Nieuwe leden Mej. T. de Groot, Victorieplein 3 3 m , Amsterdam H. A. Telgt, Thomas Jeffersonlaan 549, Rijswijk (ZH)
Mededelingen van het bestuur
Afgevoerd uit het ledenbestand Mej. B. J. M. Drost te Arnhem
Grossen van oude Indische notariële akten Gaarne zou ik aan de weet komen, of ergens in Nederland nog een of meer grossen berusten van in de 17e en/of 18e eeuw(en) door notarissen te Batavia verleden akten. Mag ik hem (haar, hun, haar) die weet (weten) en/of vermoedt (vermoeden), waar een of meer dergelijke grossen berusten of zouden kunnen berusten, verzoeken zich, liefst schriftelijk, met mij in verbinding te stellen?
Notulen van de ledenvergadering van de Vereniging van Archivarissen Nederland, gehouden op dinsdag 20 juni 1978 in zalencentrum "Kobus aan de Poort" te Amersfoort.
in
Bij voldoende belangstelling zal Uitgeverij Kluwer B.V. de uitgave van het boekwerkje verzorgen. De prijs zal alsdan ƒ 15,— gaan bedragen. In de kring van de Nederlandse Kamers van Koophandel, die met dit dokument verkeren, is reeds voor een aantal exemplaren ingetekend. Indien in principe ook bij U belangstelling voor deze uitgave bestaat kunnen thans bestellingen worden gedaan bij de heer J. van Gemeren, p / a Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Amsterdam, Koningin Wilhelminaplein 13, 1062 H H A M S T E R D A M .
Om 11.00 uur opent de voorzitter, drs. C. O. A. baron Schimmelpenninck van der Oije, de vergadering. Hij deelt mede dat n.a.v. de vragen, gesteld op de jaarvergadering te Dordrecht, betreffende het Repertorium Archief inventarissen oveil.g gevoerd wordt tussen de auteur en de Landelijke Commissie Archiefoverzichten. De mogelijkheid tot integratie is zeer wel aanwezig, al blijft de moeilijkheid bestaan wat gedaan moet worden met de inventarissen van archieven, die niet in de in de overzichten op te nemen bewaarplaatsen aanwezig zijn. Betreffende het voorstel om de controle op het beleid van de penningmeester te wijzigen zullen later nog mededelingen volgen. Vervolgens doet hij verslag van het gesprek dat een deputatie uit het bestuur met de staatssecretaris van C.R.M., belast met de zaken betreffende het archiefwezen, gehad heeft. Zes punten zijn daarbij aan de orde geweest: de zorg van het ministerie voor het gehele archiefwezen, niet alleen de Rijksarchiefdienst; de onjuiste gang van zaken m.b.t. de archiefambtenaren ter gemeentesecretarie; de noodzaak van een dekkend net van archiefdiensten over het hele land; de mager uitgevallen technische herziening van de Archiefwet, die het — politiek gezien — misschien wenselijk maakt te wachten op de principiële herziening van de Archiefwet; het zwaar belaste secretariaat van de vereniging; en de internationale archiefweken, waarbij drie aspecten speciaal belicht werden, te weten een audiovisuele presentatie (film o.Ld.), een uit te geven boek en de studiedagen, die uit kunnen groeien tot een druk bezocht congres. De staatssecretaris hoorde een en ander met belangstelling aan en zegde zijn medewerking bij de realisatie van de internationale archiefweken toe indien dat 's Rijks schatkist niet al te zeer bezwaart. Berichten van verhindering zijn binnengekomen van mr. P. J. W. Beltjes, mr. W. Downer, R. J. Jansen, J. G. Linssen en H. Uil. Vervolgens stelt de voorzitter aan de orde de herziening van de statuten van de vereniging. Allereerst deelt hij mede dat de vereniging opgehouden heeft te bestaan; het bestuur had de huidige vergadering gepland op zes juni, zodat dit zich niet voorgedaan zou hebben, doch door problemen bij de vermenigvuldiging en verzen-
[192]
[193]
' ! iS Mr. J. J. Beyerman, Henry Dunantlaan 220 4334 BJ Middelburg, tel. 01180-12420.
Certificaten van oorsprong in het handelsverkeer van de 14e tot de 20e eeuw De heer J. van Gemeren, chef van de afdeling Certificaten van Oorsprong van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Amsterdam, voltooide onlangs een historische studie over het ontstaan van het Certificaat van Oorsprong en zijn ontwikkeling sedertdien tot de belangrijke plaats, die het in het huidige internationale handelsverkeer inneemt. De titel luidt: "Certificaten van Oorsprong in het handelsverkeer van de 14e tot de 20e eeuw, Een wandeling door de historie". Aan de verhandeling ging een uitvoerig bronnenonderzoek in tal van Nederlandse en buitenlandse archieven vooraf. Besproken worden o.a. oude certificaten afgegeven door de stadsbesturen van Amsterdam, Dordrecht, Middelburg, Rotterdam, Utrecht.
ding van de concept-statuten c a . bleek dit niet meer haalbaar. Met de notaris is overlegd welke moeilijkheden dit met zich mee zou kunnen brengen, b.v. op fiscaal gebied, doch deze verwachtte geen moeilijkheden, al adviseerde hij veiligheidshalve aan de ledenvergadering machtiging te vragen tot het eventueel indienen van een verzoek bij het ministerie van Justitie om duurverlenging. De machtiging om — indien noodzakelijk — een verzoek tot duurverlenging in te dienen wordt bij algemene stemmen aan het bestuur verleend. Daarna stelt hij artikelsgewijs het door het bestuur aangeboden concept voor de statuten ter discussie. In art. 1 wordt de taalfout "gevestigt" verbeterd in "gevestigd". Bij art. 2 merkt drs. H. Bordewijk op dat in de oude statuten bij de omschrijving van het doel ook vermeld was "en van de daarbij werkzame ambtenaren". De voorzitter antwoordt dat thans de ambtenaren in het begrip "archiefwezen" ingesloten geacht worden te zijn. Art. 3 geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. Betre "fende art. 4 lid 2 heeft mr. F. C. J. Ketelaar reeds schriftelijk opgemerkt dat "het diploma" vervangen dient te worden door "de hoedanigheid van", hetgeen het bestuur — gezien de terminologie van de Archiefwet — onderschrijft, en waarmee de vergadering acoord gaat. In hetzelfde lid worden de woorden "(hierna te noemen: het diploma)" geschrapt, en in lid 4 wordt "het diploma" vervangen door "de hoedanigheid als bedoeld in lid 2". Drs. J. N. T. van Albada vraagt of het bestuur ook gedacht heeft aan de mogelijkheid het lidmaatschap open te stellen voor rechtspersonen. De voorzitter antwoordt dat het bestuur de noodzaak niet gezien heeft om die mogelijkheid te openen. Tenslotte wordt in lid 7 achter "genomen" een liggend streepje geplaatst. Art. 5 geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. Bij art. 6 heeft mr. Ketelaar gevraagd of het mogelijk is om voor leden en aspirantleden aparte bijdragen vast te stellen en of dit uit de redactie blijkt. Het bestuur meent van niet en vindt dit ook niet gewenst. N.a.v. een vraag van drs. H. R. van Ommeren over de mogelijkheden voor reductie voor bejaarde leden merkt de voorzitter op dat lid 2 deze mogelijkheid opent. Drs. Van Albada haakt daar op in met de opmerking dat hij de noodzaak van een reductie niet ziet zitten daar er geen behoeftige bejaarden meer zijn en wijst op de hoge pensioenen. Indien het bezoeken van ledenvergaderingen door deze categorie leden aangemoedigd moet worden, kan dat ook geschieden door b.v. een attentie, op vergaderingen uit te reiken; de contributie kan dan gelijk blijven. De voorzitter zegt het plezierig te vinden om de oudcollega's bij de verenigingsactiviteiten betrokken te houden: het is een vorm van onze belangstelling voor hen. De attenties acht hij te omslachtig en te duur. Drs. Van Albada bepleit daarop een korting op het abonnementsgeld voor het Archievenblad voor deze leden, met het recht van toegang tot de ledenvergaderingen, maar zonder stemrecht. Dit wordt door de voorzitter resoluut afgewezen; bovendien betreft het slechts een klein aantal leden, zodat er geen grote bedragen mee gemoeid zijn. In lid 3 wordt tweemaal het woord "leden" veranderd in "lid". Art. 7 geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.
De artt. 10 en 11 geven geen aanleiding tot discussie; alleen wordt in art. 11 lid 1 het woordje "van" vervangen door "en". In art. 12 ziet drs. Bordewijk bezwaren tegen het geringe aantal van 7 (aspirant-)leden dat een ledenvergadering bijeen kan roepen en wil dat verhogen tot 20. Na enige discussie, waarin blijkt dat de wet zelfs een richtlijn van 10% van het ledenbestand aanhoudt, wordt dit door de ledenvergadering aldus aangenomen. N.a.v. art. 13 lid 4 verklaart drs. Bordewijk zich tegen het geven van stemrecht aan aspirant-leden. De voorzitter repliceert dat de aspirant-leden krachtens de huidige statuten reeds stemrecht hebben, en er daarom geen reden is hun dat weer te ontnemen. I.v.m. de analogie met het woordgebruik in lid 7 wordt in lid 4 het woordje "gewone" vervangen door "volstrekte". Betreffende lid 6 heeft mr. Ketelaar gewezen op de rol die blanco stemmen kunnen spelen in een moeilijke besluitvorming. Desalniettemin wenst het bestuur de formulering te handhaven, daar de leden geacht worden te weten wat de consequenties kunnen zijn van het uitbrengen van een blanco stem. In art. 14 mist drs. Van Albada een redactiestatuut en wenst een strikte regeling, waarin de onafhankelijkheid van de redacteur gewaarborgd wordt; deze mag zelfs niet beïnvloedbaar zijn. Drs. Bordewijk wijst daarop op de band tussen de ledenvergadering en de redacteur. Drs. Van Albada stelt voor de tekst te wijzigen, doch de voorzitter ziet de noodzaak daartoe niet. Drs. Van Albada wijst op de affaires rond de positie van de redacteur en wil de mogelijkheid tot het beïnvloeden van de redacteur absoluut uitsluiten. Hij stelt voor "overlaten aan" te gebruiken i.p.v. "opgedragen aan", doch dit vindt geen weerklank. Als tekstvariant stelt hij voor: "hij oefent de redactie in volstrekte zelfstandigheid uit en is geen verantwoording schuldig aan
[194]
[195]
Betreffende art. 8 heeft mr. Ketelaar gevraagd of voor het ontslag als bedoeld in lid 3 geen gekwalificeerde meerderheid voorgeschreven zou dienen te worden. Het bestuur meent van niet. Drs. Bordewijk ziet in lid 1 de mogelijkheid dat het bestuur alleen uit aspirant-leden en bejaarde leden zou kunnen bestaan. De voorzitter reageert hierop met de ontkenning dat aspirant-leden bestuurslid kunnen zijn, gezien art. 4 lid la, en dat wat bejaarde bestuursleden betreft de overweging geweest is dat een lid, dat op een leeftijd van ouder dan 60 jaar tot bestuurslid gekozen wordt, voortijdig af zou moeten treden, waarvan het bestuur de noodzaak niet ziet. N.a.v. art. 9 lid 2 heeft mr. Ketelaar gevraagd of daarin niet de woorden "uit het bestuur' ingevoegd dienen te worden. Het bestuur is daar tegen, omdat het in bijzondere gevallen de bewegingsvrijheid al te zeer zou kunnen belemmeren. Drs. Van Albada vraagt of het bestuur de hoogte van de aan de Stichting Archiefpublikaties af te dragen gelden zelf kan vaststellen, en wenst dat lid 3 zo uitgebreid wordt dat het bestuur voor elke handeling met financieel risico machtiging aan de ledenvergadering moet vragen. De voorzitter verklaart zich tegen het laatste denkbeeld: het afhuren van zalen (waar zulke machtigingen besproken zouden moeten worden) bergt in zich al financiële risico's! Wat betreft de afdracht van gelden aan de Stichting: dit vindt slechts eenmaal plaats bij de storting van het beginkapitaal; daarna zal het slechts zéér incidenteel plaatsvinden daar het niet de bedoeling is om ieder jaar het batig saldo over te hevelen.
het bestuur voor zijn inwendig beleid". Dr. G. W. A. Panhuysen merkt op dat hierdoor de rechten van de vereniging aangetast worden; het bestuur zou zijn mening niet via het Archievenblad kunnen uiten als de redacteur het daar niet mee eens is. Dit wordt door drs. Van Albada ook een ongewenste situatie geacht. Drs. B. Woelderink merkt op dat z.i. lid 1 dit alles reeds verwoordt. Censuur is alleen achteraf mogelijk en kan plaatsvinden door de redacteur te ontslaan. Tenslotte brengt de voorzitter de aanvulling; deze is slechts verantwoording verschuldigd aan de algemene ledenvergadering" in stemming; met 36 stemmen vóór wordt deze aangenomen. De artt. 15 en 16 geven geen aanleiding tot discussie. Aangaande art. 17 heeft mr. Ketelaar gevraagd of er niet een quorum van b.v. 1 van het aantal leden aanwezig dient tezijn. Mr. S. P. Dijkstra ondersteunt dit voorstel, doch bij stemming wordt het verworpen. Drs. A. J. M. den Teuling vraagt of de zorg voor het archief van de vereniging niet geregeld dient te worden; de voorzitter acht deze zaak echter bij archivarissen wel in goede handen. Hierna brengt de voorzitter de statuten in hun geheel volgens de gewijzigde tekst in stemming; zij worden met eenstemmigheid goedgekeurd. Vervolgens stelt hij agendapunt 4, de oprichting en statuten van een Stichting Archiefpublikaties, aan de orde. Mr. Dijkstra vraagt naar een eventuele relatie tussen deze stichting en het Duparcfonds. De voorzitter antwoordt dat er geen verband tussen het fonds, waaruit de F. J. Duparc-prijs gefinancierd wordt, en de Stichting bestaat. Drs. Van Albada vraagt waarom de stichtingsvorm gekozen is. Hij vreest dat daardoor alle controle uit handen gegeven is en zegt principiële bezwaren tegen de stichtingsvorm te hebben als er een andere vorm bestaat die ook goed is, en noemt daarbij de verenigingsvorm. De voorzitter reageert met de mededeling, dat het bestuur zelf hierover weinig uitgesproken ideëen gehad heeft, en op advies van de notaris, om puur zakelijke redenen, voor de stichtingsvorm gekozen heeft. Deze achtte, vanuit zijn praktijkervaring gezien, het gewenster om een kapitaal in een stichting onder te brengen. Bovendien zijn er echt wel waarborgen aanwezig, zonder dat er van kunsten vliegwerk sprake is. Hierop stelt drs. Van Albada een mengvorm voor: het bestuur van de vereniging zou tevens bestuur van de Stichting kunnen zijn. Hij wenst in ieder geval het democratisch gehalte van de nieuwe organisatievorm zo veel mogelijk gewaarborgd te zien. Mr. Dijkstra verklaart zich vóór de stichtingsvorm, maar ziet wel wat in de personele unie i.v.m. de betere controle. Drs. Bordewijk pleit vóór de stichtingsvorm en wil de greep van de vereniging er op groter maken, maar verklaart zich tegen een personele unie. Wel wil hij dat de bestuursleden ieder jaar voor één jaar herbenoemd worden. Drs. Woelderink merkt op dat de Stichting slechts een hulpmiddel voor de vereniging is, en wil ook andere leden dan de bestuurs- en commissieleden wel eens bij de werkzaamheden betrekken. Daarom stelt hij voor, ook i.v.m. de continuïteit, de bestuurs-
samenstelling te wijzigen in 1 lid aan te wijzen door het bestuur en 3 leden, aan te wijzen door de ledenvergadering. Hierna behandelt de voorzitter het door het bestuur aangeboden concept artikelsgewijze. Art. 1 geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. Bij art. 2 vraagt drs. H. Douma of onder de publicaties ook archiefinventarissen gerekend moeten worden. De voorzitter antwoordt dat deze er inderdaad onder kunnen vallen, maar dat het absoluut niet de bedoeling is dat de Stichting allerlei inventarissen uit gaat geven. Er moet ruimte zijn om b.v. inventarissen van archieven die ver buiten onze gezichtskring vallen uit te kunnen geven, zodat daarom een verbod om inventarissen uit te geven hem niet verstandig voorkomt. Hij erkent dat het bestuur van de vereniging geen directe invloed heeft op wat de Stichting uitgeeft; de controle is alleen achteraf. De heer J. H. S. M. Veen acht dit een ontsnappingsclausule, waar het Stichtingsbestuur zich ten allen tijde mee kan verschonen. De voorzitter vindt dat dit naar twee kanten kan werken en suggereert eventueel de aanvulling "en voor zover deze publikaties niet met behulp van andere organisaties uitgegeven kunnen worden" o.i.d. Drs. Bordewijk verklaart zich hier tegen: het "stimuleren" is zo ruim dat alle vormen zich hierin kunnen vinden. N.a.v. art. 3 sub a is bericht van mr. J. D. Chr. de Vries ontvangen dat het het ministerie van C.R.M, zeer onwelgevallig zou zijn als de vereniging de Stichting jaarlijks grote sommen geld toe zou stoppen. De voorzitter merkt op dat het ministerie dit zelf aan de hand van de begroting kan constateren. Hij benadrukt dat het bovendien ook absoluut niet de bedoeling is. Drs. Van Albada vraagt of het niet de bedoeling zou moeten zijn dat de vereniging uitsluitend het beginkapitaal aan de Stichting betaalt en daarna nooit meer iets. Zover wil de voorzitter echter niet gaan: er kunnen zich altijd buitengewone omstandigheden voordoen. Hij stelt voor het onder a gestelde geheel te schrappen; een eventuele bijdrage van de vereniging kan dan altijd nog onder d (voorheen e) "alle overige bronnen" begrepen worden. De ledenvergadering gaat hiermee accoord. In art. 4 lid 4 sub a moet dan de naam van de vereniging voor het eerst voluit geschreven worden. Drs. Van Albada vraagt of onder "alle overige bronnen" ook leningen begrepen kunnen worden. De voorzitter weet dat niet, maar het lijkt hem niet verstandig leningen a priori uit te sluiten. Drs. Van Albada zou het betreuren wanneer de Stichting een commercieel bedrijf zou worden. De voorzitter verklaart dat dit nooit de bedoeling geweest is; de Stichting wordt alleen opgericht om de reserves veilig te stellen, waarmee overigens ook het ministerie accoord gegaan is. Bij de bespreking van art. 4 resumeert de voorzitter kort welke voorstellen hierover gedaan zijn. Hierop trekt drs. Bordewijk het zijne terug. Drs. Van Albada stelt voor om het lid dat door het bestuur van de vereniging aangewezen wordt, automatisch voorzitter te laten zijn; dit zou de aanspreekbaarheid verhogen. Tevens wijst hij op de inconsequentie dat een lid van het bestuur van de Stichting door ondercuratelestelling ophoudt bestuurslid te zijn, terwijl dit bij de vereniging niet het geval is. De voorzitter verklaart dat dit gedaan is omdat een bestuurslid van de Stichting veel moeilijker te ontslaan is, zeker op staande voet, dan een bestuurslid van de vereni[197]
[196]
HSBSIHSSHESSSSHimiBHMHBUaR!
^«•^•BBBt
ging. Op de vraag van drs. Van Albada of ook personen die geen lid van de vereniging zijn tot bestuurslid benoemd kunnen worden, antwoordt de voorzitter volmondig met ja. Hierna brengt hij op verzoek van drs. Van Albada diens voorstel in stemming; hiertegen ontstaat oppositie omdat er 3 aparte zaken in één stemming gecombineerd zouden worden. Nadat dit ontzenuwd is, blijken slechts 7 leden vóór het voorstel te zijn. Het voorstel van drs. Woelderink om één bestuurslid door het bestuur van de vereniging en drie door de algemene ledenvergadering te laten benoemen wordt met slechts 4 tegenstemmen aangenomen. Tegen de stemmingsprocedure wordt geopponeerd, waarna de voorzitter nog eens expliciet uit laat spreken wie tegen c.q. voor de voorstellen waren: het voorstel Van Albada wordt met 47 stemmen verworpen; het voorstel Woelderink met 41 stemmen voor en 3 onthoudingen aangenomen. Drs. Van Albada oppert bezwaren tegen de voordracht van bestuursleden door het bestuur van de vereniging (lid 4b). De voorzitter meent dat de praktijk dit hoogst wen:elijk maakt. Drs. Van Albada zou het echter toejuichen dat de leden vooraf suggesties zouden doen, en wil dat het onmogelijk voor het bestuur van de vereniging is om deze inbreng van de leden te negeren. Hierop wordt voorgesteld lid 4b uit te breiden met de woorden "of op voordracht van 7 leden". Bij de stemming zijn 51 leden voor dit amendement. De voorzitter stelt ter discussie het voorstel van drs. Bordewijk m.b.t. de herbenoeming. Deze merkt zelf op dat in feite de bestuursleden-niet redacteur slechts een zittingsduur van 4 jaar hebben, en vindt 5 jaar beter mits ieder jaar een herbenoeming volgt. Voorgesteld wordt de volgorde van lid 3 en lid 4 om te draaien, en alleen de in lid 4 onder b genoemde (3) bestuursleden te laten herbenoemen.
de Stichting na liquidatie opgenomen zijn. De voorzitter zegt hiervan nota genomen te hebben. Hierna brengt de voorzitter de statuten in hun geheel in stemming; zij worden unaniem aangenomen.
Bij herbenoeming kan het rooster als zijnde van onnut vervallen; de maximale zittingsduur dient op 5 jaar gesteld te worden. De vergadering gaat accoord met de jaarlijkse herbenoeming, schrapping van het rooster, vaststelling van de maximale zittingsduur van 5 jaar en omkering van de volgorde van lid 3 en 4. Art. 5 geeft geen reden tot het maken van opmerkingen, maar bij art. 6 lid 5 verklaart drs. Van Albada dat zijns inziens niet de stem van de redacteur, maar die van de voorzitter van het bestuur van de Stichting de belissing dient te hebben. Met 34 stemmen voor en 11 tegen wordt deze wijziging aangenomen. De artt. 7 en 8 worden goedgekeurd. In art. 9 lid 4 wordt de zin verbeterd in: "De jaarverslagen worden ter inzage gelegd aan de leden van de vereniging". Op de vraag of de leden deze verslagen ook goedof af kunnen keuren, verklaart de voorzitter dat dit juridisch gezien niet kan, maar die op- en aanmerkingen kunnen eventueel wel leiden tot ontslag van een of meer bestuursleden. Art. 10 geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. Bij art. 11 merkt drs. Van Albada op dat er geen bepalingen m.b.t. het archief van
De bespreking van agendapunt 5, de voorschriften voor de bouw en inrichting van archiefbewaarplaatsen, wordt geopend door drs. Van Ommeren. Hij herinnert kort aan de voorgeschiedenis, te weten de ministeriële aanwijzingen uit 1937, het concept van de commissie over dit onderwerp in 1968 en het concept van de provinciale inspecteurs uit 1975, waar dus nu de redactie 1978, opgesteld door het ministerie van C.R.M., aan toegevoegd is. Als grootste bezwaren voert hij aan het brandwerend vermogen van de archiefbewaarplaats zelf, dat hij te laag acht, en het draagvermogen van de plafonds, eveneens te laag gesteld. Hij illustreert dit met treffende voorbeelden uit de streek van Limburg die in 1944 in de frontlinie gelegen heeft: 2 gemeentehuizen die geen archiefkluis bezaten werden totaal (inclusief het archief) verwoest; 1 gemeentehuis kreeg een voltreffer waar niets tegen bestand was, en 7 gemeentehuizen werden geheel verwoest, terwijl de kluis, ofschoon soms beschadigd, de inhoud ervan ongeschonden de oorlog deed overleven. Drs. J. D. Winsemius betuigt zijn instemming met het feit dat het ministerie nu met regels komt, maar heeft voor deze regels weinig waardering. Ook oppert hij een formeel bezwaar tegen de voorgestelde regels: de Archiefwet spreekt slechts over regels voor de bouw en inrichting van archiefbewaarplaatsen, niet over de daarbij behorende publieke ruimten. Hij biedt het bestuur een concept-brief aan het ministerie van C.R.M, aan en leest deze voor. Drs. Van Albada deelt het bezwaar van drs. Van Ommeren over de draagkracht van de plafonds. Hij heeft de tekst voorgelegd aan de gemeentelijke bouwpolitie en brandweer van Tilburg, die verklaarden dat deze veel te vaag was. Zij pleitten voor aanpassing van het woordgebruik aan dat van de bouwpolitie in Nederland. Ook wezen zij op het inbrengen van een nieuwe archiefbewaarplaats in een bestemmingsplan, waardoor bepaalde risicodragende factoren teruggedrongen of opgeheven kunnen worden. Ook de stichtingskosten kunnen daardoor veelal lager zijn. Hij doet de suggestie om de hulp van specialisten op dit gebied in te roepen, en acht té veel vrijheid aanwezig waar het toch gaat om vaste regels en verplichtingen. Drs. I. W. L. A. Caminada wil weten wat de dieper liggende gedachten achter het stuk zijn, met name de bouwkundige en financiële argumenten, en waarom er afgeweken is van de oudere voorstellen. De voorzitter verklaart dat hij die gedachten niet kent. Desgevraagd verklaart mr. A. E. M. Ribberink dat het voorstel van de commissie uit 1968 vastgelopen is op bezwaren van de Rijksgebouwendienst en de Inspectie Gemeentefinanciën. Toen is de hulp van de inspecteurs ingeroepen, doch die waren niet bereid tot overleg. Er is een compromis gezocht en in het belang van het archiefwezen wilde men dat via constructief overleg trachten te bereiken, maar dat is dus mislukt. Op de vraag van de voorzitter of hij bereid is de achtergronden van het huidige stuk te verklaren, antwoordt mr. Ribberink dat hem dat onmogelijk is door gebrek aan voldoende bouwkundige kennis. Wel verklaart hij
[198]
[199J
Daar het inmiddels tijd voor de middagpauze geworden is, schorst de voorzitter de vergadering om 13.00 uur. Om 14.00 uur heropent hij de vergadering.
dat de oudere voorstellen alles te veel in de bestaande constructievormen dwingen en te weinig rekening houden met de technische ontwikkelingen. Dat deuren van 120 minuten brandwerendheid toegelaten worden, vindt zijn reden in het kostenaspect, al heeft b.v. het nieuwe Algemeen Rijksarchief toch deuren van 360 minuten brandwerendheid. Drs. Winsemius is het niet met mr. Ribberink eens. In het beleid van de provincie Zuid-Holland staat het culturele belang op de eerste plaats, ongeacht de kosten; het is een zorg van bestuur. Ook ontkent hij dat de inspecteurs overleg geweigerd zouden hebben. Het is z.i. onmogelijk een sterk depot te hebben als daar zwakke plekken in zitten. Het prijsverschil tussen de twee soorten deuren is slechts ƒ 600. Als grootste probleem noemt hij de glazen ramen, die thans een brandwerendheid van hoogstens 5,4 uur hebben. Drs. Van Ommeren zegt dat het verwijt aan de inspecteurs volkomen ten onrechte is. In de zomer van 1974 werden de inspecteurs uitgenodigd deel te nemen aan het beraad over de regels; afgevaardigd werden toen drs. Caminada en hijzelf. Bepleit werd toen een formeel vaststellen van de regels en vooral eenvoudige regels te ontwerpen. Het archief is tenslotte het laatste waar de brandweer op zal gaan spuiten. De inspecteurs zouden toen hun voorstellen uitwerken, hetgeen zij ook gedaan hebben blijkens hun publikatie. Daarna viel er een grote stilte. Drs. Van Albada verklaart dat de brandweer zijn aandacht niet altijd op de laatste plaats aan het archief hoeft te schenken; bepaalde punten kunnen tot vitaal punt verklaard worden, b.v. musea e.d. Wanneer een vitaal punt bedreigd wordt, zal daar extra gespoten worden, indien buitengewone omstandigheden (bombardement of grote ramp) dit niet verhinderen. De Tilburgse bouwpolitie en brandweer hadden bovendien hun bedenkingen over zowel het huidige als het door de inspecteurs opgestelde stuk. Hun standpunt was: als U voor Uw archief een bunker wilt, bouw hem dan ook! Hij benadrukt nogmaals de rol van de bestemmingsplannen en bepleit een onderzoek naar de mogelijkheden om daarin rekening met archiefbewaarplaatsen te houden. Drs. Bordewijk vraagt waarom er geen grote vergadering van allerlei deskundigen bijeengeroepen kan worden. Hij stelt voor een commissie te benoemen die de zaak voorbereidt voor de ledenvergadering. De heer H. W. van Veldhuizen heeft zijn opmerkingen over het huidige stuk en dat van de inspecteurs wegens de zeer grote omvang ervan maar op schrift gesteld, en biedt deze de voorzitter aan. Hij acht discussie moeilijk en vraagt zich af of het inventariseren van de problemen wellicht zinvoller zou kunnen zijn. Ook drs. C. Th. Lohmann benadrukt het formele aspect dat de Archiefwet alleen over de bewaarplaatsen zelf spreekt. Drs. Winsemius steunt het voorstel van de heer Van Veldhuizen en verklaart dat discussie thans niet meer mogelijk is: de ontworpen regels zijn reeds aan alle inspraakorganen toegestuurd. C.R.M. heeft blijkbaar geen overleg gewild. Hij wenst dat C.R.M, zijn stuk terugneemt.
