PersNCctiefnota
2014-2017
VOORWOORD Aan de raad, Inleiding Wij bieden u hierbij de Perspectiefnota 2014-2017 aan. De nota geeft inzicht in de ontwikkeling van de financiële positie van de gemeente voor 2014 tot en met 2017. De ontwikkeling van de financiële positie maakt ons inziens nieuwe ombuigingen noodzakelijk. In hoofdstuk C doen wij u een voorstel over de hoogte van de ombuigingstaakstelling en een voorstel over te hanteren kaders voor het uitwerken van ombuigingsmaatregelen. Ook presenteren wij onderwerpen die in aanmerking komen voor een onderzoek naar ombuigingsmogelijkheden. Bij de begroting 2014 bieden wij u dan het ombuigingsplan 2014-2017 aan. Daarnaast leggen wij u de uitgangspunten voor de begroting 2014 en keuzes over nieuwe beleidswensen voor. Met de vaststelling van de perspectiefnota geeft u ons kaders voor het opstellen van de begroting 2014, de meerjarenraming 2015-2017 en het ombuigingsplan 2014-2017. Financiële positie Voor het beeld van de financiële positie van de gemeente zijn onder andere van belang de nieuwe beleidswensen, de doorrekening van de begroting 2014 en de meerjarenraming 2015-2017. Nieuwe beleidswensen In hoofdstuk B leggen wij u nieuwe beleidswensen voor. Wij stellen u voor hiermee in te stemmen en de lasten te verwerken in de meerjarenraming of zoals anders aangegeven. Meerjarenraming 2014-2017 Na verwerking van de structurele bijstellingen uit de Voorjaarsnota 2013 en de nieuwe beleidswensen geeft de meerjarenraming het geactualiseerde beeld van de financiële positie weer. De meerjarenraming heeft in 2017 een positief resultaat van ruim € 0,4 miljoen. Hierin is geen rekening gehouden met aangekondigde kortingen op het gemeentefonds en de overige ontwikkelingen zoals beschreven in hoofdstuk C. Wij verwachten na het verschijnen van Meicirculaire 2013 meer informatie te kunnen verstrekken over de ontwikkeling van de financiële positie. Behandeling Wij stellen u voor de Perspectiefnota 2014-2017 te behandelen in uw vergadering van 3 juni 2013. Wij vragen u om u, tijdens de algemene beschouwingen, uit te spreken over de in hoofdstuk C opgenomen onderzoeksopties in het kader van de ombuigingen. Stadskanaal, 16 april 2013 Burgemeester en wethouders de heer G.J. van der Zanden secretaris
mevrouw B.A.H. Galama burgemeester
INHOUD Blz. A.
Uitgangspunten begroting 2014
1
B.
Nieuw beleid
5
C.
Ombuigingen
13
D.
Financiële positie
21
A. Uitgangspunten begroting 2014
UITGANGSPUNTEN BEGROTING 2014 1.1 Aantal inwoners op 1 januari 2013 De werkelijke inwonersaantallen in voorgaande jaren waren: 1 januari 2013: 32.885 1 januari 2012: 33.000 1 januari 2011: 33.115 Het aantal inwoners heeft voor de begroting gevolgen voor enerzijds de lasten, met name op inwoneraantallen gebaseerde bijdragen aan gemeenschappelijke regelingen, en anderzijds de baten, met name de algemene uitkering. Het aantal inwoners daalt gestaag en wij stellen voor op basis van deze negatieve trend voor de begroting 2014 uit te gaan van 32.800 inwoners. 1.2 Onvoorziene uitgaven In de begroting 2013 is € 69.000,00 opgenomen voor onvoorziene uitgaven. Dit komt overeen met € 2,09 per inwoner (33.000). Wij stellen voor dit bedrag per inwoner te verhogen met het voorgestelde prijsstijgingspercentage waarmee het tarief voor 2014 € 2,15 bedraagt. In de begroting 2014 wordt daarmee een raming van € 70.500,00 opgenomen voor onvoorziene uitgaven. 1.3 Rentepercentage financieringsmiddelen en eigen vermogen In hoofdstuk 5 van de beleidsnota Reserves en Voorzieningen 2012-2015 is het rentebeleid met betrekking tot het eigen vermogen voor deze periode vastgesteld. Om een reëel beeld te geven van de lasten van activa berekenen we rente voor de financiering van gedane investeringen. Een groot deel van de investeringen is gefinancierd met eigen middelen, namelijk met de reserves en voorzieningen. Hierdoor wordt rente bespaard omdat we geen geld hoeven te lenen. In de begroting 2013 is voor het toerekenen van rente aan investeringen uitgegaan van 4%. De rentevergoeding voor het gebruik van het eigen vermogen is eveneens op 4% gesteld (bespaarde rente). Dit is een interne rekenrente en dit percentage moet los worden gezien van de actuele rentestand op