Plan van Aanpak
Inventariserend veldonderzoek proefsleuven Projectcode T&A Survey: 1114GPR4739.2 Projectcode ADC: 4160852 Datum: 3 februari 2015 – versie 1 Plangebied: Uiterwaarden bij de stad Rhenen. Onderzoekslocatie: Palmerswaard. Deellocatie 3. Paraaf bevoegd gezag voor akkoord:
Inleiding De gemeente Rhenen is in samenwerking met de provincie Utrecht en Dienst Landelijk gebied voornemens in plangebied 'Uiterwaarden bij de stad Rhenen' verschillende werkzaamheden te gaan uitvoeren ten behoeve van de ruimtelijke ontwikkeling. De met dit voornemen gepaarde gaande grondwerkzaamheden in onderzoeksgebied Palmerswaard vormen een bedreiging voor de eventueel aanwezige archeologische waarden binnen dit gebied. Vooronderzoek in de vorm van bureauonderzoek en historisch vooronderzoek heeft aangetoond dat in een deel van het gebied sprake is geweest van verschillende oorlogshandelingen, die in meer of mindere mate sporen kunnen hebben achtergelaten. 1 Op luchtopnamen uit de periode 19 november 1944 tot en met 25 april 1945 zijn verschillende schuttersputten, bunkers en loopgraven waar te nemen binnen het plangebied. Drie geschutsopstellingen bevonden zich in het oostelijk deel van onderzoeksgebied Palmerswaard. Twee van deze geschutsopstellingen liggen in een zone die tijdens de kleiwinningsperiode in de jaren '80 en '90 van de vorige eeuw grotendeels ongeschonden lijkt te zijn gebleven. Mogelijk nog aanwezige sporen en vondsten die met deze geschutsopstellingen te maken hebben, worden door de geplande graafwerkzaamheden bedreigd. Door het bevoegd gezag is besloten dat daarom nader onderzoek noodzakelijk is in de vorm van een inventariserend veldonderzoek middels proefsleuven (IVO-P). Dit onderzoek zal uitgevoerd worden door T&A Survey in samenwerking met ADC ArcheoProjecten. Doel van dit IVO-P is het aanvullen en toetsen van de gespecificeerde verwachting, gebaseerd op het bureauonderzoek en het historisch vooronderzoek in het kader van NGE. Het onderzoek richt zich op de vaststelling van eventueel aanwezige, archeologische waarden, hun aard, karakter, omvang, datering, gaafheid, conservering en inhoudelijke kwaliteit. Uit het onderzoek moet blijken of op de onderzoekslocatie behoudenswaardige vindplaatsen aanwezig zijn en of deze moeten worden opgegraven. In dit Plan van Aanpak zal, op basis van het goedgekeurde Programma van Eisen (PvE), de doelstelling en onderzoeksvragen, te volgen werkwijzen ten aanzien van het veldwerk, planning en afspraken worden vastgelegd.2
1 2
Bex, J., 2013. Sam, D. & W. Waldus, 2014.
2
1.
Administratieve gegevens onderzoeksgebied
Projectnaam
Uiterwaarden bij de stad Rhenen
Provincie
Utrecht
Gemeente
Rhenen
Plaats
Rhenen
Toponiem
Palmerswaard
Kaartbladnummer
39E
x,y–coördinaten
166400, 441390
CMA/AMK-status
Nvt
Archis-monumentnummer
Nvt
Archis-waarnemingsnummer
Nog niet bekend
Oppervlakte plangebied
Circa 350.000 m2
Oppervlakte onderzoeksgebied
Circa 4.000 m2
Huidig grondgebruik
Natuurgebied
Opdrachtgever
Provincie Utrecht T.a.v. de heer E. Wolvekamp Postbus 80300 3508 TH Utrecht T: 030 2583442 E:
[email protected] Contact persoon: De heer M. van den Berg E:
[email protected] T: 06 24547892 / 0313 438078
Bevoegde overheid
Gemeente Rhenen Nieuwe Veenendaalseweg 75 3911MG Rhenen Provincie Utrecht Archimedeslaan 6 3584 BA Utrecht
Deskundige namens de bevoegde overheid
Uitvoering ADC en T&A
Omgevingsdienst regio Utrecht Dhr. P. de Boer Postbus 13101 3507 LC Utrecht 030 - 69 99 562
[email protected] T&A Survey ADC ArcheoProjecten
algemeen: 020 6651368 algemeen: 033 299 8181
Veldteam Senior KNA archeoloog KNA-archeoloog/veldleiding KNA-archeoloog Veldtechnicus/metaaldetectie: Fysisch geograaf:
Gavin Williams 06 22804258 (ADC) Roderick Geerts 06 46131229 (ADC) David Sam 06 35110950 (T&A Survey) Nog nader te bepalen Jonathan Huizer/Frieda Zuidhoff
3
2.