Na heropening resumeert hij dat er twee voorstellen ter tafel liggen: dat van drs. Winsemius om een brief met verzoek om nieuwe inspraak te mogen hebben aan het ministerie van C.R.M, te sturen, en dat van drs. Bordewijk om uit de leden een nieuwe commissie te benoemen. Hieraan voegt het bestuur een derde toe, nl. een teruggrijpen op een voorstel van de heer Yperlaan van enkele jaren geleden, dat toen om onverklaarbare redenen niet tot uitvoering is gekomen, te weten de instelling van een commissie samengesteld uit een vertegenwoordiger van de VAN, een provinciale inspecteur, een vertegenwoordiger van de Rijksarchiefdienst, een deskundige voor bouwtechnische vraagstukken, een vertegenwoordiger van GMIT 1 , een vertegenwoordiger van de afdeling MMA van het ministerie van C.R.M, en eventueel een vertegenwoordiger van de Landelijke Kring. Op de vraag waarom het bestuur eerst thans met het voorstel komt om deze oude commissie alsnog van de grond te krijgen, antwoordt de voorzitter dat de vergadering in het verleden daartoe geen kans gezien heeft. Drs. Bordewijk spreekt zijn bezorgdheid uit dat het ministerie van C.R.M, niet in zal gaan op het bestuursvoorstel. Indien dit niet gebeurt handhaaft hij zijn voorstel. De voorzitter belooft dat het bestuur zeer sterk aan zal dringen. Bovendien kan dit alles op korte termijn gerealiseerd worden. Wanneer echter het ministerie niet op het voorstel ingaat, dan zal ook zijn standpunt overgebracht worden. Drs. Winsemius wenst zijn voorstel te handhaven en is zeer principieel wat zijn brief betreft. Overigens wordt die ook namens G.S. van Zuid-Holland aan C.R.M. verstuurd. Maar er zou een alinea aan toegevoegd kunnen worden, waarin de bereidheid van C.R.M. tot het medewerken in een commissie gevraagd wordt, of een commissie van de VAN, of een commissie als bedoeld in het voorstel Yperlaan. Nadat drs. Van Albada het bestuur gevraagd heeft de redactie van de brief van drs. Winsemius niet ongewijzigd over te nemen, waarop de voorzitter belooft dat het bestuur zélf een brief zal schrijven wordt het bestuursvoorstel in stemming gebracht, en met 76 stemmen vóór aangenomen. Drs. Bordewijk herinnert nog aan het voorstel van de heer Van Veldhuizen om alle opmerkingen vooraf in te dienen, zodat de commissie meteen aan de slag kan, hetgeen door de voorzitter ondersteund wordt. Van de rondvraag wordt geen gebruik gemaakt, waarna de voorzitter om 15.15 uur de vergadering sluit. De presentielijst wordt door 74 personen getekend.
1
Hierna schorst de voorzitter de vergadering voor overleg door het bestuur. [200]
Afdeling Gebouwen, Materieel, Interne en Technische Dienst van de Centrale Afdeling Algemene Zaken van het ministerie van C.R.M. [201
De Stichting Tehuis voor Archiefambtenaren in 1977
In Memoriam Jacob Steur 1905-1978
Drs. H. M. Mensonides, die van 2 september 1953 tot 1 augustus 1977 deel uitmaakte van het College van Regenten van de Morrenstichting stond per laatstgenoemde datum zijn plaats af aan zijn opvolger als gemeentearchivaris van 's-Gravenhage, drs. H. Bordewijk. De zittende Regenten, P. J. Yperlaan en Mr. A. E. M. Ribberink, verwelkomden hun collega in de najaarsvergadering van 30 november 1977. De Morrenstichting gaf in het jaar 1977 aan 148 personen in totaal 326 maal de gelegenheid om in Den Haag, Scheveningen of Wassenaar (De Pauwhof) te overnachten. De grootste drukte kwam dit jaar op 29 en 30 september tijdens de studiedagen van de VAN. De stichting bracht niet slechts 100 personen in het Scheveningse hotel onder, maar maakte de twee-jaarlijkse bijeenkomst mede door een forse financiële bijdrage tot een groot succes. Intussen zijn voor volgende studiedagen (1979) al enkele afspraken tussen regenten en VAN-bestuur gemaakt. De belangstelling voor "De Pauwhof" te Wassenaar is groeiende. Het is in dit culturele centrum goed toeven, vooral voor de schrijvende archivaris, die daar een rustige omgeving vindt om zijn werkstuk af te ronden. Twee collega's schreven er hun verslag van een studiereis. De Stichting blijft volgens de opdracht van Theodorus Morren haar nuttige werk voortzetten. Aanvragen graag tijdig te zenden aan: H. J. van Meerendonk Koningstraat 31 2713 EP Zoetermeer Tel. 079-165270
Juni 1978.
[202]
Op 3 april 1978 overleed te 's-Gravenhage de historicus en oud-archiefambtenaar J. Steur, die in binnen- en buitenland naam heeft gemaakt door zijn ongeëvenaarde kennis van de geschiedenis van de negentiende eeuw, in het bijzonder die van het Huis van Oranje-Nassau. Heel wat historische onderzoekers hebben aan hem waardevolle inlichtingen, gegevens en tips te danken en zullen hem node missen. Zijn vele publicaties in binnen- en buitenlandse tijdschriften en dagbladen getuigen van zijn grote werkkracht. Ofschoon zijn gezondheid het laatste jaar wel wat te wensen overliet, kon men hem nog geregeld in het Koninklijk Huisarchief en het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage aantreffen, waar hij vol enthousiasme speurde naar nieuwe geschiedbronnen. Degenen, die hem goed kenden, zagen zijn krachten wel verminderen, maar voor velen was zijn heengaan onverwacht. Jacob Steur werd 22 juli 1905 te Ellemeet op het eiland Schouwen-Duiveland geboren. In 1923 legde hij met goed gevolg het eindexamen aan de Rijks Hogere Bur203]
gerschool te Zierikzee af. Daarna studeerde hij aan de Rijksuniversiteit te Utrecht geschiedenis en staatsrecht en behaalde in 1926 en 1927 achtereenvolgens de middelbare akten geschiedenis en staatsinrichting. Nadat hij een tijdelijke 'betrekking als leraar aan de Rijks Hogere Burgerschool te Zalrbommel had bekleed, werd hij volontair bij 'het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage, en deed vervolgens examen voor wetenschappelijk archiefambtenaar. Van 1934 tot 1939 was hij wetenschappelijk assistent 'bij het Koninklijk Huisarchief. In het begin van 1940 werd hij archivaris-bibliothecaris 'bij het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, weldra Departement van Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming genaamd. In 1946 volgde zijn 'benoeming tot archivaris bij het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie. In 1951 trad hij als hoofdarchivist in dienst bij het Rijksarchief te Utrecht, en van 1956 tot 1970, het jaar van zijn pensionnering, was hij hoofdarchivist A aan het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage, in welke periode hij nog enige tijd is opgetreden als waarnemend archivaris van de Tweede Afdeling. Voor definitief rijksarchivaris kon hij echter niet in aanmerking komen, omdat krachtens de Archiefwet daarvoor een academische graad en een diploma hoger archiefambtenaar vereist was. Het heeft hem ongetwijfeld moeite gekost daarin te berusten. Reeds in 1932 had hij de vraag gesteld "of het wenschelijk is, dat bij het Archiefwezen een eind gemaakt wordt aan de achterstelling van de leeraren Middelbaar Onderwijs, speciaal in de geschiedenis, die thans t.a.v. 'benoembaarheid, bevorderingskansen en betaling, in 's Rijks dienst op één lijn gesteld worden met hen, die al dan niet middelbaar onderwijs genoten, terwijl de studie van doctorandi in hetzelfde vak wèl erkenning vindt voor het bekleeden van archiefbetrekkingen" (Ned. Archievenblad, jg. 40, 1932-1933, p. 36). Het is hier niet de plaats in te gaan op de discussie, die zich naar aanleiding van deze vraag ontspon. Bijna tweehonderd en vijftig grotere en kleinere publicaties in gedenkboeken, wetenschappelijke tijdschriften, jaarboeken, maandbladen en dagbladen zijn van zijn hand. Hieronder bevindt zich een groot aantal boekbesprekingen, enkele In memoriams, artikelen betreffende staatsinstellingen, het archiefwezen en verscheidene archiefinventarissen. Maar verreweg de meeste studies heeft hij gewijd aan de geschiedenis van de vorstenhuizen Nassau en Oranje-Nassau en van hetgeen daarmee samenhangt, zoals het Verenigd Koninkrijk en het Groothertogdom Luxemburg. Ter gelegenheid van de herdenking van Groen van Prinsterer in 1976 naar aanleiding van diens overlijden honderd jaar eerder op 19 mei 1876 publiceerde Steur in het maandblad Tot vrijheid geroepen Groens testament. Doch ook de vragen van de dag hadden zijn belangstelling, en hij schroomde niet voor zijn mening uit te komen, ook al strookte die niet altijd met de publieke opinie. Vele artikelen in het Vaderland getuigen daarvan, zoals: De vruchten van ons hooger onderwijs, 1931, Alleen promotie zonder salarisverhooging is geoorloofd, 1933, Dienstbetoon door de P.T.T., 1972, Modder op Oranje, 1973, Herstel Het Loo kost ruim vijftig millioen, waarvan de oorspronkelijke titel luidde: Paleis en park het Loo acuut bedreigd, 1976, Traditieloos, 1977. Hij publiceerde in het Nederlands Archievenblad, Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, Tijdschrift voor Geschiedenis, Neer[204;
landia, Jaarverslagen van de Vereniging "Oranje-Nassau Museum", Nassauische Annalen, Diezer Heimatblätter, de Brusselse Standaard, het Vaderland en vele andere bladen. In een bijlage bij dit artikel wordt een volledige bibliografie gegeven. Zijn liefde voor de Nederlandse cultuur manifesteerde zich ook in zijn lidmaatschap van de Haagse afdeling van het Algemeen Nederlands Verbond, waarvan hij jarenlang tevens bestuurslid was. In de archieven van de negentiende eeuw was hij thuis als geen ander. Zodoende ontdekte hij veel onnauwkeurigheden, leemten en fouten in Colenbranders Gedenkstukken, die hem een doorn in het oog waren. Het was voor hem dan ook een grote voldoening, dat hem 15 maart 1962 vanwege de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen op voorstel van de Rijkscommissie voor Vaderlandse Geschiedenis de uitgave van de Documenten betreffende de regering van koning Willem I 18131840 werd opgedragen. Een jaar tevoren had hij de Rijkscommissie aanbevolen een dergelijke uitgave in overweging te nemen als aanvulling op Colenbrander. Hij vestigde de aandacht op verscheidene belangrijke en grote archieven, waartoe Colenbrander indertijd nog geen toegang had, zoals het archief van de Algemene Secretarie van Staat, het geheime archief van het ministerie van Koloniën, het Fürstlich Wiedische Archiv te Neuwied en verschillende particuliere verzamelingen. Ook stukken van economisch-historische en koloniaal-historische aard zouden voor publicatie in aanmerking moeten komen. Met hart en ziel heeft Steur aan deze opdracht gewerkt. Hij heeft er zeer veel materiaal voor verzameld en heel wat stukken gekopieerd. Dit alles bevindt zich thans met een door hem van vele aantekeningen en verbeteringen voorzien exemplaar van Colenbranders Gedenkstukken op het Bureau der Rijkscommissie voor Vaderlandse Geschiedenis te 's-Gravenhage. Ook anderen hebben in ruime mate van zijn kennis geprofiteerd. Hij stond klaar voor ieder die een beroep op hem deed, zowel voor goede vrienden en kennissen, als voor onderzoekers, van wie hij slechts in de verte gehoord had. Als hij in de archieven snuffelde, maakte hij niet alleen aantekeningen voor zijn eigen onderzoek, maar ook, en dat geheel belangeloos, van alles, waarvan hij meende, dat 'het voor de een of ander van belang kon zijn. Ofschoon zijn uitgesproken standpunten en zijn gewoonte zijn mening niet onder stoelen of banken te steken, wel eens wrijvingen veroorzaakten, heeft hij zich, ook in België, Luxemburg en vooral in de Nassause landen, vele vrienden gemaakt. Van zijn gesprekken was altijd wat te leren en bovendien was hij een gezellig causeur. Zijn verdiensten zijn niet onopgemerkt gebleven, getuige de onderscheidene eerbewijzen, die hem ten deel vielen: Erekruis in de Huisorde van Oranje, Ridder met Kroon in de Orde van Adolf van Nassau, Officier in de Orde van de Eikenkroon. Officier in de Orde van Leopold II, en Ridder in de Orde van Oranje-Nassau. Velen zullen met dankbaarheid en ook met weemoed zijn trouwe vriendschap en nooit aflatende hulpvaardigheid in hun herinnering bewaren. J. L. van Essen
[205]
Bibliografie
van J. Steur
Voor het gemak van degenen, die deze bibliografie in verband met een bepaald onderwerp willen raadplegen, is zij verdeeld in vijf rubrieken: 1. Archiefwezen; 2. Nassau en Oranje-Nassau; 3. Luxemburg; 4. Nederland; 5. Varia. Sommige artikelen zouden onder meer dan één rubriek geplaatst kunnen worden, maar er moest nu eenmaal een keuze gemaakt worden. In iedere rubriek zijn de artikelen chronologisch gerangschikt. 1.
Archiefwezen 1931 Archief van den commandant van het 4e Groot Militair Commando en de Citadel van Antwerpen, tevens opperbevelhebber van Zr. Ms. zeemacht op de Schelde voor Antwerpen. — Invenarissen van Rijks- en andere archieven van Rijkswege uitgegeven, voorzoover zij niet afzonderlijk zijn afgedrukt, III, 1930, 's-Gravenhage, 1931 p 190-223 Bijdrage VII. ' ' Archief van den opperbevelhebber van het leger. 1830-1839. — Inventarissen van Rijksen andere archieven, III, 1930, 's-Gravenhage, 1931, p. 224-252, Bijdrage VIII. Geheim archief van Baron Chassé als opperbevelhebber der Citadel van Antwerpen, der krijgsgevangen bezetting te St.-Omaars en als generaal der infanterie te Bergen op Zoom, met betrekking tot zijn gewezen opperbevelhebberschap der Citadel. — Inven arissen van Rijks- en andere archieven, III, 1930, 's-Gravenhage, 1931, p. 253-254, Bijdrage IX. Geheim archief van den opperbevelhebber van Breda. 1831-1833. — Inventarissen van Rijks- en andere archieven, III, 1930, 's-Gravenhage, 1931, p. 255, Bijdrage X. Beschrijving der papieren, afkomstig van Kolonel De la Sarraz, met een geheime zending belast te Aken. 1830-1834. — Inventarissen van Rijks- en andere archieven III 1930 's-Gravenhage, 1931, p. 256-257, Bijdrage XI. Beschrijving eener verzameling papieren, afkomstig van H. G. Seelig, commandant der andiene in de Citadel van Antwerpen en in Fransche krijgsgevangenschap. 1830-1833. — Inventarissen van Rijks- en andere archieven, III, 1930, 's-Gravenhage, 1931, p 258-263 Bijdrage XII. 1932 De Archiefwet en de uitvoering daarvan. Wetenschappelijke archiefambtenaren der eerste en tweede klas. — Nederlandsch Archievenblad. Orgaan van de Vereeniging van Archivarissen in Nederland, jg. 40, 1932/1933, Groningen, 1933, p. 33-39. De Archiefwet en de uitvoering daarvan. '•Geïnventariseerde" archiefambtenaren — Nederlandsch Archievenblad, jg. 40, 1932/1933, Groningen, 1933, p. 194-204. 1933 Beschrijving eener verzameling papieren, afkomstig van Mr. Cornells Hiddingh — Inventarissen van Rijks-en andere archieven, IV, 1931,'s-Gravenhage 1933 p 135-139 Bijdrage IV. ' ' Archief van het hoofdbestuur van den Nederlandschen Protestantenbond 1870-1925 — Inventarissen van Rijks- en andere archieven, IV, 1931, 's-Gravenhage 1933 p 140-158 Bijdrage V. ' ' 1935 Archivist en in dienst van het Vereenigd Koninkrijk. I. Dassevael, Il De L'Ortye — Nederlandsch Archievenblad, jg. 42, 1934/1935, Groningen, 1935, p. 36-47, 114-117. 1936 Het "Calendarium
romano-germanicum
medii aevi" van Von Erath. — Nederlandsch [206]
—M—•BHHJgWW—HUHWHW»M^————M
Archievenblad, jg. 43, 1935/1936, Groningen, 1936, p. 89-95. Archivisten in dienst van het Vereenigd Koninkrijk. III. Gachard. — Nederlandsch Archievenblad, jg. 43, 1935/1936, Groningen, 1936, p. 139-160, jg. 44, 1936-1937, Groningen, 1937, p. 132-152. 1937 Cornells de Fouw en de naar Frankrijk vervoerde archivalia. — Nederlandsch Archievenblad, jg. 44, 1936/1937, Groningen, 1937, p. 152-157. 1949 Lucienne van Meerbeek. Inventaire des archives de la liquidation de l'ancienne dette constituée et de l'arriéré des Pays-Bas, Bruxelles, 1948. — Nederlands Archievenblad, jg. 54, 1949/1950, Groningen, 1950, p. 44-46, boekbespreking. /. Delatte, Inventaire des archives des monts-de-piété, Bruxelles, 1948. — Nederlands Archievenblad, jg. 54, 1949/1950, Groningen, 1950, p. 92, boekbespreking. 1950 Nationaal-socialistische plannen met het archiefwezen. 55, 1950/1951, Groningen, 1951, p. 76-82.
— Nederlands Archievenblad, jg.
1951 De oorlogsarchieven in Nederland. Groningen, 1952, p. 112-123.
— Nederlands Archievenblad, jg. 55, 1951/1952,
1973 Übersicht über die Bestände des Hissischen Hauptstaatsarchivs Wiesbaden (Wiesbaden, 1970). — Nederlands Archievenblad, jg. 77, 1973, Groningen, 1973, p . 294-297, boekbespreking. J. Menk, Quellen zur Geschichte des Siegerlandes im Niederländischen Königlichen Hausarchiv, Stadt Siegen 1971. — Nederlands Archievenblad, jg. 77, 1973, Groningen, 1973, p. 297-299, boekbespreking. 2. Nassau
en
Oranje-Nassau
1934 Het graf van Prinses Elisabeth van Oranje-Nassau, Hertogin van Bouillon, Prinses van Sedan. — Vereeniging "Oranje Nassau Museum". Jaarverslag over 1933, 's-Gravenhage, 1934, p. 34-40. 1935 Nogmaals de grafkelder van Sedan. — Vereeniging "Oranje Nassau Museum", Jaarverslag over 1934, 's-Gravenhage, 1935, p. 29. Het Stamslot der Nassau's verkocht. — Nieuwe Rotterdamsche Courant, 20 januari 1935, ochtendblad B. Wanneer werd Burg Nassau Pruisisch? — Nieuwe Rotterdamsche Courant, 24 februari 1935. Hare Majesteit Koningin Emma, Groothertogin van Luxemburg. — Historia, Maandschrift voor Geschiedenis, jg. 1, Utrecht, april 1935, p. 71-77. Burg Nassau und ein Ende. — Nieuwe Rotterdamsche Courant, 13 juni 1935, avondblad C, en 17 juni 1935. 1936 De afbraak van het Paleis Honselaarsdijk. — Vereeniging "Oranje Nassau Museum", Jaarverslag over 1935, 's-Gravenhage, 1936, p. 17-26, De Stamburcht Nassau. — Historia, jg. 2, Utrecht, september 1936, p. 213-216. Vorstin Pauline zur Lippe, een bewonderaarster van Napoleon. — Historia, jg. 2, Utrecht, december 1936, p. 312-322.
[207]
1937 Van Eppstein en Staercke, Prins Bernhard. Het vorstelijk Huis zur Lippe-Biesterfeld. — Historia, jg. 2, Utrecht, januari 1937, p. 115-311. De strijd van Vorstin Pauline zur Lippe voor een volksvertegenwoordiging. — Historia, jg. 3, Utrecht, februari 1937, p. 1-8. J. M. van de Venne en A. A. M. Stols, Geslachts-Register van het Vorstenhuis Nassau, Maastricht, 1937. — Historia, jg. 3, Utrecht, maart, april, mei 1937, p. 60-61, 91, 120-121, boekbespreking. Nederlandsche invloed op een Lippisch "Versailles". — Historia, jg. 3, Utrecht, april 1937, p. 63-67. Het ongelukkige huwelijk van Prins Willem met Anna van Saksen. — Historia, jg. 3, Utrecht, mei 1937, p. 121-122, boekbespreking van H a n s Kruge, Wilhelm von Oranien und Anna von Saksen, Wiesbaden, 1934. Dr. Heinz Fischer, Die oranischen Erblande und die Vergröszerung der Niederlande. 1813-1815, Limburg an der Lahn, 1936. — Historia, jg. 3, Utrecht, juni 1937, p. 147-148, boekbespreking. Lippe-Nassau-Nederland. Afstamming en voorouders van het bruidspaar; historische betrekkingen tusschen Lippe, Nassau en Nederland. — Gedenkboek Oranje-Nassau-Mecklenburg-Lippe-Biesterfeld. Uitgegeven ter gelegenheid van het huwelijk van H.K.H, prinses Juliana met Z.D.H, prins Bernhard, o.r.v. W. G. de Bas, met een inleidend woord van Dr. H. Colijn, Amsterdam, 1937, p. 107-159. De betrekkingen van het Huis Lippe tot het Huis Nassau en tot de Nederlanden. — Gedenknummer Oranje-Nassau Lippe-Biesterfeld, uitgave van Actueel Wereldnieuws, (Batavia, 1937). De Paleizen van het Prinselijk Paar. — Gedenknummer Oranje-Nassau Lippe-Biesterfeld, (Batavia, 1937). 1938 Het archief van het Huis van Nassau in Dillenburg. — Nederlandsch Archievenblad, jg 45, 1937/1938, Groningen, 1938, p. 114-122. Nassau, het stamland van ons Koningshuis. — Nederland, 15 januari 1938. K. Heymann, De betrekkingen van het Huis Nassau-Weilburg tot het Huis NassauDillenburg-Oranje. — Historia-Vivat Oranje, Historia, jg. 3, Utrecht, januari 1938, p. 353357, vertaling. Het Paleis Oranienstein in Nassau. — Historie in Woord en Beeld, jg. 1, 1938/1939 Assen 1939, p. 16-17, 35-40, 65-67. Het Paleis Oranienstein. — De Vrouw en haar huis. Geïllustreerd maandschrift o.r.v. Elis. M. Rogge, jg. 33, Amsterdam, 1938/1939, p. 156-160. Anna, Hertogin van Saksen-Meiszen. 1544-1577; Sophia Hedwig, Hertogin van BrunswijkLüneburg. 1592-1642; Albertina Agnes, Prinses van Oranje-Nassau. 1634-1696; Amalia. Prinses van Anhalt-Dessau. 1666-1726; Caroline, Prinses van Oranje-Nassau. 1743-1787; Sophie, Prinses van Oranje-Nassau. 1824-1897. — E. van Beusekom, A. W. J. Mulder,. H. H. P. Rijperman, J. Steur, Moeders uit ons Vorstenhuis, Amsterdam, 1938 p 34-48 99-118, 119-124, 125-129, 156-170, 235-247. Dynastieke betrekkingen van het Huis van Oranje-Nassau. — Officieel Gedenkboek 1938, uitgegeven ter gelegenheid van het veertigjarig Regeeringsjubileum van Hare Majesteit Koningin Wilhelmina der Nederlanden, Amterdam, 1938, p. 62-91.
1948 De Nederlandse afkomst van Wilhelmus van Nassauwe. — Nieuwe Courant, 16 oktober 1948. De Nederlandse afstamming van ons Koninklijk Huis. — Neerlandia. Maandblad van het Algemeen Nederlandsch Verbond, jg. 52, november 1948, p. 121-122. 1949 Nassauisches in der niederländischen Geschichtsliteratur. — Nassauischc Heimatblätter. Mitteilungen des Vereins für Nassauische Altertumskunde und Geschichtsforschung, jg. 39, Wiesbaden, 1949, nr. 1-2. 1952 Over Nassaus, Nassauers en Nederlanders. Geschriften van R.K.A. Heck te Diez a.d. Lahn. — De Navorscher. Nederlands Archief voor genealogie en heraldiek, heemkunde en geschiedenis, jg. 93, Assen, 1951/1952, p. 97-109.
Archiefordening van het Huis Nassau in 1953/1954, Groningen, 1954, p. 99-104.
1954 Dillenburg.
Nederlands Archievenblad, jg. 58,
1956 De Prima Divisio van 1255 in het Huis Nassau. — Vereniging "Oranje Nassau Museum", Jaarverslag over 1955, 's-Gravenhage, 1956, p. 11-14. Rembrandt, Rubens en Siegen. — Het Vaderland, 3 augustus 1956. Verwaarlozing van de stamburcht Nassau van ons Koninklijk Huis. — Het Vaderland, 17 november 1956. Nassau in de wereldgeschiedenis. — Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie, X, 's-Gravenhage, 1956, p. 158-186. C. Boer, Hof predikers van Prins Willem van Oranje, Jean Taffin en Pierre Loyseleur de Villiers, 's-Gravenhage, 1952. — Nassauische Annalen, 67. Band, Wiesbaden, 1956, p. 329-330, boekbespreking.
1940 Robert Heck, Koningin Wilhelmina der Nederlanden op het Slot Schaumburg aan de Lahn, in den zomer van 1902. — Nederland, 1 februari 1940, vertaling, met annotatie. Oranje-Nassau en Vianden. — Historie in Woord en Beeld, jg. 2, 1939/1940 Assen 1940 p. 130-135.
1957 Nassau-Katzenelnbogen sinds 30 juni 1557. — D e Nederlandsche Leeuw. Maandblad van het Koninklijk Nederlandsch Genootschap voor Geslacht- en Wapenkunde, jg. 74, 1957, kol. 374-379. 1958 Het Lahndal en Oranje-Nassau. — Het Vaderland, 31 januari 1958. Willem de Vijfde, Prins van Oranje, Vorst van Nassau. — Het Vaderland, 26 april 1958. Huis van Oranje-Nassau en de Grote Kerk van Breda. — Het Vaderland, 17 mei 1958. Uit het verleden van de badplaatsen Ems en Nassau. Adolf Bach, In sussen Freuden ging die Zeit. — Het Vaderland, 18 augustus 1958. Die Begräbnisstätten des Hauses Nassau in den Niederlanden und die Beisetzung der sterblichen Hülle von Wilhelm V, Prinz von Oranien, Fürst von Nassau, in Delft. — Diezer Heimatblätter. Mitteilung zur Geschichte und Volkskunde des Nassauer Landes, jg. 5, Diez/Lahn, 1958, p. 54-58, 68-71. 1959 H. F. Röttches, Luthertum und Calvinismus in Nassau-Dillenburg. — Nederlands Archievenblad, jg. 63, 1958/1959, Groningen, 1959, p. 51, boekbespreking. De Vorstin kwam in de nacht. Groothertogin Charlotte, vandaag veertig jaar staatshoofd. — De Volkskrant, 15 januari 1959; oorspronkelijke titel: Het veertigjarig regeringsjubileum van Groothertogin Charlotte van Luxemburg 1919-10 januari-1959. Gedenkschrift van een Graaf van Lippe. — Het Vaderland, 11 juli 1959. Die "Stichting: Je maintiendrai Nassau" und Schlosz Oranienstein. — Diezer Heimatblätter, jg. 6, Diez/Lahn, p. 49-51.
[208]
[209]
Willem de Rijke, Graaf van Nassau. — Nieuwe Rotterdamse Courant, 3 oktober 1959. Vierhonderd jaar geleden overleed: Willem de Rijke, graaf van Nassau en Katzenelnbogen. — Het Vaderland, 5 oktober 1959. Slot Oranienstein wordt voor een deel museum. — Het Vaderland, 5 december 1959. De bakermat van Oranje-Nassau. — Neerlandia, Orgaan van het Algemeen Nederlands Verbond, jg. 63, november-december, 1959, p. 99. 1. A. Bornewasser, Kirche und Staat in Fulda unter Wilhelm Friedrich von Oranien 1802-1806. — Bijdragen voor de geschiedenis der Nederlanden, XIII, 's-Gravenhage/Antwerpen, 1959, p. 234-236, boekbespreking. 1960 Onjuiste benaming der Orde van Adolf van Nassau. — Het Vaderland, 7 mei 1960. Brussel en het Oranjehuis. I. 't Hoge Huys op de Koudenberg was eigendom van de Nassaus. II. Kapel van Hôtel de Nassau werd deel van Koninklijke bibliotheek. — Haagse Courant, 28, 31 mei 1960. Dillenburg twee eeuwen geleden verwoest. — Het Vaderland, 5 augustus 1960. Besprechung neuerer niederländischer Literatur zum Thema: Denkmäler des Hauses Oranien-Nassau in Breda, Delft und Leeuwarden. — Nassauische Annalen, 71. Band, Wiesbaden, 1960, p. 271-273. 1961 Dr. phil. Werner Schultz te Siegen Westfalen, Drie graven van Nassau-Siegen als ridders van de Olifantsorde. — Vereniging "Oranje Nassau Museum". Jaarverslag over 1961, p. 38-51, vertaling. De bouwval van de waterburcht Hainchen bij Siegen. — Vereniging "Oranje Nassau Museum". Jaarverslag over 1961, p. 52-55. 1962 Van Oranjepaleis tot museum. Nassau-Museum Oranienstein. — Het Vaderland, 19 mei 1962. Het Nassau-Museum Oranienstein. Opening op 23 mei '62 te Diez a.d. Lahn. — Neerlandia, jg. 66, juli-augustus 1962, p. 124. Invloed Koningin Wilhelmina op regeringshandelingen. Nieuwe stamhuis draagt de naam Oranje-Nassau-Mecklenburg. — Het Vaderland, 29 november 1962. Van Bree en zijn schilderij van de doop van Koning Willem III. — Vereniging "Oranje Nassau Museum". Jaarverslag over 1962, p. 29-34. 1963 Kabaal om Willem I. Het tweede huwelijk met gravin d'Oultremont. — Het Vaderland, 11 mei 1963. Wilhelmina Königin der Niederlande. Die Letzte aus dem Hause Nassau-Oranien-Diez. 1880-1962. — Diezer Heimatblätter, jg. 10, Diez/Lahn, 1963, p. 16-22, 25-29. Onvolledige Unie van Oranjesteden. Feestelijke gebeurtenis in Breda. — Het Vaderland, 2 september 1963. Die Beisetzungsfeierlichkeiten für Königin Wilhelmina. — Diezer Heimatblätter, jg. 10, Diez/Lahn, 1963, p. 52-54. De restauratie van Oranje-Nassau in november 1813. — De Gemeentestem, Weekblad aan de belangen van de gemeenten in Nederland gewijd, jg. 113, 's-Gravenhage, 1963, p. 249-250. Archief van Koning Willem I te Neuwied. — Bijdragen voor de geschiedenis der Nederlanden, 's-Gravenhage/Antwerpen, XVII, 1963, p. 221-222. L. Roppe, Een omstreden huwelijk. — Nassauische Annalen, 64. Band, Wiesbaden, 1963, p. 275-276, boekbespreking. 1964 De grafkelders der Friese Nassaus in de Jacobijnerkerk te Leeuwarden. — Vereniging "Oranje Nassau Museum". Jaarverslag over 1963 en 1964, p. 17-18.
