Pesten op sportverenigingen: visie en aanpak van trainers Paul Baar1
Tot op heden is internationaal geen onderzoeksmatige aandacht voor pesten op sportverenigingen. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op een vergelijkende studie (Baar, 2012), waarin 1534 leerlingen van de bovenbouw van de basisschool gestructureerd zijn gevraagd naar op prevalentie van pestgedrag in zowel de context van hun basisschool als in die van hun sportvereniging. Aanvullend zijn 98 trainers van verschillende takken van sport explorerend bevraagd op hun visie en handelen inzake pestgedrag op sportverenigingen. De gegevens zijn vergeleken met die van 96 leraren van basisscholen als referentiegroep en kwalitatief geanalyseerd. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat de pestprevalentie op sportverenigingen minstens zo hoog is als op basisscholen. Gezien deze bevinding, bestaat de indruk dat trainers zich eerst nog bewust moeten worden van potentieel pestgedrag op hun sportvereniging, de feitelijke omvang niet goed inschatten en waarschijnlijk de effectiviteit van hun aanpak overschatten. Dit impliceert meer noodzakelijke aandacht van trainers voor en alertheid op pestgedragsituaties waar minder toezicht is, niet alleen tijdens de actieve sportbeoefening, maar ook vlak voor en na het sporten in de directe omgeving van de vereniging. De noodzaak van het ontwikkelen van voor de sportvereniging specifieke observatie-instrumenten en antipestprogramma’s en van de aandacht voor het thema pesten in de curricula van trainersopleidingen, wordt in dit hoofdstuk onderstreept.
1 Paul Baar is universitair docent Maatschappelijke Opvoedingsvraagstukken aan de Universiteit Utrecht.
114
Goud in elk kind - Jeugdsport in een pedagogisch perspectief
Pesten op sportverenigingen: visie en aanpak van trainers
115
Die konden dus veel meer. Die zaten ook allemaal in de selectie. Maar zover was ik nog niet, dus ik vond het eigenlijk niet leuk. Daarom zeiden ook die grote jongens: ‘Nou je bent te klein en een ukkie’. Ze plaagden me telkens en sloegen me. Toen zei ik op een gegeven moment. ‘Ik ga ervan af. Ik vind er niks meer aan…’ De trainster deed niet zoveel aan dat plagen. Dat vond ik wel jammer… Ze zag het wel, alleen het waren ook de eigen zoons die meestal de boosdoener waren en opstoken. Toen zei ik het ook wel tegen hen, maar ze deden het gewoon buiten de les om en dan gingen ze gewoon in de kleedkamer slaan of keihard een bal trappen tegen je aan. [Roy, 12 jaar.] Die jongen kwam dus eerst van die en die lopen klieren. Dan weet hij (de trainer) het pas. En dan is het zo van dan ga je maar in de kleedkamer zitten. Maar hij heeft haast nooit van zichzelf van, oh ja, hij loopt te klieren dus ik waarschuw maar even… Hij wist helemaal niet wat we deden. We zijn toen naar Peter (de trainer) gestapt. Die zei van: ‘Als je het zat wordt, dan geef maar gewoon een klap. Dan doe je gewoon zo en dan paff’. Dan moesten we heel hard schreeuwen: ‘Wanneer houd je nou eens op! Dan staat hij voor paal’. De volgende training zeiden we: ‘Pim probeert te klieren’. Dan zei hij: ‘Ja, dan moet je hem maar geen klap geven’. [Gert-Jan, 10 jaar.]
