Personalia
Mededelingen van het bestuur
Nieuwe leden Dr. H. C. M. van der Krabben, Steenvoordelaan 41, 2284 CA H. Peschar, Maasstraat 51III, 1078 H D Amsterdam Bedankt als leden Dr. F. Ketner te Utrecht Dr. L. S. Meihuizen te Haren (Gr.) Dr. A. T. Schuitema Meijer te Groningen
Landelijke kring van gemeente- en streekarchivarissen Met ingang van 24 augustus 1978 is het bestuur van de Landelijke Kring van gemeente- en streekarchivarissen als volgt samengesteld. Drs. J. N. T. van Albada, voorzitter, Dr. Th. W. Jensma, vice-voorzitter, G. W. G. van Bree, secretaris, Swalmerstraat 12 (Gemeentelijke Archiefdienst), 6041 CX Roermond, T. van der Aalst, penningmeester, Drs. J. van den Broek, lid. J. G. M. Boon, lid, Drs. R. A. D. Renting, lid.
Uitslagen archief examens In de eerste helft van 1978 zijn geslaagd voor de examens hoger archiefambtenaar eerste deel: dr. G. R. Bosscha Erdbrink, drs. H. J. Ernst, drs. H. G. van der Hert en mevr drs G. M. W. Smalen-Ruitenberg; voor het tweede deel: mevr. drs. F. van Anrooy, drs. M. van Doorn, drs. M. van Driel, drs H J Ernst mevr. drs. A. C. Kerssies, mr. D. van Krugten, drs. J. P. A. Louman en mr. Th j ' van Rensch; en voor het examen middelbaar archiefambtenaar: P. A. Boon, J. P. M. Buiks, C. G W. M. van Hoogstraten, E. W. Smit, R. Utermöhlen en J. Verseput. [272]
Statuten van de Vereniging van Archivarissen in Nederland, gewijzigd1 vastgesteld in de algemene ledenvergadering te Amersfoort op 20 juni 1978 en vastgelegd in een notariële akte, verleden voor de notaris mr. D. Klein te Zwolle op 7 juli 1978.
Rijswijk Z H
Naam, zetel en duur Artikel 1. 1. De vereniging draagt de naam: V E R E N I G I N G VAN ARCHIVARISSEN IN NEDERLAND. 2. De vereniging is gevestigd te 's-Gravenhage. 3. De vereniging is opgericht op zeventien juni achttienhonderd een en negentig en is thans voor onbepaalde tijd aangegaan. Doel en middelen Artikel 2. De vereniging stelt zich ten doel de bevordering van de belangen van het Nederlandse archiefwezen. Artikel 3. De vereniging tracht dit doel onder meer te bereiken door: a. het houden van bijeenkomsten; b. het uitgeven van een tijdschrift; c. het uitgeven van andere gedrukte werken, indien zich daartoe een aanleiding voordoet. Leden Artikel 4. 1. De vereniging kent: a. leden; b. aspirant-leden; 1
Zie voor de vorige statuten Ned. Archievenblad 1961 blz. 13 e.v. en 1972 blz. 89 en de bijvoegsels van de Ned. Staatscourant van 29 december 1960 nr. 253 en van 13 november 1974 nr. 221. [273]
c. corresponderende leden,
f.
d. ereleden. 2. Leden van de vereniging kunnen zijn: natuurlijke personen, die de hoedanigheid van hoger of middelbaar archiefambtenaar volgens het Koninklijk Besluit van zes en twintig maart negentienhonderd acht en zestig (Staatsblad tweehonderd) (hierna te noemen: de hoedanigheid) bezitten, of zij, die bij besluit van de algemene vergadering als lid worden toegelaten. 3. Aspirant-leden kunnen uitsluitend zijn: natuurlijke personen, die als leerling van de rijks archiefschool staan ingeschreven, of die minder dan twee jaar voor hun aanmelding ingeschreven hebben gestaan bij voormelde school. 4. Om lid of aspirant-lid te kunnen worden, moet men zich schriftelijk aanmelden bij het bestuur, dat over de toelating beslist, tenzij degene, die zich aanmeldt als lid niet de hoedanigheid bezit; in dit laatste geval legt het bestuur de aanmelding ter beslissing voor aan de algemene vergadering. 5. Bij niet toelating door het bestuur kan de persoon, die zich aangemeld heeft als lid of aspirant-lid, schriftelijk in beroep gaan bij de eerstvolgende algemene vergadering. 6. Corresponderende leden kunnen uitsluitend zijn: buitenlandse ambtgenoten, die op voorstel van het bestuur of van een lid bij besluit van de algemene vergadering als zodanig worden benoemd. 7. Ereleden kunnen uitsluitend zijn: natuurlijke personen, die op voorstel van het bestuur of van tenminste vijf leden als zodanig worden benoemd bij een — met meerderheid van twee/derde van de geldig uitgebrachte stemmen genomen — besluit van de algemene vergadering. Einde lidmaatschap Artikel 5. 1. Het lidmaatschap eindigt door: a. het overlijden van het lid; b. schriftelijke opzegging door het lid. Het lidmaatschap houdt dan op met het einde van het boekjaar, waarin is opgezegd, mits de opzegging schriftelijk en tenminste een maand voor het einde van het boekjaar is gedaan; c. ontzegging door het bestuur, indien een lid in gebreke is met de betaling van de jaarlijkse bijdrage en door het bestuur driemaal is aangemaand om de verschuldrage te voldoen;
op een en dertig december van het tweede jaar, na het jaar, waarin het aspirantlid de cursus van de rijks archiefschool heeft voltooid; g. het afbreken van de studie op de rijks archiefschool. Bijdrage Artikel 6. 1. De leden en aspirant-leden moeten een jaarlijkse bijdrage betalen, waarvan het bedrag door de algemene vergadering wordt vastgesteld. 2. Het bestuur is bevoegd voor degenen, die niet in archiefdienst werkzaam zijn, een reductie op de bijdrage te verlenen, zulks ter beoordeling aan het bestuur, tot maximaal de helft van de bijdrage. Een lid, dat in de loop van een jaar in werkelijke archiefdienst treedt, is de gewone bijdrage verschuldigd. 3. Wanneer twee of meer samenwonende personen lid of aspirant-lid van de vereniging zijn, kunnen zij aan het bestuur vermindering van de bijdrage verzoeken. Indien deze vermindering verleend wordt, zal slechts één exemplaar van het van de vereniging uitgaande tijdschrift of drukwerk naar deze leden gezamenlijk worden gezonden. Geldmiddelen Artikel 7. De geldmiddelen van de vereniging bestaan uit: a. de jaarlijkse bijdragen van de leden en de aspirant-leden; b. de omslagen, welke zonodig door de algemene vergadering met twee/derde meerderheid worden vastgesteld; c. andere inkomsten.
2. Het aspirant-lidmaatschap eindigt, behalve door het gestelde in lid 1 sub a, b, c en d, ook door: e. toetreding als lid;
Bestuur Artikel 8. 1. Het bestuur bestaat uit tenminste vijf leden, die uit de leden worden gekozen door de algemene vergadering. 2. Op de jaarlijkse algemene vergadering treedt telkens tenminste één bestuurslid af volgens een door het bestuur op te maken rooster. Een aftredend bestuurslid is niet terstond herbenoembaar. 3. De algemene vergadering kan een bestuurslid te allen tijde ontslag verlenen. Het bestuurslidmaatschap eindigt ook wanneer het lidmaatschap van de vereniging eindigt. Bij een vakature in het bestuur benoemt de eerstvolgende algemene vergadering een opvolger, die op het rooster van aftreden de plaats van de afgetredene inneemt. 5. De voorzitter wordt in functie gekozen; de overige functies worden door het bestuur onderling verdeeld. Bestuursbesluiten worden genomen bij meerderheid van stemmen. Van het verhandelde in bestuursvergaderingen worden notulen gehouden.
:274]
275]
d. ontzetting krachtens een besluit van de algemene vergadering, genomen op voorstel van het bestuur, met een meerderheid van tenminste twee/derde van de geldig uitgebrachte stemmen, indien een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van de vereniging handelt of de vereniging op onredelijke wijze benadeelt.
Taak en bevoegdheden van het bestuur Artikel 9. 1. Het bestuur is belast met het besturen van de vereniging. 2. De vereniging wordt in en buiten rechte vertegenwoordigd door voorzitter en secretaris en bij ontstentenis of belet van één van hen of van beiden door speciaal voor hem (hen) aangewezen plaatsvervanger(s). 3. Tot het navolgende is het bestuur slechts bevoegd na toestemming van de algemene vergadering: a. het kopen, vervreemden of bezwaren van registergoederen; b. het sluiten van overeenkomsten, waarbij de vereniging zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van een derde verbindt. Boekjaar Artikel 10. Het boekjaar is gelijk aan het kalenderjaar. Algemene vergadering Artikel 11. 1. Jaarlijks wordt een algemene vergadering gehouden, op een door het bestuur te bepalen plaats en datum. 2. In deze vergadering brengt het bestuur zijn jaarverslag uit en doet, onder overlegging van de nodige bescheiden, rekening en verantwoording over zijn gevoerd beheer in het afgelopen boekjaar. 3. De algemene vergadering benoemt jaarlijks een commissie van twee leden, die geen bestuurslid mogen zijn. Deze commissie onderzoekt de rekening en verantwoording van het bestuur en brengt aan de algemene vergadering verslag van haar bevindingen uit. 4. De algemene vergadering behandelt ook de voorstellen, die door het bestuur zijn gedaan of die door tenminste zeven (aspirant-)leden veertien dagen voor de vergadering schriftelijk bij het bestuur zijn ingeleverd. Dit geldt ook voor andere algemene vergaderingen. Artikel 12. 1. Verder roept het bestuur een algemene vergadering bijeen, wanneer het dit wenselijk oordeelt, of wanneer het daartoe volgens de wet of de statuten verplicht is. 2. Het bestuur is tot het bijeenroepen van een algemene vergadering verplicht, als tenminste twintig (aspirant-)leden dit schriftelijk aan het bestuur verzoeken met vermelding van de te behandelen onderwerpen. In dit geval moet de vergadering binnen vier weken na ontvangst van het verzoek worden gehouden. Is dit niet gebeurd, dan kunnen de verzoekers zelf een algemene vergadering bijeenroepen op dezelfde wijze als het bestuur de algemene vergadering bijeenroept of bij advertentie in een landelijk dagblad. 276
Artikel 13. 1. Alle leden, aspirant-leden, corresponderende leden en ereleden van de vereniging worden tot alle algemene vergaderingen tenminste twee weken tevoren schriftelijk door het bestuur opgeroepen onder vermelding van de te behandelen punten. 2. De voorzitter van het bestuur — en bij zijn afwezigheid zijn plaatsvervanger — treedt op als voorzitter van de algemene vergadering. 3. De secretaris van het bestuur houdt notulen van het verhandelde in alle algemene vergaderingen. 4. Tenzij in deze statuten anders is voorgeschreven, worden alle besluiten genomen met volstrekte meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen. Ieder lid, ieder aspirant-lid en ieder ere-lid heeft één stem. Een corresponderend lid heeft een adviserende stem. 5. Over zaken wordt ïr.ondeling gestemd; over personen wordt met ongetekende briefjes gestemd, tenzij de vergadering eenstemmig goedkeurt, dat mondeling gestemd wordt. 6. Blanco stemmen en getekende briefjes zijn ongeldig. i. Wordt bij benoeming van personen bij de eerste stemming geen volstrekte meerderheid verkregen, dan wordt een tweede stemming gehouden. Wordt dan weer geen volstrekte meerderheid verkregen, dan wordt herstemd tussen de twee personen, die bij de tweede stemming de meeste stemmen verkregen. 8. Bij staken van stemmen over zaken is het voorstel verworpen. Staken de stemmen over personen, dan beslist het lot. Redactie van het tijdschrift Artikel 14. 1. De redactie van het tijdschrift uitgaande van de vereniging wordt door de algemene vergadering opgedragen aan een redacteur of een redactie-commissie; deze is slechts verantwoording verschuldigd aan de algemene vergadering. 2. De wijze van benoeming en ontslag van een redacteur of een redactie-commissie wordt bij huishoudelijk reglement geregeld. 3. De redacteur of de voorzitter van de redactiecommissie kan de bestuursvergaderingen bijwonen; hij heeft daarin een adviserende stem. Commissies Artikel 15. Voor het verrichten van een bijzondere opdracht kan het bestuur of de algemene vergadering besluiten tot het instellen van een commissie. Statutenwijziging Artikel 16. 1. De statuten van de vereniging kunnen worden gewijzigd door een besluit van de algemene vergadering, mits in de oproeping tot de vergadering is vermeld, dat statutenwijziging wordt voorgesteld. [277]
Een afschrift van het voorstel, waarin de wijziging woordelijk is opgenomen, moet tenminste vijf dagen voor de vergadering tot na afloop van de vergadering op een daartoe geschikte plaats voor alle categorieën leden ter inzage hebben gelegen. Het besluit tot wijziging moet worden genomen met een meerderheid van tenminste twee/derde van de geldig uitgebrachte stemmen. 3. De statutenwijziging treedt niet in werking voordat daarvan een notariële akte is opgemaakt. Ontbinding Artikel 17. 1. Tot ontbinding van de vereniging kan slechts besloten worden in een speciaal daartoe bijeengeroepen algemene vergadering, met een meerderheid van drie/ vierde van de geldig uitgebrachte stemmen. 2. De vereffening van het vermogen van de ontbonden vereniging geschiedt door het bestuur, tenzij bij het besluit tot ontbinding één of meer anderen tot vereffenaar zijn aangewezen. 3. Het archief van de vereniging wordt bij ontbinding aan het rijk aangeboden, ter plaatsing in het Algemeen Rijksarchief. 4. Bij het besluit tot ontbinding beslist de algemene vergadering over de aanwending van een eventueel batig saldo na vereffening. Huishoudelijk reglement en slotartikel Artikel 18. 1. De algemene vergadering kan een huishoudelijk reglement, dat geen bepalingen mag bevatten, die in strijd zijn met de wet of deze statuten, vaststellen en wijzigen. 2. In alle gevallen, waarin de wet, de statuten of het huishoudelijk reglement niet voorzien, beslist het bestuur.
Huishoudelijk Reglement van de Vereniging van Archivarissen in Nederland, vastgesteld in de ledenvergadering gehouden te Zutphen op 15 november 1978. Bestuur Artikel 1 De voorzitter heeft de leiding der vereniging; hij presideert en leidt de vergaderingen. Bij afwezigheid of verhindering treedt de vice-voorzitter in zijn plaats. De secretaris is belast met het voeren der correspondentie, het verzenden van convocaties voor de vergaderingen, het bijhouden der notulen van de algemene vergaderingen en de verzorging van het archief van het bestuur alsmede van de archieven van opgeheven commissies. Hij of een ander bestuurslid voert de ledenadministratie. De penningmeester is belast met het beheer der geldmiddelen van de vereniging. Het houden van notulen van het verhandelde in bestuursvergaderingen wordt opgedragen aan de tweede secretaris. Een bestuurslid ontvangt voor zijn werkzaamheden geen vergoeding uit de kas der vereniging, tenzij onder goedkeuring van de algemene vergadering. Artikel 2 De leden van het bestuur hebben voor vijf jaar zitting. Artikel 3 Voorzitter, secretaris en penningmeester vormen tezamen het dagelijks bestuur, dat belast is met de dagelijkse leiding, en dat in spoedeisende gevallen zelfstandig kan handelen. De onder deze omstandigheden genomen besluiten worden aan de eerstvolgende bestuursvergadering ter bekrachtiging voorgelegd. Artikel 4 Het bestuur vergadert zo dikwijls als de bestuursleden overeenkomen of de voorzitter het bijeenroept, ter plaatse en op het tijdstip als de bestuursleden overeenkomen of de voorzitter bepaalt. Bestuursvergaderingen worden uitgeschreven op een termijn van ten minste vijf werkdagen. De voorzitter is verplicht een bestuursvergadering uit te schrijven indien en zodra de meerderheid der bestuursleden hem hierom verzoekt. Algemene
vergadering
Artikel 5 Algemene vergaderingen kunnen met een meerderheid van ten minste twee-derde der geldig uitgebrachte stemmen besluiten ook andere dan de op de agenda vermelde punten in behandeling nemen. Voorstellen tot wijziging van statuten of huishoudelijk reglement, alsmede tot ontbinding der vergadering, zijn hiervan uitgesloten. Artikel 6 Voor de verkiezing van leden van het bestuur, de kascommissie en de redactie doet het bestuur een enkelvoudige voordracht. 278
[279;
Tenminste vijf leden, aspirant-leden en ereleden kunnen voor het begin van de algemene vergadering schriftelijk tegenkandidaten indienen. Artikel 7 Bij schriftelijke stemming wijst de voorzitter, of de algemene vergadering op haar uitdrukkelijke wens, twee leden aan, die niet tevens bestuurslid zijn, om als stembureau op te treden en alle handelingen voor een onpartijdige en juiste verzorging van de stemming te verrichten. Bij mondelinge stemming brengt de voorzitter het laatst zijn stem uit. Bij stemmingen over personen wordt per vacature gestemd. Artikel
Redactie 8
De redacteur of leden van de redactiecommissie van het tijdschrift uitgaande van de vereniging worden door de algemene vergadering uit de leden voor drie jaar benoemd. Zij zijn terstond herbenoembaar. De algemene vergadering kan hun te allen tijde ontslag verlenen. Wanneer zij ophouden lid van de vereniging te zijn, vervalt hun redacteurschap c.q. lidmaatschap van de redactiecommissie. Zij kunnen niet tevens bestuurslid van de vereniging zijn. Wanneer de algemene vergadering een redactiecommissie benoemt, kiest deze op de eerste vergadering uit haar midden een voorzitter. Artikel
Ledenadministratie 9
Van de leden wordt administratie gehouden in een ledenlijst met aantekening van naam, adres, functie en begin- en einddatum van het lidmaatschap. Alle desbetreffende mededelingen worden door degene die de ledenadministratie voert geparafeerd en doorgezonden naar de penningmeester, die een dubbel der ledenlijst houdt. Ieder jaar vóór de jaarlijkse algemene vergadering worden het origineel en het dubbel der ledenlijst vergeleken en zo nodig met elkaar in overeenstemming gebracht. Publikaties 10
Statuten van de Zirhting Archief publikaties, vastgesteld in de ledenvergadering van de Vereniging van Archivarissen te Amersfoort op 20 juni 1978 en vastgelegd in een notariële akte, verleden voor de notaris mr. D. Klein te Zwolle op 8 december 1978.
Naam en zetel Artikel 1 1. De stichting draagt de naam: STICHTING ARCHIEFPUBLIKATIES. 2. De stichting is gevestigd te 's-Gravenhage. Doel Artikel 2 De stichting heeft ten doel het (doen) uitgeven en het stimuleren van het uitgeven var publikaties, die betrekking hebben op en van belang zijn voor de archiefwetenschappen. Geldmiddelen Artikel 3 De stichting verkrijgt de nodige geldmiddelen uit: a. donaties; b. opbrengsten van publikaties; c. schenkingen, erfstellingen en legaten; d. alle overige bronnen. Bestuur
Wijzigingen in dit huishoudelijk reglement kunnen slechts worden aangebracht krachtens een met een meerderheid van ten minste twee-derde der geldig uitgebrachte stemmen genomen besluit van de algemene vergadering.
Artikel 4 1. Het bestuur van de stichting bestaat uit vijf leden. 2. Het bestuur verdeelt in onderling overleg de funkties. 3. De benoeming of herbenoeming geschiedt als volgt: a. een bestuurslid wordt aangewezen door en uit het bestuur van de vereniging: Vereniging van Archivarissen in Nederland, hierna te noemen: de vereniging; b. drie bestuursleden worden aangewezen door de jaarlijkse algemene vergadering van de vereniging, zulks op voordracht van het bestuur van de vereniging, of op voordracht van zeven leden van de vereniging; c. een bestuurslid is de persoon, die redacteur is van het Nederlands Archievenblad, of, indien er een redactie commissie van gemeld blad is, de persoon, die voorzitter van die commissie is. 4. De bestuursleden kunnen maximaal vijf jaren achtereen zitting hebben in het bestuur.
[280]
[2811
Artikel
De leden, aspirant-leden, corresponderende leden en ereleden ontvangen het tijdschrift der vereniging gratis. Over de verstrekking van andere publikaties der vereniging aan hen, al of niet tegen vergoeding, beslist de algemene vergadering op voorstel van het bestuur. Publikaties der vereniging kunnen voor niet-leden verkrijgbaar gesteld worden tegen betaling van een door het bestuur vastgestelde prijs. Wijziging Artikel 11
nfwwwTnwiiiiiiinifinOTWWMnnTnnnniB
5. De bestuursleden, met uitzondering van een bestuurslid als bedoeld in lid 3 sub c, treden telkenjare af als zodanig. 6. Het lidmaatschap eindigt: a. door aftreden, behoudens herbenoeming van een lid; b. door overlijden van een lid; c. door onder curatelestelling van een lid; d. door opzegging door een lid; e. 1. door ontslag van een lid, benoemd op de wijze van lid 3 sub a door het bestuur van de vereniging; 2. door ontslag van een lid, benoemd op de wijze van lid 3 sub b door de jaarlijkse algemene vergadering van de vereniging, 3. door het aftreden als redacteur of als voorzitter van de redactie commissie.
Boekjaar Artikel
5
1. De stichting wordt in en buiten rechte vertegenwoordigd door twee bestuursleden. 2. Het bestuur is bevoegd tot het sluiten van rechtshandelingen, als bedoeld in artikel 291 lid 2 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Vergaderingen Artikel 6 1. Het bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter dan wel twee andere bestuursleden nodig acht(en), echter tenminste éénmaal per jaar. 2. De secretaris convoceert de vergadering met een oproeptermijn van tenminste een week en maakt de notulen van de vergaderingen. 3. Alle besluiten van het bestuur worden genomen met volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen. 4. De stemmingen geschieden mondeling, tenzij bij stemming over personen een bestuurslid een schriftelijke stemming verlangt. 5. Mocht bij stemming over personen bij de eerste stemming geen meerderheid worden verkregen, dan zal bij een tussenstemming worden beslist, tussen welke personen zal worden herstemd. Staken bij tussenstemming of herstemming de stemmen, dan beslist de stem van de voorzitter. 6. Indien een voorstel zaken betreft, wordt het bij staking van stemming als verworpen beschouwd. Donateurs Artikel 7 1. Donateurs zijn degenen, die zich als zodanig bij het bestuur hebben aangemeld en zich bereid verklaard hebben een jaarlijks door het bestuur vast te stellen minimum bijdrage te betalen. 282'
8
Het boekjaar is gelijk aan het kalenderjaar. Verslaggeving Artikel
Vertegenwoordiging Artikel
2. Tenminste éénmaal per jaar zal het bestuur aan de vereniging en de donateurs een overzicht geven van de in het voorgaande jaar verrichte activiteiten. Voorts zal worden meegedeeld welke plannen voor het komende jaar bestaan.
9
1. Jaarlijks, uiterlijk in de maand mei, zal een bestuursvergadering worden gehouden, waarin de jaarverslagen van de secretaris en penningmeester zullen worden behandeld. 2. Het jaarverslag van de penningmeester zal vergezeld gaan van een balans per één en dertig december van het afgelopen boekjaar en een staat van de in het afgelopen jaar gedane ontvangsten en uitgaven. 3. Goedkeuring van het jaarverslag van de penningmeester door het bestuur strekt hem tot décharge voor het beheer in het afgelopen jaar, voorzover dit uit de boeken blijkt. 4. De jaarverslagen worden ter inzage gelegd aan de leden van de vereniging. Huishoudelijk reglement Artikel 10 Het bestuur kan een huishoudelijk reglement vaststellen, hetwelk geen bepalingen mag bevatten, welke in strijd zijn met de bepalingen van deze statuten, en waarin al die onderwerpen geregeld kunnen worden, welke in deze statuten niet of niet volledig zijn vastgesteld. Statutenwijziging
en
ontbinding
Artikel 11 1. Een besluit tot wijziging van de statuten of tot ontbinding van de stichting kan slechts genomen worden in een speciaal daartoe bijeengeroepen vergadering, waarin alle bestuursleden aanwezig moeten zijn. 2. Zijn op deze vergadering niet alle bestuursleden aanwezig, dan zal binnen een termijn van één tot vier weken na de eerste vergadering een nieuwe vergadering worden gehouden, waarin ongeacht het aantal aanwezige bestuursleden een besluit genomen kan worden met een meerderheid van twee derde gedeelte van de uitgebrachte stemmen. 3. Na een besluit tot ontbinding van de stichting geschiedt de liquidatie door het bestuur. [283]
4. In de vergadering waarin tot ontbinding van de stichting wordt besloten, zal tevens over de bestemming van een eventueel liquidatie-saldo worden beslist. 5. Het archief van de stichting wordt bij ontbinding aan het rijk aangeboden, ter plaatsing in het Algemeen Rijksarchief. 6. Besluiten als bedoeld in de vorige leden zijn eerst van kracht, nadat daarop goedkeuring is verkregen van de vereniging.
De kursus 1978-1979 van de rijks archiefschool'
Slotbepaling Artikel 12 In alle gevallen, waarin deze statuten of het huishoudelijk reglement niet voorzien, beslist het bestuur van de stichting. Voor de eerste maal treden als bestuursleden op: 1. de heer Hendricus Joannes Maria Mijland, archivist, werkzaam aan het rijksarchief in Gelderland, wonende te Arnhem; 2. mevrouw doctor Engelina Petronella de Booy, hoofd van het centraal register van particuliere archieven, werkzaam aan het rijksarchief in Utrecht, wonende te Bilthoven; 3. de heer doctor Cornelis Dekker, rijksarchivaris in Utrecht, wonende te Odijk; 4. de heer Rob Wartena, archivaris van de gemeenten Aalten, Dinxperlo en Wisch, wonende te Aalten; 5. de heer meester Johann Hendrik van den Hoek Ostende, adjunct-archivaris van de gemeente Amsterdam, wonende te Amsterdam.
