Klinische lessen
Pijn- en loopklachten bij 3 (bijna-)pubers met een afgegleden heupkop a.l.verdaasdonk en e.breemans Dames en Heren, Een afgegleden caput femoris ter hoogte van de epifysairschijf als gevolg van epifysiolyse (‘slipped capital femoris epiphysis’; SCFE) is een acuut of chronisch ontstane afwijking van de heup tijdens de groei. Kenmerkend is een progressieve verschuiving naar posterieur en inferieur van het proximale caput femoris ten opzichte van de metafyse van het collum femoris. Bij een nietherkende SCFE treedt sneller coxartrose op.1-3 Door de neurologische innervatie van het heupgewricht ontstaat gerefereerde pijn. De patiënten presenteren zich meestal met langzaam progressieve pijn in lies, dij of knie. Door deze langzame progressie kan de patiënt lang met een afglijding functioneren zonder evidente klachten van pijn bij het lopen. Deze ogenschijnlijk vage presentatie maakt het voor de eerstelijnsarts moeilijk om het ziektebeeld te herkennen, waardoor de noodzakelijke behandeling wordt vertraagd. In deze klinische les beschrijven wij de ziektegeschiedenis van 3 patiënten met SCFE en geven aanvullende informatie, met als doel tijdige onderkenning van deze afwijking te bevorderen. Patiënt A, een 15-jarige jongen, had bij bezoek aan de polikliniek reeds 5 maanden lang vage klachten van pijn in linker lies/linker bovenbeen en mank lopen, die zonder duidelijke aanleiding was begonnen. De huisarts verwees hem vanwege een persisterende rotatiebeperking van de linker heup die niet reageerde op fysiotherapie en bij radiologisch onderzoek op een SCFE bleek te berusten (figuur 1a). Wij zagen een jongeman met een voor zijn leeftijd normaal postuur die inderdaad mank liep en een exorotatiestand van het linker been had. Functieonderzoek wees op een uitgesproken beperking van flexie, abductie en endorotatie van de linker heup. Er was een schijnbaar beenlengteverschil van 2 cm ten nadele van links. Er werd een aanvullende Lauenstein-heupopname gemaakt, die de diagnose ‘SCFE’ (in stabiele toestand) bevestigde (zie figuur 1b). Patiënt werd direct geïmmobiliseerd, opgenomen en nog dezelfde dag geopereerd, waarbij het caput femoris in situ gefixeerd werd met twee gecanuleerde schroeven (figuur 2). Het postoperatieve beloop was ongestoord en patiënt werd na 4 dagen ontslagen. Poliklinische controles waGelre Ziekenhuizen, locatie Lukas, afd. Orthopedie, Apeldoorn. A.L.Verdaasdonk, assistent-geneeskundige; E.Breemans, orthopedisch chirurg. Correspondentieadres: A.L.Verdaasdonk, Naxosdreef 17, 3562 JA Utrecht.