Inleiding Veilige sportomgeving voor kinderen De sportvereniging is naast de school de belangrijkste georganiseerde praktijk waarin kinderen elkaar structureel ontmoeten en kunnen oefenen met sociale rollen en groepsinteracties. Aan jeugdsport worden educatieve en opvoedkundige waarden toegedicht, zoals discipline, solidariteit, het kunnen samenwerken, tolerantie en fair play (Buisman, 2004; Rutten et al., 2004). Jeugdsport wordt door de overheid (VWS, 2005) dan ook bewust ingezet voor het bereiken van allerlei opvoedingsdoelen. Positieve eigenschappen die aan jeugdsportbeoefening worden toegeschreven, en de veronderstelling dat kinderen vrijwillig en voor hun plezier sporten, verklaren wellicht de geringe beleids- en onderzoeksmatige aandacht voor meer problematische groeps- en socialisatieprocessen op sportverenigingen, zoals pesten. Dit is opmerkelijk omdat toch het merendeel van de kinderen in Nederland lid is van een sportvereniging. De twee bovenstaande citaten van sportuitvallers, illustreren handelingsverlegenheid van trainers ten aanzien van pesten (Baar, 1991). Trainers blijken niet al het pestgedrag te signaleren. Het gebeurt ook vaak achter de rug van de trainer om en op onbewaakte momenten. Er zijn trainers die pesten niet serieus genoeg nemen en het te veel toelaten. Ook wordt door kinderen lang niet al het pestgedrag aan trainers gemeld: ‘Is er iets, zeg het tegen mij. Durf je het niet te zeggen in de groep, kom dan na de groep. Bel mij op, zeg het tegen mij. De meeste kinderen gaan toch 116
Goud in elk kind - Jeugdsport in een pedagogisch perspectief
Trainers blijken niet al het pestgedrag te signaleren.
naar huis en vertellen het thuis. Dan heb je boze ouders aan de lijn. Ja, daar kan ik vaak niks mee.’ [Handbal.]
Training geven is meer dan alleen het aanleren van allerlei technieken en oefeningen. Sociaal-emotionele aspecten van het leidinggeven aan kinderen, horen hier ook bij. Het tijdig signaleren van pesten, het serieus nemen van gevoelens van kinderen en het daadwerkelijk iets aan pesten willen doen, is natuurlijk essentieel voor het gevoel van veiligheid bij kinderen op de sportvereniging. ‘Naar een veiliger sportklimaat’ is een actieplan van minister Schippers (VWS, 2011) om ongewenst gedrag op sportverenigingen te voorkomen en tegen te gaan om daarmee het sportklimaat veiliger te maken. Sporten op een sportvereniging draagt niet alleen positief bij aan plezier, gezondheid en sociale cohesie, maar sporters kunnen ook in aanraking komen met intimidatie en geweld. Opvallend is dat in dit actieplan pesten als vorm van ongewenst gedrag niet wordt genoemd. Vanuit het ministerie van onderwijs worden basisscholen verplicht gesteld om een veiligheidsplan op te stellen waarin veelal ook pesten als thema wordt opgenomen (Rijksoverheid, 2011). Verwacht kan worden dat leraren voldoende informatie hebben over pesten, zodat zij weten hoe zij hiermee om kunnen gaan. Ook bestaan de nodige specifieke programma’s waarmee leraren op school pesten kunnen signaleren en aanpakken. Maar hoe is het gesteld met trainers van sportverenigingen? Zij zijn in eerste instantie verantwoordelijk voor het voorkómen van en interveniëren met betrekking tot pesten op de sportvereniging. In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op een onderzoek naar de visie (wat is pesten, welke vormen van pesten zijn er, hoe vaak komt het voor, wat zijn mogelijke oorzaken en wat is de ernst van pesten voor de kinderen?) en de aanpak van pestgedrag door 98 trainers, werkzaam op 77 sportverenigingen in verschillende takken van sport. De citaten van de trainers in dit hoofdstuk zijn afkomstig uit dit onderzoek. Bij de bespreking wordt gerefereerd aan gegevens van 96 leraren van 62 basisscholen om uitspraken van trainers beter op hun waarde te kunnen schatten (Baar, 2012).
Wat is pesten? Een veel aangehaalde omschrijving van pesten is die van Dan Olweus. Deze Noorse psycholoog doet al sinds de jaren tachtig systematisch onderzoek naar pesten en wordt in het algemeen beschouwd als de ‘vader’ van het internationale pestonderzoek.Volgens zijn omschrijving is er sprake van pesten Pesten op sportverenigingen: visie en aanpak van trainers
117
Pesten gebeurt veelal achter de rug van de trainer om.
worden opgevat. Ernst en omvang van pesten zijn vanuit het perspectief van de trainer dus niet echt goed in te schatten. Het is dan ook de vraag hoe adequaat trainers pesten signaleren (en daarmee aanpakken) vanwege verschillende interpretaties en definities van pesten.