Leerlingen Aan de kursus 1978-1979 nemen 11 aspirant-hogere en 43 aspirant-middelbare archiefambtenaren deel. De opleiding hoger-archiefambtenaar wordt voorts door een toehoorder gevolgd. De samenstelling van de groep aspirant-hogere archiefambtenaren is als volgt: een jurist, negen historici (vijf mediëvisten, één met hoofdvak sociaal-ekonomische geschiedenis, drie met hoofdvak nieuwe geschiedenis) en een drs. in de filosofie. Aan twee leerlingen werd voor de aanvang van de kursus een tentamen Latijn afgenomen op grond van art. 30, lid 2 van het archiefbesluit. De toehoorder is jurist en reeds in het bezit van het diploma middelbaar archiefambtenaar. De vooropleiding van de middelbare archief ambtenaren is HAVO 9, MMS 1, atheneum 7, HBS 6, gymnasium 10. Velen van hen hebben na de middelbare school een of enkele jaren gestudeerd aan een universiteit, een instelling voor hoger beroepsonderwijs e.d. Daaronder is een deelnemer met een doctoraal rechten. Met dispensatie werden 8 deelnemers toegelaten, waarvan 4 met S.O.D. II (totaal aantal deelnemers met S.O.D. II 6). Voorts is er een deelnemer uit Sri Lanka. De gemiddelde leeftijd van de aspirant-middelbare archiefambtenaren is wederom vrij hoog: 29 jaar, nl. 3 jonger dan 20, 22 tussen 20-29 jaar, 12 tussen 30-39 jaar en 6 ouder dan 40 jaar. De gemiddelde leeftijd van de aspirant-hogere archiefambtenaren is, inklusief de toehoorder, 29 jaar. Laatstgenoemden zijn praktisch werkzaam bij de rijksarchieven in Groningen (2), Overijssel, Gelderland, Utrecht (3) en NoordBrabant. Voorts bij de gemeentearchieven van Amsterdam (2) en Katwijk. De toehoorder is werkzaam bij het rijksarchief in Limburg. De aspirant-middelbare archiefambtenaren zijn praktisch werkzaam bij de eerste (2), tweede (2, waarvan een verbonden aan het ministerie van sociale zaken) en derde (2) afdeling van het algemeen rijksarchief, bij de rijksarchiefinspektie (3, respektievelijk verbonden aan de ministeries van buitenlandse zaken, defensie en onderwijs), bij de rijksarchieven in Groningen, Friesland, Drenthe, Overijssel (2), Utrecht, NoordHolland, Noord-Brabant (2) en Limburg. Voorts bij de gemeentearchieven van Alkmaar, Amsterdam, Arnhem, Apeldoorn, Deventer, Dordrecht (2), Groningen (2), Eindhoven (2), Haarlem, Heerlen, 's-Hertogenbosch, Nijmegen (2, verbonden aan * Vergelijk de mededelingen over de kursus 1977-1978 in N.A.B. 81 (1977), blz. 273-276.
[284;
[285]
het K . D . C . ) , R o t t e r d a m , U t r e c h t (2), W e e r t , Z a a n s t a d en bij het streekarchief N o o r d K e m p e n l a n d . E n tenslotte o n d e r toezicht v a n de p r o v i n c i a a l i n s p e k t e u r in ZuidH o l l a n d en o n d e r toezicht v a n de p r o v i n c i a a l i n s p e k t e u r in Overijssel. O p slechts enkele u i t z o n d e r i n g n a w o r d t het p r a k t i s c h w e r k g e h o n o r e e r d : Rijksarchiefdienst: Formatieplaats hoger middelbaar Arbeidsovereenkomst t/m examen hoger (ca. ƒ 2.800,—) middelbaar (ca. ƒ 1.650,—) Sri Lanka W.S.W. enz. (middelbaar) Ongehonoreerd (middelbaar) Gemeentelijke
archiefdiensten
(en
Vakken
en
bij overheidsdienst,
H
6,
Methodiek van het archiefonderzoek: drs. Ft. L. Ph. Leeuwenberg, chartermeester bij het rijksarchief in Utrecht; drs. J. Ft. M. Wieland, direkteur van de rijks archiefschool.
H 10,
Nederlandse en Latijnse paleografie: mevr. drs. E. T. Suir, chartermeester bij het rijksarchief in Utrecht.
H 30
streekarchieven):
doch niet bij
(Hoofdzaken van de) historische chronologie: mr. W. Downer, gemeentearchivaris van Leiden.
H
bij K.D.C.:
Middeleeuws Latijn: drs. R. E. Künzel, wetenschappelijk ambtenaar bij het Instituut voor dialectologie, volkskunde en naamkunde van de Koninklijke Nederlandse akademie van wetenschappen te Amsterdam.
H 22
Hoofdzaken van de geschiedenis van Nederland, van de staatsinstellingen van vóór 1813:
docenten:
Bij elk v a k is a a n g e g e v e n hoeveel lesuren a a n a s p i r a n t - h o g e r e
archiefambtenaren
(H) en a a n a s p i r a n t - m i d d e l b a r e a r c h i e f a m b t e n a r e n (M) w o r d e n gegeven. Ordenen en beschrijven van archieven: J. G. M. Boon, streekarchivaris van Zuidwest-Utrecht; drs. Ft. Bordewijk, gemeentearchivaris van 's-Gravenhage; mr. W. J. Meeuwissen, chartermeester 1ste klasse bij het rijksarchief in Overijssel; drs. A. J. M. den Teuling, provinciaal inspekteur der archieven in Drenthe.
H 40,
Registratuur van de rijksadministratie in de 19e eeuw: drs. R. M. E. Raaff, beheerder van het hulpdepôt van de rijksarchiefdienst in Schaarsbergen.
H
Het dossierstelsel en de toepassing van de U.D.C.: J. Lansen, hoofd van de afdeling interne zaken der gemeentesekretarie van Delft; J. O. van de Vegte, gemeentearchivaris van Apelduorn.
H 12,
[286]
5,
7,
M 58
M
M 15
waaronder
begrepen
8
M 12
M 4
M 18
Ambtelijk Nederlands vóór 1700: drs. J. B. Berns, wetenschappelijk ambtenaar bij het Instituut voor dialectologie, volkskunde en naamkunde van de Koninklijke Nederlandse akademie van wetenschappen te Amsterdam; mr. F . Keverling Buisman, chartermeester 1ste klasse bij het rijksarchief in Drenthe.
archiefdienst:
M
M 40
Paleografie, beperkt tot teksten in het Nederlands: drs. J. Hofman, chartermeester bij het rijksarchief in Gelderland; P. J. Horsman, commies bij het gemeentearchief van Dordrecht; drs. F . A. M. Schoone, chartermeester bij het gemeentearchief van Rotterdam.
Formatieplaats hoger middelbaar Arbeidsovereenkomst hoger (ca. ƒ 2.000,—) middelbaar (meer dan f 1.000,— per maand) (minder dan ƒ 1.000,— per maand) W.S.W. enz. (middelbaar) Formatieplaats middelbaar Formatieplaats
Hoofdzaken van de archiefwetgeving: mr. J. D. Chr. de Vries, hoofd van de afdeling archieven van het ministerie van cultuur, recreatie en maatschappelijk werk.
die M 48
drs. F. C. Berkenvelder, gemeentearchivaris van Zwolle; drs. S. Groenveld, wetenschappelijk hoofdmedewerker aan de rijksuniversiteit te Leiden; drs. H. Th. M. Roosenboom, chartermeester bij het rijksarchief in Noord-Brabant. Oorkondenleer: drs. M. Dillo, medewerker van het nieuwe oorkondenboek van Gelre en Zutphen en van het oorkondenboek van Noord-Brabant; drs. E. J. Harenberg, bewerker van het nieuwe oorkondenboek van Gelre en Zutphen.
H 22,
M 8
(Hoofdzaken
H 10,
M 7
van de) geschiedenis
van de Nederlandse
rechtsinstellingen:
mr. F . Keverling Buisman, (zie onder Ambtelijk Nederlands); mevr. mr. M. M. Warning, chartermeester 1ste klasse bij het rijksarchief in Noord-Holland. Inleiding tot de rechtswetenschap: mevr. mr. M. M. Warning, (zie onder Nederlandse rechtsinstellingen).
[287]
H
4
M 8
Hoofdzaken van de staatsinrichting van Nederland: mr. Th. N. Schelhaas, adjunct-gemeentearchivaris van Haarlem. Geschiedenis van de kerkelijke instellingen in Nederland: dr. C. Dekker, rijksarchivaris in Utrecht; drs. H. ten Boom, chartermeester bij het gemeentearchief van Rotterdam.
H 18, M 8
Materiële zorg: ir. J. Lodewijks, rijksadviseur voor conservering en restauratie bij het ministerie van cultuur, recreatie en maatschappelijk werk; dr. M. K. Talley, hoofd opleiding restauratoren bij het ministerie van cultuur, recreatie en maatschappelijk werk.
H 6,
M 6
Tijdens de eerste werkweek werd er een bezoek gebracht aan de Rijksvoorlichtingsdienst in Den Haag. Voorts werd er een voordracht gehouden over de V.A.N, door de voorzitter, drs. C. O. A. baron Schimmelpenninck van der Oije. J. H. M. Wieland.
Afgesloten 13 oktober 1978.
Rechterlijke archieven; weggooien of bewaren?:
Bronnen voor de kennis van de geschiedenis van het recht zijn producten van wetgevers en de werken van rechtsgeleerde auteurs. Om de toepassing van het geldende recht in de praktijk te leren kennen, kunnen als bronnen de archieven van bestuurlijke organen, advocatenkantoren en notarissen, alsook de rechterlijke arc'.ieven genoemd worden. Het belang van de rechterlijke archieven is dat deze een inzicht geven, enerzijds in de rechterlijke organisatie, de procedure, de machtsverhouding tussen rechtersrecht en wettenrecht, anderzijds in de economische toestand van de maatschappij en in de maatschappelijke veranderingsprocessen. De rechterlijke archieven hebben zich altijd — vooral nu er mogelijkheden bestaan om massaal onderzoek te doen — in een grote belangstelling mogen verheugen 1 , zij het dat deze belangstelling — volgens spreker ten onrechte — in hoofdzaak gericht is op de strafrechtspraak. Uit historisch oogpunt bezien zouden de rechterlijke archieven in hun totaliteit bewaard moeten blijven. In de praktijk ziet bij vele kilometers ongeordend rechterlijk archief de onderzoeker zich geplaatst voor een ontoegankelijke bende. Zou dit euvel in het vervolg door ordening enigszins te verhelpen zijn, daarbij speelt nog het probleem van de opslagruimte voor de 20e-eeuwse archieven. Er is een spanningsveld tussen het belang van het archief en de kosten van bewaring. Hiermede kwam spreker toe aan de selectiecriteria. Moeilijkheden bij het opstellen van deze zijn (1) dat de wetenschap niet in staat is enige deugdelijke, omlijnde selectiecriteria op te stellen; (2) dat het onmogelijk is te weten hoe de toekomstige onderzoeker wil of kan onderzoeken; (3) dat de selectie van deze papiermassa noch bij het ministerie van justitie noch bij de rijksarchiefdienst enige prioriteit heeft, zodat hiervoor veelal ongeschoold personeel wordt vrijgemaakt en er slechts een grove schifting naar zeer algemene criteria mogelijk is. 1
Zie bijv. O. Moorman van Kappen, Gelderse Kantongerechtsarchieven; vernietigingsen inventarisatieproblemen, in: Nederlands Archievenblad 1977, blz. 127-167.
* Uittreksel van de voordracht welke de heer mr. A. G. Bosch, Officier van Justitie te 's-Hertogenbosch en lid van de door de Archiefraad ingestelde "Commissie X", op 8 november 1977 hield voor het Juridisch Dispuut "De Costumieren" in het Gemcenlandshuis van het Hoogheemraadschap van Rijnland te Leiden, opgenomen in de notulen van het dispuut. Het Juridisch Dispuut "De Costumieren" is een in 1931 opgericht Leids studentengezelschap, dat zich onder voorzitterschap van prof. mr. J. Th. de Smidt de beoefening en bevordering van de studie der rechtgeschiedenis ten doel stelt. [288]
[289]
Vervolgens spitste spreker zich toe op de rechterlijke archieven zelve. Onder het ministerie van justitie vallen de archieven van de colleges belast met gewone rechtspraak (kantongerechten, arrondissementsrechtbanken, gerechtshoven, Hoge Raad); met administratieve rechtspraak (Raden van Beroep, Centrale Raad van Beroep, Tarief commissie, Raad van State, College van Beroep voor het Bedrijfsleven); met militaire rechtspraak (krijgsraden, Hoog Militair Gerechtshof), de notariële archieven. Het totale bestand bedraagt thans circa 80 km 1 met een jaarlijkse aanwas van ± 4 km 1 . Het leeuwendeel bestaat uit de archieven van de gewone rechter (Hoge Raad 300 m 1 , Hoven 14 km 1 , rechtbanken 44 km 1 , kantongerechten 18 km 1 ). Het bestand van de Hoge Raad en de Hoven is wel te bergen, maar de rechtbanken en kantongerechten zijn de zorgenkinderen. Na enige pogingen van het ministerie van justitie in de 19e eeuw om enige orde in de chaos te scheppen, werd in 1936 een doeltreffende vernietigingslijst ingevoerd, die een opgave inhield van wat kon worden weggegooid; voor het restant kon vernietiging geschieden met machtiging van het ministerie op advies van de provinciale rijksarchivaris. Dit gecombineerde stelsel van structurele en incidentele vernietiging functioneert nog steeds, maar voldoet naar de huidige inzichten niet meer. Door een tweetal commissies is aan de Archiefraad een voorstel gedaan om het land in tien districten te verdelen en in elk district per vastgesteld jaar een geselecteerd bestand te bewaren en het overige te vernietigen. De Archiefraad voelde echter niets voor deze hoogst willekeurige selectie en stelde de Commissie X in om dit plan en alternatieven te bekijken. Ook deze commissie wees het tienjarenplan af en studeert nog op alternatieven, beginnend bij de kantongerechten, omdat daaraan al voorwerk is verricht. In de Commissie X hebben onder leiding van prof. mr. J. Th. de Smidt vertegenwoordigers van de rechterlijke macht (o.a. de heer Bosch), het ministerie van justitie en de universiteiten zitting. Tevens zijn er twee werkgroepen ingesteld voor de archieven tot 1946 en voor de nieuwe archieven. Thans spitste spreker zich toe op de kantongerechtsarchieven. Het totale bestand daarvan is 18 km 1 , waarvan 2 km 1 over de periode 1877-1946 en 16 km 1 over de periode 1946-1976. Het archief is te verdelen in de hoofdgroepen (1) civiele zaken, (2) strafzaken, (3) extrajudiciële zaken en (4) administratieve rechtspraak. Van de archieven tot 1922 is al veel naar de rijksarchieven overgebracht, terwijl op een groot deel in het verleden de vernietigingslijst al is toegepast. Het grootste bestand van deze archieven vormen de strafzaken met een aanwas van 2.000.000 per jaar. De burgerlijke zaken zijn te splitsen in apart geregistreerde blokken (pachtrechtspraak, gerechtelijke bevelen tot betaling etc). Het blikveld verder verengend, ging spreker thans over tot de strafzaken. Het bewaren van het totale bestand moet gezien de hoeveelheid uitgesloten geacht worden. Thans worden op voet van de vernietigingslijst de zittingslijsten van de kantonrechter en de processen-verbaal der terechtzitting bewaard, terwijl de rest inclusief parketarchief verdwijnt. Deze bewaring is waardeloos, daar 80% van de zaken door het O.M. wordt geschikt, in een gering aantal aangebrachte zaken van de terechtzitting
[290;
proces-verbaal wordt gemaakt (een imprimé dat alleen bij appèl wordt ingevuld) en het overgrote deel stempelvonnissen zijn, die worden weggegooid. De Commissie X heeft bij haar selectieplan verschillende criteria opgesteld: (1) de selectie moet in dienst staan van het toegankelijk maken der materie (bewaar registers); (2) bewaring van een overzicht van het geheel (bewaar ook parketregisters); (3) bewaring van die groepen waarin men een hoge concentratie van belangwekkende zaken aantreft (bewaar van appèlzaken en schriftelijke vonnissen alles); (4) de mogelijkheid in de toekomst voor kantonrechters en het O.M. om zaken die zij van cultureel, maatschappelijk of historisch belang achten integraal te bewaren. Men bewaart nu in concreto het algemeen overzicht en een aantal individuele zaken en gooit weg de differentiatie van het algemene beeld, zoals personalia, data etc. Het tienjarenplan met een geselecteerd bestand, maar integrale bewaring stuit op vele bezwaren; het plan om een aantal kleine kantongerechten aan te wijzen, die geheel worden bewaard, geniet meer enthousiasme. Volgens spreker zal toepassing van de methode van de Commissie X een beter beeld van de kantongerechten te zien geven. Als discussiepunten voerde de heer Bosch aan, dat de commissie (1) nog niet precies weet wat er in de archieven aanwezig is; (2) niet weet wat het belang daarvan is voor de wetenschap; (3) derhalve geen kwalitatieve selectiecriteria heeft. Voor oplossing van deze problemen is veldonderzoek nodig. Spreker suggereerde dat leden van ons dispuut ervaring op dit terrein hebben en vroeg belangstelling voor deze knelpunten. Afgezien hiervan vroeg spreker zich af of dit alles voor het nageslacht zin heeft. Spreker vertelde van het plan van de vroedschap van Kampen in de 13e eeuw om een brug over de IJssel te bouwen, mede opdat het nageslacht dankbaar zou zijn. Het plan werd afgewezen, omdat het nageslacht nog niets voor het levende geslacht had gedaan en besloten werd het plan uit te stellen totdat het nageslacht eens daadwerkelijk zijn dankbaarheid jegens het levende geslacht zou hebben betoond. Met dit paradoxale verhaal besloot spreker zijn voordracht. H. van Loo (secretaris "De Costumieren"). SUMMARY Juridical records; destruction or keeping? This is an epitome of a lecture by Mr. A. G. Bosch, public prosecutor (Officier van Justitie) in Bois-le-Duc, to the juridical debating-club "De Costumieren". Mr. Bosch is giving a description of the judicial records — particularly of the records of the "kantongerechten" (County and Magistrates' Courts, District Courts) — and the problems concerning the keeping and destruction of these records. Mr. Bosch pleads a plan of selection concerning the keeping of criminal cases with the criteria: (1) the accessibility of these cases; (2) keeping a synopsis of the whole; (3) keeping certain groups of cases which use to be interesting; (4) the possibility for the "kantonrechter' or the public prosecutor to keep cases integrally, which they esteem interesting in a cultural, historical or social way. The lecturer proposes to set up inquiries "in the field" to solve these problems. [291]
De archivaris en de politieke cultuur*
Voor het maken van plannen op lange termijn is inzicht nodig in de aard van het bedrijf. In sprekers geval is het bedrijf de rijksarchiefdienst en het archiefwezen in het algemeen. De studie van de geschiedenis van het archiefwezen leidt tot de conclusie, dat het openbaar archiefwezen theoretisch ontstond in de 16e en 17e eeuw en geïnstitutionaliseerd is door de Franse revolutie. Het openbaar archiefwezen is politiek van oorsprong en karakter en verwant aan de kritische geschiedkunde. Beide, openbaar archiefwezen en kritische geschiedkunde, zijn onderdelen van een humanistische, liberale cultuur. Volgens sommigen, de mensen van de Academie en de annalenschool, waren de Franse en Bataafse revoluties onderdelen van een liberale vooruitgang. Zij zien de terreur als zinloos, als reactionair en wijzen de jacobijnse-marxistische universitaire traditie af, dat vooruitgang als iedere geboorte gepaard gaat met bloed. In zijn verhaal wilde spreker iets zeggen over het ontstaan van het openbaar archief wezen, over een liberale progressief uit de tweede helft van de 18e eeuw, de Gouverneur-Generaal Lebrun, en over het karakter van de Bataafse revolutie. Het "vak" van de archivaris is ontstaan in twist over de politiek, in het humanistisch verzet tegen het absolutisme. Het absolutisme kiest voor geëngageerde geschiedschrijving en heeft geen behoefte aan Ranke's vraag "wie es eigentlich gewesen ist". Rechtshistorici als Hotman, Bodin en De Groot, voorstanders van het overlegmodel, van enige vorm van parlementarisme, staan aan de oorsprong van de kritische geschiedbeoefening. Zij verzetten zich tegen een staatsman als de kardinaal de Richelieu, die (zie Revue historique 1937, p. 97) de onderdanen met ezels vergeleek, die willig blijven bij weinig voer en flinke lasten. De Franse juridisch gevormde middenklasse verdedigde tegenover het absolutisme de mening, dat de vorst gebonden is aan de wetten. "Le prince n'est que le défendeur des lois", schreef Fénèlon, een bekend tegenstander van het absolutisme. Men was radicaal; de enige goede wetten waren de oude wetten. De studie van het Oud-vaderlands recht stond in hoog aanzien. Volgens een veelgelezen schrijver als N. Ie Gros in zijn in 1716 gepubliceerde boek "Du renversement des libertez" is vrijheid slechts af te hangen van de wetten. De oude
Uittreksel van de voordracht welke de heer mr. A. E. M. Ribberink, Algemeen Rijksarchivaris, op 25 januari 1978 hield voor het Juridisch Dispuut "De Costumieren" in het Juridisch Studiecentrum "Gravensteen" te Leiden, opgenomen in de notulen van het dispuut.
