijk.
7
3. Doel van het onderzoek en onderzoeksvragen Het doel van het inventariserende veldonderzoek is het aanvullen en toetsen van de op basis van het bureauonderzoek opgestelde gespecificeerde verwachting en met name het verwerven van inzicht in de eventuele mate van verstoring van de bodemopbouw. Met het verkennende booronderzoek zal de bodemopbouw en de mate van intactheid daarvan bepaald worden. Het leidt tot beantwoording van de volgende onderzoeksvragen: Wat is de geo(morfo)logische en bodemkundige opbouw van de ondergrond in het plangebied? In hoeverre is deze opbouw nog intact? Specifiek: is er sprake van afvletting ten behoeve van de baksteenindustrie? Bevinden zich archeologisch relevante afzettingen in het plangebied? Zo ja, op welke diepte ten opzichte van het maaiveld en het NAP? Zijn er kansrijke zones, bijvoorbeeld verlande geulen, aan te wijzen op het aantreffen van maritieme resten (scheepswrakken, beschoeiingen etc.)? Alhoewel niet het doel van een verkennend booronderzoek, zijn er desondanks toch archeologische indicatoren aangetroffen? Zo ja: Op welke diepte ten opzichte van het maaiveld en het NAP zijn deze archeologische indicatoren aangetroffen? Wat is de horizontaal ruimtelijke spreiding van deze archeologische indicatoren? Wat is de aard en ouderdom van deze indicatoren? In welk opzicht kan op basis van het veldonderzoek de archeologische verwachting worden bijgesteld? In hoeverre worden de (mogelijk aanwezige) archeologische waarden bedreigd door toekomstige planontwikkeling? Is het plangebied voldoende onderzocht en zo nee, welke vorm van nader archeologisch onderzoek kan worden geadviseerd?
8
4. Uitvoering Uitvoeringsplan veldwerkzaamheden Voor het vaststellen van de juistheid van de bovengenoemde hypotheses wordt de volgende onderzoeksmethode voorgesteld: Aantal boringen: Boorgrid: Diepte boringen: Boormethode: Bemonstering:
Minimaal 4 boringen per locatie 50 x 40 m grid 2,5m –mv Edelman met diameter 7cm / guts met diameter 3cm (handmatig) Versnijden en/of verbrokkelen
Voor verkennend booronderzoek bestaan geen algemeen geldende richtlijnen. Binnen de beroepsgroep wordt in zijn algemeenheid uitgegaan van een grid van 50 x 40 m. Dit o.a. vanwege het feit dat een dergelijk grid zich bij een eventuele doorstart naar een karterend booronderzoek ook makkelijk laat verdichten. Om zorg te dragen dat bij kleinere locaties, waar op basis van het grid volstaan zou kunnen worden met 1 of 2 boringen toch een goed beeld van de bodemopbouw ontstaat, wordt altijd uitgegaan van een minimum aantal van 4 boringen per locatie. Gezien het feit dat beide deellocaties een omvang hebben die kleiner is dan 0,5 ha. zullen op elke locatie dus minimaal 4 boringen geplaatst worden. De gemeente Rhenen heeft voor zover bekend zelf geen richtlijnen uitgevaardigd m.b.t. tot verkennend booronderzoek. De bodemtextuur en archeologische indicatoren worden beschreven volgens SBB 5.1 van het NITG-TNO waarin onder meer de standaard classificatie van bodemmonsters volgens NEN5104 wordt gehanteerd.5 De X- en Y-coördinaten worden ingemeten met een GPS met een nauwkeurigheid van 2 m. De hoogte van het maaiveld ter plaatse van de boringen is bepaald aan de hand van AHN-beelden. Mogelijke aanwezigheid explosieven Separaat wordt er detectie onderzoek uitgevoerd naar aanwezige explosieven door T&A Survey. Op basis hiervan is een groot deel van het onderzoeksgebied reeds vrijgegeven. Aanvullend onderzoek vindt nog plaats. Boringen zullen alleen worden gezet ter plaatse van conform wetgeving (WSCS OCE) vrijgegeven gebieden. Hierdoor kan het archeologisch onderzoek zonder verdere OCE-begeleiding plaatsvinden.
Monsternameplan Hoewel een verkennend booronderzoek niet als primair doel het opsporen van archeologische vindplaatsen en indicatoren heeft, zullen eventuele relevante archeologische vondsten wel worden verzameld en indien mogelijk globaal worden gedetermineerd. Ook voor het onderzoek relevante bodemlagen zullen worden bemonsterd.
5
Bosch, J.H.A., 2005: Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode, Versie 5.2. Utrecht (TNO-rapport NITG 05-043-A); Nederlands Normalisatie-Instituut, 1989: Geotechniek, classificatie van onverharde grondmonsters NEN 5104. Delft.
