yr/. •«UKSARCHIEF 'N GELDERLAND MARKT 1 Adspirant-lidmaatschap
omgezet in gewoon
lidmaatschap
Mededelingen van het bestuur
Mr. G. van der Beek te Alkmaar Mej. R. Bouma te Leeuwarden Mr. M. W. van Boven te Groningen J. J. A. Buylinckx te Hoogeloon B. G. A. van Daalen te Utrecht J. J. C. van Dijk te Rotterdam Ch. E. F. Gerritsen te 's-Gravenhage Mej. J. Gerritsen te Utrecht Drs. J. Hofman te Arnhem F. E. Ch. Hoste te Rotterdam M. M. M. de Mol te Venhorst J. F. Oldenhuis te Aduard E. R. Ooijevaar te 's-Gravenhage J. Prins te Groningen Drs. A. A. M. Schmidt Ernsthausen te Leidschendam F. M. Stavast te Gouda
Notulen van de jaarvergadering van de Vereniging van Archivarissen Nederland, gehouden op donderdag 19 februari 1976 in "Amicitia", Westeinde 15 te 's-Gravenhage.
Bedankt als lid B. Th. Hendriks te Groningen H. Peschar te Amsterdam W. L. A. Roessingh te Arnhem
A aspirant-lidmaatschap Mej. Drs. J. J. Drs. Drs.
beëindigd
H. C. P. Blom te Rotterdam G. R. van der Ham te Duivendrecht G. Luyten te Maastricht W. C. M. Stuart te Bergen op Zoom W. Tijms te Nijmegen Afgesloten
10 februari 1976
ARNHEM
in
De voorzitter, dr. L. P. L. Pirenne, opent om 10.45 uur de jaarvergadering met een woord van welkom aan de aanwezigen en spreekt de jaarrede uit 1 . De secretaris, drs. I. W. L. A. Caminada, deelt mee dat berichten van verhindering zijn binnengekomen van de heren J . G . M . Boon, E. J. van Ebbenhorst Tengbergen, O. A. M. W. Hartong, W. T. J. P. M. Keune, drs. R. A. D. Renting, dr. J. A. Schimmel, N. Veldhuis, J. M. Th. Verschueren en mej. F. de Wijs. De notulen van de ledenvergaderingen van 27 mei en 23 september 1975 worden bij acclamatie goedgekeurd. De penningmeester R. J. Jansen licht op de volgende wijze de rekening 1975, de balans per 6 januari 1976 en de begroting 1976 toe: "Ik zou willen beginnen met de rekening over het afgelopen jaar. Kierbij zal U wellicht opvallen het grote verschil in saldi aan het begin van het jaar groot ƒ 18.500,— en dat aan het eind van het jaar, d.w.z. het saldo waarmee we 1976 beginnen, n.l. ƒ 7000,—. Ik kan u echter ter geruststelling meedelen, dat de oorzaak hiervan de uitgave is van het in 1975 uitgekomen repertorium op het Archievenblad, waartoe in 1974 reeds een bedrag was gereserveerd. Om even over te stappen naar de balans: u ziet, dat het batig saldo toch nog zo'n kleine duizend gulden bedraagt. Het saldo van de rekening over 1975 vindt U hier aan de linkerzijde; er valt meteen op te maken wat daarvan nog moet worden besteed en wat we trachten te reserveren voor de in 1976 of in de verdere toekomst te verwachten activiteiten.
De Nederlandse Genealogische Vereniging, afdeling Amersfoort, zoekt voor het leiden van een cursus van Oud Nederlands schrift een deskundige voor enkele uren per maand, in Amersfoort. Reacties gaarne aan: Mw. G. van Zurk, Nieuweweg 2, Amersfoort, tel. 033/16908.
Over de rekening wil ik nog het volgende zeggen. Veel dank zijn wij verschuldigd aan de minister van C.R.M, wegens de forse subsidie van ƒ 24.850,—, aan de Morrenstichting voor de welwillende en voor ons zo van belang zijnde ruime bijdrage van ƒ 7000,— in de kosten van de studiedagen, en last but not least aan de algemene rijksarchivaris voor zijn financiële tegemoetkoming van ƒ 2500,— in de kosten van het eerste nummer van het Archievenblad over Bakhuizen van den Brink. Door al deze goede gevers zijn we in staat geweest ook het jaar 1975 financieel gezond af te sluiten. Aan de uitgavenzijde van de rekening merken wij op, dat de totaal-uitgaven voor 1 Zie voor de tekst van de jaarrede hierna blz. 86.
[80]
[81]
Docent paleografie
gezocht
het Nederlands Archievenblad enorm hoog zijn. De grootste "schuldigen" zijn, zoals U kunt zien, het repertorium, het eerste nummer en het verslagnummer van de studiedagen. Evenwel, met behulp van eerdergenoemde bijdrage van de algemene rijksarchivaris en door verkoop van overdrukken werd een en ander redelijk gecompenseerd; door het laatste nummer wat in te korten werd tevens bereikt, dat het uiteindelijke saldo op de balans niet nadelig werd beïnvloed. Bij de uitgaven vallen verder op de kosten van de commissie "archieven lagere overheden"; het vele werk door deze commissie verricht is daaraan debet geweest. Ik geloof, dat we hiermede wat de rekening en de balans betreft aan de meest essentiële punten aandacht hebben besteed en kunnen overgaan naar de begroting vooi 1976. Hierbij moet ik er direct al op wijzen, dat de rijkssubsidie die hierop voorkomt niet definitief is, doch slechts toegezegd. Indien t.z.t. de definitieve toezegging lager uitvalt, kunt u een vervangende begroting 1976 tegemoet zien. U mist op de begroting een post voor studiedagen; deze zullen wegens de hoge kosten dit jaar geen doorgang kunnen vinden; ze zijn thans gepland in het begin van 1977. Om de prijsverhogingen, die zich in alle sektoren voordoen en waar ook wij als vereniging mee te maken hebben, te compenseren, zijn enige correcties in de tarieven aangebracht. Zo is het abonnementsgeld voor het Nederlands Archievenblad voor niet-leden gesteld op ƒ 80,— (was ƒ 70,—) en zijn de kosten voor vacature-circulaires gebracht op f 300,— (was ƒ 250,—). Een vraag is binnengekomen of het mogelijk is personen, geen lid zijnde, tegen een lager abonnementsgeld het Archievenblad te doen toekomen. Op de eerste plaats moet gesteld worden, dat we de inkomsten uit abonnementen bitter hard nodig hebben. Tegenover iedere verlaging van inkomsten staat een beperking van uitgaven, uitgaven die met het jaar stijgen. In de tweede plaats lopen we het gevaar, dat men op instituten, instellingen e.d. personen op kosten van het instituut of de instelling een in prijs verlaagd abonnement laat nemen, oncontroleerbaar voor de vereniging. Voor 1975 gold als kostprijs voor het Archievenblad een bedrag van ca. ƒ 90,—; wanneer we hier de kosten van het repertorium aftrekken en eens in de twee jaren een verslagnummer studiedagen incalculeren, komen we op een bedrag van ca. ƒ 65,—. Gezien de steun die wij als vereniging van C.R.M, genieten is ieder abonnementsgeld voor niet-leden beneden dit bedrag voor ons onaanvaardbaar. Ik meen derhalve en met mij het bestuur, dat we aan deze vraag niet kunnen voldoen. Trouwens, wanneer de steun van C.R.M, in de toekomst niet zal stijgen (voor 1977 is mede rekening houdende met studiedagen een bedrag gevraagd van ƒ 42.250,—) of wanneer de uitgaven dit jaar de geraamde posten zullen overschrijden, kan een contributieverhoging voor 1977 niet achterwege blijven en kunt u dan ook in de loop van het jaar een voorstel hieromtrent verwachten. Het blijft zaak nauwlettend toe te zien, dat met de beschikbare middelen een maximum resultaat wordt bereikt. Om U een indruk te geven van de verleende subsidie: in 1975 bedroeg deze subsidie van C.R.M, per lid ca. ƒ 55,—, mét de bijdragen van de algemene rijksarchivaris en die van de Morrenstichting maar liefst ƒ 75,—; dit is met onze contributie van ƒ 35,— wel even iets om over na te denken. [82]
• H M
De begroting weer ter hand nemend, vindt U onder de bestuurskosten, behalve de hoger geraamde posten wegens niet te declareren kosten bij de overheid, een post representatie. Het bestuur heeft hiermee voor het eerst een lang gekoesterde wens in vervulling zien gaan, nl. het namens de vereniging afvaardigen van een bestuurslid naar congressen en studiedagen in het buitenland. Een vergelijking met voorgaande jaren, hetgeen ik aan de hand van het bijgevoegde financiële overzicht heb getracht aan te tonen, leert, dat de uitgaven, vooral die van het Archievenblad, fors stijgen. Nu is dit niet direct verontrustend in deze tijd, maar we moeten toch proberen de inkomsten en uitgaven zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen. Zoals u allen weet bestaat de VWAO niet meer. Na het opmaken van de boekhouding zullen we vermoedelijk een batig saldo overhouden, dat zoals valt te voorzien zo'n ƒ 2500,— zal bedragen. Het bestuur heeft gemeend deze gelden in een fonds te moeten brengen, d.w.z. gescheiden van de jaarlijkse rekening, en ze te besteden, wanneer de jaarlijkse financiën hiervoor niet toereikend zijn, als aanvullende bijdrage in de kosten van bepaalde uitgaven van de vereniging. Gedacht zou kunnen worden aan bv. het repertorium van archiefinventarissen. Ik hoop, dat een en ander uw instemming heeft. Tot besluit spreek ik de hoop uit, dat onze vereniging in de toekomst zonder stremmingen van financiële aard aan haar doelstellingen kan blijven voldoen en door kan gaan met het blijven ontwikkelen van activiteiten". Op een vraag van dr. F. A. Brekelmans antwoordt de penningmeester, dat in de rekening van 1975 het bedrag van ƒ 7,20, dat vermeld is onder het Archievenblad, betaald is voor een vertaling in het engels. Mr. F. C. J. Ketelaar vraagt naar de mogelijkheid van verlaging van de abonnementsprijs op het Archievenblad voor personen — niet leden. De penningmeester verwijst naar datgene, wat hij daarover in zijn toelichting op de financiële bescheiden heeft opgemerkt. Nadat de secretaris het verslag van de kascommissie heeft voorgelezen, worden de rekening 1975 en de begroting 1976 goedgekeurd. Op voorstel van de voorzitter zullen de leden van de kascommissie door het bestuur worden aangezocht. Hierna wordt overgegaan tot verkiezing van de nieuwe bestuursleden en de benoeming van de nieuwe voorzitter. De kandidaten mr. J. Rinzema, mr. Caspar van Heel en drs. B. J. van der Saag worden bij acclamatie gekozen, eveneens wordt het voorstel tot benoeming van de vice-voorzitter drs. B. Woelderink tot voorzitter bij acclamatie goedgekeurd. Drs. B. Woelderink zegt niet verwacht te hebben, dat de bestuursvoorstellen zonder diskussie zouden worden overgenomen. Hij dankt de vergadering voor het getoonde vertrouwen. Het voorzitterschap ziet hij als een last, maar hij wil deze taak opnemen, omdat hij gelooft in de toekomst van de vereniging. Hij verzoekt de leden het bestuur niet te sparen voor opbouwende kritiek, mits deze gegeven wordt met respect en in verdraagzaamheid voor eikaars mening. Tot slot dankt hij naar aanleiding van het aftreden van voorzitter en secretaris beiden voor hun inzet voor de VAN. Hij zegt, dat de afgelopen vier jaren geen eenvoudige periode is geweest, waarbij hij de S.O.D.-kwestie, de vraagstukken rondom de [83]
plannen tot reorganisatie van het binnenlands bestuur en de ontkoppeling en opheffing van de VWAO memoreert. Zowel dr. Pirenne als drs. Caminada hebben ieder op hun eigen wijze de werkzaamheden met volledige inzet verricht. Namens de zittende bestuursleden overhandigt drs. B. Woelderink aan beiden een geschenk. Mede namens drs. Caminada dankt dr. Pirenne voor de woorden van dank en het geschenk.
Firma Louis (Pirenne) en Co (lg Caminada), sinds de vergadering aan het Westeinde een stille zaak. Foto: Verzameling Gemeente Archief van 's-Cravenhage.
op de redacteur zijn werk verricht. Drs. Van Albada zegt, dat naar zijn mening de onafhankelijkheid van de redacteur in het geding is. Op die grond acht hij een redactiestatuut gewenst. Drs. H. Bordewijk vraagt aan de redacteur mr. J. H. van den Hoek Ostende, of er wel ooit artikelen zijn geweigerd. De redacteur antwoordt hierop, dat er geen artikelen zijn geweigerd. Wel is een ongevraagde boekbespreking niet opgenomen, omdat er bezwaren waren tegen gebruikte formuleringen. Na overleg met het bestuur werd hiertoe besloten. Drs. Bordewijk acht een weigering in deze tijd van openbaarheid niet op zijn plaats. Het Archievenblad is een forum, waar vrijheid van schrijven aan geen beperking is onderworpen. Mr. Van den Hoek Ostende merkt op, dat het betreffende stuk geen faire bespreking was. Mr. A. E. M. Ribberink zegt, dat ook hij de betreffende boekbespreking heeft gelezen. Hij meent, dat het stuk terecht is geweigerd, en verzoekt de diskussie hierover te staken. De heer Th. J. Poelstra zegt hierop, dat de mogelijkheid om zich uit te spreken over verenigingszaken niet afgekapt mag worden. Drs. B. Woelderink sluit de diskussie met de opmerking, dat ook motief voor de afwijzing is geweest, dat het stuk inhoudelijk niets nieuws bracht. De auteur heeft al verschillende malen in het Archievenblad zijn opvattingen kenbaar gemaakt en in deze bespreking bracht hij geen nieuwe denkbeelden naar voren. Drs. H. R. van Ommeren zegt het niet eens te zijn met de door het bestuur gevoerde handelwijze inzake het bij brief van 2 december 1975 uitgebrachte advies aan de minister van C.R.M. Over deze belangrijke zaak had het bestuur een buitengewone ledenvergadering moeten beleggen of de minister moeten berichten op zo korte termijn niet te kunnen adviseren. Drs. Woelderink zegt, dat het technisch niet mogelijk was nog een ledenvergadering te organiseren. Bovendien zou in het toen gevorderde stadium de diskussie vruchteloos geweest zijn. Wanneer het conceptontwerp als ontwerp van wet aan de Staten Generaal zal zijn aangeboden, zal de ledenvergadering ruimschoots gelegenheid krijgen haar mening te geven over het rapport van de Commissie Archieven Lagere Overheden. Drs. Van Ommeren zegt nogmaals de handelwijze van het bestuur onbevredigend te vinden. Naar aanleiding van een vraag van mr. Ketelaar antwoordt mr. J. D. Chr. de Vries van het ministerie, dat de minister alle ingekomen adviezen betreffende de reorganisatie van het binnenlands bestuur gebundeld doorgezonden heeft naar de minister van Binnenlandse Zaken, en daarbij gevoegd heeft zijn eigen advies. Mr. De Vries zegt geen bezwaar te hebben tegen publikatie van het advies van de minister in het Archievenblad.-
Dr. L. P. L. Pirenne geeft gelegenheid voor de rondvraag. Drs. J. N. T. van Albada geeft een korte toelichting op het uitgereikte stuk betreffende de Vereniging van Archiefmedewerkers in Overheidsdienst. Hij verzoekt de diensthoofden t.z.t. zorg te dragen voor de verspreiding ervan onder het personeel. Drs. J. J. Temminck informeert naar de nieuwe schaalindeling van restauratoren bij de rijksarchiefdienst, waarover dr. Pirenne in zijn jaarrede heeft gesproken. Dr. Pirenne zegt hierover een bericht gelezen te hebben in het ARKA-blad. Drs. Woelderink zegt toe na te gaan hoe de regeling precies luidt. Drs. Van Albada merkt op, dat het zijns inziens gewenst is de status van de redacteur van het Archievenblad nader te regelen, eventueel in een redactiestatuut. Hij vraagt zich eveneens af, of het vanwege het groeiend aantal leden niet gewenst is de redactie uit te breiden. Drs. B. Woelderink antwoordt, dat de redacteur geheel onafhankelijk werkt. Hij maakt wel gebruik van advies, wanneer hij het nodig acht. Een uitbreiding van de redactie acht drs. Woelderink niet nodig, gezien de voortreffelijke wijze waar-
Dit advies is inmiddels vertrouwelijk toegezonden aan het bestuur van de VAN en in handen gesteld van de commissie ALO. Het zal t.z.t. tezamen met het rapport van deze commissie in behandeling kunnen komen.
[84]
[85]
•HHMHMHimSHBBIBHBMH
De heer J. A. Masselink vraagt of het batig saldo van de VWAO aangewend kan worden ten gunste van de VAO. Dr. Pirenne zegt, dat dit statutair niet mogelijk is. Mr. F. C. J. Ketelaar zegt het gewenst te achten, dat het bestuur vóór 3 april a.s. een standpunt inneemt en kenbaar maakt inzake de VAO i.o. De gemeentearchivaris van 's-Gravenhage, drs. H. M. Mensonides, heet, reeds vooruitlopend op het mid2
dagprogramma, allen van harte welkom en spreekt de hoop uit, dat zij een aangename en leerzame middag zullen hebben bij het bezoek aan het Gemeentearchief 3 , het Oude Stadhuis en de Grote Kerk. Dr. L. P. L. Pirenne dankt de heer Mensonides en zijn personeel voor hun bereidwilligheid het middagprogramma te verzorgen. Na overhandiging van de voorzittershamer aan drs. B. Woelderink sluit hij om 12.25 uur de vergadering. De presentielijst werd door 112 personen getekend.
Geachte dames en heren, leden en aspirant-leden van de Vereniging van Archivarissen in Nederland, gaarne en van harte heet ik U binnen de hagen van het domein van de graven van Holland welkom. Zo in de eerste weken van een nieuw jaar zal de voorzitter van de vereniging niet altijd dankbaar zijn voor de ingeslopen gewoonte dat hij geacht wordt vrij uitvoerig in te gaan op de ontwikkeling van het archiefwezen in het algemeen en van de vereniging in het bijzonder gedurende het voorafgaande jaar. Het was Samuel Muller — natuurlijk weer Muller — die er de oorzaak van is geweest, dat de leden van meet af aan verwend zijn geraakt op dit gebied. Hij kon er ook wat van! Maar sindsdien kan geen rechtgeaard, zichzelf respecterend voorzitter er onder uit zijn jaarrede meer te doen zijn dan een wat uitgebreid welkomstwoord. Ook U bent er duidelijk weer voor gaan zitten. Welaan dan, het moet maar. Wij archivarissen, die het moeten hebben van de neiging van de mens belangrijke feiten in het leven van gemeenschap en individu vast te leggen, kennen ook de behoefte de geschiedenis op korte termijn voorgeschoteld te krijgen, zeker waar de ontwikkelingen ook in ons vak zó snel zijn gegaan, dat de Internationale Archiefraad aan het achtste internationale archiefcongres, dat dit jaar te Washington plaats vindt, als thema heeft meegegeven: "Fundamentele veranderingen in het archiefwezen van onze tijd". De steeds verder uitdijende overheidstaak en de daarmee gepaard gaande groei van de administratie, nieuwe administratieve systemen, restauratietechnieken en reproductiemethoden, de in tien jaar tijd verdrievoudigde druk van de zijde van de belangstellende burger, dat alles laat ons niet onberoerd. Om de daaruit voortvloeiende vele verenigingstaken te behartigen kwam het bestuur sinds de jaarvergadering van 13 februari 1975 elf maal bijeen. Driemaal vond er een ledenvergadering plaats, terwijl een groot aantal leden zich op 13 en 14 maart 1975 te Scheveningen verzamelde voor de studiedagen over bedrijfsarchieven. De voorzitter installeerde op 25 april te Deventer de verenigingscommissie "Archieven en automatisering" en op 26 juni te Haarlem de centrale redactiecommissie voor de provinciale archiefgidsen. Het bestuur had op 22 april een bespreking met het bestuur van de Kring van gemeente- en streekarchivarissen-diensthoofden. Voorzitter en secretaris vertegenwoordigden de V.A.N, op de studiedagen van de S.O.D., die 8 Zie hierna blz. 100.
op 1 en 2 mei te Lunteren plaats vonden, terwijl de ondervoorzitter aanwezig was op de jaarvergadering van de S.O.D. op 28 november te Groningen. De voorzitter werd door de minister van C.R.M, in de gelegenheid gesteld de V.A.N, te vertegenwoordigen op de 16e Ronde Tafel Conferentie, die van 2 tot 5 september te Kiev plaats had. Ondervoorzitter en voorzitter waren van 15 tot 18 september aanwezig op de vijftigste Duitse Archiefdagen te Mainz terwijl de redacteur van het Nederlands Archievenblad en ondergetekende het studiegedeelte van de jaarvergadering van de Nederlandse Vereniging van Bedrijfsarchivarissen meemaakten. De heer Van den Hoek Ostende vertegenwoordigde de V.A.N, op de grote genealogendag van 18 oktober in Den Haag. Toch zou het niet eerlijk zijn het te doen voorkomen alsof alleen zorgen en verplichtingen het droeve lot zijn van een bestuurslid. Zowel bestuurs- als ledenvergaderingen kennen ogenblikken van spanning maar ook momenten van opgewektheid en vredig verkeer onder vrienden. Contacten met buitenlandse collegae zijn verrijkend en de versierde bijeenkomsten plezierig en verstrooiend. Bovendien ziet een mens zo nog wat van de wereld en van archiefinstellingen elders en maakt hij kennis met archivarissen van andere landen. Een bestuurslidmaatschap is voor een archivaris een boeiende en leerzame periode in zijn ambtelijk leven. Misschien komt deze beschouwing op U over in een trant van "Zorg dat je erbij komt". Maar mijn woorden houden wel een opwekking in om niet te gauw nee te zeggen wanneer de vereniging een beroep op U doet. Er zijn hier en daar vermoeidheidsverschijnselen doordat het archiefwezen ook andere overlegstructuren kent naast en los van de V.A.N.. Ik kom daar in de slotpassage van mijn jaarrede nog op terug. Van de andere kant wordt het areaal waaruit de vereniging in de toekomst kan putten van jaar op jaar groter en zijn uitwendige tekenen van bloei nooit veelbelovender geweest. Van augustus 1972 tot 1 januari 1976, dus in nog geen drie en een half jaar, klom het aantal leden van 321 tot 497 leden en aspirant-leden, een spectaculaire stijging dus van ongeveer 55%. Ik heb in een van mijn vorige jaarredes opgemerkt, dat de vereniging hiervoor grote dank is verschuldigd aan de directeur van de Rijks Archiefschool. Op de in 1963 gehouden, aan de educatieve taak van de archivaris gewijde studiedagen van onze vereniging constateerde de toen pas negentienjarige academicus in spe Ketelaar de dreiging van een isolement van vele archivarissen en van verloren contact met tijdgenoten. Hij beloofde toen zelf het initiatief te nemen 1 . Niemand zal kunnen betwisten, dat deze overmoedig lijkende beloften van een zeer jong student werkelijk zijn ingelost. Dankzij het pleidooi over het nut van het lidmaatschap van de vereniging, dat de heer Ketelaar voor iedere nieuwe jaarclub van leerlingen van de Rijks Archiefschool heeft gehouden, kent onze vereniging een jong ledenbestand, waar grijze haren of kalende kruinen verre in de minderheid zijn tegenover de weelderige haardossen van de jongere generatie. Ik ben er van overtuigd, dat zijn opvolger Drs. Wieland op gelijke wijze de vereniging de wind in de zeilen zal blazen. Van harte wensen wij allen hem veel succes toe wanneer hij met ingang van 1 april 1976 de volledige verantwoordelijkheid gaat dragen voor de kweekreactor van archivarissen waarbij in de nabije toekomst kernsplitsing zich zal 1 Ned. Archievenblad 68 (1964), blz. 4 en 5.
[86]
[87]
Jaarrede van de Voorzitter van de Vereniging van Archivarissen in Nederland, Dr. L. P. L. Pirenne, uitgesproken op de vergadering te 's-Gravenhage op 19 februari 1976.
T-S-X&W&
voordoen tussen de archivaris-specialist oude archieven en de archivaris-specialist nieuwe archieven, voor de hogere archiefambtenaar reeds in een fase van voorbereiding gekomen en voor de middelbare archiefambtenaar nog in een stadium van studie verkerend. Hopelijk maakt deze kernsplitsing zoveel energie vrij, dat een maximaal rendement wordt verkregen. U hoeft in ieder geval niet bevreesd te zijn voor protesterende actiegroepen maar zult integendeel alleen bijval betuigende supporters ontmoeten.
Bestuurscommissies Onder verantwoordelijkheid van het bestuur van de vereniging zijn vier commissies actief. De commissie handleiding voor de selectie en vernietiging archiefbescheiden, de oudste van de vier en reeds onder voorzitter Renting ingesteld, kon helaas niet meer dan een pas op de plaats maken. Na ontvangst van zeer vele reacties op de door collega Van Meerendonk samengestelde concept criteria als eerste onderdeel van het grote rapport heeft het de bewerker aan tijd ontbroken om dit concept om te bouwen tot een definitief hoofdstuk. De heer Van Meerendonk was geruime tijd in de West en was verantwoordelijk voor de verhuizing en hechtere organisatie van de rijksarchiefinspectie. Hoezeer het bestuur alle begrip heeft voor deze situatie hoopt het in overleg en overeenstemming met de algemene rijksarchivaris te bereiken, dat de heer Van Meerendonk opnieuw gelegenheid krijgt zich af te zonderen om aan dit rapport verder te werken. De taak wordt anders voor hem, de grote begeleidingscommissie en de hele vereniging wat frustrerend. Bovendien lopen we het risico, dat de praktijk de theorie voorbijsnelt. De commissie van de V.N.G. voor het opstellen van vernietigingslijsten is immers reeds druk aan het werk. De commissie Archieven Lagere Overheden is daarentegen zeer actief geweest. De commissie legde op 23 april een concept-ontwerp bij U op tafel. Het was de bedoeling geweest dit rapport eerst op 27 mei te Doesburg in een ledenvergadering te behandelen. Later werd de datum verdaagd naar 4 november. Het onverwacht verschijnen in
juli van het concept-ontwerp van wet op de organisatie van het binnenlands bestuur deed bij de zo genoemde A.L.O.-commissie onder voorzitterschap van Dr. J. Heringa de vraag rijzen, of het niet tot de taak van de commissie zou behoren dit concept-ontwerp van wet in haar besprekingen te betrekken. Het bestuur van de vereniging conformeerde zich in zijn vergadering van 21 augustus aan dit voorstel. Dit hield een gedeeltelijke koerswijziging in aangezien nu ook de positie van de Rijksarchiefdienst niet geheel buiten spel kon blijven al bleef de nadruk in het rapport liggen op de zorg voor en het beheer van archieven van lagere overheden. De omwerking van het rapport kon niet tijdig klaar zijn om de voorgenomen behandeling op 4 november doorgang te doen vinden. De overgrote haast van minister De Gaay Fortman stelde het bestuur voor het dilemma zonder het polsen van de leden zijn standpunt vóór 5 december kenbaar te maken, dit op uitnodiging van de minister van C.R.M., die gehouden was vóór 15 december zijn collega van Binnenlandse Zaken van advies te dienen over de gevolgen van een eventuele bestuurlijke herindeling voor de organisatievorm van het Nederlands archiefwezen. U hebt bij de stukken voor deze jaarvergadering de tekst kunnen lezen van de zeer summiere brief, die het V.A.N, bestuur aan minister Van Doorn heeft geschreven. Uit het begeleidend commentaar hebt U kunnen afleiden, dat het bestuur met instemming van de leden van de A.L.O.-commissie voorlopig afziet van een behandeling van een z.g. definitief rapport in een ledenvergadering tot een bekendmaking van het definitieve ontwerp van wet reorganisatie binnenlands bestuur. Mocht de indiening echter te lang op zich laten wachten dan zal het bestuur eerder Uw oordeel willen vernemen. Het is een onbevredigend verloop van zaken voor U, maar het meest voor alle betrokkenen, die zo hard aan het A.L.O.-rapport hebben getrokken. De oorzaak is naar mijn mening hierin gelegen, dat de V.A.N, in deze materie niet de feiten achterna holt zoals boze geesten wel eens beweren maar integendeel op de ontwikkeling te ver vooruit is gelopen met vele noodlottige gevolgen. De meningsvorming verloopt niet langs duidelijke lijnen, maar volgt grilliger sporen omdat onze radarontvanger nog te wild ronddraait tussen de uitzendstations van zich telkens wijzigende inzichten over de bestuurlijke reorganisatie. Hieraan is naar mijn gevoelen ook de ondergang te wijten van het rapport over gewestvorming en archieven van de commissie-Renting met als onaangenaam bijverschijnsel, dat de pro's en contra's een zekere scheiding der geesten hebben bewerkstelligd waarover ik in een andere passage van mijn jaarrede nog het een en ander hoop te zeggen. De eerste vrucht van kweker Renting moest te groen gegeten worden en bezorgde menigeen een indigestie. Met de tweede vrucht van tuinder Heringa wil het bestuur dit risico niet lopen in de hoop dat dit product in volmaakte staat van rijpheid bij U op tafel komt. Een derde commissie, de commissie archieven en automatisering, werd zoals ik reeds memoreerde op 25 april geïnstalleerd. Zij bestaat uit de heren Schoone en Van der Vlis uit eigen kring en uit deskundigen van andere groeperingen onder het voorzitterschap van Drs. J. D. Winsemius, sinds 1 januari 1976 provinciaal archiefinspecteur in Zuid-Holland. Tot de oprichting van deze commissie was geadviseerd door de eerste commissie "Archieven en automatisering" eveneens staande onder presidiaat van Drs. Renting, die in haar eindconclusie opteerde voor een begelei-
[88]
[89]
Studiedagen In 1975, dames en heren, kregen in onze kring de bedrijfsarchieven bijzondere aandacht op de studiedagen van 13 en 14 maart. De inhoud van de lezingen en het peil van de gedachtenwisseling rechtvaardigen het ten volle deze studiedagen als zeer geslaagd te karakteriseren. Wij houden er een boeiend extra nummer van het Archievenblad aan over, redactioneel verzorgd door personeelsleden van de Gemeentelijke Archiefdienst van Amsterdam en financieel gegarandeerd door de algemene rijksarchivaris. Tevens verscheen binnen dit kader een "Overzicht van archieven van particuliere ondernemingen berustend in openbare archiefbewaarplaatsen" door Drs. A. J. Looijenga en mevr. Drs. E. P. de Booy. Nagenoeg tegelijkertijd werd in België de "Gids van de Bedrijfsarchieven bewaard in de openbare depots van België" uitgegeven van de hand van mevrouw Coppejans-Desmedt. Het is wel merkwaardig, dat zowel in België als in Nederland vrouwen in het ambt deze overzichten samenstelden terwijl in het bedrijfsleven niet minder dan bij de overheid de vrouw relatief nog weinig aan bod komt.