1971 Een afstammeling van Ludwig von Vincke kan niet anders dan zeer begaafd zijn. — Het Vaderland, 29 juni 1971; oorspronkelijke titel: Eminente voorouders van Prins Bernhard. Koning Willem III wilde Prinses Wilhelmina als Groothertogin van Luxemburg. — Het Vaderland, 6 juli 1971. Königin Juliana kommt ins Schlosz ihrer Ahnen. — Nassauische Landeszeitung, Limburg, 22 oktober 1971. Koninklijk bezoek aan het land van herkomst Nassau. — Het Vaderland, 23 oktober 1971. Dillenburg, Herborn und die Niederlande. Zum Besuch der niederländischen Königin in Dillenburg. — Dillzeitung, 25 oktober 1971. Dillenburg, Herborn und die Niederlande. Zum Besuch der niederländischen Königin im Dillkreis. — Wetzlarer Neue Zeitung. Wetzlarer Anzeiger, 27 oktober 1971. Dillenburg, Herborn und die Niederlande. Zum Besuch der niederländischen Königin im Dillkreis. — Dill-Post, Nassauischer neue Zeitung. Unabhängige Tageeszeitung für den Dillkreis, 27 oktober 1971. Dillenburg en Oranienstein. — Nieuwe Rotterdamse Courant-Handelsblad, 28 oktober 1971. 1972 Prins Frederik der Nederlanden honderdvijfenzeventig jaar geleden geboren. — Het Vaderland, 29 januari 1972. De banden tussen Oranje en Windsor. — Het Vaderland, 8 april 1972; oorspronkelijke titel: Oranje-Nassau en Windsor. Nederlander weet weinig van de genealogie van zijn Koninklijk Huis. — Het Vaderland, 6 mei 1972, boekbespreking van A. W. E. Dek, Genealogie van het Vorstenhuis Nassau, Zaltbommel, 1970. Orange geen bakermat Oranjes. Het in 1713 verloren prinsdom van grote historische waarde. — Het Vaderland, 16 juni 1972.
[210]
[211]
Oranje-Nassau en Bourbon-P arma. — Het Vaderland, 10 februari 1964. Het Huis van Oranje en de Nederlands Hervormde Kerk. — De Kern. Elseviers maandblad, jg. 34, Amsterdam, 1964, p. 6-8. Neue Bücher von und über Königin Wilhelmina, die letzte Oranien-Nassauerin (18801962). — Nassauische Annalen, 75. Band, Wiesbaden, 1964, p. 337-338. 1965 Ook Curchill was nazaat van Prins Willem I. Contacten met ons land en ons vorstenhuis. —- Het Vaderland, 25 januari 1965. Die Schändung der Grabstätten der friesischen Statthalter aus dem Hause Nassau in der Jacobinerkirche zu Leeuwarden im Revolutionsjahr 1795. — Diezer Heimaiblätter, jg. 13, Diez/Lahn, 1966, p. 13-18, uittreksel uit Vereniging "Oranje Nassau Museum". Jaarverslag over 1963 en 1964, p. 17-18. 1968 Prins Hendrik van Oranje Nassau. — Het Vaderland, 28 oktober 1968. 1969 Adolf Friedrich vergeten broer van prins Hendrik. — Het Vaderland, 19 augustus 1969. Constantijn Christof Frederik Aschwin. — Het Vaderland, 14 oktober 1969. 1970 Carlos Xavier Bernardo van Bourbon-Parma, nazaat van Willem van Oranje en Philips II. — Het Vaderland, 28 januari 1970. Kasteel Fischbach en de Oranjes. — Het Vaderland, 13 april 1970.
Koning Willem I 24 augustus 1772-1972. Liberaal monarch die zeer veel tot stand bracht. — Het Vaderland, 12 augustus 1972. Plechtigheden om Oranje weerspiegeld in etsen. — Het Vaderland, 2 september 1972. Schlosz Weilburg van de Nassaus verloren. Doornroosje-slot ging in vlammen op. — Het Vaderland, 25 oktober 1972. Slot Weilburg. — Het Vaderland, 10 november 1972. Adolf Friedrich van Mecklenburg. — Nieuwe Rotterdamse Courant-Handelsblad, 11 december 1972. De koninklijke Grafkelder. — Het Vaderland, 13 december 1972. Koningin Juliana's grootmoeder en moeder hadden grote invloed. "Vorstin weegschaal der politieke partijen". — Het Vaderland, 4 september 1973. Silbernes Thronjubiläum der niederländischen Königin Juliana. — Dill-Zeitung, 5 september 1973. W. F. Leemans. E. Leemans-Prins, Guillaume de Nassau et la principauté d'Orange 1544-1559. L'acquisition de possession réelle par le Prince, Haarlem, 1969. — Nederlands Archievenblad, jg. 77, Groningen, 1973, p. 201-205, boekbespreking. Modder op Oranje. — Het Vaderland, 12 december 1973. 1974 Van Prinsen. Koningen en Koninginnen. Het Loo moet in ere hersteld. — Het Vaderland, 27 april 1974. Oranje en Dordtmund een nauwe band. — Het Vaderland, 6 juni 1974. Oranje Nassau Museum mogelijk naar bedreigd Paleis Het Loo. — Het Vaderland, 21 oktober 1974. 1975 naar Rijksmuseum Paleis 't Loo. — Het Vaderland, 22 oktober
Oranje Nassau Museum 1975. W. F. Leemans, Orangeois aux Pays-Bas. — Nassauische Annalen, 86. Band, Wiesbaden, 1975, p. 412, boekbespreking. P. Scherft, Het sterfhuis van Willem van Oranje. —• Nassauische Annalen, 86. Band, Wiesbaden, 1975, p. 421-423, boekbespreking. Beschwerden gegen die Abtretung Nassau-Oraniens im Jahre 1815. — Heimatjahrbuch für den Dillkreis, jg. 18, 1975. 1976 Herstel Het Loo kost ruim vijftig miljoen. — Het Vaderland, 3 mei 1976; oorspronkelijke titel: Paleis en park Het Loo accuut bedreigd. Bijlage XII, bij Jonkheer H. W. M. van der Wijck, Het Loo. De geschiedenis van een Koninklijk domein. — Bulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond, jg. 75, 1976, p. 183-248, m.n. p. 247. 1978 Oranje-Nassau-Museum baden, 1978, p. 266.
M. J. Leendertse samengesteld ter gelegenheid van den vijfenvijftigsten jaardag van Hare Majesteit Koningin Wilhelmina, Amsterdam, 1935, p. 215-223. 1939 Benoeming en ontslag van Hassenpflug als hoofd van het burgerlijk bestuur in het Groothertogdom Luxemburg. — Nederlandsche Historiebladen, Antwerpen, II, 1939, p. 66-87. 1949 Albert Calmes, Le Grand-duché de Luxembourg dans la révolution belge (1830-1839), Bruxelles 1939. Le restauration de Guillaume 1er, Roi des Pays-Bas (l'ère Hassenpflug), 1839-1840. Bruxelles-Luxembourg 1947. — Bijdragen voor de geschiedenis der Nederlanden, III, 's-Gravenhage/Antwerpen, 1949, p. 151-153, boekbespreking. 1950 Paul Weber. Geschichte Luxemburgs im zweiten Weltkrieg; 2e druk, Luxemburg 1948. — Bijdragen voor de geschiedenis der Nederlanden, VI, 's-Gravenhage/Antwerpen, 1950, p. 319-320, boekbespreking. 1952 P. Mïdlendorff, Luxemburg unter Wilhelm II, und Wilhelm III., 1840-1889, Luxemburg 1944. — Bijdragen voor de geschiedenis der Nederlanden, VI, 's-Gravenhage/Antwerpen, 1952, p. 164-166, boekbespreking. 1953 Het wapen van het Groothertogdom Luxemburg. — De Navorscher. Nederlands Archief voor genealogie en heraldiek, heemkunde en geschiedenis, jg. 94, Assen, 1953/1954, p. 1Het Groothertogelijk Huis van Luxemburg. — Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie, VII, 's-Gravenhage, 1953, p. 167-186. Pierre Majérus, Le Luxembourg indépendant. Essai d'histoire politique contemporaine et de droit international public. Luxembourg 1946. — Bijdragen voor de geschiedenis der Nederlanden, VII, 's-Gravenhage/Antwerpen, 1953, p. 333-335, boekbespreking. AufPaul Weber, Geschichte des Luxemburger Landes, 3 vermehrte und durchgesehene lage, Luxemburg 1948. — Tijdschrift voor Geschiedenis, jg. 66, Groningen/Djakarta, 1953, p. 401-402, boekbespreking. 1954 De taalpolitiek van Koning Willem I in de Zuidelijke Nederlanden en in Luxemburg. Neerlandia, jg. 58, september-oktober, november-december 1954, p. 51-53, 64-65. 1955 Biographie Nationale du Pays de Luxembourg depuis ses origines jusqu'à nos jours. Collection présentée par Jules Mersch. Luxembourg, 1947-1952. — Bijdragen voor de geschiedenis der Nederlanden, IX, 's-Gravenhage/Ontwerpen, 1955, p. 152-156, boekbespreking.
im Schlosz Het Loo. — Nassauische Annalen, 89. Band, WiesHet Huis Nassau in Luxemburg. 3.
Luxemburg 1934 Betwiste archieven in het Groothertogdom Luxemburg. jg. 41, 1933/1934, Groningen, 1934, p. 128-140. Oranje en Luxemburg.
Luxemburg
onder Oranje-Nassau.
1956 — Het Vaderland, 2 juni 1956. 1958 — Het Vaderland, 13 december 1958.
— Nederlandsch Archievenblad,
1935 — De Hechte Band tusschen Vorstenhuis en Vaderland, o.r.v. [212]
—
1959 Jean Schoos, Die Nassauische Thronfolge in Luxemburg. — Bijdragen voor de geschiedenis der Nederlanden, XIII, 's-Gravenhage/Antwerpen, 1959, p. 236-237, boekbespreking. [213]
1960 De troon van Marie Adelheid, groothertogin van Luxemburg. — Het Vaderland, 13 augustus 1960. . . _, August Collart, Sturm um Luxemburgs Thron, 1907-1920. — Nassauische Annalen, 71. Band, 1960, Wiesbaden, p. 276-277, boekbespreking. 1964 Einde van het Huis Nassau bij de troonsafstand van Groothertogin Charlotte in Luxemburg — Het Vaderland, 7 november 1964. Troonsafstand in Luxemburg. — Nieuwe Rotterdamse Courant, 10 november 1964. De monarchie in Luxemburg. — Nieuwe Rotterdamse Courant, 17 november 1964. 1967 "Mir welle bleiwe wat mir sinn". Nauwe banden tussen Luxemburg en Nederland. — Het Vaderland, 11 september 1967. 1974 Luxemburg onder Oranje-Nassau. — Het Binnenhof, 21 november 1974. 4. Nederland 1931 Iets over den lautsten Nederlandschen de la Sarraz. — Maandblad van het Genealogischheraldisch Genootschap "De Nederlandsche Leeuw", jg. 49, 1931, kol. 347-349.
1957 Nederland en Mannheim. — Neerlandia, jg. 61, mei-juni 1957, p. 35. 1958 Ook in Zierikzee leefden voorzaten van het Engelse Huis Windsor. Afstamming van leden uit vroegere Zierikzeese burgemeester. — Zierikzeesche Nieuwsbode, 25 maart 1958; oorspronkelijke titel: Afstamming van leden van het Engelse Koninklijk Huis uit Jan Anthonisse de Jonge, burgemeester van Zierikzee. 1959 Vijftig jaren Johanniter Orde in Nederland. — Het Vaderland, 18 juni 1959. 1961 Prof. Geyl en zijn Geschiedenis van de Nederlandse stam. — Neerlandia, jg. 65, juni 1961, p. 65-67. 1962 400 Jahre Staatsgeschichte der Niederlande. Eng verbunden mit dem Haus OranienNassau. — Das Parlement. Die Woche im Bundeshaus, Bonn, 15 augustus 1962.
1933 Chassé als krijgsgevangene in Frankrijk. — Allen weerbaar. Officieel orgaan van de Vereeniging "Volksweerbaarheid", 20 oktober, 3 november 1933. De Citadel-Medaille van 31 mei 1833. — Ons Leger. Officieel orgaan van de Koninklijke Nederlandsche Vereeniging "Ons Leger", jg. 19, 1933, p. 101-104.
1963 Onder Koning Willem I de eerste banden Nederland-Mexico. Betrekkingen sinds 1828. — Nieuwe Rotterdamse Courant, 1 april 1963. Rondom november 1813. — Het Vaderland, 30 november 1963. 1813 herdacht in 1863. — Nieuwe Rotterdamse Courant, 30 november 1963. De bevrijding van de Noordelijke Nederlanden in november 1813. — Neerlandia, jg. 67, november 1963, p. 170-173. November 1813, een handschrift van mr. Hendrik baron Collot d'Escury, heer van Heinenoord. — Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Genootschap, deel 77, Groningen, 1963, p. 203-238.
1934 Verstolk van Soelen en de Regeeringspersdienst. Hoe een eeuw geleden de minister van Buitenlandse Zaken dacht. — Het Vaderland, 28 januari 1934, ochtendblad C. De Postduivendienst van de Citadel van Antwerpen. — Ons Leger, jg. 20, 1934, p. 27-28. _ Nederlands houding tegenover "De Internationale" in 1872. — Vragen van den Dag, jg. 49, 1934, Leiden [1934], p. 393-409. Het voorspel van de verdediging der Citadel van Antwerpen. — De Gids, jg. 98, 1934, IV, Amsterdam, [1934], p. 282-292.
1964 Onze eerste Grondwet onder de monarchie van Oranje. — Nieuwe Rotterdamse Courant, 26 maart 1964. Honderdvijftig jaar Grondwet onder Oranje. — Haagse Courant, 27 maart 1964. De staatkundige betekenis van Antwerpen in 1830 voor Koning Willem 1. — Bouwstoffen voor de geschiedenis van Antwerpen in de XlXe eeuw, Antwerpen, 1964, p. 82-93. Documenten betreffende het ontstaan der Grondwet van 1814. — Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Genootschap, deel 78, Groningen, 1964, p. 229-270.
1938 Nicolaas Arnoldi en Johannes von Arnold. — Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde, 7e reeks, IX, 's-Gravenhage, 1938, p. 220-243. De centrale Staatsinstellingen in België onder den Souveränen Vorst. — Themis. Verzameling van bijdragen tot de kennis van het publiek en privaat recht, deel 99, 's-Gravenhage, 1938, p. 173-186. 1939 Magaret Yeo, Don Juan van Oostenrijk. — De Standaard (Brussel), 10 juni 1939, boekbespreking. 1941 Het vaandel van de tiende afdeeling infanterie in het Hôtel des Invalides te Parijs. — Ons Leger, jg. 27, 1941, p. 297-298.
[214]
1965 1815-16 maart-1965. Koninkrijk der Nederlanden honderdvijftig jaar. — Het Vaderland, 16 maart 1965. De Standaard 1815-16 maart-1965. Zo werd het Koninkrijk der Nederlanden geboren. (Brussel), 17 maart 1965. Koninklijksherdenking. — Nieuwe Rotterdamse Courant, 24 maart 1965. Honderdvijftig jaar Militaire Willemsorde. — Het Vaderland, 27 april 1965. Rapporten aan Koning Willem van Oranje (1). 's Avonds na Waterloo kende Brussel nog niet de omvang van de overwinning. — De Standaard (Brussel), 17 juni 1965. Rapporten aan Koning Willem van Oranje (II). Uit veldslag bleek de loyauteit van Belgen tegenover Nederlandse vorst. — De Standaard (Brussel), 18 juni 1965. Quatre Bras en Waterloo. — Het Vaderland, 19 juni 1965.
[215]
HMMMMR
1969 Staatssecretarie en Kabinet des Konings onder Willem I. — Bijdragen en Mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, deel 84, Utrecht, 1969, p. 88-138. 1972 De geschiedenis van het rampjaar 1672. — Voorburgse Courant, 4, 10 mei 1972. 1976 Rubens niet in Antwerpen, maar in Siegen geboren. — Het Vaderland, 6 maart 1976. Boeken over Thorbecke en Groen van Prinsterer. — Het Vaderland, 12 mei 1976. De geldelijke nalatenschap van Groen van Prinsterer. — Tot Vrijheid Geroepen, Reformatorisch, politiek, cultureel maandblad, jg. 22, 1976, p. 78-87. C. A. Tamse, Nederland en België in Europa (1859-1871), 's-Gravenhage, 1973. — Nederlands Archievenblad, jg. 80, Groningen, 1976, p. 311-315, boekbespreking. 5. Varia 1924 Kritiek op Watjer en Mr. C. Vervoorn over het hooger onderwijs. — De Plattelander, 10 mei 1924. 1925 Uit niet-authentieke bron geput. — De Vaderlander, 8 mei 1925. 1931 Nationaal en dus pacifist. — Slaat op de Trom. Officieel Maand-orgaan van het Nationaal Jongeren Verbond, 20 november 1931. De vruchten van ons hooger onderwijs. — Het Vaderland, 25 december 1931, ochtendblad A. Calvijn-Servet. — De Navorscher. Een middel tot gedachtenwisscling en letterkundig verkeer tusschen allen die iets weten, iets te vragen hebben of iets kunnen oplossen, jg. 80, Amsterdam, 1931, p. 279-280. 1933 Alleen promotie zonder salarisverhooging is geoorloofd. — Het Vaderland, 24 oktober 1933, avondblad D. 1936 Kritiek? — Het Vaderland, 20 mei 1936, avondblad B. 1937 Onze vlag. — Zierikzeesche Nieuwsbode, 3 sept. 1937. 1950 Jakob Smit. — Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden 1947-1949, Leiden, 1950, p. 154-162. Verbetering op het Levensbericht van Antonius Johannes Lievegoed (Jaarboek 1946-1947, blz. 89-90). — Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1947-1949, Leiden, 1950, p. 204. 1951 Vlaamse Beweging en Vlaams Nationalisme, door Mr. Frans van der Eist. jg. 55, juni 1951, p. 8-9, boekbespreking. [216]
Neerlandia,
1956 Jhr. dr. B. M. de Jonge van Ellemeet een halve eeuw doctor. bode, 27 september 1956.
Zierikzeesche Nieuws-
1957 Een reisje van Oranje Nassau Museum naar Nassau. — Het Vaderland, 11 mei 1957. Nederland handhave de Nassause traditie. — De Rotterdammer. Christelijk-Nationaal Dagblad, 5 oktober 1957. 1958 Freiherr Karl vom Stein 1757-25 oktober-1957. — De Oranje-Heraut. Orgaan van de federatie van Oranje verenigingen in Nederland, mei 1958. In memoriam Robert Heck. Warm Nassaus vriend van Oranje en van Nederland overleden. — Het Vaderland, 11 oktober 1958. 1959 Een nieuw boek over de Vlaamse Beweging. Dr. A. W. Willemsen, Het Vlaams Nationalisme 1914-1940. — Neerlandia, jg. 63, januari-februari 1959, p. 12-13. In memoriam Robert Heck. Erinnerungen eines niederländischen Freundes. — Diezer Heimatblätter, jg. 6, Diez/Lahn, 1959, p. 1-4. De dynastie Saksen-Coburg. Het Nederlands aan het Belgische hof. — Neerlandia, juliaugustus 1959, p. 58-59. Koningin Astrid, schakel tussen twee koningshuizen. — Neerlandia, jg. 63, septemberoktober 1959, p. 77. 1960 Grote brand vernielde in 1695 in Siegen een schat van Noord- en Zuidnederlandse schilderijen. — Neerlandia, jg. 64, februari 1960, p. 22-23. Haagse Afdeling A.N.V. zestig jaar. De veelvuldige activiteiten van het Algemeen Nederlands Verbond. — Het Vaderland, 10 mei 1960. De Grote Kerk te Brouwershaven in de geschiedenis der gothische bouwkunst. — Zierikzeesche Nieuwsbode, 16 augustus 1960. Paul Dibon, Le Fonds Néerlandais de la Bibliothèque Académique de Herborn. — Nassauische Annalen, 71. Band, Wiesbaden, 1960, p. 283-284, boekbespreking. 1962 Dr. Joh. Hartogh, Het verhaal der Maduro's en foto-album van Curaçao 1837-1962, Aruba, 1962. — Neerlandia, jg. 66, maart 1962, p. 52, boekbespreking. Leben und Werk von Daniel Marot (1661-1752). — Diezer Heimatblätter, jg. 9, Diez/ Lahn, 1962, p. 32-37. Itinerarium Patris Joannis Gaspari Wiltheim S. J'., ex codice Bruxellensi 6393 descriptum edidit commentariisque instruxit A. Steffen. — Nassauische Annalen, 73. Band, Wiesbaden, 1962, p. 306-307. 1964 In memoriam Adriana Wilhelmina Johanna Mulder (1897-1964). — Nederlands Archievenblad, jg. 68, Groningen, 1964, p. 105-106. 1965 Dr. L. Roppe, laureaat van de Juliana-Boudewijnprijs. — Neerlandia, jg. 69, februari 1965, p. 31-32. [217]
1967 Stimme aus den Niederlanden. Renovierung der Hohen Schule - europäische Verpflichting. — Herborner Tageblatt, 30 augustus 1967. De Vernachläszigung der Hohen Schule in Herborn. — Dill-Zeitung, 31 augustus 1967.
In Memoriam Franciscus Hubertus Cornelus Weijtens
1968 Kasteel Ginsburg. — Nieuwe Rotterdamse Courant, 8 juni 1968. 1969 Mejuffrouw Rijperman ridder in de Orde van Oranje-Nassau. blad, jg. 73, Groningen, 1969, p. 126.
Nederlands Archieven-
1971 Suid-Afrikaanse Woordenboek, Deel I, uitgegee vir die Nasionale Raad vir Sociale Navorsing (van het) Departement van Hoer Onderwijs, Pretoria, 1968. — De Nederlandsche Leeuw, jg. 88, 1971, kol. 290-292, boekbespreking. 1972 Professor A(dolf) Bach overleden. — Het Vaderland, 24 april 1972. "Het Vaderland" werd meer dan een eeuw geleden al ver over de grens geciteerd. — Het Vaderland, 29 april 1972. "Dienstbetoon" door de P.T.T. — Het Vaderland, 1 juli 1972. Die vollendete Renovierung der Hohen Schule und andere Gedanken über Herborn. — Herborner Tageblatt, 2 oktober 1972. 1973 Oude kerken in Delft gedurende de middeleeuwen. — Het Vaderland, 7 juli 1973, boekbespreking van Oosterbaan, De Oude Kerk te Delft. Belangstelling voor familiegeschiedenis, genealogie en heraldiek. — Het Vaderland, 11 augustus 1973. Oranje-kenner Hermann Heck overleden. — Het Vaderland, 19 november 1973, door de redactie omgewerkt artikel. 1974 Walter Couvreur, Frederik Verachter. Antwerps Stadsblibliothekaris en archivaris (17971870), 1973. — Nederlands Archievenblad, jg. 78, Groningen, 1974, p. 68-69, boekbespreking. Viersprong. — Het Vaderland, 23 oktober 1974. Belachelijk. —- Het Vaderland, 23 oktober 1974. Anti monarchaal. — Het Vaderland, 23 oktober 1974. Geen benoeming. — Het Vaderland, 20 december 1974. Oostende. — Het Vaderland, 30 december 1974. 1975 Icônes Leidenses: Portretverzameling Rijksuniversiteit te Leiden. — Het Vaderland, 12, 19 februari 1975, boekbespreking. Heeft Den Haag nu een burgemeester? — Het Vaderland, 3 oktober 1975. 1976 Sint Niklaas. — Het Vaderland, 1 december 1976. Traditieloos.