wetten, de bewijzen van de vrijheid moesten worden gepubliceerd. In dit milieu schreef de jurist Ducange zijn beroemd glossarium en publiceerde Mabillon het handboek voor de oorkondenleer. Opmerkelijk is dat de kanselier Maupeou (1770-1774), die het Frankrijk van Lodewijk XV autoritair trachtte te moderniseren, een publicatie van oude landrechten liet verbieden. Bijna een eeuw eerder had de verdediger van het absolutisme van Lodewijk XIV, Bossuet, zich reeds beklaagd over de kritische geschiedkunde van de groep Mabillon, kritiek "qui est la maladie de nos jours". Vandaag aan de dag kan men in de Archivmitteilungen van de D.D.R. het geloof van Bossuet weerom vinden, dat het absolutisme "le plus visiblement" conform is aan de wil Gods en dat geschiedschrijving en het archievenbeheer geëngageerd dienen te zijn met het regime. De Franse revolutie bracht de juridische middenklasse aan de macht. Een afgevaardigde van de derde stand van Parijs, Armand Gaston Camus, een befaamd kenner van het oude Franse recht, werd de eerste archiviste-général. Hij schreef de archiefwetten van 1790 en 1794; deze bepaalden voor het eerst in de geschiedenis, dat overheidsarchieven openbaar zijn. Deze wetten waren het resultaat van een generaties lange juridische strijd tegen het religieus en staatkundig absolutisme. De jansenistische juridische claim om openbaarheid van de archieven treft men in de 17e en 18e eeuw ook aan bij een parallelstroming, de puriteinen. Een interessante figuur in de strijd tegen het politiek geweld, reactie en terreur is de Franse jurist Charles François Lebrun. Deze man bezocht in 1760 Leiden en wandelde ongetwijfeld ook hier bij het Gravensteen. Hij was in 1739 geboren als zoon van een dorpsburgemeester in Normandie. Als repetitor recht belandde hij bij de familie Maupeou en daardoor tijdens het kanselierschap van Maupeou in de politiek en de administratie. Vooral de overheidsfinanciën hadden zijn belangstelling. Na het ontslag van Maupeou door Lodewijk XVI weigerde Lebrun de hem aangeboden banen en trok zich terug op zijn landgoed. Hij had door een rijk huwelijk enig vermogen. Het 'bijeenroepen van de Staten-Generaal in 1789 bracht hem als afgevaardigde van de derde stand terug in de politiek en in de financiële administratie. Met een korte onderbreking tijdens de terreur bekleedde hij topposities in allerlei financiële commissies en organen. Napoleon maakte hem derde consul. Hij behield de gehele Napoleontische tijd door de verantwoordelijkheid voor de financiële organisatie. Er waren veel conflicten met Napoleon: Lebrun wees het gebruik van geweld door de overheid in het algemeen af. Het kiezen voor geweld wees bij functionarissen zijns inziens op een gebrek aan fatsoen en vakkennis. Na de inlijving van Nederland bij Frankrijk werkte Lebrun als gouverneur-generaal aan het op orde brengen van de openbare financiën van ons land. Ook tijdens de restauratie bekleedden Lebrun, zijn zoons en zijn schoonzoons zeer hoge posities. De trouw aan Napoleon tijdens de honderd dagen lic'.itte Lebrun toe met de opmerking, dat men de natie had te dienen, los van de vraag wie er aan het hoofd van de natie stond. 293
[292;
HBSBB^^HSESBn
In de discussies voor en tegen de terreur kan de Bataafse revolutie dienen als argument voor de geweldloze, natuurlijke ontwikkeling van de maatschappelijke en politieke structuren. In Frankrijk werd in 1747 de école des ponts et chaussées gesticht. In 1774 waren 12.000 mijl wegen klaar en 12.000 mijl wegen in aanleg. Een groot aantal sociëteiten voor de landbouw ontstaan en bereiden de groene revolutie voor. In Den Haag ontstaat in 1747 de stadhouderlijke secretarie. Men kan de geboorte van de rijkswaterstaat dateren op 1754 bij de benoeming van Lulofs tot inspecteurgeneraal. De artillerie en de genie ontwikkelen zich. Deze technische corpsen leveren de technocraten van de Bataafse revolutie en van de regering van koning Willem I. De sinds 1798 gestaag gegroeide macht van de bureaucratie wordt geordend in 1823 bij de instelling van de ministerraad. Het is de ontwikkelde, in de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen georganiseerde burgerij, die tot in de veertiger jaren onder supervisie van de grote minister van justitie Van Maanen de vernieuwing en de opbouw van de natie droeg. Het ontbreken van terrorisme en extremisme bereidde het succes voor van 1848. De verschirkkelijke Franse repressie van juni 1848 valt enkel te begrijpen tegen de achtergrond van het derailleren van de Franse revolutie in 1792 en 1793. De discussies over de aard en het karakter van de Franse revolutie, de glorious revolution van 1688 en het karakter van de opstand van de Nederlanden tegen Spanje brachten in de 19e eeuw alom de openbaarheid van de oudere archieven. De beroemde Belgische archivaris Gachard was in 1825 door de regering van Willem I aangetrokken om het gelijk van 's konings kerkelijke politiek toe te lichten met stukken uit de tijd van Maria Theresia en Joseph II. Met het huidige wetsontwerp op de openheid en de openbaarheid lijkt het openbaar archiefwezen nog meer een product en een instrument te worden van humanisering en liberalisering van de politiek. De samenwerking met de zich wetenschappelijk snel ontwikkelende kritische geschiedbeoefening zal nog vele zware eisen stellen. Met het excuus dat er misschien wel wat veel door hem is overhoop gehaald, eindigde spreker zijn voordracht. H. van Loo (secretaris "De Costumieren") SUMMARY The archivist and the political culture This is an epitome of a lecture by Mr. A. E. M. Ribberink, State Archivist of the Kingdom of the Netherlands (Algemeen Rijksarchivaris), to the juridical debatingclub "De Costumieren". Mr. Ribberink told something about the origin of the public archives, about the liberal-progressive Governor-General Lebrun and about the character of the Batavian revolution. The lecturer supposes that in the nineteenth century the archives became open to the public and thus a product and an instrument of humanism and liberalization of politics. [294]
Het collegialiteitsbeginsel op z'n Alkmaar s
Ons land is altijd sterk geweest in het kweken van generaties wetgeleerden, binnen en buiten kerkelijk verband. Ook het archief wezen kent dit species vaktheologen, die prat gaan op hun diepe kennis van de archiefleer. Tot deze categorie behoort — dat weten we al langer — ook collega Fasel uit Alkmaar. Nu hij blijkens zijn recent artikel "Het pertinentiebeginsel op z'n Oeteldonks" vanuit de hoogte van zijn geleerdheid, zijn spottende terechtwijzigingen richt tot de arme onkundige drommels van het Rijksarchief in Noord-Brabant voel ik me bijna als de simpele tollenaar, die niet anders kan stamelen dan: "Heer wees ons arme zondaars genadig". Maar is de heer Fasel naar ik weet geen farizeeër, evenmin voel ik mij de schuwe zondaar, daarvoor ben ik toch te trots (hopelijk wil collega Fasel voor mijn nederigheid opnieuw een kaars ontsteken in de kathedrale basiliek van St. Jan). Wellicht hadden de betrokken medewerkers er achteraf beter aan gedaan in de inleiding nog uitvoeriger dan al gedaan is alle overwegingen die tot dit resultaat geleid hebben uit de doeken te doen. Tc snel is men er misschien van uitgegaan dat voor een goed verstaander een half woord voldoende had moeten zijn. Waar komt de kritiek van Fasel in hoofdzaken op neer: a. dat we een heleboel moeite voor niets gedaan hebben omdat de hele rommelcollectie uit niet meer bestaat dan archivistische curiosa, onbetrouwbare afschriften en een groot aantal originelen, afkomstig uit andere bewaarplaatsen, die we zonder veel omwegen hadden moeten terugsturen naar de plaats van herkomst, overeenkomstig artikel 3 van de archiefwet, en dat we op deze wijze in wezen alleen maar de hebberigheid belonen van een weigezeten Noordbrabander, die zich stukken uit overheidsarchieven had toegeëigend; b. dat we ons in alle bochten hebben gewrongen om de collectie te behandelen als ware zij een archief met een oneigenlijke toepassing van pertinentiebeginsel en herkomstbeginsel; c. dat we eerst de teruggave van de stukken hadden moeten effectueren alvorens n e t een dan uitgedunde inventaris voor de dag te komen; d. dat collecties in wezen uit den boze zijn en zoveel mogelijk dienen te worden geliquideerd en ondergebracht in de collectie aanwinsten, door middel van alfabetische en systematische fichessystemen toegankelijk gemaakt. Ik zou hier gaarne naar best vermogen op in willen gaan. [295]
ad a. het aanleggen van verzamelingen als door Fasel veroordeeld is tegen de achtergrond van het opkomend historisch onderzoek verklaarbaar en zelfs waardeerbaar. Het zijn deze autodidacten geweest, die de belangstelling voor de archieven hebben gewekt toen de overheid er geen enkele aandacht voor had. We weten allen, dat ook talrijke archivarissen van de eerste decennia op gelijke wijze met archieven gerommeld hebben en ze hebben beheerd alsof het alleen maar historiestukken waren. Ook de beroemde en zo geëerde Feiths, vader en zoon, hebben zich er op naar onze huidige inzichten afkeurenswaardige wijze aan bezondigd 1 . Cuypers van Velthoven was dan ook in dit opzicht een kind van zijn tijd, niet slechter, maar wel beter. Zijn grote verdienste is immers, dat hij als verzamelaar en als Brabants historicus zich in de tijd van nationalistische klein-nederlandse geschiedschrijving niets van de scheiding van het Verenigd Koninkrijk van 1831 heeft aangetrokken. Hij bleef zich — en dit terecht — als groot-Brabander gedragen. Zijn jeugd in West-Brabant waar zijn vader een vooraanstaande positie innam o.a. als burgemeester van Bergen op Zoom, moet hem van jongs af aan vertrouwd hebben gemaakt ook met de geschiedenis van bijvoorbeeld Antwerpen, waarmee markiezaat van Bergen op Zoom en baronie van Breda zulke nauwe formele en informele banden hadden. Het respect dat de man verdient van al degenen, die zich met de Brabantse geschiedenis bezig houden, wordt vergroot indien men ziet hoe hoog hij werd gewaardeerd door tijdgenoten als Gachard in Brussel en Bakhuizen van den Brink, respectievelijk algemene rijksarchivarissen in België en Nederland 2 . Wellicht ware de figuur van Cuypers van Velthoven meer tot haar recht gekomen indien het familiearchief én het persoonlijke archief van deze Brabander in deze inventaris was opgenomen, waarna het werkstuk had kunnen verschijnen als een coproduktie van het Rijksarchief in Noord-Brabant en de Gemeentelijke Archiefdienst van Breda, die in een latere fase mede dankzij de speurzin van collega Brekelmans dit familiearchief heeft verworven. Teneinde tot een goede afbakening te komen is er tussen beide Diensten een gentleman's agreement tot stand gekomen, waardoor "Breda" het familiearchief in zijn geheel kon verwerven en het Rijksarchief in Noord-Brabant de historische collectie. Uit de inleiding blijkt, dat dit heeft geleid tot een uitwisseling van stukken in uitstekend samenspel. Cuypers van Velthoven heeft deze historische collectie niet zomaar aangelegd om er zijn villa Anneville te Ulvenhout mee te vullen. Zij was tweeledig gericht en wel territoriaal op Noord-Brabant en chronologisch op de zestiende eeuw, die voor Brabant de gouden eeuw is geweest, en op de geschiedenis van de religieuze troebelen, die aan de welvaart van Brabant een einde maakten. Hij Cf. A. T. Schuitcma Meijer: "Historie van het archief der stad Groningen" - Groningen: Gemeente-Archief 1977 - blz. 225. Cf. F. A. Brekelmans: "De Bakhuizen-Correspondentie van Cuypers van Velhoven" in Nederlands Archievenblad, jrg. 79 (1975), blz. 19 e.v. 296
heeft met dit materiaal gewerkt en o.a. een belangrijke bronnenuitgave bezorgd". Kortom, ondanks een geringere waarde van de fiches en een betrekkelijke waarde van de afschriften is de collectie in haar geheel een heel belangrijke bron voor de kennis van de Noordbrabantse geschiedenis, temeer nog indien we in ogenschouw nemen, dat in onze provincie nu eenmaal geen archief bestaat van een centrale regeringsinstelling omdat Noord-Brabant ondanks dreigende driedeling al een afgescheiden deel is van het oude Brabant en dit gebied tot aan de Bataafse tijd politiek buiten spel stond. Het Rijksarchief in Noord-Brabant is voor wat betreft de bestanden van vóór 1795 een heel arm archiefkantoor, het kantoor van een generaliteitsland. Vandaar dat de eerste rijksarchivaris Dr. C N. Krom zo blij was dat hij in 1883 op de vrije markt de collectie Cuypers van Velthoven voor de toen kapitale som van ƒ 5.000,— kon aankopen, een fraai feestgeschenk bij gelegenheid van de ingebruikneming in 1883 van het nieuwe gebouw van het Rijksarchief in Noord-Brabant, het oudste nog bestaande en als zodanig opgetrokken rijksarchiefgebouw in Nederland, dat naar ik vrees in 1983 nog steeds niet door het Rijksarchief verlaten zal zijn. Krom achtte met dit bedrag van ƒ 5.000,— de intrinsieke waarde nog sterk ondergewaardeerd. Wanneer het waar is, dat er in een streekarchiefcommissie ergens in NoordBrabant rond de voorgenomen restitutie van "gemeentelijke" archiefstukken door het Rijksarchief gesproken is over een diefstal van deze stukken door het Rijk dan is dit een beschamende opmerking van een bestuurder, die niet op de hoogte is van de toestand van het Nederlands archiefwezen aan het einde van de 19e eeuw. Beschamend is het totale gebrek aan belangstelling geweest, dat tal van gemeentebesturen in die periode aan de dag legden. Ook Fasel erkent in zijn belangrijke artikel over "Het Successiebeginsel", dat de zorg van het Rijk in die jaren voor gemeentelijke archiefbestanden in het belang van deze archieven is geweest want het is wel zeker dat ze voor een deel aan de vernietiging zouden zijn prijsgegeven indien men ze had teruggegeven 4 . In 1883 is door Krom voor Noord-Brabant gered wat anders in de verstrooiing zou zijn geraakt. Maar er is meer. Het is immers zeer de vraag of de gemeentelijke stukken de jure nog wel als gemeentelijk te beschouwen zijn. Wees gerust, als archivaris heb ik er geen moeite mee, dat ze teruggaan naar die bewaarplaatsen waar ze uit afkomstig zijn, maar de formele vanzelfsprekendheid wordt van gemeentelijke zijde wel eens te klakkeloos voorondersteld. Het Rijk kocht voor een aanzienlijk bedrag deze collectie uit een particuliere boedel, d.w.z. het Rijksarchief heeft in 1883 deze verzameling niet ex officio verworven en kan geacht worden dit materiaal als particulier te bezitten. Op dit bezit zou dan ook niet art. 3 maart art. 4 van de archiefwet van toepassing kunnen zijn. De gemeentelijke "Documents pour servir à l'histoire des troubles religieux de XVIme siècle dans le Brabant septentrional - Bois le Duc (1566-1570)", Brussel 1858. Nederlands Archievenblad, jrg. 78 (1974), blz. 114. 297]
archivalia zijn nooit door de vroegere eigenaars opgeëist en de verjaringstermijn was al verstreken vóór de archiefwet in 1918 van kracht werd. Bovendien is in de overheidssfeer vervreemding van roerende goederen niet toegestaan. Het is een in dit speciale verband louter academische kwestie, maar die toch uitgangspunt zou kunnen zijn voor een meer diepgaande bezinning op het bewaren dan wel afstoten van overheidsstukken in een door een overheidsarchiefdienst verworven particuliere collectie. Ik heb zo het vermoeden, dat er van gemeentelijke zijde bij de herverkaveling van archieven wel eens eenzijdig het des ut non dem wordt gehanteerd, al erken ik van harte, dat de loop van de Nederlandse archief geschiedenis het Rijk van eerstgeborene tot compagnon heeft gemaakt, een ontwikkeling waar allen, die het archiefwezen in ons land een goed hart toedragen, zich alleen maar over kunnen verheugen. ad b. Een tweede kogel schiet de heer Fasel af tegen de toepassing op dit archief van het pertinenticbeginsel en het herkomstbeginsel. Er van uitgaande dat een belangrijke collectie als deze een zekere samenhang vertoont vanuit het oogmerk van de verzamelaar, acht ik de toepassing van dit pertinentiebeginsel op de originele stukken alleszins verdedigbaar en logisch. Dat dit principe voor overheidsarchieven funest kan uitwerken en dat het om die reden zoals Fasel opmerkt door de samenstellers van de Handleiding fanatiek is bestreden is nog al vanzelfsprekend. Ook een notoire zondaar als Feith blijkt, zoals gebruikelijk, na zijn bekering orthodoxer geworden dan degene, die zich nooit aan misstappen te buiten is gegaan. Maar voor de collectionneur is het onderwerp, waarop het stuk slaat, nu eenmaal het uitgangspunt van zijn verzameldrift. Bij de bestaande globale ordening en beschrijving van de collectie, in 1884 tot stand gebracht door de toenmalige rijksarchivaris Mr. C. N. Krom. en bij de latere aanvullingen en wijzigingen van de befaamde grondlegger van de Bossche Archivistieke School Mr. J. P. W. A. Smit, is men dan ook altijd van dit pertinentiebeginsel uitgegaan. Nooit is er critiek geuit op deze methode. Tegen Fasels opmerking dat men de afdeling van de originelen helemaal had kunnen weglaten omdat deze door restitutie zou opgehouden hebben te bestaan kan aangevoerd worden, dat de herkomst van de meeste stukken niet meer kan worden nagegaan. Cuypers kocht op veilingen wat hij krijgen kon aan stukken, die voor de kennis van de Noordbrabantse geschiedenis van belang zouden kunnen zijn. Deze archivalia of contemporaine afschriften waren voor een belangrijk gedeelte niet uit overheidsarchieven afkomstig. Het gemak, waarmee Fasel over deze teruggave oordeelt, zou je, als men niet beter wist, bijna het gemak van een ondeskundige noemen. Of hij heeft, wat ik eerder vermoed, de inventaris slecht gelezen en is na een vluchtige kennisneming in een eerste opwelling aan het schrijven gegaan. Wat de in de inleiding genoemde toepassing van het herkomstbeginsel betreft op de tweede afdeling, die van de afschriften, erken ik, dat hier van een oneigenlijke toepassing sprake is. Het ware al voldoende geweest, indien deze [298
aanduiding tussen aanhalingstekens was geplaatst. Maar Fasel had met enige goede wil deze interpretatie uit de inhoud kunnen distilleren. Met het hanteren van het "herkomstbeginsel" hebben de bewerkers niet anders bedoeld dan de herkomst aan te geven van de originelen, waar deze afschriften op teruggaan, netjes gerangschikt in de volgorde van de bewaarplaats waar deze stukken berusten. Wel waardeer ik het daarbij toch, dat Fasel al blij is, bedoeld dan de herkomst aan te geven van de originelen, waar deze afschriften inhoudelijk te beschrijven, zijn afgestapt. Mijn dank collega! Voor het overige acht hij de geïnvesteerde energie maar slecht besteed. Ook dit bestand hadden wij ruimhartig moeten uitdelen aan de gemeente- en streekarchivarissen, die dan alsnog een berg nutteloos materiaal hadden kunnen afvoeren. Soms denk ik, als ik dit soort zinsneden lees, dat gemeentearchivarissen als Fasel zich als verwende jongens gaan gedragen, die het heel gewoon vinden uit de staatsruif het nodige mee te pikken. Het Rijk en de gemeenten zijn dan wel twee bestuursniveaux, maar de Alkmaarse ingezetene, die ook Nederlander is, blijft niettemin ondeelbaar. Het was ook Fasel, die het in de jaren dat hij streekarchivaris in Oisterwijk en omgeving was, vreemd vond, dat ik archivalia uit de collecties van het Rijksarchief, die op "zijn" gebied betrekking hadden maar niet als overheidsstuk herkenbaar waren, niet wilde afstaan*. Over collectionneursmentaliteit gesproken! Bovendien miskent Fasel ook hier weer de betekenis van dit gedeelte van de collectie. Ik zou willen zeggen: laat mij daarover nu maar oordelen. De enorme aantallen afschriften, die in een periode van vijftig jaar door Cuypers zijn gemaakt en die hij heeft doen maken, vormen a.h.w. een z.g. schaduwarchief uit de tijd, dat het maken van fotocopieën en microfilmopnamen nog geen wensdroom kon zijn. Het heeft een voor die tijd unieke omvang en is ondanks kwaliteitsverschillen van niet te onderschatten betekenis voor de geschiedenis van deze provincie. Mr. Krom is misschien wel te optimistisch geweest als hij in 1883 schrijft: 'de geschiedenis van het gebied, dat thans den naam van Noordbrabant draagt, is niet te schrijven dan met behulp van de Belgische archieven. Wanneer de collectie Cuypers mocht verkregen worden, dan zou die hulp bijna geheel ontbeerd kunnen worden^. Niettemin is deze verzameling door de Brabantse geschiedschrijvers veelvuldig geraadpleegd en geciteerd. Ook Krom wijst in dit verband op de grote armoede in het Bossche Rijksarchiefdepot aan fondsen, die de geschiedenis van vóór 1648 kunnen belichten. Dit veelvuldig gebruik van deze collectie brengt mij op het derde punt. ad c. Dit betreft Fasels vraag of hec niet beter ware geweest de concept-inventaris vóór de publicatie rond te sturen, waarna de gemeente- en streekarchivarissen een keus hadden kunnen maken. Nu — Onze Lieve Vrouw van 's-Hertogenbosch, door mij oprecht geëerd, zij geprezen — hierin ben ik het achteraf wel •' Zie corr. rijksarchivaris in Noord-Brabant 1967, A.Z. nr. 214. r > V.R.O.A. 1883: ('s-Gravenhage 1884), blz. 27 e.v. 299
met hem eens. Het zou eleganter zijn geweest. De inventaris zou daardoor niet anders zijn geworden, want de gemeentelijke stukken zouden juist omdat zij in een periode van 95 jaren in deze collectie zijn ondergebracht geweest en als onderdelen van deze verzameling geciteerd, toch zijn meegenomen zoals dat heet, maar dan wel zonder nummer. Naar ik vermoed heeft de grote feitelijke betekenis van deze verzameling en de daaraan ontleende gevoelswaarde ons daarbij wellicht onbewust parten gespeeld. Ook gerechtvaardigde twijfel aan onze "plicht" tot restitutie kan hierin hebben meegespeeld en het besef van onze relatieve armoede, al is de wil er van meet af aan geweest. De gehele herordeningsarbeid is immers mede op verzoek van enige Noordbrabantse archivarissen hier ter hand genomen om eindelijk eens een overzicht te krijgen van wat aan gemeentelijk materiaal in deze collectie was terecht gekomen en omdat ik de voorkeur gaf aan één grote herverkavelingsoperatie boven kleine incidentele overdrachten zoals tot dan toe gebruikelijk. Men kan mijn houding zo men wil — en ik spreek hier terecht in de ik-vorm omdat ik mij persoonlijk hiervoor verantwoordelijk acht — het beste vergelijken met de formulering die de Canadese archivaris Dr. Wilfred Smith koos op de in 1977 te Cagliari gehouden 17e Table Ronde des Archives over de bestemming van archieven, die gevormd zijn binnen het territoir van andere landen, met name de z.g. koloniale archieven. Smith verving daarbij, naar uit het interessante verslag van de collegae Ketelaar en Woelderink blijkt, het strakke "constitution and reconstitution" door het soepeler "appropiate disposition" en Dr- Booms van het Bundesarchiv deelde blijkens hetzelfde verslag terecht mee, dat het recht op vrije toegang tot elders bewaarde archieven belangrijker is dan de oplossing van juridische aanspraken 7 . ad d. Dan het laatste punt, waarbij Fasel in feite de liquidatie bepleit — tenzij de overdrachtsbepalingen zich hiertegen verzetten — van particuliere collecties en de uitsplitsing van het bestand over zo nodig de bibliotheek, de prentverzameling en de collectie Aanwinsten, waarin de archiefstukken hun (wees)huis vinden. Mij beperkend tot de archivalia moet het mij van het hart, dat ik zijn visie in geen enkel opzicht deel tenzij het werkelijk een beperkt aantal deperdita betreft zonder onderlinge samenhang. Mij is altijd geleerd een volkomen hybridische verzameling als de collectie Aanwinsten zo klein mogelijk te houden en archivalia in een onderling verband, al is dat door een collectionneur gevormd, te bewaren. Ik treed deze categorie blijkbaar met meer eerbied tegemoet dan de heer Fasel dat doet t.o.v. de stadshistoricus Eikelenberg en oudarchivaris Bruinvis. Fasel maakt van de collectie aanwinsten een documentatiehutspot, waar hij met behulp van kaartsystemen een weg in baant. Het is zijn goed recht op deze wijze te handelen, maar laat hij ons hier in 's-Hertogenbosch onze eigen opvattingen zonder deze te kleineren alsof wij alleen nog maar goed zouden zijn 7
Nederlands Archievenblad, jrg. 82 (1978), blz. 244. [300]
als houders van een archivistische patates-frites kraam zoals hij suggereert. Overigens heeft mijn Alkmaarse collega er in zijn Brabantse tijd geheel anders over gedacht en lagen wij duidelijker op één lijn. In zijn brief van de 14e september 1967 nr. A 26 schreef hij immers n.a.v. het reeds gememoreerd verzoek om inbewaringgeving van archivalia: "Ik hoop, dat U met mij van mening bent, dat het opnemen van archivalia in chronologische aanwinstenlijsten een noodoplossing is". Zelfverzekerdheid is toch wel gevaarlijk zou ik zeggen. Men imponeert er mij niet meer mee. Daarvoor ben ik te lang inhet vak. Toen ik in het artikel van de heer Fasel passages las als "wij hebben deze boekcollecties dan ook opgeheven" en "wij hebben het aldus opgelost" schoot mij spontaan de vergelijking te binnen met de boer in de meesterlijke creatie van Paul van Vliet, die elk probleem te lijf ging met "daar heb ik het volgende op gevonden". De creatie van Fasel bood naar ik begrepen heb leuke dingen voor de mensen, maar het is niet zo leuk indien het subject van vermaak geen gefingeerd persoon is, maar een ploeg in- en externe medewerkers, die blijkens de vele reeds verschenen delen in de inventarisreeks van het Rijksarchief in Noord-Brabant, dat in 1969 als eerste rijksarchief met een serie startte, ook op archivistiek gebied van wanten weet. Misschien valt het collega Fasel wel tegen, dat een archivaris uit het zuiden, waar de mensen geacht worden gevoel voor humor te hebben, zo boos reageert. Hij had het toch zo geestig geschreven. Een echte zuiderling, de echte Oeteldonker, kan zijn eigen belangrijkheid heel goed relativeren en plagerijen velen. Maar hij verdraagt het niet als hij bespot wordt. Evenmin heb ik mij met te zwijgen ervan af willen maken op grond van de constatering dat collega Fasel nu eenmaal een scherpschrijver is en de insiders wel weten, dat de Fasel van het persoonlijke contact veel vriendelijker en toegankelijker is. Door niet te reageren geloof ik dat ik de heer Fasel, maar ook mijn medewerkers, onrecht zou hebben aangedaan. Uit mijn bijdrage moge blijken, dat wij hier van het Noordbrabantse Rijksarchief niet overtuigd zijn van ons ongelijk en dat voor de zeer schampere toon van het gewraakte artikel nogmaals moge gelden: "We are not amused". Dr. L. P. L. Pirenne, rijksarchivaris in Noord-Brabant. Naschrift 1. Een "collegialiteitsbeginsel" is mij onbekend. Ik heb in het archiefwezen een aantal vrienden van jaren her en heel af en toe komt er een nieuwe bij. Het gezelschap als zodanig interesseert mij matig. Het is me niet ontgaan dat de heer Pirenne als voorzitter van de VAN een ietwat springerige gezelligheid uitstraalde — door sommigen "bourgondisch" genoemd —, alsook dat hij veelvuldig vakgenoten, voor zover behorend tot de hogere archiefambtenaren, met "beste Evert", "beste Ruud" e.d. aansprak. Ik heb er een beetje moedeloos om geglimlacht, doch niet de conclusie getrokken dat er een nieuw beginsel werd geboren. [301]
2. Dat ik prat ga op mijn diepe kennis van de archiefleer, moet belachelijk klinken voor ieder die mij beter kent. Bedoelde geleerdheid veronderstelt namelijk een wetenschap om op terug te vallen. Die wetenschap nu is er niet of nauwelijks. De onlangs verschenen index op het Archievenblad bewijst, dat het aantal artikelen over ons vak — de archivistiek — zeer gering is. Anders dan bij andere intellectuele beroepen krijgt men tijdens zijn opleiding een zeer geringe bagage uitgereikt en daar moet men dan de rest van zijn ambtelijk leven op teren, want er komt nagenoeg nooit meer iets bij. Degenen, die zich daadwerkelijk met archiefordening bezighouden, doen weliswaar praktijkervaring op, doch het is zaak die niet te hoog aan te slaan. Leg maar eens tien ongeveer gelijksoortige archiefinventarissen naast elkaar en het resultaat is onthutsend. Heus, mijnheer Pirenne, er is heel veel wat wij niet weten. En ik kan U verzekeren Hat ik me dat bijna dagelijks realiseer. 3. Er zijn echter enige ordeningsbeginselen, die door sommigen nog steeds gekend en begrepen worden. Een dezer beginselen, die ik als de basis van onze ordeningstechnieken heb leren beschouwen en waarmee het Nederlands archiefwezen met wisselend succes nu ongeveer een eeuw in de weer is, is het herkomstbeginsel. Uw wel zeer langademige, doch onvergelijkelijk fraaie reactie doet niets af aan het feit, dat bedoelde inventaris zich niet verdraagt met het herkomstbeginsel en dat er kennelijk een "hogerhand" nodig was om de zaak nog enigszins recht te buigen. Bepaald kwalijk vind ik dat door deze inventaris, alsook door Uw verhaal het beetje archieftheorie dat we hebben op de tocht wordt gezet, zonder dat er iets beters voor in de plaats komt. 4. Dat U een juridische vlieger zou oplaten had ik verwacht, aangezien dit altijd gebeurt als er sprake is van "vervreemding" van archiefstukken. In de vorige eeuw was dit al het geval, namelijk toen er sprake van was dat de stukken betreffende de moord op Willem van Oranje geveild zouden worden. Dat mocht natuurlijk niet gebeuren, heel Neêrland was in rep en roer, een nationaal schandaal, enfin, men vond uit dat openbare organen hun archief "jure publico" bezaten en derhalve hun archief niet eens kónden vervreemden. Ten aanzien van de stukken, die Prosper uit verschillende overheidsarchieven "leende", ligt het kennelijk anders en wordt "verjaring" opgevoerd. Ook dit is geen nieuws. Met het Nederlands "archiefrecht", zoals het door sommigen eufemistisch wordt genoemd, kan men namelijk alle kanten op, precies zoals met het raadseltje "het is geel en het staat op twee pootjes". Duidelijk is dat het herkomstbeginsel (zijnde geen juridisch begrip) moeilijk te rijmen valt met de juridische constructies over de eigendom van archieven, alsook dat het begrip "goede trouw vanaf den beginne" (wèl juridisch) opmerkelijk weinig werd en wordt gehanteerd m.b.t. de door het Rijk verworven archivalia. Duidelijk is tevens, dat in de nieuwe archiefwet deze zaken beter geregeld dienen te worden en liefst heel gauw, aangezien bij op te heffen waterschappen de neiging bestaat hun eigendommen — met inbegrip van het archief — over te dragen aan een stichting, die een "oudheidkamer" moet gaan beheren. In Noord-Holland zijn we al met twee van dergelijke gevallen geconfronteerd. Dat echter archivarissen onderling zich ook met juridische [302
haarkloverijen bezighouden heb ik altijd een beetje beschamend gevonden, evenals de argumenten, die m.i. alleen maar dienen om "vervreemding" te voorkomen, zoals "het Rijk is geen publieke maar particuliere eigenaar", "er is geld voor betaald", "we hebben er al zoveel tijd in gestoken", "er is al een gedrukte inventaris van", "er wordt zo vaak naar verwezen" enz. enz. Het zou me te ver voeren als ik hierop uitvoerig zou ingaan, maar het komt erop neer, dat elke archivaris meer verantwoordelijkheid zou moeten voelen voor het functioneren van het archiefwezen in zijn totaliteit, o.m. door te trachten de zaken voor de gebruikers zo overzichtelijk mogelijk te maken. Een collectie aanwinsten vind ik nog altijd een noodoplossing. In elke bewaarplaats treft men echter stukken aan, welke niet tot enig archief zijn terug te brengen en die men toch moeilijk weg kan gooien. Het is dus tevens de enige oplossing en ook zal blijken, dat elke collectie aanwinsten een documentaire hutspot is, al is de ene collectie het meer dan de andere. Als men in zo'n collectie alleen handschriften betreffende de eigen stad of streek en géén archiefstukken, géén drukwerken, géén corsetten en oorwarmers en géén stukken betreffende de rest van Nederland en overzeese gebiedsdelen aantreft, dan valt het waarachtig wel mee. In mijn map "Archivistiek" vond ik enige aantekeningen betreffende de collectie aanwinsten van het Rijksarchief te Den Bosch, ten bewijze dat deze instelling mij ook reeds vroeger met zorg vervulde. In 1885 (nr. 15) werd verworven een "Stuk behoorende tot het oud-archief, adm. gedeelte der gemeente Cuyk. 1779". In mijn brabantse tijd (1963-1968) zat dit stuk er nog steeds in, doch wel waren aanwinsten overgedragen aan de abdij van Postel. Ook werden stukken toebedeeld aan het Prov. Genootschap, o.m. Beschrijving van het beleg van 's-Bosch (1892/207) en Beschrijving van het beleg van Bergen op Zoom (1893/18). En in 1930 (nr. 2) wordt door R.A. Haarlem aan R.A. Den Bosch overgedragen een "Stuk behoorend tot het oud-archief, adm. gedeelte der gemeente 's-Hertogenbosch. 1699". Ook dit stuk zat er in de jaren 1963-1968 nog in. Meer aantekeningen heb ik niet, doch wel is me de indruk bijgebleven dat in het brabantse land kennelijk iedereen voor schenking in aanmerking komt, behalve de gemeente- en streekarchieven. Aangezien de achtergronden van een dergelijk beleid mij ridicuul voorkwamen, was het hopelijk nu ook weer niet al te ongepast dat ik als streekarchivaris om de stukken betreffende mijn eigen streek vroeg. De heer Pirenne was naar ik meen in 1885 nog niet in functie en in 1930 ook niet, dus kan men hem ook niet verantwoordelijk stellen voor het "aanwinstenbeleid", waarover zulke merkwaardige verhalen de ronde doen. Gelukkig heeft hij geleerd zijn collectie aanwinsten zo klein mogelijk te houden, zodat hem een zinvolle taak wacht. In 1946 ben ik in het archiefwezen gekomen en in 1971 publiceerde ik mijn eerste artikel in het Archievenblad, zodat de heer Pirenne me dus moeilijk kan verwijten over een nacht ijs te zijn gegaan. Ik heb dus enige ervaring en verder zou ik voor een aantal zaken een oplossing weten, doch lang niet voor alles (zoals boer van Vliet). Een aantal kwesties in het archief wezen is namelijk onoplosbaar en andere kwesties die wel op te lossen zouden zijn, zullen nooit opgelost worden, [303]
aangezien dit radicale ingrepen vereist. Ergo, wat koopt mei, voor oplossingen? Er hebben zich in Nederland weliswaar enige malen radicale veranderingen op bestuurlijk en staatkundig terrein voorgedaan, doch altijd onder invloed van een vijandelijke bezetting of revolutiedreiging. Als wij niet door de Fransen en Duitsers waren bezet en als het niet in 1848 aan de grenzen had gerommeld, ressorteerden wij nu vermoedelijk nog onder de Staten van Holland en de Rekenkamer ter Auditie. De heer Pirenne is beheerder van "een heel arm generaliteitskantoor" en ik had met name dit kantoor op het oog, toen ik schreef dat door rijksarchieven veel is gered wat anders onhherroepelijk verloren zou zijn gegaan. De vraag is echter of alles bij het oude moet blijven. Misschien als reactie op de verwaarlozing in het verleden is Brabant thans op archivistisch gebied de voorlijkste provincie. De organisatie vertoont echter gebreken en tevens ervaart men als streekarchivaris de druk van een rijksarchief, dat zich met allerlei zaken wil blijven bemoeien en allerlei zaken onder zich houdt. Met als resultaat dat de uitbouw van de streekarchieven wordt belemmerd. Er zou derhalve een reorganisatie en een andere taakverdeling moeten komen. De bereidheid daartoe is echter niet groot, getuige de inventaris Cuypers van Velthoven.