dingscommissie én een studiecommissie. Het tekort aan deskundigen deed het bestuur voorlopig kiezen voor één commissie. De start is dynamisch geweest, waarbij de aandacht is gericht op de zorg voor en het beheer van een administratie, die primair is vastgelegd op andere informatiedragers dan papier, en op het vaststellen van eisen en normen bij het toegankelijk maken van archiefbestanddelen met behulp van automatische procédés. Het bestuur wenst de commissie veel succes in deze technisch uiterst moeilijke materie. Hetzelfde moge gelden voor de vierde commissie, die gedoopt werd als de Centrale redactiecommissie voor de provinciale archiefgidsen en die bestaat uit de Haarlemse stadsarchivaris Drs. Temminck, voorzitter, Mr. Caspar van Heel, secretaris, en uit de heren Hustinx, Uil en Visser als leden. De commissie heeft intensief vergaderd en verschillende provinciale hoorzittingen belegd. In de meeste provincies is dit grootse project nu op gang. Het valt alleen te betreuren, dat zich hier en daar particularistische ontwikkelingen voordoen, deels volkomen verklaarbaar omdat men daar al begonnen was vóór de Vereniging van Archivarissen als coördinerende instantie tussen beiden kwam, deels wat rechtlijnig omdat men zich gebonden acht aan afspraken tussen de collega's in één provincie en deze overeenkomst niet wil inruilen voor richtlijnen, die in de meeste andere provincie's wel zijn aanvaard. Men krijgt dan reactie's te horen zo in de trant van "de vereniging kan mij nog meer vertellen". Kijk, in wezen heeft de vereniging U de jure niets op te dragen. Als men niet goedschiks wil meewerken, kan het bestuur kwaadschiks niets uitrichten. Wij kunnen niet anders dan vriendelijk vragen. De doelstellingen van de V.A.N, zijn in art. 2 van de statuten uiterst summier omschreven. Maar juist omdat een bestuur alleen maar kan vragen moet men er serieus naar willen luisteren. Want waar er een wil is is er een weg om uit problemen te komen. Het zou een daad van inspirerende solidariteit zijn indien deze gidsen zonder één uitzondering in de periode 1977-1982 zouden kunnen verschijnen. Het bestuur heeft goede hoop dat het zal lukken.
vorige jaarrede, dat ik hoopte voor het laatst op het meningsverschil te hebben moeten ingaan, dat V.A.N, en S.O.D. tussen 1971 en 1974 van elkaar vervreemd had, is in vervulling gegaan. Het bestuur heeft het vertrouwen, dat nog een andere wens aan inwilliging toekomt. In een zeer recent gesprek tussen voorzitter en secretaris van de Archiefraad en voorzitter en secretaris van de V.A.N, op 15 januari 1.1. is ons gebleken, dat een intradepartementale commissie, die de minister van C.R.M, ondermeer van advies heeft gediend over de gevolgen voor het archiefwezen van een eventuele doorvoering van het concept ontwerp van de wet reorganisatie binnenlands bestuur en die de klinkende naam klankbordcommissie meekreeg, nu zal gaan samensmelten met de departementale commissie technische herziening archiefwet tot een Commissie Archiefbeleid. Deze nieuwe commissie krijgt tot taak een beleidsnota te ontwerpen. De V.A.N, zal dan worden uitgenodigd met een afgevaardigde in deze commissie zitting te nemen. Ik ben geneigd daarop te reageren met "natuurlijk wordt de V.A.N, uitgenodigd". Onze vereniging heeft altijd een grote rol gespeeld niet alleen op het gebied van de vakspecialismen en de geschiedeniswetenschap maar evenzeer op de terreinen van de organisatie van het archiefwezen en de voorbereidende maatregelen inzake archiefwetgeving en uitvoeringsbesluiten. Er is geen enkele reden om zoals wel eens wordt gesuggereerd de vereniging uit dit laatste terrein terug te dringen opdat zij zich niet aan enige steen kan kneuzen. Ook hierop kom ik straks wat diepgaander terug. Opheffing
V.W.A.O.
Ik ben erg content, dat de samenwerking van de V.A.N, en de S.O.D. op deze wijze gestalte heeft gekregen en dat de stormen zijn gaan liggen. Mijn opmerking in mijn
Het afgelopen jaar heeft zich minder gekenmerkt door problemen in eigen huis dan door grote beroering in het huis van de dochter, de Vereniging van Wetenschappelijke Archiefambtenaren in Overheidsdienst. De feiten zijn U bekend. Zonder de zin van vakbondsbegeleiding in twijfel te trekken was de wijze waarop de V.W.A.O. zich kon doen gelden door de geringheid van het aantal leden ondoelmatig, door het ontbreken van specifieke deskundigheid min of meer krachteloos en door onderlinge ambtelijke afhankelijkheid voor een aantal leden frustrerend. Bovendien kwam beroep vanuit de leden op de vakbond zelden voor. Merkwaardigerwijze kwam er toen het voorstel tot opheffing op 22 april 1975 aan de orde kwam, een golf van belangstelling aanrollen, zo hoog dat zij het bestuur van de vereniging dreigde mee te sleuren zij het dat het verstand het weer gauw won van de emoties. Het is op zich een natuurlijk verschijnsel, dat in een liquidatiefase een bezinning op de doeleinden uit de begintijd doorzet. Enige stugheid aan de zijde van het aftredende V.W.A.O. bestuur en een zekere agressief overkomende benadering van de oppositie maakten een vergelijk niet eenvoudig. Toch wil ik ook in deze jaarrede herhalen wat ik op 27 mei 1975 in Doesburg opmerkte, dat het V.W.A.O. bestuur een moedig besluit heeft genomen door de opheffing aan de orde te stellen en dat het een zeer sportief gebaar was van enkele leden, die toch nog zon zagen schijnen aan de horizon, om op deze Doesburgse kerkvergadering de bestuurlijke verantwoordelijkheid over te nemen ook al was het op dat ogenblik voor deze Abrahams van het nieuwe verbond nog niet recht duidelijk waar zij de mosterd moesten halen, die overigens aan
90
[91]
Er is nog een commissie, die niet van ons is, maar in zeker opzicht toch wel van ons is. Op de vorige jaarvergadering kreeg het bestuur na ampele discussies's toch de machtiging van de leden om met de Studiekring Overheidsdocumentatie in zee te gaan voor de organisatie van een cursus voortgezette vorming van gemeenteregistratoren waarbij het gaat om inventarisatie van niet-overgebrachte archieven die volgens een decimale code zijn geordend. Op 9 juni kwam de begeleidingscommissie voor het eerst bijeen. Zij bestaat uit de heren Bordewijk (V.A.N.), Ketelaar (Rijks Archiefschool), Kölker (Overleg Provinciale Archiefinspecties), Van Meerendonk (Rijksarchiefinspectie) en Schaap (S.O.D.), allen leden van onze vereniging met een groot gezag en een even grote deskundigheid op hun specifieke terrein. Het is de bedoeling, dat deze commissie de facto ook de begeleiding van de voortgezette vorming van rijksregistratoren voor haar rekening gaat nemen. Op 5 februari 1.1. is de cursus voor 16 gemeenteregistratoren van start gegaan. Docenten zijn de collegae Hartong, Van Heel, Van Nienes en Otten. Zij hebben syllabi voor deze lessen geschreven en herschreven.
5SBv*3?ï&>:~ R H
Doesburg naam en faam geeft. Op 23 september 1975 werd in grote eenstemmigheid de Vereniging van Wetenschappelijke Archiefambtenaren in Overheidsdienst ten grave gedragen in de aanminnige leeftijd van ruim veertien jaar, hoewel de officiële sterfdatum samenviel met het klokkengelui en het vuurwerk van de overgang van Oud 1975 naar Jong 1976. Het kind heeft nooit volwassen mogen worden. Voor de constructie van een nieuwe vereniging, de Vereniging van Archief ambtenaren in Overheidsdienst, was de periode mei-december 1975 te kort. De inspanningen om zover te komen vinden inmiddels voortgang. De Vereniging van Archivarissen in Nederland, formeel neutraal, blijft daarbij een belangstellend en bemoedigend toeschouwer. Het is zoals met Suriname, dat als onafhankelijke staat Nederland nader blijft dan Nepal. Oude banden kunnen verbroken worden, maar zij blijven voor het gevoel aanwezig. Vandaag wordt het voorstel behandeld tot uitbreiding van het V.A.N, bestuur met een lid, dat zich binnen dit bestuur en namens het bestuur meer specifiek zal bezig houden met de bevordering van de belangen van de bij het Nederlands archiefwezen werkzame ambtenaren, een taak waartoe artikel 2 van onze statuten ons roept en die tussen 1961 en 1976 was uitbesteed aan de V.W.A.O. Ik heb op 23 september op onze vergadering in Amsterdam verklaard, dat de Vereniging van Archivarissen in Nederland geen vakbondsaktiviteiten wil ondernemen. Zij streeft meer de algemene belangenbehartiging na voorzover die een goede uitgroei van het archiefwezen als zodanig bevordert of bij gebleken gebreken belemmert dan dat de zorg zich over individuele gevallen zal uitstrekken. Het zal van het welslagen van de V.A.O. plannen afhangen of de man het druk krijgt of niet. Ik hoop van niet, want dan gaat het met de vakbond goed. In het kader van de arbeidsverhoudingen is het wellicht ook voor het personeel binnen de Rijksarchiefdienst interessant te weten, dat de leiding van het ministerie van C.R.M. positief heeft gereageerd op de wens van de vakcentrales dat ook bij dit departement een dienstcommissie wordt ingesteld. Voorwaarde is wel dat 30% van het personeelsbestand georganiseerd is. De centrales zullen een opgave verstrekken. Verheugend in dit verband is eveneens dat Binnenlandse Zaken er inmiddels in geslaagd is een reeks van schalen te ontwerpen, geënt op de taken van de restauratoren, hetgeen voor een aantal van hen thans perspectieven biedt.
steeds niet gestoken in de Haagse beemden. Maar op 3 maart van dit jaar schijnt het toch echt te gaan gebeuren, nadat Muller in zijn te Zwolle uitgesproken jaarrede van 5 juli 1904 reeds had moeten constateren dat het plaatsgebrek in het pas in gebruik genomen pand Bleijenburg 7 onmiddellijk reeds zo nijpend was, dat men nieuwe aanwinsten met vrees tegemoet zag en zelfs de overbrenging van nieuwe archieven, die zich aanvankelijk tot 1848 zou uitgestrekt hebben, uit nood tot 1830 wilde beperken. Het is voor onze voortvarende algemene rijksarchivaris het verdiende loon dat aan deze perikelen nu een einde komt. De maquette geeft een geslaagde vergroeiing te zien van werkvertrekken en depotgedeelten. De voltooiing van een nieuw gebouw kan aanleiding zijn te overwegen Den Haag weer eens naar voren te schuiven voor een bijeenkomst van de Table Ronde of wellicht zelfs voor het Tiende Internationale Archiefcongres, dat voor 1984 is voorzien. In de gemeentelijke sfeer kwamen forse uitbreidingen tot stand in Utrecht en Tilburg. De gemeentelijke archiefdienst van Groningen betrok de Stadskiste en de nieuwbouwplannen in een historisch milieu voor de gemeentelijke archiefdiensten van Gouda, Kampen, Maastricht en Schiedam staan er uitstekend voor. In Nijmegen investeert het stadsbestuur zelfs ƒ 5.500.000 — in de verbouwing van het Arsenaal tot een ideaal toekomstig home voor collega Schimmel en de zijnen. Voor andere gemeentearchivarissen zoals in Deventer en 's-Hertogenbosch begint de zon ook te dagen. Bij de tentoonstellingsactiviteiten stak Rotterdam andere diensten weer naar de kroon met de gemeentelijke archiefdienst van Utrecht als goede tweede. Na de prachtige tentoonstelling "Archiefschatten uit Keulen", die in 1974 in Rotterdam onderdak vond, gingen de gemeentearchivaris van Rotterdam en zijn assistenten in 1975 naar het Stadsarchief van Keulen met een keurselectie archiefstukken en drukwerken rond twaalf thema's onder de titel "Rotterdam, Stadtgeschichte in Dokumenten und Bildern". Internationale
contacten
De uitgroei van het archiefwezen manifesteert zich ondermeer in nieuwe gebouwen of uitbreidingen van bestaande. In de rijkssfeer vorderde de nieuwbouw voor het Rijksarchief in Friesland voorspoedig. Mocht het bestuursvoorstel tot benoeming in het bestuur van collega Rinzema in Uw ogen genade vinden dan hoop ik niet, dat de officiële verenigingsstukken voortaan tweetalig moeten worden uitgegeven, in het Fries en het Nederlands. Ik zie er hem voor aan want er lopen nog al wat jongfryske mienskip rond in het Nederlandse archiefwezen. Voor het nieuwe gebouw van het Rijksarchief in Overijssel werd de eerste paal geslagen. Het betonskelet rijst reeds zo hoog op dat de lange Eijken er niet meer overheen kan kijken. Jammer genoeg is de eerste spade voor wat het Mekka van archiefonderkomens moet worden, het nieuwe complex van het Algemeen Rijksarchief, nog
Nu we het over Keulen hebben zou het op zijn plaats zijn hier nader in te gaan op de internationale contacten. Mr. Ketelaar en de voorzitter vertegenwoordigden respectievelijk de algemene rijksarchivaris en de vereniging op de 16e Table Ronde te Kiev terwijl in Mainz elf Nederlanders aanwezig waren op de vijftigste Duitse Archiefdagen. Ik mag me ontslagen achten van een toelichting nu in de vierde aflevering van de afgesloten jaargang van het Nederlands Archievenblad door de collegae Winsemius en Woelderink uitvoerig werd gerapporteerd over Mainz terwijl in de eerste aflevering van de nu begonnen 80e jaargang een uitgebreid verslag zal worden gepubliceerd van de jongste Table Ronde in Kiev. Wel verdient het aanbeveling dat ons land over een uitgebreider Engelstalige documentatie over het Nederlandse archiefwezen beschikt of dat van bepaalde archivistische studies of inventarissen, die zich daartoe lenen, vertalingen in het Frans of Engels worden gegeven. Zulk'een advies zouden ook de collegae in de Sovjet-Unie zich moeten aantrekken omdat het voor Ketelaar en mij bepaald frustrerend was, dat publicaties van de Staatsarchiefdienst van de Ukraine voor ons en waarschijnlijk voor vele anderen een gesloten
[92]
[93]
Vernieuwing huisvesting
archieven
boek bleven hoe royaal ze ons ook werden aangeboden. Voor de goede onderlinge verhoudingen in Kiev overigens niets dan lof. In het kader van de internationale betrekkingen werd de beer Ribberink door het V.A.N, bestuur aangewezen als zijn vertegenwoordiger in de nationale Unesco-commissie.
van Velthoven". Een sequeel van deze studie over an grand old man van ons Nederlands archief wezen was de onthulling op 20 september 1975 door de algemene rijksarchivaris van een gedenksteen aan de gevel van het pand Groenewegje 122 in Den Haag, waar Bakhuizen van 1852-1856 met zijn gezin gewoond heeft. De Uil zit op het Groenewegje niet in de olmen. Een jaargang van 472 bladzijden bezorgt een penningmeester wel hoofdpijn maar verplicht de bescheiden Ostende om eindelijk eens uit zijn Hoek te komen. Onze redacteur, hij mag er verdraaid wezen. Nu we toch over wetenschap en grote mensen bezig zijn mag ik er niet aan voorbijgaan, dat in 1975 twee befaamde Latinisten van respectievelijk Roomse en Reformatorische huize zo stillekens van hun post zijn teruggetreden. Onze oud-voorzitter Dr. Van Buijtenen droeg de sleutels van het Rijksarchief in het Nedersticht zonder enig vertoon over aan de Zeeuw Dekker en Dr. Van der Gouw verliet 31 december 1975 de provinciale archiefinspectie van Zuid-Holland waar de Fries Winsemius hem opvolgde om zich voortaan geheel en al aan zijn taak als hoogleraar te wijden. Gaarne wensen wij hem daarbij alle succes toe terwijl de verleende hoge koninklijke onderscheiding, waarmee wij hem van harte gelukwensen, hem er niet van zal weerhouden van de katheder af te dalen en op de banken gezeten zijn befaamde bon mots te plaatsen, gelardeerd met pittige uitspraken waarvan Toon Hermans zou zeggen "die kun je in je zak steken".
Personalia Het is zinvol ieder jaar aandacht te wijden aan goede en kwade dingen, die onze leden in 1975 zijn overkomen. Waar zovele erkend gewetensbezwaarden bij de Rijksarchiefdienst zijn ingezet achtten de Koningin en haar adviseurs uitbreiding van het officierencorps blijkbaar gewenst. In de beide zuidelijke frontierprovincies werden de twee aldaar fungerende rijksarchivarissen op Koninginnedag dan ook blij verrast met hun benoeming tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau. Naast vreugde was er ook verdriet, al mag ik vanuit mijn levensbeschouwing het overlijden zien als een goede dood, die barmhartig is en veelbelovend. Zij sloeg niettemin toe en wel eenmaal in Eindhoven, waar oud gemeentearchivaris Tops na een lang ziekbed stierf, en tweemaal in Zwolle. Op 30 mei 1975 overleed daar oudstadsarchivaris De Vries terwijl op 1 november oud-rijksarchivaris Gijs Ter Kuile ten grave werd gedragen. Beiden waren vrijgezel en collegae van de goede degelijke tuk. Aan Van der Gouw's "In Memoriam Thom de Vries" heb ik niets toe te voegen. Ter Kuile behoorde nog tot de generatie van de archivaris-geleerde die het directeur spelen maar matig afging, gewend als hij was aan hartelijkheid en goede manieren in een relatief kleine kring. De Overijsselse historici zullen Ter Kuile dankbaar blijven voor het oorkondenboek, dat hij bezorgde. Toch blijven sommige collegae ook in een tijd van managementperikelen de wetenschap trouw. Met bewondering vermeld ik het geschenk, dat de gemeentelijke archiefdienst van Amsterdam en zijn stafmedewerker Drs. P. H. J. van der Laan de zevenhonderdjarige hoofdstad aanboden met de publicatie van het "Oorkondenboek van Amsterdam tot 1400" een turf van 652 pagina's. De Rijks Archief school gaf een nieuw naslagwerkje "Archivistische Terminologie" uit als voorbereiding op een volledige nieuwe editie van de in 1962 verschenen "Nederlandse Archief terminologie". De directeur verzorgde een heruitgave van Formsma's "Gids voor de Nederlandse archieven" en onze ondervoorzitter Woelderink publiceerde een instructief artikel over "De geschiedenis van het archiefwezen in Nederland in hoofdlijnen" in het Verslag van de Rijks Archief school en de daaraan toegevoegde bijdragen over de periode 1972-1974. In het kader van het Monumentenjaar schreef Dr. Duparc een wat compilerend overzicht van de ontwikkeling van het archiefwezen in het zeer fraai uitgegeven jubileumboek "Een eeuw strijd voor Nederlands cultureel erfgoed", waarin jammer genoeg de gemeentearchieven onvoldoende uit de verf komen. En nu de naam Duparc valt mogen we niet voorbijgaan aan de uitreiking voor de eerste maal, en wel op 13 maart te Scheveningen, van de naar hem genoemde prijs aan de jonge vakgenoot Drs. A. J. M. den Teuling. Jaargang 1975 van het Nederlands Archievenblad staat trouwens vol met belangrijke bijdragen ook over ordenings- en beschrijvingstechnieken. Een zeer lezenswaardige en doorwrochte studie wijdde de Bredase stadsarchivaris Dr. Brekelmans aan "Bakhuizen van den Brink en Cuypers
Er is in verband met de onafhankelijkheid van de vereniging ten opzichte van "Den Haag" in de wandelgangen wel eens gemompeld, dat de algemene rijksarchivaris wat moeite had met een rijksarchivaris, die als voorzitter van de V.A.N, bij tijd en wijle van een ander gevoelen was dan zijn ambtelijke chef. De algemene rijksarchivaris heeft mij evenwel volledig vrijgelaten en mij alle kansen geboden in binnen- en buitenland de vereniging van dienst te zijn buiten bezwaar van de verenigingskas. En als hij soms critisch was dan is dit een kenmerk van alle oud-voorzitters. Dat zijn zo de wetten van de natuur. Als ik mij realiseer, dat mijn voorgangers op deze stoel tot in de vijfde generatie nog
[94]
[95]
MB
In 1975 op een novemberavond vanuit Maastricht met Van der Gouw terugreizend naar noordelijker luchten nodigde ik hem uit alle wraakzuchtige gevoelens te laten varen en opnieuw lid te worden van de Vereniging van Archivarissen. Tegenover de V.A.N, koesterde hij deze gevoelens volstrekt niet, zo zei hij, maar hij weigerde toch opnieuw lid van onze club te worden zolang de V.A.N, zich financieel liet steunen door de minister en zich in ruil daarvoor de mond liet snoeren. Nu kan de vereniging niet zonder subsidie blijven draaien — hartelijk dank minister en U, C.R.M, ministeriales — maar nog nooit is het bestuur van de V.A.N, ook maar in het minst in zijn vrijheid van handelen daardoor belemmerd. De vereniging ontvangt echter reeds sinds 1931 een jaarlijkse rijksbijdrage zonder dat dit voor collega Van der Gouw reden was uit de vereniging te treden. Hij heeft dus of tóen gedwaald of hij dwaalt nu. Maar weest gerust, de Heer is barmhartig voor de verloren zoon en zal hem een feestmaal bereiden, hem en zijn dolerende discipelen, die zich met hem van het ouderlijk huis hebben afgekeerd. Een goede fles wijn, hem in een weddenschap met Fasel onlangs ten deel gevallen, heb ik op mijn beurt er voor over. Je dan samen met Van der Gouw bezatten, dat lijkt mij het einde.
M!
in volle fleur leven en actief zijn dan hoop ik dat dit ook tot de wetten van de natuur behoort en dat mij als lid van het dispuut van oud-voorzitters nog goede en gouden jaren wachten.
van de Archiefraad grote openhartigheid aan de dag wordt gelegd. Wij zijn daar zeer dankbaar voor en zijn gelukkig met de wijze waarop de Archiefraad functioneert. De Raad betekent veel voor het archiefwezen. Al het water van de Noordzee wast echter niet weg wat in het zand geschreven staat, dat de vereniging daardoor naar het achterplan geschoven is. Met opzet gebruik ik hierbij niet de omschrijving "naar het tweede plan". Want naast de Archiefraad hebben zich nog meer adviserende colleges gevormd. De overgang van het voormalige ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen naar het nieuwe ministerie van C.R.M, in 1965 hield een sterkere centralisatie in binnen de Rijksarchiefdienst die vorm kreeg onder de algemene rijksarchivaris Van der Gouw en doorzette onder zijn opvolger, onze oudvoorzitter Ribberink. De jaarlijkse bijeenkomsten van de rijksarchivarissen institutionaliseerden zich in het convent van rijksarchivarissen als hoogste adviesorgaan van de centrale directie. Dit kan als een positieve ontwikkeling worden gezien. Met de interne dienstbelangen van de Rijksarchiefdienst heeft de vereniging niets uit te staan. Maar het kan niet anders of het convent wordt ook geraadpleegd bij beleidsontwikkelingen van algemene aard, die het gehele archiefwezen en dus ook de Rijksarchiefdienst raken. Onder invloed van de versterking van deze Dienst rijpte begrijpelijkerwijze bij de gemeentearchivarissen het verlangen zich ook met elkaar te beraden over gemeenschappelijke belangenbehartiging, wat leidde tot de kring van gemeenteen streekarchivarissen-diensthoofden. In mijn vorige jaarrede heb ik — zinspelende op deze kring — de hoop uitgesproken, dat dit overleg zich tot diensthoofden zou beperken omdat anders toch een soort schaduwvereniging van bij het gemeentelijk archief wezen werkzame collegae zou ontstaan. Het verheugt mij, dat het bestuur van de vereniging hierin niet is teleurgesteld. Maar toch ook hier is een groep archivarissen buiten ons verenigingsverband om werkzaam. Bovendien is de kring gelijk het convent van rijksarchivarissen gevraagd om advies inzake de gevolgen voor het archiefwezen van doorvoering van het concept-ontwerp tot reorganisatie van het binnenlands bestuur. In de praktijk betekent dit, dat over dit concept-ontwerp binnen het archiefwezen is geadviseerd door de Archiefraad, de algemene rijksarchivaris na uitvoerig beraad binnen het convent van rijksarchivarissen, de kring van gemeente - en streekarchivarissen- diensthoofden en dan ook nog het bestuur van de vereniging met alle risico's van onderlinge afwijking en verdeeldheid in standpunten.