ren bevredigend en de klachten van patiënt waren verdwenen. Een jaar na de operatie werden de schroeven verwijderd. Patiënt B, een 9-jarig meisje, klaagde sinds een aantal maanden over langzaam progressieve, zeurende pijn in de rechter lies en knie. Haar moeder vermeldde dat patiënte niet meer goed meedeed met sport en spel. Zij was 6 maanden tevoren eenmaal gevallen op de rechter heup. Vanwege het mankende looppatroon was de orthopedisch schoenmaker reeds geconsulteerd, maar de door hem verstrekte orthese mocht niet baten. Ook de door de huisarts voorgeschreven fysiotherapie verminderde de klachten niet. Omdat patiënte volgens de ongeruste moeder wat kleiner was dan haar leeftijdgenootjes en omdat haar tweelingzusje juveniele diabetes mellitus had, was patiënte reeds in contact geweest met een kinderarts; deze had geen hormonale afwijkingen kunnen vinden. Aangezien de klachten niet verminderden, had de huisarts een röntgenfoto laten maken van de rechter heup. De radioloog concludeerde: ‘een stabiele SCFE’. De huisarts was hierover telefonisch bericht, waarna patiënte met spoed naar ons werd doorverwezen. Wij zagen een relatief klein meisje met een mankend looppatroon, waarbij het enigszins geëxoroteerde rechter been opviel. De endorotatie was, vergeleken met de linker heup, ernstig beperkt. De exorotatie daarentegen was toegenomen. Flexie, extensie, ab- en adductie waren niet afwijkend. Aanvullend werden een laterale opname en een Lauenstein-opname gemaakt van de rechter heup. Hierbij werd de diagnose ‘stabiele SCFE’ bevestigd. Patiënte werd direct geïmmobiliseerd en de volgende dag geopereerd. Er werd een gecanuleerde schroef geplaatst, door de epifysairschijf in het caput femoris. Het postoperatieve beloop was ongestoord. Patiënte werd 7 dagen na de operatie ontslagen. Bij poliklinische controle na 3 maanden werd een niet verder afglijdend caput femoris gezien, waarbij patiënte zonder klachten liep. Vanwege het klinische vermoeden van een groeistoornis komt zij elke 3 maanden ter poliklinische controle bij ons. Patiënt C, een 13-jarig meisje, werd vanwege pijn in haar linker lies na een val met trampolinespringen naar de afdeling Spoedeisende Hulp verwezen. Na uitgebreide anamnese bleek zij al gedurende een aantal maanden pijn in haar linker lies te hebben, welke ’s nachts ook wel eens optrad. Haar moeder vermeldde dat haar dochter wel eens ‘mankte’. Ned Tijdschr Geneeskd 2001 9 juni;145(23)
1097
a
afglijding
b figuur 1. Patiënt A: (a) op de anterieur-posterieure opname is er verplaatsing van het caput femoris ten opzichte van de epifysairschijf links. De Klein-lijn, de denkbeeldige lijn langs de laterale collum femoris, loopt bij de aangedane heup lateraal van het caput femoris, terwijl de lijn bij de niet-aangedane zijde het caput femoris ‘snijdt’; (b) op de Lauenstein-opname (voor-achterwaartse opname met de heupen in 90° flexie en maximale abductie) is er een duidelijke afglijding naar beneden (in dit projectievlak) van het linker caput femoris.
Wij zagen een meisje met een voor haar leeftijd normaal postuur, dat vanwege de pijn nauwelijks kon lopen. De heupfunctie, vooral flexie en endorotatie, was beperkt. Röntgenonderzoek liet een stabiele SCFE zien. Patiënte werd geïmmobiliseerd en geopereerd, waarbij de epifyse gefixeerd werd. Het postoperatieve beloop was ongestoord en patiënte werd de derde dag na de operatie ontslagen. Bij poliklinische controle na 8 maanden werd een goede functie van de heup gezien. Patiënte had geen pijn meer.
oorzaakt een toename van de schuifweerstand (‘shearstress’) over de groeischijf, die bij kinderen met SCFE al verticaler en meer in retroversie staat. Bovendien is de groeischijf reeds relatief zwak geworden door endocriene veranderingen die samenhangen met de puberteit. De verhoogde stress zorgt voor een afglijden van de groeischijf naar achteren en naar beneden. SCFE is de meest voorkomende heupaandoening bij adolescenten met een prevalentie van ongeveer 5 (uitersten: 0,2-25) per 10.000 adolescenten. De afwijking komt
Alle 3 patiënten hadden een stabiele SCFE. Bij de patiënten A en B werd laat overwogen dat de klachten wel eens het gevolg van SCFE konden zijn. Hierdoor kwamen de patiënten met een vertraging op onze polikliniek. De kans op complicaties en vroeg optredende coxartrose is hierdoor groter geworden. De val bij patiënt C versnelde het moment dat de diagnose werd gesteld. Etiologie en epidemiologie. De ontstaanswijze van SCFE is nog steeds onduidelijk; waarschijnlijk bestaan er multipele onafhankelijke factoren. Hypothyreoïdie, groeihormoonafwijkingen,4 radiotherapie5 en renale osteodystrofie1 hebben een duidelijk, oorzakelijk verband met SCFE. Vermoedelijk spelen obesitas, groeischijforiëntatie, afwijkingen in de groeischijfstructuur en hormoonveranderingen een zodanige rol dat ze de sterkte van de groeischijf kunnen beïnvloeden.6 Obesitas ver-
figuur 2. Patiënt A: postoperatieve anterieur-posterieure opname: 2 gecanuleerde schroeven gaan door de groeischijf en eindigen juist onder de cortex van het caput femoris.