de kapitaalmarkt. De totale rentelasten van de organisatie worden uitgedrukt in een percentage van de vaste activa. Dit percentage wordt weliswaar beïnvloed door de actuele rentestand op de geldmarkt, maar in de regel wel heel geleidelijk. De gewogen rentelast op de lopende vaste geldleningen bedraagt per 1 januari 2013 3,72%. Wij stellen voor om bij het opstellen van de begroting 2014 uit te gaan van 4% voor zowel de rente van investeringen als de bespaarde rente. Een deel van de renteopbrengst over eigen financieringsmiddelen is nodig voor het nominaal op peil houden van de bestemmingsreserves. Hiervoor wordt 2% van de rente over deze reserves als inflatiecorrectie toegevoegd. De overige rente wordt in de reserve incidentele bestedingen gestort. De rente over de ondergrens van de algemene reserve (€ 8.000.000,00) wordt volledig ten gunste van de algemene dekkingsmiddelen gebracht, de overige rente wordt eveneens toegevoegd aan de reserve incidentele bestedingen. Aan voorzieningen wordt geen rente toegevoegd tenzij een voorziening tegen contante waarde is gewaardeerd. 1
Omdat voorzieningen als financieringsmiddel worden ingezet wordt de (fictieve) renteopbrengst wel berekend en via resultaatbestemming volledig toegevoegd aan de reserve incidentele bestedingen. 1.4 Loon- en prijsontwikkelingen Voor het bepalen van de percentages voor de verwachte prijsontwikkelingen hanteren we dezelfde methodiek als voorgaande jaren. Voor het ramen van de loonkosten stellen wij voor de systematiek aan te passen. Op grond van de huidige systematiek worden de loonkosten onvoldoende nauwkeurig geraamd. Ontwikkeling lonen Met betrekking tot een vast te stellen uitgangspunt voor loonkosten spelen twee ontwikkelingen, de systematiek en een loonstijgingspercentage. Systematiek Op basis van de extrapolatie van de werkelijke loonkosten verwachten we voor 2013 een overschrijding. De oorzaak hiervan is hoofdzakelijk toe te schrijven aan de gekozen systematiek voor het ramen van de salariskosten in de begroting. In de begroting is geraamd op basis van de toegestane formatie per functie keer een normbedrag (maximum van de salarisschaal + één uitloopperiodiek). De realiteit is dat een groot deel van de medewerkers een salaris geniet op basis van twee uitloopperiodieken. De werkelijke loonkosten (inclusief garantieloon en uitloopperiodieken) plus bijkomende lasten zoals het saldo van aan- en verkoop van verlofuren, de izacompensatie, beheerronde Fuwa, overuren, enz. konden meestal gedekt worden uit het totaal van de loonsom. De afgelopen jaren is er mede door het schrappen van formatieruimte (vacatures) binnen het kader van ombuigingsmaatregelen steeds meer druk op het totaal beschikbare budget komen te staan waardoor budgetoverschrijdingen op voorhand onontkoombaar zijn. Wij stellen voor om met ingang van de begroting 2014 de systematiek aan te passen door aan de toegestane formatie de salarisschaal + twee uitloopperiodieken te koppelen. Op deze wijze zijn de salariskosten reëler geraamd. Op grond van deze systematiek wordt voor personeelskosten een lastenstijging geraamd van circa € 500.000,00 ten opzichte van de begroting 2013. Deze stijging is voor € 150.000,00 het gevolg van ontwikkeling van werkgeverslasten waardoor de werkelijke salarisschalen 2013 (de basis voor het vaststellen van de salarisschalen 2014) iets hoger zijn dan de geraamde salarisschalen in de begroting 2013. Daarnaast is het effect van de salarisschalen naar de 2e uitloop een verwachte lastenstijging van € 350.000,00. Loonstijgingspercentage De laatst overeengekomen CAO voor gemeenteambtenaren loopt van 1 juni 2011 tot en met 31 december 2012, de houdbaarheidsdatum is dus verstreken. Inmiddels zijn de onderhandelingen voor een nieuwe CAO gestart. De ervaring is dat het een moeizaam en langdurig traject is totdat een nieuwe CAO wordt afgesloten. Het is lastig nu een uitgangspunt voor de loonstijging vast te stellen, ieder percentage dat wordt genoemd is arbitrair. Het is goed denkbaar dat enerzijds op basis van cao afspraken de nullijn wordt gehanteerd voor de directe salariskosten en anderzijds dat door secundaire arbeidsvoorwaarden en ontwikkelingen van werkgeverslasten de bruto loonkosten wel stijgen. Ter compensatie hiervan stellen wij voor een loonstijging van 1% te hanteren. Een loonstijging van 1% komt overeen met circa € 120.000,00. 2