Vormen van pesten
wanneer iemand, herhaaldelijk en op de langere duur, blootstaat aan negatieve handelingen verricht door één of meer personen. Pesten wordt beschouwd als een vorm van agressief gedrag, waarbij de dader doelbewust schade wil toebrengen aan iemand anders. Tevens wordt gesproken over een asymmetrische machtsrelatie tussen dader en slachtoffer. Het slachtoffer is niet in staat zich te verdedigen. Pesten wordt veelal gezien als een vorm van proactieve agressie, dus niet uitgelokt door een slachtoffer (Olweus, 2003). Het verschil tussen pesten en plagen is dat plagen incidenteel gebeurt en over en weer tussen personen die aan elkaar gewaagd zijn. Ook is plagen grappig bedoeld en niet om een persoon te schaden.
In de praktijk kunnen maar weinig trainers een eenduidige definitie van pesten geven. Van de trainers definieert 69% (leraren 29%) pesten in eerste instantie vanuit geen enkel (men noemt dan gelijk voorbeelden van pesten) of maar één criterium. Echter, een definitie van pesten zou moeten voldoen aan meer criteria. Zo kan bij een gemene opmerking maken nog niet gelijk gesproken worden van pesten vanuit alleen het criterium ‘systematisch’. Ook blijken trainers het benoemen van pesten niet alleen te laten afhangen van de intenties van de dader, maar ook van de subjectieve beleving en de belastbaarheid van het slachtoffer. Wat voor de een nog een grapje, een beetje klieren of plagen is, kan door een ander als serieus of ernstig pesten 118
Goud in elk kind - Jeugdsport in een pedagogisch perspectief
Pesten kan uiteenlopende vormen aannemen. Bij openlijk pesten kan een onderscheid gemaakt worden tussen fysiek pesten (slaan, schoppen, duwen, knijpen, spugen), verbaal pesten (beledigen, uitschelden, uitlachen, bijnamen verzinnen, dreigen) en materieel pesten (spullen verstoppen, stelen, vernielen). Bij relationeel pesten is er sprake van sociale manipulatie van relaties en vriendschappen. Hierbij kan gedacht worden aan directe vormen (niet mee mogen doen, negeren, een kind als laatste kiezen, sociale uitsluiting) en meer indirecte vormen (geheimen verklappen, roddelen). Cyberpesten is een relatief nieuwe vorm van pesten en heeft zowel betrekking op openlijke als relationele vormen van pesten. Jongens blijken vaker als dader bij pesten betrokken te zijn dan meisjes. Het gaat hier dan vooral om fysieke vormen van pesten. Het verschil tussen jongens en meisjes ten aanzien van verbaal en relationeel pesten is meer inconsistent. Jongens en meisjes worden ongeveer evenveel gepest (Card, Stucky, Sawalani & Little, 2008).