1098
Ned Tijdschr Geneeskd 2001 9 juni;145(23)
meer voor bij jongens dan bij meisjes (2:1), meer bij obese kinderen en vaker bij Polynesische en negroïde kinderen.7-9 Ze ontstaat meestal in de prepuberale groeispurt en voor de eerste menses. De gemiddelde leeftijd waarop jongens SCFE krijgen, is ongeveer 12,5 jaar, voor meisjes is dat 12 jaar.7-9 Bij 25-80% van de kinderen met SCFE is de afglijding bilateraal.8 9 De kans hierop bij een enkelzijdige afglijding neemt toe naarmate het bot minder gerijpt is,10 of bij het vermoeden van een hormonale afwijking.4 Klinische en radiologische presentatie. De typische presentatie hangt af van de classificatie van de SCFE. Deze is gebaseerd op de stabiliteit van de SCFE.11 De SCFE wordt als stabiel beschouwd als de patiënt met of zonder krukken de aangedane heup kan belasten. Bij een instabiele SCFE kan de patiënt dit niet door de pijn. Een kind met een stabiele SCFE presenteert zich typisch met een weken tot maanden durende, intermitterende pijn, die vaag gelokaliseerd wordt rond dijbeen, knie en lies. Het is verraderlijk dat bij ongeveer 15% van de kinderen knieklachten en klachten van het distale dijbeen op de voorgrond staan.12 Bij verdere anamnese blijkt het kind enigszins te manken. Vaak wordt het begin van de pijn in verband gebracht met een trauma. De ouders melden dan ook dikwijls dat hun de exorotatie en de verkorting van het aangedane been zijn opgevallen. Het kind doet moeilijker mee in sport en spel en is sneller vermoeid. Dagelijkse routinehandelingen als schoenveters strikken worden lastig. Het lopen verloopt meestal antalgisch. Bij flexie van de heup exoroteert de heup typisch mee. Het onderzoek van de knie toont in de meeste gevallen geen afwijkingen. Tevens worden er geen neurovasculaire afwijkingen gevonden. Bij aanvullend onderzoek dient naast een anterieurposterieure ook een laterale röntgenopname (en eventueel een Lauenstein-opname) van beide heupen gemaakt te worden. (Een Lauenstein-opname is een voorachterwaartse opname van het bekken met de heupen in 90° flexie en maximale abductie. Op deze wijze wordt een zijdelingse opname van het linker en rechter proximale deel van het femur verkregen en is geringe afglijding van de epifyse te constateren.) Op de röntgenfoto’s valt een verbrede en onregelmatige groeischijf op. Vooral in het begin van een SCFE kan een afglijding op de anterieur-posterieure opname nog niet duidelijk zichtbaar zijn, aangezien de verschuiving naar achteren begint; er zijn echter vaak subtiele afwijkingen te vinden (figuur 3).13 Op de laterale foto is een minimale loslating aan de achterkant van de voorste epifysaire-metafysaire grens. Bij verder afglijden verplaatst de epifyse zich ten opzichte van de metafyse naar inferieur en posterieur. Als reactie op dit afglijden worden de superieure en anterieure zijde van de metafyse bijgeschaafd en is er callusvorming aan de inferieure en posterieure zijde van de metafyse (zie figuur 3).13 Het kind met een instabiele SCFE heeft een typische presentatie, die lijkt op die van een meestal bejaarde patiënt met een collum-femorisfractuur. Bij onderzoek is het voor het kind onmogelijk de heup te bewegen. Elk functieonderzoek van de heup wordt ten zeerste afgera-
a
b callus
c
d
figuur 3. (a) Femur met caput in normale positie op de epifysairschijf; (b-d) progressieve verschuiving van het caput femoris ten opzichte van de epifysairschijf in de richting van de grote pijl. In werkelijkheid verschuift de metafyse naar superieur en anterieur, de epiphysis capitis femoris is immers door het ligamentum teres aan het acetabulum verbonden. De Klein-lijn is langs de laterale collum femoris cortices getrokken. Callusvorming treedt op bij langzaam progressieve afglijding.
