Verslag van de Zesde Jan Brouwer Conferentie
Ir. L.E.J. Brouwer (1910 - 1983)
K ON I N K L I J K E H O l LA N D S C H E MA A T S C H A P P I J DE R W E T E N SC H A P PE N
Regio’s in demografisch perspectief Implicaties van
Uitgave:
Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen De Zesde Jan Brouwer Conferentie werd voorbereid in overleg met de Wetenschappelijke Raad van het Jan Brouwer Fonds, het bestuur van de Stichting ILC Zorg voor Later en het secretariaat van de Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen.
(deze uitgave is mogelijk gemaakt door het Jan Brouwer Fonds)
ISBN nummer: 978-90-78396-06-2
Regio’s in demografisch perspectief
een krimpende bevolking
Verslag van de Zesde Jan Brouwer Conferentie Summary in English 28 januari 2010 te Haarlem
J
an Brouwer kwam uit een geslacht van geleerden - zijn vader was geoloog met internationale bekendheid, zijn oom, naar wie hij was genoemd, een wereldberoemde wiskundige. Hijzelf had een uitermate goed verstand en een fenomenaal geheugen. Op 21-jarige leeftijd studeerde hij in Delft af als mijnbouwkundig ingenieur. Na zijn studie trad Brouwer in dienst bij de Bataafse Petroleum Maatschappij, waar hij als geoloog, organisator en manager o.m. werkzaam was in het Verre Oosten. Tijdens de oorlog was hij als liaison-officier van de troepen van generaal McArthur betrokken bij de herovering van Hollandia en andere delen van Nederlandsch-Indië. Vanaf 1946 vervulde hij steeds verantwoordelijker functies bij de B.P.M. Hij beëindigde zijn actieve loopbaan als president-directeur van de Koninklijke Nederlandsche Petroleum Maatschappij in 1971. Daarna bleef hij nog tien jaren als commissaris aan de ‘Koninklijke’ verbonden. In het begin van de 80er jaren heeft Ir. Brouwer een deel van zijn vermogen bestemd voor een fonds ten behoeve van interdisciplinair wetenschappelijk onderzoek in Nederland. Dit fonds is begin 2003 door de familie Brouwer aan de zorg van de Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen toevertrouwd, waarbij de statutaire doelstelling als volgt is geformuleerd: het stimuleren van multidisciplinair, maatschappij georiënteerd onderzoek dat inzicht geeft in concrete maatschappelijke problemen en in potentie moet bijdragen aan de oplossing daarvan.
Verslag van de Zesde Jan Brouwer Conferentie
De Zesde Jan Brouwer Conferentie werd voorbereid in overleg met de Wetenschappelijke Raad van het Jan Brouwer Fonds, het bestuur van de Stichting ILC Zorg voor Later en het secretariaat van de Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen.
(deze uitgave is mogelijk gemaakt door het Jan Brouwer Fonds)
ISBN nummer: 978-90-78396-06-2
Regio’s in demografisch perspectief
Uitgave:
Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen
Ir. L.E.J. Brouwer (1910 - 1983)
J
an Brouwer kwam uit een geslacht van geleerden - zijn vader was geoloog met internationale bekendheid, zijn oom, naar wie hij was genoemd, een wereldberoemde wiskundige. Hijzelf had een uitermate goed verstand en een fenomenaal geheugen. Op 21-jarige leeftijd studeerde hij in Delft af als mijnbouwkundig ingenieur. Na zijn studie trad Brouwer in dienst bij de Bataafse Petroleum Maatschappij, waar hij als geoloog, organisator en manager o.m. werkzaam was in het Verre Oosten. Tijdens de oorlog was hij als liaison-officier van de troepen van generaal McArthur betrokken bij de herovering van Hollandia en andere delen van Nederlandsch-Indië. Vanaf 1946 vervulde hij steeds verantwoordelijker functies bij de B.P.M. Hij beëindigde zijn actieve loopbaan als president-directeur van de Koninklijke Nederlandsche Petroleum Maatschappij in 1971. Daarna bleef hij nog tien jaren als commissaris aan de ‘Koninklijke’ verbonden. In het begin van de 80er jaren heeft Ir. Brouwer een deel van zijn vermogen bestemd voor een fonds ten behoeve van interdisciplinair wetenschappelijk onderzoek in Nederland. Dit fonds is begin 2003 door de familie Brouwer aan de zorg van de Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen toevertrouwd, waarbij de statutaire doelstelling als volgt is geformuleerd: het stimuleren van multidisciplinair, maatschappij georiënteerd onderzoek dat inzicht geeft in concrete maatschappelijke problemen en in potentie moet bijdragen aan de oplossing daarvan.
Regio’s in demografisch perspectief Implicaties van een krimpende bevolking
KONINKLIJKE HOLLANDSCHE MAATSCHAPPIJ DER WETENSCHAPPEN
Regio’s in demografisch perspectief Implicaties van een krimpende bevolking
Verslag van de Zesde Jan Brouwer Conferentie 28 januari 2010 te Haarlem
Summary in English
Uitgave Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen (Mogelijk gemaakt door het Jan Brouwer Fonds)
Colofon Deze uitgave Regio’s in demografisch perspectief vormt de neerslag van de Zesde Jan Brouwer Conferentie gehouden op 28 januari 2010 in het Hodshon Huis te Haarlem. De conferentie stond onder voorzitterschap van Prof. dr. Paul Schnabel en is georganiseerd door de Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen en het Jan Brouwer Fonds. Het is de zesde in een reeks over demografische veranderingen. Uitgave: Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen (deze uitgave is mogelijk gemaakt door het Jan Brouwer Fonds) Redactie: Ger Tielen en Boudi Dortland Drukkerij: StyleMathôt, Haarlem ISBN Nummer 978-90-78396-06-2 April 2010
Exemplaren van deze uitgave kunnen (zolang de voorraad strekt) worden besteld bij de Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen. Ze zijn ook in PDF formaat te downloaden van de website www.hollmij.nl. Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen Postbus 9698 2003 LR Haarlem
[email protected] www.hollmij.nl
Inhoud
Pag.
Marbeth Bierman - Voorwoord Mr. M.E. Bierman-Beukema toe Water, voorzitter Jan Brouwer Fonds
Eberhard van der Laan - Openingstoespraak Mr. E.E. van der Laan, minister van Wonen, Wijken en Integratie Miriam Clermonts-Aretz - Vitaal Parkstad Mevrouw M.A.H. Clermonts-Aretz, burgemeester van Onderbanken, portefeuillehouder demografie van Parkstad Limburg Rainer Münz - From a growing to an ageing and shrinking Europe The effects of longevity and low numbers of children Prof. dr. R. Münz, head of Research & Development of Erste Bank (Vienna) and Senior Fellow at the Hamburg Institute of International Economics
7 8 20
29
Leo van Wissen - Pieken en dalen - Gedachten over regionale differentiatie in bevolkingsontwikkeling Prof. dr. L.J.G. van Wissen, hoogleraar Economische Demografie, Faculteit Ruimtelijke Wetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen
42
Jorieke Casteleijn - Reflectie op de voorgaande sprekers Mevrouw J. Casteleijn MSc., lid van de Jonge Maatschappij, Master ‘gezondheidsbeleid economie en management’
52
Summary in English
54
Deelnemerslijst
59
Voorwoord
Regio’s in demografisch perspectief. Krimp of groei? Zo luidde het thema van de zesde Jan Brouwer Conferentie, die opnieuw is gewijd aan specifieke uitdagingen van demografische verandering. Gekozen is daarbij voor het verschijnsel van krimpende bevolking, zoals zich dat in het bijzonder voordoet in verschillende regio’s van ons land. Wat voor repercussies heeft met name differentiële krimp voor de solidariteit tussen generaties? Wat zijn de consequenties op bestuurlijk, ruimtelijk, financieel en sociaal terrein? Wat gebeurt er met het voorzieningenniveau? De veel gehoorde stelling dat ons land ‘vol’ is maakt het, zeker voor bewoners van de Randstad, ongebruikelijk het vraagstuk van ontvolking onder ogen te moeten zien. Krimp kan zich voordoen óók in een situatie waarbij de totale bevolking nog steeds toeneemt. De regio Haarlem heeft bijvoorbeeld haar bevolkingspiek bereikt in 1971 en is sindsdien geconfronteerd met een afname van ca 10%. Het verschijnsel is allerminst nieuw; krimp is op vele andere plekken in Europa eerder gesignaleerd, in het bijzonder heel dichtbij in Wallonië. Hoe kunnen we de ervaringen, opgedaan in andere landen benutten? Welke interventies zijn effectief gebleken en welke niet? De verschillende inleiders hebben ieder op eigen wijze het vraagstuk toegelicht en in beleidsmatig perspectief geplaatst op lokale, Nederlandse en Europese schaal. Met hun kennis en grote betrokkenheid bij het onderwerp hebben zij ons duidelijk gemaakt dat niets doen géén optie is. Het probleem verdwijnt niet uit zichzelf. We moeten krimp als uitdaging oppakken en daarbij ongewone maatregelen durven nemen. Naar ik hoop hebben de conferentie en de in dit boekje verzamelde weergave van die middag een stimulerende bijdrage geleverd aan dat inzicht. Marbeth Bierman-Beukema toe Water voorzitter Jan Brouwer Fonds
7
Eberhard van der Laan minister van Wonen, Wijken en Integratie
Solidariteit tussen groeiregio’s en krimpregio’s
W
at krimp is weten we inmiddels wel aardig, maar we beschikken nog niet over goede interventiestrategieën om de gevolgen zo goed mogelijk op te vangen, dan wel om ermee te leren leven. Aldus minister Eberhard van der Laan in zijn inleiding. Deze conferentie zou, gelet op de deelnemers en sprekers, een sterk positieve bijdrage kunnen leveren aan mogelijke oplossingen, vandaag en in de komende tijd. De klassieke reflexen op basis van groei en verdiencapaciteiten werken niet meer. Solidariteit en samenwerking tussen krimp- en groeiregio’s vormen een deel van de oplossing. Een verhaal over visieontwikkeling, noodmaatregelen en forse inzet op leren van experimenten. Ik ben er steeds openhartig over geweest, in de ongeveer veertien maanden dat ik minister ben geweest: voordat ik minister werd had ik echt geen flauw benul wat krimp was. In januari vorig jaar kreeg ik op werkbezoek in Heerlen een zeer adequaat scholingsprogramma. Ik kwam door straten waar huizen leegstonden. Daar kwamen niet weinig kopers naar kijken, maar geen één. Dat was voor mij een grote schrik. In eerste instantie omdat ik mij realiseerde dat een eigenaar van een woning daar, die gespaard heeft voor zo’n huis – wat ook een stukje van zijn pensioen is – gevangen komt te zitten. Bijvoorbeeld wanneer deze elders een baan wil accepteren, verder weg dan een acceptabele reisafstand, en dus niet naar die nieuwe baan en die nieuwe regio kan verhuizen. Omdat hij domweg geen koper vindt voor het huis dat hij wil achterlaten. Dat is tragisch. En het wordt een drama wanneer iemand zelf aan zijn pensionering toe is en weg wil, of moet, uit dat huis. Of nog later in het leven wanneer iemand bijvoorbeeld naar een verzorgingstehuis moet en echt geen keus meer heeft. Dan dreigt zo iemand op dat moment het spaargeld te verliezen en moet genoegen nemen met een – in diens beleving in ieder geval – totaal irreële prijs. Schrik en rillingen Sindsdien heb ik natuurlijk vaak gesproken over krimp. Simpel gezegd gaan de huizenprijzen in zo’n situatie niet een béétje naar beneden zoals bij een afnemende vraag, maar kelderen ze naar een nulpunt: er is geen belangstelling meer bij structurele leegstand. In Limburg heb ik ook het verschil geleerd tussen bevolkingsdaling en huishoudensdaling. Wat ik nu heb beschreven treedt in principe pas op bij huishoudensdaling. Daarom is dát het woord waarvan deskundigen de schrik en de rillingen krijgen. Daarmee is niet gezegd dat bevolkingsdaling op zichzelf geen probleem is, maar die staat in geen verhouding tot de rampzalige totale val van de woningprijs hij huishoudensdaling. Het is nodig dit verschil te maken omdat het instorten van de woningmarkt als gevolg van
8
daling van het aantal huishoudens grote druk op allerlei zaken legt, zoals voorzieningen die moeilijk overeind gehouden kunnen worden. Unheimisch Dit waren mijn eerste inzichten. U begrijpt wat het met zich meebrengt aan verloedering. Omdat huizen die te lang leegstaan niet onderhouden worden. Dat creëert een unheimische sfeer en het brengt allerlei randverschijnselen met zich mee. Maar er is een tweede aspect, waaraan Paul Schnabel refereerde. Als vierenvijftigjarige heb ik, waarschijnlijk net als u, nooit anders leren denken dan in termen van groei. Zo ben ik opgevoed. Dit denken in termen van groei gaat honderden, misschien wel duizenden jaren terug, met misschien wat culturele of conjuncturele golven. Wij hebben allemaal geleerd: als er een probleem is, dan doen we er een schepje bovenop en we lossen het probleem op. Er zijn immers altijd mogelijkheden om de mouwen nog wat verder op te rollen. Maar die vlieger gaat niet op in een situatie van krimp. Dan werken de oude methoden niet meer. Een eenvoudig voorbeeld valt te ontlenen aan mijn politieke loopbaan in Amsterdam. Wanneer er in de stadsvernieuwing behoefte was aan het bouwen van extra sociale huurwoningen met onvoldoende middelen, was de klassieke reflex: bouw extra koopwoningen. Dat levert geld op, waarmee de tekorten op sociale woningen kunnen worden opgevangen. Of bouw extra kantoren, waardoor financiële ruimte ontstaat. Een iets meer state of the art voorbeeld in deze gedachtegang is om luchtkwaliteitsproblemen op te vangen door bijvoorbeeld een weg onder de grond aan te leggen, te ‘overkluizen’ in jargon. Dat kan betaald worden met de opbrengst van wat extra koopwoningen of extra kantoren. Dan krijg je trouwens ook een veel mooiere openbare ruimte. Dus dat is onze mindset. Maar in Limburg, realiseerde ik mij, kun je zo niet meer denken, want die extra koopwoningen verkoop je niet, die extra kantoren evenmin, dus je verdiencapaciteit – dat is het sleutelbegrip – valt weg. En ‘wegvallen’ betekent ook echt bijna letterlijk naar nul terugvallen. Spirit Daardoor was ik, terugkomend uit Heerlen, tamelijk depressief gestemd. Niet van de spirit van de mensen in Parkstad, want die was er! Zij zijn redelijk door het rouwproces heen gekomen. Maar dit zijn de twee observaties die mij bezig houden. Hoe gaan we dit in ‘s De klassieke reflexen op basis van hemelsnaam oplossen? Mijn stemming trok ovegroei en verdiencapaciteiten werken rigens de volgende dag al een beetje bij, omdat niet meer. ik tot mijn genoegen zag dat op het departement al heel veel kennis bestaat over krimp. Kennis – zoals straks ook door prof. Münz ongetwijfeld naar voren zal worden gebracht – over hoe het elders in Europa gaat, waar al wat meer ervaring is opgedaan met krimp. Maar natuurlijk is op het departement ook heel veel kennis aanwezig over perioden in de geschiedenis die hierop lijken. Daarom was het ook mogelijk om samen met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en met coördinerend staatssecretaris Ank Bijleveld de mouwen op te stropen en te werken aan goede analyses en oplossingsrichtingen.