Hoe vaak komt het voor? Naar pesten op school is tot nu toe de meeste onderzoeksmatige aandacht uitgegaan. Internationale studies van de afgelopen tien jaar laten uiteenlopende prevalentiecijfers zien. Deze worden onder andere veroorzaakt door verschillen in gehanteerde definitie, gemeten tijdspad, meetinstrumenten en de wijze van berekenen. Bij kinderen in de leeftijdsgroep 10-13 jaar kan (op basis van zelfrapportages in de schoolcontext) voorzichtig worden geschat dat 5 tot 14% van kinderen regelmatig pest, 5 tot 11% van de kinderen regelmatig wordt gepest, en dat 2 tot 7% van de kinderen zowel dader als slachtoffer is van pesten (Baar, 2012). Doordat pesten op sportverenigingen (inter)nationaal nog geen serieuze aandacht heeft, is een aantal jaren geleden een vergelijkende studie gestart. Daarin zijn 1534 leerlingen (10-13 jaar) van de basisschool met vragenlijsten bevraagd op prevalentie van pestgedrag in zowel de context van hun basisschool als in die van hun sportvereniging. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt onder andere dat de pestprevalentie op sportverenigingen minstens zo hoog is als op basisscholen (Baar, 2012). Pesten op sportverenigingen: visie en aanpak van trainers
119
Maar liefst 93% van de trainers (leraren 73%) signaleert niet of nauwelijks pesten in de groep of op de sportvereniging. De trainers die regelmatig tot veel pesten signaleren zeggen overigens dat de ernst hiervan meevalt. Ook geven zij minder vaak dan leraren aan moeite te hebben met het signaleren van incidenten, terwijl maar 16% van de trainers zegt zelf het pestgedrag te signaleren. Dit alles kan duiden op een onderschatting van de feitelijke omvang en ernst van pestgedrag van trainers. Pesten gebeurt veelal achter de rug van de trainer om en men kan ook niet alles horen en zien. Het meeste pestgedrag vindt plaats in situaties met weinig of geen toezicht en op vrije momenten, vooral in kleedkamers: ‘De wisseling van de les is een heel rumoerig moment. De ene groep gaat weg en de andere komt. Dan zou er gepest kunnen worden, want dan gaan ze meestal zelf wat spelen. Maar ik zie dat nooit. Het komt ook omdat ik dan niet met de groep bezig ben. Dan ben ik meestal met de ouders of wat dan ook bezig.’ [Danssport.]
De prevalentie-inschattingen van pesten kunnen derhalve beter als subjectieve inschattingen van trainers worden opgevat en niet als feitelijke prevalenties. Pesten wordt door leraren waarschijnlijk vaker gesignaleerd doordat zij deze gedragingen systematisch via de kinderen kunnen achterhalen met de op school gebruikte methodieken en sociogrammen. Signalering van pesten op school gebeurt ook meer via ouders.
Wat zijn mogelijke verklaringen voor pesten? Trainers brengen daderschap in verband met groepsprocessen. Pesten komt volgens trainers onder andere voort uit onzekerheid. Door pesten willen daders zich beter voelen ten koste van anderen, hun eigen positie binnen het team veilig stellen en erbij horen: ‘Die een baasje willen spelen. Die zich misschien onzeker voelen en daardoor zo’n houding aannemen van wie maakt me wat. Dan verzamelen ze een groepje, dan heb je van die meelopers erbij zitten. Die willen dan natuurlijk erbij horen, want die voelen zichzelf ook een beetje min.’ [Volleybal.]
Andere genoemde verklaringen voor daderschap zijn van huis uit meekrijgen (opvoeding) en competitie. Slachtofferschap hangt volgens trainers meer samen met kindgerelateerde factoren (onder andere zwaarlijvigheid, onhandige motoriek, minder goede sporters, geringe weerbaarheid). Van de ‘norm’ afwijkend uiterlijk of gedrag van een kind, is vaak al voldoende aanleiding om gepest te worden:
120
Goud in elk kind - Jeugdsport in een pedagogisch perspectief
Pesten komt volgens trainers onder andere voort uit onzekerheid.
‘Als je het heel zwart/wit neerzet, de mietjes… Sommige jochies die lokken het ook voor zichzelf uit. Die doen andere en gekke dingen en die proberen aandacht op zichzelf te vestigen waardoor ze weer gepest worden.’ [Voetbal.]
Als de oorzaken van slachtofferschap vooral bij het kind zelf worden gelegd, dan kan dit duiden op een ontkenning van de problematiek. Uit onderzoek in de schoolpraktijk blijkt dat leraren dan ongevoeliger zijn en zich minder verantwoordelijk voelen om pesten aan te pakken (Mavropoulou & Padeliadu, 2002). Een punt van aandacht is de rol van de trainer inzake pestgedrag. De opstelling van een trainer kan pesten in de hand werken: ‘Dat je mensen voortrekt en buitensluit. Dat ervaar je misschien zelf niet als pesten maar dat gaat meer per ongeluk. Ik denk dat je daar attent op moet zijn.’ [Volleybal.]