den, aangezien dit kan leiden tot verder afglijden. De heup wordt op typische wijze geflecteerd en geëxoroteerd. Aangezien de patiënten met een instabiele SCFE meestal veel pijn hebben, is het slechts mogelijk eenzijdig een röntgenopname te maken, meestal is dit de anterieur-posterieure projectie. Een Lauenstein-opname bij een instabiele SCFE is zelfs af te raden, aangezien flexie en abductie van de aangedane heup een progressie van de SCFE kan veroorzaken. Behandeling, complicaties en prognose. Het doel van de behandeling is het verder afglijden te vermijden, het caput femoris verder te stabiliseren en een sluiting van de groeischijf te bewerkstelligen. Na het stellen van de diagnose of zelfs bij een vermoeden van SCFE dient de patiënt direct geïmmobiliseerd te worden. Hierbij verdient immobilisatie met krukken of liggen de voorkeur boven de rolstoel, vooral bij een instabiele SCFE. De patiënt moet met spoed (dat wil zeggen dezelfde dag) door een orthopedisch chirurg gezien worden, aangezien immobilisatie verder afglijden niet uitsluit. Operatieve behandeling dient binnen een paar dagen plaats te vinden. Conservatieve behandeling in de vorm van immobilisatie met een gipsbroek is een alternatieve behandeling, Ned Tijdschr Geneeskd 2001 9 juni;145(23)
1099
maar versnelde avasculaire necrose, chondrolyse en huidulcera vormen belangrijke complicaties hiervan. Bovendien vertraagt deze behandeling de mobilisatie aanzienlijk en geeft deze slechtere resultaten.14 Operatieve behandeling in de vorm van interne fixatie in situ met een of meer schroeven verdient de voorkeur vanwege de snellere mobilisatie en de minder grote kans op versnelde coxartrose.1 15 De meest gebruikte techniek is de percutane schroeffixatie. Het voordeel van deze techniek is dat deze relatief gemakkelijk uit te voeren is. De anatomische stand wordt hierbij echter niet hersteld. Complicaties van deze behandeling zijn avasculaire necrose en chondrolyse. Avasculaire necrose ontstaat vermoedelijk door de acute verplaatsing van het caput, waardoor de voedende vaten worden losgescheurd. Bij niet-behandelde SCFE’s is avasculaire necrose zeldzaam.1 Er is een direct verband tussen avasculaire necrose en het reponeren van de afglijding, de ernst van de SCFE en de stabiliteit van de SCFE.11 Avasculaire necrose kan uitmonden in een snellere artrotische deformatie van de heup, waarvoor reconstructieve operaties als een heupartrodese of een totale heupartroplastiek nodig kunnen zijn.16 Chondrolyse is een snel progressieve vernauwing van de gewrichtsspleet van het heupgewricht ten gevolge van kraakbeenverlies in het gewricht. Deze komt in ongeveer 7% van de operatief behandelde SCFE’s voor, maar komt ook voor bij onbehandelde SCFE’s.17 De frequentie van chondrolyse neemt toe