1977 Het Vaderland, 3 maart 1977. [218]
De ligging van "De Lijsterbes", waar ons medelid en oud-secretaris (1960-1965) op 31 mei 1978 voorgoed van woning wisselde, vormt een sluitend symbool van diens karakteristieke persoon. Toen deze, bij de afsluiting van zijn secretariaatswerkzaamheden, het bestuur samenriep in zijn altijd gastvrij huis, liet hij weten, dat er van Utrecht uit vóór zijn huis in De Bilt 12 of 14 autobussen per uur stopten. Ik geloof te mogen vaststellen, dat onze collega de meest intens geraadpleegde gids was voor duizenden van bezoekers en de meest vertrouwde raadsman van het personeel in zijn geheel. Het geheim van die aantrekkingskracht lag verankerd in de tweeheid van goedlachse gelijkmoedigheid en zijn "érudition vaste et profonde". In de letterlijke zin — 18 september 1910 — en figuurlijk een zondagskind. Uitstekend verteller als hij was "mit behaglicher Breite", waaraan een staccato-rhytme geen afbreuk deed, eerder het tegendeel opleverde, zullen er zeker enkele verhalen bij zijn toehoorders voorgoed beklijven. Zó, dat van een nachtelijke ontvangst in een Turkse paleistuin. Op een van de vele buitenlandse reizen verdwalen vriend en hij bij een avondwandeling. Afgaande op een verlichte tuin — ten onrechte voor die van het hotel aangezien — staan zij beduusd temidden van een bruiloftsfeest van de dochter van 's lands minister van oorlog. Teruggaan is onmogelijk, omdat het voor de ceremoniemeester naar oude zeden vanzelfsprekend vaststaat, dat Allah hun deze vreemdelingen als gast heeft gezonden. Er is echter nog een punt van vergelijking aan "De Lijsterbes", dat een misschien nog dieper ingrijpend aspect van dit karakter verbeeldt en veel minder naar voren kwam in zijn vriendenkring. Wie de grote tuin met hoogopgaand geboomte achter het huis verkende, ontdekte, dat daar geen uitgang was — een besloten hof in de technische zin van de middeleeuwse "hortus conclusus". Bij alle openheid en beschikbaarheid voor een ieder, bleef er één domein hermetisch afgesloten, namelijk dat van zijn gevoelens, die hem op het diepst beroerden. Geleden pijn, ondervonden teleurstelling, maar ook een onwrikbare geloofsovertuiging waren bij de bovenal joyeuze Brabander achter een driedubbele haag verborgen. Terugziend op het leven en de aktiviteiten van onze collega realiseer ik mij het gevaar voor vertekening van diens beeld voor hen, die iets verder van hem afstaan, wanneer ik meen te mogen vaststellen, dat door toeval of keuze de verfijning, de veredeling, het meer subtiele haast altijd een rol speelden. Wanneer intussen iets aan dit karakter vreemd was, dan zeker alles wat zweemde naar gemaaktheid of —
[219]
erger nog — naar snobisme. Het meest gewone en alledaagse kon feestelijke trekken krijgen. Het moet voor de toenmalige rijksarchivaris in Noord-Brabant, mr. J. P. W. A. Smit, een dag "om met wit aan te krijten" zijn geweest om 1 mei 1946 Weijtens als stagiaire te zien aantreden. Een voltooide gymnasiale opleiding aan het Augustinianum van Eindhoven, een, weliswaar door oorlogsjaren onderbroken, aantal jaren studie in de geschiedenis aan de Nijmeegse Universiteit, behoorden tot de bagage van de nieuweling. Smit, zelf een man van grote denkkracht, die weerbarstige archief- en rechtsbegrippen in strakke sonnetten wist te vatten — een bezigheid die nu met schouderophalen zal worden gehonoreerd — heeft zich tot in hoge ouderdom tot zijn adept uit het archief aangetrokken gevoeld. Wij tasten zeker niet ver mis, als wij beïnvloeding van de schrijver van "De Brabantsche beelden en teekens van recht" aannemen op Weijtens' gedegen kennis van de wereld van wapens en zegels, belevingswereld en ornamentiek van de maatschappelijke bovenbouw gedurende een lang verleden. Steeds die belangstelling voor dit specialisme uitdiepend, dat uitgebreide verkenningen meebracht van adel, patriciaat en bourgeoisie in binnen- en buitenland, het reilen en zeilen van hun bezittingen, kastelen, huizingen en rechtsgevolgen, vond deze pas haar eindpunt enkele weken voor het definitieve heengaan. Na zijn pensionering toch, op 1 oktober 1975, heeft hij het werk van de inventarisatie van alle op het rijksarchief in Utrecht aanwezige wapens voortgezet en zo goed als voltooid. In dit kader kunnen ook geplaatst worden in de latere "Utrechtse" tijd de publicatie van de "Inventaris van het archief van het huis Sparrendaal te Driebergen" (1964); "De zwerftocht van een koperen graf plaat" uit Oud-Utrecht 1965, waarin de genealogie uitkomst biedt om te doen zien waarom de fraaie 16e eeuwse zerk van Joost van Aemstel van Mijnden uit het slot Loenersloot aan de Angstel in Westfalen belandde. Het sluitstuk en meest doorwrochte werkstuk zal intussen blijken te zijn de studie over "De Arundel-Collectie. Commencement de la fin Amersfoort 1655", uit 1971, waarvoor een gekwalificeerd kunsthistoricus rustig als auteur zou mogen tekenen. De bewogen lotgevallen van de verzamelaars, de Howards, en een deel van hun beroemde schilderijencollectie, waarin namen als Dürer, Holbein, Breugel, Van Leyden, Rembrandt, Rubens, Van Dyck, Rafaël en Titiaan figureren, werden, nadat gebleken was dat deze in 1655 in Amersfoort in beslag waren genomen, aan een diepgaand onderzoek onderworpen. Het betreft goeddeels topstukken van de genoemde meesters, die de grote musea ter wereld nu sieren. De achtergrondschildering van deze safari uit de republiek der schone kunsten wijst in de meer dan 250 aantekeningen op een gedegen belezenheid. Te betreuren valt misschien, dat een later door de schrijver voortgezet onderzoek naar een mogelijke herkomst van het beroemde Utrechtse Psalterium via de Arundel-Collectie (nog) geen positief resultaat mocht opleveren. Wel tot grote voldoening heeft geleid de omstandigheid, dat hij door bemiddeling van mr. F. W. Steer te Chichester, archivist and librarian to His Grace the Duke of Norfolk, zijn boek aan laatstgenoemde persoonlijk heeft kunnen aanbieden. Door vooruit te lopen op dit geliefd en gekoesterd specialisme, zou de indruk kun-
nen ontstaan, dat er van afroming sprake zou zijn geweest, zodat de alledag-archiefkost is blijven liggen. In de Bosse-tijd, welke 21 juli 1949 door een benoeming tot archivist aan het Algemeen Rijksarchief beëindigd werd, vindt inventarisatie van de schepenbank Zegge en Vorenseinde plaats. Het examen voor middelbaar wetenschappelijk archief ambtenaar werd in 1947 afgelegd. Behalve de gewone werkzaamheden van informatie en ordening, welke in zijn Haagse tijd, lopend tot oktober 1956, inventarissen van tiendzaken in Zuid-Holland en een voorlopige inventaris van het archief van de raadspensionaris van Holland, Isaac van Hoornbeek, opleverden, komen de aktiviteiten ten behoeve van onze Vereniging. In de periode 1952-1961 treedt hij op als secretaris-penningmeester van de afdeling van rijksarchiefambtenaren en van 1960-1965 als secretaris van de Vereniging van Archivarissen in Nederland. Tussen 1952 en 1965 vertegenwoordigt hij ook de Vereniging in de Centrale van Hogere Ambtenaren. Wat in deze functies onze collega stempelt, is zijn voorkeur voor het harmoniemodel. Als vignet voor zijn Arundel-boek kiest hij het embleem, voorgesteld op de Allegorie op de dood van de graaf van Arundel: drie dierfiguren met het motto "Concordia cum Candore". Als aimabele onderhandelaar komt hij ook naar voren in de Utrechtse tijd, waar het gaat om verwerving van grote, nieuwe archiefcollecties, omdat de schenker of bruikleengever vanwege de naar voren komende kennis van zaken zijn bezit in goede handen wist. Ook de Nederlandse Stichting Kastelendocumentatie nam hem in haar bestuurskring op. Als echter de signatuur-Weijtens blijvend ergens op gedrukt zal blijven is dat de topografische afdeling van Utrechts, in zijn dagen verrezen, nieuwe rijksarchief. Reeds in de vijftiger jaren had hij zich op het Algemeen Rijksarchief bezig gehouden met de beschrijving van kaarten o.a. van de ambachtsheerlijkheid Cromstrijen. In Utrecht wenkte een dorado van topografisch materiaal, een uitzonderingsgeval in de
[220] [221]
A r u^ztTJz r ? —— - de grote
Hoogste punt nieuw Algemeen Rijksarchief bereikt*
Verdreven
berging op de Drift van dLe n e f i u "^ ° «8". materiële het - a a / o v e r b e i a t e ' ^ c h T e t I Ï Ï T °nder * * * "*"• *e duwen, springen er voor L d e T T bezetting" erdoor heeft moeten b e S C h U W e r tWee ° ^ "aar voren, b e L op h ^ 1 1 ? T ^ ^ VerWaarl 0sde ° k r i e l e verzorging:L de charterbergÎn^ waarvoor e ^
nog «*•«« ^zzrZtZ::^^
-~* -
samen afgereisd, besprekingen tnt . , A K a a r t e n J c a s t e a S t a d en land hebben wij bu de opening sionde e d a n to h d e PlanorT T M ° M * ^oerd, maj de musea en archieven de behe r L d P ? a n ° r a m a k a s t e n > e n "taan ze thans ook in t ^ ^ Z ^ * T ^ " ^ «** - n op gepaste wijze te t S gdden dient niet vergeten te worden ho^ hard deze col *** *" ™ ' conserv hoog tempo is er zijnertijds daarna h. a t o r eraan getrokken heeft. In te bevorderen, ^ ^ ^ ^ ^ T S ^ ?" ^ ^ nieuwbouw heeft geen belemmering i J Z ^ ^ ^ ^ T ™ * * moles" van het archief der Riiksveear^nii u , , ™dis indigestaque (1966) werd geïnventariseerdwlaMn H ' 1 ? ^ V e e a r t s e * n d i g e Hogeschool V °°r het in 197] door Offringa zesTellTt* , * *"* ^ jarig bestaan —umentale gedenkboek ter gelegenheid van het 150Na globaal nog eens te hebben teruggezien on de "f, itc *g 6 S t„e S » V a e e n z e e r v e r dienstelijk werker uit de a r c h i e f w e t ï • " " boek Ester - de v r a i ^ " W e T e ^ ^ V ° ° r S t e l , e n ^ ~ e v e n a l s * het T ^ ^ °°dend^à^ ^ daa-oor gegeven?" (Est. VI 3 Het a n ^ o o r d treurenswaardig omdafa l e o o X T ^ ° n b e V r e d i ^ d - ^ is te meer beVolks i-luis, met bij macht b t L n de I " ^ T ^ ^ ^genwoordiger
waarop ook van de * ^ ^ 5 S r T S S T ! r
i d
T ^ ' ^
op steenworp afstands door een lager puWiekrechf.r t ^ e d r o n ^ terwijl J rgaan met gans andere maten kon worden gemeten De m»n H" H ? ° gere Ambtenaren ^ ^ £ ^ £ ^ 1 ^ « ™ ^ mnder mijn overtuiging, dat de o n d e r v o n d • , . h j k geblokkeerd. Het is stilzwijgen zou z „n w ^ ^ t ^ T " ' ' 1 * ^ ^ " * Iiefst m e t k mt V r een daad ™ simpele rechtvaa d i j h ^ zijn Ge n ' T " ° ^ °° ongestoord tot over de grens van z t n S ^ " " * ** h e m Verhinderd *""* *" ^ ^ ^ beschikking te stellen. ^ T é k T ^ l ^ T T ^ T dragen en zi Jn v - ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ? f - d e r klacht genaar de reactie van de door hem beschreven burggraaf Staffo d d 'T*"™ dec a schuldig het schavot betrad en tot zijn vrienden z " i l \ ° *« ^ 8 0 onvnenden but not, please God, for fear". ™- I may perhaps shake for cold,
M. P. van Buij tenen.
Zowel archief- als bouwkundige kringen waren sterk vertegenwoordigd toen op 29 juni 1978 de vlag werd gehesen op het hoogste punt (30 m.) van de nieuwbouw van het Algemeen Rijksarchief in 's-Gravenhage. Dit gebeurde door de directeur van de Rijksgebouwendienst ir. K. W. Nieuwzwaag. Met de bouw van het archief — vlak achter het NS-station Den Haag Centraal — werd 28 maart 1976 begonnen1 en verwacht wordt, dat het gebouw in de loop van het volgend jaar in gebruik kan worden genomen. Behalve de rijksarchiefdienst zullen er gevestigd worden de rijks archiefschool, het Centraal Bureau voor Genealogie, het Iconografisch Bureau en het Koninklijk Nederlandsch Genootschap voor Geslacht- en Wapenkunde "De Nederlandsche Leeuw". Daarnaast zal in een aangrenzend gebouw de Koninklijke Bibliotheek worden ondergebracht. Het huidige Algemeen Rijksarchief aan het Bleijenburg dateert uit 1903 en voldoet al jaren lang niet meer aan de eisen die een modern archiefbeleid stelt. Het is een gebouw met vele trapjes en gangen. Het is ook te klein en de af te leggen toegangswegen naar de archiefstukken zijn te lang. Aan deze en mogelijk andere euvels gaat dus volgend jaar een eind komen. Het nieuwe Algemeen Rijksarchief, dat een totale inhoud heeft van 112.000 m3, telt negen verdiepingen en twee kelders. De centrale hal zonder drempels, gaat toegang geven tot de studiezaal, de kaartenzaal en de studiezaal van het Centraal Bureau voor Genealogie. Tevens biedt die hal de gelegenheid tentoonstellingen te houden. Voor het publiek zijn via lift en trap ook de studiezalen van het Iconografisch Bureau en van "De Nederlandsche Leeuw" te bereiken. In het totaal komt voor het publiek straks 5000 m3 beschikbaar, waarvan alleen al de studiezaal van het archief plaats zal bieden aan tweehonderd bezoekers. De studiezaal van het huidige Algemeen Rijksarchief aan het Bleijenburg kan slechts dertig gasten herbergen. De toekomst biedt dus bijna het zevenvoudige aan de "schriftgeleerden". In het voorgedeelte van het gebouw, dus boven de hal en de studiezalen, komen de kantoorgedeelten van de verschillende instellingen en de lokalen van de rijks archiefschool. Een loopbrug langs het metro-viaduct voert naar "een losstaande bebou* Zie ook Trefpunt juli-augustus 1978 blz. 227. 1 Op 3 maart van dat jaar werd met enige plechtigheid de eerste spade in de grond gestoken, zie Ned. Archievenblad 1976 blz. 115-116 (red.).
[222]
MDPSmO^HlUxUEl
[223]
wing , waarin op de verdieping de kantoorruimten van de rijks archiefschool zullen komen en op de begane grond vinden straks de drukkers van het Algemeen Rijksarchief hun domem. Ruime plaats is ook toebedacht aan de fotografische- en restauratie-afdeling, die elders in het gebouw hun creativiteiten kunnen ontplooien. Achter in het gebouw komen de depots en de werkvertrekken van het archiefpersoneel. Uiteraard zullen die depots het grootste deel in beslag nemen van het nieuwe archief Daarvoor is een ruimte gepland van 26.000 m», die plaats gaat bieden voor een opbergruimte van ruim honderd kilometer archiefstukken. De algemene rijksarchivaris mr. A. E. M. Ribberink verwacht, dat het nieuwe rijksarchiefgebouw ook de ontwikkelmgen in de toekomst zal kunnen opvangen. "Nieuwbouw is meer dan een bouwkundig proces. Het is het scheppen van een beleidsinstrument op lange termijn. Het uitgangspunt voor de bouw was een wettelijke zaak: het toegankelijk houden van de essentiële papieren neerslag van de rijksdiensten ten behoeve van de administratie, de burgers en de wetenschap", aldus mr. Ribberink. Prans van Geldorp
De opening van het nieuwe rijksarchief gebouw te Zwolle*
Op 16 mei 1978 werd de officiële opening van het nieuwe rijksarchief in Overijssel verricht door de staatssecretaris van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, de heer G. C. Wallis de Vries. Vorig jaar september werd het oude gebouw van de rijksarchiefdienst te Zwolle, de welbekende Sassenpoort, verlaten om het nieuwe gebouw — een schepping van prof. ir. P. H. Tauber — aan de Eikenstraat 20 te betrekken. De Sassenpoort was al vele jaren niet meer toereikend om de grote hoeveelheid archiefmateriaal te bergen, waardoor grote gedeelten hiervan ondergebracht moesten worden in een dependance in de Rode Haanstraat en in het hulpdepot van de rijksarchiefdienst te Schaarsbergen bij Arnhem. Het nieuwe gebouw, dat inclusief de inrichting ca. 5 miljoen gulden kostte, heeft
Het rijksarchief in Overijssel, Eikenstraat 20, Zwolle. * Zie ook Trefpunt juni 1978 blz. 198-199. [224]
[225]
de mogelijkheid bijna 12 strekkende kilometer archief te bergen in 7 depots 2 onder en 5 boven de grond. Daarnaast bevat het gebouw een uiterst modern restauratieateher met een zgn. "natte" en een "droge" ruimte, een foto-atelier, een tentoonstellingszaal, twee conferentiezalen (waarvan er een in de toekomst dienst zal gaan doen als genealogische leeszaal), een bibliotheek, een studiezaal voor 40 bezoekers en 8 werkruimten voor de ambtenaren. Het gebouw wordt bemand door 7 wetenschappelijke archiefambtenaren, waaronder de rijksarchivaris, en 5 ambtenaren voor de administratieve en huishoudelijke dienst. Deze zouden echter het vele werk met afkunnen zonder de assistentie van een ongeveer even groot aantal personen die niet in vaste dienst zijn, maar op basis van werkvoorzieningsregelingen of als erkend gewetensbezwaarden onderdak bij het rijksarchief hebben gevonden. Bij de openingplechtigheid waren vier sprekers. Als eerste de architect. Professor Tauber wees op het ongewone feit dat hij als architect de rij van sprekers opende. Vroeger, zo zei hij, was het zo, dat, toen Leeghwater de Beemster had drooggemaakt, hij mocht bedienen aan het diner van regenten die het betaald hadden. Verder wees hij erop, dat er bij het bouwen van een nieuw gebouw altijd vijf aspecten een rol spelen, namelijk: 1. De plaatselijke gebondenheid. D,t aspect heeft op dit gebouw niet veel invloed gehad, behalve misschien het driehoekig stuk grond, waarop het is gebouwd 2. De functionele gebondenheid, die zich hier het duidelijkste uit in de geringe hoogte van de werkvertrekken, die om practische redenen even hoog zijn gehouden als de depots. 3. De fysische gebondenheid, die voor dit gebouw erg belangrijk is. Hieronder vallen klimaatbeheersing, materiaalkeuze enzovoort. Gekozen is voor een "thermisch traag" depot, naar het voorbeeld van het archief te Keulen 4. Het sociale aspect, dat tot uiting is gekomen door het aanbrengen van enkele ramen m elk depot, zodat de mensen in het depot kunnen zien of het regent of dat de zon schijnt. Door de vorm is getracht het gebouw de indruk te laten geven, dat het een gesloten gebouw, een opbergdoos, is. Voor dit aspect is de frequente samenspraak tussen de toekomstige gebruikers en de architect erg belangrijk geweest. 5. Het culturele aspect, dat hier moeilijk valt te omschrijven. De eigen inbreng van alle medewerkers maakt echter toch, dat het gebouw een beeld geeft van de tijd waarin het is ontstaan. Hij bedankte de firma Bos voor het geleverde vakwerk, dat zelfs als "ambachtelijk" gezien kan worden. Tevens gaf hij de heer Uytteöbogaert een woord van dank die namens de rijksgebouwendienst als opzichter optrad. Hij wees er ook nog op 'hoe alles in de bomenhoek zat: het gebouw aan de Eikenstraat, de rijksarchivaris de heer Enken, de opzichter, de heer Uyttenbogaert, de aannemer, de heer Bos' de installateur voor de electriciteit kwam van de firma Denneboom en die voor de lift van de firma Boerboom, en zo ging dat door. [226]
H^HHHBH
Bij de ingang staat een pressepapier, vervaardigd door de kunstenaar N.A. van de Boezem uit Middelburg. Hierna volgde de aanbieding aan de rijksarchivaris van de eerste van een serie luchtfoto's van Overijssel door de firma's die betrokken waren bij de bouw van het rijksarchief. Vervolgens voerde ir. G. L. Meesters uit Utrecht het woord namens de bezoekers. "Men heeft mij gevraagd om namens de bezoekers hier wat te zeggen, en dus heb ik getracht mij die dames en heren voor de geest te halen. Dat is dan sinds 1928 toen ik voor het eerst de Sassenpoort betrad, en zeer hoofs werd ontvangen en binnen het uur weer op straat stond. Dat was mijn bedoeling niet en gelukkig was ik vasthoudend, en stond de volgende dag wéér voor de deur. Wie de bazen waren, de heren Schoengen, Haga, ter Kuile en Eijken, en hun medewerkers, die ons allen altijd zeer welwillend en met eindeloos geduld hebben ontvangen, waarvoor wij zeer dankbaar zijn, dat is nog te overzien, maar die bezoekers, ze zijn ongrijpbaar. Wij leken zien daarin een enkele wetenschapsman, die systematisch en serieus een bepaald onderzoek instelt, wat studenten pour besoin de la cause, enkele locaalhistorici en dan de amateur genealogen, ik ben er zelf één van, dat zijn vogels van zeer diverse pluimage, met totaal verschillende achtergrond. Een enkele professor, veel academici (ik schat dat op een derde), maar ook jonge broekjes en lieden die de lagere school met vrucht doorlopen hebben. En een jeugdig knap boerinnetje, fleurig in haar Staphorster dracht, die een blos op de wangen kreeg, toen ze ont-
[227]
dekte, dat in de Burgerlijke Stand ook oom Albert en Warner en Berent stonden. En dat doorbreekt dan de soms wat doodernstige entourage. Onder één enkele noemer is hun belangstelling niet te brengen. De extremen zijn wel de heden die alle gegevens op de naam Janssen - met twee en niet één s verzamelen, en aan het andere eind van de schaal mensen die bepaalde categorieën van de bevolking onderzoeken onder een bepaald aspect, om het even of dat nu b.v. een medisch aspect (erfelijkheid, meest van kwalen), sociologisch of b v staatkundig gezichtspunt betreft. Allen hebben gemeen, dat het voor hen een vorm van zinvolle vrijetijdsbesteding is. Dat is het zowel voor een gewezen commandant van de zeemacht als voor een keuterboer uit Nieuw Leusen, die nog nooit van een ambtenaar van de Burgerlijke Stand had gehoord; als ongehuwde en honkvast kom je daar ook niet mee in aanraking. Gevolg is dat wij individualisten zijn en weinig onderlinge binding hebben Wat vinden wij genealogen vaak bij diepergaand onderzoek in een archief- de kleine menselijke details. De voorvader die in Steenwijk in 1749 vermoord werd en een hond hield voor het bewaken van het huis en een kat voor de gezelligheid; en een signalement van de dader in het archief van de Raad van State Vollenhove, dat midden in de 80-jarige oorlog zo circa 1625, als minuscuul stadje eenvoud,ge landadel herbergde, als overblijfsel van borgmannen voor de verdediging van het bisschoppelijk slot, en toen ook wat soldaten voor de verdediging tegen de Spanjaarden, en dus florerende kroegen en k»atsbanen voor Janmaat, dat Vollenhove had ook z.jn problemen. Er woonde een vrouw, die er zich niet zozeer aan ergerde dat de buurman rechts 's nachts bezoeken bracht aan de buurvrouw links door haar achtertuin, maar in alle staten van opwinding verkeerde, omdat hij in het donker haar slaboontjes plat trapte.
Ik herinner me een archief waarheen de Bouw en Woningdienst archief afschoof, waarop een aannemer de leeszaal belegerde omdat hij er inlichtingen uit moest hebben, van zuiver zakelijke aard, en direct. Niet ten onrechte, maar het archief was minder geordend overgekomen, nog niet geïnventariseerd, en archiefpersoneel was er vanzelfsprekend niet in thuis. Gevolg een opperste opgewondenheid. Wij hopen dat er voor ons, tot in lengte van dagen, desondanks, nog voldoende gelegenheid blijft onze zinvolle vrijetijdsbesteding te beoefenen, wij zullen er U dankbaar voor zijn. Ik hoop van harte dat het werken in dit gebouw voor U geheel aan Uw verwachtingen zal voldoen en vreugdevol zal zijn". Daarna sprak rijksarchivaris mr. E. D. Eijken de volgende rede uit: "Mijnheer de staatssecretaris, mijnheer de burgemeester, geachte aanwezigen, meine verehrte Herren Kollegen aus der Bundesrepublik, die ich besonders gerne begrüsse, beste kollega's. Wel dames en heren, ik mag zeggen: daar zijn we dan. We hebben de grote stap mogen doen en de Sassenpoort verruild voor dit mooie nieuwe gebouw. Een geweldige verbetering is dat voor het rijksarchief te Zwolle. Toch bevangt ons — dat is de oude bewoners van de Sassenpoort — een enkele keer wel eens heimwee naar de poort. Want, op zichzelf is de Sassenpoort een geweldig mooi gebouw in zachte tinten van bruinrood en bruingeel, alles rond, vol extra hoeken, gaten, wenteltrappen en romantische nissen, zo heel anders dan de
Wij genealogen komen niet of zeer zelden tot systematisch en wetenschappelijk te verwerken onderzoek. Trouwens, wat is daar, cijfermatig, van te maken, leeftijden waarop men huwt, sterft en dergelijke demografische en statistische gegevens mobiliteit van de bevolking, geografisch en sociaal. Met alle respect, de bronnen in een archief geven maar zelden antwoord op diepergaande vragen omtrent persoonlijke gegevens over onze voorouders. Het kost ons al moeite genoeg de bronnen te lezen en wij zijn U oneindig dankbaar dat U cursussen in paleografie geeft, anders loop je zo gemakkelijk vast; zelf heb ik' het nog op eigen houtje moeten leren. En de huidige rijksarchivaris heeft mij bescheidenheid bijgebracht door mij duidelijk te maken, dat de schrijvers van archiefstukken vaak absoluut niet de bedoeling hebben gehad dat ook maar iemand anders het zou kunnen lezen; des te meer heb ik de hulp in moeilijke gevallen gewaardeerd Om kort te z.jn: met weemoed heb ik na 50 jaar afscheid moeten nemen van de Sassenpoort, een gebouw vol sfeer, en zakelijk hoogst onpractisch, en nu staat hier een andere constructie, geheel op het doel afgestemd, met ruime depots van vele zijden gezien, een fort waarin papieren zijn opgeborgen die het daglicht niet kunnen verdragen. Ik hoop voor U, dat er niet te veel druk op U komt van buurlieden die naarstig aan het bouwen zijn, die lopend archief kwijt willen, met de bedoeling dat U het voor hen beheert, ten laste van Uw begroting.
De studiezaal. Rechts aan de wand een afbeelding van de Sassenpoort.