Resultaat bureau onderzoeken
Het resultaat van de bureau onderzoeken en overleg met bevoegd gezag zijn vastgelegd in het vastgestelde Programma van Eisen – IVO Proefsleuven Uiterwaarden bij stad Rhenen d.d. 21-01-2015.
4
3.
Doel van het onderzoek en onderzoeksvragen
Het onderzoek richt zich op de vaststelling van eventueel aanwezige, archeologische waarden, hun aard, karakter, omvang, datering, gaafheid, conservering en inhoudelijke kwaliteit. Uit het onderzoek moet blijken of op de onderzoekslocatie behoudenswaardige vindplaatsen aanwezig zijn en of deze moeten worden opgegraven. Onderzoeksvragen - Is ter plaatse de natuurlijke bodemopbouw intact? - Welke sporen en vondsten worden aangetroffen en wat is hun verspreiding, aard, datering, functie? - Welke WO II sporen zijn er gevonden en wat is hun verspreiding, aard en functie? - Kunnen specifieke gevechtshandelingen worden gereconstrueerd op basis van het vondstmateriaal in relatie met de sporen? Wat is de betekenis hiervan in relatie tot hetgeen historisch bekend is? - Hoe laat zich het hiermee in relatie aangetroffen WO II- vondstmateriaal beschrijven wat aard en functie betreft? Wat behoort tot de militaire uitrusting en wat tot de persoonlijke? Welke aanwijzingen zijn er voor de hier vechtende eenheden? - Op welke diepte bevinden zich de vondsten en sporen uit de Tweede Wereldoorlog? Hoe verhoudt zich deze diepte tot de diepte van natuurlijke afzettingen en de verstoringen van de kleiwinning? - Wat is de conservering van vondsten, sporen en structuren en welke factoren zijn hierop van invloed geweest? - Welke archeologische resten zijn als behoudenswaardig te classificeren en komen in aanmerking voor nader onderzoek? - Indien stellingen worden aangetroffen: kunnen uitspraken gedaan worden over de aanleg, eventueel hergebruik door de Duitse bezetter en over de ontmanteling hiervan? - Is er een strategische dan wel landschappelijke verklaring te geven waarom deze stellingen nu juist op deze locatie en in deze vorm zijn aangelegd?
5
4.
Uitvoering
Strategie De twee onderzoeksgebieden zijn op basis van luchtfoto’s uit de Tweede Wereldoorlog (november 1944) bepaald. Hierbij is rondom de zichtbare geschutsopstellingen en verschillende schuttersputten een kader getrokken van 45 x 45 meter. De onderzoeksgebieden zijn weergegeven in bijlage 1. Oppervlakte detectie Ter plaatse van het onderzoeksgebied heeft al detectie onderzoek met de meersonde gradiometer plaatsgevonden. Hierop zijn in het algemeen geen indicaties zichtbaar voor de aanwezigheid van overblijfselen van geschutsopstellingen en schuttersputten. Nabij verstoord gebied met verdacht object 206 en verdacht object 172 zijn op basis van de gegeorefereerde foto’s wel schuttersputjes te verwachten. Aanvullend zal detectie met een metaaldetector plaatsvinden. Met een onderlinge afstand van 2 meter (m.u.v. de laatste baan die iets breder wordt) worden in ieder onderzoeksgebied in totaal 24 lijnen uitgezet waartussen de banen met de metaaldetector, naar links en rechts zwaaiend, worden gelopen. De gedetecteerde objecten op of direct onder het maaiveld, worden driedimensionaal ingemeten, gedocumenteerd en verzameld. Puttenplan Voor beide onderzoeksgebieden van 45 x 45 meter is een andere strategie gekozen wat betreft het aantal, de ligging en de lengte van de proefsleuven. In totaal wordt 350 m2 onderzocht, iets meer dan 8% van het totaal onderzoeksgebied. Voor beide gevallen is gekozen voor proefsleuven met een breedte van vijf meter (iets breder dan de meest gangbare maat van 4 meter voor proefsleuven), omdat hiermee rekening wordt gehouden met een eventuele foutmarge bij het georefereren van de luchtfoto’s. Afhankelijk van de bevindingen in het veld (foutmarge georeferentie en lokaal is er sprake geweest van kleiwinning/verstoring wat nu dus water is), kan er sprake zijn van aanpassing van de afmetingen en locatie van de putten. Onderzoeksgebied 3a: Hier is gekozen voor één lange proefsleuf van 