met de ernst van de SCFE. Over het algemeen biedt alleen therapie in de vorm van onbelast mobiliseren, NSAID’s en fysiotherapie lichte vermindering van de klachten.17 Ondanks de eerder vermelde 25-80% kans op SCFE aan de contralaterale heup is men over het algemeen terughoudend met het profylactisch opereren van de contralaterale heup. Aangeraden wordt gedurende 2 jaar na de diagnose van de unilaterale SCFE de patiënt(e) regelmatig poliklinisch te controleren, vooral wanneer de SCFE bij een meisje jonger dan 12 jaar of bij een jongen jonger dan 14 jaar oud optreedt.10 Bij opname van een patiënt met SCFE dient steeds gescreend te worden op hypothyreoïdie. Patiënten met SCFE die klein zijn voor hun leeftijd dienen bovendien op groeihormoonstoornissen onderzocht te worden.4 Op lange termijn is de prognose voor een kind met een behandelde SCFE goed.1 18 In verschillende onderzoeken bleek dat bij een natuurlijk beloop van SCFE er een vergrote kans op progressie van de afglijding en/of degeneratieve afwijkingen van het heupgewricht ontstaan.1 3 Dames en Heren, hoewel SCFE de meest voorkomende heupaandoening is bij adolescenten en er reeds vele wetenschappelijke publicaties over zijn verschenen, wordt de aandoening nog vaak laat herkend en soms zelfs helemaal niet. Aangezien een vertraagde herkenning tot verergering van de SCFE leidt en de kans op late complicaties vergroot, dient men bij een ziektegeschiedenis waarin een (bijna-)puber vaak knie- en liespijn aangeeft met een onduidelijke oorzaak, de diagnose ‘SCFE’ te 1100
Ned Tijdschr Geneeskd 2001 9 juni;145(23)
overwegen en aanvullend onderzoek te doen in de vorm van een röntgenonderzoek (AP en laterale heupopname). De patiënt moet tot het tegendeel is bewezen, geïmmobiliseerd worden. Indien de radioloog het vermoeden heeft van een SCFE, moet patiënt met spoed gezien worden door de orthopedisch chirurg. Deze zal een acute operatie moeten overwegen.
abstract Pain and walking problems in three young people with a dislocated hip. – Three young people, a boy aged 15 years and two girls aged 9 years and 13 years, had already suffered groin pain and knee pain for many months. They exhibited an antalgic walk, diminished function of the hip and radiographic signs of a slipped capital femoral epiphysis (SCFE). The complaints disappeared following in situ fixation with one or more screws. Epiphysiolysis of the caput femoris through the growth plate is a disorder of the growing hip. It is the most prevalent hip disease in adolescents. Obese boys are the most commonly affected. The aetiology is not known. The later SCFE is diagnosed and treated, the greater the chance of premature coxarthrosis. Avascular necrosis and chondrolysis are complications that can arise as a result of the operation.