Ontwikkeling prijzen Voor het bepalen van een uitgangspunt voor prijsontwikkelingen gaan we uit van de consumentenprijsindex (CPI). Voor het bepalen van het percentage voor de begroting 2014 zijn de begrote en CPB ontwikkelingen naast elkaar in beeld gebracht. Als basisjaar is 2008 genomen (100%). jaar 2008 2009 stijging 2009 2010 stijging 2010 2011 stijging 2011 2012 stijging 2012 2013 stijging 2013 2014 stijging 2014
Begroting 100,00 2,75 102,75 0,75 103,50 0,50 104,00 2,50 106,50 2,00 108,50 3,05 111,55
CPB 100,00 1,20 101,20 1,30 102,50 2,00 104,50 2,30 106,80 2,75 109,55 2,00 111,55
Uit dit staatje blijkt dat het prijsniveau in de begroting 2013 uitkomt op 108,50 terwijl de werkelijke stijging volgens het CBS een prijsniveau van 109,55 veroorzaakt. Bij het opstellen van de uitgangpunten van de begroting 2012 werd een prijsstijging van 1,75% verwacht. Inmiddels is de verwachte stijging door het CPB formeel bijgesteld tot 2,75% waarmee het prijsniveau in de begroting 2013 (na afrondingen) 1,05 te laag is geraamd. De absolute prijsstijging van de budgetten in de begroting 2014 wordt gebaseerd op de in de begroting 2013 geraamde budgetten. Om de budgetten 2014 op het prijsniveau volgens het CBS verwachte niveau te brengen is een stijging van 3,05% noodzakelijk. Wij stellen voor om bij het opstellen van de begroting 2014 een prijsstijging van 3% te hanteren. Compensatie loon- en prijsstijgingen (nominale ontwikkelingen) In de regel vindt bij benadering een compensatie van hogere kosten door stijging van lonen en overige prijzen plaats via het gemeentefonds door het bijstellen van het (nominale deel van het) accres. Via de komende meicirculaire wordt u op de hoogte gesteld over de financiële gevolgen van de nominale ontwikkelingen. Huurprijzen Het is regel de huurprijzen van buurthuizen, sportaccommodaties en grondstrookjes met een oppervlakte kleiner dan 25 are jaarlijks trendmatig te verhogen. Wij stellen voor de verwachte prijsontwikkeling als uitgangspunt voor de huurverhoging te hanteren. Voor 2014 betekent dit dat de huurprijzen ten opzichte van 2013 met 3,0% worden verhoogd. De huurprijzen van gronden met een oppervlakte meer dan 25 are worden door de Grondkamer vastgesteld.
3
4
B. Nieuw beleid
NIEUW BELEID In dit hoofdstuk zijn per programma de nieuwe beleidswensen opgenomen. Evenals voorgaande jaren hebben wij ten aanzien van het nieuwe beleid gekozen voor de volgende prioriteitsindeling. 1. Prioriteiten als gevolg van wettelijke verplichtingen 2. Prioriteiten als gevolg van aangegane eigen verplichtingen 3. Prioriteiten als gevolg van wensen/ambities PROGRAMMA 1 WELZIJN EN ZORG Regionaal Kompas “Onder Dak” De stad Groningen voert als centrumgemeente een actief en samenhangend beleid op de gebieden maatschappelijke opvang (MO), verslavingszorg en Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGz). Dit beleid en de uitwerking daarvan is door Groningen vastgelegd in het Regionaal Kompas “Onder Dak”. De 9 Groninger regio’s ontvangen van Groningen een jaarlijkse bijdrage om lokaal preventie en nazorg te organiseren voor de MO/OGGz doelgroep. Stadskanaal en Vlagtwedde vormen samen een regio. De bijdrage wordt als cofinanciering gebruikt voor uitvoering van het activiteitenplan. Het huidige regionaal kompas eindigt in 2013. Op 1 januari 2014 wordt van start gegaan met een nieuw meerjarig kompas: “Actief onder dak 2014 -2017”. Vooralsnog wordt door Groningen uitgegaan van een vergelijkbare bijdrage voor MO en OGGz als de afgelopen jaren. De regio Stadskanaal/Vlagtwedde ontvangt over 2013 een bedrag van € 248.000,00. Onder voorbehoud van definitieve toekenning nemen wij deze bijdrage als uitgangspunt bij het voorbereiden van de plannen voor 2014-2017. Daarbij gaan wij uit van voortzetting van ons bestaand beleid. Evenals voorgaande jaren zijn wij voornemens de volgende onderdelen in het activiteitenplan MO/OGGz 2014 op te nemen: - begeleiding ex-gedetineerden; - begeleid wonen jongeren; - coördinatiefunctie CJGV; - aanpak huiselijk geweld; - woonbegeleiding.