9
Demografische oorzaken Alexander Rinnooij Kan heeft in zijn inleidende woorden reeds aangeduid dat ‘krimp’ door weinigen als plezierig en positief beleefd wordt. Er is nog geen briljant alternatief woord voor, maar het meest dichtbij komen we met ‘afslanken’, een begrip dat we kennen. Maar eerst even de historische en de internationale context. Krimp is niet nieuw. Krimp speelt al eeuwen en had vroeger specifieke oorzaken zoals ziekte, oorlogen, natuurgeweld zoals aardbevingen, of bijvoorbeeld het sluiten van bedrijfstakken, zoals de mijnbouw. Limburg heeft daar al mee te maken gehad. Nu gaat het inderdaad, zoals Paul Schnabel terecht zegt, om demografische oorzaken. Er worden minder kinderen geboren en wij worden ouder – er is ontgroening en vergrijzing, het bekende jargon. Nederland is natuurlijk niet het enige land. Ook niet gezien vanuit de relatie krimpgebieden en groeigebieden, waartussen een duidelijk verband bestaat. Toen ik dit verhaal een keer in Amsterdam vertelde (omdat ik het belangrijk vind solidariteit te vragen van groeigebieden) was er toevallig een dame uit België die mij aanhoorde en na afloop zei: “Weet u De spanningen tussen Wallonië en wat u zojuist beschreven heeft? Dat is precies Vlaanderen zijn waarschijnlijk minder het het probleem waarmee wij in België zitten. In tegenstelling tot wat iedereen denkt in gevolg van taalstrijd en meer van krimp Nederland – dat België zucht onder het risico van Wallonië en groei van Vlaanderen. van desintegratie als gevolg van de taalstrijd – gaat het ook in België om krimp en groei in verschillende regio’s. Wallonië is een krimpgebied en Vlaanderen een groeigebied.” Ik vond het heel belangrijk dat ze dat zei, want – ook al speelt er meer – het laat zien dat ook bij ons desintegratie het gevolg kan zijn van te late en niet adequate interventies. Verkenners Wat hebben Ank Bijleveld en ik samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de provincie gedaan? Geert Mak heeft ooit eens gezegd: “Waarom willen bestuurders altijd eerst zelf oplossingen bedenken, stuur eerst verspieders, zoals in het oude Israël gebeurde, naar het buitenland of naar de gebieden waar het om gaat. Doe eerst eens goed onderzoek.” Dat hebben wij ter harte genomen en we hebben Hans Dijkstal en Jan Mans – ervaren bestuurders – gevraagd om onderzoek te doen in de betreffende gebieden, om niet blind te varen op alleen de gegevens van de bestuurders uit de betreffende gebieden. Onze verkenners zijn eerst in Parkstad Limburg geweest, Heerlen en andere plaatsen eromheen. Ze zijn vervolgens naar Noordoost-Groningen gegaan en toen naar Zeeuws-Vlaanderen. De volgende ronde van de verkenning is Rotterdam-Zuid, ook een gebied met krimpverschijnselen. Daarna volgt de kop van Noord-Holland. Zouden we daarmee doorgaan dan krijgen we het nog druk, want veertig procent van de Nederlandse gemeenten krijgt met krimp te maken. Acute maatregelen Wat is er aan de hand en wat voor maatregelen hebben wij in gedachten? Wij concentreren ons om te beginnen op de gebieden waar sprake is van daling van het aantal
10
huishoudens, om de urgentie goed aan te geven. Overal wordt nu goed gerekend: wanneer komt de échte huishoudensdaling? In Zeeuws-Vlaanderen speelt de discussie of deze regio in het rijtje van Parkstad Limburg en Noordoost-Groningen hoort. Of is Zeeuws-Vlaanderen een regio waar we wat meer tijd hebben? Systematische problemen zijn er, afhankelijk van de grootte van het gebied. In een zeer klein gebied, zoals Sluis in Zeeuws-Vlaanderen, is er een duidelijke huishoudensdaling. Bij grotere gebieden niet. Met dat soort discussies zal ik u verder niet lastig vallen, maar het is goed om te beseffen dat het kabinet wil beginnen met acute maatregelen in wat duidelijke krimpgebieden zijn. Want daar dreigen, of spelen, leegstand en verloedering het hardste. Twee voorname noodmaatregelen zijn inmiddels getroffen. Vanuit mijn departement is eenendertig miljoen euro uitgetrokken – dat is veel vandaag de dag, mag u van mij aannemen – voor experimenten, om uit te vinden wat de beste interventies zijn. Het gaat hier immers echt om groot geld, dat mag je als minister natuurlijk nooit zeggen – als het er niet is zeker niet. Maar ik leg hier ook geen claim want dit is iets voor de verdere toekomst, voor de komende decennia. U kunt zelf wel uitrekenen wat het uitnemen van woningen uit de particuliere sector kan kosten, om mensen uit hun gijzeling te bevrijden en te voorkomen dat al die ellende op individuele schouders terecht komt. Dat is een grote opgave. Deze eenendertig miljoen zijn dus helemaal niet bedoeld om in Parkstad en in Groningen en een beetje in Sluis alle problemen op te lossen, want dan zou je een veelvoud hiervan nodig hebben, maar het is bedoeld om te kijken: wat werkt nou het beste? Heel plat gezegd: moeten we een hele straat eruit nemen? Of moeten we ons concentreren op wat we ‘spikkels’ noemen? Enzovoort. Dat soort vragen spelen daar. Hoe is de verhouding tussen particulier eigendom en woningcorporaties? Want ook in de huursector hebben we het probleem. Heel ingewikkeld allemaal, daar willen we meer van leren. En dat willen we ook dít jaar. Bouwplannen schrappen Verder is belangrijk dat wij gemeenten en regio’s tot samenwerking brengen, ik zou zeggen: per onmiddellijk. Want overal liggen stapels bouwplannen, nog vanuit onze cultuur van zoveel mogelijk plannen maken om op tijd claims in te kunnen dienen. Eén van de eerste dingen die we moeten doen, is een aantal van die bouwplannen in het archief stoppen. Dat ligt heel gevoelig en die discussies moeten dus heel zuiver gevoerd worden op regionaal niveau. Daar moet in ieder geval alle eerlijkheid en alle feitelijkheid op tafel komen om dat goed te laten aflopen. Nu even die stap naar de groeigemeenten. Ik ben een inwoner van Amsterdam en oud genoeg om mij te herinneren hoe in de jaren zeventig de stad het niet alleen moeilijk had, maar – weliswaar op termijn – op z’n einde leek te lopen. Het was de tijd waarin mensen als hazen de stad uit vluchtten naar groeigebieden, Purmerend, Hoorn, Almere, Lelystad. Echt als hazen. Ik zal u de details besparen, maar je zag toen het inwonertal van Amsterdam dik onder de zevenhonderdduizend zakken. Amsterdam, Utrecht, Rotterdam, Den Haag, Haarlem, Nijmegen, steden die nu weer duidelijk in de groei zitten. Dat zijn steden, die gered zijn door de natie, als ik dat woord even mag gebruiken. We hebben met zijn allen gezegd: dat willen we niet heb-
11
ben, die steden zijn de motoren van onze economie, wij gaan ze redden, ook om sociale redenen. U herinnert zich de termen ‘stadsvernieuwing’ , ‘probleemcumulatiebeleid’, daarna kwam de ‘sociale vernieuwing’ en het ‘grotestedenbeleid’ en op dit moment zijn we met de ‘wijkenaanpak’ bezig. Want die steden, die zijn wel gered, durf ik te zeggen, maar we hebben nog steeds bepaalde wijken met twee keer zoveel werklozen, anderhalf keer zoveel schooluitvallers, veel meer armoede, enzovoort. Maar de boodschap is desondanks: die steden zijn toentertijd gered. Solidariteit Kijkend naar Parkstad Limburg waar geen verdiencapaciteit meer is, en waar het ook niet helpt om er een schep bovenop te doen terwijl er heel veel investeringen gedaan moeten worden, kan het niet anders of de inwoners van de grote steden zullen uit het oogpunt van solidariteit moeten helpen om de problemen in die veertig procent krimpgebieden op te lossen. Die solidariteit staat ook met zoveel woorden in het actieplan dat we hebben gemaakt en waarop Ank Bijleveld en ik echt trots zijn. Ik heb dit verhaal – want ik acht dat mijn taak – een keer in Amsterdam verteld. Bijdehante Amsterdammers zeggen dan meteen: “Oh, maar als die mensen bij ons komen wonen, hebben wij geld nodig voor extra woningbouw”, en: “Doet u daar wel intelligent aan door dat zo te zeggen?” Je krijgt meteen 251 argumenten dat het belangrijk is voor de steden om als motor te kunnen blijven fungeren. Eén van de politieke opgaven – om dit van z’n politieke lading te ontdoen – is: hoe kun je én de steden als motoren zo goed mogelijk laten draaien – die daarvoor natuurlijk ook niet teveel kunnen worden afgeroomd – en hoe kun je gelijktijdig de opbrengsten via de schatkist daar krijgen waar de mensen de hulp uit oogpunt van solidariteit hard nodig hebben. We zoeken naar de juiste balans. Goede aanzet Als je krimp eenmaal hebt aanvaard – dat kost een paar jaar – krijg je door dat het geen zin heeft om te gaan knokken met naburige gemeenten over woningbouwcontingenten of over een bedrijventerrein. Dat is in feite dodelijk en zelfs niet in het voordeel van de bedrijven die daardoor lage grondprijzen krijgen: uiteindelijk is het op termijn ook niet in hun belang. Maar het is in ieder geval op korte termijn al dodelijk voor gemeenten die dat op die manier doen. Wat moeten we dan wél doen om de slag te maken van kwantiteit – dat denken in termen van groei – naar kwaliteit? Ook daarom is het goed dat deze conferentie wordt gehouden. Want ik vind dat onze gedachten daarover nog zeer onderontwikkeld zijn. Ik geef u een voorbeeld van een goede aanzet. In Heerlen maken voormalige straten met woningen plaats voor mooie parkjes. Dat worden kwalitatief aantrekkelijke gebieden op basis van thema’s die door de bewoners zelf worden gekozen. De mensen worden ook op een intelligente manier bij het onderhoud betrokken. Maar dit voorbeeld zit nog wel een klein beetje in de sfeer van (niet oneerbiedig bedoeld) de lapmiddelen van de eerste fase. We moeten toe naar een veel wezenlijker visie op de samenhangende belangen van mensen in de grote steden, de groeisteden, en op het – ik noem het maar even – platteland.
12
Onthaasten Om substantiële solidariteit te kunnen vragen van de bewoners van grote steden, is belangrijk dat zij zich realiseren dat ze ook afhankelijk zijn van de mensen in de krimpgebieden. En daar hoort dus bij dat ze redelijke belangen hebben. Ikzelf denk wel eens aan een stad als Parijs, waarin het je als Nederlander opvalt dat in het weekeinde een groot deel van de bevolking de stad uit gaat. Dat is een cultuur die wij hier nog niet hebben. Dat gebeurt hier niet op die schaal, terwijl Nederland er als klein landje eigenlijk uitermate geschikt voor is. In Zeeland bijvoorbeeld zie je veel vakantiehuisjes verrijzen, wat de Zeeuwen in hun strategische aanpak zien als een mogelijk instrument om veel meer te kunnen betekenen voor zichzelf maar ook voor de inwoners uit de Randstad, die in Zeeland kunnen onthaasten. Limburg is een schitterende provincie, kan ik uit eigen waarneming zeggen. Datzelfde geldt ook voor Groningen. Het is gek, maar bijna denk je dat krimpgebieden over het algemeen mooiere gebieden zijn dan de Randstad, waar we het over hebben. In ieder geval is dat een denkrichting, maar nog op geen enkele manier een voldoende oplossing. Minister Jacqueline Cramer van Ruimtelijke Ordening heeft gezegd dat steden en platteland het allebei hard nodig hebben, een visie op de interdependentie, de wederkerigheid, tussen het platteland en de Randstad voornamelijk. Die moeten we verder ontwikkelen en wel op zo’n manier dat straks, wanneer we een substantieel beroep op solidariteit willen doen dat ook echt kunnen doen. Het moet logischer worden voor de mensen om de solidariteit ook op te brengen. Solidariteit is goed als principe, maar het is nog beter als daarmee een redelijk belang verbonden is. Platteland en stad Al Gore zei in een artikel dat samenlevingen wezenlijke dingen verliezen wanneer ze geen contact met de natuur hebben. U kent allemaal wel die afschrikwekkende voorbeelden van onderzoek waaruit blijkt dat bijvoorbeeld Duitse kindertjes in meerderheid denken dat alle eenden geel zijn. Of Nederlandse kindertjes, die denken dat koeien paars zijn vanwege de Nestlé-wikkels. Veel kinderen in Nederland denken dat olifanten de gevaarlijkste Desintegratie kan het gevolg zijn van beesten in ons land zijn. Dat geeft wel een beetje te late en niet adequate interventies. ondersteuning voor de gedachte dat platteland en stad werkelijk veel voor elkaar betekenen. Zelf kreeg ik het idee, toen ik in Woerden was, in het Groene Hart, waarop wij allemaal zo ongelofelijk trots zijn, dat dit toch wel veel lijkt op Central Park in New York. Het is wát groter maar niet buitensporig veel groter dan Central Park en het aardige daarvan is dat het park extra kracht ontleent aan het feit dat het zo scherp aanligt tegen die stad met superstedelijke functies, terwijl omgekeerd die stad enorm veel voordeel heeft van die scherpe afscheiding en van een gebied waar je kunt sporten, waar concerten zijn en waar je kunt ontspannen in de natuur. Het ligt dan voor de hand om zo’n verhouding ook te zien tussen de Randstad en het Groene Hart. Het is maar een voorbeeld. En ik doe een nadrukkelijk beroep op u om hier meer mee te doen en ons te helpen, zoals we ook aan de Sociaal Economische Raad gaan vragen en aan tal van deskundigen: breng ons bij een logische visie op die wederzijdse afhankelijkheid.
13
Migratie Nog iets over Rotterdam. Omdat het heel actueel is, vooral voor mij als minister van Wonen, Wijken en Integratie. In Oud-Zuid heb ik de leegstand gezien in een wijk met veel particuliere eigendom. U weet: een particuliere eigenaar berust niet in een toestand van leegstand. Dus als het toeval wil dat 150.000 tot 200.000 mensen uit Midden- en Oost-Europa zich aandienen, omdat ze hier sinds mei 2007 of zo mogen werken, dan is het puur natuur dat deze mensen daar naartoe gaan. Want daar staan huizen leeg die zij nodig hebben. Misschien is het ook puur natuur – maar het wordt al minder prettig – als ze met z’n tienen of twintigen in één woning gaan zitten. En het wordt heel onprettig, in ieder geval voor de omwonenden, als ze na een periode van vier weken doorverhuizen naar een ander huis, waardoor wat een woning was een pension wordt. Er zijn Rotterdammers in die buurt die aan de rechterkant van hun pand een pension hebben en aan de linkerkant een pension en aan de overkant een pension. En dat is heel onprettig, want het gaat om mensen die niet de instelling hebben van buurtbewoners – dat neem ik ze niet kwalijk -, ze zijn hier om in een paar maanden zoveel mogelijk geld te verdienen en weer terug te gaan. Ze slapen soms in ploegen, gordijnen gaan niet meer open, de straat wordt niet meer schoongemaakt, en drugsdealers staan er op de hoek van de straat te dealen. Het verval in zijn volle omgang. Voor de minister van Wonen, Wijken en Integratie is dat allemaal heel afschrikwekkend. Waarom? Omdat het voor die bewoners afschrikwekkend is. En op een andere manier is de laatste veertig jaar met migranten ongeveer hetzelfde gebeurd. Die zochten de goedkoopste huizen en kwamen te wonen, allemaal geconcentreerd, in vijftig tot honderd of honderdvijftig wijken in Nederland. Het verwijt is onlangs letterlijk uitgesproken door bewoners van Rotterdam: “Jullie gaan het weer doen, jullie gaan het weer op z’n beloop laten.” En ik kan u zeggen: “We gaan het niet op z’n beloop laten.” Maar ook dat geeft dus gewicht aan dit soort problemen en het is verbonden met de vraag: hoe kun je krimp daadwerkelijk succesvol te Zoals wij eerder grote steden hebben lijf gaan, wat moet je doen? gered, kunnen nu ook de inwoners van de grote steden uit oogpunt van Gemeentefonds In Groningen zien we een ander aspect van solidariteit helpen bij de problemen in de krimp. Delfzijl is aangelegd in de gedachkrimpgebieden. te dat er tachtigduizend inwoners zouden komen. Er wonen er nu ongeveer vijfentwintigduizend als ik het wel heb, en het zullen er niet meer worden. Maar de wegen in de regio zijn allemaal afgestemd op een groter aantal mensen, dat zijn grote ‘allees’ zou ik bijna zeggen, ingericht op die verwachte tachtigduizend inwoners. Een simpele constatering is dat Delfzijl voor het wegenonderhoud niet toe kan met wat de gemeente uit het gemeentefonds krijgt. Daarom heeft Ank Bijleveld in het gemeentefonds tijdelijke maatregelen getroffen om de meest ernstige zaken te kunnen corrigeren op tijdelijke basis en toegespitst op het probleem. Maar dat moeten andere ministers ook doen. Want als je weet dat scholen gefinancierd worden op leerlingenaantallen, en een leerlingaantal loopt bijvoorbeeld met de helft terug – om die verhoudingen gaat het in de krimpge-
14
bieden – dan heb je ’s winters een probleem. Want de verwarming moet wel aan, terwijl de stookkosten dezelfde blijven, of er honderd leerlingen zitten of vijftig. Dat soort problemen willen wij dit jaar allemaal in beeld brengen en meteen oplossen, waar dat kan. Krimpbestendige regelingen Het ministerie van Financiën heeft op zich genomen om dit probleem structureel te bekijken en te zorgen dat alles wordt geïnventariseerd wat de komende jaren moet veranderen om, het is een defensief woord, ‘krimpbestendige regelingen’ te krijgen. Ik heb er zelf ook één. Er is een regeling voor investeringsgelden voor de stedelijke vernieuwing, die gelden worden verdeeld over heel Nederland onder de grotere steden. Verdiencapaciteit speelt daarin nog geen zelfstandige rol. Toen ik aantrad was net met de gemeenten afgesproken dat de regeling voor de komende vijf jaar vrijwel ongewijzigd zou worden voortgezet. Toen we een paar maanden later merkten dat krimp niet verwerkt was in die systematiek en we dus eigenlijk tot 2015 zouden moet wachten voordat we de verdiencapaciteit daarin kunnen meenemen, hebben we besloten de regeling aan te passen. En zo zijn er heel veel dingen die we krimpbestendig moeten maken. Kapitaalvernietiging Geld is een belangrijke dimensie ten opzichte van andere dimensies van bestuur zoals het herkennen wat er gebeurt, er open over praten met elkaar en er rekening mee houden. Zo zag ik in Appingedam in Groningen drie gloednieuwe scholen staan zoals dat in Nederland gaat, een protestantse, een katholieke en een openbare, en allemaal even mooi. Maar we weten nu vanwege de krimp wiskundig zeker dat binnen drie jaar twee van die drie scholen moeten sluiten. Dat heeft met geld te maken, want het is kapitaalvernietiging, maar het heeft natuurlijk ook met samenwerken te maken, nadenken over de toekomst: wat komt er op ons af, en op tijd nee kunnen zeggen. Afrondend: ons actieplan heeft solidariteit als fundament en begint binnen de regio, met een betere verdeling van bedrijfsterreinen, van scholen en voorzieningen, maar eigenlijk begint het plan vooral met betere bestuurlijke samenwerking en afstemming. Dit is cruciaal. Elkaar beconcurreren is het domste wat we bij krimp kunnen doen. Dat gaat veel verder dan wethouders, gedeputeerden en ministers. Dat gaat over alle onderdelen van de samenleving, en het gaat om u, om directeuren van woningcorporaties, schoolbesturen, thuiszorginstellingen, het vervoer. Vooral vervoer zal een heel belangrijke rol spelen bij het oplossen van problemen, want minder bouwen betekent vaak grotere afstanden afleggen, terwijl de voorzieningen wel bereikbaar moeten blijven. En vergeet dan het bedrijfsleven niet. Een journalist in Groningen had in een artikel iets heel wezenlijks beet: hypotheekbanken zijn natuurlijk zeer belanghebbende instellingen bij het voorkomen van de ineenstorting van de woningmarkt in krimpgebieden. Want de opbrengst op veilingen van onverkochte woningen zal ongeveer nul zijn, met al dat daaraan verbonden persoonlijke drama om de schulden af te lossen. Dat is een voorbeeld van een belang dat mee gewogen kan worden. Maar het speelt veel breder. Ondernemers hebben ongelooflijk veel belang bij samenwerking met al die andere personen en instellingen en mensen met andere verantwoordelijkheden, om het samen te kunnen doen.