diensten meest gezegende provincie van Nederland voel ik mij gelukkig met zovele ambtsbroeders, van wie ik velen tot mijn vrienden mag rekenen. Tot slot een critische kanttekening aan het adres van een overigens voortreffelijk redacteur. Waarom moest ik de bijdrage van mijn Alkmaarse collega uit "de courant" lezen en heeft deze de kans gekregen op een reactie vóór de publicatie van mijn verhaal? Overigens ben ik het wel met deze jongste gedragslijn eens. Voor het overige, beste Hein (sorry Fasel), sans aucune rancune. Dr. L. P. L. Pirenne
Drs. W. A. Fasel
Postcriptum
bij naschrift
Het is niet mijn bedoeling van onze discuss.e een perpétua altercatio te maken Daarom slechts deze summiere kanttekening. Sedert 1 juli 1963, datum van mijn indiensttreding bij de Rijksarchiefdienst als rijksarchivaris in Noord-Brabant zijn er acht en dertig processen-verbaal opgemaakt, waarbij archivalia uit de archieven en collecties van dit kantoor werden overgedragen dan wel inbewaring gegeven aan gemeentebesturen in deze provincie ter plaatsing in de bewaarplaatsen van deze gemeenten. Het stuk, beschreven onder de aanwinsten van 1885 onder nr. 15, berust nog steeds op dit Rijksarchief. Het is in wezen amper als een archiefstuk te beschouwen omdat het hier gaat om een niet geauthentiseerde copie van een extract uit het register der notulen van "die van den Raad en Reekeningen van Z.H. den Heere Prince van Oranje en Nassau" van 11 maart 1779. Het betreft een limietscheiding in het Land van Cuijk tussen de dorpen Beugen, Ryckevoort, Ledeakker, Vierlingsbeek Over loon en Sambeek. De uitspraak was gedaan op verzoek van de Landsvergadering van het Land van Cuijk. De toeschrijving in 1885 van dit stuk aan het gemeente-archief van Cu.jk is dus op z n mmst aanvechtbaar. Bovendien is er in de zestiger jaren met de toenmalige streekarchivaris, mijn vroegere collega proximus van het Bossche Stadsarchief Drs. H. Essink, de afspraak gemaakt, dat ruil van archiefstukken parallel zou lopen met de definitieve bewerking van het archief van de desbetreffende gemeente. Daarom herhaal ik mijn vraag aan Fasel waarom hij zich wil bemoeien met mijn zaken. Als rijksarchivaris in de met gemeentelijke- en streekarchief[304
SUMMARY The principle of provenance The state-archivist in the province of Noord-Brabant disputes the arguments of drs. Fasel in his article about the inventory of the Collection Cuypers van Velthoven in the previous issue. Finally drs. Fasel and dr. Pirenne reply. [305
Inventarisatie van de Pasar Ikan-archieven in het kader van de samenwerking tussen het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage en het Arsip Nasional ie Jakarta
Op 13 juli 1978 werden met enige plechtigheid aan de directeur van het Arsip Nasional te Jakarta een achttal inventarissen overhandigd. Hiermee kwam een officieel einde aan het bestaan van de zogenaamde Pasar Ikan-archieven, die sinds tientallen jaren een ergernis waren geweest voor Indonesische en Nederlandse archivarissen. In de dertiger jaren was de Landsarchiefdienst te Batavia verrast met een paar honderd meter archief, afkomstig van en overgedragen door het departement van Financiën. Deze verzameling bestond uit verbalen en dossiers van het departement zelf en uit de archieven van de diverse afdelingen zoals de directie der Cultures, de directie der
^ De schrijver van dit artikel overhandigt teur van het Arsip Nasional.
de inventarissen
[306;
aan mevrouw
Soemartini
direc-
Producten en Civiele Magazijnen, de directie der Middelen en Domeinen, alles over de periode 1816-1880. Wegens plaatsgebrek in het hoofdgebouw van de Landsarchiefdienst aan de Jalan Gajah Mada werden deze archieven "tijdelijk" geplaatst in een 17e eeuws pakhuis van de VOC, gelegen aan de Pasar Ikan, de Vismarkt, in de benedenstad van Batavia. Dit gebouw heeft als archiefpakhuis dienst gedaan tot 1977 toen het werd betrokken in een grootsopgezet renovatieplan van het oude havencomplex en er voor archieven geen plaats meer was. Inmiddels was er echter wel het een en ander gebeurd met de in dit gebouw opgeslagen archivalia. Ten eerste werd het bestand in de loop der jaren voortdurend uitgebreid, onder meer met het archief van het departement van Financiën tot ca. 1930, met het archief van de Weeskamer Batavia en met een niet onaanzienlijke hoeveelheid fragmenten van de in 1930 naar het hoofdgebouw overgebrachte residentiearchieven. Het Pasar Ikan-hulpdepot was overloop en opbergdepot geworden van het hoofdgebouw. Dit bleek ook uit de aanwezigheid van ca. 30 meter archief daterend van vóór 1816, dat in feite behoorde tot het door Van der Chijs in 1891 geïnventariseerde archiefbestand en voorts uit de vele bureaurestanten, kennelijk afkomstig van gewezen functionarissen van 's Landsarchiefdienst. Het bestand groeide tot een omvang van ca. 1300 meter. Op onbekende tijdstippen zijn deze archieven onbegeleid aan de wandel gegaan door het pakhuis en daarbij zijn zij waarschijnlijk hun oorspronkelijke verpakking kwijtgeraakt. Het is niet mogelijk te reconstrueren wat er precies gebeurd is, maar het resultaat zou niet anders zijn geweest wanneer men deze 1300 meter archief los van boven uit het raam had gegooid en beneden weer bijeen had laten vegen door de straatjeugd nadat deze er eerst enige tijd mee had mogen spelen. In deze chaotische toestand werden de stukken, nog steeds los, op de rekken en op de vloeren opgestapeld en een tijdlang aan hun lot overgelaten in een ruimte waar weer en wind, gedierte en gevogelte vrij toegang hadden, terwijl alles geleidelijk overdekt werd door de stedelijke sedimenten van stof en vuil. De toestand die de huidige directeur van het Arsip Nasional bij haar ambtsaanvaarding aantrof was schokkend en een van de eerste dingen die zij ondernam, was het reinigen van deze Augiasstal, het afsluiten van de open toegangen met deuren en gaas, het ontsmetten van de ruimte en het in bundels verpakken van de archieven. Gebrek aan geschoold personeel maakte het ondoenlijk verder iets te ondernemen. De zich goed ontwikkelende samenwerking tussen het Algemeen Rijksarchief en het Arsip Nasional leidde naar een oplossing: met hulp vanuit Nederland moest het mogelijk zijn dit probleem aan te pakken. Het project Pasar Ikan was geboren. Volgens een schatting door mij in 1974 bij bezichtiging van deze archieven gemaakt, zouden twee archivarissen in twee jaar, geassisteerd door voldoende hulppersoneel, in staat moeten zijn het totale bestand te inventariseren. Hierbij was tevens tijd uitgetrokken voor het verlenen van de nodige in-service training op het gebied van de archivistiek en voor het meewerken aan de ontwikkeling van een Indonesische archiefterminologie. Het ministerie van CRM was bereid en in staat om één man gedurende één jaar voor zijn rekening te nemen. Het Cultureel Akkoord zou de tweede man betalen, terwijl [307]
het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde te Leiden zo bereidwillig was hiertoe drs. F. G. P. Jaquet, hoofd van de afdeling Documentatie Geschiedenis Indonesië, aan het project uit te lenen. Op 1 augustus 1977 werden de werkzaamheden aan het inmiddels naar het hoofdgebouw overgebrachte archief begonnen. Na een snelle oriëntatie, waarbij van niet meer dan van gissingen kon worden uitgegaan, zowel wat de benodigde tijd betrof als wat betrof de aard van de archivalia die we zouden aantreffen, werd als basis voor de werkzaamheden aangenomen het werken in fasen. Dat wil zeggen: wij zouden, in concentrische werkgangen werkend, steeds trachten aan het totaal een zodanige afronding te geven, dat in elk stadium van voltooiing een bruikbaar geheel zou ontstaan zonder gevaar van terugval in de vroegere chaos. Wegens de kort bemeten beschikbare tijd zouden wij hierbij niet naar volmaaktheid kunnen streven en moesten de beschrijvingen die we maakten vaak minder nauwkeurig en gedetailleerd uitvallen dan wel gewenst was. Dit betekende wel dat voor de eerste fase veel tijd uitgetrokken moest worden, aangezien in deze fase de onderdelen meteen zo goed mogelijk beschreven zouden moeten worden. Het tijdrovende "later nog eens even nazien" moest koste wat kost vermeden worden, gezien de enorme hoeveelheid en zou zich moeten beperken tot die gevallen, waarbij duidelijk in de beschrijving of anderszins fouten waren gemaakt. Het feitelijk begin van het werk was een ware sprong in het duister. We rangeerden met lange tafels, voorzagen ons van stofmaskers en lieten de eerste pakken brengen. De inhoud van elk pak werd nu gesorteerd op herkomst, waarna de inhoud per onderdeel op fiches beschreven werd. Hierbij werden de afzonderlijke archieven door middel van een letter op het fiche van elkaar onderscheiden. De behandelde stukken werden vervolgens met het fiche doorgeschoven naar een assistent die aan het fiche en aan de daarbij behorende eenheid een, per archief doorlopend, nummer gaf. Wij hadden het grote geluk dat deze sleutelpositie in het hele systeem, bij toerbeurt, werd waargenomen door twee medewerkers van het Arsip die zich vlekkeloos van hun taak gekweten hebben en met groot verantwoordelijkheidsgevoel steeds als er iets haperde niet rustten voor de storing opgeheven of de gemaakte fout hersteld was. Na enige tijd kwamen we tot een opstelling die schematisch als volgt weergegeven zou kunnen worden. (Zie tekening).
sorteren indelen en beschrijven O
Eind december 1977 kan aan de werkzaamheden in deze eerste fase de laatste hand gelegd worden. Aan het volijverige en nauwgezette hulppersoneel werd ter viering van dit feit een kleine maaltijd aangeboden. Er waren 26.000 bundels gevormd, beschreven, ingedeeld, vernummerd en verpakt. In januari begon de tweede fase waarin per archief de fiches nader bekeken werden, zonodig verbeterd, geüniformeerd en geordend. Reeds tijdens het werken in de eerste fase rees het vermoeden dat een aantal afzonderlijk beschreven financiële archieven beter bij elkaar gebracht dienden te worden en gezamenlijk geinventariseerd. Deze bestanden waren ontstaan ofwel als afdelingsarchief dat later zelfstandig was geworden, ofwel als zelfstandig archief ontstaan en [308]
S9i»i-
A
A O O uitpakken en reinigen
O
O
chaos
309
O
later door de toenmalige administratie toegevoegd aan en vermengd met het rechtsopvolgende moederarchief. De dossiers en verbalen gevormd door deze buro's en diensten van het latere departement van Financiën werden daarom in één inventaris bijeengebracht, waarbij geprobeerd is via het indelingsschema zoveel mogelijk een afspiegeling te geven van de vroegere situatie. Deel I van deze inventaris, bevattende de dossiers, kwam in februari in concept gereed. Deel II, de verbalen, kwam gereed tot het jaar 1850. Met de verdere afwerking hiervan heeft het Arsip Nasional zich, in "eigen beheer" belast. De ordening van de archieven van de Wees- en Boedelkamer leverde door de ingewikkelde en vaak onduidelijke structuur nogal wat problemen op maar kon in redelijke tijd gereed komen. Eind maart 1978 was ook dit archief klaar. Meer tijd eiste de ordening van het archief van de directie der Cultures. Dit archief bestond voor meer dan 35 meter uit verbalen, gevolgd door ca. 10 meter dossiers en ongeregelde stukken. Van indices was op enkele fragmenten na geen spoor te bekennen, zodat wij gedwongen waren voor het chronologische gedeelte een rubriekensysteem te ontwerpen, teneinde het gehele verbaal aan de hand daarvan in te delen. Eind maart werd met dit karwei begonnen. Tijdens het verloop der werkzaamheden werd duidelijk dat de toenmalige administratie, te beginnen met het jaar 1837, was afgestapt van een chronologische ordening en dat het gehele verbaal vanaf die tijd ingedeeld is geweest in rubrieken. Deze indeling kon overduidelijk aangetoond worden aan de hand van bepaalde typerende beschadigingen van stukken die tot één rubriek hadden behoord. Het door de toenmalige administratie ingevoerde rubriekensysteem kwam, op een tweetal onbelangrijke afwijkingen na, gelukkigerwijs geheel overeen met het door ons ontworpen schema. Wanneer en waarom men later deze indeling in rubrieken weer heeft ongedaan gemaakt, is niet duidelijk geworden, al zijn er wel aanwijzingen dat dit is gebeurd onder auspiciën van de toenmalige Landsarchiefdienst. In elk geval werd daarbij aan het archief als geheel een enorme schade toegebracht. Er werden reeksen fouten begaan met betrekking tot de chronologie, stukken betrekking hebbend op de cultures maar uit andere archieven afkomstig werden tussengevoegd, samen met stukken die geen enkele dan alleen een chronologische relatie hadden tot het archief. Veel losgeraakte fragmenten van brieven en rapporten werden lukraak tussengevoegd zonder relatie tot de stukken waar zij een deel van uitmaakten, vaak zelfs zonder enige chronologische relatie. Het thuisbrengen van zodanige fragmenten kostte veel tijd en moeite en had uiteraard lang niet altijd resultaat. Het herordenen van het verbaal, het herstellen voor zover mogelijk van de gemaakte fouten en het in elkaar zetten van een inventaris, samen met de vele buiten verbaal gehouden of geraakte stukken, hield ons tot eind mei bezig. Hierna hielden wij ons bezig met het ordenen en verpakken van de vele fragmenten van residentiearchieven. Deze archivalia, na de overdracht der residentiearchieven in de dertiger jaren losgeraakt van de op de Gajah Mada opgeslagen bestanden, zijn bestemd om in de toekomst, wanneer deze bestanden aan herinventarisatie toekomen, daarbij gevoegd te worden. En passant werden nog een viertal kleine archiefjes of fragmenten daarvan geordend en verpakt. [310]
Voortdurend werd tussen de bedrijven door toezicht gehouden en actief hulp geboden bij het definitief verpakken en etiketteren van de gereedgekomen archieven, waarbij, gezien de slechte materiële toestand, geadviseerd werd tot een liggende berging der dozen. De geordende en geüniformeerde fiches werden uitgetikt door mijn echtgenote, die hierin, naast de bevrediging van het mogen meewerken aan dit interessante project, ook een mogelijkheid zag om wat uit de sleur van het dagelijkse kampongleven te raken. Achtereenvolgens rolden uit de machine: Inventaris Archieven Cultures, 1816-1900, 69 pagina's Inventaris Archieven Wees- en Boedelkamers, 1816-1874, 53 pagina's Inventaris Residentiearchieven "Pasar Ikan", 1800-1920, 82 pagina's Inventaris Archieven Financiën, deel I Dossiers, 1816-1930, 57 pagina's Inventaris Archieven Financiën, deel II Verbalen (gereed tot 1850), 1816-1930, 50 pagina's Inventaris van een gedeelte van het Archief van de Protestantse, na 1855 Evangelische Gemeente te Batavia, 1819-1874, 4 pagina's Lijst van stukken betreffende Christiaan Bach, Officier van Gezondheid in Neder lands-Indië, 1823-1834, 1 pagina Inventaris van een gedeelte van het Archief van de Inspecteur voor het Inlands Onderwijs, 1864-1887, 2 pagina's Inventaris van stukken behorend tot het Archief van de Hoofdcommissie van Onderwijs in Nederlands-Indië, 1824-1865, 2 pagina's Het stemt tot tevredenheid dat het project binnen de krap bemeten tijd voltooid kon worden. Daar staat tegenover dat het eindproduct de toestand van volmaaktheid niet heeft kunnen benaderen en dat geen tijd beschikbaar was om, buiten de dagelijkse handelingen om, iets te doen aan kennisoverdracht en training. Bovendien ging de laatste maanden de vermoeidheid parten spelen en liepen de prestaties terug, terwijl de correctie van fouten, gemaakt bij de indeling en bij de beschrijving, ons zeker twee à drie weken kostte. Een deel van deze fouten was ontstaan door de onmogelijkheid ons van te voren volledig te documenteren ten aanzien van de onderhanden zijnde archieven. Ten eerste omdat we niet wisten wat we precies in handen zouden krijgen en in de tweede plaats omdat een zodanige documentatie over de 19e eeuwse bestuursorganisatie, althans in Jakarta, vrijwel niet voorhanden was. Aan de andere kant heeft het geluk ons ook niet in de steek gelaten, zowel bij het nemen van beslissingen als bij het corrigeren van gemaakte fouten. Begin juli begon de finale afwerking, waarna de inventarissen werden gefotocopieerd en op 13 juli aangeboden aan mejuffrouw Soemartini. In haar dankwoord releveerde zij hoe haar bij de aanvaarding van haar huidige functie de moed in de schoenen was gezonken toen zij geconfronteerd werd met de situatie op de Pasar Ikan. Het stemt tot vreugde bij alle betrokkenen dat althans deze last van haar schouders kon worden genomen en dat het Arsip Nasional verrijkt kon worden met een ver311
zameling archieven die qua inhoud zeer belangwekkend is en die bovendien, met de reeds aanwezige archieven van de Algemene Secretarie, het 19e eeuwse archievenbestand vrijwel volledig maakt. M. G. H. A. de Graaff
Schade aan archivalia
De schade die aan archivalia op kan treden is velerlei. Het kan voor historici en restauratoren belangrijk zijn om te weten wat de oorzaak van een bepaalde beschadiging is. De beschadiging vertelt iets, zo niet zeer veel, over de geschiedenis van het document. Het is dan nodig om eerst de uiterlijke kenmerken en oorzaken van de schade te herkennen en vervolgens te inventariseren. Eén van de schaden die voorkomen is die welke is ontstaan doordat een blad, waarvan de tekst was verbleekt, werd ingesmeerd met galnotentinktuur. Het doel hiervan was de tekst op te halen, dit gebeurde inderdaad maar de tekstverfrissing was helaas van tijdelijke aard. Na verloop van tijd kreeg de ingesmeerde plaats de identieke donkerbruine kleur als de inkt waarmee het document beschreven was. Een andere schade is die welke is ontstaan door een perkamenten oorkonde te gebruiken als materiaal voor het binden van een boek. Zo zijn er verschillende oorzaken van schade met hun specifieke kenmerken. Het is aan de restaurator om die kenmerken op te sporen om zodoende een juiste diagnose te kunnen stellen. AANDUIDING Bacteriologische
VAN DE
SCHADE
schade
— Schade die is veroorzaakt door bacteriën, zoals verkleuringen, gaten, aantasting van de witte waszegels etc. Bergingsschade — Schade ontstaan door de wijze van berging van het document, zoals gebroken zegels, opgevouwen charters, scheefgezakte boeken, gescheurde kaarten etc. SUMMARY Dutch-Indonesian
Brandschade cooperation in archives
In the framework of the Dutch-Indonesian cooperation and with the aid of the Cultural Agreement two dutch archivists worked for one year in Jakarta. Their task was to inventorise an important part of the 19th century archives, since too long abandoned in an old VOC warehouse situated near the Pasar Ikan, the Fishmarket in old Jakarta. About 1300 meter chaos was converted into eight separate and inventorised archives. [312]
— Schade ontstaan doordat het document in directe aanraking is geweest met vuur, zoals verbrand perkament en papier etc. Dus niet de schade welke is opgetreden als gevolg van de temperatuursverhoging die bij de brand is opgetreden. Chemische schade — Schade die is veroorzaakt doordat het document is bewerkt met een stof die het document aantast, zoals aantasting door de inkt (inktvraat). Het gebruik van zuur en/of houthoudend papier. Een ander veel voorkomende schade is de bruinkleuring van het papier doordat het is bestreken met galnotentinktuur. [313]
Gebruiksschade — Schade die wordt veroorzaakt door het document te raadplegen, zoals het verslijten van een boek, verontreiniging door zweetzuren etc. Insectenschade — De directe schade die is veroorzaakt door een insect, zoals de uitgevreten gangen in een boek. Lichtschade — Schade ontstaan door de inwerking van licht, zoals verkleuringen, afbraak van de papiervezels etc. Mechanische
schade
materiaal te gebruiken, zoals een perkamenten oorkonde die is verbruikt om een band voor een boek van te maken. Vochtschade — Alle mogelijke schade veroorzaakt door de directe inwerking van vocht. Deze schade kan uiteenlopen van lichte verkleuringen, tot papier wat zijn vezelstructuur compleet heeft verloren. Veelal treden deze schaden gezamenlijk op terwijl alle genoemde schadegevallen kunnen samengaan met verontreinigingen en/of verkleuringen van het document. Aangezien al het materiaal waaruit een archief bestaat is opgebouwd uit natuurlijke producten, en dus onderhevig aan natuurlijk verval, zullen archivalia, als de omstandigheden daarvoor gunstig zijn, zich via de volgende ladder vernietigen:
— Schade die is veroorzaakt door calamiteiten, zoals het laten vallen van een boek, het omvallen of instorten van stellingen of muren waardoor documenten beschadigen.
onbeschadigd
Milieuschade
immateriële schade
— Schade veroorzaakt door luchtverontreinigingen of een onjuist klimaat, zoals verontreiniging door stof, het vormen van zuren, verhoorning van perkament door te droge lucht etc. Ongediertenschade materiële schade
— Schade die is veroorzaakt door muizen, ratten of vogels, zoals bevuiling door uitwerpselen, aangevreten papier etc. Oorlogsschade — Met oorlogsschade wordt bedoeld de d i r ecte schade zoals de beschadiging door granaatscherven of kogels etc. Dus niet de schade ontstaan als gevolg van oorlogshandelingen zoals de vochtschade welke is opgetreden doordat het dak leksloeg.