Algemene positie V.A.N. Het is, dames en heren, in 1976 vijf en twintig jaar geleden, dat de toenmalige algemene rijksarchivaris Graswinckel de bij onze oudere leden sterk in de herinnering gegrifte rede "Hercules op de tweesprong?" hield, misschien wel de meest bekende rede in onze verenigingsgeschiedenis na het "Pro domo" pleidooi van Muller uit 1895. Als voorzitter van de in 1966 haar vijf en zeventig jarig bestaan vierende V.A.N, haakte Dr. van Buijtenen daar 13 oktober 1966 in de Haagse Rolzaal op in. Hij constateerde, dat het beeld van de tweesprong voor het archiefwezen in 1966 al weer was achterhaald en dat we veeleer ons geplaatst zagen tegenover rond points en ingewikkelde klaverbladen. Van Buijtenen stelde de klemmende vraag "Wat verwacht de overheid, maar ook wat verwachten haar onderdanen van dit steeds groeiend geheugen" dat onze archieven geworden zijn. Onze vereniging wordt thans meer dan ooit geconfronteerd met deze problematiek en voelt zich soms geplaatst in een dwangpositie, bekneld tussen verschillen in inzichten en belangen. Gaarne wil ik om die reden bij mijn terugtreden als voorzitter van de Vereniging van Archivarissen in Nederland ingaan op de plaats, die de vereniging thans inneemt in het Nederlands archiefwezen. Onze vereniging, de oudste in haar soort ter wereld, heeft een grote geschiedenis. Zij nam het initiatief tot de Handleiding en stond aan de wieg van de archiefwet van 1918. De herziening van deze wet werd eveneens door de vereniging aangekaart evenals de uitgave van handboeken als het boek over archiefterminologie. Het Archievenblad is een ware Fundgrube voor iedereen, die zich in ons vak verdiept. In het begin van mijn jaarrede heb ik verklaard en ik houd het volledig staande, het gaat goed met de V.A.N. De vereniging profiteert van de grote vlucht, die het Nederlands archiefwezen na 1950 heeft genomen. En toch moet het bestuur tot zijn spijt constateren, dat de vereniging in zeker opzicht ook lijdt aan haar bloei en dat teveel zaken zich buiten haar om dreigen af te spelen. De vereniging heeft deze ontwikkeling voor een deel ook gewild al waren de consequenties in die eerste fase niet geheel te overzien. Krachtens artikel 10, eerste lid, van de Archiefwet is er een Archiefraad, welke tot taak heeft onze minister desgevraagd of uit eigen beweging van voorlichting te dienen in zaken, welke op het archiefwezen betrekking hebben. Bij de officiële installatie in Rijswijk van de Archiefraad op 23 december 1968 verklaarde minister Dr. Marga Klompé, dat zij de adviserende bevoegdheid van dit college ruim wilde interpreteren. De Archiefraad heeft deze uitspraak terecht goed onthouden en reeds vele adviezen uitgebracht. De Vereniging van Archivarissen heeft evenwel geen bevoegdheid een lid van de Archiefraad voor te dragen. Het kan dan uiteraard geen verwondering wekken dat de vereniging er bij het adviseren van de minister nog slechts incidenteel aan te pas komt. Sinds kort vindt er tussen voorzitter en secretaris van de Archiefraad en het bestuur van de V.A.N, wel uitwisseling van informatie plaats, waarbij van de zijde
Er zijn er onder ons die van mening zijn, dat de vereniging door deze opinievorming buiten ons om gevrijwaard kan blijven voor een splitsing van de geesten, die zich onder ons archivarissen zou aftekenen en die zoals gezegd voor het eerst sterker naar buiten trad bij de behandeling van het eerste rapport gewestvorming en archieven in de oude Statenzaal te 's-Hertogenbosch op 29 november 1973. Hoewel er van een rijksblok versus gemeenteblok zoals dikwijls is gesteld niet echt sprake was — de scheidslijnen liepen dikwijls dwars door de groepen heen — is het in zo'n situatie gewoon niet te voorkomen, dat dienstbelangen de opinievorming beïnvloeden. Een vergelijkbare situatie biedt de problematiek rond de inbewaringgeving van rijksarchivalia aan gemeentearchieven. Welnu — zo wordt gesteld — doordat deze verdeeldheid opleverende zaken binnen de blokken worden behandeld blijft de
[96]
[97]
mm^M
vereniging gevrijwaard voor tweespalt in eigen kring en kan de V.A.N, zich gaan toeleggen op de wetenschappelijke aspecten van het vak op zich en op het aanknopen, onderhouden en versterken van banden met onderwijs, academie en zusterverenigingen in binnen- en buitenland. Maar dan laat de vereniging een deel van zijn arbeidsterrein, vanaf den beginne door ons bewerkt, aan anderen over. Dit is iets wat het bestuur niet wil en wat U ook niet moet willen. Zonder de vereniging zouden vele gedachtenwisselingen niet op gang zijn gebracht. Zij zal diligent moeten zijn, dat geen zaak buiten haar om wordt behandeld. En wanneer er vakbroeders zijn die het tegendeel beweren en hun gedachten goed kunnen verwoorden dan hebben zij nog geen gelijk omdat zij het zo aardig kunnen zeggen. Er zijn er onder ons, die de toekomst van de vereniging zien in een openbreking van het lidmaatschap naar alle categorieën medewerkers in het archiefwezen, van diensthoofd tot bediende. Het is een sympathieke, democratisch overkomende gedachte, die bij het bestuur echter weinig response kreeg en krijgt juist vanwege de vrees voor de ongelijksoortigheid van de vorming van de leden. In een gesprek, dat een delegatie uit het bestuur op 12 december 1975 had met het bestuur van de Nederlandse Vereniging van Bedrijfsarchivarissen werd van de zijde van deze zustervereniging juist opgemerkt, dat zij ernstig leed aan het grote verschil in opleidingsniveau van haar leden. Er wordt in deze kring gezocht naar een norm voor toelating op basis van een vakexamen. Een federatie van de V.A.N, met zusterverenigingen is ook een gedachte, die sympathie ontmoet bij een aantal leden. Een pleidooi voor samenwerking van het N.V.B.A.-bestuurslid IJzendoorn aan het slot van de zo geslaagde studiedagen over bedrijfsarchieven wekte de verwachting, dat er in deze kring over te praten viel. Het hierboven gememoreerde gesprek van 12 december 1.1. leerde ons echter, dat de N.V.B.A. voorshands het nut van een federatie, laat staan van een volledig samengaan niet inziet. De bedrijfsarchivaris zit dan ook zoals het lid van de S.O.D. meer aan de z.g. business-kant. De onderzoekstaak van de archivaris in de klassieke zin is hem in de meeste gevallen niet gelaten. Vandaar ook dat in de kring van bedrijfsarchivarissen de bereidheid veld wint archieven af te stoten naar de overheidsarchiefdiensten. In het algemeen blijkt ook de visie, die alles verwacht van de fusie, aan kracht in te boeten. Niet elke fusie brengt verbetering, eerder verslechtering in de positie van de partners. Juist na de jaren van bijna stormachtige groei zou een nieuw ledenbestand uit de kringen van het administratief en technisch personeel of uit de groepen, die op andere wijze dan wij met archieven bezig zijn, tot vervreemding kunnen leiden. Gelukkig worden de vergaderingen van onze vereniging zeer goed bezocht, niet in het minst door de jonge leden. Toch valt het mij op, dat juist leden uit de top van het archiefwezen nog wel eens verstek laten gaan omdat zij het te druk hebben met hun bedrijf, met het convent van rijksarchivarissen of met de kring van gemeente- en streekarchivarissen-diensthoofden. Alleen al op basis van deze echt menselijke motieven van vergadermoeheid zou er uit absentie vervreemding kunnen groeien. [98]
Slotbeschouwing Ruim acht jaren, geachte dames en heren, heb ik deel uitgemaakt van het verenigingsbestuur. Dankzij de welwillendheid van de ledenvergadering van februari 1972 werd mij de kans geboden de in het reglement voor bestuursleden voorziene ambtstermijn van vijf jaar met 60% te overschrijden. Het is niet aan mij te oordelen of Uw besluit wijs is geweest. Zelf kijk ik voor wat mijn aandeel betreft niet zonder critische zin op deze periode terug. Ik ben geen vakexegeet noch een visionair profeet. Er zijn zaken, die ik niet doorzie. Bovendien ben ik — misschien speelt mijn zuidelijke komaf daar in mee — een man van het harmoniemodel, die wel eens moeite heeft met zijn plaatsbepaling in een tijdperk, dat de antithesen aanscherpt, wat hoop ik toch niet tot gevolg heeft gehad dat ik kleurloos was. Een voorzitter van een vereniging heeft minder dan een manager het recht zijn zin door te zetten. Maar ook van de manager merkt professor Drenth, hoogleraar in de arbeids- en organisatiepsychologie aan de Vrije Universiteit van Amsterdam, op dat hij als leider het meest succesvol zal zijn als alles hem meezit of als alles hem tegenzit. In een situatie, die tussen deze polen ligt, dient de stijl van leiding geven een meer buigzame en tolerante te zijn. Misschien dat ook in onze vereniging, waar de meningen niet altijd parallel lopen, een soepele opstelling van het bestuur de meeste perspectieven biedt. Maar deze verdraagzaamheid is voor de betrokken bestuursleden wel meer tijdrovend. Wanneer het bestuur dan in de afgelopen jaren hier en daar wat heeft kunnen bereiken — het is niet uit valse vriendelijkheid gezegd maar uit de grond van mijn hart — dan is dit alleen te danken aan de inzet en het doorzicht van alle bestuursleden, de royale steun en de loyale critiek van de leden, de toewijding van de redacteur van het Nederlands Archievenblad, de sportieve houding van de algemene rijksarchivaris in zaken waar inzichten afweken en de morele en financiële steun van de minister van C.R.M. Al waren de zorgen wel eens groot, in het algemeen zijn het voor de secretaris, die mij zo trouw vervoerde, informeerde en stuwde, en voor mij plezierige jaren geweest. De verandering in sfeer vertaalde zich misschien wel het beste in de overgang van de mijnheer-mijnheer-mevrouw verhouding, die ik in 1968 aantrof, naar de Ruud-Louis relatie, die onder mijn voorganger Renting ingang vond. De Brabantse voorzitter en secretaris treden terug om hun plaats in te ruimen voor een voorzitter en secretaris uit het Oversticht. Wij beiden, Ig en ik, doen dit met des te meer onbekommerdheid waar zeer bekwame handen beschikbaar blijven en beschikbaar komen, op wie de gulden regel uit een van de Karolingische capitularia van toepassing is "quamvis melius sit bene facere quam nosse, prius tarnen est nosse quam facere". De voorzitter houdt als zijn insignium dignitatis de voorzittershamer onder zich. Meestentijds ben ik vergeten deze mee te nemen, wel een aanwijzing voor de sfeer van redelijkheid en goede manieren, die in de V.A.N, pleegt te heersen. Ik heb hem vandaag meegebracht om hem straks over te reiken bij wijze van effestucatio. De toespraken van Samuel Muller, geachte dames en heren, leden van de Vereniging van Archivarissen in Nederland, lenen zich in hun peroraties altijd goed voor herhaling. Laat ik mij ook in dit geval veroorloven de woorden te herhalen, die Muller tachtig [99]
yy^-y-^^t-7-:
jaar geleden te Leiden bezigde aan het slot van de vijfde jaarvergadering: "Het orgaan om samen te beraadslagen en onze wenschen bekend te maken, dat wij eindelijk verkregen hebben, mag niet weder te niet gaan. Maar het kan niet blijven bestaan door de steun van slechts enkelen: gij allen, elk op zijne beurt, moet Uwe krachten inspannen om te behouden wat eenmaal is tot stand gebracht. Vis unita fortior". Misschien mag ik helemaal tot slot ook hier de rake karakterisering van de Parijse stadsarchivaris Gut herhalen die ik in Mainz aanhaalde en die zo prachtig van toepassing is op een naar jaren grijze maar naar ik ervaar zo vitale vereniging als de onze: "Il y a du neige sur le toit mais du feu dans la cheminée". De meesten onder U zullen het jaar 2000 nog als ambtelijk archivaris meemaken. Hopenlijk kunt U dan nog deze vaststelling van vandaag beamen. Mij rest nu een welgemeend "Bedankt voor alles."
Herman Hardenberg 1901-1976
Herman Hardenberg, die van 1 november 1953 tot 1 september 1966 algemene rijksarchivaris was, overleed op de eerste paasdag 18 april 1976 te Brussel, waar de familie was bijeengekomen in het gezin van een van de dochters. Hardenberg bleef tot aan het einde zeer actief en vitaal en was, sinds zijn pensionering, heel opgewekt. Op 3 maart 1976 nam hij nog deel aan het feestelijk begin van de nieuwbouw van het algemeen rijksarchief. Hij sprak met minister Van Doorn over zijn ervaringen ils algemene rijksarchivaris. Zij, die toen met hem het glas hieven op het gebeuren, waar hij lang naar had uitgezien, konden niet vermoeden, dat dit een laatste ontmoeting was.
Inleiding tot het bezoek aan het Haagse Gemeentearchief Het Gemeentearchief is gevestigd op de zesde etage van het gemeentelijk administratiekantoor Loosduinseweg 17, waarin ook het Gemeentelijk Energiebedrijf en het Gemeentelijk Centrum voor Automatisering zijn gehuisvest. De zesde etage is de werkruimte, die plaats biedt aan 30 ambtenaren, w.o. 4 hogere en 10 middelbare archiefambtenaren, 5 tewerkgestelden en 3 stagiaires. Eén van de middelbare archiefambtenaren is belast met educatieve werkzaamheden. Op deze etage is ook de studiezaal gelegen, die iedere dag en ook op zaterdag geopend is, en de tentoonstellingszaal met een eigen ingang. Op de studiezaal zijn de klappers op de Doop-, Trouw- en Begraafboeken, de Burgerboeken, de Buurtboeken, de transportregisters, een deel van de boedels uit het archief van de Weeskamer en notariële protocollen. Aan de laatste klapper wordt gewerkt door de tewerkgestelden. Verder staan er inventarissen, belangrijke genealogische werken, woordenboeken en boeken over 's-Gravenhage en haar historie. De ambtenaar, die waakt over de studiezaal en de bezoekers inlichtingen geeft en met raad en daad bijstaat, zit in een aparte kamer met een glazen wand naar de studiezaal. In een zelfde kamer, aan de andere kant van de studiezaal, is de catalogus van de historisch topografische bibliotheek opgesteld. De bezoekers die beeldmateriaal willen zien wenden zich tot de ambtenaar van de studiezaal, die het gewenste aanvraagt bij de historisch-topografische prentenverzameling, die op de zelfde etage gehuisvest is. De ambtenaar van deze afdeling komt het materiaal op de studiezaal brengen. Bij de prentenverzameling hoort het fotografisch atelier. Op de werketage is ook de afdeling binderij-restauratieatelier ondergebracht. Het depot is ingericht in twee lagen bovenin het gebouw. Er is 12 km strekkende plankruimte, waarvan 5 ^ km is gevuld met archiefstukken. Een gedeelte der stellingen is verrijdbaar. Het hele gebouw is 66 m lang en 18 m breed. Het Gemeentearchief heeft dit gebouw betrokken in oktober 1972. Van 1926 tot 1972 is het archief gehuisvest geweest in een oude school aan het Rijswijkseplein, waar een depot was met 3 ^ km strekkende plankruimte. Van 1909 tot 1926 was het archief ondergebracht in een herenhuis aan de Zwarteweg; in dit gebouw was \y2 km strekkende plankruimte ter beschikking. Vóór 1909 was het archief opgeborgen op de zolders van het oude stadhuis.
Op 1 juli 1931 ging hij als volontair werken bij het algemeen rijksarchief. Hij was ijverig en studieus, in zijn optreden soms bruusk. Het diploma wetenschappelijk archiefambtenaar der eerste klasse werd snel, op 17 juni 1932 verworven. Een vroege inventarisatieopdracht betrof de papieren van de vice-admiraal Ver Huell. De in 1933 gepubliceerde inventaris was een omvangrijk, knap werk. Hardenberg behield belangstelling voor de Napoleontische tijd, waaraan hij een van zijn eerste publicaties — over koningin Hortense — wijdde. In de op den duur sterk gespreide onderwerpen van zijn artikelen en boeken valt de loopbaan af te lezen. Vermeldenswaard zijn ook de inventarissen van de archieven van senaat en faculteiten, benevens het archief van de Academische Vierschaar van de Leidse universiteit en de met Graswinckel gemaakte inventaris van het archief van het kasteel
[100]
[101]
Op de avond voor pasen kreeg hij hoofdpijn. Snel volgde bewustzijnsverlies en de dag erna, 's avonds kwart voor twaalf in een ziekenhuis, de dood. Hij werd te 's-Gravenhage op donderdag 22 april begraven, naar het kerkhof begeleid door de naaste familie. Herman Hardenberg was op 11 juli 1901 te 's-Gravenhage geboren. Zijn vader, oom, grootvader en overgrootvader waren generaal (Nederland's Patriciaat 53 1967 pp. 121-123). Het eindexamen H.B.S. behaalde hij op jeugdige leeftijd. Overeenkomstig de wens van zijn vader ging hij naar Delft, vanwaar hij spoedig, na een in korte tijd volbrachte studie voor het aanvullend staatsexamen, naar Leiden trok en rechten ging studeren. Later betreurde hij het niet de geschiedenis te hebben gekozen. Het doctoraal examen werd in 1926 afgelegd. Van 1927 tot 1929 werkte hij op het consulaat-generaal der Nederlanden te Parijs, van 1929 tot 1931 bij het algemeen secretariaat van Philips N.V.
Rechteren, die in 1941 schitterend zou worden uitgegeven. Hij verzette veel werk en oogstte lof. In 1932 probeerde hij met behulp van de rijksarchivaris van de tweede afdeling een aanstelling te krijgen bij de negentiende eeuwse departementsarchieven. Het stelsel, waarbij het archief wezen voor een groot deel drijft op medewerkers, die niet betaald hoeven te worden, heerste echter reeds en de benoeming liet op zich wachten. Tijdens de economische malaise was het moeilijk een aanstelling te krijgen. Meer nog dan elders was dit het geval bij de archieven. Het nederlandse archiefwezen, dat rond de eeuwwisseling onder De Stuers, Van Riemsdijk en Muller een opmerkelijke bloei had gekend, bevond zich onder de algemene rijksarchivaris Fruin (1912-1932) in mineur; de rijksarchiefdienst werd afgebroken (F. J. Duparc, Een eeuw strijd voor Nederlands cultureel erfgoed, 's-Gravenhage 1975 p. 447: Bezuinigingsmaatregelen in de jaren 1922-1924, de crisisperiode van 1930 en de volgende jaren . . . schenen vaak zelfs in de richting van afbraak te gaan). Op 29 september 1932 schreef de rijksarchivaris Ebell aan Fruin: 'Ik voor mij kan er niet anders in zien dan een afbraak of begin van afbraak van het archiefwezen. Uw opvolger zal geen benijdenswaardigen taak hebben, . . .' (archief A.R.A. 815). Men kan de 'schuld' van de 'afbraak' zoeken bij departementsambtenaren als P. Visser en E. A. Kuipers, bij de archivarissen of bij Fruin persoonlijk. Hoe het zij, na de afbraak volgde een taaie, gestage reconstructie of, zo men wil, met advies 15 van de Archiefraad van 9 juni 1970 voor ogen, het bijna kansloze streven van een verminkte dienst om te beantwoorden aan de maatschappelijke verandering en vraag. Bijlsma, die in 1933 de vijfenzeventigjarige Fruin opvolgde als algemene rijksarchivaris, kreeg in 1936 een reorganisatievoorstel met enige personeelsuitbreidingen aanvaard. Bijlsma leefde in de verhalen voort als een diep gedeprimeerd mens; oudere gegevens tonen echter een ander beeld, een flinkere en wetenschappelijk zeer gewaardeerde man. Bijlsma zag grote lijnen en had oog voor mensen en menselijke kwaliteit. Het gereorganiseerde secretariaat bood een positie aan de voortvarende Carel Bloemen. Bij de eerste afdeling kwam ruimte voor de 'zware' tweede klasser mej. Roelofsz, nu prof. dr. M. A. P. Meilink-Roelofsz. Het onderbezette rijksarchief in Limburg en de door Bijlsma zeer gewaardeerde rijksarchivaris Panhuysen werden geholpen door een formatie-uitbreiding met een archiefambtenaar der eerste klasse. Voor deze stoel droeg Bijlsma Hardenberg voor. Andere uitbreidingen en benoemingen volgden. Zo begon op 4 januari 1944 de onderwijzer J. L. van der Gouw als adjunct-commies zijn stormachtige loopbaan in Den Haag.
Foto: Rijksarchief in Limburg
[102;
Hardenberg werkte van begin 1937 tot eind 1945 in het rijksarchief te Maastricht. Hij verrichtte er met de inventarisatie van de archieven van het arrondissement Maastricht en van het departement van de Nedermaas 1794-1814 pioniersarbeid. Hij verzette veel werk en verwierf zich vrienden en waardering. De cosmopolitische man was te Maastricht als minnaar van de franse cultuur in zijn element en ontwikkelde zich tot een specialist in de gewestelijke en plaatselijke oudheidkunde. Op 1 januari 1946 trad Hardenberg, terug in de geboortestad, bij het algemeen rijksarchief in functie als rijksarchivaris van de eerste afdeling. Van 1949 tot 1954 [103]
was hij secretaris van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond. Van oudsher hadden de archivarissen in deze bond een grote rol gespeeld. In latere jaren kwam hieraan een einde, een gevolg van de ontwikkeling van een dienst van oudheidkenners tot een service-bedrijf. Graswinckel, Bijlsma's opvolger als algemene rijksarchivaris van 1946 tot 1953, bevorderde de samenwerking met de rijksregistratuur. Onder inspiratie van Bloemen, die archivaris geworden was van de Staatsmijnen, en van Graswinckel's rechterhand Van der Gouw werd gewerkt aan een vaktechnische bezinning. Het vernietigingsbeleid kwam van de grond. Een immense bunker in Schaarsbergen werd als overloop voor de overvolle depots in gebruik genomen. Graswinckel werkte mee aan de oprichting van de Internationale Archiefraad, een aan de Unesco verbonden organisatie van vakgenoten. Hij was bestuurslid en van 1952 tot 1956 voorzitter van de Raad. Hardenberg, die in 1953 Graswinckel als algemene rijksarchivaris opvolgde, trok de beleidslijnen van zijn voorganger door. Hardenberg had zich een naam verworven, ook in het internationale contact, en hij paste, wat wel telde, in de goede milieus. Weliswaar was hij, aldus een departementale nota: 'soms wat onbesuisd, doch dit is dan ook het enige wat te zijnen nadele kan worden aangevoerd.' De verschillende mogelijkheden om de vacature te vervullen waren overwogen. De rijksarchivaris van de tweede afdeling van het algemeen rijksarchief, die terecht van oordeel was, dat kennis van de moderne archieven en goede contacten met de registratuur een wezenlijke voorwaarde vormen voor het uitoefenen van de functie van diensthoofd, had gesolliciteerd. Anderen, van wie men veel verwachtte, werden in het ambtelijk beraad onder ogen gezien. Een hoogleraar-oud-rijksarchivaris was door Graswinckel gepolst, doch had geweigerd. Een begaafd rijksarchivaris, die even in de veertig was, vond men te jong. Bovendien was de betrokkene, zo werd opgeworpen, nogal eens ziek. Een ander had laten weten de provincie, waar hij een vooraanstaande rol vervulde, niet te willen verlaten.
opleiding met salaris en selectie. In samenwerking met de Vereniging van Archivarissen werden periodieke studiedagen voor Archiefambtenaren georganiseerd, een voor het moderne archivariaat niet meer weg te denken instituut. Het Centraal register voor Familiearchieven werd ingesteld. De internationale archiefsamenwerking kreeg veel aandacht. Een nederlandse en een internationale gids voor archiefterminologie kwamen onder Hardenberg's leiding tot stand. Aan het werk van de Unesco voor de internationale archiefgidsen liet hij door M. P. H. Roessingh een belangrijk deel bijdragen, terwijl de rijksarchivaris van de eerste afdeling dr. M. A. P. Meilink-Roelofsz de archiefsamenwerking met Indonesië en de Nederlandse Antillen op gang bracht.
Met energie nam Hardenberg, niet altijd een gemakkelijke chef, het commando op zich. De resultaten van zijn bewind vindt men in de 'Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven'. De particuliere archiefschool van Bloemen en Van der Gouw, die op een bijna ziekelijke departementale zuinigheid was gestrand, herrees onder Hardenberg en onder een ander departementaal gesternte als rijksarchiefschool. Een begin werd gemaakt met het vervangen van het funeste volontairstelsel door een
Aan nieuwbouw werd begonnen voor de rijksarchieven te Middelburg, Arnhem en Utrecht. Als eerste kwam de nieuwe huisvesting in Zeeland gereed. Het hulpdepot van de rijksarchiefdienst te Schaarsbergen werd met steun van de voortreffelijke Wondaal uitgebreid en verbeterd. Naast resultaten werd ook ergernis geoogst. In de nieuwe functie kreeg Hardenberg te maken met een moeilijkheid, die bij de westeuropese archieven meer voorkomt. Slechts enkele archivarissen waren gebonden aan rijksarchieven in administratieve zin. De overgrote meerderheid van de collega's beheerde stads- of provincie-archieven en zij waren uit de aard van de taak behoeders en bevorderaars van de stedelijke of gewestelijke eigenzin. Sterk leefde in het archivariaat bovendien de romantische opvatting, dat oud hetzelfde is als waardevol. De gemiddelde archivaris bewoog zich niet graag na 1800. In een methodische opbouw van een modern archiefwezen en zeker in het werken aan een moderne, nationale archiefdienst was de meerderheid van het corps niet geïnteresseerd. De vraag naar de toekomst van het vak en naar de verhouding archief en registratuur vormde het onderwerp van Graswinckel's bekende stellingname 'Hercules op de tweesprong?' bij het zestigjarig bestaan van de Vereniging van Archivarissen in juni 1951 (Ned. Archievenblad 55 1950/1 pp. 107 e.V.). Als hoofd van dienst nam Hardenberg de taak over om het onder Graswinckel gemaakte begin uit te bouwen en een samenwerking te organiseren met de departementsarchieven. Resoluut dook hij in de problemen en dwong zich tot studie van de hem vreemde stof. Het viel niet mee. De registraturen spraken een andere taal en wezen de theoretische benadering van de algemene rijksarchivaris van de hand. Er was discussie over methoden en middelen. Intussen raakten de departementale afdelingen post- en archiefzaken meer en meer achterop. Het ministerie van Binnenlandse Zaken, dat met de zogenaamde apparaatszorg is belast, had ook te strijden tegen de rangeninflatie. Het afremmen van deze inflatie ging gebrekkig, maar had een opmerkelijk resulaat in gebieden waar, zoals bij de rijksregistratuur, veel mensen vergelijkbaar werk hebben. Ontwikkelingen konden worden tegengehouden en nogal wat kwaliteit werd afgeknepen. Geleidelijk aan werd de rijksregistratuur gedwongen tot een passief functioneren. Hardenberg was er als voorzitter van de permanente commissie post- en archiefzaken rijksadministratie en als lid van het curatorium archiefopleiding overheidspersoneel de man niet naar om deze gang van zaken met geduld, begrip en tact
[104]
[105]
Door het ontbreken van een personeelsbeleid was er een in wezen onoplosbaar probleem. Aan de top van de gespecialiseerde dienst wenste men een vooraanstaand vakman. Na de benoeming moest zulk een specialist zonder enige voorafgaande training organisatorich inzicht tonen en bovendien moest hij even miraculeus passen in de rijksadministratie, een ingewikkeld papieren labyrinth met eigen wetten, stand en sfeer. Na rijp beraad kozen Graswinckel en het departement, in die volgorde, Hardenberg voor deze opgaaf. Ook de meeste collega's wensten, aldus de voorzitter van de Vereniging van Archivarissen Panhuysen, zijn keuze (Ned. Archieven blad 58 1953/4 p. 10).
w m — — — • — — i
tegemoet te treden. Van het een kwam het ander en al te vaak blokkeerde op den duur de kruitdamp het zicht. De snelle maatschappelijke ontwikkelingen verzwaarden de druk. Het overleg met de departementsfunctionarissen vlotte niet. Van departementszijde werd hij gezien als een gesloten, terughoudende man, meer geïnteresseerd in studie dan in administratie, heel gewetensvol en op een afstand van de moderne tijd en de zich daarin voordoende problemen. Steun van buiten was er voor de archiefbelangen nog niet en het lag ook niet in Hardenberg^ aard dit te organiseren. De archivarissen van zijn generatie waren erudiete heren van stand, solisten, toegewijd en gezagsgetrouw. Bij Hardenberg groeide de teleurstelling over het onbegrip en over de moeizame procedures. Meer en meer lokten de geliefde historische studies. De pensionering bracht een bevrijding van geestelijke spanning en druk: Hardenberg leefde, verlost van kwellende administratieve verplichtingen, zichtbaar en merkbaar op. Dagelijks was hij studerend en noterend te vinden in het algemeen rijksarchief of in de koninklijke bibliotheek, wanneer het buitenland, waar de kinderen leefden en ook oud-collega's werden bezocht, hem en zijn vrouw niet opeiste. Bij zijn feestelijk afscheid als algemeen rijksarchivaris bood de oud-rijksarchivaris mr. B. van 't Hoff hem een chronologische lijst aan van zijn publicaties verschenen in de jaren 1931-1965. De meer dan zeventig titels hebben ten dele betrekking op het archiefwezen, ten dele op geschiedkundige onderwerpen variërend van de Romeinse tot de Franse tijd met uitlopers naar het heden. Na de pensionering volgden, zie de bijlage, nog bijna dertig artikelen en boeken. Zijn publicaties getuigen van scherpzinnigheid, eruditie en van een bewonderenswaardige beheersing van archiefbronnen en literatuur. Sinds 1965 was Hardenberg bestuurslid, sinds 1971 ondervoorzitter van het Centraal Bureau voor Genealogie. Onder het vele werk, dat hij op maatschappelijk en cultureel gebied verrichte, dienen zijn activiteiten voor de Waalse gemeente te worden genoemd, die hij in verschillende functies diende. Het voorzitterschap van het Haagse Historische Gezelschap, waartoe hij na het overlijden van prof. dr. L. Brummel werd geroepen, mocht hij maar heel kort bekleden. Hij kon vergenoegd en met afstandelijke ironie deelnemen aan het gezelschapsleven. Hardenberg was ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw. Met hem ging een klassiek archivaris van internationale allure heen. A. E. M. Ribberink 14 mei 1976
CHRONOLOGISCHE LIJST VAN PUBLICATIES van MR. H. HARDENBERG 1966-1976 (met 1 aanvulling op B. van 't Hoff, Chronologische lijst van publicaties van Mr. H. Hardenberg 1931-1965) 1964 Les immigrants savants aux Pays-Bas vers la fin du dix-septième siècle. — Recueil du septième congrès international des sciences généalogique et héraldique, 1964, blz. 201— 211. 1966 Bij de opening van Alkmaars nieuwe archiefgebouw; [rede, gehouden door de Algemene Rijksarchivaris, mr. H. Hardenberg, ter gelegenheid van de officiële opening van het gebouw van het gemeentearchief aan de Oudegracht op 8 juli 1966]. — Alkmaars jaarboekje 1966, blz. 31—36. L'Eglise Wallone de la Haye a 375 ans. — Bulletin de la Commission de l'histoire des Eglises Wallones, Vie série, (Î966) 2e livraison. Figuren uit de vaderlandse letterkunde. Deel 1. Anna Roemers Visscher 1583—1651. — Spiegel der historie 1 (1966) 6, blz. 208—214. De organisatie van de secrete diensten tijdens de republiek — Nederlands Archievenblad 70 (1966) blz. 132—147. 1967 Figuren uit de vaderlandse letterkunde. Deel 2. Jonker Jan van Paffenrode 1618—1673. —Spiegel der historie 2 (1967) 1, blz. 241—246. Figuren uit de vaderlandse letterkunde. Deel 3. Balthasar Bekker 1935—1698. — Spiegel der historie 2 (1967) 2, blz. 281—287. Figuren uit de vaderlandse letterkunde. Deel 4. Pieter Langendijk 1683—1756. — Spiegel der historie 2 (1967) 3, blz. 346—353. Figuren uit de vaderlandse letterkunde. Deel 5. Aagje Deken 1741—1804. — Spiegel der historie 2 (1967) 4, blz. 392—399. Figuren uit de vaderlandse letterkunde. Deel 6. Hendrik Tollens 1780—1856. — Spiegel der historie 2 (1967) 5, blz. 429—436. Figuren uit de vaderlandse letterkunde. Deel 7. Mark Prager Lindo 1819—1877. — Spiegel der historie 2 (1967) 6, blz. 461—467. Figuren uit de vaderlandse letterkunde. Slot. Justus van Maurik 1846—1904. — Spiegel der historie 2 (1967) 7—8, blz. 481—488. Naamkundige problemen rond liet koningsgoed in de Maasgouw. — Mededelingen van de Vereniging voor naamkunde te Leuven en de Commissie voor naamkunde te Amsterdam 43 (1967) 1—2, 26 blz. 1968 The administrative practice underlying the Dutch manual for the arrangement and description of archives. — Archives and manuscripts; the journal of the archives section of the Library Association of Australia 3 (1968) 7, blz. 5—7. Archives in the Netherlands. — Acta historiae neerlandica 3 (1968) blz. 266—287.
[106]
[107]
Gerbrand Adriaensz. Bredero, 1618—1968. — Spiegel der historie 3 (1968) 6, blz. 215— 224. Een nieuwe stad aan de Oude Rijn. Alphen aan den Rijn, Samson, 1968. VIII, 128 blz.