5
PROGRAMMA 2 WONEN EN VOORZIENINGEN Spoorverbinding In 2010 is de planstudie spoorverbinding Veendam-Stadskanaal, opgesteld door de marktpartijen Arriva, Ballast Nedam en ProRail, afgerond. De begrote kosten voor infrastructuur, onderhoud en exploitatie voor 25 jaar overschreden het beschikbare budget. Eind 2010 heeft de provincie aan ProRail de opdracht gegeven om een aanvulling op de planstudie uit te voeren. Belangrijk doel van de aanvullende planstudie was nauwkeuriger inzicht te krijgen in de kosten om de infrastructuur geschikt te maken en in de mogelijkheden hoe de exploitatiekosten te reduceren. De gedane onderzoeken tot nu toe laten ten opzichte van de uitkomst van de planstudie van het consortium vooral positieve ontwikkelingen zien. Op grond hiervan heeft de provincie besloten extra middelen ter beschikking te stellen en te starten met de planuitwerkingsfase. Voor de gehele planuitwerkingsfase trekt de provincie twee jaar uit. Dit betekent dat een eventueel realisatiebesluit niet eerder dan begin 2015 genomen zal worden. De belangrijkste risico’s nu zijn de beheer -en onderhoudskosten infra. Bedragen x € 1.000,00 Prioriteit en activiteit LASTEN
2015 - minder of meer
2016 - minder of meer
2017 - minder of meer
6
11
11
0
6
11
11
2014 - minder of meer
2015 - minder of meer
2016 - minder of meer
2017 - minder of meer
Totaal baten
0
0
0
0
Totaal nieuw beleid programma
0
6
11
11
Startersleningen Totaal lasten Prioriteit en activiteit BATEN
2014 - minder of meer 3
INVESTERINGEN Starterslening Op 9 juli 2012 is door uw raad opnieuw budget voor de uitvoering van de Starterslening beschikbaar gesteld. Vanaf 1 januari 2013 heeft het rijk middelen beschikbaar gesteld voor de Starterslening. Dit betekent dat leningen die vanaf die datum worden ingediend voor 50% door het rijk worden betaald. Dit houdt in dat we met het op dat moment nog beschikbare budget ad € 100.000,00 in feite twee keer zoveel leningen kunnen verstrekken. De verwachting is dat het budget van onze gemeente in de loop van 2013 uitgeput raakt. Mede vanwege de rijksbijdrage aan de Starterslening maar vooral ook om de woningmarkt op gang te houden vragen wij u voor het vullen van het bij SVn aanwezige fonds voor de Starterslening een budget van € 250.000,00 beschikbaar te stellen.
6
Over de in het fonds gestorte bedragen moeten we rekening houden met de kapitaallasten en met door SVn bij ons in rekening te brengen administratiekosten. Bij een volledige inzet van de nu voorgestelde bijdrage aan het fonds bedragen de kapitaallasten maximaal € 10.000,00 (4% van € 250.000,00) en de administratiekosten structureel maximaal € 1.250,00 (0,5% van € 250.000,00). De jaarlijkse netto lasten lopen op tot afgerond € 11.000,00 per jaar in 2016. Afhankelijk van de door de starters betaalde rente gaan wij er voorlopig van uit dat in 2018 de netto lasten dalen naar ca € 5.000,00 op jaarbasis. De kapitaallasten van de in 2014 uitgezette bedragen gaan pas gelden in 2015. De in 2014 door SVn in rekening te brengen administratiekosten zijn verwaarloosbaar (0,5% over de uitgezette bedragen). Wij stellen voor de jaarlijkse lasten in de meerjarenraming te verwerken.
7
PROGRAMMA 3 JEUGD EN EDUCATIE Begeleid wonen jeugd (4 uursvorm) Vanaf 2009 is in Stadskanaal door Elker het project Begeleid Wonen uitgevoerd. Begeleid wonen voorziet in een belangrijke behoefte om maatschappelijk kwetsbare jongeren lokaal te ondersteunen naar zelfstandig wonen. Hiermee wordt voorkomen dat deze jongeren gaan zwerven of anderzijds in instabiele woon- en leefsituaties terecht komen en daardoor een beroep gaan doen op zwaardere vormen van hulpverlening. De kosten van het project begeleid wonen (€ 75.000,00 per jaar) zijn tot nu toe grotendeels gedekt door een bijdrage vanuit het gebiedsprogramma StadskanaalVlagtwedde. Het gebiedsprogramma is echter afgesloten. Door de vervallen bijdrage ontstaat er in 2014 een tekort van € 50.000,00. Om het 4 uurs begeleid wonen in 2014 voort te zetten stellen we voor dit bedrag eenmalig te dekken uit het budget van het CJGV. Dit is mogelijk door de bijdrage vanuit het regionaal kompas (zie programma 1). Onderzocht zal worden of vanaf 2015, wanneer de jeugdzorg is gedecentraliseerd, van hieruit middelen kunnen worden vrijgemaakt voor begeleid wonen. Begeleid wonen jeugd (9 uursvorm) Behalve een 4-uurs variant, beschikt Stadskanaal sinds medio 2012 (tijdelijk) ook over een intensievere vorm van Begeleid Wonen, de 9-uurs variant. Tot en met mei 2013 zijn de kosten van deze variant gedekt vanuit het provinciale gebiedsprogramma. Wel is al duidelijk dat ook deze intensievere variant voorziet in een behoefte. Daar komt bij dat in de regio Oost-Groningen gewerkt wordt aan een gezamenlijke vorm van 24-uurs opvang voor de meest problematische groep jongeren. Belangrijk is dat deze jongeren na terugkeer uit de 24 uurs-opvang ook in hun woongemeente tijdelijk nog een intensievere vorm van opvang en begeleiding ontvangen (die geleidelijk kan worden afgebouwd). Onderzocht wordt of een gedeelte van de middelen die beschikbaar zijn vanuit het regionaal kompas en het CJGV kunnen worden aangewend om een meer flexibele variant van de zwaardere vorm van begeleid wonen mogelijk te maken.