9
Rapportage In een rapport zullen de bevindingen van het onderzoek worden samengevat. Het veldonderzoek wordt gerapporteerd conform specificaties VS05, VS06 en VS07. Het rapport besluit met een advies over hoe om gegaan moet worden met eventuele archeologische waarden en met daarbij eventueel een advies voor vervolgonderzoek. Het vervolgonderzoek kan bestaan uit: geen actie, beschermen of aanvullend onderzoek. Het rapport zal in conceptvorm worden aangeboden aan de opdrachtgever. Het commentaar wordt verwerkt in het definitieve rapport.
10
5.
Planning van het veldwerk en in te zetten KNA-actoren
Datum Nader te bepalen
Activiteit verkennend booronderzoek
Nader te bepalen
overlegmoment
KNA-actor (titel/functie) Projectleider (senior prospector, projectleider) Prospector
De definitieve aanvangsdatum is in overleg met de opdrachtgever vastgesteld. Het is mogelijk dat tijdens het veldonderzoek vastgesteld wordt dat afgeweken moet worden van het plan van aanpak, of dat meer- of minderwerk nodig is. In dit geval wordt overleg gepleegd met de opdrachtgever. De opdrachtgever heeft de mogelijkheid na afloop van het veldwerk te informeren naar voorlopige resultaten van het onderzoek.
11
6.
Plan van overleg
Startoverleg Tijdens de voorbereiding van het veldwerk vindt er overleg plaats tussen alle betrokkenen ten aanzien van de geplande archeologische werkzaamheden (en indien gecombineerd uitgevoerd de overige werkzaamheden). Toolbox-meeting Op de eerste dag van het veldwerk vindt overleg plaats ten aanzien van veilig werken. Hierbij worden de afspraken tussen de verschillende partijen nog een keer besproken en vastgelegd. Tijdens de toolbox-meeting zal ook de handelswijze besproken worden voor het omgaan met eventueel aan te treffen explosieven. Overleg met de opdrachtgever T&A Survey onderhoudt de contacten met de opdrachtgever en zal desgewenst met de opdrachtgever een bezoek brengen aan het veldwerk. Indien Communicatie Communicatie met derden verloopt via de opdrachtgever. Perscontacten worden geregeld via de opdrachtgever. Bij onaangekondigd bezoek in het veld van pers zal door de projectleider contact worden opgenomen met de opdrachtgever. Overige overlegmomenten - Na afloop van het veldwerk; - Bij gunning uitwerking; - Naar aanleiding van de levering van het conceptrapport.
12
7. Procedurebeheer van projectdocumentatie ADC ArcheoProjecten ADC ArcheoProjecten heeft een documentenbeheersysteem. Alle standaardformulieren zijn onderhevig aan versiebeheer. De kwaliteitsmedewerker van ADC ArcheoProjecten bewaart centraal alle (digitale) moederversies van geldige documenten en is verantwoordelijk voor de uitgifte. Opstellen, versiebeheer, uitgifte, distributie en archivering vinden plaats conform interne procesbeschrijvingen. Registraties worden beoordeeld en goedgekeurd conform de richtlijnen in de KNA versie 3.3., door een gekwalificeerde actor in de zin van de KNA. Registraties worden tijdens de uitvoering van het werk beheerd door de betreffende Archeoloog of Senior Archeoloog (in de zin van de KNA) in een analoge documentatiemap. Digitale registraties worden geplaatst op het computernetwerk van ADC ArcheoProjecten. Van de data op het netwerk wordt elke dag een backup gemaakt. Het maken en beheren van backups van digitale data wordt uitgevoerd door de systeembeheerder van ADC ArcheoProjecten. Toegang tot gegevens op het ADC-netwerk is alleen mogelijk door een inlognaam met een persoonlijk password. Bepaalde delen van de projectfolder op het ADC-netwerk zijn alleen toegankelijk voor specifieke personen. De systeembeheerder is verantwoordelijk voor de lees- en schrijfbevoegdheid van ADC-medewerkers op het ADC-netwerk.
8. Risico analyse en beperkingen Hoewel het onderzoeksgebied is vrijgegeven voor wat betreft explosieven blijft een incidentele vondst altijd mogelijk. De voor dit project aangewezen archeologen zijn alle tenminste in bezit van een basiskennis OCE-certificering. Indien menselijke resten worden aangetroffen die onmiskenbaar met gesneuvelden uit de oorlog in verband zijn te brengen, zal contact worden opgenomen met politie die vervolgens de Bergings- en Identificatiedienst van de Koninklijke Landmacht inschakelt.