Immateriële
schade
•
— Immateriële schade is de schade die is toegebracht zonder de uiterlijke vorm van het materiaal waaruit het document bestaat aan te tasten.
Restauratieschade
Materiële
— Met restauratieschade wordt bedoeld de schade veroorzaakt door vroegere pogingen tot restauratie. Dit is vaak zware schade omdat de schade welke aanleiding was om te restaureren al aanwezig was. Bij deze schade komt de schade welke is aangebracht door ondeskundige restauratie.
— Materiële schade is de schade die het document in meer of mindere mate heeft vernield of in zijn uiterlijke vorm heeft aangetast.
Schimmelschade — Schade veroorzaakt door schimmels, zoals verkleuringen veroorzaakt door schimmel populaties, fragile perkamenten etc. Temperatuurschade — Schade ontstaan door warmte of hitte, zoals door hitte inéén geschrompeld perkament, door de warmte van een lamp gesmolten waszegel etc.
schade
Alle schade die niet door natuurlijke afbraak is toegebracht versnelt de gang naar totale vernietiging. Zo zal bijvoorbeeld oorlogsschade het hele stadium van immateriële schade overslaan en direct in de fase van materiële schade gaan zitten en van daaruit langs de langzame weg van natuurlijke afbraak overgaan in totale vernietiging. Schimmelschade daarentegen zal betrekkelijk snel via immateriële schade overgaan in totale vernietiging. MATE
VAN
BESCHADIGING
— Hiermee wordt bedoeld de schade veroorzaakt aan een document door het als
Nu er een beschrijving van de aard van de beschadiging is, zou het wenselijk zijn om ook een beschrijving van de mate van beschadiging c.q. aantasting te hebben. Als in een restauratierapport wordt vermeld dat een archiefstuk is beschadigd door een
[314]
[315]
V erbruiksschade
granaatscherf, welke mate van beschadiging moet men zich dan voorstellen? Vrijwel iedere restaurator zal een eigen interpretatie van de toegebrachte schade geven. Het is mogelijk dat het betreffende deel zeer zwaar of zeer licht was beschadigd. Ook kan de mogelijkheid zich voordoen dat een gedeelte zwaar en een ander gedeelte licht of helemaal niet was aangetast. Om misverstanden te voorkomen en een betere indruk van de toegebrachte schade te verkrijgen, heb ik de mate van beschadiging c.q. aantasting verdeeld in 7 kwalificaties. Kwalificatie van de schade 1 = vernietigd 2 = zeer zwaar, zeer sterk 3 = zwaar, sterk 4 = matig 5 = licht 6 = zeer licht 7 = onaangetast
Zoals te zien zijn de percentages gebonden aan de kwalificaties van de schade. Het is nu mogelijk, bijvoorbeeld bij inventarisatie van een archief, elk document een cijfer te geven van 1 tot 7, waarbij het cijfer 1 vernietiging van het document inhoudt, terwijl het cijfer 7 een onaangetast document laat zien. Er zou dan een overzicht komen van de materiële toestand van een archief. VERSLAGLEGGING
= 70= 40= 20= 5= 0-
100% 100% 70% 40% 20% 5% 0%
VAN DE
SCHADE
Materiële schade De schade is nu samengevat in een getal. Hiermee is het mogelijk om overzichtelijke grafieken te maken waardoor een visuele indruk van de toegebrachte schade wordt verkregen. Onderstaande grafiek laat een boek van 240 pagina's zien dat is aangetast door "oorlogsschade'.
1 100 m a t e v a n
90 vernietigd
80
,m a
70
zeer zwaar
60b e s c h a d
t e V
a n
50zwaar
40-
b c s C
h
30 matig
a d i
20H
g licht
10 5-
zeer lic ht
0
onbeschadigd
i
n
•
48
72
96
120
144
aantal pagina's
316
[317]
168
192
216
240
Duidelijk is af te lezen welke pagina's zijn beschadigd en in welke mate. Pagina's 1 - 52 zeer zwaar „ 53-117 zwaar 118-147 matig 148-170 licht 171 - 178 zeer licht 179-189 onbeschadigd 180-194 zeer licht 195 - 212 licht 213-240 matig Pagina 180 ontbreekt De grafiek laat de mate, niet de aard, van de beschadiging zien van het gehele boek. Bijvoorbeeld, de pagina's 1 - 52 zijn "zeer zwaar" beschadigd. Om een duidelijk beeld van de aard van beschadiging aan de afzonderlijke pagina's te verkrijgen is het noodzakelijk de oppervlakte in beeld te brengen. Daar de beschadiging aan boeken zich meestal voortplant naar de volgende pagina's, is van het gedeelte met de "zeer zware schade", de pagina's 1 - 52, pagina 26 genomen om de schade uit te tekenen. Op deze manier krijgt men de gemiddelde schade te zien. Alleen de hoofdscheuren worden uitgetekend, deze scheuren worden gezien als een lijn van 1 cm breedte.
Als men van elke kwalificatie, in dit geval 9, de gemiddelde oppervlakte beschadiging intekent, krijgt men een zeer goede indruk van de aard en mate van beschadiging, niet alleen van het boek, maar ook van de afzonderlijke pagina's. Charters, kaarten, prenten, losse stukken, zelfs de band van het boek kan op deze manier in kaart gebracht worden. Om het geheel overzichtelijk te houden moeten de formaten afgebeeld worden in een vierkant van 1 0 x 1 0 cm, alle voorkomende formaten kunnen hierin worden samengevat door de lengte en breedte in 10 porties te verdelen. Door hiervoor millimeterpapier te gebruiken is de schade vrij gemakkelijk in te tekenen. Dit vierkant heeft 100 vakjes van 1 cm 2 , dus 1 vakje is 1 %. Het is nu eenvoudig vast te stellen dat van de afgebeelde pagina ± 36% is vernietigd. Door alle beschadigde vakjes te tellen blijkt dat 75% van de afgebeelde pagina is aangetast, wat ook blijkt uit de lijn met procenten naast het vierkant. Diezelfde lijn geeft ook aan dat de betreffende pagina met de term "zeer zwaar beschadigd" moet worden aangeduid.
Immateriële schade De immateriële schade is vaak, niet altijd, zichtbaar door een verkleuring van het materiaal waaruit het document bestaat. Deze verkleuring is het afbraakproduct van dit materiaal. Ook de aantasting door bacteriën en schimmels is, voor zover deze aantasting zich nog in de immateriële fase van de beschadiging bevindt, vaak zichtbaar door verkleuringen. Deze verkleuringen zijn moeilijk te meten omreden dat men geen uitgangspunt heeft, een document kan heel goed bestaan uit een van oorsprong gekleurd materiaal. Wel kan microscopisch onderzoek aantonen in welke mate de papiervezel is afgebroken of in welke mate het perkament door schimmel is aangetast. De restaurator zal in deze gevallen zelf de mate van aantasting, afgaande op zijn visuele waarneming en zijn ervaring, vast moeten stellen. Een nadeel van deze methode is dat de grenzen van aantasting dan minder scherp zijn.
Zuurgraad Een andere vorm van immateriële schade is de aantasting door zuren. Deze aantasting is zeer sluimerend en zo op het oog niet waar te nemen. Met behulp van een p H meter is de aantasting evenwel exact te meten. Om de zuurgraad van het boek weer te geven en de mate van aantasting aan te duiden zijn de p H waarden weer verdeeld in 7 kwalificaties. PH 13 10 8 6 4 1 0
hoofdscheuren verdwenen fragmenten [318]
waai •de 14 = 13 = 10 = 8 = 6 = 4 = 1 =
kwalificatie zeer sterk alkalisch sterk alkalisch zwak alkalisch neutraal zwak zuur sterk zuur zeer sterk zuur [319]
— 14
stelling en belichting van de archivalia alsmede het klimaat en milieu waarin de archivalia zullen gaan verkeren.
zeer sterk alkalisch
13 12
sterk alkalisch
11 10 p H w
9-
zwak alkalisch
87-
a i
neutrale zone
6zwak zuur
3sterk zuur
2I—00
Bacteriologische
schade
— Zorg dragen voor een juist klimaat in de depots. — Controle op inkomend archief. — Systematische controle op aanwezig archief. Bergingsschade
54-
JE
Wat de afzonderlijke schadegevallen betreft volgen hierna enkele wenken om deze schaden zo gering mogelijk te laten voorkomen.
zeer sterk zuur 24 3 )
48
72
%
120
144
168
192
l
216
240
aantal pagina's fc-J
In vorenstaande grafiek is hetzelfde boek met "oorlogsschade" afgebeeld Zoals de curve laat zien zijn de pagina's 1 - 30 "zwak alkalisch". De rest van het boek bevindt zich binnen de neutrale zone. De algehele indruk is, wat de pH waarde betreft dat het boek 'neutraal" is. HET VOORKOMEN
VAN
SCHADE
Alhoewel ik me er zeer wel van bewust ben dat het voorkomen van schade op de eerste plaats moet komen, wil ik hierover tot slot nog enkele opmerkingen maken. Om schade in het algemeen te voorkomen of te beperken is het nodig oma. Eisen te stellen aan de archiefvormende instanties wat betreft het materiaal waaruit een archief zal gaan bestaan. b. De archiefvormende instanties te instrueren en adviseren in conserveringstechnieken (o.a. bewaring en berging van de reeds gevormde archivalia) c. Eisen te stellen aan de archiefbeherende instellingen wat betreft transport bewaring, berging, (systemen en materialen) en raadpleging van de archivalia ' d. Eisen te stellen aan de instellingen en personen die archivalia tijdelijk in bruikleen ontvangen (bijvoorbeeld voor tentoonstellingen) voor wat betreft transport, op[320]
— Verbetering van de bergingssystemen. — Inrichting van en opstelling in de depots. Brandschade — Brandwerende constructie van het gebouw. — Automatische brandmeldende voorzieningen treffen. — Actieve brandpreventie. Chemische — — — —
schade
Gebruik van de juiste materialen. Goede verslaglegging van de restauratie. Gedegen opleiding van restauratoren. Voorlichting aan archiefvormende instanties, archiefpersoneel en archiefgebruibruikers.
Gebruiksschade — Voorlichting aan archief personeel. — Voorlichting van en controle op archiefvormende instanties en archiefgebruikers. Insectenschade — Zorg dragen voor een juist klimaat in de depots. — Controle op inkomend archief. — Systematische controle op aanwezig archief. Lichtschade — Lichtwerende constructie van de depots. — Verlichting in de depots. — Voorlichting aan archiefpersoneel en archiefvormende instanties. Mechanische
schade
— Degelijke constructie van het gebouw. — Inrichting van en opstelling in depots. — Voorlichting aan archiefpersoneel. — Controle op archiefgebruikers. Milieuschade — Zorg dragen voor een juist klimaat in de depots. [321]
— Verontreiniging voorkomende voorzieningen treffen. — Voortdurende reiniging van de lucht.
Onderwijs en archieven
O ngedierte nschade — Preventieve maatregelen treffen. — Eventueel bouwkundige veranderingen aanbrengen. Oorlogsschade — Bij de constructie van depot rekening houden met oorlogsomstandigheden. — Plan opmaken voor evacuatie van archivalia. Restauratieschade — Gedegen opleiding van restauratoren. — Goede verslaglegging van de restauratie. — Voordurende controle op de te gebruiken materialen.
Openbaarheid Sinds 1918 is de openbaarheid van de overheidsarchieven tot wet verheven. Deze openbaarheid heeft tientallen jaren niet zo heel veel te betekenen gehad. De reden was dat weinig of niets gedaan werd om een breed en geschakeerd publiek van deze openbaarheid te laten profiteren. Bovendien was er de moeilijkheid dat onvoldoende toegankelijk gemaakte archieven — van vele ontbraken inventarissen — in de praktijk niet echt openbaar waren. Toch is aan het toegankelijk maken door inventariseren en indiceren met grote energie gewerkt. Maar voor de Tweede Wereldoorlog betekende een toenemende toegankelijkheid van de archieven niet een evenredige groei van het aantal bezoekers. Deze kwamen op een wettelijke proclamatie van openbaarheid en op de beschikbaarheid van velerlei vindmiddelen niet af, althans niet voor zover het anderen betrof dan vakhistorici en genealogisch geïnteresseerden, twee categorieën die hun weg naar de archieven altijd al hadden weten te vinden.
Schim melschade — Zorg dragen voor een juist klimaat in de depots. — Controle op inkomend archief. — Systematische controle op aanwezig archief. Temperatuurschade — Brandwerende constructie van het gebouw. — Automatische brandmeldende voorzieningen treffen. — Actieve brandpreventie. — Voorlichting aan archiefpersoneel en archiefgebruikers. — Begeleiding bij tentoonstellingen, Verbruiksschade — Deze vorm van schade treedt nu vrijwel niet meer op sinds de invoering van de archiefwet. Vochtschade — Zorg dragen voor een goed klimaat in de depots. — Vochtwerende constructie van het gebouw.
Een nieuw publiek Toch werd er na de oorlog een nieuw publiek aangetrokken. Dit gebeurde door het organiseren van tentoonstellingen, waarbij behalve archivalia vooral materiaal uit de verzamelingen van de topografisch-historische atlassen, die naar hun aard evenzeer in de rijks- en gemeentelijke archiefbewaarplaatsen thuis horen, de trekpleister vormde. Afgezien van het feit, dat in de ambtelijke begeleiding van de bezoekers op de studiezalen altijd al een educatief element aanwezig was, werd hier toch een nieuw specifiek terrein van educatief functioneren betreden. Het werd een dwingende eis het veel tijd vergende voorbereidingswerk gehonoreerd te zien in voldoende grote bezoekersaantallen. Groepen tentoonstellingsbezoekers werden aangetrokken en . . . rondgeleid. De archieven waren op de educatieve toer gegaan en een terug bleek niet meer mogelijk.
J. R. Sterken, Restaurator Rijksarchief in Gelderland, Arnhem. SUMMARY Damage to archival documents The author has tried to establish a standerd for the description of damage which may occur to archival documents. For this purpose first all principal causes of damage which have proved possible so far have been listed. The extent of the damage has been expressed in percentages. The author has developed a system of seven categories. The damage done to all kinds of documents — books, bindings, parchments, prints or maps — has been visualized bij means of graphs. Finally, some suggestions have been made for the prevention of damage to archival documents in the future.
Een nieuwe taak In zijn beschrijving — uit 1964 — van de taak van de gemeente-archivaris, die wat ons betreft niet wezenlijk zo veel verschilt van die van een rijksarchivaris, stelde drs. R. A. D. Renting de administratieve taak als primair, de wetenschappelijke taak als secundair en de educatieve taak als tertiair. Waar het hier eigenlijk gaat over de taken van een hele dienst belichaamd in de overkoepelende functionaris, is het interessant te zien hoe in dit artikel, ook blijkens de eraan toegemeten ruimte, mede naar
[322]
[323]
•1—fMIB
RHHB
• H U k i
aanleiding van op 22 en 23 oktober 1963 tijdens de studiedagen van de VAN geventileerde opinies, voor het eerst het eminente belang van de educatieve taak van de archieven naar voren wordt gebracht. De definiëring van het doel van het educatieve werk in dit artikel is overigens nogal beperkend; zij luidt: 'om het archief als culturele instelling bij een groter publiek meer bekend en meer populair te maken, om een groter publiek meer inzicht te geven in de waarde en het werk van de archivaris' (N.A.B. LXIX, pp. 183-191). Het is duidelijk dat in deze omschrijving het belang van het archief wezen voorop staat en tot algeheel uitgangspunt is genomen. Grotere bekendheid bij het publiek, meer aan de weg timmeren van tot dan toe in schemerduister opererende archivarissen, dit alles moest bijdragen tot een nieuwe aandacht voor in verkommering en bestuurlijke vergetelheid wegkwijnende archieven. Het nieuwe woord 'archiefdienst' heeft aan de hier beoogde emancipatie eveneens een aandeel moeten leveren. Educatie was echter hét grote toverwoord. De gemeentearchivaris van Rotterdam heeft in genoemd artikel het bestaan of niet-bestaan van educatief werk in de archieven afhankelijk gesteld van het aantrekken van 'public-relations officers' of docenten. Dit wettigt de conclusie dat de schrijver toch kennelijk aan meer gedacht heeft dan alleen aan het 'verkopen' van de archieven door een paar vlotte jongens. Toch bleek in de tien jaar volgend op de door Renting uitgezette koers de praktijk van het educatieve werk voor het overgrote deel in de sfeer van 'public-relations' en 'archief-promotion' te zijn blijven hangen. Aparte, full-time opererende functionarissen waren dan ook nog nergens aangesteld. Uit een door mr. F. C. J. Ketelaar uitgewerkte enquête van 1974 bleek het volgende: 'De inhoud van de eigenlijke archiefbezoeken is meestal een oriëntatie over taak en inhoud van het archief, vaak gecombineerd met een demonstratie van archiefmateriaal.' (Rapport: 'Archieven en Onderwijs', in Kleio XV, okt. 1974). De tweede kenmerkende uitspraak van dit rapport was: Tn het algemeen stimuleert het archiefwezen bezoeken van schoolklassen en groepen studenten niet. De reden is veelal gebrek aan outillage en mankracht'. Deze constateringen geven kernachtig de beperkingen aan, zoals die bij het educatieve werk in de archieven tot voor kort als dwingend werden ondervonden.
1975'). Hierin wordt het educatief werk omschreven als 'die aktiviteiten van de Gemeentelijke Archiefdienst die pogen belangstelling te wekken voor en te leren werken met de inhoud van het Gemeentearchief (archieven en verzamelingen), alsmede het overdragen van de specifieke kennis van de archiefmedewerkers op het gebied van Rotterdam en zijn geschiedenis aan een groter publiek'. Toch komt in het punt van de kennisoverdracht door een team, dat zich vanuit een bepaalde deskundigheid met educatief werk bezig houdt, een nieuwe en omvangrijker taak in zicht. Het is van belang dat het archiefwezen zich realiseert dat er doelbewuster en op meer manieren educatie bedreven kan worden, dan tot op heden is gebeurd. En wel door gerichter dan tevoren te trachten antwoorden te geven op specifieke behoeften die buiten de archiefwereld leven, tot nog toe onvoldoende zijn onderkend, maar niettemin reëel op haar afkomen. Alleen hierdoor zal de maatschappelijke relevantie van de archieven optimaal tot expressie komen. In het complex grote en kleine wensen en verwachtingen, die door een efficiënt functionerende archiefdienst bevredigd dienen te worden, en die zich door het luisteren naar anderen laten opsporen, is er een hoofdmoment waar de educatieve inspanningen in toenemende mate op gericht zouden moeten worden. Dit is de vraagstelling die op de archieven afkomt door de vernieuwing van de didaktische en methodologische opzet van het onderwijs, in het bijzonder voor zover deze de vakgebieden geschiedenis, aardrijkskunde en cultuur- en maatschappijleer betreft.
Achterhaald uitgangspunt Waar het op aan komt is derhalve het opheffen van deze gebreken. Het is echter zeer de vraag of daar iets van zal komen, zolang men zich bij de formulering van de doelstelling van het educatieve werk te bekrompen blijft baseren op behoeften die primair bij het archiefwezen leven. Deze behoeften lijken voorshands niet veel verder te gaan dan het voor een eerste keer over de archiefdrempel helpen van een tot dan toe onbereikt publiek, waarna dit individueel en op eigen gelegenheid van de pas ontdekte zegeningen der archieven gebruik kan gaan maken. Deze doelstelling vigeert ook nog in een overigens waardevol rapport van P. Ratsma uit 1975: Het edukatieve werk van de Gemeentelijke Archiefdienst Rotterdam (bijlage 3 van het "Verslag Gemeentelijke Archiefdienst van Rotterdam over het jaar
Een les van de musea Het is een vergelijkbare vraagstelling als zich reeds eerder in volle sterkte ten aanzien van de museale wereld heeft baan gebroken. Hoewel in de archieven het verschijnsel 'educatieve dienst' nog lang niet die vlucht genomen heeft als in de musea, is toch ook hier de aandrang om meer met de beheerde archieven en verzamelingen te doen niet meer te onderdrukken. Het proces dat ertoe leidt de archiefbewaarplaatsen toegankelijk te maken voor een groter publiek van niet-deskundige bezoekers, hoezeer het de bestaande capaciteit ook belast, is in volle gang. Gaat het er nu om de musea na te doen? Neen, het educatieve werk van de archieven kan niet op identieke wijze als in de musea worden bedreven. Daarvoor zijn er naast bepaalde overeenkomsten te veel principiële verschillen tussen deze instellingen. Waar de Rotterdamse wethouder J. Riezenkamp echter in zijn nota 'Educatieve functie van de Rotterdamse musea' (1976) stelt dat de educatieve afdelingen bij uitstek publieksafdelingen dienen te zijn, die kwalitatief en kwantitatief sterker moeten worden, dan kan dit streven zonder meer op het archiefwezen worden betrokken. Inderdaad is er een vele malen groter publiek dat van de archieven en documentaire verzamelingen zou kunnen profiteren als het de weg naar de archiefbewaarplaatsen maar had leren kennen. Dit eist een andere aanpak van het educatieve werk, dat eigenlijk niet meer zou mogen volstaan met rondleidingen te verzorgen en met het laten zien van mooie archiefstukken, wat blijkens het bovengenoemde rapport Ketelaar (p. 2) tot 1974 toe de hoofdzaak van de educatieve werk in de archieven uitmaakte. De opvattting dat de eerste ontmoeting met een culturele instelling zoals een
[324]
[325]
museum voor de bezoeker een inspirerende belevenis moet zijn, geldt ook voor archieven. Alleen dan zal het tot een voortgezet gebruik van archieven en collecties komen. Dit impliceert dat de educatieve taak met élan en met visie en op een creatieve wijze moet worden aangepakt. De door Riezenkamp voor de musea gewezen richting zou dan ook door de archieven ingeslagen dienen te worden, om het educatieve werk werkelijk tot een integrerend en waardevol bestanddeel van de totale archieftaak te doen uitgroeien. Een belangrijke alinea uit de genoemde nota geeft de reden, waarom Riezenkamp het onderwijs (met het vormingswerk) als de voornaamste doelgroep van het educatieve werk in de musea beschouwt: 'De grootste kans op een blijvende ervaring lijkt mij eerder aanwezig indien de confrontatie gericht en volgens plan gebeurt, aangepast aan de ervaringswereld van de bezoeker, ingepast in een leerprogramma dat op dat moment voor hem actueel is, of wellicht juist daarmee in conflict, maar dat alles in elk geval doelbewust.'
zal niet geheel mogen ontbreken, maar het in handen geven ervan aan scholieren zal zeer beperkt moeten blijven. In tegenstelling tot getypte transcripties kan men van foto's of fotocopieën van documenten een heel authentieke indruk opdoen. Behalve uitzonderingen eist archiefmateriaal doorgaans een langduriger en diepgaander confrontatie met de bezoeker voordat het zijn behoeften aan kennis, ontroering, inzicht en schoonheid zal kunnen bevredigen. Deze ervaring echter zal er wanneer de confrontatie goed verloopt des te boeiender en indrukwekkender om zijn. Daarom is een goed voorbereide en terdege afgewogen aanpak van de educatieve presentatie vereist. Wat voor de museale sfeer geldt, geldt ook voor de archieven, dat optimaal resultaat alleen te verwachten is, als de confrontatie ingepast is in een leerprogramma, dat op dat moment voor de bezoeker actueel is. Dit lijkt alleen te verwezenlijken als er een goed en geregeld contact is van de educatieve medewerkers in de archieven met docenten van de diverse onderwijssectoren.
Tentoonstellingen niet alleen-zaligmakend Het is onvermijdelijk dat ook de archieven hun publiek, in meerdere mate dan tot nog toe gebeurt, in de sector 'onderwijs' zullen gaan zoeken. Hierdoor lijkt een groter publiek bereikt — en gediend — te kunnen worden. Dit neemt niet weg dat de archieven bepaald tot een andere manier van educatief-functioneren zullen moeten komen dan de musea. Wat samenwerking met deze instellingen natuurlijk niet hoeft uit te sluiten. Een wezenlijk onderscheid tussen beide soorten instellingen is dat in de musea primair dingen tijdelijk of permanent tentoongesteld zijn, dat is in de archieven niet het geval. Deze geëxposeerde objecten doen door hun realiteitskarakter of door hun aard van naar-realiteiten-verwijzende voorstellingen in zekere zin een direct appèl op elke waarnemer. De taak van de educatieve dienst van een museum is dan ook primair om een confrontatie te bewerkstelligen tussen geëxposeerde realia en bezoekersgroepen, welke kunnen verschillen naar leeftijd, ontwikkeling en bevattingsvermogen.