[229]
[228]
• -yS^W»*^-':. r
regelmaat van lange rechte lijnen en keurig in elkaar passende blokken, die bij de moderne bouw passen. De poort had sfeer en iets daarvan was ook terug te vinden in het huis naast de Sassenpoort, dat sedert 1929 fungeerde als administratie-gebouw. Een hokkerig soort gezelligheid daar in gedempte kleuren, die wij in dit grote lichte heldere gebouw met zijn soms geprononceerde kleuren wel eens missen. Overigens zijn wij na dit sfeer- en kleurverhaal gauw over het goede van de Sassenpoort uitgepraat. In 1898, ter gelegenheid van de ingebruikneming van de Sassenpoort mocht de toenmalige rijksarchivaris Louis van Hasselt wel juichtonen laten horen maar dat enthousiasme hield niet lang stand. Van Hasselt schreef "In de geschiedrol van het rijksarchief in Overijssel mag het jaar 1898 wel met gulden letters worden aangetekend. Eindelijk toch heeft het archief een waardige plaats gevonden, waar men hopen mag, dat het ver van vocht en andere schadelijke invloeden nog eeuwen ongeschonden een veilig onderkomen zal vinden". Wel, dat is een prachtige zin. Ik zou mijn vreugde niet mooier kunnen uiten. Maar de hoop van Van Hasselt bleek wel wat ijdel. Overigens, we moeten bedenken, dat Van Hasselt terugdacht aan een krikkemikkig gebouw vol schimmel en vocht met de veelbelovende naam "De Rode Haan". In 1901 moest Van Hasselts opvolger Rutgers melden, dat wolken van rook en kolendamp af en toe bezoekers, personeel en archieven omhulden. Die rook kwam uit een kachel op de onderste verdieping van de poort. U moet zich de situatie zó voorstellen: op de onderste verdieping van de poort studiezaal, personeel, boeken en een forse kachel; op de twee verdiepingen daarboven de archieven, alleen door houten vloeren van de verdieping met kachel gescheiden. Door de vloeren trok de rook het hele gebouw door. Het rookprobleem wist men spoedig op te lossen, maar de kachel bleef 's winters ronken onder de archieven en de weinig brandvrije vloeren. Voor een moderne archivaris een zaak om van te rillen. Rillen deden Van Hasselt, Rutgers en hun opvolgers óók, want die mooie grote kachel bleek niet in staat om de poort te verwarmen. Daarvoor was er teveel tocht. Wie 's winters langdurig in de archieven moest werken, trok een jas aan en zette een hoed op om zich tegen de kelderachtige koude te beschermen. Na 1929 toen het personeel warmte had gevonden in het administratiegebouw naast de poor't was er in de poort zelf helemaal geen verwarming meer. Omdat het gebouw een monument was, was het verboden in de muren te breken voor de aanleg van verwarmingsbuizen en men was blij, tenminste van de brandende kachel af te zijn. Rutgers en zijn opvolger Schoengen lieten binnen tien jaar, nadat het gebouw in gebruik genomen was, duidelijk voelen, dat de Sassenpoort volslagen ongeschikt was als archiefbewaarplaats. Het was er koud, vochtig en stoffig en bovendien nog veel te donker. De depotruimte was alreeds te klein en leende zich slecht voor uitbreiding. Het was in het gebouw zó donker, dat er in de winter bij donker weer maar tot twee uur in de middag gewerkt kon worden. Een hardnekkig gerucht wil dat eens een inspecterende minister, toen hij uitgelaten werd via de zeer donkere" wenteltrap, misstapte en naar beneden viel. Toen was die trap binnen drie weken [230]
elektrisch verlicht. Zo kwam er althans op het punt van de verlichting verbetering. Voor het overige bleven de bezwaren de volgende 70 jaren bestaan, ruimtegebrek, kou, vocht en stof. Door allerlei kieren wisten tocht, stof, vliegen en zelfs vleermuizen zich naar binnen te werken. Die vleermuizen waren erg leuk voor de plaatselijke dierenvrienden, maar verder zijn zij toch niet wat je in een archiefdepot verwacht. Vleermuizen zijn voor de archieven onschadelijke dieren maar hun uitwerpselen waren overal te vinden. Vocht en stof leverden intussen meer overlast. Hier en daar, gelukkig alleen hier en daar, trad schimmel op en wie in het depot veel archiefstukken moest doorwerken zag er na afloop vaak als een schoorsteenveger uit. Dat — ik haast me onze deposanten gerust te stellen — is nu allemaal voltooid verleden tijd. De personeelsbezetting was omstreeks 1900 ook niet indrukwekkend en dat bleef lange tijd zo. In 1900 waren er een rijksarchivaris, een middelbaar archief ambtenaar, een klerk en een boekbinder-conciërge. In de twintiger jaren was er tijdelijk een tweede hoger archiefambtenaar ofwel chartermeester, maar in de crisistijd daalde de bezetting tot 3 man, rijksarchivaris, middelbaar archiefambtenaar en boekbinder-conciërge. De eerlijkheid gebiedt te zeggen, dat er ook maar een 1200 strekkende meter archief te beheren viel maar dat waren dan ook zeer bewerkelijke oude archieven van vóór 1813. Het is geen wonder, dat de bewerking daarvan ten behoeve van een vlotte en doelmatige raadpleging maar langzaam vorderde. Te langzaam, zodat wij nu met een flinke achterstand in de bewerking zitten. Dat is een probleem, want intussen is het archiefbestand zeer gegroeid en onder de nieuwe aanwinsten bevinden zich ook zeer belangrijke oude en daarom bewerkelijke particuliere archieven, zoals het huisarchief Almelo. Bovendien heeft het rijksarchief de bewerking van het belangrijke Twickel-archief op zich genomen. Dat hadden we niet durven doen, als er intussen niet een belangrijke verbetering in de personeelssituatie was gekomen. Terwijl er in 1971 nog maar 6 man vast personeel op de poort was en geen enkele hulpkracht, telt de dienst nu 12 man vast personeel — 7 wetenschappelijke archiefambtenaren en 5 andere krachten —, terwijl in het gebouw tevens 8 hulpkrachten en twee stagiaires onderdak vinden. De hulpkrachten versterken de capaciteit van het restauratie-atelier, zorgen voor fotografie, verpakking en etikettering van archieven, voor indicering en voorbereidingen daartoe en versterken de bezetting van de leeszaal. Buiten het gebouw geniet het rijksarchief thans de hulp van medewerkers van "Het Dorp" bij Arnhem en van de Administratieve Centra te Almelo, Hengelo, Enschede, Deventer, Ommen, Zwolle en Nijmegen, een 80 personen in totaal, die bronnenmateriaal voor genealogisch onderzoek indiceren, voornamelijk doop-, trouw- en begraafboeken, registers van de Burgerlijke Stand en dergelijke. Ook worden in de Centra bewerkt registers van overdracht van onroerend goed, dit in samenhang met de inventarisaties van veldnamen. Deze veldnamen-inventarisaties worden thans in een 15-tal Overijsselse gemeenten verricht, deels door vrijwilligers en groepen van vrijwilligers, deels ook weer door medewerkers van Administratieve Centra. De systematische inventarisatie van veldnamen in Overijssel is een groot project, opgezet door de Culturele Raad Overijssel, in samenwerking met het bureau 231
Het restauratieatelier. voor Naamkunde te Amsterdam en het rijksarchief te Zwolle en wordt vooral vanuit het rijksarchief begeleid. Alles met het doel, de thans snel in vergetelheid rakende terreinnamen nog tijdig vast te leggen en de ligging daarvan op kaarten aan te tekenen. Deze enorme inbreng van werkkracht door hulpkrachten binnen en buiten het gebouw is de boeiendste ontwikkeling van de laatste jaren en een zaak, die mij tot grote dankbaarheid stemt 1 . Ik hoop en verheug me erop, dat deze vruchtbare samenwerking nog vele jaren zal duren. De vaste staf heeft intussen geen tijd om stil te zitten. Op het moment lopen er naast de begeleiding van genoemde hulpkrachten en vrijwilligers tegelijkertijd inventarisaties van de huisarchieven Almelo en Twickel, ieder door twee archief-
1
S t S
dUit e
! 1 ! iJk
Zijn
'
dat
^
hu,
Pkrachten
bj
nnen en buiten het gebouw de vaste
^ te krachten. "acht „ Over O v Thetr Talgemeen r r ' " *verrichten ^T^ zij^ werkzaamheden, * ^™h^* vaste
^school die niet tot de normale taak van de vaste krachten behoren en die zonder hulp van de hulpkrachten met zouden worden verricht maar waarmee toch de gebruikers van de archieven zeer e t e n ! 2 " 1 1 - ? * " ? *$?*«**** bunnen de archiefambtenaar assisteren b," zjn z l S W e ! Z , a t , h , ) S n e l I C r V O r d e r t H e t W a r e ^ e z i e n d e a " d van hun werk" zaamheden juister als deze laatste krachten deel uitmaakten van de formatie J a Ie gevalen staat tegenover de prestaties van de hulpkrachten, dat zij een z o r g v u l d ï bege eiding behoeven, die weer tijd van de archiefambtenaar ko t. ( N o o 7 Z X [232]
ambtenaren, terwijl ook de kaartverzameling, die nu een 4000 stuks omvat, wordt geïnventariseerd en tegelijkertijd gefotografeerd, vlak gemaakt voor liggende berging en gerestaureerd. Kleinere archieven worden geordend door stagiaires. Cursussen worden gegeven, tentoonstellingen voorbereid, aan besturen en commissies wordt meegewerkt, ik zal u niet alles uitvoerig uit de doeken doen. Het gaat erom u te laten zien, wat een enorme ontwikkeling deze dienst de afgelopen jaren heeft doorgemaakt. U moet overigens niet denken, dat het alleen in Overijssel zo hard loopt. Soortgelijke ontwikkelingen ziet men overal in het archiefwezen. Want de gevolgen van de maatschappelijke veranderingen zijn ook binnen het archiefwezen voelbaar. Vroeger was een archivaris een man met veel tijd voor eigen studie, een pionier in het historisch onderzoek in archieven. Hij publiceerde historisch bronnenmateriaal en daaraan ontleende studies en een enkeling kwam hem vervolgens in zijn heiligdom opzoeken. Hoe anders is dat alles nu. Velen, steeds meer velen kennen de weg naar de archivaris en zijn archieven of vinden die. De archivaris wordt nu bestormd met vragen en vindt steeds minder tijd voor eigen studie. Vragen komen er vanuit het lager, middelbaar en hoger onderwijs, vragen van amateur-historici, genealogen en wetenschapsmensen. Velen komen en nog meer velen, die ook wel inlichtingen zouden willen hebben blijven weg, omdat de archivaris de gegevens niet makkelijk genoeg bij de hand heeft en het onderzoek in de archieven hun te moeilijk is en te tijdrovend. Te moeilijk, omdat men de stukken niet kan lezen of de inhoud niet begrijpen. Daarom komen er ook steeds meer vragen om hulp, hulp bij het lezen, hulp bij het verklaren van de teksten, hulp bij het zoeken naar de stukken, waarin die teksten te vinden zijn. Hulp dus bij het onderzoek in die immense papiermassa's, die de archieven in feite zijn. De vragen, die betrekking hebben op de inhoud der archieven zijn vaak niet makkelijk te beantwoorden. Het gaat vaak niet alleen om "Hoe heette het neefje van Jan Pieterszoon Coen" en "Wat is er te vinden over de slag bij Ane", nee, van wetenschappelijke zijde hebben de vragen vaak een sociografisch-politiek karakter. Hoe was de demografische ontwikkeling van Twente in de 17e en 18e eeuw, hoe was het met de arbeidsverhoudingen in de 19e eeuw enz. Waarom textielindustrie in Twente, niet in Salland. Van de kant van de amateur-historici en genealogen gaat het vaak om een identificatie van het eigen ik in een al te veranderlijke, onzekere en onduidelijke wereld, om vragen naar ouders, woonplaats, beroep, welvaart, wijze van leven van die voorouders. Boeiende vragen zijn dat vaak, uiteindelijk van direkt belang voor de vraagsteller. Moeilijke vragen dikwijls ook, die alleen beantwoord kunnen worden als veel gegevens uit zeer diverse bronnen gemakkelijk bereikbaar en hanteerbaar zijn. Dat vereist een makkelijke toegankelijkheid en hanteerbaarheid van de archieven en die is alleen bereikbaar door een zorgvuldige, uitvoerige en arbeidsintensieve bewerking van de archieven. Om een simpel voorbeeld te noemen, wij hebben er niets aan als wij weten, dat deel [233]
IttelT- f °Hde beSlUlten Van ^ Staten Van ° V e r i j S S e l bevatten- Wij willen weten itb:ï:TZ Tn TT- hebben ' °ver w e i k ° n d e r w e r p » — • s alles betekent, dat er aan de arch.varis, zijn ambtenaren en zijn dienst andere en meer eisen gesteld worden dan vroeger. Archivaris en ambtenaren moeten meer doen met en voor de bezoeker, en de archieven, die zeer sne. i„ omvang n aana a.ngroe.nde archieven moeten meer toegankelijk zijn dan nu dikwijl het eva Dat dat de overheden met geheel ontgaat, blijkt wel uit de toename van he! aantal archiefambtenaren in de laatste 10 jaren, hier en elders. Een toename öÏ e c h t he aas in vele gevallen geen gelijke tred houdt met de toeneming in de omvang van het te verrichten werk. Mijn diepgevoelde wens, hoop en v e r a c h t i n g ! Z de overheden wegen en middelen zullen vinden taken en personeelshezeUngen me elkaar in evenwicht te brengen ^umgen met
frZ^ZtTr "f'8 arch.even blijven binnenkomen, p a X m a L T ""* "
^^
natUUrl]jk n 0 1 t allee al
m d a t er
" -° ° ' de vraagsteling ^ verandert nieuWe en ook, omdat steeds " • « * • " * * — en stomw'eg verstikkend de
Veel werk is er dus voor de archiefambtenaren. Maar veel werk zeer veel werk list
wer::™";0" d,verse soorten van huipkrachten- ^
^™J*.
d^mLs zowel T ^ ^ ondingen, van lagere schoo! tot aca/ vnjwdhger als via TAP-regelingen, WSW-regelingen of als geweZr en M T X T ' " a l dCZe S 0 0 r t e n Van h U , p k r a c h t e n h e b b - - f de pretüte Daarom spreek ik de hoop uit, dat al die soorten hulpkrachten naar ons toe zullen blijven komen en dat de prettige samenwerking, die wij op dit moment l e e werkvoorzieningschappen hebben, lang stand zal houden, en tevensTa de ov
«
bl^ÏÏriJVen Van hUn " n t
dÊ
-
- ^werking n o o d ^ e Z
AI die activiteiten, dat kon natuurlijk niet allemaal meer blijven gebeuren in de Sassenpoort, een ruimte berekend voor 6 tot 8 man, die uiteindelijk aan een 2 "man onderdak moest bieden. Dat ging niet. Personeel, hulpkrachten en I « V er ChiIIende Dat is A. P^o°nVeeeri Valle anIaarchieven r n ^ *"***• o T wat ïï" Alle personeel, zijn "verenigd onder één dak, in™ éénGemaal gebouw vEn voor een gebouw van buiten een fraai geheel met een behoorlijke parkler^mte
Allereerst een archiefdepot, waarin de stukken brandvrij, stofvrij vochtvrij onge die tevnj en makkelijk grijpbaar staan. Geen vliegen me r, geen tleermuL n g e e n
- .000 S l r , k k e„ d e
meler b , De reserïe
[234]
^^Z^ZZZ
Êénrferdepots. moeten wij een tijdje toekunnen! De stellingen zelf zijn van nieuwe konstruktie en lijken zeer goed te voldoen. In 20 Planorama-kasten van merendeels ook nieuwe konstruktie is plaats voor een kleine 8.000 kaarten; in nieuwe kasten voor hangende charterberging kunnen 5.000 charters hangen. Natuurlijk zijn temperatuur en vochtigheid regelbaar, dus geen hoed en jas meer voor depotbezoek. De leeszaal heeft plaats voor 40 bezoekers tegen 6 à 12 in het kamertje op de Sassenpoort. Dan is er nog een collegezaal, die zal gaan dienen als genealogische leeszaal als ooit de Burgerlijke Stand werkelijk op micro-film zal zijn gebracht. De genealogische onderzoeker zal daar dan al zijn genealogische bronnen in kopie bij elkaar hebben. Er is een ruime tentoonstellingszaal, verbindbaar en vandaag verbonden met een zaal voor werkgroepen, een prakticum. Er is een goed uitgerust restauratie-atelier, een op de valreep nog meegenomen foto-atelier, enz. U kunt daarvan straks zelf nog wat zien. Wij zijn zeer dankbaar, dat dit alles nu ter beschikking staat en velen verdienen daarvoor dank. Allereerst de instanties, die de bouw zelf mogelijk gemaakt hebben. Staatssecretaris Vonhoff kwam eens in volle omvang langsstormen om zich van de noodzaak tot nieuwbouw te overtuigen, de Archiefraad wijdde er een bezoek aan, de algemene rijksarchivarissen Van der Gouw en Ribberink stimuleerden en hielpen het pro[235]
gramma van eisen b,j te stellen, de provincie Overijssel vond een plaatsje op een lijst van projecten voor de aanvullende werkgelegenheid, de Ministeries van CRM Financien en Volkshuisvesting moesten uiteindelijk het groene licht geven. Dank verder allereerst aan professor Tauber, de ontwerper van dit gebouw Een zeer fraai, overzichtelijk, doorzichtig en doelmatig gebouw is het geworden.'Even ple-
aan de heer Geluk van het Bureau Verhuizingen van CRM, die, toen hij de Sassenpoort zag, de wenteltrappen, de kleine ramen en het hoge niveau boven de straat, figuurlijk zijn armen ten hemel hief en ons de volste ruimte liet, ingenieuze middelen te bedenken de boel uit het gebouw te krijgen. Over de financiële consequenties zou hij geen moeite maken. Zonder al die medewerking van velen hadden wij de zaak niet gehesen. Tenslotte wil ik dan nog bedanken het personeel en de hulpkrachten in de bouw- en verhuizingstijd aan het rijksarchief verbonden. Geweldig veel werk hebben zij verzet aan voorbereiding van de archieven voor de verhuizing, aan planning van de inrichting van het nieuwe gebouw en van de verhuizing en uiteindelijk bij de verhuizing zelf. Ik zal geen namen noemen, het zouden er zeker dertig worden, maar ik zal wel steeds die twee roodharige broers uit Urk in herinnering houden, soms waren het er drie, die in enorm tempo archieven wisten te verplaatsen en op zeer ingenieuze wijze glijbanen wisten te konstrueren uit ladders en planken, waardoor lastige hoogteverschillen, hoeken en wenteltrappen overwonnen en vermeden konden worden. Ik zal geen namen noemen zei ik, op één uitzondering na, dat is onze heer Halfman, die vanaf het eerste begin in 1970 en '71 hard en enthousiast heeft meegewerkt, eerst aan de bouwplanning, later aan de planning voor de inrichting, waarvoor hij de ingewikkelde lijsten opstelde en tenslotte aan de verhuizing, waarvan hij vervolgens de leiding had. Hij is mij gedurende de negen jaar, die de zaak gelopen heeft, tot bijzondere steun geweest. Ik ben hem daarvoor bijzondere dank verschuldigd, die ik hem hierbij graag betuig. Dank ook aan onze echtgenotes. De vrouwen van het personeel hebben heel wat keren vermoeide mannen thuis zien komen en hebben op een afstand op de bijzondere omstandigheden moeten inspelen. In het bijzonder mijn eigen vrouw wil ik bedanken. Zij heeft het laatste jaar heel wat met me te stellen gehad. Dat ik toch ben blijven draaien, ligt voor een flink gedeelte aan haar opgewekte steun en medewerking. Zoals ik in het begin zei: daar zijn we dan. We hebben nu een goed half jaar ervaring met het gebouw, over het algemeen zeer gunstige ervaring. Daarom wil ik eindigen met de wens, dat wij in de toekomst in dit gebouw met evenveel plezier — en na verbetering van een enkel gebrek zelfs nog met meer plezier — zullen werken als we tot nu toe gedaan hebben, alles ten nutte van onze bezoekers, van de dienst en zo uiteindelijk ook voor ons zelf. Ik heb gezegd".
ÏÏu'ber l ' t ? ™ T h 6 t k 0 n t a C t m e t Z l j n ° n t W e r p e r - W 'J h a d d e n i n Professor Tauber een architect, die bereid was te luisteren en in staat om snel met een nieuw idee te komen, waarin onze wensen verwerkt waren. Mijn grote dank! Dank ook aan de assistenten van professor Tauber, de heren Stadegaard, de Boer, Gmelig en M ni g Prettig 6n S m S ° ° 0 k W 3 t W a r m e r l 0 P e n d g e s P^k hebben wTLTh t . WIJ met hen mogen hebben. ZTLT T!"!, H ° U g é e ' t 0 e Z i e n d a r C h l t e C t V 0 ° r d e ^»gebouwendienst, met wie het kontact steeds zeer prettig en vruchtbaar verliep, in het bijzonder in de bouwdirect ad eringen, waar wij steeds de gelegenheid kregen onze visie te laten horen. Een groot voorrecht, waarvan w,j veel profijt hebben getrokken Dank aan de heer Uyttenbogaert, opzichter op het werk voor de Rijksgebouwenb heeft h i i ï e l /^f^™ hebben wij samen gevoerd. Verschalende malen J ngetje doende / ' ° ' " * * V m g e r i n d e l e k k e n d e d i * »tak en zodoende de overstroming voorkwam. fez* eann„de a a n n ? e r l ^ h 6 e r B 0 S ' d i e b l n n e n t W 6 e j a a r d i t * e b o u w heeft neergezet, en klaar was 6 weken voor de gestelde termijn. Als ik de deskundigen en mijn eigen ogen mag geloven is het een uitstekend stuk werk geworden. Dank aan zi n
bentehad
°™M>
met
™
W
«
vele
™ttige en prettige kontakten heb
En als ik denk aan het departement van CRM, dank aan de heer Evenblij thans hoofd van de afdeling Gebouwen, waarmee wij een reeks intensieve kont k en
hate: Dat'k 2 7" 1" "** ^
^
°' * * " « k™^ ™^
d
Burelu' A uZ ^ ^ * ^ E V e n b " j ' d e h e r e n V a n A k ^ van het Bureau Aanschaffingen, en de heren Tielman en Van Santen van het Bureau Gebouwen en Inrichting. In verband met de inrichting van het gebouw was het kontakt met de heren Tielman en Van Santen bijzonder frequent en intensief. Het was ook r rUChtbaar P bbee de r h Iheren r e n hebben r h b g " w„- Vzeer * " * "gehad. " * " " "Steeds " • « " hebben ^ ^zij er^ hard aan ™ veel' voordeel
-
g rok e dat het rijksarchief dat kreeg wat het nodig had, dat daarvoor de k re d eten loskwamen en dat de bestellingen tijdig werden gedaan. In verband met de bes ellingen ook graag een bedankje aan het Rijksinkoopbureau, waarmee de kontakten over teveel verschillende personen liep om ze te kunnen noemen Bij de moeilijke planning van de inrichting van het restauratie-atelier hebben wij zeer veel steun en medewerking ontvangen van de heer Bieters, restaurator-coördi nateur voor de Rijksarchiefdienst.
De staatssecretaris verrichtte de opening op de volgende wijze. Allereerst wenste hij de burgemeester van Zwolle geluk met de zeer recente promotie van de Zwolsche voetbalclub PEC naar de eredivisie, een zaak, die hem als bewindsman mede voor sportzaken uiteraard ook ter harte ging. Voor wat de reden van zijn komst betrof, zei de staatssecretaris, het wat moeilijk te vinden te spreken na het vele, dat al gezegd was. Even moeilijk had hij het gevonden de Eikenstraat te vinden, maar eenmaal in de buurt gekomen, had hij het rijksarchief makkelijk kunnen vinden. Dat lag aan de vorm, door professor Tauber aan het gebouw gegeven, een duidelijk herkenbare
z°e^ewas. nanCiële *"** * ^ ** ^ V M * * E " g e l d l e S t e e d s d e soe P e 'heid Als ik aan de verhuizing denk, dan tevens aan de verhuizer, de heer Scherer die met inzet van veel personeel, materiaal en spierkracht de zaak prima rondkreeg en S [236]
[237]
• M i
functionele vorm, niet precies een opbergdoos maar toch onmiskenbaar een archiefgebouw m een fraaie, aansprekende vormgeving. De opmerkingen van de vorige spreker over de bezwaren, die diens voorgangers hadden geuit over de Sassenpoort binnen 10 jaar, nadat de poort was betrokken deden hem denken aan wat hij kort geleden had vernomen tijdens een werkbezoek aan het rijksarchief in Gelderland: "10 jaar geleden was dat het modernste gebouw en daar hoor je nu ook al zeggen: het functioneert toch niet helemaal goed, er zijn die en d,e knelpunten en die en die dingen zou ik graag aan dat nieuwe gebouw willen toevoegen". Hij stelde zich zo voor, dat het in Zwolle ook wel zo zou gaan, als overal en altijd, Want het leven gaat verder, het leven vernieuwt zich" Overdenkend wat in de afgelopen 10 jaren zo de knelpunten in het Nederlandse archiefwezen waren geweest, verklaarde de staatssecretaris het gevoel te hebben dat er voor wat de gebouwen betrof, toch wel beweging in de zaak zat. Nieuwe gebouwen m Leeuwarden, Zwolle, straks het Algemeen Rijksarchief, dat is toch wel iets Ik geloof, dat wij met zijn allen, niet alleen voor dit gebouw, maar ook voor dat beleid, mijnheer Hougée, van mijn kant de Rijksgebouwendienst een compliment moeten maken voor de voortvarendheid, waarmee dit probleem wordt aangepakt Ja, en dan is er het personeelsprobleem. De rijksarchivaris heeft er ook al over gesproken. Ik moet zeggen, het is wel een Scylla- en Charybdisprobleem. Aan de ene kant de toenemende belangstelling van het publiek, aan de andere kant de draaikolk van de tinanciën en het personeel". Er is helaas nogal een spanningsveld tussen het wenselijke en het mogelijke zodat het erg moeilijk is, een koers uit te zetten. "Maar één ding heeft mij getroffen bij de bezoeken, die ik aan een aantal vestigingen van oude rijksarchieven mocht brengen, dat is het ontzettende enthousiasme, waarmee men in en met die archieven werkt. Dat valt op in een tijd, waarin veel geklaagd wordt, en dat in weerwil van de problemen, die er zijn met personeel enz. Ik geloof dat dat stuk motivatie toch heel veel hoop voor de toekomst geeft. Het lijkt mij' dat dat ook komt, omdat er door de maatschappelijke ontwikkelingen veel van het archiefwezen gevraagd wordt. Dat schept natuurlijk problemen maar geeft ook een stimulans om het werk creatief aan te pakken.
Aanbieding van de inventaris van het archief van Oldhagensdorp door rijksarchivaris mr. E. D. Eijken (links) aan staatssecretaris G. C. Wallis de Vries (rechts). Daarom wil ik de wens uitspreken, dat u het in dit gebouw zeker 10 jaar zonder klachten zult volhouden. Dan kom ik later daar nog wel een keer op terug, of althans in de continuïteit natuurlijk een opvolger van mij, hoewel het natuurlijk niet uitgesloten is, dat het kabinet Van Agt lang blijft zitten. Ik moet u bovendien zeggen, mijnheer Eijken, dat u me toch het vertrouwen heeft gegeven, dat ik vandaag heelhuids uit dit gebouw kom. In 1900 was het dan nog zo, dat men een bewindsman duidelijk moest maken, dat er licht moest komen door hem van een trap te laten vallen, vandaag heb ik zoveel goeds over dit gebouw gehoord, dat ik met een enigszins gerust hart een rondgang durf te maken. Mijnheer Eijken, heel veel genoegen met dit gebouw. Heel veel dank ook aan professor Tauber en de bouwer, heel veel dank aan de Rijksgebouwendienst voor dit fraaie gebouw. Ik hoop hier straks, wanneer alles nog wat verder op orde is, nog eens langs te komen om wat na te praten over zakelijke dingen. Intussen vond ik het zeer prettig hier geweest te zijn. En dames en heren, hiermee is dan, na zes maanden, dit gebouw officieel in gebruik genomen. Ik dank u wel".
Die vraag van de wereld om ons heen heeft zeker iets te maken met een algemeen gevoelen in onze maatschappij, waarin de historische gegevenheid een belangrijke rol gaat spelen voor het denken van nû en zo voor het beleid van alledag Niet alleen de grote gebeurtenissen uit het verleden zijn daarbij van belang, maar ook de kennis van de kleine, de petites histoires, speelt een rol bij de innerlijke bewustwording. Het gaat niet alleen om een willen vasthouden van de historische coninuiteit, om een zorgen voor de toekomst van ons verleden, het gaat veeleer welicht om een bewustworden, dat het verleden is het verleden van onze toekomst Voor het vormen van een schakel met die historische continuïteit, ten behoeve van die bewustwording, zult u ongetwijfeld, mijnheer Eijken, met uw mensen en met de intensiteit en creativiteit, die ik vanuit uw wereld langzamerhand ken, in dit nieuwe gebouw veel goeds kunnen doen.
Tenslotte werden de staatssecretaris enige geschenken aangeboden, t.w. een ingelijst
[238]
ËSSKfiSSSB^•gffiëg—F'gPS'jtaa
[239]
^~^a0&^f^<
exemplaar van de voor deze gelegenheid door Asco te Ommen gereproduceerde kaart van Overijssel van de Zwolse conrector N. ten Have, uitgegeven door Nicolaas Visscher, en een ingebonden exemplaar van A. J. Mensema's Inventaris van het arch.ef van het Huis Oldhagensdorp te Vollenhove. Voor zijn echtgenote ontving de heer Wallis de Vries een doosje Zwolse balletjes. Ter gelegenheid van de opening was in het archiefgebouw een tentoonstelling ingericht die een beeld gaf van de verschillende soorten archiefbescheiden, die er bewaard worden. Ook waren er kaartmateriaal, fiches en krantenartikelen betreffende het veldnaam-onderzoek te zien, het op fiches bewerken van een doopboek en voorbeelden van het werk, dat de afdeling restauratie uitvoert aan boeken en zegels Het was een goede gedachte van de inrichters van de expositie in enige gevallen naast de archiefstukken de publikaties te leggen, die op dit materiaal gebaseerd zijn De veertien vitrines, waarin dit alles te zien was, werden met zeer veel belangstelling bekeken door hen, die voor de archiefopening naar Zwolle gekomen waren
De foto's van het archiefgebouw zijn gemaakt door G. G. Jodies, copyright rijksarchief f0t mzZTe ° ' dC 0Pmin8 WCrd Semmkt d0°r Fot° Henk Boeh*. vichtstraat
Verslag van de 17de Table Ronde des Archives te Cagliari 5 tot 8 oktober 1977
Onderwerp "Constitution et Reconstitution des patrimoines archivistiques nationaux". Rapporteur Christian Gut, Directeur des Services d'Archives de Paris. De aanleiding tot het behandelen van dit onderwerp was gelegen in een resolutie van de algemene vergadering van de UNESCO van 1975, waarin de lidstaten uitgenodigd worden te onderzoeken de mogelijkheid tot overbrenging (krachtens bilaterale overeenkomsten) van stukken afkomstig uit archieven, die gevormd zijn binnen het territoir van andere landen of op de geschiedenis van die landen betrekking hebben. V oorbereiding Het UNESCO secretariaat heeft deze resolutie nader uitgewerkt en daarvoor contact gezocht met de Conseil International des Archives. In maart 1976 heeft te Parijs een groep deskundigen zich over dit onderwerp beraden. Als resultaat van deze bijeenkomst is de secretaris van het bureau der Raad Ch. Kecskemeti gevraagd een voorstudie te verrichten die aan het rapport van Gut is toegevoegd onder de titel "Les contentieux archivistiques". Het rapport van Gut zelf is gebaseerd op deze voorstudie en op de antwoorden die binnengekomen zijn op een in de eerste helft van 1977 gehouden enquête. De respons op deze enquête was verre van algemeen. Er werden op het secretariaat van de Table Ronde 48 reacties ontvangen uit 42 landen. De Nederlandse inzending was voorbereid door de Algemene Rijksarchivaris en het bestuur van de Vereniging van Archivarissen. Inhoud rapport Gut Het rapport Gut bevat na de inleiding en de lijst van instellingen die antwoorden hebben ingezonden, twee hoofdstukken en enkele bijlagen. Het eerste deel van het rapport is gewijd aan de theoretische en principiële kant van de zaak ni. de vraag naar de principes te hanteren door de archivarissen bij het bepalen van de juiste plaats van archieven; alsmede het uitwerken van het begrip "patrimoine commun". De praktijk komt in het tweede deel van het rapport aan de orde met vragen naar de wijze waarop gestalte gegeven moet worden aan dat nationale bezit vanwaaruit ieder volk zijn geschiedenis en culturele achtergrond kan leren kennen. Centrale kwesties zijn dan: overdracht van originele archiefbestanden en zo ja, in welke mate of overdracht van informatie (b.v. via microfilms); de organisatie van het overleg, bilateraal of multilateraal, en de financiering van de resultaten, nl. hetzij door de aanvrager, hetzij door de bezitter van de archieven, hetzij gezamenlijk.
[240]
[241]
msmmm Opzet van de conferentie
Naties e„J S ^ r T S S J S ^ T S ^ T ^ nemers op 91.
^ V««"*
^enealog.ca] Society enz. brachten het aantal deel^^archiefdienst vakan tieoordForte vmeenage
^^^s^ss^szsr s ^ e l V d T p Z ^ S t
dC g a S t h
Van
T
^
'
ItaÜaanSe
ondergebrachte tweepersoons - ï £ e h u L s In ^ 7 " " T T f m e r e n d e d r m n hotel, waar de vergaderingen plaatetad«^ v t ° ° ° k "* 1 U X U C U S W een van de drie op het terreTn I l P * " " ^ i * » kieZeQ uit
de e x r , e . . » « „ „ « e , op de
i S ^ ^ t S S S . " » * ' * -
£e/-j/e en Tweede werkzitting
komstbeginse eerS in a l e e l n e
^ ' " ^ ^ e
beginsel. Me da a Le r r d t bed ^7^™
worden waar ze zjn gevormd T moine coZZZrZLIlTnT
f?