40x5 meter met een nw-zo oriëntatie. De ligging van de sleuf is bepaald door de ligging van het op de luchtfoto zichtbare centrale punt van de geschutsopstelling en twee duidelijke kuilen/schuttersputten, op ca. 14 meter ten noordwesten en zuidwesten van het centrale geschut. Met dit puttenplan is het maximale te bereiken wat betreft kans op aantreffen met een maximale dekkingsgraad alsook waardering en begrenzing van de vermoedelijke vindplaats. Onderzoeksgebied 3b: Hier is gekozen voor één sleuf van 20x5 meter met een oost-west oriëntatie en één sleuf van 10x5 meter met een noord-zuid oriëntatie. De ligging van deze sleuven is bepaald door de ligging van het op de luchtfoto zichtbare centrale punt van de geschutsopstelling, maar het ontbreken van duidelijke schuttersputten in een zone dat door de toekomstige ontgravingen zeker verstoord gaat worden. Aan de hand van de gemiddelde afstand van de schuttersputten tot het centrale geschut op vindplaats 1, is op een zelfde gemiddelde afstand (14 meter; op het midden van de sleuf) een oost-west georiënteerde sleuf gepland (20x5 meter).
6
Haaks op deze sleuf wordt een sleuf van 10 meter aangelegd waarmee het centrale punt van de geschutsopstelling kan worden onderzocht. Met dit puttenplan is het maximale te bereiken wat betreft kans op aantreffen met een maximale dekkingsgraad hierbij rekening houdend met een mogelijke foutmarge in de gegeorefereerde luchtfoto’s, alsook waardering en tenminste noordelijke begrenzing van de vermoedelijke vindplaats. Mogelijke aanwezigheid explosieven Separaat wordt er detectie onderzoek uitgevoerd naar aanwezige explosieven door T&A Survey. Op basis hiervan is een groot deel van het onderzoeksgebied reeds vrijgegeven. Aanvullend onderzoek vindt nog plaats. Proefsleuven zullen alleen worden gegraven ter plaatse van conform wetgeving (WSCS OCE) vrijgegeven gebieden. Hierdoor kan het archeologisch onderzoek zonder verdere OCE-begeleiding plaatsvinden. Verdachte objecten binnen de archeologische onderzoeksgebieden (nr 172 en 206) zullen worden benaderd door een team bestaande uit een senior OCE-deskundige en medewerker die zowel KNA archeoloog is als assistent OCE-deskundige.
Methoden en technieken van het veldwerk Het onderzoek wordt uitgevoerd volgens de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse archeologie (KNA 3.3) en de eisen van het PvE. Voorbereiding Voor aanvang van het veldwerk wordt een KLIC melding gedaan (let op: een KLIC melding is maximaal 20 dagen geldig). Eveneens tijdens de voorbereiding op het veldwerk vindt een startoverleg plaats waarbij alle medewerkers van het onderzoek aanwezig zijn. Bij de start van het werk vindt een toolbox-meeting plaats ten aanzien van veilig werken. Deze toolbox-meeting is verplicht voor alle aan het onderzoek deelnemende medewerkers (inclusief graafmachinist). Veldteam Het veldteam zal bestaan uit twee KNA-archeologen en een veldtechnicus. De bij het project betrokken veldtechnicus zal de metaaldetectie verrichten. Het veldteam staat onder leiding van een senior KNA archeoloog. Vlakken Er wordt gewerkt met een graafmachine op rupsbanden met een gladde bak. Er zullen tenminste twee formaten graafbak op locatie aanwezig zijn, ten behoeve van maatwerk of werkzaamheden binnen een beperkte ruimte. De graafmachine wordt bediend door een machinist met aantoonbare ervaring met archeologisch onderzoek. Het eerste vlak wordt dicht onder de bouwvoor aangelegd of ten minste op het niveau waar sporen uit de Tweede Wereldoorlog zich duidelijk aftekenen. Hiertoe wordt vanaf het maaiveld laagsgewijs in lagen van circa 20 cm verdiept waarbij ook de bouwvoor voortdurend door middel van metaaldetectie onderzocht wordt. In overleg met het bevoegd gezag wordt bepaald of meer vlakken noodzakelijk zijn. De opgravingsvlakken worden ingemeten in het Nederlandse coördinatensysteem (RD) met een Robotic Total Station. Sporen, puntvondsten en alle metaalvondsten worden driedimensionaal ingemeten.