Hoe ernstig is pesten voor kinderen? Internationale reviews naar de ernst en de gevolgen van pesten, illustreren de maatschappelijke urgentie om pestgedrag aan te pakken. Pesten kan bij slachtoffers op korte en lange termijn tot psychosomatische gezondheidsklachten (hoofdpijn, buikpijn, slaapproblemen), angst, depressies, suïcidale gedachten, een lage zelfwaardering, gevoelens van eenzaamheid, isolement en verslechterde (school)prestaties leiden. Bij daders is pesten een belangrijke voorspeller van crimineel en antisociaal gedrag en genotsmiddelengebruik (Gini & Pozzoli, 2009).
Globaal genomen lijken trainers in vergelijking met leraren minder bedacht op pesten. Dit wil niet zeggen dat zij zich hiervoor dan ook minder verantwoordelijk of betrokken voelen. Trainers kunnen redelijk goed een inschatting maken van de ernst en gevolgen van pesten voor met name slachtoffers, zoals geen zin hebben in sport, stoppen met sport en trainingen overslaan, onzekerheid, angst en minder zelfvertrouwen, sociaal isolement, sociaalemotionele problemen, zich ongelukkig voelen, depressie, frustratie en een lager zelfbeeld. Hiervan kan worden afgevraagd in hoeverre genoemde gevolgen betrekking hebben op de feitelijke situatie van kinderen op de sportvereniging of dat dit meer algemene ideeën zijn die trainers opdoen vanuit bijvoorbeeld de toenemende aandacht voor pesten in de media. Op de vereniging is immers naar eigen zeggen niet of nauwelijks sprake van pesten. Pesten op sportverenigingen: visie en aanpak van trainers
121
Geen enkele trainer of sportvereniging maakt gebruik van een antipestprogramma.
Trainers en hun aanpak van pesten Goede sfeer en goed opletten Trainers zeggen preventieve maatregelen te treffen om pesten zoveel mogelijk te voorkomen. Een goede sfeer werkt beschermend. Sociale cohesie binnen de groep, een positieve en gezellige sfeer op de vereniging, niet te prestatiegericht zijn, veiligheid en open communiceren, zijn aspecten die hierop duiden. Ook kunnen organisatievormen en didactiek pesten voorkomen, zoals kinderen zelf geen groepjes laten maken en het streven naar homogene groepen qua niveau en leeftijd. Een andere preventieve maatregel is het stellen van duidelijke omgangsregels en het bieden van structuur. Goed opletten, tijdig signaleren en alert zijn op afwijkend gedrag in de groep, zijn van belang om pesten voor te zijn.
Pesten gelijk de kop indrukken Trainers hanteren vooral een ‘vermijdende’ aanpak van pesten. Direct ingrijpen, het uit elkaar halen van de kinderen, het bespreken van het probleemgedrag met de betrokken kinderen, het stellen van regels en het sanctioneren bij het overtreden hiervan, zijn de meest genoemde maatregelen ten aanzien van deze aanpak. Het onttrekken van de dader aan de sportactiviteit, kost minder tijd en het sporten kan snel worden hervat: ‘Ik wil ze fysiek op een plek hebben zitten waar ze elkaar niet kunnen aanraken. Dan haal ik ze echt uit elkaar en dan laat ik ze rustig tien, vijftien minuten zitten en dan ga ik eens even een praatje maken van: “Joh, en nu weer normaal honkballen en verder niks”.’ [Honkbal.]
De contacttijd met de kinderen is voor trainers kennelijk te gering om voor een meer ‘assertieve’ benadering te kiezen (Kochenderfer-Ladd & Pelletier, 2008), waarbij weerbaarheidprincipes centraal staan en zoveel mogelijk geprobeerd wordt kinderen zelf tot een oplossing te laten komen. Lidmaatschap weigeren gebeurt zelden. Trainers zijn in vergelijking met leraren meer dadergericht en komen veelal niet verder dan het bespreken van de ernst van de situatie en het geven van een waarschuwing. Nadeel van deze aanpak is dat de controle bij de trainer wordt gelegd en niet bij de kinderen zelf, zodat het pesten op ongecontroleerde momenten verder kan gaan. Leraren lijken minder snel in te grijpen bij pesten en leggen vooral meer de nadruk op het weerbaar maken van slachtoffers.