^ " ^
^
^
g e d i
1
in territ
"
r d
6
het Pertinentiebegmse we g Z S 1 ter'' £" ^ f ^ V wachten Vle, d a t
(in de zin van h
e
t
»
S
)
?•
f
- i a l e zin, het her-
^ d** ^ ^ aar bewaard <
—
*
h
be
^ ^
^ e n te begrip "patri-
^ ^
dat V00r
^ t herkomstbeginsel
het begrip van l ^ Z Z l ^ ^ T T T T - " " * " ^ dat ^ had ndu ° ^elijk was daarbij gebleven, welk van deze wee onncfn, ' ^ ^ name is die uitslag be angdfk in de " u ^ g ™ r d e e r d *>« worden. Me spreken. ' " '" * g 6 V a I l e n W a a r d e 2 e t w e * P™cipes elkaar tegenEnkele voorbeelden ter v e r d u n k l n , Door de toepassing van het s u c c e s s i o n -
sel kunnen archieven niet alleen overgenomen worden, doch zelfs worden voortgezet door een nieuw bestuur, dat elders is gevestigd. Archieven van families van bovennationale betekenis kunnen door toepassing van het territoriale herkomstbeginsel ontmanteld worden. En hoe te handelen met de archieven van bezettende mogendheden? Aan de discussie werd deelgenomen door 18 sprekers uit evenzoveel landen. Het voorzitterschap berustte bij dr. H. Dahm (B.R.D.); de rapporteur van de discussie was dr. C. A. Garcia Belsunce (Argentinië). De eerste sprekers kwamen uit de Oosteuropese landen. Het was opmerkelijk dat zij ieder voor zich reageerden. Hongarije (Ember) betuigde strikte aanhang van het herkomstbeginsel en stelde dat principe boven dat van de territoriale herkomst. In dezelfde zin zou zich later de Belgische vertegenwoordiger (Wijffels) zeer duidelijk uitlaten. De U.S.S.R. (Dolguich) verklaarde de territoriale herkomst wel als leidraad te aanvaarden voor de federale staat die deze natie vormt; in retorische bewoordingen werden voorts de bereikte prestaties algemeen en derhalve vaag aangeduid. Tsjechoslowakije (Kosticky) had meer moeite met het herkomstbeginsel en betoogde dat de originele historische bron voor de natie aanwezig moet zijn. Dit standpunt werd het duidelijkst vertolkt door Joegoslavië (Milosevic), wat tot een interventie van rapporteur Gut leidde, die het betreurde dat het duidelijke standpunt niet uit de beantwoording van de enquête gebleken was. Polen (Walichnowsky) had zich bij de beantwoording van de enquête wel duidelijk uitgesproken en voorkeur laten blijken voor het pertinentie-principe in territoriale zin. Dit standpunt werd ter zitting herhaald, maar aangevuld met mededelingen over een met de Bondsrepubliek gesloten akkoord in het kader van wetenschappelijke samenwerking, waarin voorlopig was afgezien van een overeenkomst over de uitgangspunten. Ook de Westduitse spreker (Booms) sprak zijn voldoening uit over het met Polen gesloten akkoord. Hij verklaarde zich tegen het pertinentiebeginsel dat vijandig staat tegenover de eigen uit de registratuur voortkomende structuur van ieder archief. Het herkomstbeginsel werd door hem boven het beginsel van de territoriale herkomst geplaatst. De meeste westelijke landen deelden deze opvatting over de principes (België, Nederland, Frankrijk, Zwitserland); alleen Italië gaf blijk van een zekere voorkeur voor juist de omgekeerde toepassing van de beide uitgangspunten. De Nederlandse spreker (Ketelaar) vestigde de aandacht op het hanteren van het "pertinentiebeginsel" wanneer het niet om de overdracht van archieven, maar van informatie gaat. Hij wees daarbij op de verfilming van gedeelten van het VOC-archief, waarbij de microfiches als het ware naar pertinentie worden gerangschikt, zodat het aanvragende land desgewenst alleen de voor dat land belangrijke documenten op film kan krijgen. Uit de westerse sfeer sprak tenslotte nog de vertegenwoordiger van de U.S.A. (Rieger). Deze concludeerde dat er over de principes verschillend gedacht werd. Hij stond een pragmatische benadering van het vraagstuk voor. De uitdieping van de studie van het internationale recht, dat gehanteerd is en wordt tussen staten ter beëindiging van geschillen over archieven, leek hem daartoe behulpzaam.
[242] [243]
Een laatste categorie sprekers was afkomstig uit de Arabische en Afrikaanse wereld. Evenals Joegoslavië betoogden zij, dat de territoriale herkomst het eerste uitgangspunt behoort te zijn. Het scherpst sprak de vertegenwoordiger van Algiers (Ainad Tabet). Hij beschuldigde Frankrijk — zij het op een correcte en goed geformuleerde wijze — van het leegroven van zijn land voor wat betreft de archieven bij het beëindigen van het koloniale bewind. Naar zijn opvatting had het congresthema beter kunnen luiden "problèmes de transfer et de réintégration" in plaats van de termen "constitution et réconstitution". De overige Afrikaanse staten hadden op deze eerste dag nog een bescheiden inbreng in de discussies over de principes. De tweede zittingsdag zou duidelijk maken, dat zij, geschaard rond Algiers en Tunis, een oppositionele groep zouden vormen, die een algemeen aanvaarde eindresolutie van deze Table Ronde twijfelachtig maakte.
Derde werkzitting In de derde werkzitting, op de tweede dag, kwam de praktijk aan de orde. 'Aspects practiques du processus de constitution et de réconstitution", zoals het tweede hoofdstuk van Gut's rapport luidde. Voorzitter van de zitting was miss Diane Saunders, archivaris van de Bahama's, terwijl de internationaal gezaghebbende archivaris van Canada, dr. Wilfred Smith, als rapporteur optrad. Smith stelde voor om, in plaats van "constitution and reconstitution", te spreken over "appropriate disposition" van archieven. Hij benadrukte het belang van inspraak van archivarissen bij het sluiten van verdragen waarbij archieven mede in het geding zijn. Tichwinskij (U.S.S.R., chef van de historische sectie van Buitenlandse Zaken) deelde mee dat de U.S.S.R. aan 26 landen archieven heeft uitgegeven die tijdens de Tweede Wereldoorlog door de Sowjetlegers gered zijn. Hij vroeg de aandacht van Argentinië, België, de Bondsrepubliek en andere landen voor de Russische archieven die na de Revolutie door "deserteurs" (tsaristische ambassadeurs en ballingen) niet zijn teruggegeven, maar vaak ten onrechte als particuliere archieven in buitenlandse staatsarchieven terecht zijn gekomen. Booms (B.R.D.) stelde zich op het standpunt dat het recht op vrije toegang tot elders bewaarde archieven belangrijker is dan de oplossing van juridische aanspraken: het gaat om de vrije stroom van informatie, niet om het feitelijk bezit van het papier. Met de vertegenwoordiger van Ivoorkust is Booms het eens dat het recht op vrije toegang met zich meebrengt het recht om films van de archieven te (doen) vervaardigen. Wat de openbaarheid betreft zou de Bondsrepubliek een internationale afspraak, waardoor de termijn op 30 jaar gebracht zou worden, toejuichen. Ter voorkoming van misverstand merkte Booms nog op dat de archieven van de autoriteiten van de Duitse bezetting z.i. behoren tot het patrimonium van het bezette land. De B.R.D., de U.S.A. en Groot-Brittannië werken samen bij het filmen van de archieven van de geallieerde bezetters van West-Duitsland. De B.R.D. besteedt hieraan in vijf jaar 3 miljoen mark. Ook Rhoads, de archivaris van de U.S.A., gaf de voorkeur aan reproduktie boven feitelijke overbrenging. Hij achtte de vorming van een internationaal fonds noodzakelijk, waaruit subsidies voor kostbare verfilmingsprojecten betaald kunnen worden. Wijff244]
^^B—^BBMBBWBaBBIMBiWWHfTmftHI
IBB1—•
fels (België) meent dat dit voorstel eerst op uitvoerbaarheid moet worden onderzocht. Mevrouw Soemartini (Indonesië) bespreekt de samenwerking tussen haar land en Nederland, die gebaseerd is op wederzijds begrip en respect. De in Den Haag te verfilmen documenten zijn geselecteerd door Indonesische specialisten. Zij vermeldt de steun van twee Nederlandse archivarissen (De Graaff en Jacquet) die voor een jaar aan het Arsip Nasional zijn uitgeleend. Ketelaar haakt in op de waarderende woorden van mevrouw Soemartini door te onderstrepen dat "constitution et réconstitution" niet in termen van winst of verlies moeten worden beoordeeld: beide partijen hebben er baat bij en winnen er wederzijds, zoals bij de Indonesisch-Nederlandse samenwerking, vriendschap en begrip door. Dali (Tunesië) maakt zich tot tolk van een aantal Afrikaanse landen door te vragen om internationale druk; in bilaterale onderhandelingen ziet hij weinig. De 50-jaar termijn is voor de jonge landen zeer nadelig. Kagombé (Kenya) is het niet eens met zijn collega uit Tanzania, die de vroegere koloniale mogendheden wil verplichten inventarissen over te leggen van de stukken die op de vroegere koloniën betrekking hebben. Kagombé: we moeten zelf dat onderzoek doen. Het jonge land moet ook de kosten dragen: als men er geen geld voor over heeft, is men op archiefgebied nog niet rijp. Vierde werkzitting 's Middags komen de "Recommendations au sujet de l'action internationale à prévoir" aan de orde. Voorzitter is de Spanjaard Sanchez Belda. Rapporteur Milosevic (Joegoslavië) beveelt aan een lijst van nog onopgeloste geschillen tussen landen samen te stellen. Mabbs (Groot-Brittannië) toont zich zeer pessimistisch over internationale actie. De in Londen bewaarde koloniale archieven zijn geen archieven van koloniën, maar Engelse archieven over de koloniën. Rhoads (U.S.A.) antwoordt op de interventie van Wijffels en verklaart op dit moment alleen een "feasibility study" inzake het door hem voorgestelde fonds te wensen. Ketelaar verklaart dat Nederland, zoals reeds bij de beantwoording van de enquête aangegeven, niet veel voelt voor de voorgestelde internationale commissie die nadere studie moet verrichten. Zo'n commissie wekt verwachtingen die op internationaal niveau niet gehonoreerd kunnen worden. Concrete resultaten kunnen slechts in bilateraal overleg worden bereikt. Slotzitting De laatste ochtend (zaterdag) was bestemd voor de administratieve zitting, waarin huishoudelijke zaken van de Table Ronde besproken worden, en voor de slotzitting. Deze ochtend, die de apotheose van de conferentie zou hebben moeten vormen, werd door de slechte voorbereiding een warrig en somber stemmend slot. De huishoudelijke vergadering liep veel te lang uit, vooral door de behandeling van de financiën, waarbij de penningmeester Mahieu geen detail achterwege liet. Vervolgens blijkt de koffiepauze van een half uur zeer lang uit te lopen. Bij de heropening stelt de anders zo beminnelijke president Biljan zeer geïrriteerd vast dat er geen tekst van een ontwerpresolutie gereed is. De secretaris Kecskemeti geeft de schuld aan [245]
nesië en Nederland. Ook verderop in de resolutie wordt de nadruk gelegd op het belang van bilaterale onderhandelingen. Als wenselijke projecten noemt de resolutie: inventarisatie van fondsen die betrekking hebben op de geschiedenis van andere landen: publikatie van een representatieve verzameling teksten van in het verleden gesloten verdragen met betrekking tot de overdracht van en de toegang tot archieven; samenstelling van een studie over de beginselen waarop men zich bij het oplossen van geschillen over de bestemming van archieven zou kunnen baseren (met als bijlagen één of meer model-overeenkomsten); een onderzoek naar de financieringsmogelijkheden van verfilmingsprojecten, inclusief de mogelijkheden van een internationaal fonds. Het executief comité van de Conseil International des Archives wordt gevraagd deze projecten op te nemen in het actieplan op middellange termijn en om een werkgroepje in te stellen dat kan bijdragen tot de verwezenlijking van de laatste drie projecten. In de ontwerp-resolutie was aan dit werkgroepje ook opgedragen de oplossing van geschillen tussen landen onderling, maar op aandrang van Nederland is deze judiciële taak geschrapt. De stemming over deze resolutie had plaats op een zo laat moment dat een groot aantal deelnemers al was vertrokken: 28 landen stemden voor, twee (Algerije, Congo) tegen, terwijl zeven landen zich van stemming onthielden: Malawi. Marokko, Oostenrijk, Tanzania, TsjechoSlowakije, Tunesië en de U.S.S.R. Van acht landen was bij de stemming geen vertegenwoordiger meer aanwezig: Griekenland, India, Joegoslavië, Luxemburg, Opper-Volta, Spanje, Sri Lanka en Zwitserland. Een aantal deelnemers met rechts de Nederlandse delegatie. Foto: Centro di fotoriproduzione, legatoria e restauro degli Archivi di Stato, Roma. het Italiaanse congressecretariaat. Naar de indruk van ondergetekenden heeft de leiding van de conferentie de politieke gevoeligheid van het thema onderschat en is zij te laat (nl. pas op zaterdagochtend!) begonnen een ontwerp-resolutie in elkaar te draaien. Als die, na lang wachten, wordt rondgedeeld, blijkt er alleen een Franse tekst te zijn. Evans (UNESCO) heeft wel gauw een Engelse vertaling gemaakt, maar die kan niet meer worden uitgetypt en vermenigvuldigd (een aantal gedelegeerden staat te trappelen om de bus naar het vliegveld te halen) en moet dus voorgelezen worden. Voor de talrijke anglofone deelnemers een bijna ondoenlijk karwei om vervolgens over de politieke subtiliteiten van de aanbevelingen te discussiëren. Ter tafel komt ook een met de hand, in het Frans geschreven ontwerp-resolutie ingediend door Algerije, Kenya, Malawi, Marokko, Tanzania en Tunesië (het voorstel is ook ondertekend door de vertegenwoordigster van de Portugese vereniging van archivarissen en bibliothecaressen, maar de directeur van het Portugese nationale archief onthoudt zich van stemming). Deze Arabisch-Afrikaanse resolutie is scherp gesteld: de teruggave van archieven op basis van het beginsel van territoriale herkomst wordt als dé oplossing gepresenteerd. In de — tenslotte aangenomen — resolutie, ontworpen door het secretariaat, wordt in de préambule met voldoening gewag gemaakt van het succes van de recente bilaterale onderhandelingen tussen Oostenrijk en Joegoslavië, onderscheidenlijk Indo[246]
r:*~ïz?T?rwr-
B
^
—
—
«
•
De Arabisch-Afrikaanse resolutie kwam hierna niet meer in stemming. Dit was tactisch gezien juist daar een heilloze confrontatie tussen vroegere koloniale mogendheden daardoor voorkomen werd. De resolutie zou overigens maar een tiental stemmen verworven hebben. Volgende conferenties De Table Ronde aanvaardde de uitnodiging van Kagombé om in 1978 te Nairobi bijeen te komen. Het onderwerp zal dan zijn: "professional standards to observe for the establishment and organization of archives services". Argentinië is kandidaat voor het gastheerschap in 1979, wanneer de thema's zullen zijn: 'Authenticity and a u t h e n t i c a t i o n " en "new achievements in the field of archive buildings". De daaropvolgende Table Ronde is eerst in 1981, daar in 1980 het negende internationale archiefcongres (te Londen) wordt gehouden. Nederland en Tsjechoslowakije staan op de lijst van mogelijke landen voor de Table Ronde in 1981 of 1982. F. C. J. Ketelaar B. Woelderink Bijlage Resolution adopted by the seventeenth International Archival Round Table conference As a follow-up to the decisions taken by the ICA General Assembly at its Washington session in 1976, and by the General Conference of Unesco at its session held in Nairobi in 1976, the International Archival Round Table determined as the agenda for its 17th
[247]
Conference the study of the constitution and reconstitution of national archival heritages. The deliberations, in which took part the representatives of the archival administrations and associations of archivists of the following 45 countries: Algeria, Argentina, Austria, Bahamas, Belgium, Brazil, Bulgaria, Canada, Colombia, Congo, Czechoslovakia, France, F.R.G., Ghana, Greece, Guyana, Hungary, India, Indonesia, Israel, Italy, Ivory-Coast, Kenya, Luxembourg, Malawi, Malaysia, Morocco! Netherlands, Norway, Peru, Poland, Portugal, Rumania, Senegal, Spain, Sri-Lanka,' Sweden, Switzerland, Tanzania, Tunisia, U.R.S.S., U.K., U.S.A., Upper-Voltai Yugoslavia; have led to the conclusions indicated below. The Round Table noted with satisfaction the progress achieved on the theorical level since adoption of the Resolution 4.212 by the 19th Session of the General Conference of Unesco. It expressed its full satisfaction regarding the success of the recent bilateral négociations between, firstly, Austria and Yugoslavia, and, secondly, Indonesia and the Netherlands. In accordance with the conclusions of the consultative meeting held in Paris, 16-18 March 1976, which were presented in the form of a draft resolution, the Round Table reaffirms the right of each state to the recovery of archives which are part of its archival heritage and which are now kept outside its territory, as well as the right of each national community to have access, under agreed conditions, to records belonging to other countries and relevant to its own history and to copy them. Considering the scope of unresolved archival claims, particularly of those originating from the colonial system; Considering that the settlement of these claims falls exclusively within the competence of the public authorities of the countries concerned; Considering that this settlement should be achieved through bilateral or multilateral négociations; The Round Table recommends: a. That the opening of negotiations regarding problems of ownership of archives on the one hand, and rights to access and copying, on the other hand, be promoted among all interested parties. b. That the preparation of the technical files intended for use in such negotiations be entrusted to professional archivists. The Round Table underlines that the principle of the respect of the integrity of archive groups should be used as a controlling principle in the settlement of disputed archival claims. The Round Table nevertheless recognizes that the concept of functional pertinence may be relevant in particular circumstances. The Round Table underlines the advantage of referring to all of the criteria deriving from the principle of provenance for determining the patrimonial ownership of disputed archives, and also emphasizes the value of the concept of common patrimoy as a regulator in establishing the right of access to archives for the authorities and the citizens oi countries participating in the patrimony. The Round Table recognizes the legitimate right of the public authorities and citizens of countries which formed part of larger political entities, or which were administered by foreign powers, to be informed on their own history. The legitimate right to information exists ot itself, independently of the ownership of archives. The Round Table considers that the settlement of conflicting claims may be facilitated and accelerated in the coming years through a coherent international action Without prejudice to possible other international actions, the Round Table considers that the immediate efforts of ICA should Be directed to the implementation of the following e projects: a. the inventorying of all archive groups, including displaced archives, relating to the [248]
RB^nHBBEEim^HBHS
history of other countries in the custody of both public and private repositories in each country; b. the publication of a representative collection of agreements and conventions on the transfer of original records and on access to archives; c. the preparation of a treatise on the principles and terms recommended for use in the settlement of disputed claims, to which would be annexed one or more draft model agreements; d a study of ways and means of financing microfilm operations which are expected to increase as bilateral agreements are concluded. This study should consider the feasibility of a special international fund administrated by Unesco. In consequence of the above, the Round Table requests the Executive Committee of ICA to integrate these four projects in the Medium Term Plan of the organization. Moreover it requests the Executive Committee to appoint a small group of experts to contribute to the implementation of the three latter projects.
[249]
Hetpertinentiebeginsel op z'n Oeteldonks
Als ik Den Bosch bezoek zal ik zelden nalaten een kaars te ontsteken bij het beeld van O.L. Vrouw in de St. Jan. Een bijzondere intentie heb ik daaraan nooit verbonden, hetgeen mij thans spijt. Ik had de Hemelse Moeder moeten verzoeken een wakend oogje te houden op perceel Waterstaat 20, voor het geval men daar de collectie-Cuypers van Velthoven zou gaan inventariseren. Jammer, want nu is de ordeningsarbeid zonder hemelse en, naar ik vrees, ook zonder deskundige leiding tot stand gebracht. Het moet mij van het hart, dat ik alleen al bij het lezen van de inleiding van de ene verbazing in de andere ben gevallen. Voor een goed begrip- de collectie Cuypers van Velthoven is geen archief en ook geen familie-archief, maar een heterogene verzameling originele archiefstukken (die door C.v.V. zijn "gekocht gekregen en geleend"), afschriften van archiefstukken en "documentatie" die bestaat uit kranten, drukwerken, aantekeningen, zegels, prenten, gravure's, foto's enz. enz. De naam "collectie" is derhalve zeer juist gekozen. De collectie Cuypers van Velthoven is een verzameling, zoals men die in de meeste archiefbewaarplaatsen wel aantreft. Overal in den lande woonden namelijk nijvere amateur-historici, die aantekeningen maakten, die afschriften van archiefstukken vervaard l g den, ruilden of verkwanselden en die er voorts geen been in zagen archiefstukken te "lenen". Het beste wat men in zo'n geval kan doen, is de archiefstukken naar hun plaats van herkomst terug te brengen, de drukwerken in de bibliotheek op te nemen en de prenten in de prentverzameling, waarna men het restant dat doorgaans bestaat uit archiefstukken afkomstig van particulieren (transportakten, testamenten e.d.), alsmede handschriften en pakken aantekeningen, beschrijft in de Collectie Aanwinsten. Aldus doet men het bij sommige archiefdiensten en tevens maakt men er een gewoonte van om alle stukken, welke niet op het eigen ambtsgebied betrekking hebben, aan te bieden aan de collega die er meer belang bij heeft. De ideale situatie is voor mij nog altijd een archiefdienst, die vier duidelijk onderscheiden blokken beheert, n.l. Archieven (verdeeld in duidelijk omschreven categorieën) - Bibliotheek (d.w.z. één bibliotheek zonder particuliere boekcolleches) - Prentverzameling (d.w.z. één verzameling) - Collectie Aanwinsten of Handschnftenverzameling (bevattende alle geschreven stukken, die niet tot enig archief behoren). De ervaring leert namelijk, dat als men een bepaald boekwerk niet in de bibliotheek vindt, men meestal nalaat om ook nog even in de collecties Innemee, Klaver, De Bruin en Jansen te kijken. Wij hebben deze boekcollecties dan ook opgeheven. Er kan echter een reden zijn om zo'n collectie intact te laten, n.l als [250]
RHSVRSHnMBHBffimHmSBBHIimHHI
afzonderlijke bewaring in het verleden bij de schenking is bedongen. In zo'n geval kan men de collectie in zijn geheel in de bibliotheek plaatsen, doch de titelbeschrijvingen neemt men op in de centrale catalogus. De "afzonderlijkheid" blijkt dus alleen uit het feit dat de boeken bij elkaar staan. Met de collecties afschriften, aantekeningen e.d. ligt het precies hetzelfde. Verreweg de meeste collecties zijn rommelverzamelingen, die weinig samenhang vertonen. Het is om dol te worden, als men behalve de collectie aanwinsten ook nog eens vijf, tien of meer inventarissen van particuliere verzamelingen moet doornemen als men op zoek is naar gegevens over b.v. veerponten of molens. Anderzijds kan zo'n verzameling onder bepaalde voorwaarden geschonken zijn, ofwel het kan van belang zijn de manuscripten van b.v. een 17e eeuwse stadshistoricus of een oud-archivaris bijeen te hebben. Wij hebben het aldus opgelost, dat dergelijke geschriften achter elkaar in de Collectie Aanwinsten worden geplaatst en dus ook doorgenummerd. Op deze aanwinsten zijn twee catalogi gemaakt, n.l. een alfabetische en een systematische, die losbladig zijn en derhalve kunnen worden aangevuld. Als men wil weten welke geschriften en aantekeningen van stadshistoricus Eikelenberg en oudarchivaris Bruinvis aanwezig zijn, dan kijkt men in de alfabetische catalogus onder Eikelenberg en Bruinvis, terwijl een geschrift van Eikelenberg over godsdiensttwisten tevens in de systematische catalogus beschreven is onder Religie en de aantekeningen van Bruinvis over verpondingen onder Belastingen. In Den Bosch doet men het anders. In 1975 kwam een verzamelinventaris uit van de particuliere collecties Becx - Van Cooth - Van Engelen van Strijen - Hultman, Van der Fosse en Van den Bogaerde - de Oude Schouwe- Santvoort - Erfsecretarie Maasland, zijnde een allerzonderlingst stel mini-inventarissen van familiepapieren, ambtelijke stukken, handschriften en drukwerken. Het wil mij maar niet duidelijk worden welk belang ermee gediend is als men zulke collecties intact laat. En nu is dan de inventaris van de collectie Cuypers van Velthoven verschenen. Eveneens een rommelcollectie, met dien verstande dat de verzameldrift hier heroïsche afmetingen heeft aangenomen, n.l. 2261 originele stukken, 21.000 afschriften, 25.000 fiches en 10.000 stuks "overige documentatie". In principe maakt dit echter geen enkel verschil. Bezien wij deze inventaris eens nader en speciaal de "originele stukken". Op de bladzijde achter de titelpagina, tegenover de foto van de "buste" van Prosper Cuypers van Velthoven (zijn hoofd staat er overigens ook op), leest men de volgende mededeling: Indien in deze collectie aanwezige originele stukken krachtens het herkomstbeginsel duidelijk aantoonbaar naar andere archieven overgebracht moeten worden, zal hierover desgewenst overleg plaatsvinden met de beheerders van die archieven. Men vraagt zich af, waarom men eigenlijk een gedrukte inventaris uitgeeft als het de bedoeling is dat die stukken teruggaan. Dat is toch het paard achter de wagen spannen? Want het is toch duidelijk, dat een confirmatie, die door hertog Philips op verzoek van schepenen van Oisterwijk wordt gedaan, in het archief van Oisterwijk thuishoort, terwijl de kladden en minuten van de stadsrekeningen van Zevenbergen toch wel nergens anders zullen zijn "geleend" dan uit het archief van Zevenbergen. En zo zijn er bij een eerste aanblik vele stukken aan te [251]
wijzen, die zonder twijfel uit een gemeentearchief komen. Men had dus beter de concept-inventaris kunnen rondzenden, waarna de gemeente- en streekarchivarissen een keus hadden kunnen maken. Ik heb echter zo'n vermoeden, dat de mededeling op de pagina tegenover de beeltenis van Prosper (een vlezige kop met een nogal hebberig mondje) op het laatste moment (door hogerhand?) is aangebracht Alsof iemand met gezond verstand zich met een schok gerealiseerd heeft, dat deze inventaris toch eigenlijk een zotte vertoning is. Overigens is bedoelde mededeling eveneens merkwaardig, aangezien art. 3 van de Archiefwet uitdrukkelijk stelt dat als archiefbescheiden ten onrechte onder een overheidsorgaan berusten, dit orgaan ervoor dient te zorgen dat ze te bestemder plaatse geraken. "Overleg" tussen archivarissen is derhalve onnodig en zelfs ongewenst; men behoort zich aan de wet te houden en die stukken terug te sturen. Mijn vermoeden, dat de mededeling tegenover Prosper (die hoe langer hoe zuiniger begint te kijken, lijkt het wel) een ingreep achteraf is, wordt sterker als ik lees hoe de makers van deze inventaris gepoogd hebben hun geknutsel archivistisch te onderstutten. Aanvankelijk is geprobeerd, zo vertellen zij, de originele stukken te plaatsen volgens het herkomstbeginsel, doch dit bleek onmogelijk, reden waarom men het probeerde met een ander beginsel, n.l. het pertinentieprincipe. Alsof archivistiek een soort klaverjassen is, dat men naar believen op z'n Leids, Amsterdams of West-Fries kan spelen. Overigens, wat bedoelt men met "plaatsen"? Was het de bedoeling dat de stukken teruggingen naar de archieven waaruit ze "geleend" zijn of hebben de makers in hun onschuld wis en waarachtig geprobeerd een ordeningsschema te ontwerpen op basis van de "oude orde"? Dit afschuwelijke vermoeden wordt zekerheid als ik lees, dat "door veel historici en archivarissen in deze rijke collectie zo zeer is huisgehouden, dat een eventuele oorspronkelijke orde geheel verloren is gegaan". De Hemelse Moeder moge mij vergeven, maar tegen zoveel onverstand zouden toch geen kaarsen opgewassen zijn geweest. Maar goed, het werd dus het pertinentiebeginsel, zijnde blijkens Archiefterminologie "het beginsel dat zowel bij de vorming als de herordening van archieven de bestanddelen ongeacht hun bestemming en hun herkomst, behoren te worden geordend volgens de onderwerpen, waarop zij betrekking hebben". Nu wil het geval, dat de Handleiding en dus ook Archiefterminologie alleen betrekking hebben op archieven (en dus b v met op de collectie Cuypers van Velthoven) terwijl het pertinentiebeginsel bovendien een zeer dubieus beginsel is, dat door de samenstellers van de Handleiding fanatiek is bestreden. Voor het rijksarchief te Den Bosch bleek het echter bruikbaar ook al moesten het herkomstbeginsel en de Archiefwet ervoor opzij worden gezet' De mededeling tegenover Prosper (die uitgesproken schaapachtig kijkt, vind ik persoonlijk dan) bevat voorts een tweetal restricties, die mij niet lekker zitten. Allereerst moet "duidelijk aantoonbaar" zijn waar een bepaald stuk thuishoort Aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is onvoldoende, terwijl het toch alleszins duidelijk aantoonbaar is dat ze op één plaats zeker niet thuishoren, n.l. in het rijksarchief te Den Bosch. Er breken drukke tijden aan in Brabant! Verder worden alleen originele stukken eventueel overgedragen en geen afschriften, aantekeningen en "overige documentatie". Ik zou de Bossche prosperisten het volgende willen
toevoegen: Beste mensen, wat heeft het rijksarchief te 's-Hertogenbosch nu toch aan 278 omslagen en 5 banden met afschriften en aantekeningen betreffende Bergen op Zoom? Of aan een paar exemplaren van de Rosendaalsche Courant? Of aan fiches betreffende Oirschot? Of aan een foto van zangvereniging St. Cecilia te Breda? Of aan stukken over Aarlanderveen, Dordrecht, Den Haag, Ooltgensplaat en Woerden? Men kan deze stukken toch veel beter naar de betreffende gemeente- en streekarchieven sturen, met de mededeling dat men ermee mag handelen naar believen? Ik kan me voorstellen, dat als iemand uit geheel Brabant afschriften en aantekeningen betreffende b.v. het voorpootrecht of de mussengilden heeft bijeengebracht, men zo'n verzameling (die zelden van grote omvang zal zijn) in zijn geheel naar de Collectie Aanwinsten overbrengt. Men heeft dan te maken met een thematische verzameling en wat het zwaarste is moet het zwaarste wegen, ergo men laat zo'n verzameling intact en de gemeentearchivarissen moeten dan maar fotocopieën maken van wat hun interesseert. De collectie Cuypers van Velthoven is echter geen thematische verzameling en bovendien wekt de inventaris niet de indruk dat er enige afweging heeft plaats gevonden. Men ging er klaarblijkelijk van uit dat de collectie intact moest blijven en men vond het zelfs niet nodig dit te beargumenteren. Enfin, men heeft de originelen dus niet, maar de afschriften daarentegen weer wel geordend "volgens het herkomstbeginsel", waarmee een archivistisch novum van de eerste orde werd geschapen. Want de Nederlandse archivaris vermag veel, doch het toepassen van het herkomstbeginsel op door particulieren vervaardigde afschriften is voor zover mij bekend nog nooit vertoond. Uiteraard demonstreert dit alleen maar dat men in Den Bosch niet het flauwste benul heeft van wat het herkomstbeginsel eigenlijk is. "Aanvankelijk lag het in de bedoeling", zo lees ik, "ieder afschrift inhoudelijk te beschrijven en tevens na te gaan of de bron nog bestaat. Nadat op die wijze veel energie was geïnvesteerd bleek het ondoenlijke van een dergelijk uitgangspunt". Zo'n 21.000 afschriften uit de 19e eeuw is geen kattepis, vermoed ik. Dus ordende men ze volgens het "herkomstbeginsel", hetgeen een geweldige vereenvoudiging betekende, welke de makers echter "enigszins betreuren". Nou ja, kop op zeg, er zijn ongetwijfeld nog véél méér collecties en vlak ook de roemruchte Collectie Aanwinsten niet uit. Persoonlijk betreur ik die vereenvoudiging niet, want een inventaris van bijna 460 pagina's is al mooi genoeg. En bovendien: Prosper maakte weliswaar véél afschriften, maar geen goede. Iemand, die de brabantse archieven kende als geen ander, heeft mij dan ook eens gezegd dat wat hem betrof driekwart van de collectie Cuypers van Velthoven op de mesthoop kon. Wat een verspilling van "geïnvesteerde energie" derhalve. Ik stel me voor, dat als men de originelen aan de eigenaren had terug gegeven en men de aantekeningen, afschriften, drukwerken, prenten, foto's e.d., die betrekking hebben op een bepaalde gemeente, had uitgedeeld, de diverse gemeente- en streekarchivarissen niet alleen veel beter over de waarde van met name de afschriften hadden kunnen oordelen (met de kans dat een berg nutteloos materiaal geruisloos zou zijn afgevoerd), maar dat tevens de ordening binnen enkele maanden zijn beslag zou hebben gekregen. Althans, zo zouden sommigen — waaronder ik — het gedaan hebben. Maar waarom simpel als het moeilijk kan en voorts moeten we uiteraard niets onbeproefd
[252] [253]
— n — i ^ w — » M i M u i i m — a a n — — • • • • • • • — • — — —
laten om van onze dienst een archaistische patatfrietkraam te maken. Eigenlijk heb ik een hekel aan recensies van archiefinventarissen; zowel het lezen ervan als het schrijven. Ik zal dan ook nooit een recensie schrijven óm de recensie aangez.en ik mezelf niet bevoegd acht een inventaris inhoudelijk te beoordelen op de wijze waarop dit gewoonlijk in het Archievenblad gebeurt. Uit ervaring weet ik namelijk, dat iemand bij het inventariseren voor moeilijkheden komt te staan waarvoor een oplossing gevonden móet worden. Deze oplossing is bijna altijd dubieus zodat Jan, Piet of Marie het vermoedelijk alledrie anders gedaan zouden hebben.' Wie ben ik dan dat ik een collega zou kapittelen? Als er echter archiefinventarissen verschijnen, die n.m.m. aantonen dat er iets fundamenteel verkeerd is in het archief wezen, dan is dat andere koek. De inventarisCuypers van Velthoven heeft namelijk niets met modern archiefbeheer te maken maar is een symptoom van de collectioneursmentaliteit, die de ontwikkeling naar een overzichtelijk en efficiënt archiefwezen in de weg staat. Als deze inventaris een unicum zou zijn, kan men zijn schouders ophalen en de zaak vergeten. Een feit is echter, dat er de laatste jaren meerdere van dergelijke inventarissen zijn verschenen ten bewijze dat de collectioneursmentaliteit helaas niet alleen in opmars is, maar zelfs gesanctioneerd dreigt te worden als officiële archiefleer. Voor mij is het'echter evident, dat wij op de verkeerde weg zijn en dat we de vernieuwing van het Nederlands archiefwezen wel kunnen vergeten, zolang sommige archivarissen zich blijven gedragen als eekhoorns, die met eikels en beukenootjes slepen. M.i. zal er een herverdeling van de archieven en verzamelingen moeten plaatsvinden op grond van de realiteit. Die realiteit leert, dat er een groei is naar een sluitend net van gemeenteen streekarchieven. Men kan dit betreuren of toejuichen, doch het archiefwezen zal zich in elk geval moeten aanpassen, o.m. door de zaken voor de gebruikers zo overzichtelijk mogelijk te maken. Dit geldt uiteraard zowel voor de rijks- als gemeentearchivarissen. Kortom, elke archivaris zal zijn depot moeten uitmesten en afstand doen van stukken, die elders beter op hun plaats zijn. Dit inzicht breekt zeer langzaam door.