Mr. Gijsbert Johan ter Kuile 24 juni 1906-29 oktober 1975
1969 John Moore; een Engelandvaarder onder Napoleon. — Rotterdams jaarboekje 1969 blz. 196—216 Das niederländische Archivgesetz 1962 und der Archivbeschluss 1968. — Der Archivar; Mitteilungsblatt für deutsches Archivwesen 22 (1969) 1, kol. 45—48. 1970 English history in Dutch archives. — Journal of the Society of Archivists 4 (1970) 1 blz 10—22. 1971 Cornells Nagtglas en zijn omgeving. — Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie, waarin opgenomen jaarverslag en bijdragen van het Iconografisch Bureau 25 (1971) blz. 230—244 Oostduin en de Craven van By landt; geschiedenis van een Haagse woonwijk. 's-Gravenhage, Kruseman, [1971]. 135 blz. 1974 Het oude Benoordenhout; geschiedenis van Clingendael en de omgeving van het park. Den Haag, Kruseman, 1974. 111 blz. 1975 De Hugenoten in Zeeland. — Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie en het Iconografisch Bureau 29 (1975) blz. 61—80. Het ontstaan van de Staten van Holland. — Driekwart eeuw historisch leven in Den Haag; historische opstellen uitgegeven ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van het historisch gezelschap te 's-Gravenhage. 's-Gravenhage, Nijhoff, 1975. Blz. 104-120. Twintig eeuwen Rijswijk. Den Haag, Kruseman, 1975. 160 blz. 1976 Liefde in de Pruikentijd. Den Haag, Kruseman, 1976. 162 blz. N.B. Een artikel over de Heren en de Heerlijkheid van Piershil zal verschijnen in Holland 8 (1976) 2, terwijl de laatste hand moet worden gelegd aan een publikatie over het geslacht Van Valkenburg. Bij afsluiting van dit overzicht op 13-5-76 waren de exacte titels mijn nog niet bekend. J. J. H. de Vries.
Op 29 oktober 1975 overleed te Zwolle mr. G. J. ter Kuile, gepensioneerd rijksarchivaris in Overijssel. Niet lang heeft Ter Kuile ongestoord mogen genieten van zijn vrije bestaan als gepensioneerde. Zijn feestelijke afscheid als rijksarchivaris op 10 juni 1971 1 lag nog vers in het geheugen toen zich in de zomer van 1973 de eerste symptomen openbaarden van de ziekte, die hem fataal zou worden. Die ziekte zelf heeft hij met onverstoorbare kalmte en moed gedragen, voor zover dat ging met humor, en zonder illusies. Tot het eind bleef Ter Kuile wat hij altijd geweest was, een uiterlijk weinig bewogen man, achter zijn wat strakke gezicht een warm hart verbergend, dat op onverwachte momenten plotseling kon doorstralen. Schuw en zeer gesloten waar het zijn eigen gevoelsleven betrof, uiterst bescheiden en volstrekt integer, met een droog en soms kwajongensachtig gevoel voor humor. Tevens met een gevoel voor rust en waardigheid, dat hem maakte tot de verpersoonlijking van een gentleman in de ouderwetse zin van het woord. Daarbij was Ter Kuile een geleerde, een scherpzinnig rechtshistoricus, wiens grote kennis soms schuil dreigde te gaan achter zijn immense bescheidenheid. In de rechtshistorie ging zijn belangstelling in het bijzonder uit naar de vroegere middeleeuwen. In dat kader kwam hij tot zijn belangrijkste publikaties, zijn opstellen over het ontstaan van het wereldlijk overheidsgezag in Overijssel en zijn oorkondenstudies, die culmineerden in het magnum opus, het 'Oorkondenboek van Overijssel, regesten 797-1350'. Verder zijn uitgave van de overstichtse landbrieven en zijn geschriften betreffende de rechterlijke organisatie in deze provincie 2 . Als medievistisch gericht rechtshistoricus verdient hij genoemd te worden naast zijn tijdgenoten Fockema Andreae en Immink benevens mediëvisten als Niermeyer en Enklaar. In zijn beroep voelde Ter Kuile zich meer wetenschapsman dan ambtenaar en misschien in het diepst van zijn hart ook meer rechtshistoricus dan archivaris. Hoe1
Zie NAB 1971, blzz. 172—178. Zie 'Gijsbert Johan ter Kuile. Een biografie en overzicht van zijn geschriften aangeboden aan mr. G. J. ter Kuile ter gelegenheid van zijn aftreden als rijksarchivaris in de provincie Overijssel, samengesteld door prof. dr. B. H. Slicher van Bath en mr. E. D. Eijken', (Uitgeverij Kok, Kampen, 1971). 2
[108]
[109]
wel hij verdienstelijk inventarisatiewerk heeft verricht en een viertal inventarissen van zijn hand de drukpers hebben gehaald, waren het toch niet zozeer archivistische en archieftechnische problemen, die hem bezig hielden. Meer boeide hem de inhoud der stukken, vooral als het middeleeuwse stukken waren. 17de-18de-19de-eeuwse archivalia konden hem minder bekoren om over later tijd maar niet te spreken. Tekenend lijkt het in dit verband, dat zijn grote inventaris van het archief van de Overijsselse Staten 1578-1813 onvoltooid is gebleven. De dynamiek van een manager of organisator was Ter Kuile vreemd. Hij was een kamergeleerde van de soort, die in het Nederlandse archiefwezen van thans al te zeldzaam begint te worden: een geduldige onderzoeker, die zijn bijzondere begaafdheden gebruikt voor de zorgvuldige en tijdrovende bewerking van moeilijk-interpreteerbare archivalische bronnen. Een bezigheid, waar de manager-archivaris van tegenwoordig nauwelijks meer aan toekomt, afgeleid als hij wordt door een veelheid van grotere en kleinere zaken. Dat tot schade van de eigen wetenschappelijke productie van het archiefwezen. Misschien zou het thans niet meer doenlijk zijn een studieus type als Ter Kuile aan het hoofd van een dienst te plaatsen, maar in 1948, toen hij in Overijssel werd benoemd, ging dat nog heel wel. Ter Kuile vond in Zwolle een rustig bedrijf met naast zich drie ambtenaren en een werkster, benevens een verouderd archiefdepôt met 1400 meter archief. Het jaarlijkse bezoekersgetal lag tussen de 150 en 175 maar de leeszaal bleef soms dagen achtereen leeg. Bovendien werden de meeste bezoeken gebracht door oude rotten in het vak, waaronder zijn beide ambtsvoorgangers. [110]
Pas in het laatste decennium van zijn lange ambtsperiode begon dit alles te veranderen. Het aantal onervaren bezoekers met weinig tijd nam sterk toe, het aantal ervaren bezoekers met veel tijd nam af. Dat maakte een intensievere begeleiding noodzakelijk evenals een gemakkelijker toegankelijkheid van de bronnen. Er moest een andere richting aan de werkzaamheden gegeven worden, steeds meer tijd diende direkt en indirekt te worden gespendeerd aan derden, steeds minder tijd bleef er over voor zelfstudie. Tegenover de onrust, die deze ontwikkelingen in de Sassenpoort brachten, stond Ter Kuile wat vreemd. Maar hij werkte consciëntieus mee aan de noodzakelijke uitbouw van de werkzaamheden. De personeelsformatie nam toe met drie man en er werden plannen ontwikkeld de Sassenpoort als archiefdepôt door een ander gebouw te vervangen. Die plannen bezag Ter Kuile met gemengde gevoelens, want hoezeer hij zich ook de beperkingen van de Sassenpoort bewust was, in de loop der jaren was hij zich aan het sfeervolle gebouw gaan hechten. Met hand en tand verzette hij zich tegen voornemens het rijksarchief onder te brengen in een oud Huis van Bewaring, waar de lange gangen uitnodigden tot de aanschaf van rolschaatsen en de archiefstukken naar verwachting in cellen gezocht zouden moeten worden. Bovendien stond de dreigende voorgevel van dit sombere geheel op de monumentenlijst en zou dus niet gewijzigd mogen worden. Voor het geld benodigd om dat vierkante complex met binnenplaats te verbouwen tot een enigszins bruikbaar archiefgebouw zou bovendien naar het zich liet aanzien ook een geheel nieuw en speciaal voor zijn archieftechnische doel ontworpen bouwwerk kunnen worden neergezet. Een pittig advies van de toenmalige algemene rijksarchivaris Van der Gouw deed dit plan gelukkig permanent in een dossier voor afgedane zaken verdwijnen. Het rijk gaf vervolgens aan een particulier architektenbureau opdracht een nieuw gebouw te ontwerpen, maar Ter Kuile, toen al over de 60 jaar oud, kon voor dat plan niet meer de ware belangstelling opbrengen. Hij zag er tegen op de vertrouwde Sassenpoort te verwisselen voor de een of andere kille nieuwbouw. Want voor hem, de alleen gebleven vrijgezel, die altijd in een pension op kamers was blijven wonen, was de Sassenpoort het ware tehuis, waar hij 's zomers en 's winters hele weekenden zat te werken, met ter afwisseling een bezoek aan een goed restaurant voor een kop koffie of liever nog een glaasje geestrijk vocht. Eén werkelijke passie had Ter Kuile naast zijn werk en de Sassenpoort, dat was het paardrijden en het bestuderen van paarden. Zelfs hield hij zich graag bezig met de paardenfokkerij, in fantasie wel te verstaan. Urenlang kon hij bezig zijn met het opstellen van kruisingsschema's, waarin ettelijke fictieve generaties van stamboekpaarden werden afgeleid van één beroemde 18de-eeuwse hengst. Een goed concours-hippique was dan ook een vakantie op zichzelf. Ook het wezen van de paarden interesseerde hem. Met immens genoegen kon hij vertellen over zijn wederwaardigheden met deze meestal over-sensitieve en schuwe maar soms ook koppige en ondeugende dieren. Bij een glas goede cognac of port en met een goede sigaar in de hand praten over paarden. Voor Ter Kuile was er niets beters denkbaar. Met dat beeld voor ogen blijven wij aan hem denken. E. D. Eijken [111
Dr. S. Hart nam afscheid als gemeentearchivaris van Amsterdam
zowel in de bibliotheek als in de archieven. Ze bood als afscheidsgeschenk een facsimile-uitgave aan van Les très riches heures du duc de Berry. In een zeer persoonlijk woord wees de scheidende adjunct-bibliothecaresse op de prettige werksfeer, die zij slechts node verlaat. Op maandag 29 maart bood het gemeentebestuur de scheidende archivaris een afscheidsbijeenkomst aan in de raadzaal ten stadhuize. Burgemeester dr. I. Samkalden legde in zijn rede nadruk op de veelzijdigheid van dr. Hart, die zowel op wetenschappelijk, organisatorische als technisch gebied in zijn lange loopbaan veel tot stand gebracht heeft, daarbij steeds zowel met belangstelling als daadwerkelijk terzijde gestaan door zijn echtgenote. Uit zijn periode als gemeentearchivaris memoreerde de burgemeester in het bijzonder de oplossing van de kwestie rond de historischtopografische atlas en de vele bijdragen van de Archiefdienst aan de viering van Amsterdam 700, zowel in de vorm van verschafte inlichtingen als door het organiseren van tentoonstellingen in eigen gebouw (de Beurs, Jacob Olie) en elders. Het verheugde de burgemeester dan ook bijzonder, dat het H.M. de Koningin behaagd had dr. Hart te benoemen tot officier in de Orde van Oranje Nassau. Nadat hij hem de bij de onderscheiding behorende versierselen had opgespeld, was dr. Samkalden de eerste om de heer en mevrouw Hart zijn gelukwensen aan te bieden. Nadat dr. Hart zijn dank betuigd had aan H.M. de Koningin voor de hem verleende onderscheiding en aan de burgemeester voor zijn waarderende woorden, keek hij de raadzaal eens rond en merkte met zijn historisch oog op, dat de vroede vaderen al bijna 170 jaar in een noodwoning zitten, de hem overigens met zijn maritieme belangstelling zeer dierbare Admiraliteitsvleugel van het Prinsenhof. Vervolgens was het woord aan prof. dr. H. van der Linden, voorzitter van de Historische Vereniging Holland. Hij maakte zich de tolk van de velen, die op het Amsterdamse gemeentearchief onderzoekingen verricht hebben en daarbij geprofiteerd van de openlegging van het rijke materiaal, zoals die volgens de initiatieven van dr. Hart heeft plaats gehad. Dat deze daarnaast nog tijd heeft gezien meer dan honderd publikaties tot stand te brengen verdient grote dankbaarheid. Met deze publikaties, vooral die op het gebied der historische demografie, is baanbrekend werk verricht en zij vormen de aanzet tot nieuw onderzoek. Dankzij de steun van een aantal instellingen kon uit de verspreide artikelen van dr. Hart in overleg met de auteur een keuze gemaakt worden. Van de daaruit ontstane bundel, waarin ook een nog niet eerder gepubliceerde studie is opgenomen en die voorzien is van een inleiding van de vorige gemeentearchivaris dr. W. J. van Hoboken, bood professor Van der Linden vervolgens aan dr. Hart het eerste, fraai gebonden en in een bijpassende doos geborgen exemplaar aan. Hij betrok ook mevrouw Hart in zijn erkentelijkheid en offreerde haar een bloemenhulde.
Aan dr. S. Hart werd wegens het bereikt hebben van de pensioengerechtigde leeftijd m.i.v. 1 april 1976 eervol ontslag verleend als gemeentearchivaris van Amsterdam, welke functie hij sedert 1 januari 1974 vervulde. Tot zijn opvolger benoemde de gemeenteraad met algemene stemmen de hoof dchartermeester mevrouw dr. W. Chr. Pieterse. Op 26 maart 1976 nam de heer Hart in de intieme kring van medewerkers ten archieve afscheid. De adjunct-archivaris mevrouw dr. I. H. van Eeghen schetste de loopbaan van de scheidende archivaris, die in 1937 in gemeentedienst trad, nadat hij reeds sinds 1929 als volontair ten archieve werkzaam was geweest. Door de nauwe contacten, die hij in de loop der jaren met vele onderzoekers had, merkte hij van nabij hoe nodig het was diverse archiefbescheiden beter toegankelijk te maken. Daaruit ontstond eerst de regel, dat iedere medewerker één uur per dag doop-, trouw- en begraafregisters moest klapperen. Later kon aan dit project gewerkt worden door speciaal daarvoor aangetrokken krachten, zodat het resultaat nu al enige jaren op de studiezaal door een ieder te raadplegen is. Het indiceren van de notariële archieven werd ook door dr. Hart ter hand genomen, maar dat immense project is nog ver van zijn voltooiing. Ook heeft de heer Hart, gesteund door zijn vrouw, belangrijk werk gedaan voor de archieven van de Evangelisch Lutherse Kerk, wier archivaris hij is. In het bijzonder treden daarbij zijn studies over de betrekkingen met de Lutheranen in de Verenigde Staten op de voorgrond, die in 1952 werden bekroond met een eredoctoraat van het Wagner Memorial Lutheran College te New York. Van zijn verdere belangstelling voor de relaties tussen Amsterdam en Amerika getuigt het in 1959 verschenen boek The Prehistory of the New-Netherland company. Namens het gezamenlijke personeel zegde mevrouw Van Eeghen als afscheidscadeau het boek Het veranderend gezicht van Noord-Holland toe, dat nog niet verschenen was. Mevrouw Pieterse voegde daar een draagbare radio met cassetterecorder aan toe, terwijl namens de personeelsvereniging enige muziekcassettes werden aangeboden. In haar toespraak wees mevrouw Pieterse nog op enige Z.W.O.-projecten, zoals de uitgave van de sententies van de Grote Raad van Mechelen en het West-Indisch plakkaatboek, die dankzij de inspanningen van dr. Hart binnen het archief hun beslag kregen. In zijn dankwoord getuigde dr. Hart vooral van zijn dankbaarheid voor de prettige wijze waarop hij nagenoeg een halve eeuw met zovelen op het archief had mogen werken. Als jongeman had hij belangstelling voor laboratoriumonderzoek en voor geschiedenis en het geeft hem grote voldoening dat hij de archiefdienst mede heeft kunnen maken tot een laboratorium voor historisch onderzoek. Hij sprak de hoop uit, nog vaak te mogen plukken van wat hij gezaaid heeft. Tevens werd afscheid genomen van mevrouw M. B. Lohmann-De Roever, die sedert 1965 aan de bibliotheek van de Archiefdienst verbonden was. Ze verlaat de dienst om meer tijd aan haar opgroeiende zonen te kunnen besteden. In haar toespraak wees mevrouw Van Eeghen op het vele werk, dat mevrouw Lohmann verzet heeft,
In zijn dankwoord merkte de scheidende archivaris op blij te zijn dat deze soms ver in periodieken verscholen studies nu voor de onderzoeker dichter bij de hand zijn gekomen. Hij hoopt, dat de bundel 1 hem geen brieven van advocaten oplevert met klachten van cliënten, die zich beledigd voelen door een verhaal over een verre voorvader, die smokkelaar was. Een dergelijke brief had hij onlangs uit New York ontvangen.
L112]
[113]
——wmmmmm
Nieuwbouw Algemeen Rijksarchief begonnen
Zoals reeds in de vorige aflevering werd gemeld 1 , is op 3 maart 1976 de eerste spa in de grond gestoken voor de bouw van het nieuwe Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage. Dit gebouw, naar een ontwerp van de Haagse architect Sj. Schamhart, komt op een terrein naast het Centraal Station tussen het Prins Bernhardviaduct, een parkeergarage en het semi-metro-viaduct. In de onmiddellijke nabijheid van de nieuwe archiefbewaarplaats komen de nieuwe gebouwen van het Koninklijk Conservato-
Foto: Gemeentelijke Archiefdienst
Amsterdam
Hierna kregen de ongeveer 300 aanwezigen de gelegenheid de heer en mevrouw Hart de hand te drukken. In de met forsythia's en hortensia's versierde raadzaal werden in zeer geanimeerde stemming nog heel wat herinneringen opgehaald en historische en archivalische problemen aangesneden. ' Ds bundel bevat de volgende opstellen: De Zaanstreek en Oost-Zaandam in het bijzonder in het jaar 1731; Zaandam in de Franse tijd; Een bijdrage tot de geschiedenis van de houthandel; Cornelis Cornelisz. van Uitgeest en de oudste industriewindmolens in de Zaanstreek; De eerste houtzaagmolen te Amsterdam; Geschrift in getal. Onderzoek naar de samenstelling van de bevolking van Amsterdam in de 17e en 18e eeuw, op grond van gegevens over migratie, huwelijk, beroep en alfabetisme (niet eerder gepubliceerd); Een sociale structuur van de Amsterdamse bevolking in de 18e eeuw; Zeelieden te Amsterdam in de zeventiende eeuw. Een historisch demografisch onderzoek; De eerste Nederlandse tochten ter walvisvaart; Michiel Adriaanszoon de Ruyter en de Noortcaapse Compagnie; De schipbreuk van de "Jonge Arend" op Bereneiland; Amsterdamse scheepvaart en handel op Noord-Rusland in de 17e eeuw (zie Ned. Archievenblad 1969 blz. 66 80); De Nederlanders en Noord-Amerika in de eerste helft van de 17e eeuw. Enige aspekten. De mede opgenomen lijst van geschriften van dr. Hart over de periode 1932— 1975, samengesteld door M. B. Lohmann-De Roever, telt 108 nummers. De bundel Geschrift en Getal is voor ƒ 65,— te verkrijgen bij drs. H. Bordewijk te 's-Gravenhage, penningmeester van de Historische Vereniging Holland, postgiro 3593767.
Maquette van het nieuwe Algemeen Rijksarchief met de belendende gebouwen, A — Algemeen Rijksarchief; B = Koninklijke Bibliotheek; BZ = Ministerie van Buitenlandse Zaken; CS = Centraal Station; K = Koekamp; NB = kantoren- en winkelcomplex Nieuw Babylon; P = parkeergarage; PB = Prins Bernhardviaduct. Op blz. 76. [115]
[114]
I^HHHHHHHnH^HHHMMMMMHMHMH!!!!
Kç^sgH
— ^ — — —
Brand en nieuwbouw in 1844/'45
Meer gedetailleerde maquette van het nieuwe Algemeen Rijksarchief. Geheel links is naast de parkeergarage en het semi-metro-viaduct de verbinding met de Koninklijke Bibliotheek te zien, die op de overzichtsmaquette ontbreekt.
rium voor Muziek, de Koninklijke Bibliotheek en het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De bouwkosten worden geraamd op ƒ 30.000.000,— en er wordt gerekend met een bouwtijd van drie jaar. Het nieuwe archiefgebouw krijgt negen verdiepingen met een totale hoogte van ongeveer 27 meter. Er is plaats voor 120 kilometer archief, waarmee in de ruimtebehoefte voor zestig à zeventig jaar is voorzien. De publieksruimten komen op de begane grond. Daarboven liggen de depots, per laag één sector, met vlakke vloeren voor het horizontale transport met wagentjes. Het verticale transport geschiedt met liften, die in de publieksruimten uitkomen. De berichten gaan per buizenpost. Aan de isolatie en de klimaatbeheersing wordt veel zorg besteed. Met het Algemeen Rijksarchief worden in hetzelfde gebouw gehuisvest het Centraal Bureau voor Genealogie, het Iconografisch Bureau en het Koninklijk Nederlandsch Genootschap voor Geslacht- en Wapenkunde "De Nederlandsche Leeuw". Er zal een nauwe samenwerking ontstaan tussen het Algemeen Rijksarchief en de Koninklijke Bibliotheek. De publieksruimten, de vergaderzalen en de kantine zullen gezamenlijk gebruikt worden. De bezoekers zullen daardoor naast de documenten — in originali, op foto of film — ook alle op hun onderwerp betrekking hebbende publikaties direct kunnen raadplegen.
[116]
De brand, die op 8 januari 1844 een groot deel van het ministerie van Marine aan het Haagse Voorhout verwoestte, was aanleiding voor mr. J. van Lennep om zich op 21 januari met een adres te richten tot de Tweede Kamer der Staten-Generaal; hij vroeg zich af of deze brand niet een waarschuwing inhield voor de toekomst. Een groot deel van de Admiraliteitsarchieven uit de tijd van "de roem des Vaderlands" 1 was in vlammen opgegaan. Van Lennep drong er op aan "een afgezonderd gebouw te stichten of op te richten ter bewaring van al de bestaande archieven, onder die bepalingen, en met inachtneming van zoodanige voorzorgen als strekken kunnen om het gevreesde gevaar, onder Gods zegen, voor te komen". Via de voorzitter van de Tweede Kamer belandde dit adres op het bureau van de minister van Binnenlandse Zaken, verantwoordelijk voor de Rijksarchieven. Uit de vrijwel onmiddellijk ondernomen actie blijkt, dat men danig onder de indruk was van de brand. Een onderzoek werd opgezet naar de hoeveelheid archieven, die zich nog bij de verschillende ministeries bevonden en waarvoor ruimte moest worden gereserveerd in een nieuw brandvrij Rijksarchiefgebouw. De tuin, behorend bij het ministerie van Koloniën, werd bestemd voor het nieuwe gebouw. Op 9 februari diende de Hoofdingenieur, belast met de dienst voor 's-Lands gebouwen, M. G. Beyerinck, al een voorlopige schets in van "een brandvrij gebouw tot bewaring van 's-Rijksarchieven" 2 . Het plan-Beyerinck gaf de Rijksarchivaris J. C. de Jonge aanleiding tot een beschouwing over de mate van brandvrijheid van het nieuwe, in steen en ijzer op te trekken, gebouw. Beyerinck had voorgesteld ijzeren stellingen voor de archieven te construeren. Was het nodig het gebouw zo in te richten, dat van binnen alles van steen en ijzer zou zijn? Of was het voldoende, dat het gebouw van buiten tegen brand beveiligd werd? De vraag stellen is haar beantwoorden; De Jonge vond, dat het gebouw niet alleen De geciteerde archieven berusten alle in het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage; dit dépôt wordt daarom verder niet vermeld. 1
Archief ministerie van Binnenlandse Zaken, afdeling Onderwijs (in het vervolg geciteerd als Onderwijs), exhibitum 29-1-1844. nr. 124. 2 Onderwijs, exh. 10-2-1844. nr. 65; zie voor enige cijfers betreffende oppervlakte en inhoud: mr. P. F. Hubrecht, de Onderwijswetten in Nederland en hare uitvoering, E 2e deel, 's-Gravenhage 1882, p. 98. [117]
veilig voor brand behoorde te zijn, maar tevens prettig om in te werken. IJzeren stellingen waren niet bruikbaar, want ijzer roestte en tastte daardoor het papier aan, en bovendien kon men over het stroeve ijzer de archivalia moeilijk schuiven, "hetgeen bij het aanhoudend uit- en inhalen van Boeken een bijkans onoverkomenlijken moeite geeft en de dienst belemmert en onaangenaam maakt" 3 . Bovendien, de stellingen konden logischerwijs toch niet in aanraking komen met vuur, want het plan-Beyerinck ging uit van een centrale verwarming; de stookplaats onder in de kelder kon goed afgeschermd worden en de deuren van de verschillende "zalen" — De Jonge bedoelt de dépôts — kon men voorzien van ijzeren platen, zodat er 24 gescheiden compartimenten (het schetsontwerp ging uit van 3 verdiepingen met elk 8 "zalen") zouden ontstaan. De Jonge deed de suggestie te informeren in het buitenland; Engeland kende vele ijzeren gebouwen, in Stuttgart en München waren, naar beweerd werd, brandvrije archiefgebouwen. De ruimten tussen de stellingen dienden breder te zijn dan de voorgestelde 2.80 e! en tot slot behoorden er ruime werkkamers te zijn, niet alleen voor de ambtenaren, maar ook één voor bezoekers, die onderzoek wilden doen, doch niet bij de archieven zelf gelaten konden worden. Het magazijnsysteem, zoals dat later in de 19e eeuw toepassing vond 4 , werd hier schuchter ingevoerd. Een belangrijk punt voor nieuwbouw bleek ook toen de financiering te zijn. In antwoord op de vraag van minister Schimmelpenninck van der Oye aan de minister van Financiën, hoeveel ruimte gereserveerd moest worden voor de over te brengen archieven van dat ministerie, deelde Van Hall mee, dat het overgrote deel van zijn archieven niet voor blijvende bewaring in aanmerking kwam en "dat ik voor mij ongaarne zou medewerken om in deze oogenblikken 5 eene uitgaaf van dat belang te helpen aanstellen en dat zoo ik geroepen was of werd om daarover een oordeel te vellen, ik mij daar tegen zou verklaren zoodat ik voor mij ernstig hoop, dat dit plan nog niet ten uitvoer zal worden gelegd" 6 . Schimmelpenninck liet zich hierdoor niet uit het veld slaan; hij schreef op 1 juli aan Van Hall 7 , dat, hoewel er misschien niet veel archieven van dat ministerie overgebracht behoefden te worden, er bij andere ministeries wel degelijk zeer veel belang3
Plan-Beyerinck, archief Binnenlandse Zaken, afdeling Onderwijs, bijlage bij exhibiium 10-2-1844, nr. 65. Foto: Algemeen Rijksarchief.
Onderwijs, exh. 28-5-1844, nr. 67. A. E. M. Ribberink, Een archiefgebouw voor de toekomst, in: Ned. Arch. Blad, (76) 1972. p. 17: "Het magazijnsysteem scheidt, dat is het kenmerkende, de berging ruimtelijk van de andere functies. Dit in tegenstelling tot de tijd voor 1800/50, toen de archivarissen en de enkele bezoeker met pelsjas en vil'pantoffels in de bewaarruimten zelf tussen de stukken werkten". Zie ook de in dit artikel genoemde literatuur. 3 Zie: I. J. Brugmans. De financiële crisis in 1844, in: Welvaart en Historie, tweede herziene druk, Den Haag 1970, p. 61-75; E. van Raalte, Troonredes, Openingsredes, Inhuldigingsredes 1814-1963, 's-Gravenhage 1964, p. 89 noot 4: "de plannen der regering om pogingen aan te wenden tot de hoogst noodzakelijke sanering van 's-Lands financiën", en p. 91: "Dat er op de weg van bedachtzame bezuiniging niet wordt stilgestaan zullen de aan te bieden begrootingen der uitgaven en middelen aantoonen" (Troonrede 21-101844). 6 Onderwijs, exh. 25-3-1844, nr. 77. 7 Onderwijs, exh. 1-7-1844, nr. 186.
[118]
[119]
4
• ^ ^ H | ^ H ^ H B | [ ^ ^ H B H | | H a |
het utopisch socialisme, "dat door middel van de nieuwe techniek het aanschijn der aarde wilde vernieuwen en speciaal de steden tot beter, gezonder, waardiger tehuizen voor de mensheid wilde maken" 10 . Rose zou als stadsarchitect van Rotterdam de stinkende en vervuilde binnenwateren van Rotterdam dempen en een stelsel van riolering, in open verbinding met de Nieuwe Maas, aanleggen, een geducht wapen in de strijd tegen de steeds weerkerende cholera epidemieën. "De gezonde bewoonbaarheid van talrijke woningen in de polderstad is aan hem te danken", schreef De Wijs in een levensschets van Rose". Als Rijksbouwmeester zou hij later het ministerie van Koloniën aan het Plein bouwen en de houten kap van de Ridderzaal op het Binnenhof vervangen door een moderne ijzerconstructie. Rose diende al op 9 augustus zijn voorlopig advies in 12 . In zijn 16 pagina's tellende doorwrochte advies stelde hij, dat de te kiezen plaats van groot belang was voor de opzet van het gebouw. Immers, indien van buiten af geen vuur het gebouw kon naderen, hoefde men slechts te letten op de ontstaansmogelijkheden van brand van binnenuit. Wanneer er gebouwen in de onmiddellijke nabijheid zouden staan, konden er bijvoorbeeld naar die kanten geen ramen geplaatst worden.