15
Probleemeigenaren Als laatste voorbeeld, maar eigenlijk het allerbelangrijkste, geldt misschien de casus Ganzedijk, misschien kent u het, waar de wethouder het probleem van krimp aan zag komen en met een sloopplan kwam, zonder dat de bevolking was bijgepraat over het probleem. Men realiseerde zich niet dat de bewoners eigenlijk de echte probleemeigenaren waren. De wethouder is toen, ik zeg het maar even zo, afgeschoten omdat de bevolking in een enorme achterstand was komen te staan wat betreft denken over het probleem. De mensen zeiden: “Wethouder, dit is jouw schuld, als jij op tijd bedrijven hier naartoe had gelokt en betere woningen had gebouwd, dan was dit probleem nooit ontstaan.” Zo groot was de kloof. Het is dus ook heel belangrijk dat we hier zo veel en goed en eerlijk mogelijk over praten met de bewoners, want anders krijgen we nooit het echte draagvlak voor het oplossen van dit soort problemen. Tenslotte dit: wij zijn ontzettend benieuwd wat de adviesaanvraag aan de SER oplevert. Duidelijk zal zijn dat wij het probleem volop erkennen en naar Nederlandse begrippen heel snel zijn gaan handelen. Overdreven onbescheiden meld ik u dat we als voorbeeld zijn genoemd door de Vereniging Nederlandse Gemeenten, vanwege het Actieplan Bevolkingsdaling waarin wordt aangegeven hoe de rijksoverheid kan samenwerken met gemeenten en provincies. Dat is hier echt een pure coproductie. We zijn daar trots op, maar de echte strategie hoe we het tij wezenlijk keren in de komende decennia, daar hebben we anderen bij nodig, ook u. Het is dus geen rituele wens dat u een goed congres zult hebben, want ik ben rechtstreeks belanghebbende bij de voortgang van vanmiddag. Ik zou u willen aanmoedigen. Wij moeten ervoor zorgen dat de achterblijvers in de krimpgebieden, dat is onze grootste zorg, daar prettig en comfortabel kunnen wonen en zich ook helemaal geen achterblijver voelen, maar gewoon bewoners van de schitterende natuurgebieden in Nederland. Ik dank u wel. Discussie Dagvoorzitter Paul Schnabel dankt de minister voor zijn duidelijke verhaal waarin het perspectief heel mooi geschetst wordt. Dat ook in Limburg gemeenten tegen elkaar in bouwden en industrieën aantrokken, maar nu inzien dat dit niet de juiste werkwijze is, is goed om vast te stellen. Het gaat om een aanpassingsstrategie die vraagt om nieuwe visies en experimenten. Schnabel vraagt de zaal om ideeën en opmerkingen. De heer Knook stelt dat in Noordoost-Groningen, behalve het probleem van de afnemende bevolkingsomvang, het probleem speelt van achterblijvers die oud zijn, zorg nodig hebben en jongeren die vertrekken. Van der Laan geeft hem daarin gelijk en ziet ook wel dat minder handen aan het bed een extra lading geeft aan de problemen. Schnabel ziet een merkwaardige paradox dat gemeenten aan de ene kant ‘zorggemeente’ willen worden, maar tegelijkertijd de voorwaarden daarvoor door het vertrek van jongere arbeidskrachten steeds minder goed kunnen vervullen. Knook vult aan dat gemeenten daar misschien het gat in de markt zien, maar dat ouderen helemaal niet zo staan te springen
16
om naar andere uithoeken van Nederland te verhuizen. Van der Laan denkt dat dit kan werken als krimpregio’s goede opleidingsinstellingen aanbieden, ook op het gebied van zorg, want dat bindt jongeren vaak. Zo knokt Almere niet alleen voor goede infrastructurele verbindingen, maar tegelijk voor een hogeschool. Het één kost miljarden, het ander kost twintig miljoen. Zijn intuïtie zegt hem dat Almere meer zal hebben aan twintig miljoen voor die hogeschool dan aan een veelvoud daarvan voor die brug. Van Praag leidt uit het verhaal van Van der Laan af dat er een enorme berg aan problemen is – de infrastructuur, de woningvoorraad, het nationale kapitaal – waarbij een heleboel ballonnen in de lucht gehouden moeten worden. Zijn het niet teveel ballonnen? En moeten we niet net als in de zestiger, zeventiger jaren, toen we groeigebieden hebben aangewezen, nu krimpgebieden aanwijzen? Wat niet betekent dat onmiddellijk elke subsidie wordt ingetrokken, maar wel dat we bewust bepaalde krimpgebieden op termijn afbouwen en als het ware aan hun lot overlaten. Dat klinkt natuurlijk hard, maar als dat duidelijk bekend wordt gemaakt en goed voorbereid met menselijke termijnen, zou dat ook een oplossing zijn. Van der Laan vindt dit een fundamentele opmerking. “Een minister hoort natuurlijk niet graag dat hem gezegd wordt: zou je nou al die ballonnen in de lucht houden? Want de connotatie daarvan is dat er niet over is nagedacht. Het zijn geen ballonnen in de zin van: er is niet goed over nagedacht, maar we weten nog niet exact wat de beste strategieën zijn. En zolang we dat niet weten, moeten we bepaalde dingen niet uitsluiten.” Ten tweede vindt hij de solidariteit het allerbelangrijkste: erkennen dat het ons gezamenlijke probleem is dat we samen moeten oplossen. Zoals we al sinds mensenheugenis dit soort problemen oplossen in Nederland, en niet op een verkeerde manier als je ons vergelijkt met het buitenland. Ten derde is er al op een aantal punten keihard ‘nee’ gezegd. Bouwplannen, bijvoorbeeld, moeten allemaal opnieuw worden bekeken. Dat kan hard aankomen. Daarbij komt dat Parkstad Limburg bekend staat als een Het gaat om het begrijpen van de fantastische provincie met fantastische bestuurinterdependentie en de wederkerigheid ders, maar niet omdat men in recordtijd tot overtussen het platteland en de steden, eenstemming komt. Het ministerie wil daarom bepaalde dingen verbinden aan de voorwaarde waardoor solidariteit wordt verbonden dat de gemeenteraden hun macht ten dele afstaan met redelijke belangen. aan een driemanschap/-vrouwschap, dat knopen moet doorhakken. Zo kan hij nog een aantal zaken noemen waaruit blijkt dat het nou juist te doen is om niet alle ballonnen in de lucht te houden, maar wel te zorgen dat we in bijna no-time komen tot intelligente keuzes. Er zit nu tempo in en dat willen we erin houden. Een vraag aan de minister is hoe hij staat tegenover een actieve bevolkingspolitiek waarvoor minister Rouvoet eerder een pleidooi heeft gehouden en wat betekent dat het aantal geboortes gestimuleerd zou moeten worden. Een aantal landen zoals Italië en Duitsland met een stevige bevolkingskrimp nemen daarin het voortouw. Een tweede vraag is: “We leven eigenlijk in een heel vol land. Wat is erop tegen om een actief stimuleringsbeleid te voeren juist voor Limburg, voor Delfzijl, voor Zeeuws-Vlaanderen,
17
nu hele grote groepen van de bevolking in de Randstad niet eens een huis kunnen kopen?” Van der Laan wil zich liever niet over een werkterrein van een collega uitlaten maar vindt wel het tweede punt relevant waaraan hij refereerde toen hij sprak over de vakantiehuisjes in Zeeland. Daarmee zou je tevens mensen die nu in de Randstad zitten kunnen verleiden op meer permanente basis te verhuizen. Krimp vraagt om een paradigmawisseling. In het verleden zijn er strategieën geweest in bijvoorbeeld Groningen door daar de Postbank naar toe te brengen. Maar uiteindelijk hebben die strategieën niet goed gewerkt. Dus de vraag is heel principieel of we toch niet beter kunnen accepteren dat dergelijke strategieën niet werken, en daar dan op die andere manieren, die we nog niet goed genoeg kennen, ons voordeel mee kunnen doen. “U proeft bij mij vast iets afhouderigs, maar dat is gebaseerd op slechte ervaringen in het verleden. Waarbij ik niet uitsluit dat we betere en nieuwe methoden vinden, maar die liggen er nog niet.” Mevrouw Salden heeft veertien jaar in het prachtige Limburg gewoond en gewerkt, bij de Provincie, ook in het kader van de Derde Leeftijd en de demografische ontwikkelingen. Zij zou graag een pleidooi houden voor wat de inwoners zelf willen, dus niet alleen het draagvlak verkrijgen, maar ook heel duidelijk signaleren hoe er vanuit de markt op wensen en behoeften ingespeeld kan worden. Vanuit de achterban van de ouderenbond KBO merkt zij dat ouderen vaak best wel anders willen wonen, maar dat de voorzieningen vaak ontbreken, en er voor ouderen onvoldoende variatie en kwaliteit zit in de nieuwe woningen om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen in hun directe omgeving. Die variatie en die innovatie op het gebied van wonen, ICT, onderwijs is een vaak ontbrekende factor. Van der Laan denkt dat zij gelijk heeft en dat je daar zelfs moet beginnen. Weten: “Waarom trekken mensen weg en wanneer trekken ze niet meer weg? Wat is daarvoor nodig?” Eén van de dingen is: bouw geen koopwoningen meer als het geen nultrede woningen zijn. In bepaalde sectoren heeft het überhaupt geen zin meer om nog te bouwen. Huurappartementen met een huur boven de achthonderd euro raak je niet kwijt, net zomin als bepaalde koopwoningen in zulke regio’s boven de driehonderdduizend Euro. Zelfs niet wanneer die allemaal zijn ingevuld met kwalitatieve dingen en innovaties. Hij vindt dat gemeentes goed bezig zijn momenteel, en soms stuiten op hele nare keuzes. Want als bijvoorbeeld een plaats, een gemeente bestaat uit vijf dorpskernen, waar bouw je dan dat nieuwe verzorgingstehuis? Of waar bouw je die school? Je creëert in ieder geval vervoersproblemen voor de andere mensen. Daarom is openbaar vervoer een ongelofelijk belangrijke sleutel en hij denkt dat wij over twintig jaar naar een totaal ander openbaar vervoerssysteem zijn toegegaan, een systeem van allemaal kleine busjes die kriskras die onze kinderen en ouderen kriskras door het land brengen. Hij heet alle ideeën welkom die aan het denken zetten en bijdragen tot oplossingen, ook ideeën die ervoor zorgen dat men minder afhankelijk wordt van banen, wanneer het niet lukt die te realiseren. Jongeren op een school in Sittard bedachten dat mensen weer zelf in hun tuin hun tomaten kunnen kweken. In de creativiteit van mensen vind je oplossingen, soms maar voor een klein stukje, maar alles helpt.
18
Op een vraag over concurrentie tussen krimp en groeiregio’s antwoordt Van der Laan dat hij nu juist heeft uitgelegd dat hij niet zozeer concurrentie ziet tussen groeiregio’s en krimpregio’s, als wel onderlinge solidariteit in de vorm van partnerschappen waarin als het ware zaken verevend worden. Dit is niet op te vatten als een rechtstreekse betaling vanuit bijvoorbeeld Den Haag of Amsterdam aan Delfzijl. Of bij de wijkheffing die nu vaak armere corporaties in regionale gebieden verplicht om bij te dragen aan corporaties die daadwerkelijk extra investeringen doen in de grote steden. Die heffing heeft op voorhand haar langste tijd gehad, want we praten niet meer over concurrentie maar over hoe we het eerlijk op elkaar kunnen afstemmen en partnerschappen kunnen bouwen. Dat is de basis. Paul Schnabel stelt burgemeester Clermonts van Onderbanken in de gelegenheid de minister een Limburgs rapport aan te bieden. Zij geeft aan dat het landelijk rapport ‘Krimpen met Kwaliteit’ goed is ontvangen in Limburg, waar wordt ingezien dat er out of the box gedacht moet worden. Krimp is geen mooi woord, net zo lelijk als het woord Schrumpf dat in het oosten van Duitsland wordt gebruikt. De recente ervaringen hebben Limburg een demografische denkvoorsprong gegeven, mede daartoe uitgedaagd door minister Van der Laan. Mevrouw Clermonts zegt dat er plannen zijn gemaakt met zeer onorthodoxe voorstellen voor het anticiperen op de krimp in vijf wijken die er écht toe doen, waar écht die leegstand is, waar sociaal-maatschappelijke problemen zijn, en waar het financieringsprobleem zeer nadrukkelijk bestaat. Zij biedt deze plannen daarom graag aan de minister aan. De heer Van der Laan dankt haar hartelijk en ziet bevestigd dat zijn verhaal over de samenwerking gewoon waar is, en dat is troostrijk bij dit probleem. Laten we doorgaan elkaar uit te dagen. Minder gecharmeerd is hij van de term ‘demografische voorspronggebieden’ die hem doet denken aan ‘aandachtswijken’, die ‘probleemwijken’ werden en vervolgens ‘krachtwijken’. Terwijl we er tien jaar lang extra in moeten investeren om ze van onderen naar het gemiddelde niveau te krijgen. Laten we het houden op ‘aandachtswijken.’
19
Miriam Clermonts-Aretz burgemeester van Onderbanken
Vitaal Parkstad
P
arkstad Limburg is koploper op het gebied van krimp in Nederland, en vervult voor veel andere regio’s een voorbeeld. Mevrouw Mirjam Clermonts, burgermeester van Onderbanken en portefeuillehouder demografie van de regio Parkstad Limburg legt uit dat de regio sinds tien jaar werkt aan de gevolgen van krimp. Wat is de stand van zaken tot nu toe, en wat zijn de plannen voor de toekomst? Parkstad Limburg is een samenwerkingsverband tussen de gemeenten Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Brunssum, Simpelveld, Onderbanken en Voerendaal. Vanaf februari 2010 zal ook Nuth toetreden. Parkstad Limburg ontleent zijn naam aan de combinatie van een stedelijke agglomeratie met veel groen en is omringd door een gordel van groene gemeenten. De stedelijke agglomeratie is in de tijd van de explosieve groei van de mijnbouw ontstaan doordat de oorspronkelijke kernen aan elkaar zijn gegroeid. Hierdoor is een netwerkstad ontstaan, waarbinnen gemeentegrenzen vrijwel onzichtbaar zijn. Binnen het areaal van de stedelijke agglomeratie bevinden zich meerdere grote groene gebieden, variërend van parkachtig tot prachtige natuurlijke landschapselementen. Binnen de stedelijke agglomeratie wordt overigens ook aan landbouw gedaan! De omringende groene gemeenten hebben een sterke oriëntatie op de voorzieningenstructuur van de verstedelijkte gemeenten. Parkstad Limburg grenst aan Duitsland. Op bestuurlijk niveau zijn veel samenwerkingsrelaties ontstaan, zowel tussen afzonderlijke gemeenten aan beide zijden van de grens, als tussen Parkstad Limburg en de Städteregion Aachen.
Bevolkingsdaling Deze regio maakt sinds het midden van de negentiger jaren van de vorige eeuw een voor Nederland nog nauwelijks echt bekende demografische ontwikkeling door: bevolkingsdaling, gevolgd door huishoudensdaling. Met andere woorden: KRIMP. Op dit moment wonen in Parkstad Limburg 238.000 inwoners. In 1990 waren dat er nog 254.000 Via gerichte ingrepen hoopt Parkstad en naar de huidige verwachtingen zullen dat er in 2040 nog maar 168.000 zijn. Als de regio Limburg vitaal, leefbaar en economisch niets doet. Want met de juiste ingrepen kan sterk te blijven, een regio waar het goed de bevolkingsdaling beperkt worden zodat het wonen, werken en recreëren is. inwonertal tegen die tijd uitkomt op 200.000. Belangrijk is wel dat wij proberen via gerichte ingrepen de krimp te begeleiden en waar mogelijk af te remmen. We hebben niet de illusie, dat de krimp op een of andere manier kan worden omgebogen in groei. We
20
zetten in op het bereiken van een gezond en stabiel evenwicht. De gemeenten die in 1990 een samenwerkingsverband met een zogenoemde WGR+ status1 zijn aangegaan, primair gericht op het creëren van een sterke economische infrastructuur, hebben besloten om de krimp zo goed mogelijk op te vangen en er zorg voor te dragen dat in 2040 de regio vitaal, leefbaar en economisch sterk is. Een regio waar het goed wonen, werken en recreëren is. Krimpen met Kwaliteit Het besef, dat bevolkings- en huishoudensdaling vraagt om daadkrachtig handelen, waarbij ondersteuning van de kant van het rijk en andere partijen onontbeerlijk is, heeft ertoe geleid, dat samen met de Provincie Limburg veel werk is gemaakt van het agenderen van dit thema op de landelijke agenda. Met enige trots mag ik stellen, dat deze inspanningen niet zonder resultaat zijn gebleven. In het begin van 2009 hebben de ministeries van BZK en VROM (WWI) het initiatief genomen om samen met het IPO en de VNG een landelijk netwerk bevolkingsdaling op te zetten. Dit netwerk heeft de inhoudelijk input verzorgd voor een succesvolle bestuurdersconferentie in juli 2009 en het Bevolkingsontwikkeling (NL = Nederland, LB = Limburg, interbestuurlijke actieplan Krimpen PL = Parkstad Limburg) met Kwaliteit, dat in november 2009 is verschenen en in februari 2010 in de Tweede Kamer wordt behandeld. Dit actieplan geeft richtingen aan voor de ontwikkeling van regionale actieplannen, waarbij vooral de regio’s Noordoost-Groningen, Zeeuws-Vlaanderen en Parkstad Limburg worden genoemd, zijn de topkrimpregio’s. De verantwoordelijkheid voor de uitwerking van de regionale actieplannen is gelegd bij de provincies Groningen en Zeeland en bij Parkstad Limburg. Topteam Krimp Van niet minder belang voor zowel het interbestuurlijk actieplan als de ontwikkelingen in Parkstad Limburg is het advies van het Topteam Krimp, bestaande uit de heren Hans Dijkstal en Jan Mans. Dit advies heeft een sterk stempel gedrukt op het interbestuurlijk actieplan en is een van de pijlers onder het regionaal actieplan bevolkingsda1
In de Wet gemeenschappelijke regelingen is een nieuwe grondslag gecreëerd om de mogelijkheden voor verplichtende samenwerking tussen gemeenten voort te zetten en te verruimen : de WGR-plus. De WGR-plus moet gemeenten in staat stellen specifieke afstemmingsproblemen op het ruimtelijke vlak effectiever en efficiënter op te pakken.