lijkt te bestaan. Dit en dit alleen is de reden waarom oplossingen als het pertinentiebeginsel op z'n Oeteldonks en het herkomstbeginsel voor particuliere afschriften hun kans krijgen. Ik vind dat de rooms-katholieken onder ons toch maar eens een kaarsenpotje moeten vormen voor bijzondere intenties. W. A. Fasel P.S. Waar is die opgezette jachthond? Volgens een verhaal van een van mijn vroegere chefs (Mommers) bevond zich in de collectie Cuypers van Velthoven een opgezette jachthond. Deze is dus kennelijk "vervreemd", want anders stond hij uiteraard in de inventaris. De vraag is: op grond van welk beginsel?
SUMMARY The principle of provenance The author criticizes the inventory of the Collection Cuypers van Velthoven, which is published by the Rijksarchief in the province of Noord-Brabant. By applying the archivistic rules on a private collection — which was as a matter of fact done in a wrong way — original records from a great number of archives were not brought back to their place of origin. The author notices a collectionersmentality, that prevents the growth to a surveyable and better organised recordkeeping in the Netherlands, and a decreasing knowledge of the archivistic rules.
Er was nog een andere reden om deze inventaris te bespreken. Dat deze en soortgelijke inventarissen überhaupt kunnen verschijnen, is namelijk het gevolg van de verminderde kennis van de archivistiek. Men beschouwt een willekeurig samengestelde collectie kennelijk als een soort archief, waarop de spelregels van de archivistiek toepasselijk zouden zijn. Een collectie derhalve, die een "organisch geheel" is, die men als "eenheid" dient te beschrijven en waaruit niets "vervreemd" mag worden. Men kan zich hierover vrolijk maken, doch die vrolijkheid vergaat snel als men zich reaiïseert dat er mensen aan het inventariseren worden gezet, bij wie het klaarblijkelijk niet in de hersens opkomt, dat archiefstukken terug moeten naar het archief waaruit ze afkomstig zijn en dat er een principieel verschil is tussen afschriften, welke door de administratie zijn vervaardigd t.b.v. een bepaalde zaak (waarop dus wel het herkomstbeginsel van toepassing is) en collectioneurs-afschriften à la Prosper. Ze hebben ooit de theorie geleerd, doch het fundament van onze archiefordening — het herkomstbeginsel — blijkt allang weggezakt te zijn in het moeras van relevante en irrelevante feitjes, waaruit tegenwoordig de archivistiek [254]
[255]
Militaire bevolkingsregisters
Consulenten gevraagd
Op zoek naar de curricula vitae (of vitarum?) van enkele officieren der (toen nog met "Koninklijke") Landmacht, van wie ik wist of reden had aan te nemen, dat zij in het laatste kwart der negentiende eeuw gedurende langer of korter tijd te Breda in garnizoen hadden gelegen wendde ik mij tot de archivaris der Baroniestad met het verzoek mij zo mogelijk enige inlichtingen over deze heren te verschaffen. Hij was in staat mij die prompt te leveren, dank zij de aanwezigheid van een of een aantal militaire bevolkingsregister(s) in de door hem beheerde archiefbewaarplaats. Dat er zulke registers bestaan hebben (ik neem aan dat zij nu nergens meer worden bijgehouden) was mij tot nog toe onbekend. Wèl wist ik, dat er hier en daar specifiekmilitaire retroacta van de Burgerlijke Stand bestaan, b.v. van tot een bepaald regiment behorende of in een bepaald of bepaalde garnizoen(en)i gelegerde militairen. Ik vermoed, dat zulke militaire bevolkingsregisters alleen zijn aangelegd en bijgehouden in gemeenten met een talrijk garnizoen*, zoals Breda^, waarin behalve infanterie, artillerie en (maar dit weet ik niet zeker) cavalerie ook enige honderden cadetten van de Koninklijke Militaire Academie "woonden" en wel in het Kasteel van Breda. Bovendien kwam in het laatste kwart der 19e eeuw ook regelmatig een aantal jonge tweede-luitenants der verschillende wapens enkele jaren na hun benoeming tot officier te Breda om de z.g. "applicatiecursus" aan de K.M.A. volgen. Tijdens die cursussen, die acht à negen maanden duurden, woonden zij niet, zoals in hun cadettentijd in het Kasteel, maar op kamers in de stad. Soms woonden er een heel "stel" samen aan hetzelfde adres. Over het algemeen waren zij (nog) ongehuwd en van de weinige gehuwden onder hen zullen enkele er wel de voorkeur aan hebben gegeven in Breda tijdelijk op kamers te gaan wonen en niet voor nog geen jaar met hun gezin(netje) naar Breda te verhuizen, vooral ook omdat de cursisten na afloop van de cursus bijna altijd terugkeerden naar hun garnizoen. Zou het geen aanbeveling verdienen een "landelijk" lijstje van dergelijke militaire bevolkingsregisters samen te stellen en dit, tenminste voorlopig, in het Nederlands Archievenblad te publiceren? Het is maar een suggestie. 1 2 3
k
J. J. Beyerman rrièrevestigingen in de Zuidelijke Neder-
m e e r S p e d a a l a a n d e Ba
ï f^n^Ü landen (1715-1874) I" ° o r d ^ e c h t ^ a a r i n . d e 19<= eeuw weliswaar een garnizoen lag, maar niet zeer talrijk, hebben dergelijke registers, voorzover ik weet, nooit bestaan R eed S ljd d e R e p u b l i e k w a s B r e d a ee « belangrijke vesting- en garnizoensplaats. 7 t ,!, r Zo telde het garnizoen in 1740 ongeveer 1600 man, t.w. negen compagnieën ruiterij en twee regimenten infanterie, één van 12 en één van 10 compagnieën. [256]
Sinds 1 februari 1978 zijn de werkzaamheden van het Centraal Register van Particuliere Archieven uitgebreid met de registratie van de archieven van kerken en verenigingen en instellingen op kerkelijk gebied. Voorlopig richt de registratie zich op de archieven van de Algemene Doopsgezinde Sociëteit, de Evangelisch Lutherse Kerk, de Gereformeerde Kerken in Nederland, de Nederlandse Hervormde Kerk en de Remonstrantse Broederschap. De registratie beoogt een inzicht te verkrijgen in de inhoud, verblijfplaats en toegankelijkheid van kerkelijke archieven en aan de hand van verkregen gegevens een oplossing te zoeken voor de problemen ten aanzien van het behoud van deze archieven. Hierbij wordt nauw samengewerkt met de Commissie tot registratie van de protestantse kerkelijke en semikerkelijke archieven, bestaande uit vertegenwoordigers van deze vijf kerkgenootschappen. Een gedeelte van de kerkelijke archieven berust in rijks-, gemeente- of streekarchieven; het merendeel bevindt zich echter bij de kerken of kerkelijke instellingen zelf. Het verkrijgen van gegevens betreffende kerkelijke archieven levert bij de archiefdiensten minder problemen op dan bij de laatste categorie. Slechts in incidentele gevallen is het mogelijk dat de registrator persoonlijk de plaatselijke archieven bezoekt. Daarom is de medewerking van vrijwilligers onmisbaar. Het registra tiewerk wordt bij de Nederlandse Hervormde Kerk sinds een aantal jaren mede waargenomen door consulenten. Dit zijn soms archief ambtenaren, soms in archieven geïnteresseerden, die zijn aangesteld door de Commissie voor de archieven van de Nederlandse Hervormde Kerk. De bedoeling is dat de consulent op geregelde tijden het hem of haar toegewezen ressort bezoekt. Hiertoe worden reeds bekende gegevens over de archieven ter beschikking gesteld. De omvang van het gebied, waarin de consulent "opereert" wordt afgestemd op de tijd, die hij of zij ter beschikking heeft; het gebied ligt in principe in de onmiddellijke nabijheid van de betrokkene. De reiskosten, telefoonkosten e.d. worden vergoed. Nu ook voor de overige vier kerkgenootschappen het registratiewerk ter hand is genomen, is de gedachte ontwikkeld de reeds bestaande consulenten te verzoeken zich te willen belasten met het bezoeken van de andere kerken en kerkelijke instellingen in hun ressort. Een onderzoek onder hen heeft uitgewezen dat het merendeel zich hiertoe bereid heeft verklaard. Gezien de uitbreiding van het werk en gezien ook het feit dat nog niet elk gebied in Nederland van een consulent kon worden voorzien, is het echter noodzakelijk dat er meer consulenten komen. Daarom wordt een dringend beroep gedaan op allen die nog tijd over hebben en [257]
•HHHMHaHH
voor dit werk voelen. Lidmaatschap van een kerkgenootschap is geen vereiste. U wordt verzocht u op te geven bij de Archivaris van de Nederlandse Hervormde Kerk dr. J. P. van Dooren, Javastraat 100, Postbus 80505, 2508 G M 's-Gravenhage tel. 070-638989
Boekbespreking
of bij het Centraal Register van Particuliere Archieven, afd. kerkelijke archieven, drs. M. C. van Leeuwen-Canneman, Ie Sweelinckstraat 2, 2517 G C 's-Gravenhage' tel. 070-469437.
Literatuurdocumentatie bij de centrale overheid; een aspect van de informatieverzorging bij de Departementen van algemeen bestuur. 's-Gravenhage, 1977. 43 blz. Rapport van de Permanente commissie voor overheidsdocumentatie.
Een taak voor archivisten anno 1733 Het gedrag van kardinalen was niet altijd onberispelijk. Zo zag kardinaal N. Coscia zich wegens knevelarij, afpersing en roof veroordeeld en op de Engelenburcht gevangen gezet. Naar aanleiding van dit strafproces brengt de " 's-Gravenhaegse Vrydaegse Courant" no. 76 van 26 Juni 1733 een bericht uit Rome van 6 Juni te voren: " — Het verdient reflexie, dat de Heer Fiorelli zig voor eenige dagen met de Archivisten Antonelli, na de Archiven van het kasteel begeven heeft, en aldaer verschyde uuren door gebragt, in het nazoeken en examineeren van alle' de sententien in voorige tyden tegens de Kardinaelen geweezen, om dezelve tegens die van den voorn. Kardinael te confronteeren. Ondertusschen zyn de meubelen en de Biblioteek van zyn Eminentie, welke in zyn Paleys gevonden zyn, publyk te koop gestelt, om daer uyt zyn crediteuren te betaelen, en met het overschot zo ver het strekken kan, te voldoen de somme waer in hy is gecondemneert." [258]
Dit rapport geeft een beschrijving van de functie en taak van de bibliotheek en documentatiediensten bij de centrale overheid en moet als basis dienen voor een te vormen nieuw beleidsplan van genoemde commissie. Het gereedkomen van dit rapport viel ongeveer samen met het 25-jarig bestaan van deze commissie, reden waarom aan de wijze van publicatie extra aandacht werd besteed 1 . Het eerste deel geeft een beschrijving van de werkwijze der ministeriebibliotheken. De meest belangrijke taak van deze bibliotheek en documentatiediensten is die der beleidsondersteuning voor het beleid van het betreffende ministerie. Deze moet in de toekomst nog meer en nog in een vroeger stadium in de beleidsvoorbereiding worden geïntegreerd. De tweede typische taak van de ministeriebibliotheken is die ten aanzien van de materiële openbaarheid van overheidsdocumenten. Deze vindt zijn oorsprong in het ontwerp van de Wet openbaarheid van bestuur, die het recht van de burger op bestuurlijke informatie regelt. Deze wet gaat er hierbij niet in de eerste plaats van uit dat alle overheidsdocumenten in beginsel ter kennisname staan van het publiek (formele openbaarheid), maar dat alle informatie die deze documenten bevatten, openbaar is (materiële openbaarheid). Als derde taak geldt voor de ministeriebibliotheken het bijeenbrengen van een min of meer representatieve collectie op het gebied waarover het beleid van het betreffende ministerie zich uitstrekt. Deze collectie staat ook ten dienste van geïnteresseerden buiten het ministerie. Het tweede deel van het rapport geeft een overzicht van de geschiedenis van de PCOD. Deze werd opgericht na rapporten van vier voorgangers: i
Op 23 november 1977 organiseerde de PCOD in de Rolzaal van het Binnenhof tt 's-Gravenhage een bijzondere bijeenkomst ter gelegenheid van haar 25-jarig bestaan. Sprekers waren dr. J. T. van Stegeren, voorzitter van de PCOD, E. G. P. de Graeve van het Parlementair Automatiseringscentrum in oprichting (PARAC) en dr. H. A. van Leeuwen, plv. directeur van de Centrale Directie Documentatie van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen. Voor een verslag van deze bijeenkomst, waarop het rapport werd aangeboden aan de minister van binnenlandse zaken, leze men de Nederlandse Staatscourant van 9 februari 1978, nr. 29, blz. 4-7 en 12-13. [259]
— de Adviescommissie overheidsbeleid inzake voorlichting, de commissie-Vaii Heuven Goedhart, uit 1946, — de Ambtelijke commissie reorganisatie overheidsvoorlichting, de commissieHermans, uit 1947, — de commissie-Fock, uit 1949, die in haar rapport de wenselijkheid uitsprak voor overheidsdocumentatie een aparte commissie in te stellen, waaruit resulteerde: — de Commissie van advies voor de overheidsdocumentatie, uit 1951. In de eerste periode van het bestaan der PCOD, 1952-1962, hield de commissie zich vooral bezig met vaktechnische problemen. Na 1964 kwam de adviserende taak meer tot uiting en ging de commissie ook ongevraagde adviezen geven. Een werkgroep onder leiding van C. J. G. Böttcher stelde een rapport samen "Beleid en organisatie ten aanzien van de wetenschappelijke en technische informatie in Nederland", n.a.v. het in Amerika verschenen Weinberg-rapport. Hiernaast besteedt het rapport aandacht aan de automatisering en, last but not least, aan de verwachtingen voor de toekomst. M. B. Lohmann-de Roever E. Meeldijk. De gemeentebibliotheek te Rotterdam, 1858-1974. Schiedam, Interbook international, 1977. Nummer dertig van een reeks boekjes over Rotterdam in heden en verleden uitgegeven door de "Stichting Historische Publicaties Roterodamum" onder auspiciën van de vereniging "Historisch Genootschap Roterodamum". Bovenstaande publicatie is een uitgebreide versie van een scriptie, geschreven in het kader van de opleiding tot wetenschappelijk bibliothecaris aan de Universiteit van Amsterdam. Deze bevat het boeiende verhaal van het wel en wee van deze instelling, hier en daar vergeleken met bibliotheken in andere steden. De tekst is vlot geschreven en prettig leesbaar en de opeenvolgende gebeurtenissen worden zeer nauwkeurig beschreven. Onder de bibliothecarissen, van wie steeds een korte levensbeschrijving in de tekst is opgenomen, treffen we bekende namen, W. Bezemer, E. W. Moes, F. D. O. Obreen, C. Reedijk, W. L. Vreese. In feite 'begonnen de bemoeiingen van het gemeentebestuur van Rotterdam met een "publycke Bibliotheke" al in 1604, toen de vroedschap geld beschikbaar stelde voor het oprichten van een bibliotheek in de St. Laurenskerk, voornamelijk ten dienste van predikanten. Deze collectie werd later, in 1869, inderdaad opgenomen in die van de stedelijke boekerij. Na deze voorgeschiedenis volgt de geschiedenis van de eigenlijke gemeentebibliotheek, ingedeeld naar de perioden waarin deze in een bepaald gebouw gehuisvest was, fasen in de geschiedenis der bibliotheek. Van 1858-1891 was de bibliotheek een onderdeel van het archief, maar toch al zo belangrijk dat zij zelfstandig bezoekers trok. Van 1891-1907 fungeerde de bibliotheek als een zelfstandige instelling, met eigen openingstijden. Met de derde periode, 1907-1923, trad een grote bloei in, nu bezoekers die uitsluitend voor ontspanning kwamen lezen, niet langer geweerd werden. De nadruk kwam te liggen op volksontwikkeling en de bibliotheek kreeg het karakter van een echte openbare bibliotheek. Sinds 1906 was zij losgekoppeld van het archief en een zelfstandige instelling geworden, geheel
gefinancierd door de gemeente Rotterdam. Na 1923 krijgt de centrale bibliotheek een meer wetenschappelijk karakter, wanneer deze gaat fungeren als regionale steunbibliotheek voor het Rijnmondgebied en het gedeelte van Zuid-Holland ten oosten en ten zuiden van Rotterdam. Vermeldenswaard is verder de Erasmuscollectie, de grootste ter wereld. De auteur heeft zeer veel materiaal weten te verzamelen en die vele data en getallen (van het aantal boeken, kasten, bezoekers, enz) maken de lezer wel eens nieuwsgierig naar de plaats, die de beschreven instelling innam in het culturele leven van Rotterdam en in het bibliotheekwezen in Nederland; de schrijfster geeft in deze wel erg veel feiten tegenover soms wat weinig interpretatie. In het kader van de serie boekjes over Rotterdam in heden en verleden komt dit stuk geschiedschrijving echter bijzonder goed tot z'n recht. De historie van 3i eeuw bibliotheek wordt tot in vele details beschreven. De prachtige illustraties, de index en een serie tabellen waaruit in een oogopslag de groei van het aantal filialen, de aantallen geraadpleegde en uitgeleende boeken, de bezoekers en ingeschreven lezers kunnen worden afgelezen, maken het geheel tot een compleet, goed verzorgd en nuttig stuk bibliotheekgeschiedenis. M. B. Lohmann-de Roever Glossarium van oude Nederlandse rechtster men, door M. van Hattum en H. Rooseboom. Amsterdam 1977; XVI + 304 blz. Uitgave: Verzamelen en bewerken van de jurisprudentie van de Grote Raad o.l.v. prof. mr. J. Th. de Smidt, Universiteit van Amsterdam, Nieuwe Reeks nr. 2. Voor mij ligt de vierde druk van een werkstuk, waaraan in het Nederlands Archievenblad nog niet eerder aandacht is besteed, maar dat daar zeker wel recht op heeft. Het dankt zijn ontstaan aan de wenselijkheid voor de medewerkers van de Werkgroep Grote Raad van Mechelen te kunnen beschikken over een apparaat waarin rechtstermen die zij aantroffen worden verklaard. Na een eerste en tweede uitgave in kleine oplagen en in stencilvorm in 1964 en 1967, die vrijwel alleen 15e en 16eeeuwse rechtstermen bevatten, verschenen in 1969 in offset afzonderlijke glossaria van de Nederlandse en Franse oude rechtstermen, waarbij de tijdgrens was verlegd naar het einde van de 18e eeuw. En niet omdat deze hulpmiddelen verouderd zouden zijn, maar omdat het materiaal groeide — en nog steeds groeit — is thans deze vierde druk, verzorgd door de twee neerlandici M. van Hattum en H. Rooseboom, verschenen. Nog steeds blijft het duidelijk een werk-exemplaar. Een definitieve vorm moet blijkbaar nog gevonden worden. Niet alleen is het aantal trefwoorden toegenomen, ook de opzet is wederom gewijzigd. Zo zijn thans meer, d.w.z. vrijwel alle bruikbare omschrijvingen uit de oudere en jongere naslagwerken opgenomen en is het aantal bronnen uitgebreid, zodat thans 29 naslagwerken zijn gedepouilleerd. Een uitvoerige Inleiding, die een toelichting geeft op deze en andere gegevens, maakt aan de gebruiker duidelijk wat hij wel en wat hij niet kan verwachten. Als ik nu in het algemeen een kritische opmerking maak, dan wil ik daarmee niets afdoen van de waarde van het werk voor de medewerkers voor wie het oorspronke[261]
[260]
lijk is opgezet. Maar wel wil ik, in verband met de bruikbaarheid ook voor anderen dan deze medewerkers, ervoor pleiten dat in een nieuwe druk straks — en zeker in een definitieve uitgave — allereerst een duidelijke "moderne" omschrijving wordt gegeven. Misschien zijn voor de vakmensen de omschrijvingen "in een moeilijk Nederlands, soms op het onbegrijpelijke af" (p. VIII) voldoende, voor anderen, die bovendien meestal niet kunnen beschikken over een groot deel van de bronnen, is dat zeker niet voldoende. Een aspect van de "onvoltooidheid" is dat uiteraard soortgelijke publicaties die verschijnen, steeds weer moeten worden verwerkt. Ik denk bijvoorbeeld aan het onlangs verschenen, door F. Debrabandere verzorgde derde en laatste deel van StaUaerts Glossarium (Handzame 1977, Uitg. Familia et Patria; XXXVII blz. + 737 kol.), dat zeker voor een volgende druk zal moeten worden gedepouilleerd. Ik heb ook even gedacht aan P. G. J. van Sterkenburg, Een glossarium van zeventiende-eeuws Nederlands (Groningen 1975, Uitg. Tjeenk Willink; LIX + 152 blz.), maar dat beperkt zich zo zeer tot literaire teksten, dat er slechts zeer weinig rechtstermen in voorkomen. Of het reeds vaak aangekondigde Glossarium Juris Brabantici van Van Emstede voor depouillering in aanmerking zal komen kan vooralsnog niemand beoordelen. Een oud werk waaraan ik bij een aantal trefwoorden (o.a. "dijkvelling", "hering", "hernessen" en "zeventuig") heb gedacht is het standaardwerk van A. A. Beekman, Het dijk- en waterschapsrecht in Nederland vóór 1795 ('s-Gravenhage 1905-1907, Uitg. M. Nijhoff; 2 delen, 1862 blz.) al is het lijkt mij ondoenlijk dat echt te depouilleren. Een vermelding dat men voor specifieke termen uit die wereld daar te rade kan gaan, lijkt mij minstens zinvol. Verder wil ik mij beperken tot drie opmerkingen. De eerste is dat er toch nog een groot aantal trefwoorden en verklaringen ontbreken. Van het laatste geef ik als voorbeeld "composeren", een woord dat ook vroeger zeker de andere en belangrijkere betekenis had, waarin het ook nu nog wordt gebruikt. Verder laat ik hier een in het wilde weg door mij gemaakt lijstje volgen: "alinge", "contentieus", "drossaard", "geïntimeerde", ( = ook: gedaagde), "gevoegde", "gichtboek", "novale tienden", "provenier", "provoost-geweldige(r)", "regenoot" of "reengenoot", "stokhouder", "vest" ( = eigendomsoverdracht voor schepenen), "vilipendie van justitie", "voorlijf" (Middelned. Wbk.: "vorelief"), "vorster" en "uitwinning" = "opwinning" ( = evictie). Het woord "vroente" ( = gijzelhuis) meende ik ook te missen. Het komt wel voor s.v. "invruntering" (p. 171), maar niet als trefwoord. Een tweede opmerking geldt de verwijzingen. Naar mijn mening zouden veel verklaringen verduidelijkt worden als deze veelvuldiger werden toegepast. Een aantal voorbeelden: Bij "benadering" ook te verwijzen naar "aanboord", bij "bijvanck" (liever: "bijvang") ook naar "mijl" (en omgekeerd), bij "breuk" ook naar "hangen", bij "cijns" ook naar "tins", bij "dedingen" ook naar "effening", bij "erfscheider" ook naar "heemgraaf", bij "exceptie" ook naar "declinatoire " en naar peremtoire ", bij "halheren" ook naar "pertse" (en omgekeerd), bij "homologatie" ook naar "ernologatie", bij "impost"' ook naar "accijns", bij "korenbyters" ook naar "crimen dardaniatus" (de verklaring van het laatste woord moet waarschijnlijk zijn
de misdaad en niet de straf), bij "suspensie" ook naar "devolutie", bij "videren" ook naar "decreet", bij "voogd" ook naar "momber", bij "zeventuig" ook naar "hering". Een trefwoord als "wit" is waarschijnlijk identiek aan "wete". Een merkwaardige ontdekking was het voorkomen van zowel "averij" als "haverij", zonder verwijzing naar elkaar. Het is hetzelfde woord, dat zijn verschillende spelling te danken heeft aan een verschijnsel dat wel vaker voorkomt, dat namelijk soms aan het begin van een woord een hypercorrecte "h" wordt geschreven (en uitgesproken). Zo is het ook met het trefwoord "haver", dat wij nog kennen in uitdrukkingen als "van aver tot aver" en "van haver tot gort". Heel kort is mijn derde opmerking. Er is een aantal woorden dat eigenlijk helemaal niet verklaard wordt. Ik noem er een paar: "despache", "hernessen", "schrodergeld" en (dus ook) "windaze". Misschien kunnen het tweede en derde woord opgehelderd worden het behulp van Beekman. Het is uiteraard niet mogelijk om alle merkwaardige woorden, die ik ooit vond te vermelden. Ik heb die woorden en uitdrukkingen ook nooit verzameld. Maar het is de moeite waard om met zo'n woord dan een glossarium als dit eens te lijf te gaan. Zo vond ik onlangs een apostille van de Bredase schepenbank uit 1699, waarbij werd toegestaan iemand "bij knuijvinge te constringeren" tot teruggave van een paard. Het woord "constringeren" kost geen moeite, zelfs niet als dat woord niet in het glossarium staat. (Alleen "constrainte" komt voor en dat geeft voldoende om het woord — zo men het al niet zelf herkent — te verklaren). Maar dat "knuijvinge"? En dan is het verrassend als je een woord vindt: "knuivers", waarbij weliswaar wordt verwezen naar "eters" maar waarachter dan weer synoniemen staan ("kluivers", "weddeboden"), die je toch op het spoor zetten om de oplossing te vinden. Vaak zou ik graag willen weten waar en wanneer men sommige woorden gebruikte. Een aantal uitdrukkingen werd zeker alleen in bepaalde gewesten gebruikt. Van veel archaïsche woorden kan ik mij bovendien moeilijk voorstellen dat men zich daarmee nog wenste te behelpen in de stijf-deftige en sterk verfranste 18e eeuw. Het is overigens duidelijk dat de vermelding van de oorspronkelijke vindplaatsen onbegonnen werk is. Voor een hanteerbaar glossarium is het trouwens overbodig. Ik neem echter aan dat deze vermelding wel is opgenomen in het basis-materiaal, waarvan de samenstellers zijn uitgegaan. Dat blijft dan een kostbaar arsenaal van rechtstermen, waarvan in de toekomst nog velen kunnen profiteren. Verder kom ik nog even terug op die "verfranste" 18e eeuw. Vooral voor die periode is er grote behoefte aan een glossarium van Franse rechtstermen. Helaas is de laatste druk daarvan niet meer verkrijgbaar. Ik neem aan dat met mij veel anderen met verlangen uitzien naar de nieuwe uitgave ook van dat glossarium. Gelukkig vermeldt prof. De Smidt in zijn "woord vooraf" dat er samen met Belgische collega's aan wordt gewerkt.
