1 PGS 15 December 2011 versie 1.0 ten opzichte van PGS 15: 2005 Dupa Veiligheidstechniek2 Wijzigingen In tabel 1.2 is de ondergrens voor klasse 2 (gas...
December 2011 versie 1.0 ten opzichte van PGS 15: 2005
Dupa Veiligheidstechniek 27-01-2012
Wijzigingen •
In tabel 1.2 is de ondergrens voor klasse 2 (gassen) gesteld op 125 l (was eerst 50 l).
•
Voorschrift 3.1.3, de definitie voor werkvoorraad is veranderd en verduidelijkt.
•
Voorschrift 3.1.5 sluit nu één op één aan op de systematiek en definitie voor lege ongereinigde verpakking in het ADR.
•
In paragraaf 3.3 is ten aanzien van de vloeistofdichte vloeren de aanleg onder certificaat toegevoegd.
Wijzigingen
Paragraaf 3.4 is geactualiseerd naar aanleiding van de nieuwste norm voor stellingen.
Paragraaf 3.10 is aangevuld met voorschriften 3.10.3 t/m 3.10.5 waardoor onder voorwaarden meer ruimte wordt gegeven voor het toepassen van brandveiligheidsopslagkasten op een verdieping.
Wijzigingen
Veiligheidssignalering aan bij de nieuwe pictogrammen volgend uit CLP/EU-GHS.
De voorschriften 4.3.1 en 4.5.1 zijn verduidelijkt.
Overtap werkzaamheden In een opslagvoorziening mogen, met uitzondering ten behoeve van monster name en ter bestrijding van een lekkage of calamiteit, geen aftap- of overtap werkzaamheden plaatsvinden. Ompak werkzaamheden mogen slechts plaatsvinden indien de primaire verpakking niet wordt geopend.
Werkvoorraad
De werkvoorraad moet strikt noodzakelijk zijn
Per gevaarlijke stof mag ten hoogste één aangebroken verpakkingseenheid aanwezig zijn, plus één reserve
Indien de werkvoorraad bestaat uit een hoeveelheid van meer dan 50 l dan moet de verpakking zijn geplaatst boven een lekbak.
Vervolg werkvoorraad •
Een laskar met gasflessen kan ook als werkvoorraad worden beschouwd.
•
De ratio van de eis van een lekbak bij een hoeveelheid van meer dan 50 liter brandbare stoffen is het verkleinen van het verdampingsoppervlak in geval van een lekkage. Bij het werken met toxische of brandbare stoffen aanvullende eisen nodig zijn zoals verhoogde ventilatie.
Zelfsluitende deur
Indien een constructie met een bepaalde brandwerendheid moet zijn uitgevoerd, moet een in deze constructie aangebrachte deur zelfsluitend zijn. Een deur mag uitsluitend in geopende stand zijn vastgezet, indien in geval van brand de deur automatisch sluit.
Inpandige opslagvoorziening
Ten hoogste 2 500 kg verpakte gevaarlijke stoffen.
Tot maximaal 10 000 kg indien extra voorzieningen zijn aangebracht. Een gecertificeerde brandmeld installatie NEN 2535 met doormelding naar een 24uurs bezette post
Inpandige opslag verdieping
Maximaal 500 kg of 500 l.
Hierbij wordt een kelder wel als een verdieping beschouwd en de begane grond van een gebouw niet
Stellingen •
Een stelling moet bestand zijn tegen de opgeslagen verpakte gevaarlijke stoffen en stabiel zijn. Een stelling mag niet zwaarder worden belast dan waarvoor deze ontworpen is.
•
NEN-EN 15512 Steel static storage systems Adjustable pallet racking systems – daarbij behorend; NEN 5056 Niet-verrijdbare stalen opslagsystemen - ontwerp van verstelbare palletstellingen.
NEN-EN richtlijnen stellingen •
Een stelling moet zonodig tegen aanrijden zijn beveiligd.
•
Vrijstaande, afdoende aanrijdbeschermers zijn dan vereist op hoeken van stellinggangen en – onderdoorgangen NEN-EN 15635
•
De Nederlandse praktijkrichtlijn NPR 5054:2006 Palletstelling - Bediening door magazijntrucks Projectspecificatie’ in samenhang met ‘Verklaring van toegelaten gebruik behandelt op een overzichtelijke wijze NEN-EN 15620, NEN-EN 15629 en NEN-EN 15635.
Inspectie stellingen
De stellingconstructie jaarlijks inspectie
Registratie minimaal vijf jaar bewaren
Scheiden en stapelen
De regels met betrekking tot gescheiden opslag uit paragraaf 3.12 zijn eveneens van toepassing op de opslag in een stelling
Verticale opslag van onverenigbare combinaties mogen niet boven elkaar in stellingen zijn geplaatst.