W. N. Rose (1801-1877), collectie Iconografisch Bureau, Sophialaan 9, 's-Gravenhage. Foo: Algemeen Rijksarchief.
De buitenmuren zouden op zijn minst 50 duim dik moeten zijn met een spouw en nog eens een halfsteens muur, in totaal 75 duim dik. De spouw met de binnenmuur waren een waarborg voor warmte en tegen vochtigheid; in de spouw konden bovendien brandvrije schuifblinden geplaatst worden. De ijzeren ramen moesten zoveel mogelijk naar binnen geplaatst worden. Door deze constructie zou, wanneer de schuifblinden neergelaten waren, een luchtlaag ontstaan tussen deze schuifblinden en de ramen; hierdoor zou het glas bij brand van buitenaf niet kunnen springen. Desgewenst konden ook nog brandvrijgemaakte houten blinden aan de binnenkant bevestigd v/orden. De kapspanten behoorden van ijzer te zijn en het dak, bedekt met een laag grof zand of grind, mocht maximaal 8—10% hellen.
rijke stukken over te dragen waren en dat voor de onschatbare verzameling der Rijksarchieven reeds lange tijd een nieuw, veilig gebouw noodzakelijk was. Natuurlijk vergde de verwezenlijking van de nieuwbouw "rijp overleg", en zou er nog wel de nodige tijd mee gemoeid zijn, maar hij v/as van plan reeds op de komende begrotingen gelden hiervoor te reserveren 8 . Bovendien moest men het ijzer smeden, wanneer het heet was, had de Tweede Kamer zelf niet de nodige aandrang uitgeoefend door het adres van Van Lennep aan hem door te sturen? Op diezelfde dag werd de stadsarchitect van Rotterdam, W. N. Rose (1801-1877), uitgenodigd een voorlopig en algemeen advies te geven over de beste wijze, waarop een brandvrij Rijksarchief gebouwd kon worden; voor nadere inlichtingen kon Rose zich wenden tot de archivarius De Jonge. Rogier beschrijft Rose als geestverwant van de beroemde Parijse stadsarchitect Haussmann 0 . Zowel Haussmann als Rose waren beïnvloed door Saint-Simon en
De kamers, waarin de archieven opgesteld zouden worden, moesten gescheiden zijn van elkaar, zij mochten slechts toegankelijk zijn via de gemeenschappelijke gang, waar alle deuren op uit kwamen. De administratieruimten, kamers voor de ambtenaren en bezoekers, de woning voor de concierge en de ruimten voor verwarming en kolenopslag zouden "zoo niet allen ten minste grotendeels"1" in een andere vleugel van het gebouw gesitueerd moeten worden, waardoor de mogelijkheid van brand van binnenuit sterk verminderd zou worden. Rose ging uit van centrale verwarming; hij gaf drie mogelijkheden aan, verwarming door warme lucht, warm water of door stoom, ieder met eigen voor- en nadelen. Warme luchtverwarming was goedkoop in aanschaf, doch vereiste waarschijnlijk op den duur nogal wat brandstof en personeel, omdat één installatie zo'n groot gebouw niet kon verwarmen. De verwarming met warm water kende dit laatste nadeel niet, maar was nogal
Het archief van de afdeling Algemene Zaken en Comptabiliteit van Binnenlandse Zaken, noch de begrotingsbehandeling in de zitting 1844/'45 van de Tweede Kamer tonen aan, dat dit inderdaad gebeurd is. a L. J. Rogier, Rotterdam in het derde kwart van de negentiende eeuw, Rotterdam 1953, passim.
Rogier, o.e., p. 28. J. J. C. de Wijs, Levensschets van Willem Nicolaas Rose, in: Bouwkundige Bijdragen, uitgegeven door de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst. (24) 1878, kolom 167. 12 Onderwijs, exh. 12-8-1844, nr. 62. 13 Onderstreping door Rose.
[120]
[121]
10
11
u m — m w — M —
nns^R^^^^n^^aam^^n
-Mil I I, I II l.li» « f J»
kostbaar om aan te legger, De verwarm.ng met stoom was nog duurder en kende bovendien nog kinderziektes. Doordat L i g e n en trappen van ijzer en steen zouden zun en d e * enhout deuren en vloeren in de kamers onbrandbaar gemaakt door waterglas «stond er .een enkel bezwaar om de stellingen en de meubels van gewoon hout te maken. Immers al het ovenge was onbrandbaar, binnen het gebouw kon geen brand ontS Ü S moedwillig aangestoken. Het grote gevaar kwam van buiten, doch me de voorgestelde plannen zou dit menselijkerwijs uitgesloten zun. * ™ £ ^ minister de suggestie aanvullende research te laten vernchten door het Koninklijk Nedldands Instituut te Amsterdam; daar waren "zoo vele u i t s t e k e n d e ^ « n , die over het nieuwe hierbovengenoemde waterglasprocede om hout onbrandbaar te maken zich zeker een oordeel zouden kunnen vormen. Naar aanleiding van dit uitgebreide advies had De Jonge een gesprek^met Rose De Jonge liet hem de plaats zien, waar het nieuwe gebouw moest komeru Op 20 augustus werd het advies van Rose besproken door de minister en De Jonge. A s i a a t van dit laatste overleg werd Rose gemachtigd een voorlop.g ontwerp Laken "zonder vooralsnog te treden in uitvoerige berekeningen tot aanbesteding . Rose moest er rekening mee houden dat het gebouw n.et meer dan ƒ 100.000,S r i l T v T r s c h a f t e Rose de nod.ge cijfers, samengesteld uit de gegevens van de diverse ministeries, eerder dat jaar verkregen. Hij claimde één derde meer ruimte dan in totaal nodig was; de-e kon gebruikt worden voor eventueel later nog ove te dragen archieven. In detail ging De Jonge in op hetgeen Rose geschreven had over de plaats en de consequenties er van voor bet gebouw. De rechtervleugel, d,e zou g r e n e n aan het ministerie van Kolomen, welk in de nab.jheid stond van de Poten "een naauwe en zeer bevolkte straat", vereiste bijzondere maatregelen voor de brandveiligheid Alle andere zijden van bet gebouw zouden hetzij door een gracht, hetzij door grote open ruimten moeilijk, zo niet onmogelijk voor het vuur te bereiken Op de benedenverdieping moesten de kamers van de ambtenaren en bezoekers komen De woning voor de concierge, verwarmings- en bergplaatsen konden in het onderhuis gesitueerd worden, "waardoor het geheele Gebouw meer uit den grond kan rijzen, 't geen en voor de droogte der stukken, en voor de sierlijkheid nuttig wezen kan". , , ,. . . De Jonge meende verder nog, dat verwarming door middel van warme lucht het meest doeltreffend zou zijn. Met deze ge-evens toog Rose aan het werk; hij verzamelde gegevens van het Bibliotheek- en Archiefgebouw te München en verstrekte De Jonge als voorbeeld daarvan de maten« Tegelijkertijd diende hij zijn eigen eerste schetsonwerpen in«. Waarschijnlijk hebben hierna nog enkele besprekingen plaats gehad tussen Rose en minister Schimmelpenninck van der Oye en tussen Rose en De Jonge. De stukken i« Archief van het Algemeen Rijksarchief, inv. nr. 13. is Archief van het Algemeen Rijksarchief, inv. nr. 12. t» Ondanks naarstig speurwerk bleven de ontwerpen spoorloos. [122]
zwijgen hierover. Op 27 februari 1845 stuurde Rose op verzoek van de minister het resultaat van zijn arbeid tot dan toe aan De Jonge». Uitgezonderd de voorgevel — voor de ene helft in Lombardische stijl en voor de andere helft in gotische stijl ontworpen — zou het gebouw opgetrokken worden in gotische stijl. Dit laatste, volgens Rose, op verzoek van de koning. De muren zouden van steen zijn met ijzeren kapspant, trappen en plafonds en een dakbedekking van gegalvaniseerd ijzer. De ramen in de achter- en zijgevel konden gesloten worden met ijzeren schuif blinden. De beslissing over de verwarming was gevallen; v/arme luchtverv/arming kreeg de voorkeur; kosten van aanleg en risico's van lekkages bij warmwaterverwarming zullen hier de doorslag gegeven hebben. Over de grootte van de kamers voor het opslaan van archieven bestonden nog twijfels. Het ontwerp ging uit van 7.30 en 5.20 el in de lengte en 2.90 el in de breedte, de stellingen hierbij inbegrepen. De Jonge vreesde, dat dit te klein, "te popachtig" zou zijn om in te werken; blijkens een in margine gestelde aantekening deelde de minister de vrees van De Jonge. De preciese kosten konden nog niet berekend worden, daarvoor waren de plannen te schetsmatig. Wel kon Rose reeds vaststellen, dat zij het maximum van ƒ 100.000— niet te boven zouden gaan, "hoewel dit denkelijk niet veel er beneden zal zijn". Vanaf dit moment stopt het projekt en de neerslag er van in de archieven. Toen de minister, J. M. de Kempenaer, in 1848 aan De Jonge het voormalig Geldkantoor op het Binnenhof aanbood als nieuw onderkomen voor de rijksarchieven, weigerde deze resoluut; het voormalig Geldkantoor werd totaal ongeschikt bevonden. Het was niet brandvrij, de ruimte veel te klein en de muren van de kelders waren doortrokken van salpeterzuur. De Jonge verwees naar het "zeer fraai plan" van Rose uit 1844/'45 en somde de redenen op, waarom dit niet doorgezet was: "de tegenstand die het bij den toenmaligen minister van Financiën ontmoette, de kort daarop gevolgde ziekte en aftreding van den heer Schimmelpenninck van der Oye, geldelijke moeijlijkheden en ten laatste de jongste staatkundige gebeurtenissen hebben ten slotte de verwezenlijking van dit plan verhinderd" 18 . Ondanks de inspanningen van De Jonge en de doordachte plannen van Rose, zou het tot 1854 duren, voordat een ander gebouw betrokken werd; toen was echter niet de brandveiligheid reden voor de verhuizing, maar het grote plaatsgebrek". S. F. M. Plantinga. SUMMARY In 1844 after the destruction of a large part of the archives of the Dutch Admiralities by fire the architects M. G. Beyerinck and W. N. Rose made in collaboration with the state archivist J. C. de Jonge plans for a fireproof building for the state archives in The Hague. For financial and political reasons these well-considered plans were not realized. 1' Archief van het Algemeen Rijksarchief, inv. nr. 12; Onderwijs, exh. 18-3-1845, nr. 50. '8 Onderwijs, exh. 23-9-1848. nr. 64. '° R. Fruin, De Gestie van dr. R. C. Bakhuizen van den Brink als archivaris des Rijks, s-Gravenhage 1926, p. 5. [123]
De archiefsituatie op de Nederlandse A ntillen
Op verzoek van de regering van de Nederlandse Antillen is het hoofd van de afdeling rijksarchiefinspectie van de Rijksarchiefdienst, de heer H. J. van Meerendonk van 22 april tot 3 juni 1975 door de Algemene Rijksarchivaris ter beschikking van deze regering gesteld om een oordeel te geven over de ontwikkeling van de archiefdiensten in de Antillen. Voorts werd hem gevraagd om deze diensten kritisch door te lichten en te adviseren met betrekking tot hun toekomstige verdere uitbouw. De twee archiefdiensten, het Centraal Bureau voor Registratuur en Archiefzaken (CBRA) en het Centraal Historische Archief (CHA), beiden onderdelen van het ministerie van Algemene Zaken, hebben elk een afzonderlijke eigen taak in het archiefwezen van de Nederlandse Antillen. Anders dan in Nederland, waar het archief bij elk ministerie afzonderlijk wordt beheerd door een afdeling post- en archiefzaken, is er op de Antillen één centraal archief voor alle departementen tesamen. Het CBRA beheert het archief van de centrale regering in de periode, waarin de vraag naar bescheiden afgestemd is op het gebruik in de overheidsadministratie (dynamische periode) en voorts nog enkele tientallen jaren daarna voor administratieve afwikkeling van zaken en naslag (semi-statische periode). Het CBRA, voortgekomen uit de oude Gouvernementssecretarie en per 1 augustus 1968 als zodanig ingesteld, registreert de ingekomen en opgemaakte archiefbescheiden voor alle ministers en de centrale onderdelen in Fort Amsterdam en vormt het archief. Het CHA beheert de archieven — ook de archieven van andere overheidsorganen — na de overbrenging (statische periode). Uiteraard staan beide archiefdiensten in de eerste plaats ter beschikking van de landsregering, maar het CHA, ingesteld op 26 augustus 1969, kreeg als speciale opdracht erbij het centraal beheren van de overgedragen overheidsen particuliere archieven in het belang van het historisch onderzoek. De opdracht van de heer Van Meerendonk was voor wat betreft de oudere archieven een vervolg op twee daaraan voorafgaande onderzoeken ingesteld in 1965 en 1968/9 door respectevelijk mevrouw dr. M. A. P. Meilink-Roelofsz, destijds rijksarchivaris en haar medewerker drs. M. P. H. Roessingh, chartermeester I bij het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage. De recente archieven werden door hen slechts terloops genoemd. Mevrouw Meilink, die van half september tot eind december 1965 in de overzeese rijksdelen vertoefde, bracht rapport uit over de veelal schandelijke verwaarlozing van de archieven. Haar rapport heeft grote invloed gehad op de bestuurskantoren van de Nederlandse Antillen, uitgezonderd op St. Eustatius. [124]
De regering heeft naar aanleiding van dit rapport enkele belangrijke maatregelen getroffen, o.a. het instellen van het Centraal Historisch Archief. Het werk van mevrouw Meilink heeft zich, naast deelname aan de "Caribbean Archives Conference" in Jamaica, beperkt tot het constateren van de toestand van de openbare archieven in de Nederlandse Antillen en Suriname en het verrichten van een onderzoek naar particuliere archieven en verzamelingen van Nederlandse documenten in West-Indië. Drs. Roessingh was, eerst oriënterend van 31 januari tot 8 maart 1968 en daarna van mei 1968 tot juni 1969, in het kader van het Nederlands technisch hulpprogramma ter beschikking van de regering van de Nederlandse Antillen gesteld. Hij heeft zich vrijwel uitsluitend kunnen bezig houden met het opleiden van een beheerder. Ook heeft hij geadviseerd over een tijdelijke huisvesting van het CHA, alsmede inzake de inrichting van de archiefdienst en de veiligstelling van de archiefbescheiden. Een aantal beschrijvingen van de zeer onvolmaakte inventaris-Boskaljon is door drs. Roessingh verbeterd. In zijn op 2 april 1976 aan de minister-president van de Nederlandse Antillen toegezonden 1 advies citeert de heer Van Meerendonk vrijwel letterlijk vijftien waarnemingen van mevrouw Meilink en geeft daarbij de situatie weer, die hij in 1975 aantrof. /. De soms verregaande staat van verwaarlozing waarin speciaal de overheidsarchieven zich bevinden. In het algemeen is de toestand van de jongste archieven nu zeer goed tot redelijk. De niet-actuele archieven van de bestuurskantoren zien er echter nog steeds zeer slecht tot redelijk goed uit. De uitersten liggen tussen zeer slecht op St. Eustatius en een begin van een goede aanpak op Aruba 2 . 2. De soms zeer slechte staat van de registers van het kadaster, het hypotheekkantoor, Domeinen en de Burgerlijke stand door de slechte kwaliteit van het papier en de inkt en de verwoestingen door insecten aangericht. De toestand van de B.S.-registers bevestigt de opvatting, dat deze registers, welke regelmatig geraadpleegd worden, in de loop der jaren daardoor zullen verslijten. 1
Door bemiddeling van de Gevolmachtigde Minister van de Nederlandse Antillen, Zijne Excellentie E. G. Maduro, aan wie het op 9 april 1976 in het Antillenhuis te 's-Gravenhage werd aangeboden. Op 7 april overhandigde de heer Van Meerendonk te Amsterdam een exemplaar aan de directeur van het bureau van de Nederlandse Stichting voor Culturele Samenwerking met Suriname en de Nederlandse Antillen drs. M. D. Thijs. Daarbij was ook de redacteur van het Archievenblad aanwezig. 2 Op Aruba werkten in 1959 de heren J. de Haas uit Amsterdam en P. v. d. Plas uit Hillegom door bemiddeling van het registratuurbureau van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten aan de reorganisatie van het dynamisch en statisch archief, het herstellen van de oorspronkelijke ordening van het oud-archief (van 1842 af), het opstellen van e:n lijst van voor vernietiging in aanmerking komende stukken (zie hierna onder punt 8), het opzetten, schrijven en doceren van een cursus archiefverzorging en het adviseren bij de inrichting der archiefadministratie van de diensten (red.). [125
Een aantal registers is reeds thans niet meer te gebruiken. Het papier van de dubbelen van de B.S.-registers, berustend in het Hof van Justitie, verkeert eveneens in slechte staat. Gelukkig is het CHA bezig de gegevens van deze dubbelen op microfilm vast te leggen. Het zou een goede maatregel zijn de ambtenaren van de BS te ontlasten van de zorg voor het zwaar beschadigde materiaal, dit te restaureren, te conserveren en de BS in plaats daarvan te voorzien van goede ingebonden xeroxcopieën als werkexemplaren. 3. Nergens getraind personeel voor het beheer van de oude
archieven.
Dit is in zoverre verbeterd dat thans het CHA is ingesteld en met een staf van medewerkers reeds veel werk heeft verzet. Aan training echter mankeert het nog door het ontbreken van een archiefopleiding in de Antillen. 4. Er is geen algemene archiefwetgeving, welke de verantwoordelijkheid zorg voor de archieven, alsmede de supervisie daarop, regelt.
voor de
Het moet betreurd worden, dat nog steeds niet in een wettelijke archiefregeling is voorzien, hoewel enige ontwerpen gemaakt werden en besproken, zowel in een daartoe gevormde commissie als met vakgenoten. Zonder een wettelijke regeling is een juiste organisatie van het archiefwezen niet mogelijk. 5. Er zijn geen waarborgen, die onbevoegden verhinderen de overheidsarchieven als speciaal jachtterrein te gebruiken, waardoor speciaal op de kleinere eilanden van de NA een heilloze verwarring is aangericht en zelfs gedeelten van de overheidsarchieven in particuliere handen moeten zijn geraakt. Bij het onderzoek is niet gebleken, dat men aan deze ernstige klacht aandacht heeft besteed. Als wordt toegestaan, dat een particulier zonder toezicht ongeordende en niet-geïnventariseerde overheidsbescheiden onderzoekt, dan valt het niet te bewijzen, als er bij dat onderzoek stukken zijn ontvreemd. 6. De uitlening van overheidsarchief bescheiden dient men aan strenge te binden.
voorschriften
In afwachting van een wettelijke regeling zou de uitlening van archiefbescheiden moeten worden verboden als geen waarborgen voor een veilige bewaring en deskundig toezicht kunnen worden gegeven. In plaats van de originelen uit te lenen zou kunnen worden volstaan met het verstrekken van b.v. xeroxcopieën.
8. Geen vaste regels zijn vastgesteld volgens welke de overheidsadministraties overtollig papier moeten vernietigen.
hun
Met de plannen voor de inrichting van be'ioorlijke archiefbewaarplaatsen houdt de selectie en de vernietiging van bescheiden, welke noch administratieve of juridische noch historische waarde hebben, ten nauwste verband. Een algemene regeling voor het vernietigen van archiefbescheiden bestaat nog niet. Wel is er in 1959 voor het Eilandgebied Aruba een lijst van voor vernietiging in aanmerking komende archiefstukken vastgesteld (Besluit van het Bestuurscollege van 12 mei 1959, nr. 167/1959). Mede om economische redenen moet spoedig in een vernietigingspraktijk worden voorzien. Het vraagstuk vereist een afzonderlijke bestudering waarbij Nederland van advies kan dienen. Door wettelijke regeling kan de procedure om tot vernietiging te geraken worden vastgesteld. 9. Er is gebrek aan adviseurs voor de vernietiging, waardoor historisch belangrijk materiaal zeer groot gevaar loopt te verdwijnen ten gevolge van onoordeelkundige vernietiging door ambtenaren van de administratie van wie geen historische scholing kan worden verwacht. Betrouwbare selectie van archiefbescheiden kan slechts worden bereikt door overleg tussen registrator, beleidsadministratie en archivaris. Het rekening houden met de doelstelling van het archiefvormende orgaan en de uitgevoerde taak vormen de basis voor dit overleg. Historische sc'ioling van de sélecteur alleen is niet voldoende. Bekendheid met administratieve en juridische consequenties als gevolg van administratieve regelingen is ook noodzakelijk evenals kennis van de archivistiek. 10. Door de huidige beheerders, die hiervoor ook niet zijn opgeleid, worden de meest elementaire regels voor het ordenen en beschrijven van archieven niet toegepast. Deze stelling moet in 1975 genuanceerder worden geponeerd. Ze geldt zeker niet, voor wat het ordenen van de dynamische archiefbescheiden betreft, die van Curaçao en Aruba. Het inventariseren is een vak dat in de Antillen nog in de kinderschoenen staat. De daarmee belaste ambtenaren van het CHA verstaan de kunst redelijk, maar moeten op dit punt verder worden opgeleid. Op Aruba is een begin gemaakt met een juiste ordening van het oude archief, ni. in de oorspronkelijke administratieve orde. Op Saba toonde de Administrateur veel belangstelling voor het inventarisatiewerk. Hierdoor werd een begin gemaakt aan de ordening van het daar berustende statistische archief. Maar overigens viel elders nog de tien jaar geleden gesignaleerde archterstand te constateren.
7. Regels voor de opname van de niet meer door de lopende dienst gebruikte stukken worden niet nageleefd, ook door gebrek aan opneemruimte van de archiefbewaarplaatsen.
11. Een centraal archief voor opname van niet meer door de administratie stukken ontbreekt in de NA.
Door het ontbreken van een Archiefwet is het regelmatig overbrengen van archiefbescheiden niet geregeld. Er is derhalve nog geen sprake van het bestaan van een aan een wettelijke regeling ontleend recht om overheidsbescheiden na verloop van een bepaalde tijd vrijelijk in te zien. Helaas is nog steeds waar hetgeen mevrouw Meilink verder rapporteerde: er is gebrek aan behoorlijke opnameruimten.
De klacht van mevrouw Meilink, de nadere pogingen van drs. Roessingh en vooral de activiteiten van de Landsarchivaris en de Landsregering hebben geleid tot de bestemming van een gedeelte van een voormalig klooster aan de Roodeweg 7A te Willemstad tot centrale archiefbewaarplaats. Vergeleken bij vroegere huisvestingen is dit zeker een verbetering, al laten de klimaatregeling en de toestand van het nood-
[126]
[127]
—
gebruikte
depot nog alles te wensen over. Men kan stellen, dat door de instelling van het Centraal Historisch Archief de mogelijkheid tot het centraal bewaren van de overheidsarchieven i-s geschapen. De Landsverordening zal aan de taakomschrijving van het CHA (beheer van aan de dienst overgedragen overheids- en particuliere archieven, zie Landsbesluit 26 augustus 1969, nr. 34) meer inhoud moeten geven door de overheidsorganen voor te schrijven hun archieven regelmatig over te brengen. In de Instructie voor de Algemeen Registrator ter Gouvernementssecretarie van Curaçao, 21 december 1938, no. 2716 (PB 1938, no. 116) is al sprake van een centraal landsarchief "het archief van het Gouvernement". In de Eilandenregeling Nederlandse Antillen, 1951, worden bepaalde taken van de Landsregering aan de Eilandsbesturen overgedragen. Het Landsbesluit van 27 juni 1951, no. 18 beval de overdracht van archieven, welke op die taken betrekking hadden. Gedeelten van de archieven van Gezaghebbers, Administrateurs, Districtsmeesters en van diverse Landsdiensten bevinden zich hierdoor in de archieven van de besturen van de eilanden. Het "centraal landsarchief ter Gouvernementssecretarie" bleef niettemin intact. In hoeverre het archief van het Gouvernement volgens de beginselen van de archivistiek is bijeengehouden en is gescheiden van de eilandsarchieven moet nog worden nagegaan. 12. Een fotografisch
atelier
ontbreekt.
Er is nu een pracht atelier met goede apparatuur aanwezig. In dit atelier wordt reeds zeer belangrijk werk verricht, b.v. het opbouwen van een microfilm schaduwarchief van het Hof van lustitie. Maar ook voor dit filmmateriaal biedt de klimaatregeling in de archiefbewaarplaats geen mogelijkheid tot conservering op langere termijn. Men heeft de films (voorlopig) opgeslagen in bankkluizen. 13. Een restauratieatelier
ontbreekt.
Het atelier is er thans met een zeer toegewijde en kundige boekbinder. De vraag is alleen hoe de technische kennis verhoogd kan worden. Het binden en lamineren wordt uitstekend gedaan, maar in de toekomst zal ook ander restauratiewerk moeten worden verricht. 14. De ervaring van de reeds in 1898 gepubliceerde Handleiding voor het ordenen en beschrijven van archieven van Muller, Feith en Fruin ontbreekt. Deze klacht is nog steeds actueel. Door de activiteit van het CHA is er op dit terrein vooruitgang te bespeuren, maar alleen ter plaatse. Bijscholing op dit gebied is broodnodig. 75. Een vergelijking met de Britse en Franse Westindische eilanden op archiefgebied valt zeker in het nadeel van de NA uit. In de NA is nog niet het eerste begin gemaakt voor een verantwoord archiefbeheer. Als niet op korte termijn wordt ingegrepen, zullen de oude bestuursarchieven — gezien de rampzalige toestand waarin ze zich bevinden — binnen korte tijd totaal verdwenen zijn. Hiermede gaat een cultuurgoed van de Antilliaanse bevolking verloren en verdwijnen de bronnen voor een verantwoorde geschiedenis van het Antilliaanse gebied volgens moderne wetenschappelijke methoden. [128]
In de afgelopen tien jaar is zeer zeker een goed begin gemaakt voor deskundig archiefbeheer op Curaçao en op Aruba. Er moet echter nog veel gedaan worden, zoals uit de volgende punten blijkt. 1. Het archiefwezen in de Nederlandse Antillen is nog niet bij de wet geregeld. 2. Er is wel een goede, maar helaas te kleine centrale archiefbewaarplaats op Curaçao. Hierin is echter geen voldoende klimaatregeling. Daardoor blijft de huisvesting van de archiefbescheiden hier even slecht als op de andere eilanden. 3. De centrale archiefbewaarplaats is vol. Een nooddepot — dat in gebruik is — is absoluut ongeschikt als archiefbewaarplaats. 4. Veel geld en mankracht is terecht geïnvesteerd in het microfilmproject, maar er is niet voldoende zekerheid dat deze films op de juiste wijze worden bewaard. 5. De afdeling Inventarisatie van het CHA beschikt over twee bekwame HAVOkrachten. Er is echter tot nu toe onvoldoende gelegenheid geweest om deze krachten verder op te leiden, in te zetten en dagelijks te begeleiden bij de hoognodige inventarisatie en herindeling van de aanwezige archieven. 6. Hulde moet worden gebracht aan het diensthoofd CHA, dat in feite twee functies moet uitvoeren, welke in Nederland door twee instanties, ni. de Rijksarchiefdienst en de Rijkscommissie voor de Vaderlandse Geschiedenis (Rijks Geschiedkundige Publicatiën) worden vervuld. Dr. A. F. Paula is ten eerste diensthoofd CHA. Daarbij verzorgt hij zelf de bronnenpublicaties (b.v. De Slavenopstand). Hierdoor wordt het huidige hoofd Inventarisatie aan zijn eigenlijke werkzaamheden onttrokken voor het management van de dienst. De inventarisatie komt daardoor in het gedrang. Spoedig moet daarom de aanstelling van een jong historicus/archivaris deze organisatorische leemte opvullen. Het bezwaar van punt 5 komt dan te vervallen. Met mevrouw Meilink concludeert de heer Van Meerendonk dat de archieven van de Antillen nog niet veilig zijn gesteld. Dit is eerst het geval wanneer: I de Landsverordening archiefwezen is vastgesteld en wordt uitgevoerd; II het klimaat in de centrale archiefbewaarplaats gedurende 24 uur van de dag wordt beheerst; III in de behoefte aan bergruimte is voorzien door een tweede gebouw; IV de vervaardigde microfilms in een speciale ruimte met klimaatregeling worden bewaard; V de inventarisatiesector van het CHA is bemand met een speciaal in Nederland opgeleid afdelingshoofd, dat capabel is de verworven kennis op zijn medewerkers over te dragen; VI de inspectie van de overheidsarchieven door CHA en CBRA is op gang gekomen; VII het vernietigingsvraagstuk is bestudeerd en er volgens bepaalde maatstaven wordt geselecteerd; VIII de personeelsopleiding zal zijn geregeld in combinatie met de buitendienstfunctie van het CBRA. [129]
Boekbespreking
Mr. O. Schutte, Catalogus der zegelstempels berustende in het Koninklijk Penningkabinet en andere verzamelingen. ('s-Gravenhage) 1971. (Zonder de Index verschenen in De Nederlandsche Leeuw 1971, k. 329-383 en 386-427.) Mr. Schutte heeft met de uitgave van deze catalogus een goed werk gedaan: nog nooit was hier te lande een enigszins algemeen overzicht verschenen van wat op het gebied van zegelstempels is bewaard gebleven. Wel is bekend, dat talrijke Nederlandse gemeentemusea een min of meer uitgebreide serie stempels van de opeenvolgende en van gelijktijdig gebruikte stadszegels bezitten, maar de gepubliceerde gegevens daaromtrent zijn verspreid over allerlei museumcatalogi, monographieën, tijdschriften en jaarboeken 1 . Oorzaak van het ontstaan van de collectie zegelstempels in het Koninklijk Penningkabinet is een besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken van 1878 (Ned. Staatscourant 4 april 1878, No. 80), waarbij werd bepaald, dat de in rijksverzamelingen aanwezige zegelstempels naar genoemd Kabinet dienden te worden overgebracht om daar te worden bewaard. De (elf) 'andere verzamelingen', waarvan de titel gewaagt, zijn die van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, de Hoge Raad van Adel en de Kanselarij der Nederlandse Orden, alle te 's-Gravenhage, de Rijksarchieven in Zeeland, Friesland en Overijssel, het Stedelijk Museum het Catharina Gasthuis te Gouda, het Zeeuws Museum te Middelburg, het Postmuseum, het Koninklijk Nederlandsch Genootschap voor Geslacht- en Wapenkunde en het Centraal Bureau voor Genealogie, alle te 's-Gravenhage.