1
2
3 4
5 6 7
8 9 10
11
12
13
14
15
literatuur Loder RT, Aronsson DD, Dobbs MB, Weinstein SL. Slipped capital femoral epiphysis. Instructional course lecture. J Bone Joint Surg 2000;82A:1170-88. Stulberg SD, Cordell LD, Harris WH, Ramsey PL, MacEwen GD. Unrecognized childhood hip disease: a major cause of idiopathic osteoarthritis of the hip. In: The hip. Proceedings of the Third Open Scientific Meeting of The Hip Society. St Louis: Mosby; 1975. p. 21228. Carney BT, Weinstein SL. Natural history of untreated chronic slipped capital femoral epiphysis. Clin Orthop 1996:43-7. Wells D, King JD, Roe TF, Kaufman FR. Review of slipped capital femoral epiphysis associated with endocrine disease. J Pediatr Orthop 1993;13:610-4. Chapman JA, Deakin DP, Green JH. Slipped upper femoral epiphysis after radiotherapy. J Bone Joint Surg Br 1980;62:337-9. Weiner D. Pathogenesis of slipped capital femoral epiphysis: current concepts. J Pediatr Orthop B 1996;5:67-73. Jerre R, Karlsson JR, Henrikson B. The incidence of physiolysis of the hip: a population-based study of 175 patients. Acta Orthop Scand 1996;67:53-6. Kelsey JL. Epidemiology of slipped capital femoral epiphysis: a review of literature. Pediatrics 1973;51:1042-50. Loder RT. The demographics of slipped capital femoral epiphysis. An international multicenter study. Clin Orthop 1996:8-27. Stasikelis PJ, Sullivan CM, Phillips WA, Polard JA. Slipped capital femoral epiphysis. Prediction of contralateral involvement. J Bone Joint Surg Am 1996;78:1149-55. Loder RT, Richards BS, Shapiro PS, Reznick LR, Aronson DD. Acute slipped capital femoral epiphysis: the importance of physeal stability. J Bone Joint Surg Am 1993;75:1134-40. Matava MJ, Patton CM, Luhmann S, Gordon JE, Schoenecker PL. Knee pain as the initial symptom of slipped capital femoral epiphysis: an analysis of initial presentation and treatment. J Pediatr Orthop 1999;19:455-60. Klein A, Joplin RJ, Reidy JA, Hanelin J. Roentgenographic features of slipped capital femoral epiphysis. Am J Roentgenol 1951;66: 361-73. Betz RR, Steel HH, Emper WD, Huss GK, Clancy M. Treatment of slipped capital femoral epiphysis. Spica-cast immobilization. J Bone Joint Surg Am 1990;72:587-600. Aronson DD, Carlson WE. Slipped capital femoral epiphysis. A prospective study of fixation with a single screw. J Bone Joint Surg Am 1992;74:810-9.
16
17
Krahn TH, Canale ST, Beaty JH, Warner WC, Lourenco P. Longterm follow-up of patients with avascular necrosis after treatment of slipped capital femoral epiphysis. J Pediatr Orthop 1993;13:154-8. Tudisco C, Caterini R, Farsetti P, Potenza V. Chondrolysis of the hip complicating slipped capital femoral epiphysis: long-term follow-up of nine patients. J Pediatr Orthop B 1999;8:107-11.
18
Hansson G, Billing L, Högstedt B, Jerre R, Wallin J. Long-term results after nailing in situ of slipped upper femoral epiphysis. A 30year follow-up of 59 hips. J Bone Joint Surg Br 1998;80:70-7. Aanvaard op 13 oktober 2000
Commentaren
Langdurige intensieve fysieke sportbeoefening: weinig nadelige late gevolgen voor de gezondheid h.kuipers, h.a.keizer, g.schep en a.r.hoogeveen Lichamelijke activiteit wordt gepropageerd vanwege de gezondheidsbevorderende effecten.1 2 Het is echter bekend dat het beoefenen van sport per jaar ongeveer 3 miljoen blessures oplevert.3 De meeste zijn reversibel en hebben weinig nadelige gevolgen op de lange termijn. Echte nadelige gevolgen van intensieve lichamelijke inspanning op de lange termijn zijn zeldzaam. In dit artikel gaan wij in op enkele van die gedocumenteerde gevolgen op de lange termijn. vaatafwijkingen: afknikking van de bekkenslagaders Hoewel van duursport verschillende positieve effecten op hart en bloedvaten beschreven zijn,1 2 blijkt dat met name wielrennen ernstige vaatafwijkingen kan veroorzaken. In 1986 beschreven Chevalier et al. vaatproblemen in de A. iliaca externa bij wielrenners.4 De afwijkingen werden veroorzaakt door een excentrische vaatwandverdikking van 5-6 cm lengte, waarbij een diameterreductie van 30-40% werd gevonden. Histologisch onderzoek van arteriën met deze afwijking toonde een gelaagde verbreding van de intima, bestaande uit matig celrijk bindweefsel.5 De afwijking staat bekend als ‘endofibrose’ en verschilt duidelijk van arteriosclerose en fibromusculaire dysplasie.5 6 Als belangrijkste risicosporten voor deze vaatafwijking kunnen wielrennen, triatlon en schaatsen worden onderkend. De oorzaak wordt gezocht in de combinatie van een sterk verhoogde bloedstroom onder verhoogde systolische druk en knikken van de A. iliaca externa. Deze slagader ligt ventraal van de draaiingsas door beide heupgewrichten en daardoor ontstaat bij heupbuiging enige vaatverlenging. Deze vaatverlenging kan normaliter gecompenseerd worden door de longitudinale elasticiteit van het vat of door geringe kronkeling.