Lege gasflessen
Volgens voorschrift 6.2.12 mogen lege gasflessen nu apart worden opgeslagen.
Paragraaf 6.3 is uitgebreid, waardoor het gebruik van brandveiligheids opslagkasten voor gasflessen nu onder voorwaarden wordt toegestaan.
Voorschrift 6.2.14 van PGS15 wordt een beschermend dak verplicht ? Risico’s van gasflessen worden hoofdzakelijk bepaald door hitte aanstraling. Weersinvloeden vormen een verwaarloosbaar risico. Een beschermend afdak is niet verplicht.
Zuurstofflessen en acetyleenflessen naast elkaar
Ja. Het achterliggende idee is dat de kans dat twee gasflessen tegelijkertijd zullen falen, de gassen met elkaar vermengen en worden ontstoken, verwaarloosbaar is. Het is echter van belang dat de gassen per gelijksoortige groep worden opgeslagen (dezelfde kleurencode) waardoor het omwisselen van gassen wordt voorkomen.
aangesloten op een verzamelleiding onder PGS 15?
Nee. Gasflessen die zijn aangesloten op een verzamelleiding vallen niet onder de scoop van de PGS.
Buitenopslag van gasflessen (tegen een gebouw)
Indien opslag van gasflessen plaatsvindt tegen de gevel van een tot de inrichting behorend gebouw dan moet dat deel van de wand, en de wand tot maximaal 4 m boven en 2 m aan weerszijden van de gasflessen, een brandwerendheid van ten minste 60 minuten bezitten.
Onverenigbare combinaties
De regels met betrekking tot gescheiden opslag uit paragraaf 3.12 zijn eveneens van toepassing op de opslag in een stelling
Verticale opslag van onverenigbare combinaties mogen niet boven elkaar in stellingen zijn geplaatst.
Stoffenscheiding
Naast het aanhouden van 2 meter afstand, ook altijd door lekbakken gerealiseerd kan worden?Ja, voor kleine opslagen tot 10 ton.
ADR-klasse 3, waardoor meer gevaarlijke stoffen mogen worden opgeslagen. Zonder lekbakken mag maximaal 300 liter van ADR-klasse 2 en 3 opgeslagen worden in een verkoopruimte, met lekbakken gezamenlijk maximaal 800 liter.
Vervolg Bouwmarkt
800 liter aan ADR-klasse 2 stoffen als er alleen ADR klasse 2 opgeslagen wordt
800 liter aan ADR-klasse 2 of 3 stoffen als de ADRklasse 3 boven een lekbak opgeslagen worden
300 liter aan ADR-klasse 2 of 3 stoffen als er ook ADR-klasse 3 stoffen aanwezig zijn die niet boven een lekbak staan.
De NPR 7910-1 ventilatie uitvoeringen
VEILIGHEIDSNIVEAU 1 Kunstmatige ventilatie Het ventilatiesysteem beschikt over voldoende afzuigcapaciteit welke waarborgt dat de maximaal toegestane grenzen niet worden overschreden.Het systeem beschikt niet over een functiecontrole van de luchtstroom of het daardoor veroorzaakte drukverschil
VEILIGHEIDSNIVEAU 2 Goed uitgevoerde ventilatie Uitvallen van de ventilatie moet onmiddellijk worden gesignaleerd, onafhankelijk van menselijk ingrijpen. Hierbij dient de aanwezigheid van de luchtstroom of het daardoor veroorzaakte drukverschil rechtstreeks te worden bewaakt. Functiecontrole op stroomafname of het toerental van de ventilatormotor is niet toegestaan.
VEILIGHEIDSNIVEAU 3 Goed uitgevoerde ventilatie met extra waarborgen De continuïteit van de goed uitgevoerde ventilatie is gewaarborgd door het dubbel uitvoeren van de ventilatieinstallatie. (een tweede back-up installatie neemt de volledige werking over wanneer het basis systeem uitvalt)
VEILIGHEIDSNIVEAU 4 Goed uitgevoerde en absoluut gewaarborgde ventilatie Uitvoering zoals bij een goed uitgevoerde ventilatie met extra waarborgen, echter de energievoorziening dient ten alle tijden voorhanden te zijn, waarop bij storing van het openbare net automatisch wordt omgeschakeld op een onafhankelijke energievoorziening.
Bepaling van de afmetingen van de zones in een gesloten gebouw met secundaire gevarenbronnen Bij de bepaling van de afmeting van de gevarenzone dient te worden vastgesteld hoeveel (debiet) brandbare stof kan vrijkomen. Welke ventilatieomstandigheden heersen in de omgeving van de gevarenbron en de aard en vorm van de obstakels in de omgeving van de gevarenbron.