21
ling. De regio heeft enkele jaren geleden haar ambities neergelegd in een strategische agenda die de basis vormt voor een plan met als werktitel Regionaal Actieplan Bevolkingsdaling – Naar een duurzame en vitale regio. Dat actieplan is de basis voor de onderhandelingen die de regio met het rijk gaat voeren met betrekking tot de aanpak van de gevolgen van de krimp. Het belangrijkste uitHuishoudensontwikkeling (NL = Nederland, LB = Limburg, gangspunt voor de strategische PL = Parkstad Limburg) agenda is economische structuurversterking. Alles wat we doen, moet leiden tot een sterke en duurzame economische motor. Want als mensen hier niet kunnen werken zullen ze wegtrekken, wat een verdere neergaande spiraal tot gevolg zal hebben. De strategische agenda focust op vijf thema’s: Actieprogramma nieuwe energie: op het grensoverschrijdende bedrijventerrein Avantis worden kennis en onderzoeksinstellingen voor de ontwikkeling van nieuwe energie (met als focus zonne-energie) samengebracht. Van de centralisatie van bedrijven op dit gebied gaat een aantrekkende werking uit waardoor de verwachting is dat ook aanverwante bedrijven zich hier zullen gaan vestigen. Herstructurering: door de afname van zowel bewoners als huishoudens in de regio, zullen veel woningen de komende jaren overbodig worden. De verwachting is nu dat er 13.000 woningen gesloopt moeten worden, zonder dat daar vervangende nieuwbouw Parkstad Limburg wil economische voor plaatsvindt. Naast die woningen zullen ook structuurversterking door onder meer gemeenschapshuizen, scholen en andere openbare gebouwen leeg komen te staan en moeten een focus op het samenbrengen van verdwijnen. Ook de infrastructuur zal moeten kennis en onderzoeksinstellingen voor worden aangepast: wegen kunnen vervallen, riode ontwikkeling van nieuwe energie. leringen moeten uit de grond worden gehaald, etc. Dit is een enorme opgave, die de komende decennia in goede banen moet worden geleid. Het is ook bijzonder kostbaar. De huidige schatting is dat deze gehele opgave rond de 2,5 miljard euro zal liggen. Grensoverschrijdend Openbaar Vervoer: de buurregio Aken groeit voorlopig nog, maar heeft slechts weinig mogelijkheden tot uitbreiding, terwijl Parkstad Limburg ruimte over heeft. Sommige banen en opleidingen zijn aan de andere kant van de grens wel
22
beschikbaar, maar in eigen land niet. Voor het goed ontsluiten van zowel die ruimte, als opleidingen en arbeidskansen zijn goede verbindingen nodig, zowel over weg als over spoor. Integrale gebiedsontwikkeling Buitenring: de huidige wegenstructuur in de regio is tot stand gekomen ten tijde van de mijnen: alle wegen werden aangelegd tussen de mijnen en het hoofdkantoor in Heerlen, of tussen de mijnen onderling. Daardoor is een radiaal-structuur ontstaan die door de groei van de steden ook steeds meer binnensteeds is gaan liggen. Aanvoer- en afvoerroutes van retail gaan om die reden door woonwijken, op sommige wegen mag je 50 rijden, op andere 80. Soms is het een tweebaansweg, soms een vierParkstad voorziet de sloop van baansweg. Alle transport vindt over die wegen plaats, die ook allemaal door bewoond gebied 13.000 woningen en aanpassing van lopen. Voor zowel bedrijven als bewoners is dit infrastructuur, een opgave van rond bijzonder onwenselijk. Om die reden wordt een 2,5 miljard euro. nieuwe buitenring aangelegd die de woonwijken ontziet en nieuwe kansen creëert voor de ontsluiting van bijvoorbeeld toeristische ontwikkelingen rondom Brunssum. Centrumvisie Heerlen/Parkstad: Zonder ingrijpen ontstaat er komende jaren een overschot aan retailoppervlakte van ongeveer 130.000 m2 op een totaal van 530.000 m2. Om ervoor te zorgen dat niet iedere woonwijk met verpauperde winkelcentra te maken gaat krijgen, is ervoor gekozen de stedelijke centra te versterken met Heerlen als belangrijkste centrum voor de regio. Dit centrum wordt de komende jaren gerevitaliseerd waardoor het niet alleen voor de eigen regio, maar ook voor daarbuiten een aantrekkelijk winkelcentrum heeft. Onderdeel van die revitalisering is de bouw van het Maankwartier, waarmee de stationsomgeving van Heerlen, en dus de entree, een kwaliteitsimpuls krijgt. Verder liggen voor delen van het centrum ingrijpende plannen op tafel. In het Regionaal Actieplan Bevolkingsdaling wordt per thema aangegeven wat we de komende jaren zullen gaan doen en wie onze partners daarvoor zijn. Want een dergelijke opgave kan de regio niet alleen aan. Alleen door constructief met anderen samen te werken, kunnen we er zorg voor dragen dat onze visie voor 2040 ook werkelijkheid wordt. Samenwerking De opgave waar de regio voor staat is dermate groot dat ze deze niet alleen aan kan. Om die reden zoekt ze steeds actief de samenwerking met anderen op. Zowel op ambtelijk als op bestuurlijk niveau en zowel lokaal, provinciaal, nationaal en soms ook Europees. De belangrijkste partners zijn het maatschappelijke middenveld, andere overheden en private partijen. Al vanaf het eerste begin zijn deze partijen betrokken bij de formulering van nieuw beleid. Zo zijn de woningbouwcorporaties van groot belang geweest
23
bij de gedachtevorming en ontwikkelingen rondom de herstructureringsvisie: welke woningen moeten worden gesloopt, in welke wijken en hoe gaan we dat doen? Zonder de onderwijsinstellingen en hun ideeën over het samenvoegen van opleidingen, of het samenwerken met de collega’s in de buurlanden waren onze ideeën daarover nooit zo ver gevorderd. En dat geldt voor de beleidsvorming op bijna alle terreinen. Net als de samenwerking met andere overheden op lokaal, provinciaal en landelijk niveau. De samenwerking met ministeries en de provincie is voor de ontwikkeling van onze regio tot nu toe zowel belangrijk als vruchtbaar gebleken, want in de laatste jaren zijn er grote geldstromen toegezegd voor de uitwerking van de verschillende thema’s uit het regionaal Al vanaf het eerste begin zijn partijen actieplan. zoals woningcorporaties en Maandag 22 februari namen alle zeven onderwijsinstellingen betrokken bij de Parkstadgemeenten een unaniem besluit over de formulering van nieuw beleid en bij de vernieuwde inrichting van het regionale samenherstructurering. werkings- verband, de WGR+ regeling. Ook besloot de gemeenteraad van Nuth positief over toetreding tot stadsregio Parkstad Limburg. Met het vaststellen van de vernieuwde regeling en de toetreding van Nuth, zetten de Parkstadgemeenten opnieuw een belangrijke stap om samen te werken aan een duurzame en vitale stadsregio. Besloten is tot het ‘Pact van Parkstad’. In deze overeenkomst is besloten dat de afzonderlijke gemeenten meer bevoegdheden en financiële middelen afdragen aan Parkstad, waardoor er meer slagkracht ontstaat. Resultaten Het Regionaal Actieplan geeft aan wat we de komende decennia gaan doen. Maar sinds 1990 hebben we ook al ontzettend veel gedaan. Zoals aan de bewustwording en het organiseren van draagvlak. Samen met bijvoorbeeld het ziekenhuis en de grote onderwijsinstellingen in Heerlen, hebben we op allerlei niveaus, in Den Haag, bij de VNG, bij het IPO, bij andere gemeenten en regio’s, verteld wat er aan de hand is en hoe we daar mee om gaan. We hebben de samenwerking opgezocht met andere krimpregio’s, en samen met hen bij het rijk erop aangedrongen dat er dingen moesten gebeuren. Mede door deze inzet is de bewustwording op rijksniveau, en het daarna beschikbaar komen van geldstromen, in een stroomversnelling geraakt. Op lokaal niveau hebben we nieuw beleid geformuleerd samen met betrokken stakeholders uit de regio: zo hebben we een gezamenlijke structuurvisie opgesteld waarin is vastgelegd waar we woningen uit de markt gaan halen, waar we het groen gaan versterken, welke bedrijventerreinen worden gerevitaliseerd etc. Er is een herstructureringsvisie waarin op wijkniveau wordt aangegeven welke ingrepen gepland staan. Revitaliseren Van alle zaken die we vastgelegd hebben op papier hebben we een deel ook al uitgevoerd: er zijn scholen samengevoegd, gemeenschapshuizen zijn afgebroken en sport-
24
verenigingen zijn samengevoegd. Er zijn alleen nieuwe woningen gebouwd als andere woningen zijn afgebroken, terwijl we ook al 4200 woningen tussen 1990 en nu hebben gesloopt, waar geen nieuwe woning voor in de plaats is gekomen. In Heerlen zijn, op plaatsen waar gesloopt is maar waar nog geen nieuwe bestemming voor de leeggevallen plek is gevonden, kleine parkjes aangelegd om de leefbaarheid te vergroten. Er worden geen nieuwe bedrijfsterreinen meer uitgegeven, maar de huidige terreinen worden opgeknapt en eventueel samengevoegd. Op dit moment hebben we op die manier al zes terreinen gerevitaliseerd. Samen met de zorg is gekeken naar nieuwe opleidingen die in de groeiende vraag naar de zorg moeten voorzien, en samen met de gemeenten en de zorginstellingen hebben we een nieuwe onderwijsboulevard gebouwd waar dit onderwijs gevolgd kan worden. Samen met natuurbeheerders zijn nieuwe impulsen aan het groen gegeven zoals een nieuwe aantrekkelijke toegang tot de Brunsummerheide, en de aanplant van nieuw groen ter versterking en uitbreiding van het Imsterraderbos. Er zijn daarnaast zestien scholen samengevoegd en leegstaande gebouwen gesloopt. De toeristische sector is met de ontwikkeling van het Gaiapark verder versterkt wat in de toeloop van toeristen ook goed te merken is: de omzet in toeristische sector in Parkstad Limburg was de laatste paar jaar de snelst groeiende van heel Nederland! We willen dat verder uitbouwen met de verdere ontwikkeling van de Oostflank Brunssum als lokkend toeristisch perspectief: met de mogelijkheid om meer recreanten langer in Parkstad ‘vast’ te houden, zullen hun bestedingen in de regio ook toenemen, wat voor de lokale In het ‘Pact van Parkstad’ spraken economie weer goed is. de afzonderlijke gemeenten af meer Conclusie bevoegdheden en financiële middelen Parkstad Limburg is een krimpende regio maar af te dragen voor meer slagkracht. beziet die krimp juist als kans. Een kans om het verouderde woningbestand te revitaliseren, een kans om het groen te versterken en uit te breiden, een kans om verrommelde bedrijfsterreinen opnieuw in te richten, een kans om van kwantiteit naar kwaliteit te gaan, minder is meer. Discussie Schnabel vindt het mooi om te horen hoe Limburg als regio probeert uit een negatieve positie – want dat is het, ook wat betreft de beeldvorming – kracht te ontwikkelen. Mevrouw Clermonts laat zien welke problemen zich daarbij voordoen, want ook onze wetgeving, onze planstructuren zijn eigenlijk helemaal niet ingericht op deze integrale aanpak. Mevrouw Van den Klinkenberg is benieuwd hoe de corporaties tegenover dit proces staan en of ze bij wijze van spreken bereid zijn om woningen te kopen van particuliere eigenaars? En zouden de corporaties ook niet bereid kunnen zijn om woningen aan te
25
passen met grootschalige renovaties? Waarbij je toch meer huizen krijgt en je minder hoeft te slopen. Mevrouw Clermonts geeft aan dat de elf corporaties in de regio de grootste partners zijn. Wanneer gemeente, projectontwikkelaars en corporaties met elkaar kunnen afspreken hoeveel woningen er uit gehaald moeten worden, dan zijn zij ervan doordrongen. Van de leegstand van 5,9 procent zit 2,9 procent bij de woningcorporaties. Dus ook bij hen is het probleem zo groot dat ze inzien dat handelen vereist is. Minder woningen bouwen, ze van andere kwaliteiten voorzien en aanpasbaarheid in acht nemen, waardoor niet Succesvolle impulsen aan de courante woningen courant gaan worden, zodat je de gewenste verdunning kunt bewerkstelligen. De corpotoeristische sector leidden tot raties zien hier zeer zeker het belang van in, want welke spectaculaire omzetstijging. woningcorporatie heeft een leegstand van 2,9 procent? Daarnaast is er de discussie over de bijdragen die corporaties moeten leveren. In groeigebieden staat dat in een heel ander perspectief dan in krimpgebieden. Als je in een krimpgebied een corporatie hebt met een leegstand van 2,9 procent, dan staat een bijdrage aan het nationale plan (de zogenaamde Vogelaarheffing) in een heel ander licht. Beter gezegd, kan de helpende hand worden geboden via het nationale plan op basis van de solidariteit waarover de minister sprak? In het verleden hadden we de ontwikkeling van ‘groen voor rood’. Zou het nu kunnen zijn dat in de groeiende Randstad gebouwd wordt, maar dat daarmee een bedrag in een fonds komt waarmee in de krimpregio’s de sloop gerealiseerd kan worden? De 31 miljoen van de minister klinken als heel veel, en het is ook heel veel, maar als Parkstad Limburg 13.000 woningen uit de markt moet halen, dan is 31 miljoen, te verdelen tussen Noordoost Groningen, Zeeland en Limburg, niet meer dan de beroemde druppel. Mevrouw Van den Klinkenberg maakt een vergelijking met de Bijlmer, waar het herstructureren aanzienlijk grotere sommen heeft gekost. Schnabel vraagt of elf wooncorporaties niet een erg groot aantal is. Zijn deze corporaties afzonderlijk dan niet erg klein? Mevrouw Clermonts legt uit dat er enkele zeer kleine bij zijn, maar ook een aantal erg grote. De solidariteit en de samenwerking tussen de elf corporaties is uniek, wat blijkt uit de ondertekende intenties. Een kleine gemeente als Onderbanken met 8300 inwoners, heeft een sloopopdracht van 218 woningen en een eigen woningbezit van 85 procent. In Sachsen Anhalt heeft ze gezien dat, met excuses voor het woord, de Verelendung zo groot is, dat mensen genoegen nemen met 60 euro per vierkante meter slooppremie voor een particuliere woning. Daar zie je ook die brede grote wegen, die er ooit zijn aangelegd, maar waar je nu kunt oversteken zonder naar links en rechts te kijken, want er rijden geen auto’s meer.
26
Schnabel vraagt of de situatie geen ruimte biedt voor versterking van het tweede huizenbezit in een regio met ook wel aantrekkelijke kanten, of is dat geen een optie? Mevrouw Clermonts meent van niet, vooralsnog. Het is niet de oplossing voor de huidige leegstand van grote eengezinswoningen of kwalitatief slechte flats, huizen van soms drie ton die al twee jaar leegstaan. Die koop je niet als tweede huis om het weekend in te verblijven. Bakkerode zegt dat hetzelfde Duitsland waar mevrouw Clermonts naar verwijst, zich sterk oriënteert op het sociale engagement van ouderen op het platteland. Parkstad is geen platteland, maar leent zich toch ook voor de mobilisatie van de zilveren kracht van ouderen, van vitale senioren. Bevat het actieplan van Parkstad Limburg ook een paragraaf over het maatschappelijk kapitaal van vitale senioren? Twee maatschappelijke vraagstukken – vergrijzing enerzijds en leegloop anderzijds – kunnen uitstekend met elkaar worden verbonden. Ook ouderen kunnen actief bijdragen aan een maatschappelijke problematiek die door de krimp wordt opgeroepen. In het rapport Klink is daaraan weinig aandacht besteed. Mevrouw Clermonts bevestigt dat in het rapport Klink de focus gericht was op de bewustwording Nieuwe kansen creëren onder het die op àlle fronten bereikt moest worden. Dat laat motto: van kwantiteit naar kwaliteit. onverlet dat in haar visie senioren in onze samenleving, zeker in vrijwilligers- en mantelzorg, het maatschappelijk middenveld, een hele grote rol spelen. Dat moet je koesteren. Het creëren van een ‘Florida van Nederland’, zoals ook wel is geopperd, ligt evenwel niet voor de hand. Daarmee kweken we een monocultuur met alle beperkingen van dien. De inzet van senioren in seniorengemeenschappen kan heel groot zijn, maar op een gegeven moment komt er ook het break even point: dan heb je zoveel ouderen dat ze het niet meer kunnen invullen. En omdat ook de middengeneratie, de ‘handen aan het bed’, er tussenuit valt, kun je niet alles bij de senioren neerleggen. De afstand tussen de leeftijdsgroepen wordt te groot. Veel kan maar niet alles. Hofman vraagt mevrouw Clermonts waarom Parkstad Limburg wel richting Aken kijkt, maar niet naar Maastricht. Wat is de reden daarvoor? Mevrouw Clermonts zegt dat de samenwerking en de versterking van de primaire kernkwaliteiten van de verschillende regio’s aan moeten sluiten, om goed samen te kunnen werken. De regio Parkstad Limburg heeft veel toeristische potenties: even skiën, een dagje naar de dierentuin, en, en passant naar Pinkpop. Gekeken is naar wat complementair aan elkaar is. De grens aan de Duitse kant ligt voor het merendeel van de inwoners van de Parkstad veel dichter bij dan Maastricht. Dat wil niet zeggen dat Parkstad met de rug naar Maastricht staat. Daarnaast biedt de Duitse kant meer kansen op het gebied van economische stimulering bijvoorbeeld doordat de universiteit van
27
Aken (een van de topuniversiteiten van Duitsland) zich onder andere richt op de ontwikkeling van zonne-energie, daar wij in onze regio juist een bedrijventerrein hebben ingericht voor bedrijven die zich op zonne-energie richten. Onderzoek en markt zitten letterlijk bij elkaar om de hoek en dat heeft voor beiden een meerwaarde, en voor onze regio ook. Overigens moeten daar ook allerlei andere voorzieningen op worden aangepast, zoals infrastructurele en internationale treinverbindingen. Schnabel vindt het wel wennen, vanuit de Randstad, waar het besef niet aanwezig is dat de infrastructuur in deze regio’s zo op elkaar gericht is, ook al zit er een grens tussen. En dat men in met name het oostelijke Zuid-Limburg heel sterk op Duitsland gericht is. Mevrouw Clermonts vindt het goed om te benadrukken dat dit inderdaad onderschat wordt. Aken is maar twintig minuten rijden, terwijl Den Haag bijna drie uur verder ligt. Een deel van de huishoudensdaling komt doordat mensen aan de andere kant van de grens zijn gaan wonen. De woningbouw is jarenlang in Nederland goedkoper geweest, dus kwamen de Duitsers aan onze kant wonen. Vervolgens werd het aan de Duitse kant goedkoper omdat de grondprijs daar lager is. Nu gaan Nederlanders aan de Duitse kant wonen. Wij zijn dus een deel van de bevolking kwijtgeraakt omdat de grens zo dichtbij is. Op de vraag of er van Parkstad niet een stad kan worden gemaakt, zegt mevrouw Clermonts dat Parkstad als samenwerkingsverband van zeven gemeenten in een stadsregio al lang onderwerp is van discussie over gemeentelijke herindeling. Het is haar overtuiging dat een gemeentelijke herindeling en het maken van een stad van 240.000 inwoners op dit moment de oplossing niet is, omdat zoiets vijf jaar discussie kost wie bij wie moet en hoe die stad vorm gaat krijgen. Die tijd hebben wij niet. Beter is te kiezen voor samenwerking met overdracht van mensen, van middelen, van mandaat. Nu is er niemand die nog ter discussie stelt of en waar er gesloopt moet worden. We weten gewoon dat het moet gebeuren. Maar het valt nooit uit te sluiten dat dit uiteindelijk de opmaat is naar een gemeentelijke herindeling.
28
Prof. Dr. Rainer Münz Head of research & Development of Erste Bank (Vienna) and Senior Fellow at the Hamburg Institute of International Economics From a growing to an ageing and shrinking Europe The effects of longevity and low numbers of children
E
urope’s population dynamics are characterized by longevity and a very low number of children per family. The simultaneous existence of these characteristics leads to demographic ageing and eventually to a decline in the number of native-born people. Some regions balance this decline through increases in regional population resulting from internal mobility and international migration. Other regions not only have an ageing, but also a shrinking population. Demographic ageing is an almost universal process, and it affects Europe’s educational systems, labour markets and social security systems. As far as the absolute number of people is concerned, however, we have a Europe of two speeds. In many instances both demographically growing and shrinking regions can be found in the same country, sometimes even in the direct vicinity of each other. We therefore need economic and social policies, as well as tools for regional development and urban planning, that can deal with these diverging trends. A few examples are given in the text below. Europe’s demographic situation – general trends Life expectancy Europe’s demographic situation is first and foremost characterized by longevity. Europeans today belong to the generation with the highest life expectancy ever recorded in history. On average our life spans increase by almost six hours per day. Past increases in life expectancy were mostly the result of a decreasing infant mortality rate and therefore more children growing into adulthood. This had a statistical effect on average lifespan. Yet despite such as statistical effect, today we do in fact see a real increase in all age groups above age 50. A child born in 2010 therefore has a fair chance of still being alive in the 22nd century. Number of children Present-day Europeans are not only the generation with the highest life expectancy, but are also the generation with the lowest number of children ever recorded in recent history. In Europe the average is just below 1.5 children per family. Longevity plus a low number of children per family together translate into demographic ageing. This means: the relative weight of people above age 50 is getting larger. This is what demographic ageing is about. The core-group of Europe’s ‘natives’ – i.e. those with ancestors born in Europe – is shrinking. That is something that many people are not happy with, but it’s a fact.