Geen antipestprogramma’s Trainers moeten zelf hun weg vinden in het voorkomen, signaleren en aanpakken van pestgedrag op de sportvereniging. Slechts 7% van de trainers (leraren 78%) geeft aan dat de vereniging een pestprotocol heeft en 19% geeft zelfs expliciet aan een protocol niet nodig te vinden. Geen enkele trainer 122
Goud in elk kind - Jeugdsport in een pedagogisch perspectief
of sportvereniging maakt gebruik van een antipestprogramma. Trainers hebben zelf het idee met hun aanpak invloed uit te kunnen oefenen op het pestgedrag (‘interne locus of control’) en dat zij met hun aanpak kunnen volstaan. Er is weinig animo om zich te verdiepen in pesten, want op de vereniging is immers, naar eigen zeggen, niet of nauwelijks sprake van pesten. Leraren zijn overduidelijk meer bekend (97%) met pest(preventie) programma’s. Zij noemen samen maar liefst 35 verschillende op school gebruikte programma’s. Leraren zijn op basisscholen meer preventief gericht in hun acties om pesten weerstand te bieden en kunnen daarbij terugvallen op schoolgerichte methodieken en instrumenten. Leraren zijn daardoor meer alert op potentieel probleemgedrag en kunnen eerder interveniëren. Ook kunnen zij met hun vragen terecht bij professionele hulp binnen (intern begeleider of zorgteam) en buiten de school (contacten met externe instanties).
Implicaties Bewustwording Gezien het gegeven dat de pestprevalentie op sportverenigingen minstens zo hoog is als op basisscholen, bestaat de indruk dat trainers zich eerst nog bewust moeten worden van potentieel pestgedrag op hun sportvereniging, de feitelijke omvang van pesten niet goed inschatten en waarschijnlijk de effectiviteit van hun aanpak overschatten. Bewustwording is een eerste stap in een veranderingsproces om pesten meer actief te willen voorkomen en aan te pakken. In dit bewustwordingsproces zijn leraren verder dan trainers. Daarom wordt het belang onderstreept om in de curricula van zowel de trainer- als lerarenopleidingen systematisch aandacht aan pesten te besteden. Het is opmerkelijk dat thema’s als pesten en seksuele intimidatie nog steeds geen structurele aandacht hebben in de opleidingen. Aandacht voor pesten zou in principe net zo belangrijk moeten zijn als voor EHBO.
Communicatievaardigheden Dit laatste geldt overigens ook voor het effectief communiceren met kinderen. Leraren lijken, mede door hun opleiding en kennis van in de schoolpraktijk gehanteerde interventieprogramma’s, meer ervaring te hebben met het voeren van gesprekken, gaan uitgebreider in op zaken zoals via ‘role-taking’ tot inzicht en begrip komen van elkaars situatie, overleggen vaker met kinderen wat en hoe het beter kan en het zelf laten oplossen van conflicten. Ook spreken zij vaker dan trainers de hele groep aan op pestgedrag. Pesten is veelal een groepsgebeuren. Bij de aanpak van pesten is het daarom van belang dat Pesten op sportverenigingen: visie en aanpak van trainers
123
Aandacht voor pesten zou in principe net zo belangrijk moeten zijn als voor E.H.B.O.
kinderen (ook omstanders en buitenstaanders) voor elkaar actief verantwoordelijkheid nemen inzake pestgedrag (bijvoorbeeld via peermediation) en dat kinderen cognitieve, sociaal-emotionele en communicatieve vaardigheden ontwikkelen, zodat er ook zonder toezicht van volwassenen niet wordt gepest.
Systematisch observeren en bevragen Zaak is om trainers te overtuigen van het nut en de noodzaak om protocollen in te zetten om pestgedrag zoveel mogelijk proberen tegen te gaan. Vervolgens is het van belang om observatie-instrumenten en sportspecifieke antipestprogramma’s te ontwikkelen en trainers en verenigingskader te trainen in het gebruik hiervan in de verenigingspraktijk. Vanuit het perspectief van trainers blijft het in principe gissen naar de daadwerkelijke omvang en ernst van pesten op sportverenigingen. De daadwerkelijke effectiviteit van een aanpak is dan ook niet goed in te schatten: ‘Natte vingerwerk. In mijn beleving zijn die maatregelen effectief. Maar ze zijn niet sluitend. Ik ben er niet altijd. Ik zie ook niet alles. Als ze staan te wachten worden dingen gezegd of gedaan die ik niet meekrijg. Het is niet effectief. Het is op basis van wat ik toevallig zie en hoor en hoe ik daar toevallig over denk. Subjectief effectief denk ik.’ [Handbal.]