De sector onderwijs Omdat de praktijk leert dat er voorshands slechts een beperkte mogelijkheid is om groepen educatief te begeleiden, is het weinig zinvol om alle sectoren van het onderwijs in gelijke mate naar de archieven toe te halen. Gezien de moeilijkheden om te komen tot werkelijk zinvol gebruik van archiefmateriaal, zal het geboden zijn zich bij het samenstellen en aanbieden van educatieve programma's te richten op de meest voor de hand liggende doelgroepen. Dit houdt in dat groepen, waarvan verwacht kan worden dat ze minder zinnig bij het educatief functioneren kunnen worden betrokken, geweerd worden. In dit verband is de vraag op zijn plaats: of, zoals het blijkens de genoemde enquête uit 1974 het geval was, er voornamelijk op aanvraag moet worden gewerkt, of dat er meer actief wervend moet worden opgetreden? Afwachten totdat door de buitenwacht spontaan de hulp van het archief wordt ingeroepen betekent: minder druk bezoek, maar wel incidenteel veel voorbereidend werk in verband met zeer specifieke vraagstellingen. 'Wervend' impliceert dat voor diverse categorieën programma's worden gereed gemaakt, die in folders of via de pers aangeboden worden aan de potentiële clientele. De onderwijssectoren zijn via leraren en instituten eenvoudig te bereiken. Een wat gechargeerde exclamatie van de heer Struick: 'Wij kunnen kiezen tussen adverteren en ondergaan', laat er geen twijfel over bestaan, dat hij actieve werving prefereert boven gelaten afwachten. Dit is een juist standpunt, maar heeft natuurlijk zijn consequenties in de personele sfeer. Educatief werk als een vulkarwei van overigens met andere zaken belaste archiefambtenaren hoort hiermee wel tot het verleden. Minstens één vrijgestelde per klein of middelgroot archief zal zich met dit werk moeten gaan bezighouden, terwijl de grote archiefdiensten teams moeten samenstellen om de bij wervend opereren te verwachten response het hoofd te kunnen bieden. In een dergelijk team zullen één of meer full-time educatieve medewerkers moeten samenwerken met diverse incidenteel in te schakelen overige archiefambtenaren.
Het materiaal waar de archieven over beschikken is in het algemeen gesproken weerbarstiger. Archiefstukken geven hun inhoud (geheim, betekenis, waarde) vaak minder gemakkelijk prijs dan museumstukken, waaraan doorgaans op het eerste gezicht al van alles te beleven valt. Er is in de archieven ook geen permanente expositie. Zelfs waar het om visuele en om andere kwaliteiten aantrekkelijke stukken gaat, zal men daarmee toch niet gauw een permanente tentoonstelling inrichteh. Dan kan namelijk het behoud van de aldus overvloedig aan licht blootgestelde stukken niet voor lang gegarandeerd worden. En dat is een optreden strijdig met de allereerste taak van de archivaris: het in goede en geordende staat bewaren van net aan hem toevertrouwde. Een permanente tentoonstelling ten dienste van het educatieve werk is weliswaar niet helemaal uitgesloten, maar zal zich ongetwijfeld moeten behelpen met facsimile's, reproducties enz. Zo adviseert de gemeentearchivaris van Utrecht, dr. J. E. A. L. Struick (in: 'Bouwen voor bezoekers'; N.A.B. LXXXI, 1977 p. 441) een opstelling te maken met foto's van hoogtepunten uit het eigen archiefbezit. Toch, waar het gaat om de confrontatie met een stuk in archiefmateriaal gestold verleden,' zal 'echt' altijd beter blijken te zijn dan 'namaak'. Het laten bekijken van originelen [326]
Basisonderwijs Voor de verdere ontplooiing van het educatieve werk in de archieven is vereist dat [327]
wordt ingespeeld op de behoeften van het onderwijs. Hier moet men er echter goed voor oppassen om niet in het wilde weg aan de gang te gaan, maar prioriteiten te stellen die gezien de beperkte educatieve capaciteit hard nodig zijn. Dit betekent onder meer dat aan de confrontatie met het basisonderwijs niet de hoogste prioriteit mag worden gegeven. Te zeggen dat het archiefwezen aan het basisonderwijs geen boodschap heeft, is onjuist. Het ingaan op de behoeften van deze sector betekent echter niet, dat groepen leerlingen van deze schoolsoort ook daadwerkelijk in de heilige hallen' van de archieven binnengeleid moeten worden Het is waar dat in de taakstelling van het nieuwe basisonderwijs aanknopingspunten te vinden zijn voor een functioneren van de educatieve diensten van de archieven ten bate van deze sector. De taak 'de cultuurpatronen uit het verleden, voor zover ze waardevol zijn voor het heden, door te geven aan de nieuwe generaties', zal het basisonderwijs niet kunnen uitvoeren zonder dat verleden meer dan oppervlakkig in he leerproces te betrekken (volgens drs. Th. Hadderingh in Kleio XVIII, 1977 p 208). Waar het zo is dat oriënterend onderwijs vanzelfsprekend niet kan uitgaan van de onderwerpen die 'vakken' uit de volwassenenwereld aanreiken, daarentegen uit moet gaan van de onderwerpen die in de leef- en belevingswereld van het kind zelf aan de orde zijn, zijn hier zeker mogelijkheden aanwezig die tot educatieve bemoeiingen van de archieven aanleiding zouden kunnen geven. Materiaal voor heemkunde Ze zullen zich het beste kunnen bepalen tot het verschaffen van heemkundig materiaal. Men moet het er bij voorkeur niet op aan sturen dat basisschoolklassen de lessen in deze materie ook in het archief ontvangen. Beter is het de leverantie van informât* en materiaal via de onderwijzers of via studenten van de pedagogische academies te laten geschieden. eisene Vragen betreffende heemkunde, waarin de educatieve diensten zullen moeten voorzien, zijn onder meer: - die naar eenvoudige kant en klare documentatie over de belangrijkste gebouwen personen en instellingen uit eigen stad of dorp; gedrukt op kaarten kan dergelijke' informatie in de documentatiecentra van de scholen worden opgenomen- naar een kort en begrijpelijk overzicht van de geschiedenis van stad of dorp- naar audio-visueel materiaal met historische informatie; volledige dia- (gelûids?) series over wijken, kerken, het raadhuis enz., die door de scholen geleend kunnen worden (eventueel) met begeleidend tekstboekje- of naar diaseries die, met behulp van het ten archieve aanwezige materiaal door k L n t t o l n
erWijZer eefSt Z d f Samen§CSteld
"
s T e n f t g u r l n ; " " " ' *"*
~
s n c a ho r ien 0 ; t0materiaal " * *
^
'
gelee
"d - * > „ "-eten
— naar mapjes met repro's van documenten en afbeeldingen aangaande de geschiedenis van bepaalde gebouwen, personen, straten, instellingen enz.; — naar (eventueel in samenwerking met studenten van de pedagogische academies) ontworpen stadswandelingen met verschillende scholen als startpunt, waarbij door middel van opdrachten het heem wordt verkend. Voortgezet onderwijs Het in originele of gereproduceerde vorm in handen geven van het eigenlijke archiefmateriaal is ten aanzien van basisscholen geen eerste vereiste, daarom lijkt het juister de beperkte mogelijkheid om groepen ook daadwerkelijk te ontvangen te beperken tot die sectoren van het voortgezet onderwijs, waarbij van de gedane moeite een optimaal resultaat kan worden verwacht. In Rotterdam is gebleken (zie Jaarverslag Gemeentearchief 1977) dat dit groepen waren van MAVO 3e klas en hoger, HAVO 3e klas en hoger, VWO 3e klas en hoger en pedagogische academies. Het ligt voor de hand dat pedagogische academies de bijzondere aandacht van de educatieve medewerkers verdienen. De daar gevormde onderwijzers zullen de, gelukkig door didaktici zeer aangeprezen, heemkunde aan de man moeten brengen. 'Voordat heemkundige lessen (kunnen) v/orden gegeven is zelfstandige bestudering of in teamverband met gebruikmaking van bronnen (het archief) noodzakelijk' (J. E. Brouwer in: Kleio XVIII, 1977, p. 245). Voor een dergelijke studie zal het archief ruimschoots de gelegenheid dienen te scheppen en allerlei faciliteiten als handreiking moeten bedenken. De aard van de bezoeken kan voor wat de sector voortgezet onderwijs betreft uiteenlopen. Het Gemeentearchief in Rotterdam onderscheidt de volgende categorieën: — kennismakingsbezoeken; — scriptie-werkbezoeken; — speciale onderwerpbezoeken (d.w.z. dat ze op grond van een gerichte vraagstelling afzonderlijk zijn voorbereid); — voordrachten binnen- en buitenshuis; — diavertoningsbezoeken (betreft speciale in het archief vervaardigde dia-geluidsseries); — filmvertoningsbezoeken (tot programma's gemonteerde oude films, b.v. uit de Tweede Wereldoorlog).
™" P l a a t s e l i * e ^ b o u w e n , gebeurtenis-
^
tOp0grafischhist
- - h e atlassen voor expositie op de
~ ";, a r k p g i e r e p r 0 d u c e e r d |^caartmateriaal uit opeenvolgende perioden, waarop de ontwikkeling van een stedelijk of landelijk gebied is na te gaan; [328]
Scripties maken Op het vrij nieuwe verschijnsel, dat leerlingen van het voortgezet onderwijs individueel of klassikaal een beroep doen op materiaal uit de archieven en begeleiding door educatieve werkers, zal door de archiefwereld zeer positief dienen te worden gereageerd. De nieuwe visie op inhoud en didaktiek van het vak geschiedenis, zoals die [329]
Mmw^MiiMMM—i•
vanuit het onderwijs ontwikkeld is, waarbij aan regionale en locale geschiedbeoefening bijzondere, vormende waarde wordt toegekend, daagt in niet geringe mate ook de archieven uit. Hier zullen educatieve diensten er niet langer omheen kunnen dat ze materialen uit de aanwezige rijke collecties zodanig schiften en presenteren dat hiermee meer dan door het leren van de traditionele leerstof het historisch denken geoefend kan worden, bovendien de omgang met taal in velerlei vormen wordt bevorderd, als ook het zelfstandig oplossen van problemen en het overzien van min of meer omvangrijke hoeveelheden informatie wordt gestimuleerd. AI zestig jaar is het beschikbaar stellen van archiefstukken aan het publiek een door de wet opgelegde taak van de archivaris. Het toegankelijk maken van de archieven door inventariseren, indiceren etc. betekent dat een effectieve beschikbaarheid wordt bereikt, die aanvankelijk ontbrak. Openbaarheid is zonder toegankelijkheid nu eenmaal een dode letter. De in het voortgezet onderwijs aanwezige doelgroep komt echter thans nog niet tot een zinvol archiefgebruik, en wel omdat de veelheid van materiaal door de aanwezige vindmiddelen onvoldoende wordt ingeperkt. Natuurlijk kan men stellen dat de tot keuzen dwingende veelheid het probleem is van elke onderzoeker, die daarvoor maar zelf een oplossing moet zien te vinden, omdat de archivaris toch niet zelf het onderzoek voor de archiefgebruiker kan gaan uitvoeren. Deze bewering moge in haar algemeenheid juist zijn, maar zou niet van toepassing moeten worden verklaard ten aanzien van de grote groep potentiële, zeer gemotiveerde archiefgebruikers die in het voortgezet onderwijs gevonden kan worden. Wat voor deze categorie in aansluiting op de reeds bereikte toegankelijkheid van de archieven nog gerealiseerd zou moeten worden is een selectie van het materiaal, een aanvulling met (fragmenten) literatuur en met literatuurverwijzingen (met exacte plaatsaanduidingen, zodat niet door rijstebrijbergen van woorden heengeworsteld behoeft te worden), en een aangeven van een zekere ordening c.q. indeling. Hierdoor dient de mogelijkheid geschapen te worden dat klassen met groepsgewijze of individuele onderzoekjes bezig zijn, waarbij het er niet zozeer om gaat één of ander historisch probleem tot een oplossing te brengen, maar bepaald meer om een hoeveelheid gegevens bijeen te speuren als bouwstoffen voor een langer of korter historisch opstel dat eventueel als een werkstuk voor het examen kan gelden. Er zou een principiële discussie kunnen ontbranden of het wel tot de taak van een archiefdienst gerekend kan worden om archiefmateriaal te schiften, te ordenen, te copiëren, aan te vullen met literatuur en literatuurverwijzingen en dit alles beschikbaar te stellen aan het genoemde jeugdige publiek. Moet dit door archiefmensen gedaan worden, of is het de taak van de leraren zelf? De ervaring is dat, als leraren het al tot hun taak rekenen op deze wijze actief te zijn, zij al gauw de hulp van archiefmedewerkers menen te moeten inroepen. Wordt hierop positief ingegaan dan ontstaat er doorgaans een goede samenwerking tussen de betreffende leerkracht en de zich op het vlak van de educatie bewegende archiefmedewerker(s). Het geheel op eigen houtje bezig zijn met dit soort zaken houdt men wederzijds niet vol. Dat het archief met betrekking tot de voorbereiding van deze projecten in de regel het leeuwendeel van het werk voor zijn rekening neemt, moge weinig aantrekkelijk lijken, de praktijk wijst uit dat dit het efficiënst is. Het is overigens nooit verloren tijd, die [330;
hieraan besteed wordt, omdat op eenmaal gemaakte scriptie-(of onderzoek)mappen gedurende langere tijd kan worden teruggegrepen. Het archief dat op deze toer gaat beschikt na verloop van tijd over een waardevolle voorraad educatief materiaal, die ergens anders in dezelfde vorm niet bestaat. Men moet er niet naar streven het met betrekking tot bepaalde onderwerpen geselecteerde bronnenmateriaal zodanig te vermenigvuldigen, dat er buiten het archief om over beschikt kan worden. De bezwaren hiertegen zijn: a) Het verlies van de band met de originelen bij het verrichten van het aan het schrijven van de scriptie voorafgaande onderzoek. Het lijkt namelijk zinvol de leerlingen minstens éénmaal de originelen te laten zien, waaraan de door hen te gebruiken copieën ontleend zijn. b) Na eventuele publicatie is het bijwerken van de mappen veel moeilijker te verwezenlijken, c) De literatuurverwijzingen naar vaak buiten de bibliotheek van het archief niet aanwezige literatuur impliceren dat men hiervoor toch naar het archief moet komen. En d) de gecopiëerde literatuur welke ter aanvulling van het bronnenmateriaal in de mappen gedaan wordt, kan niet zondermeer gepubliceerd worden zonder moeilijkheden te krijgen van auteursrechtelijke aard. Daarom is het beter dat de archieven eigen mappen beschikbaar hebben, die nadat ze gedurende een bepaalde periode (bijvoorbeeld van tien weken) bij scriptiewerkbezoeken geraadpleegd zijn, eventueel mee naar huis gegeven kunnen worden onder het consigne dat ze vóór een afgesproken datum teruggebracht moeten worden. De behoefte aan goed materiaal wordt in de sector van het geschiedenisonderwijs gevoeld. J. Brouwer bijvoorbeeld schrijft in Kleio (XVe jaargang, 6/7,1974, p. 561 e.v.) dat bij vele geschiedenisleraren een grote behoefte bestaat aan historisch materiaal. Bij zijn suggesties hoe aan dergelijk materiaal te komen staat het archiefwezen bovenaan: 'Ten eerste is het mogelijk door middel van enig speurwerk dit materiaal te vinden in de archieven'. Als tweede noemt Brouwer de historisch-didaktische literatuur en ten derde het 'door anderen verzameld materiaal' dat te vinden is in 'schoolboeken, methoden en verzamelmappen'. De opsomming die volgt van het in de handel verkrijgbare bronnenmateriaal noemt meer dan tien series van 'bronnenboekjes', 'historische units', 'historische documentatie', 'Jacdaws' en onder welke vlaggen deze gevarieerde historische lading verder nog pleegt scheep te gaan. Het is voor degenen die bronnen uit eigen archief voor het bovengenoemde doel willen gaan selecteren vanwege de aanpak zeker interessant om van enige van deze series kennis te nemen. Het is nog geen algemeen gedeelde mening dat archiefdiensten een taak zouden hebben met betrekking tot het educatief toegankelijk maken van de archieven in de hier bedoelde zin. Het besef dat het een veeleisend werk is, zal er zeker niet toe bijdragen dat iedere archivaris zich deze taakuitbreiding voetstoots zal laten welgevallen. Het lijkt dan ook inderdaad onvermijdelijk dat hiervoor in ieder geval speciale medewerkers worden aangetrokken. De huiver van veel archivarissen, die misschien vooral in de sfeer van de rijksarchieven werken, is wel begrijpelijk maar niet terecht. Inderdaad plegen zij zich voor alles op de fundamentele archieftaken te richten en zaken die zoals het educatieve werk van marginaal belang worden geoordeeld naar een punt in de toekomst op te schuiven. Toch doet deze gedragslijn onwillekeurig [331]
denken aan de baas van een overigens goedbeklante winkel die, omdat hij meent werk genoeg te hebben, niet aan modernisering van zijn zaak of aan vernieuwing van zijn aanbod hoeft te denken. Op het kwade ogenblik dat hij meent daar wel aan toe te zijn zitten zijn klanten bij de concurrentie en kan hij zich laten saneren. Waar hun maatschappelijke relevantie in laatste instantie bepalen zal in welke vorm archiefdiensten in de toekomst zullen functioneren — afhankelijk van de voor hun diverse taken beschikbaar gestelde gelden — is een bijstelling van die taken op grond van wat er aan behoeften onder het publiek leeft een voortdurende eis. Behalve voor de personele sfeer heeft het educatief bezig-zijn ook consequenties voor de ruimtelijke accommodatie. Een klas, die begeleid meet worden, is nu eemaal op een studiezaal niet zo op haar plaats. Een ruimte welke aan de eisen voldoet van een volgens moderne opvattingen ingericht vaklokaal geschiedenis zal zeker tot de standaarduitrusting van de archieven moeten gaan behoren. Een klank- en beeldruimte voor de vertoning van educatieve diaseries, liefst als onderdeel van het hele tentoonstellingsgebeuren, is ook geenszins overbodig. Een aparte filmzaal bewijst al gauw haar nut, maar als het niet anders kan kan ook het genoemde vaklokaal voor filmvoorstellingen geschikt gemaakt worden.
by the didactic and methodological renewal of instruction, especially in history, geography and sociology. It is inevitable that archives find their public increasingly in the sector of education as museums do. A more active approach of schoolclasses is preferable to the somewhat passive attitude of today. The employment of specialized professional educational workers is desirable. Tasks in relation to the elementary schools are enumerated. The limited possibilities of receiving classes urges the archives to concentrate on secondary schools. Special attention may be given to the teachers' seminaries. A useful new task of the archives consists in the selection of source-materials for use by secondary school students making their papers.
Relaties met leraren kunnen best op initiatief van de archieven worden aangeknoopt; ook hierin is een wervend beleid mogelijk en afwachten tot men aan de archief poort aanklopt niet geboden. Dat leraren graag bereid zijn met hun klassen te komen, als er inderdaad zinvol gewerkt kan worden met het door het archief aangeboden materiaal, kan veilig worden aangenomen. Door het leveren van materiaal voor scripties, voor lessen bronnenonderzoek, en voor historische projecten in teamverband zal het educatieve werk van de archieven weliswaar een nieuwe, pas hier en daar aarzelend ingeslagen weg opgaan, maar dat daarmee een grote sector van potentiële archiefgebruikers aan zijn trekken komt. ten aanzien van behoeften die al lang leefden, zal niet anders dan winst betekenen voor het archiefwezen in Nederland. A. M. van der Woel.
SUMMARY Education and
Archives
After World War II a new public has been drawn to the archives by organizing exhibitions. In 1964 it was asserted that besides the main tasks in the administrative and in the scientific sphere the archivist also has an educational task. In describing the aim of educational work up till now the interests of the archives themselves have been accentuated. Consequently education in archives had no other character than 'public-relations' and 'archive-promotion'. Archives have te learn that education can be practised in more ways and more purposeful in trying to give answers to specific needs that live outside the archives. Particularly the challenge brought about [332]
Archief
tentoonstelling
In het Rijksarchief van Overijssel, Eikenstraat 20 te Zwolle, is tot 15 februari 1979 de tentoonstelling te zien "400 jaar Staten van Overijssel". De expositie toont de ontwikkeling van de provinciale bestuursvorm door de eeuwen heen door middel van archiefstukken, schilderijen, kunstvoorwerpen en curiosa. Het is vier eeuwen geleden, dat het tot een werkelijke breuk kwam tussen de staten van Overijssel en hun landsheer koning Philips II. De staten gingen toen functioneren als het zelfstandig bestuurslichaam van een onafhankelijke, souvereine provincie Overijssel. Het rijksarchief, dat de stukken van de Overijsselse staten bewaart, herdenkt het gebeuren van 1578 met deze tentoonstelling om op die manier iets van de geschiedenis van de staten aanschouwelijk te maken. Op de tentoonstelling is het boekje "In alle Staten" voor ƒ 19,90 te koop. Daarna is de prijs ƒ 22,50. De toegang tot de expositie is gratis. Het archief is geopend van maandag t / m vrijdag 9—17 uur en zaterdag 9—12.30 uur. [333]
Boekbespreking
De bezwaren die ik tegen dit werkstuk heb zijn van geheel andere aard. Kort gezegd komt het hierop neer: de omvang en de uitvoerigheid van deze inventaris staan in wanverhouding tot de belangrijkheid van het archief. Ik wil hier wat nader op ingaan omdat ik de indruk heb dat dit verschijnsel niet op zichzelf staat. Ook elders zijn symptomen te bespeuren van de buitensporige uitvoerigheid die ik in deze inventaris zo betreur. Indien wij op deze weg doorgaan kunnen we het aantal manjaren dat nodig is om de achterstand in inventariseren weg te werken gerust op honderdduizend stellen. Misschien is deze tendens een reactie op oudere inventarissen waarin bijvoorbeeld een beschrijving als "stukken betreffende de kerk van Loenen, 14221844, 1 pak" de aanwezigheid van allerlei belangrijke stukken over patronaatsrecht, de restauratie van een toren, predikantsbenoemingen of kosterijgoederen verhulde en waarin het niet zelden voorkwam dat in zo'n pak stukken bleken te zitten die er niet in thuis hoorden. Haast, gemakzucht, of onvoldoende inzicht in het belang van dergelijke stukken kunnen hier een rol gespeeld hebben. Maar het is ook gemakzucht wanneer men bij het ineenzetten van de inventaris de volledige tekst van de fiches overneemt en nalaat stukken samen te voegen en samen te beschrijven zo vaak dat mogelijk en wenselijk is. Het is ook gemakzucht om verouderde of voor de gemiddelde bezoeker onbegrijpelijke termen te handhaven zoals hier "momber", "aangestorven", "dading", "erven en goed", "cessie", "lijftucht" en wat niet meer. Het laatste woord krijgt hier ongewild een komisch accent in de beschrijving van nr. 199 waarin we lezen dat in 1628 een echtpaar een "akte van wederzijdse lijftucht" op-
maakt. Het is dringend nodig dat op de archiefschool ook aan deze zaken aandacht wordt besteed opdat een volgende generatie van archiefambtenaren zich bekwaamt in het maken van meer gestroomlijnde inventarissen die ook over twintig jaar nog voor de gemiddelde bezoeker begrijpelijk zullen zijn. Het hier beschreven archief is zeker de moeite waard. Het is het archief van een huis te Vollenhove, bewoond door rooms-katholieke families. We vinden er de gebruikelijke eigendomsbewijzen en familiepapieren, er is enige correspondentie en er zijn wat stukken over een schuilkerk die in het huis is geweest. Er zitten veel oudere stukken in, zoals blijkt uit de regestenlijst van 387 nummers, lopend van het jaar 1262 tot 1577. De omvang wordt in de inleiding niet vermeld, maar zal de drie meter niet te boven gaan. Weliswaar telt de inventaris 1064 nummers, maar delen zijn er nauwelijks en bijna elk stuk kreeg een afzonderlijke beschrijving, dus erg omvangrijk kan dit archief niet zijn. Het is een archief dat vooral voor streekhistorici en genealogen het nodige materiaal zal opleveren. Ik heb de indruk dat de beschrijvingen ook speciaal op deze categorie bezoekers zijn gericht: van de namen die voorkomen in de talrijke transportakten, akten van "approbatie", boedelscheidingen en kwitanties wordt ons er nauwelijks een bespaard. Alleen de brieven komen er vergelijkenderwijs bekaaid af. We krijgen daarvan alleen de naam van de afzender en het jaartal te weten. De beschrijvingen van de — ca. vijf — devotieprentjes zijn daarentegen voorzien van een N.B. waarin de naam van de afgebeelde heilige vermeld wordt. Ik dacht eerst dat dat gedaan was in het belang van eventuele ikonograf isch geïnteresseerde bezoekers, maar dan zouden die namen toch wel in de index zijn opgenomen en dat is niet het geval. De regestenlijst is tot een soort oorkondenboek uitgedijd. Het langste regest, tevens het laatste, beslaat bijna drie bladzijden en geeft de inhoud weer van een akte van scheiding en deling van een nalatenschap. Was deze akte een jaar later verleden of was zij niet op perkament doch op papier geschreven, dan zou zij niet in de regestenlijst zijn opgenomen. Natuurlijk zullen de charters in dit archief voortaan weinig te lijden hebben, want er zullen niet veel mensen zijn die het nog nodig vinden de stukken zelf te raadplegen. Maar is dit nu de weg die wij op moeten om de problemen die vast zitten aan charterberging en aan overvolle studiezalen op te lossen? Erover nadenkend vind ik dat wel een aantrekkelijk idee. Geen gezeur van bezoekers, want die zitten elders in bibliotheken de honderden meters gedrukte inventarissen te bestuderen en vragen maar een doodenkele keer een fotocopie van een stuk aan. En wij maar inventariseren, het werk waar we per slot van rekening voor opgeleid zijn en we worden weer tot de wereldvreemde kamergeleerden van weleer. Maar reëel is het niet. De mankracht ontbreekt om alle archieven op een dergelijke minutieuse manier te beschrijven en grote archieven komen dan helemaal niet meer aan bod. Bovendien schiet men door een dergelijke uitvoerigheid zijn doel voorbij, zeker bij grotere archieven. Een landkaart die even groot is als het land dat in kaart gebracht is, mist zijn functie. Inventariseren is niet alleen de kunst van het exact beschrijven, het is ook de kunst van het weglaten en die kunst is hier te weinig beoefend. E. P. de Booy.