9. Vergunningen Voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek is een opgravingsvergunning noodzakelijk als bedoeld in artikel 45 van de Monumentenwet. T&A Survey heeft eigen (senior) archeologen in dienst. ADC ArcheoProjecten beschikt over de noodzakelijke vergunning heeft. Het onderzoek zal worden uitgevoerd volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en de binnen de gemeente vigerende richtlijnen. Alle in te schakelen onderaannemers worden gehouden aan de KNA 3.3, de vereiste producten van het PvE geldend voor het onderhavige werk. De naleving hiervan wordt tijdens het veldwerk geregistreerd in de dagrapporten.
13
10. Veiligheidsplan – risico analyse De risico analyse heeft als doel om op basis van de te risico’s, de gerelateerde gevarensituaties op te sommen, te evalueren en de juiste veiligheids- en beschermende maatregelen te treffen. T&A beschikt conform de wetgeving over een door de ArboUnie opgestelde algemene Risico Inventarisatie en Evaluatie met een algemene Taak-Risico-Analyse. Hieronder staat de projectgebonden taak-risico-analyse betreffende het project beschreven.
Activiteit/Taak
Risico’s
Effect
Maatregelen
Uitvoeren werkzaamheden
Struikelgevaar
Lichamelijk letsel
Voorzichtig lopen, goed Uitvoerend personeel opletten, stevig schoeisel
In contact komen Graafwerkzaamscherpe heden (handmatig) voorwerpen
Graafwerkzaamheden met kraan
Instorten put/werken in “besloten” ruimte
Graafwerkzaamheden algemeen
In contact komen met vervuilde grond
Uitvoerend personeel Snijwonden
Dragen handschoenen
Lichamelijk letsel
Talud 1:1, ladder gebruiken als ingang / uitgang
Lichamelijk letsel
Bepalen vervuilingsklasse en treffen maatregelen, inclusief vastleggen te gebruiken PBM’s
Controle: projectcoördinator Uitvoerend personeel Controle: uitvoerder / projectcoördinator Uitvoerend personeel Controle: projectleider / DLP-er op locatie Projectleider Uitvoerend personeel
Werken in de Kabelbreuk / nabijheid van Elektrocutie / kabels en leidingen gasontploffing
Lichamelijk letsel
Uitvoeren werkzaamheden op het water
Stevig schoeisel en overige PBM’s, Lichamelijk letsel, verdrinkingsgevaar, voorzichtig lopen, goed opletten, taakroulatie, onderkoeling reddingsvesten
Struikelgevaar
Wie
KLIC-melding
Controle: projectcoördinator
Uitvoerend personeel
Veiligheidsmaatregelen Tijdens de uitvoering van het onderzoek zijn deskundige medewerkers op het opsporingsgebied aanwezig. Deze zullen tijdens het onderzoek voortdurend eventuele onveilige situaties signaleren en/of in de gaten houden. De projectcoördinator kan ter plaatse maatregelen nemen om onveilige situaties voor alle aanwezigen op het opsporingsgebied te voorkomen. De projectcoördinator is bevoegd het onderzoek stil te leggen wanneer deze dit voor de veiligheid van het project noodzakelijk acht.
14
Iedere werknemer aanwezig op het opsporingsgebied heeft de beschikking over persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM’s) afgestemd op de uit te voeren werkzaamheden. Voor dit project dient iedere werknemer minimaal te beschikken over: Schone werkkleding; Veiligheidsschoenen/veiligheidslaarzen; Reddingsvest Veiligheidshelm Veiligheidsbril Veiligheidsvest Alle medewerkers zijn VCA-gecertificeerd en in bezit van een veiligheidspaspoort. De veldmedewerkers hebben minimaal basis OCE-diploma. De veldmedewerkers zijn medisch geschikt verklaard voor het werken in vervuilde grond en er beschikt altijd minimaal een veldmedewerker over een BHV diploma (Basis Hulp Verlening).
15
Bijlagen
Afb. 1 Detailkaart van het plangebied West: Palmerswaard (rood omlijnd)
Afb. 2 Geplande werkzaamheden in plangebied West: Palmerswaard (blauw = vergraving) en de acht gebieden met een verhoogde kans op archeologische waarden op basis van de vooronderzoeken.
16
Afb. 3 De twee onderzoekslocaties binnen plangebied West: Palmerswaard reeds onderzocht door middel van een verkennend booronderzoek. Bron: Koeman, S.M., 2013: Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase: Palmerswaard te Rhenen, ArcheoDienst rapport 279, Zevenaar. Met aangepaste locatienummering.
Afb. 4 Ligging van de twee deellocaties 7 en 8 binnen plangebied West: Palmerswaard.
17