8
PROGRAMMA 6 BESTUUR EN DIENSTVERLENING Brandweer Regionalisering Met de komst van de Wet veiligheidsregio’s is verplichte regionalisering van de brandweer een feit. Om het project zorgvuldig uit te voeren is begonnen met de visievorming over de nieuwe organisatie en zijn de transitieafspraken en het projectplan “Op weg naar een brandweer Groningen” vastgesteld. Om goede keuzes te maken op het gebied van financiën, personeel, gebouwen en ICT is er een nulmeting geweest bij alle 21 gemeenten en de Regeling Brandweerorganisatie Zuid-Groningen (RBZG). Tijdens een werkconferentie voor bestuurders is inzicht gegeven in: - de resultaten rondom de harmonisering van kapitaallasten; - de posten waarop gemeenten “het been bij zouden moeten trekken”, dat wil zeggen dat gemeenten die nog niet voldoen aan het gezamenlijk afgesproken kwaliteitsniveau op hetzelfde instapniveau moeten komen, waarbij majeure verschillen in de begrotingen inzichtelijk gemaakt worden. Op basis daarvan worden voorstellen ontwikkeld om de gemeentelijke begrotingen hierop aan te passen; - de overhead. De regio is bezig met het opstellen van de begroting 2014 voor de regionale brandweer. Hiervoor hebben alle Groninger gemeenten hun lasten voor het uitvoeren van de brandweertaak in beeld gebracht en aan de regio aangeleverd. Op basis van deze informatie stelt de regio een basisbegroting op die nog wordt verhoogd met een deel van de kosten van VG&R, de lasten van overhead van de nieuwe organisatie en het resultaat van de “been bijtrek actie”. De gemeenten wordt vanaf 2014 een exploitatiebijdrage voor het uitvoeren van de regionale brandweer in rekening gebracht. Deze bijdrage wordt bepaald op basis van een nog vast te stellen verdeelsleutel. Dit kan voor onze gemeente nog financiële consequenties hebben waarbij ook het restant (€ 39.000,00) van de taakstelling, die oorspronkelijk aan de RBZG is opgelegd, wordt betrokken. Gemeenschappelijke regeling De gemeenschappelijke regeling RBZG moet in verband met het ontstaan van de regionale brandweer worden opgeheven. Hiertoe is een werkgroep in het leven geroepen, bestaande uit vertegenwoordigers van beide gemeenten op het gebied van financiën, personele en juridische zaken onder voorzitterschap van de brandweercommandant. Klant Contact Centrum (KCC) Het transitieplan Klant Contact Centrum (KCC) is opgesteld en vastgesteld. In het transitieplan staat de visie op dienstverlening en een uitwerking van deze visie in de vorm van een KCC. Het KCC zal sober en doelmatig worden opgetuigd waarbij aansluiting wordt gezocht met gemeenten in de omgeving en slimme oplossingen worden toegepast. Nu er voldoende draagvlak is binnen de organisatie is overgegaan tot het optuigen van een projectorganisatie. Deze projectgroep gaat aan de slag met de opdrachtomschrijving, bemensing, tijdspad, projectresultaten en er zal een business case worden opgesteld om een goede kosten-batenanalyse te maken.
9
ALGEMENE DEKKINGSMIDDELEN EN ONVOORZIEN Bedragen x € 1.000,00 Prioriteit en activiteit LASTEN
2014 - minder of meer
Vrijval kapitaallasten
2
Meerjarenprogr.verv.inv.
2
Totaal lasten
2015 - minder of meer
2016 - minder of meer
2017 - minder of meer -69 12
0
0
0
-57
2014 - minder of meer
2015 - minder of meer
2016 - minder of meer
2017 - minder of meer
Totaal baten
0
0
0
0
Totaal nieuw beleid programma
0
0
0
-57
Prioriteit en activiteit BATEN
Algemene uitgaven In de meerjarenraming tot en met 2016 is jaarlijks cumulatief: − € 69.000,00 geraamd in verband met vrijval van kapitaallasten; − € 12.000,00 geraamd voor de uitvoering van het meerjarenprogramma vervangingsinvesteringen. Ook voor 2017 worden deze bedragen geraamd.