Geadviseerd wordt om de omvang en ernst van pesten nauwkeurig te bevragen, bijvoorbeeld: naar aantallen kinderen (afgezet tegen het totaal aantal kinderen van een vereniging); naar tijd (op dit moment, in dit jaar of seizoen, afgelopen jaar); naar plaats (in het team zelf, bij andere teams, op de vereniging). Bij kinderen kan jaarlijks worden gevraagd naar hun persoonlijke ervaringen en wensen. Een bus voor klachten is een eenvoudig middel om potentieel pestgedrag op de vereniging te achterhalen. Bij jeugdleden die hun lidmaatschap opzeggen kan de vereniging met een gesprek, een telefoontje of een mailtje vragen waarom men is gestopt, zodat bij actieve jeugdleden potentiële problemen met pesten kunnen worden gesignaleerd. Het systematisch bevragen en observeren van kinderen geeft niet alleen een nauwkeuriger beeld van de feitelijke omvang en ernst van het pestgedrag, maar ook een beter beeld van het daadwerkelijk succesvol interveniëren van trainers. De antwoorden van trainers over het succes van hun aanpak kunnen namelijk duiden op hun aspiraties en intenties om pesten aan te pakken in plaats van de daadwerkelijke aanpak van pesten.
Gezamenlijke aanpak Het voorkómen van pestgedrag in verschillende contexten impliceren een bredere inzet en breder samenwerkingsverband tussen sportverenigingen, basisscholen, buurt(werk) en gezin om pestgedrag in de verschillende contexten en sociale netwerken adequater aan te pakken: 124
Goud in elk kind - Jeugdsport in een pedagogisch perspectief
‘Ik vind het lastig in hoeverre wij verantwoordelijk zijn voor dat ene uurtje in de week, zeg maar, want ik denk als er echt flink gepest wordt dat daar dan al een oorzaak ligt op school of in de buurt. Ik weet niet in hoeverre wij dat kunnen beïnvloeden in dat ene uurtje waarin we ook nog honderd andere dingen moeten doen!’ [Gymnastiek.] ‘Het is niet dat pesten alleen gebeurt in de kleedkamer. Het gebeurt ook in de kantine, op de training, op school, in de buurt. Het komt overal terug. Daarom is het belangrijk dat op meer plekken mensen alert zijn op pest gedrag.’ [Handbal.]
Trainers kunnen meer bedacht zijn op pestgedrag in situaties waar minder toezicht is: niet alleen tijdens de actieve sportbeoefening, maar ook vlak voor en na het sporten (in kleedkamers en fietsenstallingen) en direct buiten de locatie van de sportvereniging. Ouders kunnen medeverantwoordelijk gehouden worden in het voorkómen en aanpakken van pestgedrag door hen ook structureel een oogje in het zeil te laten houden. Dit past bij de interactieve beleidsvisie dat een sportvereniging niet alleen voor, maar ook door haar leden wordt gevormd en zo krijgt de sportvereniging als pedagogisch veld concreet inhoud. Vragen als ‘Wat als de pesterijen na de training plaatsvinden?’ en ‘Onder wiens verantwoordelijkheid vallen deze?’ zijn dan minder relevant. Ook kunnen ouders pestgedrag signaleren via informatie van hun eigen kind. Slachtoffers van pestgedrag blijken namelijk minder vaak pestgedrag aan hun leraar te vertellen, vooral als zij het gevoel hebben dat hun probleem door de leraar weinig serieus wordt genomen en niet adequaat wordt aangepakt (Fekkes, Pijpers & Verloove-Vanhorick, 2005). Het aanstellen van een daarvoor opgeleide vertrouwenspersoon of pedagogisch coördinator, kan voor kinderen wellicht laagdrempelig werken voor het melden van pestgedrag en deze kan kinderen, trainers en ouders actief ondersteunen in het signaleren en aanpakken van pestgedrag op de sportvereniging. Voor meer informatie: www.nji.nl / www.pestweb.nl.