29
International migration Furthermore, Europe’s demographic situation is characterized by high immigration. This is a significant historical turn. In the past Europeans tended to populate the rest of the world. Immigration to Europe only started after 1945, and until 1980 we had more Europeans leaving Europe than people born in other parts of the world coming to Europe. Only since 1985 are more people moving into countries that now comprise the EU Regions with shrinking populations tend to 27, than people leaving these 27 countries spend more money to revitalize the region, altogether. We are therefore looking back to 400 years of net emigration and only which however, is seldom successful. to 25 years of net immigration. This shift from emigration to immigration requires fundamental changes not only in our institutions but also in our mindsets as well. Regional demographic disparities Life expectancy Despite the fact that – on average – life expectancy in Europe has reached its highest levels, huge regional disparities prevail. Men, on average, live twenty years longer in Switzerland and in Sweden than in Russia, in Belarus or in Ukraine. Among women the gap is only twelve years between Spain and Turkey. At the same time we see a widening of these discrepancies. Countries with an already high life expectancy have recorded further increases over the last 20 years. At the same time Russia and Ukraine reported stagnating or even a reduction in life expectancy – in particular among men. Number of children The average number of children per woman also displays large variations. The European average is 1.5 children per woman, although there are regions in Europe with significantly higher fertility rates and regions with lower fertility rates. Two regional patterns of high fertility can be identified. First, in the predominantly Muslim parts of Europe: Albania, Kosovo, parts of Macedonia and Turkey. In these countries fertility is declining, but it is still above 2 children per women. Second: in a Western European cluster of countries between France and Scandinavia with fertility between 1.6 and 2.1 children per women. Low fertility prevails in Southern, Central and Eastern Europe with fertility generally below 1.4 children per woman. Forty years ago, the rule of the thumb was the following: the more catholic or orthodox housewives in a region, the higher the fertility. Today the opposite is true. The more atheist or protestant women, with gainful employment, that live in a certain region, the higher the fertility. This is a complete reversal of the traditional pattern. Until 40 years ago a more patriarchical system with a traditional division of labour between men and women led to more children. Today a gender-balanced partnership with both partners on more equal footing brings about more children. This goes along with institutional
30
childcare and a school system that allow mothers to stay economically active. In regions where there is little support for mothers from their husbands as well as a lack of childcare-facilities, many women would rather have a career than have children. Natural increase/decrease Despite a continuing increase in life expectancy, the number of deaths will go up in the future because the baby boomers will ultimately not only retire but also pass away. A couple of European countries, particularly those of Central and Eastern Europe, but also Germany and Italy are already experiencing an excess of deaths over births. In 10-15 years from now, we will see many more countries reporting more deaths than births: Spain for example, Portugal, and Greece. International migration Europe is looking back to 400 years of emigration. We have populated the world; 70 million Europeans have moved overseas. 50 years ago, most countries in Europe were basically still emigration countries. Only since the 1960’s and 1970’s has Europe seen serious flows from its former colonies, in particular from Mediterranean countries sending labor migrants to Northwestern Europe, and occasionally from Eastern to Western Europe during crisis periods of Communist rule. With the fall of the Iron Curtain and the political unification of Europe, people from Central and Eastern Europe were moving in larger numbers to Western Europe. Our continent also experienced considerable migratory inflows from third world countries. Today, most countries in Europe see more immigration than emigration and this pattern will continue, as – in the future – most parts of Europe will have a shrinking workforce or at least a shrinking group of people in the age group 20-65. Population density Europe is not evenly populated. When looking at the number of people per km² Regions with shrinking populations do not we find sparsely and densely populated necessarily experience lower prices for houses regions side by side. We have urban or real estate if vacant land is managed well. regions, metropolitan areas; we have, in the Dutch case, the Randstad, where a whole city belt is going from Rotterdam via the Hague and Amsterdam to Utrecht with no clear city-limits. This is also the case in the British Midlands and in the Ruhr region of North Rhine-Westfalia. On the other hand, we have regions where very few people are living. This will continue to be an issue as the differences are probably becoming larger. From a once youthful to a graying continent Age structure Our age structure can no longer be visualized as a pyramid, as the baby boom generation,
31
which is the largest cohort of the 20th century, is now in their forties and early fifties. In the 21st century, this generation – or birth cohort – will remain for quite some time the largest age group followed by smaller cohorts already shaped by declining fertility. We will see the ageing of the baby boomers, while smaller numbers of children will be born. This now leads to an echo effect, because after forty years of birth decline the number of potential parents is considerably smaller than it was thirty years ago, when the baby boomers started to have children. No family policy will be able to reverse this inevitable consequence of our present age structure. Even a somewhat larger number of children per women will not translate into more births in Europe. And the projected changes to this age structure will take a further toll on the future number of children born in our ageing continent. In the early 1950’s, the average age in Europe was 32. Today the average age in Europe has increased to 40. By 2050 the average age in Europe will have further increased to 50. Honestly speaking, we have no clue how a society will function where half the members are over fifty. There is no society and economy on our planet where we could study this. Population ageing is most advanced in Europe. We cannot turn to the US or other parts of the world to see how to manage this transition from a once youthful to a graying society. To be honest: we have to reinvent ourselves in order to create viable societies where the average age is 50. This is one of the true challenges of the 21st century.
People rush to the centers with good education, good jobs, and a good healthand care-system, which becomes ever more important to ageing people like us. These services are easier to deliver in the centers than at the periphery.
Ageing – a global trend The 20th century was about demographic growth. The size of the world-population quadrupled between 1900 and 2000. The 21st century will be about ageing. Globally the number of people in the age group 65+ will grow from 500 million today to 1.5 billion in 2050: a tripling of the elderly. The 22nd century will be about shrinking. The world population will reach its peak some time after the year 2075 and will then start to decline. Throughout the 21st century, most parts of Europe – together with Japan, South Korea and a few other highly developed countries – are at the forefront of demographic ageing and shrinking. Shrinking Europe An emerging trend During the last decade of the 20th century, growing and shrinking regions clearly became apparent. This will become more accentuated over the next 25 years. Population decline will continue in East Germany, central France, northwestern Spain, southern Italy as well as in many parts of Central and Eastern Europe.
32
People will rush to the centers where they can find good education, well paying jobs, and a good healthcare system, which will become ever more important to an ageing society. Many services are easier to deliver in densely populated urban centers than at the peripheries. That is why the urban centers will continue to grow while many peripheries have already started to shrink. It is a process that we will not go on fighting forever. For the rural landscape, this is not a problem as long as some residual agriculture can be maintained. It is, however, Shrinking urban regions in Europe a collective psychological problem mainly for the generation witnessing such a transition; that is for those seeing the people leaving and the remaining houses as well as infrastructure, not being used or underutilized. It is interesting to note that not only are the rural peripheries shrinking, but also complete cities and urban landscapes. In some cities this is rather due to suburbanization as many people just move over the city limit to a neighboring county. In these cases it would be wrong to talk about a shrinking environment although the tax base of the cities concerned might be shrinking considerably. In other cases the population is truly shrinking, even if one takes the urban peripheries and the surrounding counties into consideration. Should we worry? We all grew up in an expanding economic environment. Therefore, most people don’t think that shrinking is a good thing. Maybe with two exceptions: when it comes to public debt or carbon-dioxide-emissions then we embrace shrinking. A shrinking GDP – as experienced in 2009 – is generally perceived as a crisis, bringing back memories of the 1930’s. This seems somewhat exaggerated, however. A GDP Economic value of landscape management: effect of land usage reduction of 5 percent in 2009 on property values in % only means that we are back to the
33
GDP level of 2006, in early 2010. Nobody thought 2006 was a horrible year. But when an economy coming from a lower GDP level in 2000 and reaches a higher level in 2006 that seems to be satisfactory. The reverse – going back to the 2006 level during the year 2009 – was perceived as the deepest crisis since World War II. This has to do with the fact that our economic system is based on the assumption of permanent growth and also with our collective as well as individual expectations linked to this assumption. Shrinking cities and regions When a region is shrinking the standard policy reaction is to put more money into that particular region in order to revitalize it. There are not many places where this has both worked out and led to renewed population growth. Conversion is possible, but usually there are fewer people living in a revitalized region than before. In this respect we can learn – for example – from East Germany, where a considerable number of regions have finally understood the inevitability of demographic shrinking. Two types of demographic shrinking can be observed. The first type relates to shrinking cities as a result of suburbanization, i.e. as people move to local communities outside the city limits but usually keep their jobs in the city and start commuting. In these cases the metropolitan area as a whole does not lose population. The second and probably more problematic form of shrinking takes place in certain urban areas that lose population due to outmigration or a considerable excess of deaths over births. Over time the demographic map of such cities somehow begins to look like Swiss cheese. Shrinking cities can simply contract through processes of demographic decline, or separate into parts resulting in certain areas ‘in between’ that either need to be newly developed, converted into parks, nature reserves and the like, or become no-go-zones. Such developments are clearly visible in declining cities like Detroit, Cleveland, or Pittsburgh, but also in several parts of Europe. What to do with empty parts of shrinking cities? The next question is: how can an urban area use underutilized land if there is a lack of jobs and if people are moving out? Empirical data show that housing and real estate prices do not necessarily go down in adjacent neighborhoods when the underutilized or empty lands are well managed. On the other hand, unmanaged empty land, i.e. deserted former residential areas and vacant lots being left alone, usually trigger a loss of property value in surrounding quarters. One way of handling this situation can be studied at the so-called ‘Medical Doctors Quarter’ in Halle (Saxony-Anhalt, Germany), where trees have been planted into the empty lots, which converted this part of the city into a large urban park landscape. Another example is Philadelphia (PA, USA) where the city is also being made greener from within by converting uninhabited blocks into public green areas. It is necessary in those cases (in the US more than in Europe) to tear down houses that are no longer inhabited. In the US this is simpler, as the majority of houses
34
are made out of wood that would otherwise just rot away. The decay would soon be visible for everybody. In Europe, with its brick and stone houses, it takes more years for a house and a whole block to look really shabby. Waste management is another issue. Waste being dumped into the empty lots of shrinking cities and abandoned neighborhoods creates an additionally depressing atmosphere inviting to further neglect the area. With fewer people in an area, there is less oversight, less social control, which – in most societies – makes irregular dumping more common. On top of that, decaying areas usually have a higher concentration of poor people. As a consequence public authorities will have to consider paying for such What happens if no one takes care of vacant lots? neglected areas to be cleaned and Illegal dumping in Pittsburg USA the garbage to be picked up. Another way of dealing with the problems is to look for temporary use of underutilized buildings or areas. In Halle Neustadt (SaxonyAnhalt, Germany), a building that nobody wanted to use has been converted into a hotel. Such examples from East Germany have to be understood against the background of regions that lost between 15 and 30 percent of their population over a period of twenty years (1990-2010). So many buildings were left vacant without any potential tenants or Temporary-use initiatives can help preventing a misuse of buyers around; some were taken vacant sites, when communities lack financial means… Hotel down. This particular one was Neustad - temporary use of a building as a youth hostel handed over to an NGO that used it as a youth hostel for young people coming visiting the city of Halle. The local hotel industry was not particularly happy with this development, but we can guess that people who are spending 10 to 15 Euros per night can probably not afforded a more expensive
35
hotel room. The deal was the following: the building was let to the local NGO for temporary use with a clause that if ever demand for rental apartments would come back the hostel rooms would be reconverted into flats. In Gelsenkirchen (NorthrhineWestfalia, Germany) a former train station, near the Schalke football-stadium, was temporarily opened for sports activities, also in the understanding that, if the German railways would reopen the line, then the sports activities would be intercepted. Converting entire regions 1: Prince Pückler Land Another example from Saxony-Anhalt is ‘Schwarze Pumpe’ and its surroundings, a once state-owned chemical factory with a history going back to Prussian times, using the produce of the lignite pits nearby. The lignite was partly burned for energy production as well as heating and partly refined into petrochemical products. Since 1995, the whole region has been transformed into a garden and lake area. When given up the lignite pits fill up by themselves once extraction and pumping of ground water are phased out. This is being sped up by channeling water from nearby river systems into the pits. Meanwhile the whole region has been rebranded under the name of ‘Prince Pueckler Land’ (Fürst Pückler-Land; referring to Albert of Pueckler-Muskau, who in the mid-19th century had a large garden landscape build on both banks of the Neisse river surrounding his mansion in Muskau (Saxony, Germany). The whole exercise in the newly developed ‘Prince Pueckler Land’ since has been to renaturalize the whole area and create facilities for recreation, water sports (for example sailing) and tourism. Twenty years from now, when the trees have become larger and there will be plenty of fish in the lakes, the whole area will probably no longer look like an artificial landscape. In addition to ‘Schwarze Pumpe’ another 9 cities and regions joined a 10-year programme (IBA Saxony-Anhalt, 2000-2010) aimed at adapting urban and former industrial regions to deindustrialization and demographic shrinking.
Transformation of the Ruhr region into Gemscher Park
36
Converting entire regions 2: the Ruhr region An even older, but very successful example of conversion is the Ruhr region (Northrhine-Westfalia, Germany) which used to be the industrial heartland of Germany. This is where, together with the British Midlands and the French Lorraine basin, the Industrial Revolution started in the early 19th century. Today, however,
economic wealth in Europe no longer relies on domestic coal mining and steel production. In most (former) mining areas people don’t dig for coal and iron ore anymore. And the steel that we use is predominantly produced in places like South Korea, India and Ukraine. So what to do with the Ruhr area? Deindustrialization, and the demographic decline that goes along with the loss of jobs and opportunities, was used to reconvert the landscape into what it originally was: a park. Originally the Ruhr-area was a rural region marked by small villages and farms. There were no major cities prior to industrialization. The fact that coal started to be mined there led to the subsequent establishment of steel mills and to large scale immigration of labor. The small Nature gradually re-occupies former industrial sites… villages gradually grew into a single, densely industrialized urban area with more than 5 million inhabitants – many of them descendents of immigrants from Poland, Italy, Turkey, etc. Since the end of coal mining part of the conversion process was embedded into a 10-year programme (‘IBA Emscher Park’; named after the – meanwhile uncovered and re-naturalized small river Emscher). To a certain extent it is a ‘regreening’ of the area. Creeks (like the above mentored Emscher) are being re-naturalised, beyond that nature takes back former production sites. The whole area now hosts newly established service providers, former mines and production sites turned into museums, cultural centers, historical monuments or adventure sites as well as new nature reserves. As the converted Ruhr area offers fewer jobs than it used to during its time as Germany’s industrial heartland, total population is declining. City farming? Some empty inner city lots are used for small-scale agricultural production inner cities. Vegetable production is successful, for instance, in Augsburg, a declining city in Bavaria (Germany). In Cleveland (Ohio, US) the demographic problem is much bigger, but so is the growing of vegetables in urban neighborhoods. The return of nature is not limited to cultivated plants. Biological research suggests that many European cities now have a larger biodiversity among ‘wild’ animals than the landscapes surrounding these cities. Part of the explanation is that there is no hunting in cities, but a constant supply of nutrition through waste disposal. Certain animals therefore have a larger chance of survival. On top of that more exotic animals are brought along by citizens, sometimes abandoned and start reproducing themselves.
37
Emigration leads to gender imbalances Shrinking regions sooner or later have to cope with the challenge of downsizing their infrastructure and available real estate. This is necessary in order to avoid ever increasing infrastructure costs per capita, as for instance available public housing. This is an appropriate answer to population decline in parts of Germany in the order of -20 to -30% within two decades. This trend will continue since it is the young people who are leaving, usually after finishing school, with children, their parents and elderly people remaining in the shrinking regions. In the future this will further Infrastructure can also be downscaled; schools reduce the number of births as those for instance reintroduce smaller classes or young adults, who leave, will have and raise their children elsewhere. This is classes in which children of different cohorts aggravated by the fact that more women are taught together. than men are leaving, which leads to an imbalanced gender balance in shrinking regions. As young, intelligent and ambitious women are the ones most likely to leave risk averse men with less educational attainment are becoming overrepresented. The distorted gender balance also creates additional problems as these young, less educated men are less likely to find a female partner. Downsizing of the housing supply and of public services Some 10 years ago the systematic destruction of large housing blocks started to take off in declining parts of East Germany. There a full cycle comes to an end: houses at the time of Communism erected with taxpayers’ money, embellished and upgraded with public subsidies after German reunification, are now torn down with public financial assistance. So far, more that 200,000 apartments have been demolished at a rate of some thirty thousand flats a year. The main aim is to keep some balance between (declining) demand and supply. This stabilizes the value of the remaining real-estate. Sometimes only the upper stories of the housing blocks are demolished – a way of ‘upgrading by downsizing’: partly because the volume of flats in six story-buildings was no longer necessary, but partly also because it was assumed that people would prefer to live in a three-story building rather than in a six-story building. All this was made easier because most large-scale housing blocks were owned by local communities or mutual building societies controlled by local communities which sped up the possibility to demolish the flats. Individual home ownership would have slowed down this process or even made it impossible. The downsizing necessities are not restricted to the supply of housing. At the primary school level, for instance, we see a return of mixed-age classes in which children of different levels are taught together in the same class room in order to avoid commuting of school children from early on. This is the case in areas such as MecklenburgPommerania or peripheral parts of Brandenburg where, due to outmigration and an extremely low number of births – the number of school children has declined by more than 50% within fifteen years. In other areas bundling of different private or public
38
services can be observed. Examples are postal services offered in grocery shops or bistros. Many local communities throughout Germany have started to jointly deliver public services to their citizens in order to address both demographic change and stagnating or declining tax revenues. In Germany, 9000 out of a total of 12000 local communities have administrative alliances with neighboring communities. In some cases, once the customer base is shrinking, public and private services are offered on a privately organized basis. Examples range from retail banking services, to public libraries and food- and beverage-delivery. Similar adaption processes exist in the area of public transportation. There are growing areas where trains, tramways or buses no longer exist. In some cases collective taxiarrangements or car-pools are filling the gap. Today’s demographically shrinking regions represent the future of Europe. They are becoming a laboratory in order to explore how to deal with this phenomenon. In the course of the 21st century many more regions will face population decline. Europe as a whole will reach a peak in its population size by 2035 and subsequently decline. This gives us time to study the process and to develop appropriate answers. Discussion Chairman Schnabel thanks the speaker for his enlightening speech with a lot of examples. What we see on a grand scale in Europe and elsewhere is also visible in some areas in The Netherlands. Some trends and figures are quite stunning, such as the number of apartments being torn down in East Germany. On a question of Mrs. Clermonts about the finances behind all those An excellent example is the German Ruhr area, great transformations and demolitions which is transforming from the industrial Mr. Münz answers that federal funds heartland of Central European capitalism, back earmarked for housing demolition in to the rural area it once was. Germany are helping regions and cities to transform declining areas and large housing blocks no longer inhabited into public green, suburban residential quarters, etc. East Germany is lucky in the sense that taxpayers in the economically more thriving West Germany are able to pick up the bills. Otherwise East German local communities could probably not afford such costly demolition and conversion programs and most likely many houses would just stay empty. But first of all this conversion of course is important to prevent a total devaluation of real estate property and to give moral support to people remaining in demographically declining regions. It is a clear sign that the community and the state at large have not given up on them.