7
Tevens worden alle opgravingsvlakken gefotografeerd met daarbij een noordpijl en maateenheid. Er wordt getracht een zo compleet mogelijk beeld te verkrijgen. Daarbij zal rekening worden gehouden met storende elementen zoals schaduwwerking door de vlakfoto’s zoveel mogelijk op het juiste moment van de dag te nemen. Vlakken en profielen zullen voorafgaand aan fotografie voldoende worden opgeschoond en ook storende elementen als materiaal en medewerkers zullen niet op de vlakfoto’s komen te staan. Ook van opgravingsvlakken waar geen sporen zichtbaar zijn worden vlakfoto’s gemaakt. Iedere foto wordt voorzien van een uniek nummer en ingevoerd in de database. Profielen Per proefsleuf worden om de 10 meter profielkolommen gedocumenteerd. Wanneer er sprake is van een afwijkend, relevant profiel, wordt deze volledig gedocumenteerd. Voor de beantwoording van aardewetenschappelijke onderzoeksvragen wordt een fysisch geograaf ingezet met ervaring in het rivierengebied. Sporen Sporen worden selectief gecoupeerd voor zover dat nodig is voor de bepaling van de waardestelling of beantwoording van de onderzoeksvragen. Coupes worden zodanig gezet dat hiermee eventuele oversnijdingen van sporen kunnen worden onderzocht. Coupes worden handmatig getekend in schaal 1:20 aangevuld met een beschrijving. Tevens wordt van iedere coupe een foto met noordpijl en maateenheid gemaakt waarbij rekening zal worden gehouden met schaduwwerking. De sporen worden hierna niet afgewerkt. Bijzondere sporen en complexe constructies worden apart gefotografeerd. Houtconstructies of complexe constructies die digitaal niet afdoende kunnen worden gedocumenteerd, worden handmatig getekend op schaal 1:20, maar indien dat niet mogelijk is tenminste op schaal 1:50. Hoogtemeting De hoogtes van de opgravingsvlakken zullen met één raai midden in de proefsleuf om de 3 meter worden gemeten. Van sporenclusters, bijzondere sporen en vondsten wordt tevens apart nog een hoogtemaat geregistreerd. Vondstverzameling en (de)selectie. Aanleg-en vlakvondsten worden verzameld in vakken van 5 bij 5 meter. De vakken krijgen ieder een unieke code waaraan de binnen het vak gevonden vondsten zullen worden gekoppeld. Vondsten worden waar mogelijk per spoor verzameld, en worden tevens gekoppeld aan een stratigrafisch niveau. Vondstenclusters worden in één geheel en onder één vondstnummer verzameld. Bijzondere vondsten worden met een x-, y- en z-waarde ingemeten en gedocumenteerd als puntvondst. Hetzelfde geldt voor bijzondere vondsten die tijdens de aanleg van het vlak worden gedaan. Alle vondsten worden per definitie geselecteerd voor verder uitwerking. Indien er sprake is van bulk materiaal (bijv. bouwmateriaal) vindt er in het veld reeds een selectie plaats. De gedeselecteerde vondsten zullen worden verwerkt in een deselectierapport en pas na goedkeuring van het bevoegd gezag officieel worden verwijderd.