[3341
[335]
A. .1. Mensema, Inventaris van het archief van het huis Oldhagensdorp te Vollenhove 1262-1862. I. Inventaris. II. Regestenlijst en Index Zwolle 1977. XXXV en 443 blz. De twee kloeke delen die ik ter recensie ontving bevatten een op het eerste gezicht voorbeeldig lijkende inventaris, voorzien van alle denkbare hulpmiddelen: inleiding, lijst van bewoners, genealogische tabellen, concordanties, een index en een regestenlijst. Het is een inventaris die de maker veel hoofdbrekens zal hebben gekost en er waren stellig veel puzzles op te lossen als gevolg van de omstandigheid dat het archief al veel lotgevallen en bewerkingen had ondergaan voordat het deze definitieve ordening en beschrijving kreeg. Er is met grote nauwkeurigheid gewerkt en dat er af en toe toch wat lichtvaardig met het herkomstbeginsel is omgesprongen zij de auteur gaarne vergeven.
ii*r;;~T,rto°"M"vm */Mfe "- —« .»e- e„ , , , , e „ „ s e ^ • Ä ^ i S T S S S " - ' ^ - " ~ * van aanverwante families en hei gehe« „ S a a i n n ' " " " ™e' " C h i , a I / a 8 e e r één '"^«rde meter, Met groie zorgvuldigheid is t e l w T " * " " ' " " " ! "« — " « « « arehiefoestanddelen W ^ ^ T ^ ^ T ver,„,„„„di„g af « ' £ & * g'aTe"»? "«*d T ' ' * ' " * " * " « treffende goederen _ hel oer« . . . ~ ' d e p l a a l s ™ S van stukken be« een v e L n ^ i ^ Ä ^ » * * " " » « " • * * inventaris noemen. Maar al he , | i ! T f , ™ s s c h ' e n een juweel van een gr ndSt f richt: de m . c r o s c o p . c h e I w Ü e M i b^ e STc h n j v "n " o*n t " ^ ° ° *> lang van de stukken zodat de Tust v e t , ' S h u ] t hier juist het onbe-
tans dus prec.es dezelfde b e ^ T Ï J T */* ^ " *ls l e g e " d , e v a n h e t hierboven).
h
beter worden s a U ™ ^ T Ï ^ S E ï r
briefdeinhoud weer te geven? f n n Z T
deZe ™ " * 'leb ^ ^ Oldenhagensdorp (zie
"e:
transportakten in dit ^ S T i S t o S " Ï T " ^ ^ zo consequent worden d a t m n de Z T . H f "T' ^ ^ *"* ° ° g het inventariseren op f i c h t u Z o r t l 2 ' "
deze informât, helpt lat ^
I
«
^
r
T
*^
1S h e t n o d l
"* * meo m W
*lk"t
S
^
elke
kwitanti
«e n "iet men b «
e t toch
°
Dat
S mS n o d
°
^
van
* zi* ~
van de inleiding. Maar laten we d arnTsee be H • m V e n t a r i S ° f " * S C h r i j V e n beschri van haar nicht waarin deze h ! J ™ g e n handhaven als: "brief , wetenswaardigheden vertelt" (nr 73) of "brief van zijn neef ' ' hij h e d l ^ e v T v T * * ^ ° — ' * ™ cantie a f w e z l . handigen" (nr 36) Er bestea 1 T * " Z " n b n e f " l e t h e e f t ^nnen over" " ^ brieven walvan ^ S ^ ^ J ^ ^ Z " T «** a n b e V d , n g Verdlent ' ™ a r dat zou dan toch niet moeten gebeuren op de Z t Kortom: de a u t e u f h e ï t bewezen d t K " m a m e r ^ " * " t 0 6 g e P a s t der kunst te beschri ven Ü ï ^ » « * * * • * « volgens de regels - - - o o r d z e t t e n e n e e n i n i S — ^
T
A
^
^
E. P. de Booy. " " ^L/CI/C^H
«
—
-ehr,,™,« van <e a
r
e
^
^
„
T
^
Ä
t
H
t
De uitreiking van de inventaris Van Beresteyn in de examenzaal van het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage op 27 oktober 1977. grote vaardigheid ontwikkeld in het onderscheiden van hoofd- en bijzaken. Zijn inventarissen leest men met een zeker genoegen, onder andere omdat er vaak iets in is te vinden over de activiteiten van een instelling waarvan het archief of verloren is gegaan of nog niet toegankelijk is. Dank zij persoonlijke archieven komt men er dan toch nog wat over te weten. De inleidingen, waarin altijd een levensschets van de hoofdpersoon van het archief gegeven wordt, zijn zeer leesbaar en dat is ook bij deze inventaris het geval. Hoofdpersoon is hier Eltjo Allegondus van Beresteyn. bij velen meer bekend als genealoog dan als politicus, hoewel dit archief bewijst dat hij ook zijn sporen verdiend heeft op ander dan genealogisch gebied. Maar omdat hij genealoog was beheerde hij het familiearchief en breidde dat op allerlei manieren uit, zodat we hier niet alleen te maken hebben met een persoonlijk archief (of "persoonscollectie" zoals Bervoets zoiets noemt) maar met een conglomeraat van familiearchieven, persoonlijke archieven en documentatiemateriaal. Het geheel is interessant, heel rijk, heel omvangrijk, en het wordt in deze inventaris zo overzichtelijk beschreven als maar mogelijk was. We vinden erin stukken van voornamelijk Delftse regentenfamilies vanaf het eind van de 16e eeuw, verder persoonlijke archieven van latere Van Beresteyns onder wie de journalist Olphert Jan Benjamin, oorlogscorrespondent aan het Chinese front in 1895 en later in Atjeh. De stukken van Eltjo Allegondus zijn in ruim 800 nummers beschreven en gaan over de meest uiteenlopende onderwerpen, zoals zijn activiteiten als kamerlid, als burgemeester van Veendam en als bestuurslid van verschillende instellingen op cultureel, wetenschappelijk en economisch terrein. Dat ook de genea-
[336] 337]
loog zijn hart kan ophalen aan deze inventaris behoeft hier nauwelijks te worden vermeld, rnaar dat is dan voornamelijk omdat hierin zoveel archivalia van diverse families beschreven zijn, niet vanwege de genealogische documentatie, want die is ondergebracht op het Centraal bureau voor genealogie en op het Delftse gemeentearchief. Het zal niet vaak voorkomen dat een archiefambtenaar van de Tweede afdeling van het Algemeen rijksarchief zich zo lang bezig heeft moeten houden met 16e-, 17e- en 18e-eeuwse stukken. Ik was nieuwsgierig of in de inventaris blijk gegeven werd van een zekere onwennigheid in dit opzicht. Ik heb daar geen tekenen van kunnen ontdekken, al zijn de beschrijvingen omslachtiger dan die van de latere stukken. Ook vielen mij op het zeer frequente gebruik van de term "eigendomsbewijs" en verder het handhaven van de verouderde term "magescheid". Ik heb dit ook altijd een erg mooi woord gevonden, maar zou toch willen aanbevelen het door iets anders te vervangen. De kritiek op deze inventaris betreft voornamelijk de uitvoering. De inhoudsopgave en de kopjes in de inventaris zijn niet erg overzichtelijk. Er is een ingenieus gebruik gemaakt van cijfers en letters, voorzien van geen, één, twee of vier haakjes, maar vooral bij de sterke onderverdeling in de afdeling I.A.49 gaat het duizelen en op de bladzijden VI tot IX van de inhoudsopgave is een lineaal nodig om te begrijpen waaronder nu precies een e) of een (7) valt. Veel kopjes in de inventaris steken onvoldoende af tegen de rest van de tekst. Erg bezwaarlijk is dit alles niet — de uitvoerige "index op zaken" maakt het gemakkelijk om in deze inventaris de weg te vinden. Belangrijker vind ik het feit dat de inventaris bij enigszins frequent gebruik uit elkaar valt. Juist omdat deze inventaris waarschijnlijk veel geraadpleegd zal worden is dat jammer. Laten we hopen dat ik een slecht exemplaar heb getroffen en dat de overige exemplaren de tand des tijds zullen weerstaan. E. P. de Booy.
de kussens, die in het begin van de 17e eeuw vervaardigd werden voor de vergaderzaal in het gemeenlandshuis te Leiden, schoof de leeuw over de adelaar heen en werd de laatste gezien als schildhouder. Ook op het titelblad van het keurboek van 1610 is dat het geval. Waarschijnlijk in 1631 kwam dit wapen ook te staan op de staven der zes lopende boden. In 1645 plaatste Pieter Post het in de gevel van het gemeenlandshuis te Halfweg. In de tweede helft van de 17e eeuw verdwijnt uit Rijnlands wapen het omschrift, dat herinnerde aan de Rooms-Koning Willem II, de uitvaardiger van het oudste charter in de Rijnlandse archieven, gedateerd 11 oktober 1255. Hij verklaarde daarin geen sluis te Spaarndam of bepaalde andere waterstaatswerken te zullen doen aanleggen zonder toestemming van de heemraden van Rijnland. Ten onrechte heeft men hieruit de stichting van het toen reeds bestaande hoogheemraadschap afgeleid. Bij het op de achtergrond raken van de mythe van de koninklijke stichter, werd zijn adelaar van schildhouder tot wapendier, dat in het wapen zelf werd opgenomen. S. J. Fockema Andreae stelde, dat zulks omstreeks 1710 zou zijn gebeurd, maar 't Hart toont nu aan, dat deze wijziging pas een veertigtal jaren later tot stand gekomen is. Een eerste aanwijzing daarvoor vond hij op de grote kaart van geheel Rijnland van Melchior Bolstra, uitgegeven in 1746. Aan de hand van de Göttinger dissertatie van J. E. Korn uit 1969: Adler und Doppeladler - Ein Zeichen im Wandel der Geschichte, komt 't Hart tot de conclusie, dat symbolisering van Willem II door een dubbelkoppige adelaar weliswaar heraldisch onjuist is, maar verklaarbaar als heugenis aan het oude Romeinse keizerrijk. De archivaris van Rijnland heeft in dit welverzorgde boekje een goed gecomponeerde documentatie gegeven over het wapen van zijn instelling, waarbij zijn speurwerk hem in de gelegenheid stelde verscheidene nieuwe gegevens naar voren te brengen. De dertien opgenomen afbeeldingen, waarvan vier in kleur, die alle uitvoerig zijn beschreven, dragen in aanzienlijke mate bij tot de waarde van deze studie.
G. 't Hart, Rijnlands Wapen, 40 blz. Leiden 1977. De archivaris van het hoogheemraadschap van Rijnland zet in dit boekje duidelijk uiteen wat bekend is over het ontstaan en de veranderingen van het wapen van deze instelling en gaat vervolgens in het bijzonder in op het daarin voorkomen van de dubbelkoppige adelaar naast de klimmende leeuw van Holland. Men meende, dat de afbeelding van Rijnlands wapen in het door dit hoogheemraadschap in 1594 aan de St. Janskerk te Gouda geschonken raam de oudste was, die bewaard is gebleven. In het handschrift van Arnoldus Buchelius uit de jaren 16121620, berustende in de Universiteitsbibliotheek te Utrecht, staat echter op blz. 77 een bericht over een raam, dat door Rijnland geschonken was aan de St. Pieterskerk te Leiden. Uit de daarin opgenomen wapens van hoogheemraden kan geconcludeerd worden, dat dit glasraam vervaardigd is tussen 1509 en 1515. Uit het handschrift van Buchelius blijkt tevens (blz. 65), dat in de kerk te Warmond in een in 1591 door Rijnland geschonken glas het wapen van het hoogheemraadschap voor het eerst in enkelvoudige vorm voorkwam, d.w.z. leeuw en adelaar op één schild. Op [338]
J. H. van den Hoek Ostende Bibliografie van in Nederland verschenen kaarten, 1975 en 1976, Koninklijke theek, Lange Voorhout 34, 's-Gravenhage, f 17,50 per deel.
Biblio-
In 1977 kwam een "bibliografie van in Nederland verschenen kaarten" over het jaar 1975 van de pers. Thans is een zelfde deeltje uitgekomen over het jaar 1976. Het is de bedoeling om in het vervolg ieder voorjaar een bibliografie te doen verschijnen over het afgelopen jaar. Over het nut van een dergelijke publicatie hoeven we, dacht ik, niet te discussieren. In gedachten zie ik onze nakomelingen al even in een tienjarige klapper kijken om een kaart te dateren. Het werkje werd tot stand gebracht door samenwerking tussen de K.B., als Depot van Nederlandse publicaties, het Bureau C.C.K. (Centrale Catalogus Kartografie) van de Nederlandse Stichting Informatie- en Documentatiecentrum voor de Kartografie en het A.C.C.U. (Academisch Computer Centrum te Utrecht.) [339;
Kaarten worden door de K.B. volgens het C.C.K.-systeem beschreven en in het geautomatiseerde C.C.K.-bestand opgenomen. Uit dit bestand wordt langs geautomatiseerde weg een magneetband samengesteld waarmee de tekst voor de bibliografie fotografisch wordt gezet. Al met al dus een zeer efficiente werkwijze en een goed gebruik van de mogelijkheden die een dergelijk systeem biedt. Niettemin, de vrij arbeidsintensieve beschrijving voor het C.C.K.-systeem moet gerechtvaardigd worden door het nuttig rendement. We kunnen thans dus constateren dat in 1976 in Nederland 382 kaarten werden uitgegeven. Het zullen er wel een paar meer zijn, maar als de beschrijver van het Depot zelfs de "Echte Bakkers" heeft gevonden (1976 nr. 228.) mogen we erop vertrouwen dat hem weinig zal zijn ontgaan. Overigens vinden we in de lijst over 1975 een paar kaarten die al in 1974 verschenen. Ook in de lijst over 1976 vinden we een paar maal 1975 vermeld. Vermoedelijk betreft het hier kaarten die Iaat in een jaar verschenen en vroeg in het volgende jaar bij de K.B. arriveerden. De lijst van kaarten is geordend volgens de uitgever en toegankelijk gemaakt met registers op regio, thema en titel. Hieraan is toegevoegd een verklarende lijst van U.D.C, getallen voor regio en thema. Een adressenlijst van de uitgevers en bladwijzers voor de Topografische Kaart 1 : 25.000 en 1 : 50.000 sluiten het geheel af. De titel doet wat vreemd aan. "Bibliografie", dus "Boekbeschrijving" van kaarten. Waarom niet "catalogus" of nog eenvoudiger "lijst"? De vele "zie" verwijzingen in hjst A werken storend. Vele verwijzingen zijn niet zinnig waardoor de gebruiker het gevoel krijgt dat hij niet voor vol wordt aangezien. (Zie b.v. 1976 pag. 24 en 25.) De toch noodzakelijke verwijzingen waren misschien beter op hun plaats geweest in de lijst met adressen van uitgevers.
van het blad. Waarschijnlijk was dit ook de reden om de bladwijzers van de Topografische Dienst achter in het werkje op te nemen. Bij nr. 1976/224 vinden we als thema "U.D.C. 551.48". Dat is hydrografie. Het thema van de kaart is echter "millieuvervuiling" en hiervoor is vast een U.D.C, getal te vinden. Over hydrografie gesproken, zeer zinnig is de verwijzing in het register op thema (1976 pag. 89.) "Hydrologie zie Hydrografie", want wie zou dit kunnen bedenken? De begrippen liggen zover uit elkaar dat van enig verband nauwelijks sprake is. Op enige algemene vragen geeft het boekje geen antwoord. Kan b.v. de geïnteresseerde de beschreven kaarten raadplegen en zo ja, waar? Of is het de bedoeling dit Depot (vooralsnog niet wettelijk) voor het nageslacht te bewaren en voorlopig niet te bederven door veelvuldig gebruik? Behalve de hier besproken "bibliografie" worden reeds bestaande verzamelingen van nationaal belang zodanig beschreven dat ze in het computerbestand (data base) kunnen worden opgenomen. Deze verzamelingen kunnen dan in de toekomst behalve ter plaatse overal via computerbanden of terminals worden geraadpleegd. Ook van deze verzamelingen kunnen in principe catalogi in boekvorm worden gemaakt. In de C.C.K. is het archief wezen echter slecht vertegenwoordigd. De Gemeentelijke Archiefdienst van Amsterdam heeft het spits afgebeten en sinds 1975 reeds vele honderden kaartbeschrijvingen geleverd. Het is zeker geen project dat op korte termijn kan worden afgerond, maar, getuige dit ondanks een paar schoonheidsfoutjes toch zeer nuttige boekje, er begint tekening in te komen. Een goede voorlichtingsdag voor archiefpersoneel, te organiseren door de C.C.K., zou zeker aan te bevelen zijn. W. Hofman.
Kaarten behorende tot een serie zijn op twee niveau's beschreven. Zo vinden we b.v. bij de kaarten van de A.N.W.B. en de Topografische Dienst eerst de elementen die voor de gehele kaart gelden, waarna de beschrijvingen volgen van ieder blad afzonderlijk. Verwarrend is, dat dit alleen blijkt uit de vetgedrukte titel. Het gewoon doornummeren suggereert dat we met verschillende kaarten te maken hebben. We vinden de A.N.W.B. autokaart 1 : 200.000 (1976) onder nr. 101. De kaart bestaat uit de bladen 102 t/m 105. (Zuid-Nederland 2x ?) In het register komt alleen kaart 101 voor, de nrs. 102 t / m 105 zijn hier verdwenen. Dit is niet consequent daar van b.v. de toeristenkaart (106 t / m 108.) de bladtitels wel in het regioregister zijn opgenomen. Dat men de bladtitels van de Topografische Kaarten niet in het regioregister heeft opgenomen kan ik mij wel voorstellen. De toponymen zijn gekozen om het kaartblad een naam te geven maar lang niet altijd dekt deze naam de kartografische inhoud
Bibliografie van de stedengeschiedenis van Nederland, samengesteld door G. van Herwijnen, met medewerking van W. G. van der Moer, M. Carasso-Kok en M. J. J. G. Chappin. E. J. Brill, Leiden 1978. 355 p. {Acta collegii historiae urbanae societatis historicorum internationalis). Prijs ƒ 80,—. Dit boek is verschenen onder auspiciën van de Internationale Commissie voor Stedengeschiedenis in het kader van een plan voor het uitgeven van stedenbibliografieën. In de Scandinavische landen, Zwitserland, Groot-Brittannië en Ierland, Frankrijk en Duitsland waren reeds stedenbibliografieën verschenen; het is verheugend dat nu ook in ons land een dergelijk nuttig naslagwerk kon worden gepubliceerd. Prof. dr. C. van de Kieft vermeldt in zijn 'Ten Geleide' de geschiedenis van de voorbereiding van deze uitgave, waaraan verscheidene personen een bijdrage hebben geleverd, waaronder zelfs een aantal archivarissen in 1960-1961, maar noemt nadrukkelijk drs. G. van Herwijnen, wetenschappelijk hoofdmedewerker bij de vakgroep Middeleeuwse Geschiedenis van het Historisch Seminarium der Universiteit van Amsterdam, geestelijk vader van de bibliografie. Behalve dat Van Herwijnen een belangrijk aandeel heeft gehad in het verzamelen van de titels en het opstellen van de richtlijnen voor de selectie en ordening heeft hij de uiteindelijke selctie, de ordening in rubrieken en het persklaar maken van het werk uitgevoerd. Bij het gebruik van de bibliografie is het noodzakelijk aandacht te besteden aan de 'Inleiding' van de heer Van Herwijnen, omdat hierin een uiteenzetting wordt gegeven
[340;
[341
In lijst A vinden we de volgende gegevens: Titel met soms een ondertitel, auteur, schaal, impressum, collatie, annotatie, druk, U.D.C., signatuur, C.C.K. nummer. Niet altijd is het duidelijk of de tweede regel auteur of ondertitel vermeldt, (b.v. 1976 nrs. 4 en 5). Door een kleine verandering in de lay-out zou dit te verhelpen zijn. De trefwoorden bij het U.D.C.getal vinden we niet altijd op hun goede plaats in het regioregister. (1976 nrs. 197, 198, 200, 201, 203, 209, 233 e.a.) De computer heeft hier steeds het gedeelte achter de komma naar voren geschoven.