De stof is overzichtelijk ingedeeld: I Huis Oranje-Nassau, II Overheid in Nederland en de koloniën, onderverdeeld in zeven tijdvakken, een afdeling Oost-Indië en een afdeling West-Indië, III Kerkelijke instellingen in Nederland, IV Overheid buiten Nederland, V Kerkelijke instellingen buiten Nederland, VI Particulieren, VII Varia, VIII Copieën. Daarbij kan men zich dan afvragen, waarom No. 476 Japan, 18de eeuw, met randschrift 'D(e) O(ostindische) C(ompagnie) JAPAN' niet is ingedeeld bij de andere Compagnie's zegels, Nrs. 18-28, onder IIb Republiek der Verenigde Nederlanden (1579-1795)), en No. 480, Guinea, 1795, zomede No. 481, Guinea, 1798, beide met randschrift: Bataafsche Republiek, niet liever voor No. 104 onder lic Bataafse Republiek? De West-Indische Compagnie werd in 1791 door de Staten-Generaal opgeheven; het is daarom de vraag, of het wel geëigend is, de stempels van het 19deeeuwse Gouvernement ter Kuste van Guinea (Nrs. 482-487) onder West-Indië te brengen. Maar gelukkig brengt de goede index van het werk alle onderzoekers in het rechte spoor. Is No. 441, Plaatselijk Bestuur van Beringhen (Z.-Br.) wellicht uit het tijdvak 18151839, derhalve XlXa (eerste kwart 19de eeuw) in plaats van XXa? (drukfout?). Het ontgaat mij, waarom de Prior van St. Pieter van Boeugessent (No. 519) is ingedeeld bij de Particulieren en niet bij Kerkelijke (liever: Geestelijke) instellingen buiten Nederland. Een uitstekende gedachte was het opnemen van een index van ontwerpers en stempelsnijders; de stempelmaker Wartna uit 1956 kon niet laten op het handvat van stempel 414 ook zijn telefoonnummer te vermelden! In de afdeling Copieën zijn zeer heterogene elementen ondergebracht. De stempels Nrs. 774 en 775 van Willem II graaf van Holland, Roomskoning, hoewel vermeld in het Corpus Sigillorum Neerlandicorum (Nrs. 522 en 523) worden al jaren voor falsa gehouden. 2 Het is nauwelijks gedurfd, van een midden-13de-eeuws zegel te zeggen: Als die stempel echt was, zou er toch wel eens ooit, ergens, een oorspronkelijke afdruk van zijn aangetroffen en dat is niet zo, ook niet bij de recente onderzoekingen van Dr. KruisheerS, die in buitenlandse archieven allerlei zegels van graven van Holland en van gravin Ada heeft opgespoord, welke in het 30 jaar vroeger gepubliceerde Corpus Sigillorum niet voorkomen. 4 Naast deze falsa vindt men in de afdeling Copieën een zegel der Abdij van Rijns-
1
Zo bv.: Gelders Zilver, Tentoonstelling Gemeentemuseum Arnhem . . . 1955, Werken Gelre No. 28, Arnhem 1955. S. Muller Fz., Beschrijving der Utrechtsche stadszegels, Utrecht (1916). A. T. Schuitema Meijer en W. K. van der Veen, Zegel, wapen en vlag van de stad Groningen, Groningen 1965. Zegels en wapens van steden in Zuid-Holland, 's-Gravenhage 1966, Zuid-Hollandse Studiën XII. Varia in: J. Kalf, Lijst der zegels uit de nalatenschap van Jhr. Dr. J. P. Six . . . Jaarverslag Koninklijk Oudheidkundig Genootschap te Amsterdam . . . 6 mei 1901 uitgebracht. (Aan het slot zegelstempels.) Van 243 zilveren stempels van Bosse schepenen, eigendom van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant, bestaat alleen een getypte catalogus. [130]
mmm
2
Litteratuur over deze zegels: Die Haghe Jaarboek, p. 1—5. O. A. van Kerkwijk, Directeur van het Penningkabinet, schreef in Bull. Oudh. Bond 1916: Beide stukken in lateren tijd vervaardigd. 3 J. G. Kruisheer, De oorkonden en de kanselarij van de graven van Holland tot 1299, 's-Gravenhage-Haarlem 1971, Hollandse Studiën 2—2. 4 Volgens mondelinge mededeling van Dr. Victor Tourneur, Hoogleraar te Brussel, aan mij, moet er in Gent (B.) sinds de zestiger jaren van de vorige eeuw een werkplaats hebben bestaan, waar op ruime schaal koperen en bronzen stempels van stads- en andere zegels werden nagemaakt. Nadat hijzelf er op de markt een had gekocht en bij een volgende marktwandeling eenzelfde stuk zag liggen, ontspon zich een gesprek met de koopman over de vraag of er meer exemplaren van een stempel te krijgen waren. 'Hoeveel wilt U er, Mijnheer?' vroeg de man zakelijk. [131]
burg (No. 777), in 1787 op last van de Hollandse Ridderschap inderdaad in zilver nagegoten van de oude, thans in het Nederlands Museum bewaarde, ivoren stempel der Abdij (gebruikt tenminste van 1289 tot in 1542). Maar deze zilveren stempel werd vervaardigd voor het bezegelen van leenbrieven en andere acten (zie Ned. Kloosterzegels, Deel I, No. 160a, noot) en is klaarblijkelijk werkelijk daarvoor gebruikt, vgl. het zegel aan charter Ridderschap 29 maart 1788, Inv. No. 258, Algemeen Rijksarchief. Deze copie is hiermede tot een zelfstandig zegel verheven. Mr. Schutte geeft bij de 785 in zijn Catalogus opgenomen nummers de naam van de zegelaar, het college of de instelling, die als zodanig optreedt en een tijdsbepaling (jaartal van oprichting van een overheidsorgaan, of eeuw, halve eeuw, kwarteeuw geschat), voorts een korte beschrijving, waarbij de wapens volledig tot hun recht komen. De wapenkleuren zijn aangeduid in de mélodieuse en romantische, zij het ietwat archaïsche taal, die de Hoge Raad van Adel (waarvan Mr. Schutte secretaris is) pleegt te bezigen, dus keel voor rood, azuur voor blauw, sabel voor zwart; echter spreekt No. 599 van een groene bladerkrans en niet van een van sinopel. Maar waarom in vele wapenbeschrijvingen het overbodige woordje 'met'? In de Franse wapentaal zegt men: d'azur à un lion d'or, maar Rietstap's onovertroffen Handboek der Wapenkunde blazoeneert: in blauw een gouden leeuw. Het Corpus Sigillorum Neerlandicorum en talrijke andere werken zetten achter Wapen een dubbele punt; dit lijkt mij een betere oplossing. Verwonderlijk, dat bij de wapenbeschrijvingen, ook van de veel voorkomende en overbekende 'typen' (blz. 6-8) dikwijls alleen de kleur van het veld en niet die van de stukken is aangeduid, ook niet tussen haakjes, omdat men die op een kleine stempel niet ziet. Hier en daar zijn de termen wapen en wapenschild niet duidelijk uit elkander gehouden (Nrs. 586, 606, 619); men kan spreken van een ruitschild of ruitvormig schild en van een ovaal schild, dit betreft de uiterlijke vorm. Na de eigenlijke beschrijving geeft de auteur in klein lettertype nauwkeurige personalia van de zegelaar, voorts gegevens over materiaal, maat, vorm en herkomst van elke stempel en tenslotte een opgave van de hem bekende litteratuur over de stempels. Het is ongetwijfeld een bijzonder tijdrovend, maar hoogst nuttig werk geweest te trachten de vele stempels, welke alleen een familiewapen vertonen, te identificeren aan de hand van de Collectie Muschart (Centraal Bureau voor Genealogie) en blijkbaar is dit in vele gevallen gelukt; een gelukwens waard! In de beschrijvingen van de stempels doet het woord omschrift mij als een germanisme aan, ook al komt het voor in het Woordenboek der Nederlandsche Taal (deel 10, 1893): 'opschrift om den rand van munten, penningen, preekstoelen, doopbekkens, bekers enz. . . .' en al gebruiken J. ter Gouw, Studiën over Wapen- en Zegelkunde, Amsterdam 1865, en de vroegere Algemene Rijksarchivaris Jhr. Mr. Th. van Riemsdijk, De Griffie van Hare HoogMogenden, 's-Gravenhage 1885, die uitdrukking. Maar bovengenoemd Woordenboek, (deel 12, 3de stuk, 1948) vermeldt ook randschrift, met een aanhaling uit (J. Le Francq van) Berkhey: 'Een kerklyk zegel, met dit randschrift' enz. N(atuurlijke) H(istorie) 3, 350 [1776]. Het is de [132]
term randschrift, die algemeen ingang heeft gevonden 5 . Verwarring met het in de munt- en penningkunde bekende kantschrift ('God zij met ons' rondom onze gulden) lijkt mij uitgesloten, immers, een kantschrift komt op zegels niet voor. Wat is een opschrift 'op de afsnede"? (Nrs. 79, 87, 480). Nog enkele opmerkingen: De wijzigingen, bij K.B. van 10 juli (niet juni) 1907, Stbl. No. 181, in het Koninklijk en Rijkswapen aangebracht (blz. 8), bestonden hierin, dat de leeuw in het wapenschild sindsdien een heraldische en geen koninklijke kroon meer draagt; de 'uitwendige versierselen' (kroon boven het schild, schïldhouders, wapenspreuk 'Je maintiendrai' op een lint) werden facultatief verklaard; daarvan zijn de beide schildhoudende leeuwen sedertdien ongekroond en toegewend, d.w.z. zij zien elkander aan, en niet meer aanziend: van 1815 tot 1907 zagen zij de beschouwer aan. De uitwendige versierselen werden opnieuw vastgesteld zoals in 1907 bij K.B. van 13 juli 1909, Stbl. No. 271. Type XIII kan dus luiden: als type XI, maar de leeuw in het schild gekroond met een heraldische kroon en eraan toegevoegd alle uitwendige versierselen, genoemd in art. 3 van het K.B. van 13 juli 1909, Stbl. No. 271: de koninklijke kroon op het schild, twee toegewende, ongekroonde leeuwen als schildhouders en de wapenspreuk 'Je maintiendrai' op een lint. Daardoor kan de vervaardiging van de 20ste-eeuwse stempel No. 382, die type XI (1815-1907) vertoont, worden toegespitst van XX tot XXa (eerste kwart 20ste eeuw). Hoe lang kan het duren, eer een wapenverbetering als die van 1907 doorwerkt, bewijst stempel No. 460 van het Centraal Bureau van bijstand te Utrecht (ingesteld bij) K.B. van 20 mei 1933: deze vertoont het Rijkswapen, dat van 1815 tot 1907 in vigueur was 6 . No. 67, Leenhof van Vlaanderen, met zijn trotse randschrift: Sig. Comitatus Flandriae ad feuda, ware wellicht voor de lezer duidelijker geïdentificeerd, indien voor Vlaanderen was toegevoegd: (Staats-) en indien in kleine lettertjes was meegedeeld: De Raad van Vlaanderen, in 1599 door de Staten-Generaal opgericht te Middel5
Corpus Sigillorum Neerlandicorum, De Nederlandsche Zegels tot 1300, 's-Gravenhage 1937—1940, 1 deel tekst, 2 dln. platen. A. P. van Schilfgaarde, Zegels en genealogische gegevens van de graven en hertogen van Gelre, graven van Zutphen, Werken Gelre No. 33, Arnhem 1967. Jhr. Dr. W. A. Beelaerts van Blokland e.a., Nederlandsche Kloosterzegels vóór 1600, 's-Gravenhage 1935 —. Voorts de werken, vermeld in de noten 1 en 3. De vroegere (Algemene) Rijksarchivaris Mr. L. P. C. van den Bergh spreekt in zijn Grondtrekken der Nederlandsche Zegel- en Wapenkunde, eerste druk 1847, tweede druk Amsterdam 1861, derde druk 's-Gravenhage 1881, niet over het begrip randschrift, doch hij gebruikt deze uitdrukking onafgebroken in zijn Beschrijving der vroegere Nederlandsche Gemeentezegels (niet onder zijn naam, doch als ambtelijk werk verschenen), 's-Gravenhage 1878. 6 Vgl. ook: Jhr. Dr. W. A. Beelaerts van Blokland, Het Rijk en het Rijkswapen, in: De Nederlandsche Leeuw 1931, k. 99—102. [133]
"~ "
burg, deed sedert 1615 tevens dienst als leenhof (S. J. Fockema Andreae, De Nederlandse Staat onder de Republiek, Amsterdam 1961, p. 87). De oude tweedeling van machten in politie (wetgevende en uitvoerende macht) en justitie (rechterlijke macht), vóór de Trias Politica van Montesquieu, komt bijzonder naar voren in de zegelstempels van Tholen, (beide gemonteerd op een ijzeren schroef in een houten toestel), No. 75 met het opschrift op een koperen plaatje: 'zegel van politie' en No. 76: 'zegel van de vierschaar'. Ik ben geneigd, het kleine wapen op stempel No. 77 Vianen en Ameide als volgt te lezen: I en IV Vianen (uit den huize Zuylen), II en III Goye, burggraafschap van Utrecht. De afdeling I g, Koninkrijk der Nederlanden sedert 1815, geeft ongewild een indruk van de veelzijdigheid van de Nederlandse overheidsbemoeiing. Bij een randschrift als op No. 395, 'supra fijn meel' (keuring van meel, K.B. 9 april 1828), waant men zich in een kruidenierswinkel! Voor Minister van Westfalen in Holland (No. 500) zou ik liever lezen: Gezant. Het grote aantal Belgische en Franse zegelstempels van het Koninklijk Penningkabinet, waarvan zeer vele verkregen door overdracht van het Nederlandsch Museum in 1878, is opmerkelijk. Stempel No. 659, Georg paltsgraaf op de Rijn, proost van St. Donaas te Brugge, bisschop van Spiers 1513, kan ook onderzoekers in Duitsland en België interesseren. No. 706, Ver Huell, II en III: de ringen met punt aan de benedenzijde zijn beugels uit het beugelspel; zie ook het wapen Nering Bögel (Mededeling van Mr. A. Staring). Het is aardig, tussen de talrijke zilveren en koperen stempels, er een van agaat aan te treffen (No. 14), nog wel van vóór 1579. Moge dit verdienstelijk werk van Mr. Schutte de particuliere eigenaars, die geen raad weten met cachetten uit hun voorgeslacht, er toe brengen die te schenken of in bruikleen te geven aan het Koninklijk Penningkabinet, dat blijk heeft gegeven aan zegelstempels goede zorg en belangstelling te wijden.
De tweede druk van Formsma's Gids heeft niet lang op zich laten wachten: de eerste is blijkbaar vlot van de hand gegaan. Dat was ook te verwachten, want het boekje voorzag in een duidelijke behoefte zowel in eigen als in bredere kring, terwijl de rijks archiefschool jaarlijks een aantal afnemers garandeerde. De vraag naar een tweede druk zal dan ook wel niet in de laatste plaats bij de archiefschool zijn opgekomen en in dezelfde lijn ligt het belangrijke aandeel, dat de toenmalige directeur van de school als tweede auteur in de herziening heeft gehad. Deze herziening heeft geleid tot een betere compositie, toevoeging van nieuwe
passages en bijwerking tot op heden. Zoals in het woord vooraf wordt aangekondigd is vooral gestreefd naar een betere groepering van de stof. Zo is de geschiedenis van het Nederlandse archiefwezen, die in de eerste druk schuil ging onder een vlag die de lading niet dekte, in een afzonderlijk hoofdstuk ondergebracht, terwijl het vernietigingsvraagstuk een zinvoller plaats kreeg in het kader van de vraag waarvoor archieven worden bewaard (blz. 29-32). Zodoende kreeg ook het hoofdstuk over de huidige organisatie van ons archiefwezen een logischer opbouw, beginnend met de paragraaf over de openbaarheid, nu breder uitgewerkt dan in de eerste druk, en vermeerderd met een paragraaf over afgedwaalde stukken, terwijl de opleiding eruit werd gelicht. Over laatstgenoemd onderwerp verscheen als bijlage II een geheel nieuw stuk, kennelijk van de tweede auteur en ter vervanging van de oude bijlage III, die na de inwerkingtreding van de Archiefwet 1962 nog slechts historische waarde had. Ook het hoofdstuk over de praktijk van het archiefonderzoek kreeg door omzettingen een acceptabeler vorm. Voorts zijn vele nieuwe passages ingevoegd, die evenzovele verbeteringen betekenen. Zo op blz. 13 over persoonlijke-, familie- en huisarchieven; op blz. 31 een voorbeeld van een vernietigingslij st; op blz. 43 over de jongste ontwikkelingen in het archiefwezen; op blz. 68 over het ontstaan van het herkomstbeginsel; op blz. 72 over de vernieuwing van de Handleiding; op blz. 73-74 over het beschrijven van stukken; op blz. 77 over het belang van het ontwikkelingsstadium; op blz. 82 over het nut van regesten; op blz. 93 over de noodzakelijkheid van voorafgaand literatuuronderzoek; op blz. 97-98 over genealogisch onderzoek; op blz. 100 over het gebruik en het citeren van bronnen. Verder zijn tal van statistische gegevens bijgewerkt en illustraties toegevoegd of door meer toepasselijke vervangen. De kleinste toevoeging wil ik ook niet onvermeld laten. Die vond ik op blz. 51, waar in de passage over de inbewaringgeving (n.b. niet 'inbewaargeving', zoals op blz. 56 regel 7) van rijksarchieven aan gemeenten vóór 'rechterlijke en notariële archieven' het woordje 'oude' is ingevoegd. Deze schijnbaar onbetekenende toevoeging is kennelijk nodig geacht met het oog op de actuele controverse over de inbewaringgeving van de nieuwere rechterlijke archieven, waar men ten departemente tot dusver (sed quo usque tandem?) afwijzend tegenover staat. Toch hebben de auteurs bij hun loffelijk streven de oude tekst up to date bij te werken zich hier iets te gemakkelijk ervan af gemaakt. Leest men de gehele passage goed, dan staat er nu dat de inbewaringgeving van de oude rechterlijke (en andere) archieven zo is geregeld, 'omdat deze bescheiden wat hun inhoud betreft het best aansluiten bij de stedelijke archieven'. Als dit het enige officiële criterium was, zou dit even goed moeten gelden voor het in bewaring geven van nieuwere rechterlijke archieven aan gemeenten, die daarvoor in aanmerking komen (en ik hoef niet te zeggen welke gemeenten ik bedoel). De kwestie is dan ook iets gecompliceerder: de in bewaring gegeven oude rechterlijke archieven zijn van origine stedelijke archieven, die in 1811 op het rijk zijn overgegaan en waarvan de teruggave aan de gemeenten geen probleem was, maar de rechterlijke archieven van na 1811 zijn de neerslag van een stuk rijksadministratie en dat is de reden, waarom de minister van C.R.M, zich op het standpunt stelt dat deze laatste niet voor inbewaringgeving in aanmerking
[134]
[135]
Arnhem.
E. C. M. Leemans-Prins.
W. J. Formsma en F. C. J. Ketelaar, Gids voor de Nederlandse 2de herziene druk, De Haan, Bussum 1975, prijs f 17,50.
archieven,
komen. Dat weten Formsma en Ketelaar ongetwijfeld ook wel, maar daarom was het beter geweest de gehele passage te herschrijven dan alleen dat ene woordje in te voegen. Tegenover alle genoemde toevoegingen staan ook een paar verliespunten. Zo is op blz. 40 in de opsomming van de oudste brandvrije archiefbewaarplaatsen het A.R.A. uit de rij zoek geraakt. Wel worden op blz. 44 hoopvolle woorden gewijd aan het nieuwe gebouw met een verwijzing naar de maquette op afbeelding 7, maar daarom hoeven we het oude vertrouwde Bleyenburg nog niet te vergeten. Verdwenen is ook de passage op blz. 31 van de eerste druk over de moderne eisen voor archiefgebouwen, overigens ook daar alleen maar even aangestipt: had dit punt niet juist wat meer aandacht verdiend, al was het maar om de adspirant-archivarissen onder de lezers alvast enig idee te geven van de technische problemen, waarmee zij later te maken kunnen krijgen? Het lijkt me een puntje voor de derde druk en dit zou dan heel wel passen in het hoofdstuk over de taak van de archivaris. 'In de eerste plaats beheert hij de archieven, die aan zijn zorgen zijn toevertrouwd', zo luidt het daar op blz. 85 en vervolgens wordt dan het ordenen en beschrijven van de archieven een eerste taak van de archivaris genoemd. Ik zal de laatste zijn om de betekenis van dit taakonderdeel te onderschatten, maar met verwijzing naar artikel 2, eerste lid, van de Archiefwet ben ik toch van mening, dat de allereerste taak van een archivaris is: de aan zijn zorg toevertrouwde archieven veilig en ongeschonden te bewaren, zo mogelijk voor de eeuwigheid. Wat dit betekent en welke technische problemen dit meebrengt weet ieder van ons, die zich met een ongeschikte behuizing moet behelpen of wel eens met de eisen van nieuwbouw werd geconfronteerd. Reden genoeg, dunkt mij, om hiervoor in een volgende editie nog eens plaats in te ruimen. Hoewel erkentelijk voor de wijze waarop rekening is gehouden met mijn opmerkingen over de eerste druk (N.A.B. 1970 blz. 138-141) ben ik op één punt nog niet bevredigd. Het schijnt maar moeilijk te zijn de verschillende definities van het begrip archief samenhangend te behandelen. In de eerste druk kon men de oude definitie uit de Handleiding vinden op blz. 8, samen met die van de Archiefwet 1962, welke laatste in ander verband werd herhaald en toegelicht op blz. 32, terwijl de definitie van de Nederlandse Archiefterminologie (aldaar onder nr. 53) nergens werd vermeld. De herziene druk noemt nu wel de definities van Handleiding en Archiefterminologie in één verband op blz. 14, maar de omschrijving van het begrip archiefbescheiden uit de Archiefwet is weggestopt op blz. 54 onder het hoofd particuliere archieven, waar niemand het zal zoeken. Daar wordt dan wel nog verwezen naar blz. 14, maar niet omgekeerd. Mijn bezwaren tegen de verbrokkelde behandeling van dit kernpunt zijn dus niet weggenomen, maar tot goed begrip wil ik er nu nog iets meer over zeggen. Het ligt immers zo voor de hand de archiefterminologie en de wet op dit punt met elkaar in verband te brengen: de definitie van de wet, hoewel tot de overheidsarchieven beperkt, stemt overigens overeen met die van de Archiefterminologie. Dat is geen toeval, want in feite is zij ervan afgeleid, zoals ik in mijn vorige recensie al opmerkte (aldaar blz. 139), maar dat is blijkbaar alleen aan enkele ingewijden bekend. Als men de vraag stelt wie [136]
de primeur had van de nieuwe definitie, die de oude van de Handleiding moest vervangen, wordt men uit de wet en de Archiefterminologie niet wijzer, want die dragen toevallig allebei het jaartal 1962 en uit geen van beide wordt men gewaar hoe deze vork in de steel heeft gezeten. Maar beide hebben lange jaren van voorbereiding gehad, waarin voor wat de wet betreft de in 1957 gevormde departementale werkgroep-Rohling de laatste fase vormde. Ongeveer tegelijkertijd ging de Nederlandse commissie voor archiefterminologie van start en een van haar eerste resultaten was de formulering van de nieuwe definitie, die vervolgens werd ingebracht bij de werkgroep-Rohling, waarin de commissie sterk vertegenwoordigd was. De werkgroep heeft de formulering van de commissie ('en naar hun aard bestemd daaronder te berusten') overgenomen, waarna de aldus verbeterde redactie van artikel 1 van het wetsontwerp bij nota van wijzigingen bij de Tweede Kamer werd ingediend. Zo is het gegaan en daar deze gang van zaken toen en later aan de publiciteit is ontsnapt, kan ik niet nalaten de juiste toedracht hier te memoreren. Er rest mij nog wat kleingoed, dat ik bij het bespreken van de eerste druk over het hoofd had gezien en dat bij de herziening onveranderd is overgenomen. Zo op blz. 23 bovenaan, waar men leest dat de Uzeren Kapel in de Oude Kerk te Amsterdam diende voor de bewaring van 'het oudste stedelijk archief', met een verwijzing naar foto 28, die een gelijkluidend bijschrift heeft: in plaats van de tussen aanhalingstekens geplaatste woorden zou hier beter kunnen staan 'de stadsprivileges'. Dat Wagenaar zijn geschiedenis van Amsterdam zou hebben geschreven onder toezicht van de burgemeesters van de stad. zoals op blz. 28 te lezen staat, is evenmin juist: wel kreeg Wagenaar als stadshistorieschrijver de vrijheid om de stedelijke archieven te raadplegen en zelfs stukken mee naar huis te nemen 'onder verbintenisse van de vereischte secretesse', maar van enige preventieve of repressieve censuur op de resultaten van zijn arbeid is nooit iets gebleken. In de literatuurlijst wordt op blz. 129 onder nr. 41 het Middelnederlandsch Handwoordenboek van Verdam voorop gesteld en tussen haakjes medegedeeld, dat er van Verwijs en Verdam ook 'een groter handboek in 10 delen' bestaat. Voor 'handboek' zal men hier wel moeten lezen 'woordenboek', maar ook verdient dit hier in de eerste plaats te worden genoemd met zijn volledige titel (E. Verwijs en J. Verdam, Middelnederlandsch Woordenboek, 's-Gravenhage 1885-1952, 11 delen). Zetfouten vond ik slechts op blz. 48, waar de regels 2 en 5 v.o. gelijkluidend zijn, en op blz. 56, waar de naam van de fabrikant van een edel Amsterdams produkt verminkt is overgekomen: Wijnand Fockink. Laten we die naam onverminkt in ere houden en het glas heffen op de verschijning van de herziene Gids, waarvan het te hopen is dat hij nog meer herdrukken zal beleven. W. J. van Hoboken.
[137]
MMMHRMMnnnnniiiini
1804 door het Staatsbewind gearresteerd. Ik heb stilzwijgend aangenomen dat dit Echtreglement ook metterdaad in de diverse gebieden die in het verdrag werden genoemd — behalve de Kleefse enclaves ook: Ravestein, Megen, Boxmeer, Anholt — is ingevoerd. De studie van Smit, waarin van dat Echtreglement overigens geen sprake is, leert dat deze assumptie onjuist is geweest. Smit deelt op p. 51 mee, dat op 14 januari 1804 door de Bataafse onderhandelaars in Berlijn het voorstel tot koop der enclaves werd gedaan. Hoewel Smit, terugziend, stelt dat de diplomatieke voortekenen weinig goeds voorspelden, vermoed ik dat het Staatsbewind optimistisch gestemd was en daarom eindelijk — vier jaar na het sluiten van het verdrag met Frankrijk — op 19 januari het Echtreglement arresteerde. De andere aanvulling mijnerzijds bestaat uit een verwijzing naar het archief van het Staatsbewind, dat Smit niet schijnt te hebben geraadpleegd, en waarin zich onder de nrs. 328, 329 en 397 de archieven van de zgn. "Commissaris tot de gecedeerde landen" over de periode 1800 tot 1805 bevinden. De studie van Smit is ongetwijfeld een belangrijke bijdrage tot de diplomatieke geschiedenis van een verwaarloosde periode en tot de locale geschiedenis van de voormalige Kleefse enclaves. Een nadere uitwerking van de sociaal-economische situatie zou deze studie ten goede zijn gekomen. Het boek is verzorgd uitgegeven en het is voorzien van een onmisbaar register van persoons- en aardrijkskundige namen. A. H. Huussen jr. Catalogus van de Tentoonstelling GEDRUKT IN DORDRECHT, Vier eeuwen boek en prent, Gemeentelijke Archiefdienst Dordrecht, 1976. Prijs f 4,50. De tentoonstelling zal allang tot het verleden behoren, wanneer dit bericht in ons blad verschijnt. Toch meen ik, dat het van belang is deze hier aan te kondigen. De eigenlijke catalogus beslaat met 144 nummers de blz. 97-128. Op de laatste blz., 129, vindt men een literatuuropgaaf. De blz. 1-95 bevatten een schat van gegevens over de boekdrukkerij en annexe onderwerpen. Het nuttigst lijkt mij hier de inhoudsopgave over te nemen: 1. Letterkunde te Dordrecht 1-4, 2. Dortse journalistiek 5-11, 3. Boekdrukkers 12-15, 4 Overheidsbemoeienis 16-21, 5. Boeken over Dordrecht 22-28, 6. Het boek in de biliotheek 29-54, 7. Overzicht boekdrukkers, boekhandelaren en uitgevers 55-95. Van de twee grote afdelingen behoeft de laatste geen toelichting. Alleen wil ik er op wijzen, dat de eigenlijke titel luidt: Toging tot een overzicht van de te Dordrecht werkzaam geweest zijnde boekdrukkers, boekhandelaren en uitgevers', Een dergelijke bescheiden opschrift was m.i. niet nodig geweest. Uiteraard is elk overzicht van boekverkopers nooit geheel volledig! Hier vindt men echter een belangrijke bijdrage, die vooral ook zo nuttig is, omdat juist de steden, die geen grote centra van drukkerij waren, meestal nogal stiefmoederlijk behandeld zijn. In de andere grote afdeling, 'Het boek in de bibliotheek', vindt men een groot aan[140]
tal bibliotheken en leesgezelschappen behandeld en zelfs de ledenlijsten van vier leesgezelschappen uit de 18de en 19de eeuw (blz. 46-54) afgedrukt. Het boekje ontstond dank zij de samenwerking van naar ik aanneem alle ambtenaren van de Gemeentelijke Archiefdienst. Het is rijk geïllustreerd en een grote aanwinst voor allen, die in boekdrukkerij en boekhandel geïnteresseerd zijn. I. H. van Eeghen.