f262]
[263 1
Ik hoop dat de collega's zich niet door mijn kritische opmerkingen laten afschrikken om het glossarium ter hand te nemen. Velen zullen er gewoon plezier aan beleven als zij kennis ervan nemen; velen zullen ook kostbare aanvullingen kunnen geven. Zo kan er dan uiteindelijk een magnifiek naslagwerk uit groeien. J. M. F. IJsseling
Wij ontvingen
Kroniek
Bronnen voor de geschiedenis van de instellingen in België /Sources de l'histoire des institutions de la Belgique — Handelingen van het Collequium te Brussel/Actes du Colloque de Bruxelles 15-18. IV. 1975, Algemeen Rijksarchief I Archives Générales du Royaume, BrusselIBruxelles 1977. Inventaire des dossiers soumis au roi concernant la Belgique et le Grand-Duché de Luxembourg du 24 décembre 1815 au 29 février 1816 conservés dans le fonds de la Secrétairerie Générale d'Etat aux Archives Générales du Royaume à La Haye par M. R. Thielemans, Miscellanea Archivistica XII, Archives Générales du Royaume, Bruxelles 1976. Sceaux de Thudinie (ville de Thuin, abbayes d'Aulne et de Lobbes) par R. Laurent, Miscellanea Archivistica XIII, Archives Générales du Royaume, Bruxelles 1976. Les archives des administrations provinciales en Belgique par R. Petit, Miscellanea Archivistica XIV, Archives Générales du Royaume, Bruxelles 1977. A. Scufflaire, Sur la conservation des empreintes de sceaux en métal — R. Laurent, Les bulles non pontificales conservées en Belgiques, Miscellanea Archivistica XV, Archives Générales du Royaume, Bruxelles 1977. Inventaire des papiers Greindl par M. R. Thielemans, Archives Générales du Royaume, Bruxelles 1976. Inventaire des archives des charbonnages de la Louvière et Sars-Lonchamp par J. Lefebure, Archives de l'Etat à Mons, Bruxelles 1977. Inventaire des papiers François Bovesse homme politique et écrivain 1890-1944 par J. Bovesse, Archives de l'Etat à Namur, Bruxelles 1977. Inventaris van het archief van de Raad van Vlaanderen door J. Buntinx, VII, Rijksarchief te Gent, Brussel 1977. Inventaire des archives de la Famille d'Harscamp (XVIIe-XIXe siècle) par F. Courtoy\, J. Bovesse et F. Jacquet-Ladrier, Archives de l'Etat à Namur, Bruxelles 1977. Inventaris van de verzameling Hendrik de Man door dr. H. de Schepper, Algemeen Rijksarchief Brussel 1977. Répertoire général des registres paroissiaux antérieurs au concordat de 1801 conservés dans la province de Liège par G. Hansotte et R. Forgeur avec la collaboration de J. Pieyns et M. P. Lux-Mossay, Archives de l'Etat à Liège, Bruxelles 1977. Inventaire des papiers Ferdinand Cour toy par J. Bovesse, Archives de l'Etat à Namur, Bruxelles 1977. Inventaire des papiers Dieudonné Brouwers par J. Bovesse, Archives de l'Etat à Namur, Bruxelles 1977. Inventaire des archives des ducs de Croy par G. Wymans, Archives de l'Etat à Mons, Bruxelles 1977. [264]
• M | | B ^ ^ ^ ^ ^ i ^ B n M n i ^ ^ ^ ^ ^ H H I ^ H H H
Der Archivar, jrg. 30 (1977). Het eerste nummer bevat uitgebreide verslagen van het internationale archiefcongres in Washington in 1976. Daarnaast is ruimte gereserveerd voor een artikel van de hand van F. Wolff over een reorganisatie in de opleiding aan de archiefschool te Marburg voor de "gehobene Archivdienst" (53-60), min of meer de Duitse variant van wat in Nederland middelbare archiefambtenaren heet. De nieuwe opleiding bestrijkt een periode van drie jaren, waarin een cursus aan de archiefschool te Marburg centraal staat. Deze cursus is in twee onderdelen gesplitst. Eerst komt een periode van vier maanden, waarin histoi ische, juridische en financieel-economische vakken aan de orde komen. Doel hiervan is leemten in de kennis aan te vullen. Vervolgens wordt in een tijdsbestek van twaalf maanden het accent gelegd op archiefvakken in strikte zin (archivistiek, registratuur, paleografie e.d.). In Nederlandse ogen toch wel opvallend is dat in hetzelfde kader kennis omtrent het bibliotheekwezen wordt bijgebracht, inleidingen worden verzorgd betreffende documentatie en geautomatiseerde informatieverwerking, evenals lessen in "archieftechniek" (N.B. met oefeningen in restaureren), over geluids-, beeld- en filmarchieven (N.B. met oefeningen in archivistische fototechniek) en over bedrijfsarchieven, enz. Kortom, ook in de toekomst kan Duitsland pretenderen zijn archivarissen een opleiding te geven, die alleszins aanspraak op volledigheid kan maken. Wel heeft men van de zijde van studenten geluiden vernomen als zou de allergrootste inspanning vereist zijn om de leerstof meester te worden. Desalniettemin bestond bij docenten de indruk dat, ondanks de kennelijk zware taak, de leerstof opgenomen en verwerkt kan worden. De opleidingseisen voor de hogere archiefdienst zijn navenant. Men leze er de desbetreffende verordening van Rijnland-Westfalen op na (Archivar, nr. 4, 426-432). In hetzelfde nummer (4) staat een bijdrage van de hand van H. G. Schaffner over de functie van de archivaris in gemeentelijke dienst, in het bijzonder met betrekking tot de "gehobene" loopbaan (403-406). Zijdelings komt de verhouding tussen, laat ik nu maar zeggen, hogere en middelbare archiefambtenaren aan de orde. Hoewel de auteur ergens in het midden van zijn artikel stelt dat de taak van hogere archiefambtenaren bepaald wordt door hun wetenschappelijke opleiding en verzekert dat deze problematiek in zijn artikel niet aan de orde is, werpt hij uitgerekend aan het eind de vraag op, wat dan toch wel het verschil is tussen de functies van hogere en [265]
<-3fl^^^^M
•^^^^^^^^•H
middelbare archiefambtenaren, wanneer beide categorieën ambtenaren min of meer dezelfde archivistische taken te verrichten hebben. Aha, is men geneigd te denken, "das also ist des Pudels Kern". Het uitgebreide terrein dat Duitse archivarissen, zowel "gehobene" als "höhere", bestrijken in aanmerking genomen, behoeft een stelling als die van Dr. Dahm, de vorige voorzitter van de vereniging van Duitse archivarissen, ons geenszins te verbazen. Het onderscheid tussen archieven van media (radio, televisie, film en pers) en archieven van overheden en kerken is, volgens Dr. Dahm, niet van principiële aard, maar moet uitsluitend uit de differentiatie van het archiefmateriaal verklaard worden (nr. 3, 310). Een functionaris met diverse raakvlakken met archief- en bibliotheekwezen is de documentalist. Over zijn takenpakket schrijven K. H. Ecker en G. Wersig (nr. 3, 293-300). H. Stöwer en W. Wilms brengen verslag uit over een in het staatsarchief Detmold uitgevoerd experiment met een "generale index" ("Generalindex in Form einer Sichtlochkartei", nr. 2, 155-162). Het komt neer op een in één systeem onderbrengen van gegevens uit aanwezige "Findbücher", een Duitse archiefingang waarvoor geen Nederlands equivalent is, of het zou al ons repertorium moeten zijn. Om een uniform geheel uit de "Findbücher" te distilleren moet op een hoger abstractie-niveau overgeschakeld worden. Daartoe worden alle "Findbücher" op dezelfde wijze geïndiceerd. Er ontstaat een systematische trefwoordenindex, een index op familienamen, op aardrijkskundige namen en een zgn. tijdindex. De gegevens uit de index-lijsten worden door ponsing opgeslagen in signaleringskaarten (Sichtlochkarte). Een dergelijke kaart bevat 100 kwadraten, waarbij aan ieder kwadraat een archiefbestand is toebedeeld. Bedraagt het aantal bestanden meer dan 100, dan wordt een volgkaart aangelegd, en zo voorts bij meerdere bestanden boven ieder honderdtal. Ieder kwadraat is weer onderverdeeld in 100 ponsplaatsen, corresponderend met eenheden waarin het "Findbuch" is onderverdeeld (aktenummer, bladzij de(n) of rubrieken). Een dergelijke wijze van opslaan van gegevens biedt de mogelijkheid de vier indices met elkaar te combineren. Vallen bij een gegeven vraagstelling de gaten van bijv. drie soorten kaarten samen, dan is er een kans dat de gegevens in het "Findbuch" in de gewenste combinatie voorkomen. In het tegenovergestelde geval is die combinatie een onmogelijkheid.
Over de bronnen voor de geschiedenis van de landbouworganisaties in de Republiek van Weimar schrijft M. Schumacher (nr. 3, 273-280). Het artikel is een voorproefje van een overzicht "Quellen zur Geschichte der Agrarverbände und Agrarpolitik in der Weimarer Republik", dat in 1978 zal verschijnen als onderdeel van een gids voor de bronnen tot de economische en politieke ontwikkeling in de Republiek van Weimar. Voor de historische bronnen uit deze periode van de Duitse geschiedenis geldt hetzelfde als voor zovele Duitse archieven: de splitsing van het rijk na de oorlog heeft uiteraard tevens scheidsmuren opgeworpen tussen archieven van organisaties die voordien één geheel uitmaakten. Een overzicht van her en der geplaatste archieven, die bovendien maar al te vaak de sporen van het oorlogsgeweld vertonen — tot volledig ontbreken toe — is voor onderzoekers onontbeerlijk. In hetzelfde nummer treffen wij een artikel over "Amtliche Drucksachen" aan (nr. 3, 259-271), geschreven door F. Facius. Hierin wordt een uiteenzetting gegeven over oorsprong, ontwikkeling, wezen en waarde als historische bron van officiële, gedrukte bescheiden als wetten, verordeningen, notulen, verslagen, almanakken e.d. Het onderwerp: archief en openbaarheid in de spiegel van de verordeningen voor de staatsarchieven in de Bondsrepubliek wordt belicht door W. Schöntag (nr. 4, 375-382). De talloze verordeningen trekken ten opzichte van diverse punten, zoals het gebruik door de overheden zelf, één lijn. Waar echter de criteria voor toelating van particulieren in het geding zijn, vertoont zich een rijk geschakeerd beeld. De meest liberale formulering is in het landsarchief Berlijn te vinden, waar alle particulieren de voor 8 mei 1945 ontstane archivalia ter inzage kunnen krijgen. Elders komen echter beperkingen van de openbaarheid voor in de trant van weigering aan personen die niet de voor hun onderzoek noodzakelijke kennis bezitten of onbetrouwbaar schijnen. In Beieren heeft men het zelfs nodig geoordeeld zwart op wit te stellen dat er geen recht op inzage van archivalia voor wetenschappelijke doeleinden bestaat. Overal moet een schriftelijk verzoek worden ingediend om een "Benutzungsgenehmigung" te verkrijgen. Al met al heeft het er veel van weg dat de relatie tussen de Duitse archivaris en zijn bescheiden in het opzicht van openbaarheid meer gelijkenis vertoont met de relatie aristocraat - uitgelezen wijnen dan met de relatie supermarkt-manager - wegwerpartikelen.
Aangezien er geen Nederlands equivalent van het "Findbuch" is, valt een beoordeling van de mérites van deze methode buiten het bestek van deze bespreking. Toch is het zinvol om even bij deze materie stil te staan, al was het alleen maar om op te merken dat andere dan gebruikelijke methoden van archief ontsluiting tevens nieuwe mogelijkheden in zich bergen. Het kan zijn nut hebben zich rekenschap te geven van in het buitenland ontwikkelde archiefingangen. Dit gereder, waar soms in Nederlandse inventarissen belangrijke archiefbestanddelen, bij ontstentenis van een index, worden bedeeld met een uiterst karige beschrijving, terwijl diverse losse stukken met niet zelden een onbenullige inhoud worden gehonoreerd met vorstelijke beschrijvingen. Een zekere mate van onevenwichtigheid tussen uitgebreidheid van beschrijving per eenheid enerzijds en inhoudelijke relevantie anderzijds kan men zich in bepaalde gevallen niet ontveinzen.
In Hessen is in 1958 een adviesbureau voor gemeentelijke archiefzorg opgericht. Tot het veelzijdige takenpakket worden gerekend: het vervaardigen van "Findbücher", het verstrekken van inlichtingen en het vervaardigen van archiveringsplannen voor gemeentearchieven. Meer leest men over deze Hessische archiefinspectie in een artikel van E. lakobi (nr. 4, 397-404). Een tweetal artikels valt te melden over het filmmateriaal, beide in het tweede nummer. W. Kohte wijst er in "Sicherungsverfilmung und photografische Normung" (163-172) op, dat er sinds enkele jaren een aantal Duitse normen bestaan naast enige andere internationale aanbevelingen. Kohte heeft alles eens voor ons op een rijtje gezet. D. Hofmaier verhaalt van zijn ervaringen met het filmen van archivalia (171-182). In een voor een leek iets te technische uiteenzetting wijst hij o.a. op het belang met betrekking tot de houdbaarheid van een juiste ontwikkeling van de microfilm. H. Lippert en W. D. Mohrmann hebben er iets op gevonden om ruggen van kost-
[266]
[267]
bare banden en delen te beschermen tegen beschadiging door veelvuldige raadpleging. Zij bevelen een bescherming biedend omslag aan, dat zodanig is geconstrueerd, dat het omslag en niet de band van het register de trekkracht bij het uit de stellingen nemen opvangt (nr. 3, 285-290). Over restauratie-werkzaamheden is gedegen en nuttige literatuur te vinden in nummer 3 (279-286) en in nummer 4 (407-416). J. Wetzel schrijft over het nieuwe gebouw van het landsarchief Berlijn (nr. 3, 253-256). Het nieuwe gebouw van het Britse Public Record Office in Kew wordt aan de lezer voorgesteld door L. G. Seed (nr. 3, 289-294), zij het in een Duitse vertaling. Tussen beide gebouwen zijn diverse verschilpunten aan te wijzen. Zo is de temperatuur in het Berlijnse gebouw, dat evenals het Britse van air-conditioning is voorzien, gesteld op 16° à 18° C , terwijl in Kew een constante temperatuur van 20 graden gehandhaafd wordt. Twee prominente archivarissen, een Duitse en een Nederlandse, worden in een necrologie herdacht. De Nederlandse archivaris is Hardenberg (1901-1976), wiens verdienste voor de internationale archiefwereld door G. Vollmer gememoreerd wordt. Zij wijst tevens op Hardenbergs betrekkingen met de Bondsrepubliek, die gestalte kregen door zijn regelmatige deelname aan de Duitse Archiefdagen, zijn bijdrage aan "Der Archivar" en zijn gastdocentschap aan de archiefschool te Marburg (nr. 4, 468-469). W. Leesch herdenkt H. O. Meisner (1890-1976), ten onzent vooral bekend door zijn 'Archivalienkunde vom 16. Jahrhundert bis 1918". In Duitsland, zowel in de Bondsrepubliek als in de DDR, gold Meisner als de "grand old man" van het Duitse archiefwezen. In beide staten stond hij hoog in aanzien en kon aldus een traït-d'union vormen (nr. 4, 469-474). Tenslotte zij gewezen op een bespreking van het "Ostfriesisches Urkundenbuch. III. Ergänzende Regesten und Urkunden zu Band I und II 854 bis 1500", Aurich 1975 (nr. 1, 118). RHK
Aflevering 1-2 van jaargang 48 (1977) van Archives et Bibliothèques de Belgique I Arch'ef- en Bibliotheekwezen in België, opent met twee forse artikelen. In het eerste, Armaria Trevirensia, behandelt R. Laufner de betekenis voor de studie van de eindmiddeleeuwse cultuurgeschiedenis van de grote verzameling handschriften en incunabelen, die zich in de stadsbibliotheek van Trier bevindt. Het tweede artikel, van J. Goossens, bespreekt De oudste algemene statuten van de Universiteiten van Keulen en Leuven in de vorm van een vergelijkende tekstanalyse. H. Baillien biedt Een cumultatieve inventaris van de originelen op hel stadsarchief te Tongeren, waarin hij als stadsarchivaris alle bij zijn archiefdienst berustende oorkonden per "auteur", met het aantal en hun chronologische begrenzing, opgeeft. De auteurs zijn in de twee hoofdgroepen verdeeld: I. kerkelijke personen en instellingen, II. wereldlijke autoriteiten en instellingen. Het is een uittreksel uit een cumulatieve inventaris op steekkaarten, waarin op ieder fiche vermeld wordt tot welk archief (fonds) de betreffende oorkonde behoort. Op de volgende bladzijden geeft dezelfde auteur na een korte historische inleiding een overzicht van de fondsen en verzamelingen in Het
Stadsarchief van Tongeren, die in vijf afdelingen zijn gesplitst1. Een merkwaai digheid, die ik vaak aantref in de publicaties van onze zuiderburen, is het gebruik van het woord "fonds", waar wij van "archief" spreken. (Fonds van de stad, Fonds van het Begijnhof). M. Vleeschouwers-van Melkebeek publiceert een overzicht van de verloren gegane en bewaard gebleven gedeelten van het archief van de "Officialité de Tournai", met oude inhoudsopgaven van een aantal verloren gedeelten. Aansluitend vinden wij een supplement op de inventaris van het archief van de "Officialité de Tournai" (15971781), dat berust bij het bisschoppelijk seminarie te Doornik, door C. Vleeschouwers en M. Vleeschouwers-van Melkebeek 2 . P. Nauta, directeur van de Frederik Muller Akademie te Amsterdam, geeft de stand van zaken 1976 van De niet-universitaire bibliotheek- en documentatieopleidingen in Nederland. Uit de bijdrage van S. Rumeau over Le personnel technique supérieur et le personnel technique de la Direction des Archives de France, blijkt dat er ook in Frankrijk enigszins met onze middelbare archiefambtenaren vergelijkbare specialisten bestaan. E. van Gelder geeft na een korte historische inleiding een overzicht van de aanwezige fondsen en verzamelingen bij Het stadsarchief van Veurne en van de archieven betreffende Veurne, die berusten in het Rijksarchief te Brugge. E. Lodolini schrijft een opstel over de instelling in Italië in 1974 van een ministerie "per i Beni culturali (e ambientali)" waaraan o.a. de zorg voor de Archivi di Stato (Rijksarchieven) is toevertrouwd. Het is jammer dat aan deze bijdrage geen samenvatting in een andere taal is toegevoegd. In de Mengelingen doet G. Dogaer verslag over De naoorlogse aanwinsten van de afdeling handschriften der Koninklijke Bibliotheek van België. Verder geeft R. Marquant een kort overzicht van 15 jaar ervaring in Frankrijk betreffende de Facilités et difficultés recontrées par l'Etat dans ses achats de documents. In de Kroniek van het archiefwezen wordt o.a. de aandacht gevestigd op de Miscellanea archivistica, deel X (1975), waarin C. Wyffels schrijft over Archiefproblemen in België, A. Scufflaire over het vervaardigen van afgietsels van zegels en R. Laurent over Le service éducatif des Archives de l'Etat. Aflevering 3-4 van jaargang 48 (1977) bevat allereerst de teksten van de voordrachten gehouden op de studiedag betreffende Gidsen en overzichten van niet-Rijksarchieven (Brussel, 25 november 1976). M. Duchein sprak daar over Les guides d'archives privées en France, J. M. F. Usseling over de Verwachtingen van archiefgidsen in Nederland, W. Leesch over de Archivbehelfe für Nicht-Staatliche Archive in de Bondsrepubliek en H. de Kok over de Mogelijkheden en problemen voor gemeentelijke archiefgidsen. i
2
[268;
Zie van H. Baillien ook de Inventaris van de parochiale registers en de burgerlijke stand, bewaard in het stadsarchief te Tongeren, in: Vlaamse Stam, tijdschrift voor familiegeschiedenis, 13e jaargang (1977), p. 533-540. Eerder verscheen in dezelfde jaargang van dat tijdschrift (p. 329-352) de Inventaris van de doop-, trouw- en begraafboeken, bewaard in het stadsarchief te Antwerpen, samengesteld door D. ReyniersDefourny en J. van Roey. Zie voor de inventaris: Archief- en Bibliotheekwezen in België 47 (1976), p. 263-323. [269]
Daarna volgen in deze aflevering de voordrachten gehouden op de studiedag over De Statuten en Vorming van bibliothecarissen in België, waaraan ik hier voorbij ga. F. Wolff behandelt in Die Neuordnung der Ausbildung des gehobenen Archivdienstes in der Bundesrepublik Deutschland de jongste ontwikkelingen inzake de vorming en opleiding van middelbare archiefambtenaren in zijn land. A. Deblon geeft in Les archives de l'Evêché de Liège, na enige informatie over de mogelijkheden van de dienstverlening en een korte historische inleiding, een overzicht van de aanwezige archieven en verzamelingen bij het archief van het bisdom Luik. R. van Uytven beschrijft zijn onderzoek naar De datering van het Brugse "Livre des Mestiers", een middeleeuws Frans-Nederlands gespreksboekje, en komt tot de conclusie dat het omstreeks 1369 werd samengesteld. J. M. F. IJ.
Berichten Commissie Nota Archiefbeleid en enquête van het Centraal Bureau voor de Statistiek De op 8 juli 1976 geïnstalleerde Commissie Nota Archiefbeleid — taak: het opstellen van een nota op basis waarvan het toekomstig beleid op het gebied van het archiefwezen vorm kan worden gegeven, welke nota zal kunnen resulteren in een ontwerp tot principiële herziening van de Archiefwet 1962 en van het Archief besluit — heeft kennis genomen van de enquête, die door het Centraal Bureau voor de Statistiek is ontworpen in het kader van zijn Culturele Statistieken, welke enquête inmiddels aan daarvoor in aanmerking komende instanties is toegezonden. Bedoeling van de enquête is een inventarisatie te verkrijgen van het totale hier te lande bestaande archiefbestand, de archiefbewaarplaatsen enz. De Commissie acht het, zulks met het oog op een verdere verantwoorde voortgang van haar werkzaamheden, noodzakelijk over bedoelde inventarisatie-gegevens te beschikken. De Commissie Nota Archiefbeleid voegt hieraan toe, dat het in de bedoeling ligt nog dit jaar de daarvoor in aanmerking komende instanties door middel van toezending van een interimnota te informeren over de stand van de werkzaamheden van de Commissie met het verzoek op deze nota te willen reageren.
van de archieven (38 p.; afb.). Het verslag bevat de inleidingen van W. N. Berends, Mr. M. W. van Boven, H. H. M. Dinkgreve en Dr. A. J. Kölker benevens de vragen en antwoorden naar aanleiding hiervan. Bestellingen van het verslag tegen ƒ 7,50 inclusief verzendkosten te richten aan H. J. M. Mijland, Reurikwei 61, 6843 XV Arnhem. Het is ook mogelijk (en gemakkelijk) ƒ 7,50 over te maken op gironummer 48 72 83 ten name van penningmeester van de Vereniging van Archivarissen in Nederland te Arnhem, waarna toezending plaatsheeft. Indices algemene poorterboeken Amsterdam Vanaf 7 juli 1978 zijn indices op de algemene poorterboeken over de periode 16551700 op de studiezaal van de Gemeentelijke Archiefdienst van Amsterdam te raadplegen. Behalve de persoonsnamen zijn nu ook voor de eerste maal de beroepen geklapperd. Deze beroepen zijn in de klappers rubrieksgewijze ingedeeld. Een trefwoordenindex vervolmaakt het geheel. Het archief van de hervormde gemeente Holysloot (enige tijd geleden in bewaring gegeven) bleek een kerkeraadsboek te bevatten met inschrijvingen van dopen en huwelijken uit de periode 1726-1745. Dopen en huwelijken te Holysloot van voor 1745 vindt men niet in het repertorium DTB van W. Wynaendts van Resandt ('s-Gravenhage 1969), reden waarom dit hier wordt vermeld. Gemeentelijke Archiefdienst van Deventer Nadat de dienstverlening aan het publiek van 16 oktober tot en met 20 november onderbroken moest worden, wordt op 21 november de studiezaal heropend op het nieuwe adres Klooster 3, 7411 N H Deventer, tel.: 05700-15827.
De inspectie van de archieven Het verslag van de gemeenschappelijke vergadering op 26 mei 1978 te Zwolle van de Vereniging voor documentatie en administratieve organisatie (SOD) en Vereniging van archivarissen in Nederland (VAN) is verschenen onder de titel De inspectie
[270]
$3&X£#?&&BZs*x&
••MMMKH
[271]
Personalia
Mededelingen van het bestuur
Nieuwe leden Dr. H. C. M. van der Krabben, Steenvoordelaan 41, 2284 CA H. Peschar, Maasstraat 51III, 1078 H D Amsterdam Bedankt als leden Dr. F. Ketner te Utrecht Dr. L. S. Meihuizen te Haren (Gr.) Dr. A. T. Schuitema Meijer te Groningen
Landelijke kring van gemeente- en streekarchivarissen Met ingang van 24 augustus 1978 is het bestuur van de Landelijke Kring van gemeente- en streekarchivarissen als volgt samengesteld. Drs. J. N. T. van Albada, voorzitter, Dr. Th. W. Jensma, vice-voorzitter, G. W. G. van Bree, secretaris, Swalmerstraat 12 (Gemeentelijke Archiefdienst), 6041 CX Roermond, T. van der Aalst, penningmeester, Drs. J. van den Broek, lid. J. G. M. Boon, lid, Drs. R. A. D. Renting, lid.
Uitslagen archief examens In de eerste helft van 1978 zijn geslaagd voor de examens hoger archiefambtenaar eerste deel: dr. G. R. Bosscha Erdbrink, drs. H. J. Ernst, drs. H. G. van der Hert en mevr drs G. M. W. Smalen-Ruitenberg; voor het tweede deel: mevr. drs. F. van Anrooy, drs. M. van Doorn, drs. M. van Driel, drs H J Ernst mevr. drs. A. C. Kerssies, mr. D. van Krugten, drs. J. P. A. Louman en mr. Th j ' van Rensch; en voor het examen middelbaar archiefambtenaar: P. A. Boon, J. P. M. Buiks, C. G W. M. van Hoogstraten, E. W. Smit, R. Utermöhlen en J. Verseput. [272]
Statuten van de Vereniging van Archivarissen in Nederland, gewijzigd1 vastgesteld in de algemene ledenvergadering te Amersfoort op 20 juni 1978 en vastgelegd in een notariële akte, verleden voor de notaris mr. D. Klein te Zwolle op 7 juli 1978.
Rijswijk Z H
Naam, zetel en duur Artikel 1. 1. De vereniging draagt de naam: V E R E N I G I N G VAN ARCHIVARISSEN IN NEDERLAND. 2. De vereniging is gevestigd te 's-Gravenhage. 3. De vereniging is opgericht op zeventien juni achttienhonderd een en negentig en is thans voor onbepaalde tijd aangegaan. Doel en middelen Artikel 2. De vereniging stelt zich ten doel de bevordering van de belangen van het Nederlandse archiefwezen. Artikel 3. De vereniging tracht dit doel onder meer te bereiken door: a. het houden van bijeenkomsten; b. het uitgeven van een tijdschrift; c. het uitgeven van andere gedrukte werken, indien zich daartoe een aanleiding voordoet. Leden Artikel 4. 1. De vereniging kent: a. leden; b. aspirant-leden; 1
Zie voor de vorige statuten Ned. Archievenblad 1961 blz. 13 e.v. en 1972 blz. 89 en de bijvoegsels van de Ned. Staatscourant van 29 december 1960 nr. 253 en van 13 november 1974 nr. 221. [273]