over de keuze der steden, de indeling van de bibliografie, de rubrieken en de keuze der publicaties. Richtinggevend voor het opstellen van de lijst van de op te nemen steden noemt Van Herwijnen het rechtshistorisch criterium: het verkrijgen van stadsrecht in enige vorm (dus ook als het stedelijk leven niet tot ontwikkeling is gekomen) en het demografisch criterium: sinds de 19de eeuw opgekomen steden met een bepaald minimum inwoners (bijv. Apeldoorn, Hengelo en Hilversum). Aldus kwamen 188 steden in het huidige Nederland in aanmerking. De onderwerpen van de opgenomen titels betreffen deze steden van de vroegste tijden tot 1940, terwijl de publicaties verschenen zijn vóór 1 januari 1977. Het boek begint met een algemeen gedeelte van 220 titels van bronnenuitgaven en literatuur over de Nederlandse stedengeschiedenis. Daarna volgen titels, genummerd 221-3331, ingedeeld per provincie, steeds beginnend met een algemeen gedeelte dan per stad in alfabetische volgorde. De publicaties, die in de algemene gedeelten en bij de steden afzonderlijk worden vermeld, zijn ingedeeld in zeven rubrieken waarvan ik om een goed beeld te geven van de veelzijdigheid van de stedengeschiedenis en daarmee van deze bibliografie, het overzicht hier geheel laat volgen. Ia. Archiefinventarissen. Archieven, bibliotheken, musea. Bibliografieën. Atlassen, overige naslagwerken. Tijdschriften, seriewerken. Ib. Bronnenpublicaties. Ha. Werken die de gehele algemene geschiedenis van een stad/provincie omvatten. IIb. Werken die de algemene geschiedenis van bepaalde tijdperken van een stad/ provincie omvatten. Ile. Werken die de algemene geschiedenis van een aantal steden uit een provincie omvatten. III. Stedelijke geografie, topografie, gebouwen. I V Economische, sociale en demografische geschiedenis. V. Stedelijke instellingen en bestuur. VI. Kerkgeschiedenis. VIL Geschiedenis van onderwijs, wetenschappen, literatuur, kunst, muziek, pers en boek. Uiteraard moest de heer Van Herwijnen zich bij het opnemen van titels tal van beperkingen opleggen. Stad en stedelijk leven moeten in een publicatie duidelijk centraal staan, maar ook anderszins moest er worden beperkt. Zo bevat rubriek Ia alléén na 1965 verschenen archief inventarissen, terwijl voor die van vóór dit jaar per stad wordt verwezen naar het Repertorium van Formsma-Van 't Hoff-Meinema Voor algemene stadsbeschrijvingen van vóór 1800, rubriek Ha, wordt verwezen naar de Bibliografie van W. Nijhoff. Als laatste voorbeeld van opgelegde beperkingen wijs ik erop, dat artikelen in locale tijdschriften niet afzonderlijk worden vermeld. Achterin het boek zijn indices van plaats- en auteursnamen en een kaart van Nederland met daarop de behandelde steden opgenomen. De Bibliografie van de stedengeschiedenis van Nederland zou in geen archiefbibliotheek mogen ontbreken. De speurzin en grondigheid waarmee de titels zijn vergaard en de doordachte keuze die na veel wikken en wegen uiteindelijk is gemaakt hebben een boek opgeleverd dat ongetwijfeld een belangrijk apparaat bij de beoefening van de stedengeschiedenis zal zijn. p H j V£m d e f L a a n [342]
De aandacht wordt gevestigd op
Tijdschrift
"De Leidse
Hofjes"
Sinds 1967 bestaat de Stichting Leidse Hofjes, die met succes heeft geijverd voor behoud en herstel van de hofjes in Leiden. Naast het verrichten van sociaal werk onder de Leidse hofjesbewoners wil deze stichting belangstelling vragen voor alle Nederlandse hofjes. Met dit doel voor ogen geeft zij het tijdschrift De Leidse Hofjes uit, waarin behalve nieuwsberichten en boekbesprekingen artikelen zijn opgenomen over historische, kunsthistorische, literaire, sociaal-economische en bouwkundige aspecten van Nederlandse hofjes in heden en verleden. De inhoud van het tijdschrift is dan ook ruimer dan de naam, die verwijst naar de stichting in de stad met de meeste hofjes in Nederland, doet vermoeden. De Leidse Hofjes, een losbladige uitgave, die men kan opbergen in een speciale ringband, verschijnt drie maal per jaar met een totale omvang van ongeveer honderd pagina's. U kunt zich abonneren door U op te geven als donateur van de Stichting Leidse Hofjes, waarna U het tijdschrift automatisch krijgt toegezonden. De donatie bedraagt minimaal ƒ 15,— per jaar. Een opbergband kost ƒ 5,—. U kunst zich opgeven bij de Stichting Leidse Hofjes, postbus 2230, 2301 CE Leiden. Historische
Encyclopedie
Krimpenerwaard
In dit door de Stichting Krimpenerwaard uitgegeven tijdschrift, dat vier maal per jaar verschijnt, komen alle aspekten van de Waardse historie aan de orde. De aandacht gaat uit naar alles wat met het leven en werken, denken en doen te maken heeft van de mensen in de verschillende episoden van de geschiedenis. Hoewel het gebied tussen Lek en IJssel centraal staat, zullen vele randgebieden bij de beschrijving betrokken moeten worden, zoals de Alblasser- en Lopikerwaard, het Land van Stein en de stad Gouda. Door de medewerking van het Streekarchivariaat Krimpenerwaard is het mogelijk illustraties in de tekst op te nemen. Jaarlijks verschijnt een inhoudsopgave, waarin de behandelde onderwerpen alfabetisch zijn gerangschikt. Artikelen met verwante inhoud worden samengebracht. Abonnementsaanvragen en -betaling, ƒ 20,— per jaar, gelieve men te richten tot de heer A. Coomans, Bilwijkerweg 91, 2821 SE Stolwijk, tel. 01824-1632, giro 3493441 De redactie van de Historische Encyclopedie Krimpenerwaard is gevestigd in het Streekarchief Krimpenerwaard, Koestraat 74, 2871 DS Schoonhoven. [343
Jaarboekje 1978 van de Vereniging "Oranje-Nassau jaarverslag over 1977
Museum"
met het
Nu de nadruk bij de activiteiten van de vereniging niet meer geheel gelegd kan worden op het uitbreiden van de eigen collectie, omdat deze in bruikleen is gegeven aan het Rijksmuseum Paleis het Loo, is besloten meer aandacht te besteden aan het bevorderen van de historische studiën en van de kennis over het Huis van OranjeNassau. Dit heeft ertoe geleid, dat het jaarverslag, dat in het verleden vergezeld ging van een aantal wetenswaardigheden over nieuwe aanwinsten, nu verschijnt als bijlage bij een bundeltje artikelen van historisch en ander belang, die betrekking hebben op het Oranjehuis. In dit deeltje worden behandeld het examen van de erf prins in 1837 door drs. R. E. O. Ekkart, de bibliotheek van de stadhouders Willem IV en Willem V door J. Storm van Leeuwen, de grafkelder van Johannes Willem van Reinhartshausen in de Evangelische Johannes Kirche te Erbach door mr. F. W. van den Berg en een reis van prins Frederik Hendrik in 1615 naar Friesland door mr. J. Belonje. Voorts blikte mevr. E. F. G. Gevers Deynoot-van Blommestein terug op de tentoonstelling "Rondom een album van Koningin Sophie" in maart en april 1977 in het Delftse Prinsenhof en verzorgden drs. M. E. Tiethoff-Spliethoff en L. J. van der Klooster een literatuuroverzicht van publicaties van biografische aard over het Oranjehuis, verschenen in de laatste vijftien jaar. Om deze artikelen voor een bredere kring van lezers bereikbaar te maken, zijn de Jaarboekjes verkrijgbaar bij het Rijksmuseum Paleis het Loo en bij het secretariaat van de Vereniging "Oranje-Nassau Museum", Sophialaan 9 's-Gravenhage, tegen betaling van ƒ 10,—. Op aanvrage zullen zij worden toegezonden tegen overmaking van dit bedrag vermeerderd met ƒ 2 — porto- en verzendkosten op postrekening 23962 t.n.v. Vereniging "Oranje-Nassau Museum" te 's-Gravenhage. Zutphania Wartena
Privata
Dit boekje verscheen bij gelegenheid van het afscheid van R. Wartena van het gemeentearchief Zutphen op 28 oktober 1977 in een oplage van vijftig exemplaren, aangeboden door allen die aan het gemeentearchief Zutphen zijn verbonden met medewerking van De Walburg Pers aldaar. Naast een bibliografie bevat het bundeltje een inleidend woord van drs. C. O. A. baron Schimmelpenninck van der Oije en een biografie. De heer Wartena is sedert 1 november 1977 archivaris van Aalten, Wisch en Dinxperlo. Bibliografie van dr. F. A. Bre kei mans Ter gelegenheid van de zestigste verjaardag van de gemeentearchivaris van Breda en Nieuw-Ginneken werd door zijn medewerkers een bibliografie van zijn geschriften tot november 1977 samengesteld. Zij wordt voorafgegaan door een biografie geschreven door J. M. F. IJsseling. [344]
Kroniek
Buitenlandse archivistische
literatuur
In de achttiende aflevering van S.A. Arg:efb!ad/S.A. Archives Journal, verschenen in 1976, staan vooral twee onderwerpen in de belangstelling, t.w. de archiefcommissie, die honderd jaar geleden werd opgericht, en de bedrijfsarchieven. Over het commissiewerk in 1876-1877 schreef J. H. Snyman, terwijl van de commissieleden Johan Hendrik de Villiers, John Xavier Merriman. Charles Aken Fairbridge, Williarn Edward Moore en Abraham de Smidt geschreven en getekende portretten zijn opgenomen. Een foto toont hun opvolgers in 1976. Over de problematiek rond bedrijfsarchieven en de noodzakelijkheid van hun bewaring zijn artikelen opgenomen van J. F. Prelier en E. L. P. Stals. Een commissie van onderzoek naar deze materie is ingesteld met J. H. Cilliers als secretaris. Dezelfde is de auteur van een pleidooi voor eenvormigheid in de verwijzing naar geraadpleegde archiefstukken, zoals die plaats heeft in voetnoten bij wetenschappelijke artikelen. Commentaar op het door hem voorgestelde model wordt geleverd door B. J. Liebenberg, J. H. Snyman en E. L. P. Stals. Mej. M. E. Olivier schreef over de vrouw in de archiefdienst. Het archiefpersoneel in Zuid-Afrika bestaat thans voor 60% uit dames. Gedurende de laatste vijftien jaar werden 111 vrouwen als archivaris aangesteld tegenover 73 mannen. Maar in de archiefcommissie zijn de dames blijkens de boven genoemde foto nog niet doorgedrongen. In het Argiefblad zijn ze echter goed vertegenwoordigd, zoals blijkt uit de volgende bijdragen. Mevr. M. A. Coetzee behandelt de in 1912 gevoerde discussie rond de aanstelling van een archivaris van de Unie van Zuid-Afrika, die in 1919 een feit werd. De rechterlijke organisatie in Duits Zuidwest-Afrika wordt geschetst door mrs. S. A. Harper. W. B. van der Vyver herdenkt dr. Coenraad Beyers (1893-1975), die van 1944 tot 1953 hoofdarchivaris van de Unie was. Hij had mede in Nederland gestudeerd, o.a. bij prof. dr. H. T. Colenbrander en dr. N. Japikse. F. du Plessis geeft een overzicht van de documentaire verzamelingen van de Universiteitsbibliotheek van Stellenbosch. De negentiende aflevering, verschenen in 1977, is gegroepeerd rond het honderdjarig bestaan van de archiefdienst in Zuid-Afrika. Het herdenkingsartikel is geschreven door mej. E. J. Human. Eraan vooraf gaat de tekst van de toespraak die 345
de minister van nationale opvoeding hield bij de opening van een aan dit eeuwfeest gewijde tentoonstelling in de Kaapse archiefbewaarplaats. Bij de herdenking behoren ook de door J. H. Cilliers verzamelde personalia 1879-1977 betreffende personen die in die periode aan de staatsarchiefdienst verbonden waren. Bij een aantal der biografieën zijn pentekeningen opgenomen van P. J. du Plessis. J. H. Esterhuyse, die op 30 juni 1977 aftrad als hoofdarchivaris, leverde een terugblik op de ontwikkeling van het staatsarchief gedurende zijn ambtstermijn. D. J. J. Smith schildert vervolgens de loopbaan van de afgetreden archiefdirecteur en M. H. Buys leidt de nieuwe titularis J. F. Preller in bij de lezers. De personalia worden afgesloten met het In memoriam W. B. van der Vyver (1927-1977). C. F. J. Muller brengt een voorlopig verslag uit over het door hem in de notariële archieven van Amsterdam gevonden laat 18e eeuwse materiaal over Zuid-Afrika en H. F. Heese doet hetzelfde over bronnen voor de Zuid-Afrikaanse geschiedenis, die berusten in het Arquivo Historico de Angola in Luanda. M. H. Buys behandelt de pogingen, die in de Zuid-Afrikaansche Republiek van staatswege werden ondernomen op het gebied der geschiedschrijving. Deze kwam pas in 1893 op gang, terwijl in de Oranje-Vrijstaat reeds in 1876 het eerste officiële geschiedwerk was verschenen. L. M. Fourie geeft een overzicht van de documentaire verzamelingen van de Ferdinand Postma-bibliotheek van de Universiteit van Potchefstroom. In beide afleveringen tenslotte de gebruikelijke rubrieken als kroniek, overzicht van op archiefonderzoek gebaseerde publicaties en boekbespreking. J.H.v.d.HO.
The American Archivist van januari 1977 begint met het Presidential adress van Elizabeth Hamer Kegan. Bij de herdenking van het tweede eeuwfeest van de onafhankelijkheid der Verenigde Staten ging zij na hoe twee der Founding Fathers, John Adams en Thomas Jefferson, dachten over de geschiedschrijving van de American Revolution. P. G. Sifton behandelt vervolgens de lotgevallen van de door Jefferson nagelaten archivalia.
voor een goede bewaring van papier. M. J. Evans vertelt hoe foto's bewaard worden in het archief van de Church of Jesus Christ of Latterday Saints. Verder in deze aflevering bijdragen over archiefinventarisatie in Texas, over de local records programs in de verschillende staten en over een Guide to Manuscript and Archival Materials in the United States. Tenslotte het gebruikelijke overzicht van Writings on Archives, Historical Manuscripts and Current Records, dit maal over 1975. Het nummer van juli bevat het verslag van een in januari in Chicago gehouden conferentie over prioriteiten bij de bewaring en het gebruik van archieven. De nadruk werd o.a. gelegd op het grote belang van archiefoverzichten en indices. De laatste zouden betrekking moeten hebben op verscheidene archieffondsen en wellicht worden ondergebracht in met computers werkende informatiecentra. Bijzondere zorg wilde men verder besteed zien aan de plaatselijke archieven en aan de wetenschappelijke opleiding van de archivarissen. Groot belang werd ook toegekend aan conserveringstechnieken en aan een goed inzicht in de vraagstelling van de archiefgebruikers. De decemberaflevering opent met een beschouwing van de Canadese archivaris H. A. Taylor over de historische discipline en de opleiding van de archivaris. Bedrijfsarchieven krijgen aandacht van R. L. Filippelli wat Engeland betreft en van G. D. Saretzky ten aanzien van de Verenigde Staten. W. Brahm schetst de oprichting en uitbreiding van het New England Document Conservation Center, waar sedert 1969 veel werd bereikt ter bewaring van plaatselijke archieven. W. W. Moss geeft zijn visie op oral history. Deze kan een belangrijke bijdrage leveren aan onze historische kennis, maar dan moet de interviewer wel tewerk gaan met veel inzicht in de persoon van de geïnterviewde en in de materie van het vraaggesprek. En de gebruiker zal tegenover dit materiaal nog critischer moeten staan dan tegenover geschreven bronnen. J.H.v.d.HO.
T. Abraham gaat na wat de National Union Catalog of Manuscript Collections betekent voor de lokale bewaarplaatsen. D. B. Potts wijst op het belang van de college archives voor de bestudering van de Amerikaanse samenleving. P. W. Buchen verdiepte zich in problemen rond de openbaarheid van archiefstukken en F. B. Evans leverde een uitvoerige studie over de wenselijkheid en mogelijkheid van een verdere beroepsopleiding van hen die reeds in archiefdienst werkzaam zijn. Van de boekbesprekingen noteren we die van J. B. Riggs over de Inventory of the Archives of the Holland Land Company door dr. W. C. Pieterse, Amsterdam 1976. In de aprilaflevering komen enige technische problemen aan de orde. F. G. Poole behandelt de materiële verzorging van archieven, vooral wat betreft de voorwaarden [346;
347'
Berichten
Aandacht
voor Zeeuwse particuliere
archieven
De Zeeuwse archivarissen, zowel van het rijksarchief, de provinciale archiefinspectie, als de gemeentearchieven van Axel, Goes, Hulst, Middelburg, Tholen, Veere, Vlissingen en Zierikzee, zijn gezamenlijk een aktie begonnen opdat zoveel mogelijk kerkbesturen, verenigingsbesturen, direkties van grote en kleine bedrijven en particulieren hun archief schenken aan of in bewaring geven bij een archiefdienst. In het kader van deze aktie is een reizende tentoonstelling georganiseerd, die van november 1978 tot april 1979 in Middelburg, Goes, Hulst, Tholen, Vliss'ingen en Zierikzee te zien zal zijn. Van elke categorie der particuliere archieven zijn enkele stukken geëxposeerd, waaruit blijkt dat deze archivalia o.a. voor regionaal en plaatselijk historisch onderzoek, voor genealogische nasporingen en sociaal-economische studies onontbeerlijk en onvervangbaar materiaal kunnen leveren. Gemeenschappelijk
Archivariaat
"Nassau-Brabant"
In het periode oktober 1976-oktober 1978 verschenen van de publikaties de volgende deeltjes: 36. Episoden uit de geschiedenis van de Hervormde Gemeente Zevenbergen door A. Delahaye; 37. De mythe van de Noormannen in Nederland door A. Delahaye; 38. Heerlijkheid en Gemeente Moerstraten door A. Delahaye; 39. De vijf heerlijkheden in de gemeente Woensdrecht door W. A. van Ham; 40. Mesjeus, Markten, Mussen, Molens en andere emmertjes Mijmeringen over Steenbergen door C. J. M. Slokkers; 41. "Op den Dorpshuijse van Princenlant", bij gelegenheid van de officiële opening op 17 januari 1978 van het verbouwde en uitgebreide gemeentehuis van Dinteloord en Prinsenland, door A. Delahaye; 42. De vesting Klundert door A. Delahaye; 43. Het Markiezaat van Bergen op Zoom door W. A. van Ham (catalogus voor tentoonstelling in het Markiezenhof); 44. De archieven van "NassauBrabant" (waarin opgenomen het verslag van de Archiefdienst 1970-1977) door G J. van Donschot en 45. De Parochie van St. Cornelis te Welberg (Steenbergen) door A. Delahaye. Kerkelijke
archieven
Bisdom 's-Hertogenbosch. De verslagen over 1975, 1976 en 1977 spreken hun verontrusting uit over het langzamerhand vol raken van het in 1969 in gebruik genomen [348]
archiefdepol in het pand Peperstraat 5. De brandveiligheid is volstrekt onvoldoende gegarandeerd. Een nieuw brandveilig archiefdepot, waarin het tot 1238 teruggaande archiefbezit van het bisdom kan worden bewaard, is een urgente noodzaak geworden. Door het bestuur van het bisdom en het Diocesaan Bouwbureau zijn hiervoor intussen voorbereidende maatregelen getroffen. Belangrijke gebeurtenissen waren: in 1975 het zilveren priesterfeest van mgr. J. W. M. Bluyssen, bisschop van 's-Hertogenbosch. ter gelegenheid waarvan de tentoonstelling Bossche Bisschoppen 1559-1975 werd ingericht en de studie Mathias Agolla en de Augustijnenstatie te Nijmegen laatste kwart zeventiende eeuw, geschreven door de archivaris en pater drs. R. van Dijk O.Carm, verscheen; in 1976 de promotie aan de Katholieke Universiteit te Nijmegen op 29 april van archivaris J. W. M. Peijnenburg tot doctor in de godgeleerdheid op het proefschrift Judocus Smits en zijn tijd en in 1977 het overlijden van oud-archivaris rector H. Hens, die werd herdacht in het Nederlands Archievenblad van 1977 op blz. 195. Naar de archiefbewaarplaats werden onder meer overgebracht het parochie-archief van Moergestel, het archief van de Centrale Advies Commissie Parochie-planning en het archief van de Bisschoppelijke Hoofdinspecteurs voor het onderwijs. Rector Hens liet aan het Bisdom na zijn privé-bibliotheek, zijn persoonlijke papieren en zijn bidprentjescollectie van 200.000 exemplaren. Met het archief van het aartsbisdom Utrecht werd in beginsel afgesproken over te gaan tot ruil van een aantal archivalia uit de periode 1853-1868, toen mgr. Zwijsen zowel aartsbisschop van Utrecht als bestuurder van het Bossche Diocees was. In Tilburg, Helmond en Eindhoven werden parochiearchieven in bewaring gegeven bij de gemeentelijke archiefdiensten. Het aantal bezoekers bedroeg respectievelijk 126, 149 en 157, die 165, 222 en 220 bezoeken brachten.
Nederlands Hervormde Kerk. De verslagen van de Commissie voor de archieven over 1975, 1976 en 1977 maken melding van een eerste wijziging van het registratuurplan, waardoor het geheel overzichtelijker is geworden en de aanpassing aan eigen verdergaande behoeften gemakkelijker is. Per 1 oktober 1977 werd een hulpdepot te Wierden in gebruik genomen. Daarin zullen de archieven van de landelijke en provinciale organen van na 1945 bewaard worden. Voor de aanstelling bij het Centraal Register van Particuliere Archieven van een functionaris belast met de registratie van de archieven van kerken en verenigingen en instellingen op kerkelijk gebied raadplege men de bladzijden 257 en 258 van deze jaargang van het Archievenblad. Het bureau Javastraat 100 werd voor archiefonderzoek bezocht door respectievelijk 78, 86 en 78 personen. In de serie Kerkelijke Archieven uitgegeven door de Archiefdienst van de Nederlandse Hervormde Kerk verschenen na de in het Archievenblad van 1971 op blz. 300 genoemde: deel 5: Archieven van de Hervormde gemeenten Heukelom, Leimuiden, Nieuw349
veen en Spijkenisse en van het Haagsche Genootschap tot Verdediging van den Christelijken Godsdienst;
Personalia
deel 6:
Archieven van de Hervormde gemeenten Roderwolde, Blankenham, Mastenbroek en Wanneperveen; deel 7: Kerkelijke archieven van Steenbergen; deel 8: Archieven van de classes Breda en Zutphen van de Nederlandse Hervormde Kerk; deel 9: Archieven van de Hervormde gemeenten Losser en Giethoorn; deel 10: Archieven van de classis Middelburg van de Nederlandse Hervormde Kerk en van de Hervormde gemeenten Goes en Hoek; deel 11: Archieven van de Hervormde gemeenten Nieuwerkerk aan den IJssel, Schelluinen en Wateringen; deel 12: Archieven van de Nederlandse Hervormde Kerk in Drenthe: Provinciaal kerkbestuur en Provinciaal college van toezicht, de classes Assen, Meppel en Coevorden en de gemeenten Assen, Dalen en Roden. Behalve deze door de Hervormde Archiefdienst gepubliceerde archiefinventarissen verschenen in 1976 en 1977 de volgende inventarissen van Hervormde kerkelijke instellingen: Het archief van de Hervormde classis van Sneek 1583-1951, Monumenta FrisicaFryske Archyf-rige nr. 501; Inventaris van de archieven der Hervormde gemeente Drachten 1667-1951, Monumenta Frisica-Fryske Archyf-rige nr. 515; Inventaris van het archief van de Hervormde gemeente Vleuten 1642-1971 Rijksarchief Utrecht inventaris 13; Inventaris van de archieven van de kerk van S. Jan Baptist te Wijk bij Duurstede 1358-1961 (zowel van vóór als nà de Hervorming), Rijksarchief Utrecht inventaris Archieven van de Nederlandse Hervormde gemeenten en instellingen te Graft-De Rijp 1593-1951 (1966), Rijksarchieven in Holland inventarisreeks nr 13 Inventaris van de archieven van de Nederduits Hervormde gemeente Sint-Michielsgestel en Scbijndel ca., Rijksarchief in Noord-Brabant inventarisreeks nr. 20Inventaris van de archieven van de Hervormde gemeente te Delf shaven 1574-ca 1960, Gemeentelijke Archiefdienst Rotterdam. Hervormde Gemeente Gouda. De archivaris begeleidde in 1975 waar nodig de restauratie van de St. Janskerk met historische gegevens. Overigens naderden de restauratiewerkzaamheden de archiefruimte zo dicht, dat zowel de arbeid aan de archieven als het bezoek daarvan hinder ondervonden. Aan het kerkarchief van Benthuizen werd vrijwel niet verder gewerkt. Het aantal bezoekers bedroeg 3 (v.j. 7).
De heer W. Veerman, archivaris van de Hervormde Gemeente te Gouda, heeft met ingang van 1 september 1978 deze functie neergelegd wegens zijn benoeming tot archivaris van het streekarchief Fiel, Buren en Culemborg. Met de waarneming van zijn functie werd belast mevrouw H. A. van Dolder-de Wit, Oosthaven 31, 2801 PD Gouda. De vorige streekarchivaris J. den Hoed was met ingang van 16 november 1977 benoemd tot burgemeester der gemeente Nieuw-Lekkerland. Op 25 oktober 1978 promoveerde mr. F. C. J. Ketelaar, algemeen medewerker van de algemene rijksarchivaris, aan de Rijksuniversiteit te Leiden cum laude tot doctor in de rechtsgeleerdheid op een proefschrift getiteld: Oude zakelijke rechten - vroeger, nu en in de toekomst. De dissertatie behandelt de nog bestaande zakelijke rechten daterend van voor de invoering van het Burgerlijk Wetboek. De promovendus is van mening, dat de rechter de bevoegdheid zou moeten krijgen om poot- en weiderechten, rechten van windvang en stuwrechten te wijzigen of op te heffen als het ongewijzigd voortbestaan ervan in strijd is met het algemeen belang. Ook stelt hij, dat er onvoldoende redenen aanwezig zijn voor het afschaffen van de dertiende penning. Deze dertiende penning wordt nog steeds betaald door inwoners van Abcoude, Vinkeveen, Baambrugge en Kamerik, die bij aankoop van een onroerend goed 7,7% van de koopsom moeten betalen aan de eigenaren van het recht. Van de dissertatie is een handelseditie uitgegeven door de Universitaire Pers Leiden en Tjeenk Willink Zwolle in de serie "Rechtshistorische Studies". De prijs van het boek, dat een omvang heeft van 340 pagina's bedraagt ƒ 80,—. Op 14 november 1978 overleed te Wassenaar geheel onverwacht op de leeftijd van 60 jaar de heer J. A. Masselink, medewerker van de rijksarchiefinspectie. In het Archievenblad van 1972 gaf hij in een gesprek met F. van Geldorp zijn mening over Kostenbesef sleutel tot oplossing van archiefproblemen? (blz. 135-138). Voorts maakte de heer Masselink zich sinds 1970 zeer verdienstelijk bij de organisatie van de archiefstudiedagen. Nieuwe leden Drs. H. L.Ph.Leeuwenberg, Willem Alexanderstraat 8, 4132 ER Vianen B. P. H. Wuisman, Herculeshof 23h, 6215 BE Maastricht Bedankt als lid Mej. A. E. Zoeter te 's-Gravenhage. Nieuwe aspirant-leden Drs. P. A. W. Dingemans, Putstraat 31 6245 LD Eysden
[350]
foass^^BB&BnunnennEiBBn&BaBBBBnnH
[351]
Mevr Z C C H ^ ^ " T * Ruitersteeg 15 9752 VA Haren G Drs W K r , ' ° P P e r - Z u ' ] d e r ' a n d , Bellamystraat 14bis 3514 E L Cm ! ' H - W - M e s d a ê s t r a a ' 33A 9718 H C Groningen Dr ' « " ™ ° Drs. S»j. Hiddema, Annastraat 8 9724 LG Groningen
Utrecht
D r ! P w ° I y H D a ^ ë ' d e A L f n g e s t r a a t ' ^ 1071 VZ Amsterdam Urs. 1 W. J. den Otter, Adnaanstraat 3 3581 SB Utrecht D r ? P W F j l n O ^ J - 0 - H ° o f t S t r a a t 7 5 H 1071 BP Amsterdam Drs. P. W. J. den Otter, Adnaanstraat 3 3581 SB Utrecht Drs' H D w ^ ' i ^ ? H e l m e r s s t r a a t 188III 1054 EL Urs. H. D. Wessels, Molenstraat 223 9402 JN Assen
Amsterdam
P t Pi u' A ' Z ^ e c g e r s ' Orthenseweg 76 5212 X C 's-Hertogenbosch J. Barkhuysen, De Hangaarts 37 7041 G M 's-Heerenberg tl. J. Beelen, Paul Krugerstraat 3 1814 DJ Alkmaar J. A. G. Bekker, Terheidenstraat 12 2014 CS Haarlem J. G. A. Bervoets, Wilhelminapark 13 4818 SL Breda T. M. van de Bles, Westvierdeparlen 15 8395 X W Steggerda V M D \",f, B o g a a r d ' Gasthuisring 32 5041 DS Tilburg M. Boon, Middenlaan 6 1405 CG Bussum P. H. M Boselie, P. Breughelstraat 20 5613 KB Eindhoven R. Braad, Navolaan 88 6414 H H Heerlen Mej. A. J Brunt, Van Karnebeekstraat 98 8011 JL Zwolle K R. C. Burghardt, Havixhorst 25 7824 BR Emmen 5' D H T E , E l h ° r S t ' S c h o U W 2 4 1261 L G Blaricum u u n ' l E m m e r i k ' S t Ignatiusstraat 213 4817 KH Breda r f f W i j k s t r a a t 8 2 2 5 8 2 L H 's-Gravenhagc I P' w T ' r ^ IP H H i l ' ? L A n t o n i u ™ t 32 5144 A D Waalwijk A P H M H H V a l e n ' l J n s t r a a t 270 2595 W H 's-Gravenhage Mei M ' < ! i H l J , k T ' K o u w e r P l a n ^ o e n 94 3571 LZ Utrecht M e . M. S. Jansen, Korte Geldersekade 2 3311 C H Dordrecht r A' l , J a n s s ? n s ' Plutolaan 525 9742 G P Groningen J. A. Klem Lankhorst, Ziekerstraat 128 6511 LK Nijmegen J. H. Kompagnie, Bekkerstraat 52 3573 SJ Utrecht Mej. & Kramer, Archimedeslaan 36 1098 PW Amsterdam Mej. H. Krol, Bnnksestraat 9 6842 AN Arnhem I' P , J - L , J t e n ' W i l l i b r o r d s t r a a t 18 5091 C D Middelbeers A . A. Mietes, Laan van Cattenbroek 16 3703 BM Zeist J. C. M. Mikkcrs, Jasmijnstraat 13 5384 G V Heesch S. T. Molenaar, Parallelstraat 12 9001 CB Grouw Mej^S^Mudde, Ploegstraat 181 1097 WE Amsterdam K. D. Paranavitana, Waldeck Pyrmontkade 2D 2518 RP 's-Gravenhage H. A. M. Raap, Imstenrade 24 5655 BN Eindhoven L. H. J. van Reij, Parklaan 20 6131 K G Sittard H. P. J. Sauter, Griegplein 246 3122 VN Schiedam E. Schut D,ephuisstraat ÎOA 9714 P W Groningen ? ' î A * t ' TMe d C W i t h s t r a a t 3 2 1272 BM Huizen J. J. A . Siurkenboom, Louis Davidsstraat 309 ?„ rO. L T e l g , Witte de Withstraat 99a S g ^ L l S ^ ^ Zaa D f v ' i î î ' Th0CTfn' g m o l e n d r i f t 31A 3036 J W Rotterdam D J. Veldhuizen, Esdoornlaan 23 3886 AB Garderen °^rÛ&m Mevr. M. J. Visch-Camphuis, Molukkenstraat 6 9715 N V rï™ ; J. A. M. van Weil, Middachtens.raat 201 6535 LK N « L 2 ^ Mevr. A. Weyts-Ramondt, Potterstraat 22 4611 N I R ™ 7 T. Wiegman, Welnahorst 56 753, G L Enschede °P " J. H. W l g ger, Van Heeswijkstraat 7 5262 XG Vught [352
^B^S^BK^n
^^•MHBOB