Wij ontvingen Inventarissen van hedendaagse archieven van gemeenten deel I door G. Gadeyne, M. Nuyttens en J. Verschaeren, Rijksarchief in Ronse, Brussel 1975. Het betreft de gemeenten Borsbeke, Eine (Oudenaarde), Elene (Zottegem), Ename (Oudenaarde), Grimminge, Herzele, Hundelgem (Munkzwalm), Melden (Oudenaarde), Nukerke, Opbrakel (Brakel), Overboelare (Geraardsbergen), SteenhuizeWijnhuize, Velzeke-Ruddershove (Zottegem) en Zottegem. Tussen haakjes wordt eventueel de naam van de gemeente vermeld waarmede de betrokken gemeente thans samengevoegd is. Répertoire des archives notariales de l'arrondissement de Nivelles, XVIXX siècle, par. J. Wattiez et J. Mertens, Archives Générales du Royaume, Bruxelles 1975. Inventaris van het kerkarchief van Onze-Lieve-V'rouw-Lombeek door M. Grauwen, kerkelijk archief van Brabant supplement nrs. 33.029-33.087en 33.27233.423, Algemeen Rijksarchief, Brussel 1975. Lombeek 1975.
Inventaris van het oud gemeente- en griffiearchief van Onze-Lieve-Vrouwen Strijtem (Roosdaal) door W. Buntinx, Algemeen Rijksarchief, Brussel
Inventaire des archives de la ville de Neufchateau ves de l'Etat à Arlon, Bruxelles 1975.
par P. Hannick,
Archi-
Inventaris van het archief van de familie De Moerman d'Harlebeke en van de aanverwante families door J. Denys, Rijksarchief te Gent, Brussel 1975. Inventaris van het archief van de heerlijkheden Loenhout door H. Delvaux, Rijksarchief te Antwerpen, Brussel 1975.
en
Popendonk
Inventaris van het archief van de familie Van de Werve en Van Schilde door A. Bousse en A. Jamees, Rijksarchief te Antwerpen, Brussel 1975. Inventaris van het archief van de abdij van Groenenbriel G. Maréchal, Rijksarchief te Gent, Brussel 1975. [141]
te Gent
door
De aandacht wordt gevestigd op
Het Christelijk Historisch Tijdschrift van december 1975, waarin drs. B. Woelderink schreef over de gemeentearchieven in Nederland. Hij wijst erop, dat ongeveer 150 van de ca. 850 gemeenten over een archivaris beschikken, hetzij een gemeentelijke (50), hetzij een streekarchivaris(lOO). In de overige 700 is de gemeentesecretaris met het beheer van het archief belast. Het is duidelijk dat in het algemeen de secretaris aan die taak weinig tijd zal kunnen besteden. Van de zijde van de archivarissen wordt al langere tijd naar oplossingen gezocht, die moeten inhouden, dat het archiefbeheer bij alle lagere overheden op vakkundige wijze geregeld wordt. Men kan denken aan wetswijziging, waardoor de gemeenten verplicht worden een archivaris aan te stellen, hetzij zelf, hetzij gezamenlijk in een streekarchivariaat. Ook kunnen zorg voor en beheer van de overgedragen archieven gezien worden als een gewestelijke taak of als taak van de provincies nieuwe stijl, zoals geprojecteerd in het conceptontwerp van wet reorganisatie binnenlands bestuur. Schrijver komt tot de conclusie, dat de tijd rijp is voor een visie op de totale structuur van het Nederlandse archiefwezen. Het ministerie van C.R.M, zal een beleid moeten formuleren met het oog op de te verwachten ontwikkelingen. In de Eerste Kamer heeft de heer De Vries op 24 februari 1976 minister Van Doorn enig commentaar gevraagd op de ideeën van de heer Woelderink, met name wijziging van de Archiefwet 1962 in die zin, dat de gemeente verplicht wordt om zelf een gekwalificeerde archivaris aan te stellen of met een aantal gemeenten gezamenlijk een archivaris aan te stellen öf aansluiting te zoeken bij een naburige gemeente, hetgeen betekent dat, met participatie in de kosten, de archivaris en de archiefbewaarplaats van deze naburige gemeente ook als de hare wordt aangewezen 1 . Op 2 maart heeft de minister geantwoord 2 , dat dit voorjaar een commissie wordt geïnstalleerd, die de wenselijkheid tot principiële wijziging van de Archiefwet zal bestuderen. Zonder twijfel zal het voorstel van de heer Woelderink bij de beschouwingen dezer commissie worden betrokken. Trefpunt, tijdschrift van het ministerie van cultuur, recreatie en maatschappelijk werk van maart 1976, waarin een artikel over het veldnamenonderzoek-projekt, dat geleid wordt door de heer C. Z. Halfman van het rijksarchief in Overijssel, gesteund 1 2
Handelingen Eerste Kamer 1976, 435-436. Handelingen Tweede Kamer 1976, 490. [142]
door de Koninklijke Akademie van Wetenschappen, afdeling Naamkunde, en de Culturele Raad van de provincie Overijssel. Het veldnamenkantoor is gevestigd in Ommen. Oude benamingen van landen en boerderijen worden ter plaatse door informatie verkregen. Door middel van archiefbronnen wordt dan getracht vast te stellen uit welke tijd de naam afkomstig is. Daar ongeveer een zesde van Overijssel op de nominatie staat voor herverkaveling moet het werk aan het veldnamen-onderzoekprojekt zo snel mogelijk worden uitgevoerd. In hetzelfde nummer van Trefpunt ook een bericht over een ander Overijssels archiefprojekt, het indiceren van de doop-, trouw- en begraafboeken in Het Dorp bij Arnhem 3 . Op 25 februari werden aldaar de gereed gekomen klappers van de doopboeken van de Hervormde Gemeente Blokzijl 1644-1815 aan rijksarchivaris mr. E. D. Eijken overhandigd. Open, vaktijdschrift voor bibliothecarissen, literatuuronderzoekers, bedrijfsarchivarissen en documentalisten van maart 1976, waarin P. F. J. Obbema, conservator westerse handschriften aan de Universiteitsbibliotheek te Leiden, verslag doet van een colloquium over bescherming en reproduktie van handschriften en oude drukken, dat van 21 tot 24 oktober 1975 in de Vaticaanse bibliotheek werd gehouden. Sinds de tweede wereldoorlog, en op grote schaal sinds de jaren zestig, voltrokken zich ingrijpende veranderingen in het gebruik van de handschriften. Nieuwe vraagstellingen en daaraan verbonden nieuwe methoden van onderzoek leidden tot een intensivering van het gebruik. In aansluiting daarop werd de handschriften in exposities een steeds ruimer plaats toebedeeld. Zijn uitleningen steeds meer overbodig geworden doordat met microfilms e.d. kan worden volstaan, de vraag naar stukken voor exposities blijft toenemen. Elke reproduktie naar het origineel kan schade met zich meebrengen. Frequent fotograferen, zoals nog maar al te vaak gebeurt, is uit den boze; elke overbodige raadpleging moet immers in principe worden geweerd. In het verleden is de grote fout gemaakt dat bibliotheken oorspronkelijke opnamen afstonden. Het gevolg is dat talrijke stukken steeds weer opnieuw gefotografeerd werden. Te Rome was men algemeen van mening dat de bibliotheken zelf de opnamen naar het origineel moeten archiveren en slechts kopieën mogen afstaan. De resultaten van zo'n beleid kon de verslaggever naar cijfers uit eigen praktijk illustreren. Werd bij de Westerse handschriften te Leiden omstreeks 1964 misschien 10% van de repro-opdrachten van reeds bestaande films gemaakt, nu is dit al bijna 50%. Is eenmaal het besluit genomen zoveel mogelijk naar negatieven te werken, dan impliceert dat ook dat andere, met name elektrostatische procédés niet langer mogen worden toegepast. De bestellingen dragen dus bij tot de opbouw van een werkarchief dat bij een onverhoopte calamiteit tevens het verlies van originelen enigszins kan compenseren, als men het tenminste verstandig opbergt en beheert. De raadpleging van de originelen kan worden beperkt door met behulp van fotoalbums a
Zie Ned. Archievenblad 1972 blz. 231. [143]
veel gezochte specimina gemakkelijker toegankelijk te maken. Enkele grote buitenlandse bibliotheken beschikken al over voor het publiek toegankelijke verzamelingen van afdrukken van specimina van schrift of illuminaties. In Nederland ontwikkelt de historische afdeling van het Rijksmuseum een plan om de prenten uit de topografische atlas gemakkelijker raadpleegbaar te maken via positieve opnamen gemonteerd in ponskaarten, die ook door de bezoeker kunnen worden afgedrukt op papier.
Kroniek
Overheidsdocumentatie van maart 1976, waarin de rede is afgedrukt, waarmede SOD-voorzitter W. N. Berends op 5 februari 1976 de cursus voortgezette vorming archiefbeheer voor gemeentelijke en provinciale registratuurambtenaren opende. Buitenlandse archivistische
Fibula-prijs 1976
literatuur.
De zestiende aflevering van S.A. ArgiefbladIS.A. Archives Journal, verschenen in 1974, begint met een bijdrage over computers: Rekenaardokumentasie, variasie op die Tema, door B. Gericke. Hij laat er geen twijfel over bestaan, dat computerbescheiden archiefstukken zijn in de zin der wet. Banden en schijven kunnen na uitwissing van de erop aangebrachte gegevens onmiddellijk weer gebruikt worden, terwijl papier een lange weg moet afleggen via verpulping voordat het weer gebruikt kan worden. Naast de voor de mens niet direct leesbare kaarten, banden en schijven stelt de auteur de papieren in codeschrift, die slechts via een sleutel te ontcijferen zijn. Zoals de oudste geschriften in een archief curiositeitswaarde hebben, heeft ook de oudste band of schijf die. "Dit transisie van media vanaf klip-klei-papiruspapier het inderwaarheid maar nog net een stap verder gevorder". Bij dit artikel sluit het gesprek aan, dat de redactie van S.A. Argiefblad had met de heren J. H. Cilliers, assistent-direkteur van Argiewe, en J. Muller, programmeerder van International Bussiness Machines. Om de archivalia toegankelijk te maken heeft de ZuidAfrikaanse Archiefdienst medebeschikking gekregen over de rekenaar van het Departement van Nationale Opvoeding, die verbonden is met "vertoonskerm-eindpunte" bij de archieven. Via dataverzameling op basis van 50 miljoen karakters per jaar wordt een index op de archivalia opgebouwd, die iedere onderzoeker in staat stelt de door hem benodigde gegevens in een zeer korte tijd bijeen te krijgen. "Die tweespalt wat daar altijd was tussen die behoeftes van die argivaris en die van die navorser, naamlik dat die argivaris sy data volgens argief en die navorser syne volgens onderwerp gerangskik wil hê, word dus met dié ontwikkeling op ideale wijze oorbrug omdat elke navorser die beskikbare data kan omvorm volgens sy eie behoeftes".
De Nederlandse Jeugdbond ter Bestudering van de Geschiedenis en de Uitgeverij Fibula-van Dishoeck schrijven ook dit jaar een grote prijsvraag uit: de Fibulaprijs 1976. De opdracht luidt: schrijf een werkstuk over een onderwerp uit de Nederlandse geschiedenis van ongeveer zestig tot tachtig getypte pagina's. Het onderwerp is naar eigen keuze. Inzendingen behoren voorzien te zijn van een titel en worden beoordeeld naar helderheid in betoog en formulering. Bovendien zal de Jury zich laten leiden door wetenschappelijke juistheid. De Jury bestaat uit: Prof. Dr. F. W. N. Hugenholtz namens het Nederlands Historisch Genootschap; Prof. Dr. D. J. Roorda namens de Vereniging van Geschiedenisleraren in Nederland; H. Dijkstra, Hoofdredacteur Spiegel Historiael; H. Verschoor, Voorzitter Nederlandse Jeugdbond ter Bestudering van de Geschiedenis. Voor de beste inzending is een bedrag van ƒ 1000,— uitgeloofd. Bovendien mag de gelukkige winnaar rekenen op publicatie van zijn inzending als boekwerk in het fonds van Fibula-van Dishoeck, met behoud van auteursrechten. Deelnemers moeten jonger zijn dan vijfendertig jaar, en dienen hun werkstuk vóór 15 september 1976 in 4-voud op te sturen naar de secretaris van de Jury H. Dijkstra, postbus 17 te Bussum. Anoniem inzenden — afzender met bijbehorende werkstuktitel in een aparte enveloppe bijsluiten. Officieel reglement te verkrijgen op het Bureau der NJBG, per adres: postbus 378 Utrecht.
Mej. M. E. Olivier schrijft over argiefnavorsing: statistiek en tendense. Zij geeft daarbij cijfers over de toegenomen belangstelling voor de Transvaalse archieven in de periode 1968-1973. Het aantal geraadpleegde stukken steeg met 171%. J. F. Prelier behandelt de oudste plattegrond van Pretoria, die uit 1879 dateert en bij zijn artikel is gereproduceerd met een viertal foto's van de stad uit Krugers tijd. B. J. T. Leverton beschrijft de nieuwe archiefbewaarplaats van Natal, waarvan de bouw van een der gevels op een foto van november 1973 wordt afgebeeld.
[144]
[145]
I M H B H M I B m i
W. B. van der Vijver vraagt zich af of particuliere verzamelingen een ernstige zaak zijn of niet meer dan een statussymbool? Naast de staatsarchieven heeft de archiefdienst van Zuid-Afrika ook altijd onder de naam "aanwinste" archieven en verzamelingen van particulieren bewaard, die van geschiedkundige waarde zijn. Slechts in enkele bijzondere gevallen kwamen dergelijke papieren in universiteitsbibliotheken terecht. In 1964 werd echter aan de Universiteit van de Oranje Vrijstaat het z.g. Politieke Argief (P.A.) opgericht ter verzameling van papieren van politici. De staatsarchiefdienst zou zich dan van die papieren onthouden. In 1970 werd vervolgens het Instituut vir Eietijdse Geskiedenis (INEG) opgericht, waarin het P.A. werd opgenomen. Het INEG ging zich ook toeleggen op het verzamelen van andere particuliere archieven, dan die van politici. Terwijl bij de staatsarchieven een band is tussen de daar opgenomen overheidsarchieven en particuliere archieven zowel wat de aard als de plaats van uitoefening van de functie van de particulier betreft, ontbreekt bij het INEG een dergelijke relatie, daar het werft van de Kaap tot Transvaal. En dan liefst van vooraanstaande figuren, om het aanzien van de Universiteit te doen stijgen. De stukken zijn er soms ook slechts voor eigen onderzoekers toegankelijk, terwijl bij de staatsarchiefdienst de openbaarheid voor ieder wettelijk op dezelfde wijze geregeld is. De auteur pleit dan ook voor zoveel mogelijk concentratie van particuliere archieven bij de staatsarchiefdienst om te grote verspreiding en ongelijkheid van raadpleegbaarheid tegen te gaan en om deel te hebben aan de dataverwerking via de computer, waarover in het tweede artikel van deze aflevering sprake was. Kroniek, opgaven van geordende archieven, waaronder die van Kaiserliche Bezirksämter in Zuid-West Afrika, aanwinsten, projekten en publikaties en boekbesprekingen besluiten deze zestiende aflevering. J. H. v. d. HO.
P. Bankowski beschrijft een onlangs in het archief van het diocees Olsztyn gevonden inventarium litterarum et iurium in erario castri Allenstein anno domini MDXX, dat eigenhandig geschreven werd door de grote astronoom Nicolaus Copernicus, die toen de goederen van het kapittel van Warmia beheerde. Foto's van het manuscript, transcriptie en vertaling in het Pools zijn als bijlagen opgenomen. M. Trojanowska analyseert karakter en geschiedenis van de zegels van de stad Lublin van 1317 tot 1811 en geeft vervolgens een complete, geïllustreerde catalogus van deze 22 zegels. J. Podralski behandelt de archieven van het oude hertogdom Stettin, dat in het midden van de 17e eeuw werd opgenomen in het koninkrijk Pruissen. Na de tweede wereldoorlog werd het Pools gebied en in 1962 droeg de D.D.R. de daar achtergebleven op Stettin betrekking hebbende archivalia aan Polen over. I. Sulkowska-Kurasiowa schrijft over de 117 registers van de Poolse Kroon over de periode 1735-1794, waarin de belangrijkste staatsaangelegenheden werden aangetekend. Na de derde deling van Polen in 1795 werden ze door de Russen naar Moskou overgebracht, vanwaar ze na het verdrag van Riga van 1921 voor het grootste deel naar Polen terugkeerden. W. Calczynski vertelt iets over de landkaarten, die gediend hebben bij processen over de begrenzing van onroerend goed. J. Bugajski schrijft over de ordening van op het Poolse Galicië betrekking hebbende archiefstukken van het Oostenrijkse ministerie voor de spoorwegen, welke stukken in 1918 aan Polen werden overgedragen. C. Hruszkowa en E. Scholtz geven een overzicht van audiovisueel materiaal in de archieven van Poznan (Posen). J. Plucinski behandelt de veranderingen in het binnenlands bestuur in Polen in 1950. Ter verduidelijking zijn zeven tabellen van organisatiestructuren opgenomen. L. Chajn doet verslag van de XlVe Table Ronde des Archives in Luxemburg van 15 tot 18 mei 1973. Op een foto zien we de collega's bijeen voor het Brusselse Congrespaleis. R. Kowalik vertelt over zijn werk bij de conservering van archivalia in Egypte en Irak in 1972 (met illustraties).
Aan de Engelse samenvatting van de inhoud van het Poolse Archeion is het volgende ontleend. Aflevering LX (1974) begint met een artikel van S. Nawrocki over de toepassing van cybernetica bij archiefwerk. Cybernetica, de wetenschap van communicatie, besturing en controle in machines en levende organismen, werd in 1955 in Oost-Europa in de ideologie geïncorporeerd. In de besturingsstructuur werden terugkoppelingen onder ideologische controle ingevoerd en de cybernetica werd aanvaard als een methode voor het besturen van de economische planning en de industriële produktie. De informatiewetenschap is een onderdeel van de cybernetica en deze speelt daarom ook een rol in de archief terminologie. A. Muszynski levert kritiek op registratuurplannen en geeft voorbeelden ter verbetering. M. Bandurka maakt enige opmerkingen over rechterlijke archieven uit de periode tussen de beide wereldoorlogen. F. Cieslak gaat in op de enige jaren geleden ingevoerde driedeling in de Poolse archieven: oude archieven tot het einde van de 18e eeuw; 19e en 20e eeuwse archieven tot 1945; archieven van de Volksrepubliek Polen. Sommige archiefbewaarplaatsen kennen echter slechts twee afdelingen, terwijl andere er vier hebben. De auteur zou de voorschriften willen aanpassen aan deze z.i. praktische oplossingen.
Aflevering LXI (1974) wordt geopend door J. Piocha met een studie over de inventarisatie van charters. M. Bielecka gaat in op de problemen bij het ordenen en beschrijven van de talrijke varia uit de 16e- 18e eeuw, losse stukken van juridische en economische aard, die niet behoren tot een bepaald archieffonds. M. Motas behandelt een in alle landen voorkomend archiefprobleem: de selectie en vernietiging van archiefstukken. M. Stankowa leverde een geïllustreerde bijdrage over de Acta iudiciorum novorum palatinatus Lublinensi anni 1563. Deze rechters behandelden zaken die onder jurisdictie van de koning vielen. M. Kosman beschrijft wat er over is van de archieven van de Litause Uniteit, een protestantse gemeenschap, die bestond van de 16e tot de 20e eeuw. B. Frankiewicz behandelt de kartografische verzameling betreffende West-Pommeren in het staatsarchief in Stettin. De oudste kaart is uit de 15e eeuw. C. Kwiatkowska heeft het over archiefmateriaal uit de tweede wereldoorlog, dat
[146]
[147]
wmmmmsKmmmmmm
—
—
^
—
«SS*
betrekking heeft op krijgsgevangenen en dat berust in het staatsarchief in Warschau. H. Altman zet zijn in Archeion XLIX begonnen publicatie van biografieën van Poolse archivarissen, ontleend aan het Pools Biografische Woordenboek, voort tot de letter L. H Rappaport behandelt de geschiedenis en het archief van de Justitiekamer te Warschau, een Russische instelling, die bestond van 1876 tot 1917. Het was een politiek hof, dat ten dienste stond van de russificatie van Polen. M. Szmit gaat in op de kanselarij en het archief van de Keizerlijke Universiteit te Warschau, die in 1869 was opgericht door het Russische ministerie van onderwijs. Evenals de Justitiekamer was de Universiteit een tegen Polen gerichte instelling. In 1915 werd zij uit Warschau geëvacueerd naar Moskou en later naar Rostow aan de Don. In 1961 keerde een deel van het Universiteitsarchief naar Warschau terug. J. Golos geeft een overzicht van de op Polen betrekking hebbende documenten in het persoonlijk archief van de Rus Valerian Platonov, die in het midden van de 19e eeuw lid was van de Staatsraad in Sint-Petersburg en daarna minister voor Poolse zaken in Warschau. Zijn papieren werden na de tweede wereldoorlog verkocht in New York en kwamen gedeeltelijk terecht in het Hoover Institute en in het J. Pilsudski Institute, beide in New York. De auteur behandelt alle 234 daar aanwezige Polonica, waarvan er drie bij zijn artikel zijn afgebeeld. Aflevering LXII (1975) heeft als openingsartikel een studie van S. Poprawski over de selectie en vernietiging van bedrijfsarchieven. Het gaat hier over staatsbedrijven en wel in het bijzonder mijnen, hoogovens en chemische industrie. Voor blijvende bewaring wil men de archieven reserveren van de overkoepelende ondernemingen, terwijl die van de ondergeschikte bedrijven voor vernietiging in aanmerking komen. A. Deren behandelt de destijds door Duitse archivarissen gemaakte ingangen op Silezische archieven. M. Brzozowska-Jablonska heeft een technisch onderwerp, de schadelijke invloed van de luchtvervuiling op de archiefstukken. Zij beveelt maatregelen aan om het bederf, dat vooral in het Silezische industriegebied groot is, zoveel mogelijk tegen te gaan. Op 26 januari 1974 werden door de hoofddirecteur van het staatsarchief nieuwe regels vastgesteld voor het maken van indices op archiefinventarissen, n.l. op personen, plaatsen en onderwerpen. Deze in Archeion afgedrukte regels zullen na twee jaar praktijk kritisch bekeken worden. J. Wimmer vraagt zich af, waar de militaire archieven uit de tijd van de Poolse koningen Sigismundus III en Ladislaus IV (1593-1648) gebleven zijn. Misschien zijn ze door de Zweden in het midden van de 17e eeuw mee naar Stockholm genomen en daar in 1690 verloren gegaan bij de brand van het archief gebouw. P. Bankowski wijdt een geïllustreerde bijdrage aan een archiefinstructie uit 1789 voor civiele en militaire commissies. W. Calczynski heeft het over de landkaarten uit de 19e en 20e eeuw, die afkomstig zijn van de Land Crediet Sociëteit, die bestond van 1925 tot 1950. Eén is er bij het artikel gereproduceerd. A. Perlinski vertelt hoe het archief in Bydgoszez tot stand kwam. A. PawlowskaWielgusowa behandelt het archief van de familie Vetter, bierbrouwers en jenever[148
stokers in Lublin in de 19e en de eerste helft van de 20e eeuw, die o.a. een handelsschool in deze stad oprichtten. B. Spyra gaat in op de problemen van de Silezische archieven, die zowel stukken over nijverheid als over grondbezit bevatten. H. Musielak geeft een geïllustreerd overzicht van Polonica in het archief in Lille, naar welke stad veel Polen emigreerden na de mislukte opstanden van 1830 en 1863. Onder hen waren de religieuze mysticus Andrzej Towianski en de leraar Jan Koszutski. B. Frankiewicz doet verslag van de tentoonstelling over Copernicus 1473-1973 in het staatsarchief in Göttingen. Aflevering LXIII (1975) wordt door H. Robotka geopend met een beschouwing over de regels voor het beschrijven van kaarten. W. Zysko geeft een door een organisatieschema verduidelijkt overzicht van de werking van het Duitse Archivamt in Lublin 1940-1944. B. Spyra sluit daarbij aan met een artikel over archieven van de Duitse bezettende macht in het archief te Pszczyna (Pless). H. Dobrowolski behandelt de juridische strijd tussen Polen en Hongarije over het Morskie Oko Meer (1877-1908). Deze werd door een internationaal hof beslist in het voordeel van Polen. De archivalia over deze zaak berusten in het archief te Krakau. Op een foto uit 1902 zien we de deskundigen in loco bijeen. S. Wojcikowa geeft een geïllustreerd overzicht van de Warschause archiefbibliotheek met 15.000 boeken, 10.000 tijdschriftbanden, 300.000 kranteknipsels en 6000 foto's. P. Bankowski publiceert brieven van Stanislaw Konarski uit de periode 1725-1773. Konarski was een monnik der piaristenorde of Patres scolarum piarum, die met de Jezuieten veel deed voor het onderwijs in Polen. Hij stichtte in 1742 in Warschau het Collegium Nobilium, dat bestond tot 1832. Enige tot nu toe onbekende brieven zijn in facsimile bij het artikel afgedrukt. J. Bielecka behandelt organisatie en werkwijze van de Landgerichte in het Königliche Preussen, een gebied in het noorden van Polen langs de Oostzee, van de 15e tot de 18e eeuw. J. Stoksikowna gaat in op het kadaster in Galicië, zowel het Josephs kadaster van na 1772, genoemd naar keizer Joseph II, als het Franciscus' kadaster uit de eerste helft van de 19e eeuw, genoemd naar keizer Franz Joseph. Formulieren uit 1785, 1820 en 1848 zijn ter illustratie opgenomen. L. Chajn doet verslag van zittingen van de Internationale Archiefraad en R. Dermin van de vierde conferentie van directeuren van archieven in socialistische landen. In de overzichten van buitenlandse archivistische literatuur worden de jaargangen 1971 en 1972 van het Nederlands Archievenblad genoemd. In de archief kroniek van aflevering LXI geïllustreerde mededelingen over de vierde week der Poolse archieven 9-15 mei 1973 met o.a. toepasselijke sluitzegels, conservering van archivalia, archieftentoonstellingen o.a. in Krakau over steden en kastelen in dat gebied en in Leszno over het gymnasium (met fraaie tekening van het gebouw uit 1714). Er zijn ook weer enige necrologieën, o.a. van Henryk Altman (1897-1974). J. H. v. d. HO. [149]
m/mmvum*
ƒ 1.544.000,— voor de verbouwing van het pand Groeneweg 30a tot gemeentelijke archiefbewaarplaats. Binnen het in 1876 gestichte gebouw, dat deel uitmaakt van het Weeshuiscomplex, komt een modern archiefdepot van gewapend beton met een capaciteit van ca. 2500 strekkende meter, zonodig nog uit te breiden door toepassing van verrijdbare stellingen. De ruime leeszaal en de werkvertrekken bevinden zich op de begane grond. Overgedragen werden het correspondentiearchief van de Dienst van Openbare Werken 1920-1948 en het archief van het Openbaar Slachthuis 1928-1945. Het eerstgenoemde archief werd geïnventariseerd overgedragen, van het tweede werd de inventarisatie ten archieve verricht. Het aantal bezoekers bedroeg 189 (v.j. 139), die 536 (v.j. 393) bezoeken brachten.
Berichten
Gemeente-
en
waterschapsarchieven
Breda. In 1974 kon bij een antiquair een oorkonde van een der Heren van Breda uit 1279 worden aangekocht. Hiermede is de ouderdom van het gemeentearchief met één jaar verhoogd. De originele oorkonde was tot dusver aan historici geheel onbekend. Ook werden stukken verworven van de kerkvoogdij der Nederlandse Hervormde Gemeente Breda over de periode 1903-1905 en stukken van het architectenkantoor J. en M. A. van Nieukerken betreffende de restauratie van de Grote Kerk. De inventarisatie der stadsrekeningen sedert 1492 vorderde tot 1640. De inventarisatie van het nieuw archief van de gemeente 1815-1926 vond geen voortgang, omdat de herordening van het archief der parochie van de H. Martinus te Princenhage meer tijd vergde dan aanvankelijk was gedacht. Het aantal bezoekers bedroeg 372 (v.j. 391), die 1586 (v.j. 1656) bezoeken brachten. Goes. De zich steeds uitbreidende werkzaamheden blijken binnen het huidige personeelsbestand grote moeilijkheden op te leveren. Met name het toenemend aantal bezoekers, de grote toevloed van archieven, het verstrekken van mondelinge en schriftelijke inlichtingen en de archiefinspectie, die veel tijd in beslag zal gaan nemen, leggen een zeer zware last op het personeel. Grote hoeveelheden archiefbestanddelen van recente datum werden in 1975 overgedragen. De beschrijving van het archief van de stad Goes 1449-1851 werd voltooid. Aan het Goese archief van na 1851 werd gewerkt, evenals aan de archieven van de vroegere gemeenten Kloetinge 1569-1969 en Wolphaartsdijk 1700-1969. Aan de vernietiging werd veel aandacht besteed, met name aan de bijlagen van de rekeningen der voormalige gemeenten 's-Heer Arendskerke, Krabbendijke, Kloetinge en Wolphaartsdijk. Burgemeester en wethouders beperkten de openbaarheid van de personeelsdossiers van deze voormalige gemeenten en van Goes op voorstel van de gemeentearchivaris tot 100 jaar. Alle in de archiefbewaarplaats aanwezige zegels van particuliere aard werden op schaal getekend en beschreven. Het aantal bezoekers bedroeg 918 (v.j. 736). Gouda.