8
Fragiel en kwetsbaar materiaal worden in situ gefotografeerd alvorens te worden gelicht. Verder zullen deze vondsten worden verzameld en verwerkt volgens de gebruikelijke richtlijnen van de KNA 3.3. en de Leidraad Eerste Hulp bij Kwetsbaar Vondstmateriaal. Na afloop van het veldwerk zullen de vondsten worden overgebracht naar het ADC in Amersfoort alwaar de eerste verwerking zal plaatsvinden. Deze basale verwerking zal bestaan uit: - wassen en drogen; - splitsen, tellen en wegen; - verpakken op materiaal categorie; - database aanvullen met splitsgegevens. Monsters Alle geschikte contexten zullen worden bemonsterd ten aanzien van archeozoölogische- en botanische resten. Per te bemonsteren spoor wordt één monster genomen of één monster per laag of vulling. De monsters worden uit de coupe genomen om verzameling per laag of vulling goed mogelijk te maken. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt het aantal uit te werken monsters na afloop van het veldwerk bijgesteld en in een uitwerkingsvoorstel aan de opdrachtgever en het bevoegd gezag gepresenteerd. Dag- en weekrapporten Tijdens het veldwerk worden dag- en weekrapportages gemaakt. Zij dienen onder andere ter ondersteuning tijdens de analyse van de opgravingsgegevens. In de rapportages worden in het veld genomen beslissingen ten aanzien van de strategie weergegeven, waarnemingen in het veld, voorlopige interpretaties etc. In het dagrapport worden de volgende zaken vermeld: datum; - naam van rapporteur; - aanwezige medewerkers; - weersomstandigheden; - bezoek; - machinist; - werkzaamheden; - wetenschappelijke / technische ontwikkelingen; - motivatie van keuze ten aanzien van selectie van materiaal; - afspraken / beslissingen / overleg; - controle documentatie. In het weekrapport (te maken aan het einde van de week, of begin van de week daarop) komt altijd het volgende aan de orde: - weeknummer en jaar; - naam van rapporteur; - voortgang werkzaamheden in relatie tot planning en beoogd resultaat; - wetenschappelijke ontwikkelingen; - strategie / beslissingen; - bijzonderheden; - afspraken / overleg.
9
Uitwerking, rapportage en deponering Binnen vier weken na afloop van het veldwerk wordt op basis van de eerste basale uitwerking van de veldgegevens een evaluatierapport geleverd aan de opdrachtgever en het bevoegd gezag. In het evaluatierapport wordt een voorstel gedaan voor selectie en uitwerking van het materiaal en de onderzoeksgegevens. Na goedkeuring zal worden begonnen met de uitwerking en rapportage van het onderzoek. In de rapportage zal verslag worden gedaan van het onderzoek, de onderzoeksmethode, de resultaten, de analyse en interpretatie. Tot slot zal een antwoord worden gegeven op de onderzoeksvragen en volgt er een beargumenteerd advies voor eventueel vervolgonderzoek. De conceptrapportage wordt uiterlijk 12 weken na goedkeuring van het evaluatierapport aangeboden aan de opdrachtgever. De deponering van vondsten en documentatie bij het provinciaal depot vindt plaats conform het PvE.
10
5.
Planning van de werkzaamheden
Voorleggen PvA Goedkeuring PvA bevoegd gezag
Week door Week
KLIC-melding
Tenminste 5 dagen voor startdatum veldwerk
Startoverleg
Circa 5 dagen voor start veldwerk
Toolbox-meeting
1ste dag veldwerk
Start en duur IVO-P
Nader te bepalen, duur 1 dag
Levering evaluatierapport
Binnen vier weken na einde veldwerk
Levering conceptrapport
Binnen 12 weken na goedkeuring evaluatierapport
Eindbespreking/evaluatie
In overleg, na indienen definitief rapport
11
6.