10
Samenvatting nieuw beleid Bedragen x € 1.000,00 Prioriteit en activiteit LASTEN
2014 - minder of meer 0
2015 - minder of meer 6
2016 - minder of meer 11
2017 - minder of meer 11
Algemene dekkingsmiddelen en onvoorzien
0
0
0
-57
Totaal lasten
0
6
11
-46
2014 - minder of meer
2015 - minder of meer
2016 - minder of meer
2017 - minder of meer
Totaal baten
0
0
0
0
Wijziging saldo programma's
0
6
11
-46
Programma 2
Prioriteit en activiteit BATEN
11
12
C. Ombuigingen
Ombuigingen Inleiding De financiële positie van de gemeente wordt sterk beïnvloed door de ontwikkeling van de rijksfinanciën. De gemeente is voor haar inkomsten voor ca. 75% afhankelijk van uitkeringen van het rijk. De algemene uitkering uit het gemeentefonds bedraagt ca. 40% van de totale inkomsten van de gemeente. Door de aangekondigde bezuinigingen op rijksniveau daalt de algemene uitkering de komende jaren. Ook de plannen van het rijk om taken te decentraliseren naar gemeenten hebben invloed op de financiële positie. Verlaging algemene uitkering. In het regeerakkoord van dit kabinet zijn maatregelen aangekondigd die leiden tot een forse verlaging van het gemeentefonds. De maatregelen zijn doorgerekend en vertaald in een startnotitie. Via de normeringsystematiek ‘Samen de trap op en samen de trap af’ heeft een deel van de maatregelen direct effect op de omvang van de algemene uitkering. Uitgerekend is dat ca. € 1 miljard doorwerkt naar het gemeentefonds. De algemene uitkering van onze gemeente daalt dan met ca. € 1,75 miljoen. Dit voorjaar werd het kabinet opnieuw geconfronteerd met tegenvallende economische ontwikkelingen, waardoor het tekort op de overheidsfinanciën dreigt op te lopen. Het kabinet heeft daarop op 1 maart jl. een aanvullend pakket aan maatregelen aangekondigd van € 4,3 miljard, gericht op het realiseren van een begrotingstekort in 2014 van maximaal 3% van het bruto binnenlands product. Op basis van dit pakket houden wij rekening met een verdere structurele verlaging van de algemene uitkering met circa € 0,3 miljoen. In totaal rekenen we met een verlaging van € 2,05 miljoen. Op 11 april jl. heeft het kabinet een sociaal akkoord gesloten met centrale werkgevers- en werknemersorganisaties. Kabinet en sociale partners hebben overwogen dat de economie mogelijk later dit jaar aantrekt, waardoor een deel van de maatregelen achterwege zou kunnen blijven. Het kabinet heeft daarom besloten af te zien van het pakket van € 4,3 miljard, maar tevens niet uitgesloten later in het jaar toch weer met aanvullende maatregelen te komen als de economische groei uitblijft. Daardoor is het risico van een extra korting op de algemene uitkering niet van de baan. Decentralisaties Het rijk is van plan een belangrijk deel van de uitvoering van de jeugdzorg en de ondersteunende begeleiding van uit de AWBZ over te dragen aan gemeenten. Naast deze twee decentralisaties wordt als derde decentralisatie meestal de invoering van de Participatiewet in één adem genoemd. Deze wet bevat overheveling van taken en verantwoordelijkheden naar gemeenten, maar herstructureert ook de sw-sector waarvoor gemeenten nu al verantwoordelijk zijn. De financiële gevolgen van de decentralisaties zijn verschillend van aard. Het is vrijwel onontkoombaar dat de gemeente te maken krijgt met extra lasten door invoering van de Participatiewet. Daar ligt de uitdaging om beleid te ontwikkelen waarmee tekorten zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen. Bij de andere decentralisaties hebben we het nog steeds over een mogelijk risico op tekorten. Decentralisatie Jeugdzorg Met ingang van 2015 worden gemeenten verantwoordelijk voor de jeugdzorg. Verantwoordelijkheden van het rijk, provincie en zorgkantoren worden gedecentraliseerd naar de gemeenten.