39
Mr. Aarts thanks the speaker for the examples and the message of adjusting to the shrinking tendency in the population. Looking back it is obvious that for political and social reasons there was no anticipation in the past to the developments in Eastern Germany. But will other regions in Europe in time have learned that lesson? It is difficult to adjust, but it is sensible to anticipate. And what would anticipation mean? Mr. Münz answers that on the employment- and social security side, anticipation would mean to work longer. With fewer people leaving the educational system and entering the labour market, and more baby boomers leaving the employment system, Europe will have to switch from encouraging early retirement to a system where people work longer. This would be the most sustainable way to keep public finances in order. It was difficult to argue this when the baby boomers entered the labour market because at the time early retirement seemed an act of favouring the society by transferring jobs to the younger generation. But with smaller cohorts entering the labour market this is no longer necessary. This also requires a switch both in the mindset and in the legal framework. The reforms in the Dutch invalidity pensions system showed that such a switch presupposes a certain political courage, and in fact bears fruit. In many countries in Europe the labour market participation of older people is very low. It will be inevitable that we rethink voluntary services and tasks for people after retirement that are of value to the community at large – because, as a result of increasing public debt, we will not be able to pay for everything. We need a strong positive development in the labour market and in the voluntary market. Answering question of Mr. Smit on forecasting population growth and taking into account migration between areas Mr. Münz says that a lot of forecasting at a regional basis is more guessing than hard science. On a European scale the results are more robust. EU forecasts take migration both between EU countries and from third countries into account. The European baseline scenario assumes that there will be a net intake of fifty million people over the next forty years. These are the statistics and no A more problematic form of shrinking politician has yet subscribed to the underlying is, when certain areas of a city loose assumption of this yet. But it’s about the size of population, with the city ending up the inflow that the EU as a whole had over the last ten years, extrapolated into the future. Still, looking like a Swiss cheese. even with fifty million people coming to Europe, we will see a decline in the overall number of people living in the EU 27. A net intake of fifty million will be too small to stabilize Europe’s population. This is a consequence of the fact that once the number of children is declining, a generation later there are correspondingly fewer parents. Until recently the baby boomers were having children. In the decades to come much smaller cohorts are entering the age of potential parenthood and are having a small number of children. And so this will multiply a lot more than it used to be. At a regional level the forecasts are less certain. Iceland is good example. Another is the sunbelt migration to Southern Europe. Many people tend to move to the Mediterranean after retirement. But because
40
of global warming it might become less pleasant to live in Spain. Particularly if you are over sixty five, you don’t want to expose yourself to health risks related to high temperatures. So maybe we will see a reversal: Spaniards spending their retirement in rainy Northwestern Europe. * The Group of the Wise is a group of people installed by the heads of state and government in 2008 and headed by Felipe Gonzalez. Mostly former celebrities of the international stage such as Lech Waleşa, former president of Poland, Jorma Ollila, the former CEO of Nokia, Mario Monti, the former competition commissioner and Nicole Notat, the former head of the French CFDT Union. The group will produce a report in Spring 2010.
41
Leo van Wissen hoogleraar Economische Demografie, Faculteit Ruimtelijke Wetenschappen, Rijksuniversiteit Gronigen
Pieken en dalen, over regionale differentiatie in bevolkingsontwikkeling
K
rimp is een regionaal probleem. De regiodimensie is een goede keuze van de organisatoren van deze conferentie. Dat is waar het om gaat, zeker in dit deel van Europa. Maar waarom regionale differentiatie? In zijn inleiding analyseert Leo van Wissen de achtergronden van regionale differentiatie en leidt daaruit enkele ideeën af voor oplossingen. Wat we op regionaal niveau op verschillende manieren zien gebeuren, is het resultaat van vaak vergelijkbare achterliggende oorzaken. Nationale prognoses leiden we af uit het bekende rijtje geboorte, sterfte, immigratie. Cijfers daarover vormen het voornaamste materiaal waarmee prognosemakers werken. Demografen houden zich bij voorkeur bezig met componenten als het aantal kinderen per vrouw en de levensverwachting. Interessant is dat het aantal kinderen per vrouw, sinds het midden van de jaren zeventig, bijna een rechte lijn laat zien. Al 35 jaar is die verhouding heel constant. En ook de grafiek van de levensverwachting laat een mooie lijn omhoog zien. Per dag krijgen we een paar minuten extra levensverwachting erbij, wat ons heel erg tot nadenken moet stemmen. Die onderdelen van de bevolkingsprognose liggen dus in zekere zin wel vast voor de toekomst, maar de derde component, de migratie, gaat alle kanten op. Dat vinden demografen vervelend. Zij houden niet van migratie als studieobject, en laten die graag aan geografen, economen en sociologen over. Ten onrechte, want het is de belangrijkste component voor onze nationale bevolkingsprognose op dit moment. De lijnen wiebelen alle kanten op, omdat de ontwikkelingen gedreven worden door allerlei niet-demografische achtergrondvariabelen. Terugkoppelingsmechanismen Een prognosemaker heeft eigenlijk weinig keuze. Hij maakt afzonderlijke veronderstellingen voor geboorte, sterfte en migratie en telt die op tot een prognose. Er zitten geen terugkoppelingsmechanismen in. Die zijn ook ingewikkeld, maar evolutionaire biologen, die net als demografen voorspellingen doen over bevolkingsontwikkeling, doen het wel. Zij gaan uit van verbanden tussen de verschillende componenten. Het begrip ‘carrying capacity’ bijvoorbeeld is een veel gebruikte notie in hun theorieën en modellen. Interacties tussen deelpopulaties worden daarin meegenomen. Bij de term ‘carrying capacity’ denken we in eerste instantie aan Malthus, die er veel over geschreven heeft. Het incorporeren van ‘carrying capacity’ suggereert het bestaan van een stabiel evenwicht van de bevolking op een bepaald niveau. Maar de ontwikkeling van de bevolking in de meeste landen gaat helemaal niet de kant op van stabilisatie. We zien eerder een exponentiële groei. Waar ligt dan het evenwicht in Malthusiaanse zin? Dat is een open
42
vraag, die door de Club van Rome nadrukkelijk aan de orde is gesteld, en waar nog geen goed antwoord op gegeven is. Interacties Maar er zijn ook andere manieren om terugkoppelingsmechanismen te bedenken. Eén van de methoden die vanuit de evolutionaire biologie ook enigszins de demografie insijpelt, is de ‘demographic structural theory’ van onderzoekers zoals Turchin, die de meer complexe interacties tussen populaties beschouwt. Dat zijn heel ingewikkelde modellen (die ik hier verder buiten beschouwing wil laten), maar het is wel interessant te zien dat die theorieën verklaringen kunnen bieden voor lange termijn fluctuaties die zich in het verleden hebben voorgedaan. In sommige populaties zien we wel degelijk cyclische ontwikkelingen van groei gevolgd door krimp. Niet noodzakelijkerwijs in één richting. Dit soort modellen voorspellen die cyclische ontwikkeling. Neem bijvoorbeeld Tsjecho-Slowakije en Spanje, maar ook voor China zie je op de zeer lange termijn duidelijke fluctuaties in bevolkingen, die door terugkoppelingsmechanismen kunnen worden verklaard. Die mechanismen kunnen zich manifesteren in de vorm van oorlog, ziekte of klimaatverandering, de klassieke terugkoppelingsmechanismen die opgeld doen en met enige goede wil in andere verschijningsvormen te herkennen zijn in ontwikkelingen in Afrika. In een meer subtiele setting spelen ook culturele factoren mee die terugkoppelingseffecten kunnen bewerkstelligen.
Figuur 1: Lange termijn ontwikkelingen bevolking China (bron: Turchin, 2003)
Revival Denk bijvoorbeeld aan onze Nederlandse situatie. Wat zullen de maatschappelijke reacties zijn als het straatbeeld straks wordt gedomineerd door de rollators? Krijgen we een revival van oude waarden of een religieuze revival en gaan we ineens heel pronatalistisch denken, met allerlei consequenties voor het geboortecijfer? De technologie kan in het spel komen en nieuwe manieren van zwangerschap kunnen tot een radicaal ander patroon leiden. Denk aan een radicale verlenging van de levensverwachting, waarvan sommige
43
van onze collega’s overtuigd zijn. Ook de economie houdt een soort terugkoppelingsmechanisme in. Al die ontwikkelingen zijn denkbaar; we weten dat ze heel belangrijk kunnen zijn, alleen ontzettend moeilijk te voorspellen. Eén generatie vooruit kijken is al moeilijk genoeg, maar de lange termijn wordt uiterst onzeker. Krimp na 2035 is dus de meest waarschijnlijke ontwikkeling, maar we moeten er wel grote marges omheen zetten; iets wat het CBS ook inderdaad doet in haar probabilistische prognoses. Regionaal probleem Vergeleken met veel andere Europese landen heeft Nederland met dit vooruitzicht nog niet zoveel te vrezen. Maar in bijvoorbeeld Polen, Roemenië, Bulgarije, Rusland of de Oekraïne is het een heel ander verhaal. In sommige van deze landen zal tot 2050 in de komende 25 jaar de bevolking met 20 tot 25 procent afnemen. Met krimp hebben we het over een regionaal, niet een nationaal probleem, zoals ook blijkt uit de presentatie van prof. Münz. Op het provinciale niveau in Nederland zagen we de afgelopen vijf jaar nog geen krimp, met uitzondering van Limburg. Ook voor Groningen als provincie is er nog steeds sprake van groei, ook voor de nabije toekomst, volgens de laatste regionale prognose van het CBS in samenwerking met het Planbureau voor de Leefomgeving. In de al eerder genoemde Oost-Europese landen en in Duitsland hebben veel meer regio’s te maken met krimp. Vooral in het voormalige OostDuitsland gaan de ontwikkelingen Figuur 2: Bevolkingsontwikkeling enkele Europese landen snel. Om een indruk te krijgen van de situatie in Nederland vergeleken met (bron: Eurostat) andere landen is in figuur 3 de top tien weergegeven van Europese krimpregio’s (op het zogenaamde NUTS2 niveau, een Europese indeling die overeenkomt met het provinciale niveau), inclusief de grootste krimpregio van Nederland: de regio Delfzijl. Nu is de regio Delfzijl een kleinere regio dan een provincie, dus de vergelijking gaat niet helemaal op met de andere vermelde regio’s die allemaal tussen de een en twee miljoen inwoners tellen. Maar toch, op het lokale niveau van Delfzijl, hebben we te maken met een krimpniveau vergelijkbaar met Oost-Europese proporties. Het opmerkelijke is dat de provincie Groningen in de verste verte niet in dit lijstje voorkomt: voor deze provincie als geheel geldt een lichte groei tot ca. 2030, en dat is iets onder het Nederlandse gemiddelde. We kunnen eigenlijk niet over de provincie Groningen als geheel spreken wanneer het gaat over krimp. Groningen is twee werelden in één. Aan de ene kant een fors groeiende agglomeratie Groningen, en daaromheen een achterblijvend ommeland.
44
Vergeleken met de dertig grootste gemeenten van Nederland over een periode van vijftien jaar is de stad Groningen een behoorlijke middenmoter. Groningen is niet vergelijkbaar met Almere – een heel speciaal geval – ook niet met Den Bosch, Breda of Amersfoort, maar deze stad groeit wel sneller dan bijvoorbeeld de stad Amsterdam. En zeer zeker groeit de stad sneller dan Rotterdam, want dat was in de afgelopen vijftien jaar een krimpgemeente. Dat geldt ook voor een stad als Haarlem, waarmee overigens wel bewezen is dat het ook in een krimpstad goed toeven kan zijn. Migratiesaldo Figuur 3: De regio Delfzijl vergeleken met de top 10 van De groei van de stad Groningen heeft Europese krimpregio’s (NUTS 2 niveau) (Bron: Eurostat; verschillende oorzaken. Enerzijds is CBS/PBL) er natuurlijke groei. Er zijn op dit moment nog maar weinig regio’s waarin er sprake is van een negatieve natuurlijke groei. Die doet zich eigenlijk alleen voor in Oost-Groningen, in delen van Zuid-Limburg en in Zeeuws-Vlaanderen. Leggen we dat gegeven naast het migratiesaldo, dan blijkt dat juist in die gebieden het negatieve migratiesaldo het grootst is. Jongeren trekken weg uit deze regio’s, waardoor de natuurlijke aanwas laag is en de regio vergrijst. Inderdaad, migratie en vergrijzing versterken elkaar. Vergrijzing doet zich overal voor, maar sterker in regio’s met een vertrekoverschot van jongeren en minder sterk in gemeenten met een vestigingsoverschot van jongeren. Vergrijzing wordt in feite versterkt door migratie. In krimpregio’s hebben we dus te maken met een dubbel probleem: vergrijzing en krimp. Die twee gaan samen. Anticiperen We kunnen nu enkele eerste conclusies Voor Nederland als geheel is bevolkingsdaling trekken. Voor Nederland als geheel is voorlopig geen brandend probleem. Krimp is bevolkingsdaling voorlopig geen branvooral regionaal of lokaal een probleem. dend probleem. De ontwikkelingen gaan heel geleidelijk, dus daarop kunnen we anticiperen. Vervolgens moeten we constateren dat krimp vooral een regionaal en lokaal probleem is. Sommige regio’s in Nederland, met name Oost-Groningen en Parkstad Limburg, hebben te maken met krimpcijfers vergelijkbaar met die van sommige Oost-Europese regio’s; die OostEuropese regio’s zijn overigens wel een stuk groter dan de Nederlandse. In het noorden
45
van ons land liggen groei en krimp heel dicht bij elkaar: het gaat hier om afstanden van 20 tot 30 kilometer die het verschil uitmaken tussen behoorlijke groei en stevige krimp. Op de derde plaats zijn veel krimpregio’s ook bovengemiddelde vergrijzingregio’s. De uitmigratie vergroot het vergrijzingsvraagstuk in deze gebieden. Urbanisatie Laten we nu regionale krimp bezien in de context van de regionale ontwikkeling. Op de lange termijn hebben we te maken met twee tegengestelde bewegingen: aan de ene kant is er sprake van urbanisatie: de trek van het platteland naar de stad, een welhaast universeel verschijnsel van alle tijden en landen. Op dit moment woont meer dan vijftig procent van de wereldbevolking in steden en dat percentage groeit sneller dan ooit. In Nederland richt die stroom zich natuurlijk allereerst op de steden in de Randstad, zoals Amsterdam en Utrecht, maar ook meer in het algemeen op de universiteitssteden. Groningen is een sterke magneet voor jongeren uit het noorden. Maar na het doorlopen van een hogere opleiding is de Randstad voor velen toch de bestemming om een loopbaan te beginnen. Zo vertrekt 80 procent van de afstudeerders uit Groningen en daarvan komt een deel in de Randstad terecht. Vooral de Amsterdamse regio oefent een grote aantrekkingskracht uit op de jong afgestudeerden. Suburbanisatie De tweede lange termijn ontwikkeling is die van de suburbanisatie. De grote steden hebben al vanaf het eind van de jaren vijftig tot de jaren tachtig inwoners verloren. Het ging hierbij soms erg snel, en in de afgelopen decennia ook met een stevig zetje van de Rijksoverheid, met haar politiek van de gebundelde deconcentratie, Groningen is twee werelden in één. Aan de ene waardoor plaatsen als Purmerend, Lelystad, Almere, Maarssenbroek, kant een fors groeiende agglomeratie Groningen, en Zoetermeer, Spijkenisse, of Capelle daaromheen een achterblijvend ommeland. zijn ontstaan. Deze suburbanisatie werd op een gegeven moment, zoals minister Van der Laan aangaf, een bedreiging voor het functioneren van de steden en vanaf de jaren tachtig is er, voor een deel met succes, een nieuw beleid ingezet dat de bevolkingsgroei van de grote steden stimuleerde en de stad revitaliseerde. Voor Amsterdam heeft dit beleid gewerkt, voor Rotterdam is het minder succesvol gebleken. Patroon Wanneer urbanisatie en suburbanisatie samen worden genomen zien we enerzijds het grote patroon van urbanisatie vanuit de periferie naar de Randstad – vooral jongeren, op zoek naar onderwijs of een baan – en anderzijds de suburbanisatie van gezinnen vanuit de centrale Randstad naar de ring daaromheen. In het verleden was die trek gericht op het Groene Hart, thans is de suburbanisatie vooral gericht op de buitenring. Die buitenring strekt zich uit tot steden als Alkmaar, Amersfoort, Den Bosch en Breda, waarbij de vervoercorridors naar het noorden, oosten en zuiden ook een belangrijke rol spelen.