Plan van overleg
Startoverleg Tijdens de voorbereiding van het veldwerk vindt er overleg plaats tussen alle betrokkenen ten aanzien van de geplande archeologische werkzaamheden (en indien gecombineerd uitgevoerd de overige geplande werkzaamheden). Toolbox-meeting Op de eerste dag van het veldwerk vindt overleg plaats ten aanzien van veilig werken. Hierbij aanwezig is tenminste het gehele veldteam, de machinist en fysisch geograaf. Hierbij worden de afspraken tussen de verschillende partijen nog een keer besproken en vastgelegd. Tijdens de toolbox-meeting zal ook de handelswijze besproken worden voor het omgaan met eventueel aan te treffen explosieven. Dagelijks overleg Er wordt dagelijks overleg gevoerd tussen de archeologische veldleiding, de veldmedewerker(s) en de kraanmachinist. Tijdens dit overleg komen opgravingstrategie, resultaten, eventuele bemonstering, maar ook veiligheidsaspecten aan de orde. Afspraken, beslissingen, etc. worden in de dagrapporten opgenomen. Overleg met bevoegd gezag Er worden dag- en weekrapporten bijgehouden die wekelijks worden doorgestuurd aan het bevoegd gezag. ADC ArcheoProjecten onderhoudt contact met het bevoegd gezag. Indien daar aanleiding voor is vindt nader overleg plaats over wijzigingen in het PvE. Wijzigingen in het PvE kunnen alleen in overleg met het bevoegd gezag worden vastgesteld. Bij aantreffen van onverwachte en/of bijzondere archeologische waarden wordt zo spoedig mogelijk het bevoegd gezag op de hoogte gebracht. Voor het deselecteren van vondsten zal een deselectierapport worden opgesteld en verstuurd naar het bevoegd gezag. Vondsten worden pas definitief afgesloten nadat hiervoor vanuit bevoegd gezag op papier officieel goedkeuring is verleend. Overleg met de opdrachtgever T&A Survey onderhoudt de contacten met de opdrachtgever en zal desgewenst met de opdrachtgever een bezoek brengen aan het veldwerk. Indien daar aanleiding voor is vindt nader overleg plaats over wijzigingen in het PvE. Wijzigingen in het PvE kunnen alleen in overleg met het bevoegd gezag worden vastgesteld. Bij aantreffen van onverwachte en/of bijzondere archeologische waarden wordt zo spoedig mogelijk de opdrachtgever op de hoogte gebracht. Communicatie Communicatie met derden verloopt via de opdrachtgever. Perscontacten worden geregeld via de opdrachtgever. Bij onaangekondigd bezoek in het veld van pers zal door de projectleider contact worden opgenomen met de opdrachtgever. Overige overlegmomenten - Na afloop van het veldwerk; - Naar aanleiding van het evaluatierapport; - Bij gunning uitwerking; - Naar aanleiding van de levering van het conceptrapport.
12
7. Procedurebeheer van projectdocumentatie ADC ArcheoProjecten ADC ArcheoProjecten heeft een documentenbeheersysteem. Alle standaardformulieren zijn onderhevig aan versiebeheer. De kwaliteitsmedewerker van ADC ArcheoProjecten bewaart centraal alle (digitale) moederversies van geldige documenten en is verantwoordelijk voor de uitgifte. Opstellen, versiebeheer, uitgifte, distributie en archivering vinden plaats conform interne procesbeschrijvingen. Registraties worden beoordeeld en goedgekeurd conform de richtlijnen in de KNA versie 3.3., door een gekwalificeerde actor in de zin van de KNA. Registraties worden tijdens de uitvoering van het werk beheerd door de betreffende Archeoloog of Senior Archeoloog (in de zin van de KNA) in een analoge documentatiemap. Digitale registraties worden geplaatst op het computernetwerk van ADC ArcheoProjecten. Van de data op het netwerk wordt elke dag een backup gemaakt. Het maken en beheren van backups van digitale data wordt uitgevoerd door de systeembeheerder van ADC ArcheoProjecten. Toegang tot gegevens op het ADC-netwerk is alleen mogelijk door een inlognaam met een persoonlijk password. Bepaalde delen van de projectfolder op het ADC-netwerk zijn alleen toegankelijk voor specifieke personen. De systeembeheerder is verantwoordelijk voor de lees- en schrijfbevoegdheid van ADC-medewerkers op het ADC-netwerk.
8. Risico analyse en beperkingen Hoewel het onderzoeksgebied, buiten één verdacht object, is vrijgegeven voor wat betreft explosieven blijft een incidentele vondst altijd mogelijk. De voor dit project aangewezen archeologen zijn alle tenminste in bezit van een basiskennis OCE-certificering. Indien menselijke resten worden aangetroffen die onmiskenbaar met gesneuvelden uit de oorlog in verband zijn te brengen, zal contact worden opgenomen met politie die vervolgens de Bergings- en Identificatiedienst van de Koninklijke Landmacht inschakelt.
9. Vergunningen Voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek is een opgravingsvergunning noodzakelijk als bedoeld in artikel 45 van de Monumentenwet. T&A Survey heeft eigen (senior) archeologen in dienst. ADC ArcheoProjecten beschikt over de noodzakelijke vergunning heeft. Het onderzoek zal worden uitgevoerd volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en de binnen de gemeente vigerende richtlijnen. Alle in te schakelen onderaannemers worden gehouden aan de KNA 3.3, de vereiste producten van het PvE geldend voor het onderhavige werk. De naleving hiervan wordt tijdens het veldwerk geregistreerd in de dagrapporten.