Universiteit Maastricht, vakgroep Bewegingswetenschappen, Postbus 616, 6200 MD Maastricht. Prof.dr.H.Kuipers en dr.H.A.Keizer, artsen-fysiologen. St. Joseph Ziekenhuis, afd. Sportgeneeskunde, Veldhoven. Dr.G.Schep en dr.A.R.Hoogeveen, sportartsen. Correspondentieadres: prof.dr.H.Kuipers (
[email protected]).
Door een ongewone fixatie van de A. iliaca externa kan deze compensatie verstoord worden4 5 7 en bij 60% van de daarvoor geopereerde patiënten werd een zijtak vanuit de A. iliaca externa naar de M. psoas gevonden, die de fixatie kon hebben veroorzaakt.4 5 De klachten van deze afwijking zijn vrij typisch en bestaan uit claudicatioachtige verschijnselen tijdens inspanning, die snel verdwijnen nadat daarmee gestopt is. Met sportspecifiek echodoppleronderzoek was bij 40% van de patiënten met aangetoonde doorstromingsbelemmering een scherpe knik aantoonbaar in de A. iliaca externa, en in de A. iliaca communis werd met magnetische-resonantieangiografie tijdens buiging van de heup bij 48% van de mensen met klachten een afknikking gevonden.8 In de figuur is een voorbeeld te zien. Bij goed geselecteerde patiënten met slechts geringe intravasculaire afwijkingen (reductie van de diameter van het lumen < 25%) is het operatief vrijmaken van de A. iliaca externa en communis geïndiceerd, waardoor de afknikking effectief wordt tegengegaan. Voor patiënten met grotere afwijkingen blijken alleen uitgebreide vaatreconstructies tot blijvend herstel te leiden. In de meeste gevallen zal echter voor een conservatief beleid gekozen worden, wat vrijwel altijd beëindiging van de sportcarrière betekent. Soms zijn de intravasculaire afwijkingen dermate ernstig dat betrokkenen ook in het dagelijks leven beperkingen ondervinden en er zelfs een vergroot risico op dissectie en acute afsluiting bestaat.7 9 10 Bij dergelijke patiënten is vaatchirurgisch ingrijpen meestal noodzakelijk. Dotterbehandeling of plaatsing van een stent zijn niet werkzaam en geven een sterk verhoogd risico op complicaties.11 12 De technieken om deze vaatletsels aan te tonen en te behandelen zijn pas recentelijk ontwikkeld. Momenteel hebben alleen de ontwikkelaars van deze gespecialiseerde diagnostiek en behandeling hier ervaring mee. De langetermijneffecten van behandeling zijn nog onvoldoende bekend; mede daarom is het vooralsnog noodzakelijk om diagnostiek en behandeling in een onderzoekssetting en geprotocolleerd te laten plaatsvinden om een goede follow-up te kunnen waarborgen. Alarmerend is dat 5 van de 25 Nederlandse olympiNed Tijdschr Geneeskd 2001 9 juni;145(23)
1101