De gemeenteraad voteerde op 29 september
1975 een krediet van
Rotterdam. In 1975 werd met de Raad van Bestuur van de Holland-Amerika Lijn N.V. en met de N.S.U. Scheepvaart B.V. en de familie Ruys overeenstemming bereikt inzake de overbrenging naar de gemeentelijke archiefbewaarplaats van de archieven van de Holland-Amerika Lijn en de Koninklijke Rotterdamsche Lloyd. Met een verantwoorde selectie werd een aanvang gemaakt. Ook de Hervormde kerkelijke colleges van Delfshaven, Hillegersberg, Pernis en IJsselmonde hebben toegezegd hun archieven naar de gemeentelijke archiefbewaarplaats te zullen overbrengen. Verworven werd het archief van de Gereformeerde Kerk van RotterdamCentrum. Veel tijd werd besteed aan de afronding van de inventarisatie van het oud-archief der gemeente Rotterdam. De inventarissen van de archieven der voormalige gemeenten Hoogvliet 1655-1934 en Pernis 1644-1938 kregen hun definitieve vorm. Tal van archieven van kleinere bedrijven en instellingen werden bewerkt en ook persoonlijke verzamelingen werden geïnventariseerd. De inventaris van de archieven der Nederlandsen Israëlietische Gemeente 1737-1971 werd voltooid. Onder begeleiding van de gemeentelijke archiefinspectie werd bij enige beheerseenheden het dossierstelsel van de V.N.G. ingevoerd. Ook werd soms overgegaan op de fotografische registratie van de ingekomen stukken. De onder de gemeentelijke archiefinspectie ressorterende selectie- en vernietigingsploeg zette haar werkzaamheden voort. Op educatief gebied werd drieërlei werk verricht. Het confronteren van groepen met bepaalde aspecten van de stadsgeschiedenis, het stimuleren van de belangstelling voor de geschiedbronnen en het ontwikkelen van de zelfwerkzaamheid; het laten kennis maken van groepen met de taken van het archief en het geven van een cursus paleografie. Bijlage 3 van het jaarverslag 1975 bevat de aan de Commissie voor de Archieven uitgebrachte nota: Het edukatieve werk van de Gemeentelijke Archiefdienst Rotterdam. Het archief werd in totaal bezocht door 3508 (v.j. 3293) personen, die 6669 (v.j. 6337) bezoeken brachten. Tilburg. Het gecombineerde verslag 1973-1975 kenschetst deze jaren als een periode van reorganisatie van de archiefdienst. De doelstellingen van de reorganisatie: per-
[150]
[151]
• m m n n
— — —
^HBMBHH
soneelsuitbreiding, aanpassing van de begroting en modernisering van de in het Paleis-Raadhuis in gebruik zijnde vertrekken, werden gerealiseerd. De personeelsuitbreiding is voldoende om met een weinig omvangrijk archievenbestand goed te kunnen functioneren, indien wordt geaccepteerd dat aan een aantal taken van de dienst te weinig of geen aandacht wordt besteed. Een verdere personeelsuitbreiding is door een tekort aan werkvertrekken vooralsnog niet wenselijk. Bij een normaal functioneren van het personeelsbestand kunnen de volgende taken voldoende worden verricht: externe contacten, inventarisatie en wetenschappelijk onderzoek, inspectie van de registratuurarchieven, studiezaal, bibliotheek, historischtopografische verzameling, inlichtingencorrespondentie, administratie en opleiding archiefambtenaren. Bij een normaal functioneren van het personeelsbestand kunnen de volgende taken niet voldoende worden verricht: restauratie, schaduwarchivering, genealogisch onderzoek, indicering, acquisitie van privaatrechtelijke archieven, educatieve werkzaamheden gericht op het onderwijs en op de amateurhistorici en beeld- en geluiddocumentatie. In het kader van de stadsgewestelijke samenwerking werd op verzoek van de provinciale archiefinspecteur aan de gemeente Dongen ruimte ter beschikking gesteld voor de bewaring van haar oud-archief. A. W. Graaf van Hogendorp van Hofwegen stond toe, dat in 1987 het in zijn bezit zijnde deel van het archief van de heerlijkheid Tilburg en Goirle naar de gemeentelijke archiefbewaarplaats zal worden overgebracht. Hiermede is een belangrijke stap gedaan voor de reconstructie van dit versnipperde en gedeeltelijk verdwenen archief. De overname van archieven van textielfabrieken is een zaak, die zowel de archiefdienst als het Nederlands Textielmuseum regardeert. Aan een gezamenlijke aanpak van deze problematiek wordt gewerkt. Het aantal bezoekers gaf in de periode 1973-1975 een daling te zien ten opzichte van de periode 1970-1972.
Gemeenschappelijk Archivariaat "Nassau-Brabant". In januari 1976 verscheen deel 33 van de publikaties: Nieuw-Vossemeer tot 1809 door A. Delahaye (Deel 32 verscheen reeds in juni 1974, zie Ned. Archievenblad 1974 blz. 250). Commissies De permanente commissie voor de post- en archiefzaken bij de rijksadministratie en haar subcommissies Wettelijke voorschriften, Technische en materieelaangelegenheden en Semi-statische archieven hielden zich in 1974 o.a. bezig met formuleringen van K.425, de invoering van een methode om de post mechanisch te registreren in plaats van gebruik te maken van het fiche-doorschrijf-systeem en de uniformering van de automatische adressering van poststukken. Als voorzitter van de subcommissie Semi-statische archieven trad op de heer A. Westra van het Ministerie van Landbouw en Visserij, als secretaris mr. S. P. Dijkstra van de afdeling Rijksarchiefinspectie van het Algemeen Rijksarchief. De algemene classificatiecommissie voor de overheidsdocumentatie beraadde zich in 1974 over haar juridische grondslag, de standaardcode en de adviescode, de indeling van begrippen op het gebied van de milieuhygiëne, de ontwikkeling van de U D C en registratuurplannen voor de Departementen van Binnenlandse Zaken en van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, de internaten voor bijzonder jeugdwerk, alsmede over een schema voor de ordening van documenten betreffende distributie en verbruiksbeperkingen. De commissie adviseerde gunstig op een ontwerpwijziging voor de archiefcode ten behoeve van universiteiten en hogescholen. Enige malen kwam in de commissie de wenselijkheid tot voorlegging van deelcodes ter sprake. Over de algemene problemen rond de samenhang van archiefordening en archiefclassificatie kwam een beschouwing in eerste lezing gereed.
Buitenlandse
archieven
Zutphen. In 1975 werd begonnen met de verbouwing van de panden Spiegelstraat 15 en 17 tot gemeentelijke archiefbewaarplaats. Deze werd op 24 mei 1976 in gebruik genomen, het telefoonnummer blijft onveranderd 05750-16878. Van de Hervormde Gemeente Zutphen werden in bewaring genomen het archief van de Classis Zutphen van de Nederlandse Hervormde Kerk 1819-1951, het archief van de Kerkeraad van de Hervormde Gemeente Zutphen 1797-1950 en het archief van de Kerkvoogdij van de Hervormde Gemeente Zutphen 1848-1942. Van de directeur van het Nederlandsch Mettray te Eefde werd in bewaring genomen het archief van zijn instelling 1851-1952. Verder werd gewerkt aan het in regest brengen van de brieven van en aan de stad vóór 1550 en aan de beschrijving van de kaarten, plattegronden en tekeningen in het nieuw archief van de gemeente 1817-1919. Aan de inspectie kon de archivaris ook dit jaar geen tijd besteden. Personeelsuitbreiding heeft de mogelijkheid geschapen hiermede in 1976 een begin te maken. Het aantal bezoekers bedroeg 385 (v.j. 337), die 1069 (v.j. 1096) bezoeken brachten.
Brussel, in 1973 werd in het algemeen de nadruk gelegd op werkzaamheden die de informatiemogelijkheden vergroten voor de archiefbezoekers. Zo werden de tienjarige tafels van de burgerlijke stand in gefotocopiëerde vorm ter beschikking van het publiek gesteld. De classificatie van 1200 dossiers van Openbare werken en van Rechtszaken leverde 3000 fiches op. Dossiers uit de 19e eeuw uit het oud fonds van Openbare Werken, betreffende saneringswerken en transformaties van de stad werden geïnventariseerd. In 1974 werden documentatiealbums betreffende de Grote Markt, het Stadhuis en de Sint-Michielskathedraal samengesteld en op de leeszaal ter inzage gelegd. Een belangrijke aanwinst waren de stukken betreffende de Chasseurs-Eclaireurs du Chasteler, een gevechtseenheid die in september 1830 werd opgericht en in 1899 geïntegreerd in de Burgerwacht. Het aantal archiefbezoekers bedroeg 2192 in 1973 en 2299 in 1974 (2263 in 1972).
[152]
[153]
—
—
1
^
—
^
»
M
Varia
Microfilms
Indonesisch
archief naar
Nederland.
In het kader van het Nederlands-Indonesisch cultureel accoord werden donderdag 25 maart 1976 in de Indonesische ambassade in Den Haag door de ambassadeur. Zijne Exellentie Luitenant Generaal Sutopo Yuwono Projohandoko, aan de algemene rijksarchivaris mr. A. E. M. Ribberink, microfilms van de registers van de Europese burgerlijke stand 1610-1923 overhandigd. De microfilms, afkomstig uit het Arsip Nasional te Djakarta, zullen een plaats krijgen in het Algemeen Rijksarchief in Den Haag. Deze voor het familieonderzoek zo belangrijke bron, zal voor het publiek toegankelijk zijn bij het Centraal Bureau voor Genealogie, Nassaulaan 18 in Den Haag. EURIM-congres
over
informatieresearch
Van 23 tot 26 maart is in het RAI-centrum in Amsterdam een Europees congres over de toepassing van research bij het werk van documentatiecentra en bibliotheken gehouden. Dit tweede EURIM-congres 1 — het eerste vond drie jaar geleden in Parijs plaats — duurde drie dagen. Het werd georganiseerd door de Engelse organisatie Aslib 2 , in somenv/erking met organisaties in België, Frankrijk, Duitsland, Italië en Skandinavien De Nederlandse sponsor was het Nederlands Orgaan voor de Bevordering van de Informatieverzorging (NOBIN). Vierhonderd
Ook een aantal internationale instellingen zond afgevaardigden, o.m. Euratom en de European Space Agency. De deelnemeds aan " E U R I M 2" waren o.a. afkomstig van ministeries en andere overheidsinstellingen, universiteiten en diverse wetenschappelijke instituten, ondernemingen, zowel multinationale als middelgrote bedrijven, en nonprofit-organisaties op het gebied van cultuur, volksgezondheid enz. Het congres werd geopend door de heer H. Reinoud, voorzitter van NOBIN, die ook de eerste van zes zittingen leidde. Tijdens die bijeenkomst werden twee onderwerpen behandeld, namelijk de invloed en de verwachtingen van de research op informatiegebied en de toepassing van onderzoek door permanente researchgroepen. In de laatste plenaire bijeenkomst op donderdagmiddag, die geleid werd door dr. L. Wilson, directeur van Aslib in Londen, behandelde het congres de conlusies van E U R I M 2 met betrekking tot de leemten in het totale patroon van de informatieresearch in Europa. De vice-voorzitter van Eusidic 4 , de Nederlander A. Tomberg van de Koninklijke/Shell in Den H a a j , leverde de inleiding voor deze slotdiscussie, waarna het congres werd besloten met een toespraak van dr. L. B. J. Stuyt, voorzitter van TNO. Inleidingen en discussies Tot de onderwerpen, waarover inleidingen werden gehouden, behoorden de invloed van de research op het totale informatiegebied, het functioneren van informatie- en bibliotheekdiensten, de "storage and retrieval" van informatie, het gebruikersonderzoek en de verspreiding van research-resultaten. De inleidingen werden o.a. gehouden door prof. B. C. Vickery van het University College in Londen, mevr. M. Wolff-Terroine van het Franse Bureau National de l'Information Scientifique et Technique, dr. M. Cremer van het Duitse Institut für Dokumentationswezen, L. N. Rolling van de documentatie-afdeling van de Europese Commissie, K. Klintöe van de Deense Tekniske Oplysningstjneste en dr. W. Kunz van de Studiengruppe für Systemforschung in Heidelberg. Tot de Nederlandse inleiders behoorden J. van Halm van V M F , dr. V. Stibic van Philips, N. Osinga van Gist-Brocades en dr. R. Blanken en B. T. Stern van Excerpta Medica. Expositie en
deelnemers
Er waren ongeveer vierhonderd vakspecialisten bijeen uit alle delen van Europa, met inbegrip van de Sowjet-Unie en andere Oosteuropese landen, alsmede Israël. 1
EURIM is een afkorting van European conference on research into the management of information services and libraries. 2 De oorspronkelijke betekenis van de naam is Association of Special Libraries and Information Bureaux. '! Deze organisaties zijn de Franse Association National de la Recherche Technique, de Italiaanse Consiglio Nazionale delle Ricerche, de Deutsche Gesellschaft für Dokumentation, de Belgische Koninklijke Bibliotheek en de gezamenlijke Skandinavisch organisatie Nordforsk. 154]
demonstratie
In verband met het EURIM-congres v/erd in het RAI-gebouw geëxposeerd door een aantal leveranciers van informatiepakketten en uitgevers in verschillende landen, waaronder het European Translations Centre in Delft, het Engelse Commonwealth Agricultural Bureau en het Inspec-systeem van The Institution of Electrical Engineers in Londen, alsmede de Amerikaanse Cambridge Scientific Abstracts Inc. In kamer 10 van het congrescentrum werden tijdens het congres demonstraties gegeven met een systeem van toegang tot een geautomatiseerde informatiedienst, waarmee men "on-line" verbinding heeft via de gewone openbare telefoon, zodat men in een "gesprek" met de computer de gewenste informatie verkrijgt. 4
Eusidic is de European Association of Scientific Information Disseminaton Centers. 155
Expositie "Kinderzorg ouders"
in Zeeland, van wezenzorg naar hulpverlening
aan kind en
Onder bovenstaande titel is op 29 maart 1976 een tentoonstelling in het Rijksarchief in Zeeland geopend die tot 4 september te bezichtigen zal zijn. De expositie is georganiseerd in samenwerking met de Vereeniging Kinderzorg, ter gelegenheid van het zeventigjarig bestaan van deze van origine Zeeuwse voogdijvereniging. Zoals de titel al aangeeft is ruime aandacht besteed aan de opvang en verzorging van de wezen door de eeuwen heen. Aan de hand van archiefstukken, schilderijen, prenten en voorwerpen uit musea en particuliere verzamelingen zal men een beeld kunnen krijgen hoe alles reilde en zeilde in de vele weeshuizen die in Zeeland in het begin van de 17e eeuw werden gesticht. Tevens worden stukken getoond die de praktijk van de "wezenbesteding", zoals die vóór en ook na de oprichting der weeshuizen door de verschillende diakonieën en armbesturen in Zeeland werd toegepast, belichten. Volgens dit systeem werden de wezen "geveild" aan de mensen die hen tegen de laagste vergoeding bereid waren te verzorgen, met alle risico's van dien. In vergelijking met deze besteding betekenden de weeshuizen een belangrijke stap vooruit. De weeshuizen boden de wezen onderdak, voldoende eten en een zekere graad van scholing. De discipline in de huizen was streng, begrippen als "het blok aan het been krijgen" en op water en brood in de "donkere put" gezet worden spreken voor zich. Maar gezien in het raam van de tijd waren de weeskinderen zeker niet slecht af. Verder wordt ingegaan op het functioneren van de Maatschappij van Weldadigheid in de eerste helft van de negentiende eeuw. De maatschappij hield zich bezig met het tewerkstellen van bedelaars en wezen uit het gehele land in de Drentse veenkoloniën. Ook wezen uit Middelburg en Tholen zijn daar onder felle protesten van de plaatselijke bevolking per trekschuit en boerenwagen naartoe gevoerd. Op het laatst van de negentiende eeuw verruimen de "kinderwetten" de mogelijkheden van het particulier initiatief op het gebied van de voogdij en kinderbescherming. Als gevolg hiervan ziet men overal in den lande Kinderzorg verenigingen van de grond komen. Zo ook in Zeeland waar op 21 februari 1906 de "Vereeniging Kinderzorg te Middelburg" tot stand kwam. Later zal men ook de gezinsvoogdijvereniging "Pro Juventute", en in het verlengde daarvan "Jeugd en Gezin", zien optreden. Als laatste onderdeel van de expositie kan men zien op welke wijze de Vereeniging Kinderzorg de lijn van wezenzorg naar hulpverlening aan kind en ouders heeft doorgetrokken.
Te Rotterdam ben ik geboren onder den adem van de Maas en liep ik, met mijn eigen stilte, temidden van het straatgeraas. In 1937 had Prins het gedicht voorgedragen aan een maaltijd voor letterkundigen in het inmiddels verdwenen "Zalmhuis" in Kralingseveer; enkele jaren later verscheen het voor 't eerst in druk. De dichter beschrijft de beelden, de geuren en de geluiden, die hem zijn bijgebleven van de stad, waar hij zijn jeugd doorbracht; "de stad waar men is kind geweest", zoals hij het formuleerde. Deze regel is de titel van een tentoonstelling over het Rotterdam uit de periode 1920-1940. Vele nu levende Rotterdammers, hun ouders of hun grootouders, zijn in deze periode kind geweest in Rotterdam. Ook zij hebben hun herinneringen aan de stad van toen; hun kinderen en kleinkinderen hebben zij erover verteld. Vaak wordt het oude Rotterdam in de herinneringen en verhalen geïdealiseerd. Ook toen waren er grote tegenslagen, ongemakken en ellende: de krisis, werkloosheid, armoede, slechte woontoestanden enz. Desondanks was Rotterdam in die tijd een boeiende stad. Grote havenbekkens werden gegraven, het vliegveld "Waalhaven" opende in 1920, het steeds drukker wordende verkeer begon zijn stempel op het stadsbeeld te drukken, nieuwe woonwijken als b.v. Vreewijk, Spangen en Blijdorp kwamen tot stand. Op deze tentoonstelling worden vooral het stadsbeeld van Rotterdam en het leven in de stad, zoals dat werd geregistreerd door fotografen en beeldende kunstenaars, getoond. Jan Sirks, Joseph Lohmann en Albert Neuhuys tekenden en etsten het nog volop aanwezige stadsschoon, Herman Paradies legde de drukte langs de havens vast in zijn aquarellen, terwijl de architect-historicus-politicus J. Verheul Dzn. de aan de stadsrand in hun voortbestaan bedreigde boerderijen zat te tekenen. Fotografen legden het winkelend volk op de Hoogstraat en het uitgaansleven op Coolsingel en Kruiskade vast. Hoe ook de mooie omgeving van de wijk Kralingen de kunstenaar wist te inspireren, tonen b.v. de etsen van een betrekkelijk onbekend artiest als Jaap Lindemeyer, wiens werk in het geheel van deze expositie als het ware een mini-tentoonstellinkje vormt. Van deze kunstenaar, die ook in Rotterdam kind geweest is, wordt bovendien een keus uit de bladen die hij in de jaren 1946-1969 voor het "Gulden boek" van de stad Rotterdam tekende, geëxposeerd. De tentoonstelling werd gehouden in het Gemeentearchief, Mathenesserlaan 315, Rotterdam, van 12 april tot en met 7 juni 1976.
Tentoonstelling TentoonstelVng archief
"De stad waar men is kind geweest" in het Rotterdamse
Gemeente-
'Sociale zorg in Leiden' in het Leidse
Gemeentearchief
Bijna iedere Rotterdammer kent de eerste regels van Jan Prins' ode aan zijn geboortestad:
Van 26 april tot en met 21 mei 1976 werd in het gebouw van de Gemeentelijke Archiefdienst deze tentoonstelling gehouden. Met behulp van archiefslukken, boeken en prenten uit de verzamelingen van de archiefdienst, en een aantal voorwerpen uit het Stedelijk Museum 'de Lakenhal',
[156]
[157]
1 werd een beeld gegeven van de opvang, de opvoeding en de verzorging van misdeelden, behoeftigen, armen, gebrekkigen, wezen en ouden van dagen in vroegere tijden tot de moderne sociale zorg voor bijstandgenietenden, lichamelijk en/of geestelijk gehandicapten en bejaarden in onze tijd.
Uniek containercentrum Zoeterwoude.
voor Nederland,
Varekamp
opent
derde vestiging
in
Donderdag 13 mei heeft Burgemeester J. A. Detmers van Zoeterwoude in het industriegebied van deze gemeente de derde Varekamp-vestiging in Nederland officieel in gebruik gesteld. Het betreft een complex, dat speciaal is ontworpen voor gecontaineriseerde opslag van in het bijzonder verhuisgoederen, kantoorinventarissen en archieven 1 . Daarvoor werd een uniek systeem uit de Verenigde Staten overgenomen. Het complex, gelegen aan de Energieweg, beslaat een oppervlakte van 3000 vierkante meter, waarvan 2000 vierkante meter een bebouwing heeft, met accomodatie voor circa 1000 containers. Met de bouw en de inrichting was een bedrag van 1,3 miljoen gulden gemoeid. Het ontwerp van het totale complex is van het architectenbureau Bosman te Zoeterwoude. Varekamp, die vestigingen heeft in Amsterdam (hoofdkantoor) en Rotterdam en een filiaalbedrijf in Susteren (Limburg) is — sinds 1890 — gespecialiseerd in internationale verhuizingen en het verpakken van machines en complete fabrieksinstallaties. Varekamp verhuisde in één weekend de hoofdkantoren van de ABN en van Heineken en verpakte onder meer een volledige raffinaderij voor verzending naar Libië. Zoeterwoude is als nieuwe vestigingsplaats in het raam van de uitbreiding van het bedrijf gekozen, halverwege Amsterdam en Rotterdam, in verband met beider belangrijke havenrelaties, en toch in de regio Den Haag. Varekamp's opslagcentrum in Zoeterwoude is voorzien van allerlei moderne snufjes. Er functioneert een elektronisch bewakingssysteem tegen brand en braak. Er wordt voorts een vernuftige opslagmethode toegepast. De containers staan hoog e:i achter elkaar opgeslagen en zijn stuk voor stuk voor de belanghebbende vlot toegankelijk. Bij Varekamp werken 100 personen, het bedrijf heeft een jaarlijkse omzet van ongeveer 10 miljoen gulden.
1
Zie Ned. Archievenblad 1965, blz. 75—76. [158]
Personalia
Ter gelegenheid van de verjaardag van H.M. de Koningin werd jhr. mr. C. C. van Valkenburg, voorzitter van de Hoge Raad van Adel en van het bestuur van de stichting Centraal Bureau voor Genealogie en lid van de Archiefraad benoemd tot ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Op 30 april 1976 overleed de heer P. Nienhuis, plaatsvervangend hoofd der afdeling rijksarchiefinspectie van de Rijksarchiefdienst. Op zijn verzoek is mr. F. C. J. Ketelaar eervol ontslagen als lid van de Archiefraad. In zijn plaats is benoemd jhr. mr. C. C. van Valkenburg te Aerdenhout. De heer Ketelaar — aan wie inmiddels ook op eigen verzoek eervol ontslag is verleend als directeur van de rijks archief school — heeft met ingang van 1 april 1976 een functie aanvaard als coördinator inventarisatie en externe dienstverlening bij het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage. Nieuwe leden C. H. A. M. van Es (II), Cort van der Lindenlaan 105, Schiedam. Drs. J. M. Welters (II), Kastanjelaan 12, Berg en Dal. Nieuw adspirant lid F. A. Hertman, Anjerlaan 47, Nijnsel 4640, Sint Oedenrode (gem. Vechel). Bedankt als adspirant lid Drs. 1. B. M. Matthey te Groningen. Nieuw adres penningmeester Het adres van de penningmeester van de Vereniging van Archivarissen in Nederland is m.i.v. 1 juli 1976 Streekarchivariaat Peelland te Deurne, tel. 04930-3233. Zijn gironummer blijft ongewijzigd 487283. Landelijke kring van gemeente- en streekarchivarissen Met ingang van 27 april 1976 is het bestuur van de Landelijke kring van gemeenteen streekarchivarissen als volgt samengesteld: Drs. F. C. Berkenvelder, voorzitter Drs. I. J. Temminck, vice-voorzitter Drs. I. N. T. van Albada, secretaris, p / a Paleis-Raadhuis, Stadhuisplein 130, Tilburg P. J. M. Wuisman, penningmeester Drs. R. A. D. Renting G. W. G. van Bree Drs. C. O. A. Baron Schimmelpenninck van der Oye.
[159]
{•'^-r-
• m n n
^ —
Voorontwerpen wijziging Archiefwet en Archie/besluit De intradepartementale commissie, ingesteld ter voorbereiding van een technische (partiele) herziening van de Archiefwet 1962 en van het Archief besluit — zie de op pag. 162 van de 78e jaargang/1974, afl. 2 opgenomen kennisgeving — heeft haar werkzaamheden beëindigd. Belangstellenden kunnen de door de commissie opgestelde voorontwerpen van zowel de wijziging van de wet als van het besluit met de bijbehorende toelichtingen aanvragen bij de Afdeling Archieven van het Ministerie van C.R.M, t.a.v. de heer M. F. C. van der Avoirt, Sir Winston Churchilllaan 362 te Rijswijk. Reacties worden gaarne ingewacht tot 1 september a.s. aan hetzelfde adres.
De Stichting Tehuis voor Archiefambtenaren in 1975 Het gastenboek geeft voor 1975 het getal van 306 overnachtingen aan tegenover 161 in het jaar daarvoor. Enkele archivarissen maakten gebruik van de geboden gelegenheid om in de Pauwhof te Wassenaar te logeren. De studiedagen 1975 konden, mede door het verhoogde subsidiebedrag van de Morrenstichting, uitstekend worden georganiseerd. Over de huisvesting werd slechts lof vernomen. Ook nu staat de gelegenheid weer open om in het centrum van Den Haag of in het rustieke Wassenaar te logeren. U kunt zich hiertoe schriftelijk wenden tot de heer H. J. van Meerendonk, directeur, Koningstraat 31, Zoetermeer.
Aanbod tot het ruilen van kaarten Een archiefrestaurateur uit Graz, Oostenrijk, verzamelaar van oude landkaarten, bezit een aantal mooie De Witt's en andere kaarten van Holland, België en Frankrijk, welke hij wenst te ruilen tegen kaarten van Oostenrijk of Zwitserland. Gegadigden worden verzocht te schrijven aan: Karl Trobas, A-8010-Graz, Schützenhofgasse 13, Österreich.
Openingstijden studiezaal rijksarchief in Drenthe Met ingang van maandag 24 mei 1976 zal de studiezaal van het rijksarchief in de provincie Drenthe op werkdagen slechts geopend zijn van 13.30 tot 17.00 uur. De openingstijden op zaterdag (9.00-12.00 uur) blijven ongewijzigd. Dezs maatregel is noodzakelijk met het oog op de voorbereidingen van de verhuizing van de archieven in verband met de komende nieuwbouw van het depot. Met ingang van een nog nader te bepalen datum zullen bovendien de te raadplegen stukken — op enkele uitzonderingen na — tenminste één dag van te voren aangevraagd moeten worden. Het laat zich aanzien dat deze maatregelen gedurende de nieuwbouwperiode van circa twee jaar van kracht zullen blijven. r 1601
R I J K S T •'•'-• IH 6EL0ERUMD MARKT 1 ARHHEM
Mededelingen van het bestuur
Notulen van de ledenvergadering van de Vereniging van Archivarissen in Nederland, gehouden op woensdag 2 juni 1976 in het gebouw "Stichting Film en Wetenschap" te Utrecht. De voorzitter drs. B. Woelderink opent om 10.45 uur de vergadering. Berichten van verhindering zijn ingekomen van J. G. Linssen, Th. J. Poelstra, mr. J. Rinzema, drs. B. J. van der Saag, dr. P. Scherft en drs. J. J. Temminck. De voorzitter geeft een overzicht van de werkzaamheden van de verschillende commissies. De commissie Archieven Lagere Overheden zal haar rapport in september-oktober schriftelijk aan de leden voorleggen met de mogelijkheid om te reageren. In de najaarsvergadering zal de behandeling van het definitieve rapport plaatsvinden. De commissie Automatisering heeft aan het bestuur haar eerste interim-rapport uitgebracht. Vanwege het bestuur zijn enkele opmerkingen ter kennis gebracht aan de commissie. Aan de commissie is de vrijheid gelaten het rapport te publiceren in het Archievenblad. De commissie Provinciale Archiefgidsen heeft op organisatorisch gebied goede vorderingen gemaakt. In iedere provincie is een kleine commissie samengesteld. In de landelijke commissie, waarvan drs. J. J. Temminck voorzitter is, is iedere provinciale commissie vertegenwoordigd. De commissie Handleiding Vernietiging heeft in 1974 het eerste hoofdstuk doen verschijnen. Het komende najaar zal de gehele handleiding gereed zijn. De verwachting is, dat in de voorjaarsvergadering 1977 de handleiding besproken kan worden. Door de Interdepartementale werkgroep "technische herziening Archiefwet" is aan het bestuur gevraagd vóór 1 september te reageren op de zo juist verschenen nota van de werkgroep. Drs. Woelderink stelt voor, dat belangstellenden kontakt opnemen met de secretaris om een exemplaar van de nota te verkrijgen. Reakties dienen vóór 1 augustus bij het bestuur binnen te zijn, zodat deze nog vóór 1 september aan de werkgroep ter kennis kunnen worden gebracht. Binnenkort zal — zo deelt de voorzitter mede — een commissie onder voorzitterschap van de heer P. I. Yperlaan worden geïnstalleerd, die tot opdracht heeft de wenselijkheid van een principiële wijziging van de Archiefwet 1962 te onderzoe[161]
raggmegB
WÊÊ