13
10. Veiligheidsplan – risico analyse De risico analyse heeft als doel om op basis van de te risico’s, de gerelateerde gevarensituaties op te sommen, te evalueren en de juiste veiligheids- en beschermende maatregelen te treffen. T&A beschikt conform de wetgeving over een door de ArboUnie opgestelde algemene Risico Inventarisatie en Evaluatie met een algemene Taak-Risico-Analyse. Hieronder staat de projectgebonden taak-risico-analyse betreffende het project beschreven.
Activiteit/Taak
Risico’s
Effect
Maatregelen
Wie
Uitvoeren werkzaamheden
Struikelgevaar
Lichamelijk letsel
Voorzichtig lopen, goed opletten, stevig schoeisel
Uitvoerend personeel
Graafwerkzaamheden (handmatig)
In contact komen scherpe voorwerpen
Snijwonden
Dragen handschoenen
Uitvoerend personeel
Graafwerkzaamheden met kraan
Instorten put/werken in “besloten” ruimte
Lichamelijk letsel
In contact komen met vervuilde grond
Lichamelijk letsel
Werken in de nabijheid van kabels en leidingen
Kabelbreuk / Elektrocutie / gasontploffing
Lichamelijk letsel
Uitvoeren werkzaamheden op het water
Struikelgevaar
Graafwerkzaamheden algemeen
Controle: projectcoördinator Talud 1:1, ladder gebruiken als ingang / uitgang
Uitvoerend personeel
Bepalen vervuilingsklasse en treffen maatregelen, inclusief vastleggen te gebruiken PBM’s
Uitvoerend personeel
KLIC-melding
Projectleider
Controle: uitvoerder / projectcoördinator
Controle: projectleider / DLP-er op locatie
Uitvoerend personeel Controle: projectcoördinator Lichamelijk letsel, verdrinkingsge vaar, onderkoeling
Stevig schoeisel en overige PBM’s, voorzichtig lopen, goed opletten, taakroulatie, reddingsvesten
Uitvoerend personeel
Veiligheidsmaatregelen Tijdens de uitvoering van het onderzoek zijn deskundige medewerkers op het opsporingsgebied aanwezig. Deze zullen tijdens het onderzoek voortdurend eventuele onveilige situaties signaleren en/of in de gaten houden. De projectcoördinator kan ter plaatse maatregelen nemen om onveilige situaties voor alle aanwezigen op het opsporingsgebied te voorkomen. De projectcoördinator is bevoegd het onderzoek stil te leggen wanneer deze dit voor de veiligheid van het project noodzakelijk acht. Iedere werknemer aanwezig op het opsporingsgebied heeft de beschikking over persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM’s) afgestemd op de uit te voeren werkzaamheden. Voor dit project dient iedere werknemer minimaal te beschikken over: Schone werkkleding; Veiligheidsschoenen/veiligheidslaarzen; Reddingsvest Veiligheidshelm
14
Veiligheidsbril Veiligheidsvest
Alle medewerkers zijn VCA-gecertificeerd en in bezit van een veiligheidspaspoort. De veldmedewerkers hebben minimaal basis OCE-diploma. De veldmedewerkers zijn medisch geschikt verklaard voor het werken in vervuilde grond en er beschikt altijd minimaal een veldmedewerker over een BHV diploma (Basis Hulp Verlening).
15
Literatuur en bijlagen Literatuur Bex, J., 2013: Archeologisch onderzoek Uiterwaarden bij de stad Rhenen. Bureauonderzoek. Grontmij Archeologische Rapporten 1325, Houten. ECG, 2013: Vooronderzoek naar het risico op het aantreffen van conventionele explosieven in het onderzoeksgebied “Plangebied Rhenen”. Sam, D. & W. Waldus, 2014: Programma van Eisen. IVO-Proefsleuven (IVO-P). Uiterwaarden bij de stad Rhenen, Amsterdam.
Bijlagen 1. GIS-kaart plangebied en onderzoekslocatie (alleen digitaal).
16
Bijlage 1:
Onderzoeksgebieden met luchtfoto, geplande werkzaamheden en puttenplan
17