46
Dat ruimtelijke proces kan men opvatten als de gestage groei van het urbane gebied in Nederland, waarbij de stedelijke agglomeratie een steeds groter oppervlak inneemt. Deze ontwikkelingen worden nog versterkt door de buitenlandse migratie, die vooral gericht is op de grote steden, waarbij sinds de jaren negentig ook suburbanisaEén generatie vooruit kijken is al moeilijk genoeg, tie van gesettelde allochtonen naar maar de lange termijn wordt uiterst onzeker. de gemeenten rond de grote steden heeft plaatsgevonden. Kentering Het netto resultaat van deze twee tegengestelde ruimtelijke ontwikkelingen laat zich samenvatten in een maat voor ruimtelijke concentratie. Figuur 4 laat zien dat de ruimtelijke deconcentratie van de bevolking in Nederland vanaf de jaren vijftig eerst sterk is toegenomen, tot in de jaren zeventig een kentering optrad (Louter, 2009). Negatieve waarden in de figuur duiden op een per saldo sterkere groei van de kleine gemeenten, positieve waarden op een per saldo sterkere groei van de grotere steden. Vanaf 1973 neemt het tempo van de ruimtelijke deconcentratie in Nederland af, en vanaf de jaren negentig treedt er per saldo een –overigens nog niet zo heel sterke- ruimtelijke concentratie op. De regionale prognose voor 2040 van planbureau en CBS geeft aan dat deze ruimtelijke concentratie zich voortzet, met bevolkingsgroei in en rond de Randstad, en zeer geringe of zelfs negatieve bevolkingsgroei in het noorden, het zuiden en het oosten. Migratie De regionale verschillen kunnen niet verklaard worden door verschillen in natuurlijke groei, maar vooral door migratie. Welke factoren spelen hierbij een rol? De economische geografie leert dat globalisering en lokalisering op hetzelfde moment plaatsvinden. Figuur 4 Ruimtelijke concentratie bevolking in Nederland 1950- Enerzijds zien we (Afrika even 2005 (Bron: Louter, 2009) daargelaten) een soort langzame internationale convergentie van economische ontwikkelingen. Maar tegelijkertijd zien we een divergentie tussen regio’s binnen één land. We zien steeds meer dat de economie een regionale economie wordt. Sommige regio’s doen het economisch heel goed, andere heel slecht, en dat zien we vaak samengaan in een land. Die constatering gaat in tegen de common sense die je in veel boeken en tijdschriften leest, dat afstand er niet meer toe doet. Een mooi voorbeeld is het boek van Thomas Friedman: The World is Flat. Het is een mooi boek, maar de redenering klopt niet. De analyse van Friedman (The world is one global village)
47
is onzin. Uit de economische geografie, en versterkt door de recent opgekomen ‘new economic geography’ van Nobelprijswinnaar Krugman, komen heel andere geluiden. Geografie doet er wel degelijk toe. Kijk naar het World Bank World Development Report van 2009: Rethinking Economic Geography. Een belangrijke conclusie uit dat rapport is dat economische groei per definitie regionaal ongelijk verdeeld is. De dagelijkse praktijk van ons handelen geeft aan dat afstand er wel degelijk toe doet. Waarom kruipen we elke dag dicht op elkaar in volle steden waar de belangrijkste werkplaatsen te vinden zijn? Blijkbaar heeft dat toch voordelen die opwegen tegen de nadelen Wat als het straatbeeld straks wordt gedomivan de beperkte ruimte en de congestie. neerd door de rollators? Krijgen we een revival Agglomeratievoordelen van oude waarden? Gaan we dan ineens heel Het gaat hier om zogenaamde agglomepronatalistisch denken? ratievoordelen. Bedrijven die dicht bij elkaar zijn gelokaliseerd hebben voordelen van elkaars nabijheid. Zij creëren een gezamenlijke arbeidsmarkt, waarvan zij allemaal profiteren. Zij maken gebruik van en zijn elkaars toeleveranciers en afnemers, en delen gespecialiseerde kennis, die hen voordelen geeft boven bedrijven die niet in die agglomeratie zijn gelokaliseerd. De rol van deze agglomeratievoordelen is sterk toegenomen sinds de jaren negentig, waarbij vooral de kennisvoordelen belangrijk zijn. Steden zijn steeds meer kennisintensief en face-to-face contacten worden voortdurend belangrijker in de moderne economie. Veel van onze goederenproductie vindt inmiddels in China plaats, wij hebben een soort praateconomie gecreëerd, een gebakken lucht economie kun je haast wel zeggen, waarin we met elkaar zitten te praten als consultant, trainer, manager, en wat niet al, en dat levert wonderbaarlijk genoeg ook nog geld op. Cruciaal voor die contacten is dat we bij elkaar binnen kunnen lopen. Dat betekent dat we heel dicht en intensief contact met elkaar moeten hebben, en die afspraken snel en flexibel gemaakt moeten kunnen worden. Je kunt ook zeggen dat de ruimtelijke transactiekosten voor routinematige activiteiten zijn gedaald in de loop van de tijd; die activiteiten gaan dus naar regio’s met de laagste productiekosten. Daar staat tegenover dat de ruimtelijke transactiekosten voor niet-routinematige en kennisintensieve activiteiten juist zijn gestegen. En die vinden steeds meer plaats in steden, hoogwaardige steden, kennisintensieve gebieden. Transactiekosten In de jaren zestig hadden veel steden nog zowel hoogwaardige als routinematige activiteiten. Er was sprake van agglomeratievoordelen voor al dit soort activiteiten. Maar sinds die tijd, en vooral sinds de jaren negentig, zijn de transactiekosten van hoogwaardige activiteiten gestegen en die van laagwaardige activiteiten gedaald. Dat heeft als gevolg gehad dat voor de laagwaardige activiteiten de plaatsen met de laagste productiekosten worden opgezocht, zodat we nu bijvoorbeeld meemaken dat Nederlands varkensvlees naar Italië wordt getransporteerd om te worden verwerkt tot Parmaham, en dan vervolgens weer terugkomt, om in Nederland te worden verkocht. De produc-
48
tieketens van vele producten laat dit soort onwaarschijnlijke transportpatronen zien. Inderdaad kan men op basis hiervan concluderen dat althans voor sommige producten de wereld plat is geworden. Maar als tegelijkertijd de transactiekosten voor hoogwaardige activiteiten toenemen, dan zien we in veel landen een onderscheid in winnaars en verliezers ontstaan: er zijn slechts een paar steden waar de hoogwaardige activiteiten nog plaats kunnen vinden, en de andere steden verliezen enerzijds door het wegvallen van de basis van laagwaardige activiteiten, en anderzijds raken zij ook hun hoogwaardige activiteiten kwijt. Die verhuizen naar de grotere steden. Dit proces verklaart veel van de witte stippen op de Europese kaart: regio’s die achterblijven bij de economische groei in vooral de economische kerngebieden. Dat proces is de belangrijkste verklaring voor de trek van hoger opgeleide jongeren naar die economische kernzones. De steden Waartoe leidt dit alles? De ene regio is de andere niet. Gemeenschappelijke onderliggende demografische en economische factoren zijn er altijd, maar die werken per regio zeer verschillend uit. Parkstad Limburg is een stedelijk gebied met een mijnbouwverleden. De krimp hier wordt gevoed door negatieve natuurlijke groei, en vindt zowel plaats in de centrale stad Heerlen als in de omliggende dorpen. In Groningen is de krimp veel meer een zaak van het ommeland en wordt het vooral door binnenlandse migratie gedreven, als gevolg van regionaal economische oorzaken. De stad Groningen doet nog echt mee in de concurrentie tussen de economische pieken van Nederland. Met de universiteit, de hogeschool en het academische ziekenhuis speelt de stad een belangrijke rol in de kenniseconomie. Die belangrijke rol van kennisinstellingen vinden we overigens in veel regio’s die op zich krimpen, maar die zich toch staande houden door een sterke centrale stad. In Duitsland is dit bijvoorbeeld enigszins vergelijkbaar met steden als Leipzig of Dresden. De universiteit en de hogeschool zijn heel belangrijk De analyse van Friedman (‘The world is one global voor de stad. Het is voor de village’) is onzin. Geografie en afstand doen er wel regio van levensbelang om die degelijk toe..... Waarom kruipen we anders elke dag positie van de stad te behoudicht op elkaar in volle steden waar de belangrijkste den en te versterken. Het dun werkplaatsen te vinden zijn? Blijkbaar heeft dat toch bevolkte ommeland verliest voordelen die opwegen tegen de nadelen van de beperkte bevolking, juist ook aan diezelfde stad, maar tegelijkertijd ruimte en de congestie. is dat de enige kans voor de regio als geheel om zich staande te houden. De commissie Langman, die in 1997 de regering adviseerde over regionaal beleid voor het noorden, was toen ook al tot deze conclusie gekomen. Onomkeerbare processen Het gaat blijkbaar om onomkeerbare processen. Dat besef begint ook door te dringen in noordelijke gemeenten waar tot voor kort nog geen vuiltje aan de lucht leek, maar
49
waarin het laatste jaar de omschakeling zichtbaar is geworden. In de Groningse situatie gaat het over thema’s zoals het draagvlak voor voorzieningen en bereikbaarheid – thema’s die heel dicht bij elkaar liggen. Je hoeft niet overal alles te hebben, als je er maar kunt komen. Voor jongeren gaat het over schoolvoorzieningen, bij ouderen over zorgvoorzieningen, waarbij aangetekend moet worden dat de toekomstige ouderen niet meer lijken op onze eigen opa en oma, maar vaak veel gezonder, welvarender, mobieHet geïntegreerd verbinden van leading ler en zelfredzaam zijn. De aanwezigheid van een sterke stad in de regio kan daarbij heel en lagging regions via infrastructuur en veel uitmaken, mits die goed bereikbaar is, instituties kan wenselijk zijn voor een en mits de vruchten van de groei van die stad betere balans. ook gedeeld worden met het ommeland. Dat leidt wel tot een andere ruimtelijke inrichting, gebaseerd op een ander mobiliteitspatroon van ouderen, waarbij beschikbaarheid en bereikbaarheid centraal staan, niet zozeer aanwezigheid. Meer in het algemeen gaat het in de toekomst minder om de aantallen maar meer om de kwaliteit van het bestaan. Dat moet ook mogelijk zijn in krimpgebieden. Infrastructuur De World Bank zegt in het eerder genoemde rapport dat het gaat over het leggen van goede verbanden tussen leading en lagging regio’s, waarvoor een goede infrastructuur essentieel is. De discussie over de hogesnelheidslijn naar het noorden zou gebaat geweest zijn met argumenten die nu rond krimp actueel zijn geworden. Ik voorspel dat we over een aantal jaren die discussie weer gaan voeren, en dat de uitkomst daarvan dan wel eens anders zou kunnen zijn. Ook instituties die mensen tussen regio’s kunnen samenbrengen kunnen grote betekenis hebben, zoals woningcorporaties die zowel in de steden als op het platteland werkzaam zijn. Regelingen voor schoolvoorzieningen zouden wellicht zowel bindend kunnen zijn voor de stad als voor het platteland. Maar voor zeer bijzondere situaties, zoals Delfzijl, moet je ook heel specifieke oplossingen durven verzinnen. Het gaat in ieder geval altijd om maatwerk. Literatuur: Turchin, P. (2003) Historical Dynamics. Why States rise and Fall. Princeton Studies in Complexity. Princeton Univ. Press, Princeton NJ. Louter, P. Eikeren P. en Y. H. Seng (2009) Bevolkingsdaling in Nederland. De regionale bevolkingsdynamiek in beeld. Bureau Louter Rapport 08.021, in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Friedman Th. L. (2006) The World is Flat. A Brief History of the Twenty-First Century. Farrar Straus & Giroux. World Bank - World Development Report 2009: Economic growth is by definition regionally unbalanced.
50
Discussie Dagvoorzitter Schnabel dankt de spreker voor zijn mooie samenvattende overzicht van ontwikkelingen en vooral voor de nieuwe inzichten, die gezien kunnen worden als verrassende doorbrekingen van gevestigde opvattingen. Op een vraag over het verband tussen de integratie van leading en lagging regions en de solidariteit tussen stad en platteland waar minister Van der Laan over sprak, zegt Van Wissen dat de solidariteit, die zich zou moeten uiten in institutionele arrangementen opgevat kan worden als zo’n integratiekader. Corporaties die én in de stad én in het ommeland vastgoed hebben kunnen die gebruiken voor een verevening zoals in Groningen ook al plaats vindt. Solidariteit is inderdaad een integratiemedium. Mevrouw Manting van het Planbureau voor de Leefomgeving wil het belang van krimp zoals door sprekers onder de aandacht gebracht is, bevestigen en ondersteunen. Haar Bureau heeft soortgelijke regionale bevolkings- en huishoudensprognoses gemaakt. Een noodzakelijke kanttekening betreft het gedrag van de mensen, dat maakt dat er problemen ontstaan. Het draagvlak van voorzieningen verandert niet alleen door bevolkingskrimp of huishoudenskrimp in regio’s, maar ook door het consumentengedrag en het mobiliteitsgedrag. Postkantoren verdwijnen ook door een ander ondernemingsgedrag, als reactie op een ander consumptiegedrag, en een ander mobiliteitsgedrag. Krimp stimuleert dat, maar daarnaast zijn er ook allerlei andere oorzaken die maken dat die problemen zich voordoen in de regio’s. Van Wissen onderschrijft dit. De schuld wordt vaak aan krimp gegeven, maar veelal gaat het om langer lopende processen die zich toch al voordoen en waar krimp maar een klein stukje van het probleem is. Schnabel herkent dit uit plattelandsonderzoek. Vanuit de politieke sfeer wordt al gauw gedacht aan het brengen van voorzieningen naar het platteland, maar de bewoners gaan voor heel veel dingen gewoon met de auto even naar het grotere dorp of naar de stad en vinden dat helemaal geen probleem. Hun patroon is daarop ingesteld. En ze hébben ook een auto. Want dat is ook wat vaak vergeten wordt, op het platteland is dat veel gebruikelijker dan in de grote stad. Dat soort verschillen moeten we wel meewegen.
51
Jorieke Casteleijn MSc. Lid van de Jonge Maatschappij
Reflectie De Stichting Nationale DenkTank zet jaarlijks twintig promovendi en pas afgestudeerden uit verschillende disciplines bij elkaar. Elk jaar selecteert de DenkTank een maatschappelijk probleem of een maatschappelijk thema, doet daarnaar onderzoek en bedenkt oplossingen. In 2008 was de ongezonde leefstijl van jongeren het thema. In de onderzoeksfase is gesproken met docenten, leerlingen en ouders in Oost-Groningen, om te achterhalen waarom jongeren ongezond leefden. We zijn geschrokken van wat we aantroffen: vervallen boerderijen, leegstaande huizen, verval, armoede, vervuiling met allerlei effecten op jongeren die ongezond leven en ongezond zijn. De snackbardichtheid in OostGroningen is de hoogste van heel Nederland. Mentaliteit weerspiegelt zich in uitspraken zoals: “Het was niets, het is niets en het wordt ook nooit wat.” Maar heel vaak trekken jongeren gewoon weg, naar de grote stad. Met als gevolg vergrijzing, want de oudere mensen blijven achter. En er komen ouderen bij omdat de grond in Oost Groningen ontzettend goedkoop is en je daar gemakkelijk een mooi huis kunt bouwen of opknappen. Maar waar ik mij zorgen over maak is dat globalisering en mobiliteit de wereld complexer maken. We moeten iets met de doorgaande individualisering, het klimaat en de immigratie en we krijgen een economische crisis voor de kiezen, naast vergrijzing en regionale krimp. Maar ik maak me het meeste zorgen over mijn eigen generatie, die zo langzamerhand een beetje immuun wordt voor de zaken die spelen, die niet meer ziet wat prioriteit heeft, wat vanDe snackbardichtheid in OostIk maak me het meeste zorgen daag belangrijk is en waar we Groningen is de hoogste van heel over mijn eigen generatie, die echt niet meer Nederland. zo langzamerhand een beetje omheen kunnen immuun wordt voor de zaken in de toekomst. die spelen. Zouden we niet wat vaker naar overmorgen moeten kijken, zouden politici niet wat vaker hun nek iets verder uit moeten steken en impopulaire maatregelen nemen die goed zijn voor overmorgen? Toch zie ik ook kansen. In Zuid-Limburg zijn er zeker kansen voor toerisme en voor nieuw ondernemerschap waarin jongeren een aandeel kunnen hebben. In Oost-Groningen is de Blauwe Stad een leuk lokaal initiatief, waarbij je goedkoop een kavel kunt kopen en je eigen droomhuis bouwen. Maar de grootste kansen liggen verscholen in de toekomst. Laten enthousiaste mensen van verschillende disciplines, van verschillende culturen en nationaliteiten de koppen bij elkaar steken. En liefst ook mensen van verschillende generaties. Nederland vergrijst
52
misschien wel, maar laten verschillende generaties van elkaar leren en elkaar helpen.
53
De kansen liggen verscholen in de toekomst. Laten enthousiaste mensen van verschillende disciplines, van culturen, nationaliteiten en generaties de koppen bij elkaar steken.
Summary Sixth Jan Brouwer Conference 28 January 2010 Eberhard van der Laan Minister for Housing, Communities and Integration
Solidarity between expanding regions and shrinking regions Even though we are, by now, all too familiar with the notion of shrinkage, we still lack proper intervention strategies to deal as effectively as possible with its consequences. The classic responses, based on growth and earning capacities, no longer work. Solidarity and cooperation between shrinking and expanding regions is part of the solution. Shrinkage is becoming painfully evident in the sad stories of people who are no longer able to sell their homes. House prices are hitting rock bottom. Unoccupied homes are the precursor of degeneration and a sense of foreboding, not to mention myriad side issues. I was deeply shocked by this when I visited one of the shrinking regions. We are accustomed to thinking only in terms of sustained growth, which, at worst, is tempered by economic fluctuations. Our mindset is geared towards growth and calculating trade-off effects: we offset the costs of social housing construction by building more private housing, for example, or we meet the air quality standard by, for instance, constructing roads underground. In shrinking regions, however, this doesn’t work, because there are no buyers for more private housing or offices. Earning capacity is dwindling. This is uncharted territory for us in the Netherlands, so policy is now geared primarily towards research, learning from others and experimenting. Evidently, shrinkage is the back-story to phenomena we are witnessing elsewhere, but had thus far failed to fully apprehend – such as the tensions between Wallonia and Flanders, which probably have more to do with the shrinkage of Wallonia and the growth of Flanders than with linguistic conflicts. Disintegration can be caused by inadequate intervention measures, taken too late. In the short term, we anticipate a need for close cooperation in shrinking regions. This means scrapping building plans, which will be far from straightforward; no more competition in the sphere of housebuilding quotas or industrial estates; and moving away from quantity in favour of quality, but solidarity between expanding and shrinking regions is also important. Just as we once came to the rescue of large cities, the residents of those large cities can help solve the problems in the shrinking regions by showing solidarity. Solidarity is part and parcel of our action plan, in which we strive for a much more radical view of the interconnected interests of people in expanding cities and in rural areas. Perhaps the role of rural areas as a place where city dwellers can unwind can be strengthened. We need to understand the interdependence and reciprocity between rural and urban areas, encouraging solidarity while accommodating reasonable interests. We must also review and “shrink-proof” an array of regulations, such as investment policies for urban regeneration. On a footing of solidarity, regions can start improving the distribution of their industrial estates, schools and facilities. This task calls for cooperation between the managers of housing corporations, school governing bodies, homecare establishments, transport organizations
54
and other problem owners, such as entrepreneurs, and, crucially, with the residents, in order to generate real grassroots support for solving these problems.