Literatuur Baar, P.L.M. (1991). Sportuitval bij het jongensturnen: Een kwalitatief onderzoek naar de achtergronden van sportuitval binnen de Koninklijke Nederlandse Gymnastiek Bond. Niet-gepubliceerde doctoraalscriptie. Utrecht: Universiteit Utrecht. Baar, P. (2012). Peer aggression and victimization in Dutch elementary schools and sportsclubs: Prevalence, stability, and approach across different contexts (Doctoral dissertation). Utrecht: Utrecht University. Pesten op sportverenigingen: visie en aanpak van trainers
125
Buisman, A. (2004). Opvoeding in en door sport? Pedagogiek, 24, 310-323. Card, N.A., Stucky, B.D., Sawalani, G.M. & Little, T.D. (2008). Direct and indirect aggression during childhood and adolescence: A meta-analytic review of gender differences, intercorrelations, and relations of maladjustment. Child Development, 79, 1185-1229. Fekkes, M., Pijpers, F.I.M. & Verloove-Vanhorick, S. P. (2005). Bullying: Who does what, when and where? Involvement of children, teachers and parents in bullying behaviour. Health Education Research, 20, 81-91. Gini, G. & Pozzoli, T. (2010). Association between bullying and psychosomatic problems: A meta-analysis. Pediatics, 123, 1059-1065. Kochenderfer-Ladd, B. & Pelletier, M. E. (2008). Teachers’ views and beliefs about bullying: Influences on classroom management strategies and students’ coping with peer victimization. Journal of School Psychology, 46, 431-453. Mavropoulou, S. & Padeliadu, S. (2002). Teachers’ causal attributions for behaviour problems in relation to perceptions of control. Educational Psychology, 22, 191-202. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2005). Tijd voor sport: Bewegen, meedoen, presteren. Den Haag: VWS. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2011). Actieplan ‘Naar een veiliger sportklimaat’. Den Haag: VWS. Olweus, D. (2003). Profile of bullying at school. Educational Leadership, 60, 12-17. Rutten, E., Stams, G.J., Dekovic, M., Schuengel, C., Hoeksma, J. & Biesta, G. (2004). Jeugdsport en morele socialisatie. Pedagogiek, 24, 324-341. Rijksoverheid (2011, juni 14). Vraag en antwoord: Wat doen scholen tegen pesten? Verkregen van http://www.rijksoverheid.nl.
Over de grens: seksuele intimidatie in de sport begrijpen en voorkomen Tine Vertommen1 en Nicolette Schipper-van Veldhoven2
Ook in de sport komt seksuele intimidatie voor. Uit internationaal onderzoek blijkt dat ongeveer een op vijf sporters minstens eenmalig een negatieve ervaring op het vlak van seksuele intimidatie meemaakt in de sportclub. Dit varieert van vervelende seksuele opmerkingen en het aanraken van intieme lichaamsdelen tot ongewenste seksuele handelingen. Ongeveer 5% van alle ondervraagde sporters geeft aan seksueel misbruikt te zijn door een sportcoach, bestuurder uit de sportvereniging of een medesporter.Vaak hoor je binnen sportverenigingen echter de bewering ‘In onze club komt dit niet voor’. Een omgeving waarbinnen seksualiteit en ongewenst seksueel gedrag onbesproken blijven, vormen echter een vruchtbare bodem voor seksueel grensoverschrijdend gedrag.
1 Tine Vertommen is criminologe. 2 Nicolette Schipper-van Veldhoven is programmamanager Onderzoek NOC*NSF.
126
Goud in elk kind - Jeugdsport in een pedagogisch perspectief
Over de grens:Pesten seksuele opintimidatie sportverenigingen: in de sport visie begrijpen en aanpak en van voorkomen trainers
127
Sport en Kennis
Deze preview is een gedeelte uit het boek: Goud in elk kind Jeugdsport in een pedagogisch perspectief Meer informatie
Voor meer artikelen en andere uitgaven kunt u terecht op www.sportenkennis.nl