13
Gemeenten zijn straks verantwoordelijk voor de financiering en inkoop van alle vormen van jeugdzorg: de provinciale (geïndiceerde) jeugdzorg, de jeugdbescherming en jeugdreclassering, de gesloten jeugdzorg, geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen (jeugd-ggz), zorg voor jeugdigen met een licht verstandelijke beperking (jeugd-lvb) en de ggz in het kader van het jeugdstrafrecht (forensische zorg). Het macro over te hevelen budget wordt met € 450 miljoen gekort. Afgezet tegen het huidige uitkeringspercentage van de algemene uitkering kan als vuistregel gehanteerd worden dat een mutatie van € 10 miljoen op het gemeentefonds een effect heeft van € 20.000,00 op de hoogte van onze algemene uitkering. Ten opzichte van de huidige situatie zou dit betekenen dat er voor onze situatie dan € 900.000,00 minder budget beschikbaar is. Dit is een globale indicatie omdat nog niet bekend is met welke maatstaven de gelden over de gemeenten verdeeld worden. Dat kan dus heel goed een andere maatstaf zijn dan gebruikt in ons rekenvoorbeeld. Decentralisatie AWBZ. De extramurale AWBZ-functie 'begeleiding' wordt naar gemeenten overgeheveld. Dit is inclusief het vervoer dat aan de begeleidingsactiviteiten is verbonden. Met het nieuwe regeerakkoord werd duidelijk dat het kabinet Rutte II ook de AWBZfunctie ‘Persoonlijke Verzorging’ naar gemeenten wil decentraliseren. Het macro over te hevelen budget wordt met € 1,6 miljard gekort. Afgezet tegen het huidige uitkeringspercentage van de algemene uitkering zou dit betekenen dat er voor onze situatie € 3,2 miljoen minder budget beschikbaar is. Participatiewet Op basis van informatie zoals die luidt vóór het sluiten van het sociaal akkoord op 11 april jl. is de volgende ontwikkeling door de invoering van de participatiewet te schetsen. Voor de sw 1-sector bestaan plannen om de rijksuitkering, gedurende 5 jaar, met € 500,00 per se 2 per jaar te korten (cumulatief € 2.500,00 per se). Dit raakt direct de financiële positie van Wedeka en indirect die van de gemeente, doordat wij daarin voor 40% deelnemen. Wedeka heeft voor 2013 1.795 se’s geraamd. Bij ongewijzigd beleid zal Wedeka daardoor over 5 jaar € 4,5 miljoen minder aan inkomsten hebben. Wedeka raamt voor 2013 een exploitatietekort van afgerond € 3,0 miljoen (bijgestelde begroting 2013, raad 25 febr.2013). Op grond van het voorgenomen rijksbeleid is er vanaf 1 januari 2014 geen instroom meer mogelijk in sw-bedrijven. Landelijk zal het aantal sw-werknemers de komende jaren fors gaan afnemen. Naar verwachting zal het aantal se’s van Wedeka in 2017 dalen van 1.795 naar ca. 1.500. Dit komt voornamelijk tot stand door natuurlijk verloop en het niet verlengen van tijdelijke contracten. De kosten van Wedeka, vooral de loonkosten, dalen daardoor uiteraard ook. Deze kostendaling houdt echter geen gelijke tred met de overige ontwikkelingen, zoals subsidieverlaging en de verlaging van de netto-opbrengsten. Het exploitatietekort van Wedeka kan oplopen naar ca. € 7,0 miljoen in 2017. Hiervan is 40% voor ons, dat is een bedrag van € 2,8 miljoen. Wij hebben nu in de meerjarenraming van de begroting 2013 rekening gehouden met een gemeentelijke bijdrage van € 1,0 miljoen. We lopen een extra risico van € 1,8 miljoen. In de Tweede kamer is een motie aangenomen waarin het kabinet wordt opgeroepen rekening te houden met de bijzondere situatie in Oost-Groningen.
1
Sw is de afkorting van Sociale Werkvoorziening Se is de afkorting van standaard eenheid. Dit is een formatieplaats met een Wet Sociale Werkvoorziening (wsw)-indicatie. 14 2
Ook gaan wij in samenwerking met de regio aan de slag met de herstructurering van de sw-sector. We hopen dat daardoor een gunstiger beeld zal ontstaan dan geschetst in bovenstaand scenario, maar het risico op hogere tekorten is daar mee niet weg te vlakken. Het sociaal akkoord dat gesloten is tussen kabinet en sociale partners brengt onder andere met zich mee dat de invoering van de participatiewet opschuift van 2014 naar 2015. De financiële taakstelling schuift ook een jaar op. Overige ontwikkelingen We lopen ook een financieel risico door de regionalisering van de brandweer. Voor de kostenverdeling van de regionale brandweer moet nog een verdeelsleutel worden vastgesteld. Het lijkt erop dat met de verdeelsleutel aansluiting wordt gezocht bij de daarvoor beschikbare verdeelmaatstaven van het gemeentefonds. Wij worden in dat geval nadeelgemeente en gaan meer voor de brandweertaken betalen dan nu. In deze perspectiefnota stellen wij u bij de uitgangspunten voor de begroting 2014 voor om rekening te houden met loon- en prijsstijgingen. In de regel gaan we ervan uit dat reguliere loon- en prijsstijgingen gecompenseerd worden door een verhoging (het accres) van de algemene uitkering. We leggen u daar echter ook voor dat de systematiek van het ramen van de loonkosten van het ambtelijk apparaat gewijzigd moet worden, omdat de gehanteerde norm teveel gaat afwijken van de werkelijkheid. Rekening houdend met de aanpassing van de systematiek wordt een structurele verhoging van de loonkosten van € 500.000,00 geraamd, waarvan € 150.000,00 niet beïnvloedbare werkgeverslasten. De werkelijke loonkosten liggen dus al op dat niveau. Zie voor meer informatie het onderdeel uitgangspunten begroting. Samenvatting We verwachten een verlaging van de algemene uitkering van € 2,05 miljoen en een lastenstijging van € 0,5 miljoen. Totaal € 2,55 miljoen. Daarnaast lopen we risico’s ten aanzien van de decentralisaties. De daarbij genoemde bedragen kunnen overigens niet zomaar bij elkaar opgeteld worden. De risico’s van de decentralisaties zijn van andere orde dan bijvoorbeeld het risico van de participatiewet. Bij de participatiewet weten we (als het wetsvoorstel wordt aangenomen) hoeveel we gekort worden in een bestaande situatie. Voor de decentralisaties moeten het beleid en de uitvoeringsorganisatie nog ontworpen worden. Ook willen we u nog wijzen op een trend die we waarnemen in de ontwikkeling van onze begrotingspositie. We hebben de afgelopen jaren gezien dat de bijstellingsmomenten van de lopende begroting vaak een verslechtering van de begrotingspositie bleken te zijn met als gevolg een nadeliger rekeningsresultaat. De tendens is dat de werkelijke ontwikkeling ten opzichte van de verwachte ontwikkeling vaker tegen- dan meevalt. Zie onderstaande tabel.