Prof. dr. Rainer Münz Head of research & Development of Erste Bank (Vienna) and Senior Fellow at the Hamburg Institute of International Economics From an expanding to an ageing and shrinking Europe The effects of longevity and fewer children Europe’s population dynamics are characterized by longevity and fewer children per family. Both of these simultaneously lead to demographic ageing and, eventually, to a decline in the number of native-born people. Some regions compensate for this through gains from internal mobility and international migration. The population in other regions is not only ageing, but also shrinking. Demographic ageing is an almost universal process, affecting Europe’s educational systems, labour markets and social security systems. However, as far as the absolute number of people is concerned, we have a “two-speed” Europe. Often, demographically expanding and shrinking regions are found in the same country, sometimes even in very close proximity. We therefore need economic and social policies as well as tools for regional development to deal with these diverging trends. Professor Münz elaborated on a number of mechanisms connected with the shrinkage and expansion of regions, such as people leaving the periphery in favour of urban centres, which offer good education, good jobs, and good health and care systems. This is a process society cannot fight forever. Generally speaking, regions with shrinking populations tend to spend more money to revitalize the region, but this is seldom successful. It is interesting, however, that shrinking regions do not necessarily translate into lower prices for houses or real estate if the land is managed well. Whereas, when the land is not managed, if surrounding acres and lots are left vacant and used as waste dumps, property values are likely to fall. One type of shrinkage is caused by suburbanization, i.e. people going to live outside the city but, usually, keeping their workplace in the city and commuting. This is very common in The Netherlands. A second, more problematic form of shrinkage occurs when the population deserts certain areas of a city. The city ends up looking like a Swiss cheese, because it contracts and separates into distinct areas. Areas in between disintegrate, or become dispersed, as has happened in certain parts of Eastern Germany. Professor Münz presented a number of examples of cities and regions that are dealing successfully with shrinkage. From the simple, yet oftenneglected approach of waste management to prevent the downturn of an area, to largescale demolition of buildings or making temporary use (and upgrading by downgrading) of vacated buildings or areas in order to prevent devaluation of the surrounding real estate. Infrastructure can also be scaled down; schools, for instance, can reintroduce smaller classes or classes in which children from different peer groups are taught together. Different private or public services, such as the post office, a grocery shop and a meeting point can
55
be clustered or serve as a Bistro or offer other services. Communities can start to provide services together. In Germany, 9000 out of 12000 communities have formed alliances with neighbouring communities to make this possible. A prime example of this is the German Ruhr area, which is being transformed from the industrial heartland of Central European capitalism, back to the rural area it once was, with industrial sites retained as monuments and cultural centres. Naturally, mobile services are another part of the spectrum, such as providing mobile retail banking, public library or food delivery services. In areas without trams and buses, “collective” taxi arrangements are meeting transport needs, and, instead of creating care homes for older people, we can offer them services in their homes.
Mrs. M.A.H. (Miriam) Clermonts-Aretz Mayor of Onderbanken and Demographics Portfolio Holder for Parkstad Limburg
A vital Parkstad Parkstad Limburg is collaboration between eight municipalities in South Limburg and is the frontrunner in terms of shrinkage in the Netherlands. Without a change in policy, Parkstad Limburg would dwindle in size from 238,000 residents in 1990 to 168,000 in 2040. Through targeted intervention, Parkstad Limburg hopes to maintain the number at 200,000 and retain its vitality and economic strength, offering a good quality of life. In other words, a region where people enjoy living, working and spending their leisure time. Mrs Clermonts-Aretz presented the Regional Action Plan on Population Decline, the aim of which is to create a sustainable and vital region, which can be regarded as a regional interpretation of the national Interdepartmental Action Plan on Population Decline “Combating Shrinkage with Quality”. This action plan is the result of cooperation between the national government, the Interprovincial Consultative Body, the Association of Netherlands Municipalities and shrinking regions, which together have formed a national network to tackle population decline. At the heart of the Parkstad Limburg agenda lies the strengthening of economic structures by, among other things, focussing on uniting knowledge and research institutions to develop fresh impetus. Parkstad is restructuring and plans to demolish 13,000 homes and adapt the infrastructure of community centres, schools, public buildings, roads, sewerage and so on, at a cost of around 2.5 billion euros. The decision has been made to improve cross-border public transport, thereby enabling better use of the space, educational and training facilities and employment opportunities throughout the region. A review of the road network and the development of a new, central role for Heerlen complete the Regional Action Programme. The region cannot tackle this task alone, and is actively seeking collaboration with other parties in official and government spheres, at local, provincial, national and, in some cases, European level. The key partners are civil society, other government bodies and private parties. Right from the outset, these parties and, in particular, housing corporations were involved in formulating new policies and in the restructuring process. The educational establishments
56
and their ideas for merging educational provision or collaborating with colleagues in neighbouring countries were also highly instrumental. Thus far, collaboration with ministries and the province has proved both important and fruitful for the development of the region as, in recent years, substantial flows of funds have been promised. In addition, on 22 February 2010, the eight municipalities concluded the “Parkstad Pact”, in which they agree that the individual municipal authorities will transfer more powers and financial resources to Parkstad, to enhance its operational effectiveness. This agreement was preceded by a process of awareness-raising and drumming up support in the region. Work has begun to amalgamate schools, sports facilities and industrial estates and to demolish houses and community centres, as well as create small parks to improve quality of life. Consideration is now being given to the increasingly urgent question of care and the provision of education in this region, in a new “education boulevard”. There have also been some successful measures to boost the tourism sector. In the last couple of years, growth in tourism revenues in Parkstad Limburg has outstripped the rest of the Netherlands. Through these measures, the shrinking region of Parkstad Limburg is creating fresh opportunities, guided by the principle of quality, not quantity.
Prof. dr. L.J.G. (Leo) van Wissen Professor of Economic Demography, Faculty of Spatial Sciences, University of Groningen
Peaks and troughs - Thoughts about regional differentiation in population trends Regional population decline cannot be considered in isolation from the demographic, economic and cultural context in which it occurs. What is important is the broader context, in which demographic transitions, urbanization and globalization must be viewed in conjunction with regional population decline. For the Netherlands as a whole, population decline has not, as yet, assumed dire proportions. The trends are progressing very slowly and we are able to anticipate them. Shrinkage, however, is most certainly a regional or even local problem. In a number of regions, such as Groningen, expanding and shrinking areas sit cheek-by-jowl. Migration is exacerbating the problem of ageing in these shrinking regions. In the last century, suburbanization alternated with urbanization and the effects of this led first to de-concentration and, since the 1990s, to a re-concentration of residents in the large conurbations. Evidently, the proximity of people and intensive contacts play a major role in the modern economy, as they enable geographic transaction costs for non-routine and knowledge-intensive activities to be kept to a minimum, which in turn leads to concentration in urban areas, high-grade cities and knowledge-intensive areas. In the regions, therefore, we are seeing peaks in strong urban centres, driven by a knowledge institution such as a university. A balance may be desirable, and could be achieved by integrating developments and through integrated link-ups between leading and lagging regions via infrastructure and institutions, as proposed by the World Bank. This will have implications for the mobility pattern and the
57
structure of society, our infrastructure, particularly as regards quality of life. In rural areas, small-scale solutions will have the greatest impact on quality of life. Work is not the only important aspect – so is integration. Institutions such as schools, housing corporations and transport organizations will have to work together to develop solutions – of that there is no doubt, and, in specific situations, tailor-made solutions will be essential.
Jorieke Casteleijn MSc. “Jonge Maatschappij” society for youth
Reflections Each year, the Stichting Nationale Denktank (National ThinkTank) brings together twenty PhD students and new graduates from various disciplines and selects a social problem or social issue, which it researches before considering possible solutions. In 2008, the issue was the unhealthy lifestyle of young people. During the research phase, we spoke to teachers, pupils and parents in East Groningen to find out why young people live unhealthy lives. We were shocked by what we encountered: dilapidated farms, empty houses, decay, poverty and pollution, with all the attendant effects on young people, who live unhealthily and are unhealthy. East Groningen has the highest density of fast-food outlets in the Netherlands. The mentality is reflected in comments such as: “It was nothing, it is nothing and it’ll never amount to anything”. However, in many cases, young people simply move away, to the big cities. The older people stay behind, and so the population ages, and older people move into the region, because land is incredibly cheap in East Groningen and you can easily build or renovate a nice house there. Yet what concerns me is that globalization and mobility are making the world more complex. We must tackle the prevalence of the “me-culture”, the climate and immigration, and we are having to contend with an economic crisis, in addition to an ageing population and regional shrinkage. However, I am most worried about my own generation which, almost imperceptibly, is becoming a little immune to the problems of the day. It’s a generation that can no longer see what matters most, what’s important today and the future problems we cannot ignore. Isn’t it time for us to start thinking more long-term, and for politicians to stick their necks out a bit further and take unpopular measures that will benefit us in the long run? That said, I do believe there are opportunities out there. In South Limburg, there are undoubtedly opportunities for tourism and for new enterprise, in which young people can play their part. In East Groningen, the Blue City is a great local initiative which enables people to cheaply buy a plot of land and build their own dream house, but only time will tell where the greatest opportunities lie. We need enthusiastic people from different disciplines, different cultures and nationalities to join forces – and, preferably, people from different generations too. The Netherlands may be ageing, but the different generations can learn from and help one another.
58
Deelnemerslijst Titel Voor Achternaam Instelling/bedrijf Functie letters Prof. dr. J.T. Allegro ILC/Zorg voor Later Bestuurslid Prof. dr. D.B. Andeweg Wetenschappelijke Raad Jan Brouwer Fonds Lid Prof. dr. W.A. Arts Wetenschappelijke Raad Jan Brouwer Fonds Voorzitter Drs. H. Bakkerode ILC/Zorg voor Later Lid dagelijks bestuur Dr. J. Belderok Stichting Geron Voorzitter Mevrouw A.J.L. Belilos Shell Nederland B.V. Director Human Resources Mevrouw Mr. M.E. Bierman-Beukema Jan Brouwer Fonds toe Water Voorzitter Prof. dr. M.G. Boekholdt ILC/Zorg voor Later Bestuurslid De heer F.O.P. de Boer Minsterie van VWS Senior beleidsmedewerker Prof. dr. P. Brakman Universiteit Leiden Emeritus hoogleraar Mr C.P. Briët Mevrouw J. Casteleijn De Jonge Maatschappij Mevrouw M.A.H. Clermonts-Aretz Parkstad Limburg Burgemeester M.P.O. de Coole Geron Hoofdredacteur Prof. dr. G. van Dijk Koninklijke Hollandsche Maat- schappij der Wetenschappen Secretaris Natuurwetenschappen Mevrouw Ir. B.M.Th. Dortland-Bier Koninklijke Hollandsche Maat- schappij der Wetenschappen Secretaris De heer M.M.D. van Eeghen Koninklijk Nederlands Vervoer Bestuurslid
59
Titel Voor Achternaam Instelling/bedrijf letters Functie Mr G.J.C. van Engelen Stichting Sluyterman van Loo Voorzitter De heer F. Fakkers Regionale Kruisvereniging West-Brabant Penningmeester Mevrouw M. Geling Het Netwerkhuis Directeur Mevrouw Drs. B.E. Gietema Ministerie van SZW Programma manager Mevrouw B. Hilbrands Ministerie van VROM Speechschrijver H. Hofman LAO Voorzitter Prof. dr. P.J. Idenburg Vereniging Aegon Bestuurslid Mevrouw B. Jongerius Parkstad Limburg Mevrouw Drs. K.S.M. Jurgens Stichting Hospice Amsterdam Secretaris Mevrouw Drs. T. van den Klinkenberg ILC/Zorg voor Later Bestuurslid Prof. dr. D.L. Knook Leidsch UMC Emeritus hoogleraar gerontologie Dr. M. Kok TIGO Coördinator Mevrouw M. Koning Minsterie van SZW Senior beleidsmedewerker Prof. dr. J.B. Kuné A.P.G. Groep Hoogleraar pensioenwetenschap Mr E.E. van der Laan Minister van Wonen, Wijken en Integratie Mr J.J.J. van Lanschot Stichting VSBfonds Directeur Mevrouw D. de Levita SeniorWeb Directeur Mevrouw Drs. S. van Manen Koninklijke Hollandsche Maat schappij der Wetenschappen Office manager Mevrouw dr. D. Manting Planbureau voor de Leefomgeving Sector directeur
60
Titel Voor Achternaam Instelling/bedrijf letters Functie Dr. J.J. Meij ILC/Zorg voor later Directeur De heer T. van der Meulen Vereniging Het Zonnenhuis Adviseur Mevrouw Dr. M. Mootz ZonMw Adviseur gezondheids onderzoek Prof. dr. R. Münz Erste Bank Vienna Head of research & Development G.H. Nap SENtrum Project manager Mevrouw Drs. A.A. Noordhof-de Vries ILC/Zorg voor Later Bestuurslid Drs. L.S. Ornstein VPRO Journalist Mevrouw Drs. F.M. de Pater Stichting RCOAK Directeur Mevrouw Drs. H. van Praag Prof. dr. B.M.S. van Praag UvA Universiteitsprofessor Prof. dr. A.H.G. Rinnooy Kan Koninklijke Hollandsche Maat- schappij der Wetenschappen Voorzitter Mr R.E. Rogaar Bestuur Jan Brouwer Fonds Penningmeester J.W.F. Romme Nationaal Fonds Ouderenhulp Directeur Mevrouw S.K.J. Salden Unie KBO Directeur Mevrouw Drs. N. Sant LASA - Vumc/VU Medewerkster kennistransfer Mr T.H.M. Schijf Vereniging Aegon Secretaris Prof. dr. P. Schnabel Sociaal en Cultureel Planbureau Directeur Mevrouw Drs. H.W. Schouten PCOB Directeur Mr
R.F. Schreuder Centrum Beleidsontwikkeling
61
Titel Voor Achternaam Instelling/bedrijf letters Functie Gezondheidszorg Voorzitter Drs. A.J. Shi Gemeente Amsterdam Adviseur Mr K.W. Sluyterman van Loo Stichting Sluyterman van Loo Secretaris-directeur Dr Ir. J.G. Smit SMO Directeur Prof. Mr A. Soeteman Jan Brouwer Fonds Secretaris Mevrouw D.F. Swart Stichting ILC/Zorg voor Later Projectcoördinator De heer G. Tielen Demin Mede organisator H. van Tilborg Regionale Kruisvereniging West-Brabant Voorzitter Ir. M.C. van Veen ILC/ Zorg voor Later Penningmeester J. van der Veen Mevrouw Drs M.L.L.E. Veldhuijzen van Koninklijke Hollandsche Maat Zanten-Hyllner schappij der Wetenschappen Bestuurslid Mr J.W.B. Westerburgen Vereniging Aegon Vice-voorzitter Mr C.G.A. van Wijk Koninklijke Hollandsche Maat- schappij der Wetenschappen Bestuurslid Mevrouw Drs. H.J.Th. Willemse Publicaea Directeur Prof. dr. L.J.G. van Wissen RUG Hoogleraar
62
Verslag van de Zesde Jan Brouwer Conferentie
Ir. L.E.J. Brouwer (1910 - 1983)
K ON I N K L I J K E H O l LA N D S C H E MA A T S C H A P P I J DE R W E T E N SC H A P PE N
Regio’s in demografisch perspectief Implicaties van
De Zesde Jan Brouwer Conferentie werd voorbereid in overleg met de Wetenschappelijke Raad van het Jan Brouwer Fonds, het bestuur van de Stichting ILC Zorg voor Later en het secretariaat van de Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen.
Regio’s in demografisch perspectief
een krimpende bevolking
Verslag van de Zesde Jan Brouwer Conferentie Summary in English 28 januari 2010 te Haarlem
J
an Brouwer kwam uit een geslacht van geleerden - zijn vader was geoloog met internationale bekendheid, zijn oom, naar wie hij was genoemd, een wereldberoemde wiskundige. Hijzelf had een uitermate goed verstand en een fenomenaal geheugen. Op 21-jarige leeftijd studeerde hij in Delft af als mijnbouwkundig ingenieur. Na zijn studie trad Brouwer in dienst bij de Bataafse Petroleum Maatschappij, waar hij als geoloog, organisator en manager o.m. werkzaam was in het Verre Oosten. Tijdens de oorlog was hij als liaison-officier van de troepen van generaal McArthur betrokken bij de herovering van Hollandia en andere delen van Nederlandsch-Indië. Vanaf 1946 vervulde hij steeds verantwoordelijker functies bij de B.P.M. Hij beëindigde zijn actieve loopbaan als president-directeur van de Koninklijke Nederlandsche Petroleum Maatschappij in 1971. Daarna bleef hij nog tien jaren als commissaris aan de ‘Koninklijke’ verbonden. In het begin van de 80er jaren heeft Ir. Brouwer een deel van zijn vermogen bestemd voor een fonds ten behoeve van interdisciplinair wetenschappelijk onderzoek in Nederland. Dit fonds is begin 2003 door de familie Brouwer aan de zorg van de Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen toevertrouwd, waarbij de statutaire doelstelling als volgt is geformuleerd: het stimuleren van multidisciplinair, maatschappij georiënteerd onderzoek dat inzicht geeft in concrete maatschappelijke problemen en in potentie moet bijdragen aan de oplossing daarvan.
Verslag van de Zesde Jan Brouwer Conferentie
Ir. L.E.J. Brouwer (1910 - 1983)
K ON I N K L I J K E H O l LA N D S C H E MA A T S C H A P P I J DE R W E T E N SC H A P PE N
Regio’s in demografisch perspectief Implicaties van
Uitgave:
Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen De Zesde Jan Brouwer Conferentie werd voorbereid in overleg met de Wetenschappelijke Raad van het Jan Brouwer Fonds, het bestuur van de Stichting ILC Zorg voor Later en het secretariaat van de Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen.
(deze uitgave is mogelijk gemaakt door het Jan Brouwer Fonds)
ISBN nummer: 978-90-78396-06-2
Regio’s in demografisch perspectief
een krimpende bevolking
Verslag van de Zesde Jan Brouwer Conferentie Summary in English 28 januari 2010 te Haarlem
J
an Brouwer kwam uit een geslacht van geleerden - zijn vader was geoloog met internationale bekendheid, zijn oom, naar wie hij was genoemd, een wereldberoemde wiskundige. Hijzelf had een uitermate goed verstand en een fenomenaal geheugen. Op 21-jarige leeftijd studeerde hij in Delft af als mijnbouwkundig ingenieur. Na zijn studie trad Brouwer in dienst bij de Bataafse Petroleum Maatschappij, waar hij als geoloog, organisator en manager o.m. werkzaam was in het Verre Oosten. Tijdens de oorlog was hij als liaison-officier van de troepen van generaal McArthur betrokken bij de herovering van Hollandia en andere delen van Nederlandsch-Indië. Vanaf 1946 vervulde hij steeds verantwoordelijker functies bij de B.P.M. Hij beëindigde zijn actieve loopbaan als president-directeur van de Koninklijke Nederlandsche Petroleum Maatschappij in 1971. Daarna bleef hij nog tien jaren als commissaris aan de ‘Koninklijke’ verbonden. In het begin van de 80er jaren heeft Ir. Brouwer een deel van zijn vermogen bestemd voor een fonds ten behoeve van interdisciplinair wetenschappelijk onderzoek in Nederland. Dit fonds is begin 2003 door de familie Brouwer aan de zorg van de Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen toevertrouwd, waarbij de statutaire doelstelling als volgt is geformuleerd: het stimuleren van multidisciplinair, maatschappij georiënteerd onderzoek dat inzicht geeft in concrete maatschappelijke problemen en in potentie moet bijdragen aan de oplossing daarvan.