Begroting Voorjaarsnota Najaarsnota Jaarrekening
Saldi x € 1.000,00 2010 2011 31 -20 -2.554 -2.669 -3.347 -3.735 -3.066 -1.765
2012 -631 -1.090 -1.630 316
2013 838 -593
In de tabel is bij het jaar 2011 in het rekeningsresultaat de incidentele bate van € 3,1 miljoen wegens verkoop aandelen Essent buiten beschouwing gelaten. Alle overige incidentele baten en lasten zijn in de saldi opgenomen.
15
Wij zijn van mening dat in de taakstelling voor de ombuiging rekening gehouden moet worden met een bedrag aan risico’s. In het vorige ombuigingsplan is dat ook gebeurd, ook dat bleek niet voor niets te zijn. Het door de raad (na amendering) vastgestelde ombuigingsplan 2011-2014 voorzag in een ombuiging van € 6,5 miljoen. Dit was € 0,5 miljoen hoger dan het toen geraamde tekort. Naderhand is de taakstelling echter nog met € 0,8 miljoen verhoogd naar € 7,3 miljoen. Dit bedrag is nu verwerkt in de meerjarenraming die na de bijstelling door de Voorjaarsnota 2013 en de Perspectiefnota 2014-2017 sluit met een batig saldo van € 0,4 miljoen. Taakstelling ombuigingen We stellen voor, rekening houdend met risico’s, nu uit te gaan van een taakstelling van € 3,0 miljoen. We zullen u voor dat bedrag bij de begroting 2014 ombuigingsmaatregelen voorstellen. Kaders voor ombuigingen Voor het Ombuigingsplan 2011-2014 zijn de volgende kaders vastgesteld. 1. Inwoners en ondernemers zijn verantwoordelijk voor hun eigen maatschappelijke en financiële situatie. Dit betekent dat minder op de overheid een beroep kan worden gedaan. Dit komt onder andere tot uiting in het subsidie-, verstrekkingen- en tarievenbeleid van de gemeente. 2. Gesubsidieerde instellingen en gemeenschappelijke regelingen tegen het licht houden en keuzes maken waar bezuinigingen opgelegd gaan worden. 3. De gemeente zal haar aanbod van regelingen en voorzieningen kritisch doorlichten om overlappingen tegen te gaan. 4. Bestuurlijk en/of maatschappelijk kan het behoud van voorzieningen worden afgewogen tegen lastenverzwaringen en/of tariefsverhogingen. 5. Door het beleidsarm maken van de begroting voor deze raadsperiode kan een besparing ingeboekt worden op de apparaatskosten. 6. Intensivering van de samenwerking met buurgemeenten. Doordat we gezamenlijk, als raad en college, consequent hebben vastgehouden aan deze kaders is het gelukt de taakstelling van het Ombuigingsplan 2011-2014 nagenoeg volledig te realiseren. Hiermee zijn onder andere de kosten van maatschappelijke ondersteuning van inwoners (wmo) teruggedrongen, gesubsidieerde instellingen gekort, onderhoudsniveaus van de openbare ruimte verlaagd, belastingen verhoogd en de omvang van het ambtelijk apparaat verlaagd. Inwoners, bedrijven en instellingen merken de effecten van deze ombuigingen direct of indirect, maar nog steeds is het merendeel aan voorzieningen, activiteiten en uitvoering van taken overeind gebleven. Nu we opnieuw met een omvangrijke ombuigingstaakstelling geconfronteerd worden staan we voor keuzes die we tot dusver hebben kunnen vermijden. We zijn van mening dat de kaders genoemd onder 1 tot en met 4 nog steeds onverminderd van kracht zijn en ook gehanteerd kunnen worden voor een nieuw ombuigingsplan. De kaders 5 en 6 zijn nu minder relevant. Aanvullend stellen we voor een nieuw ombuigingsplan een aantal extra kaders voor (nummering begint bij 5, oude 5 en 6 vervallen).
16
5. 6.
7. 8.
Kwetsbare inwoners zoveel mogelijk ontzien. Met inachtneming van de wettelijke taak heroverwegen/herijken aanbod en het kwaliteitsniveau binnen de volgende thema’s. a. Subsidies en bijdragen (welke maatschappelijke effecten en/of beschikbaarheid van voorzieningen streven we niet langer na) b. Kapitaalgoederen (wegen, gebouwen, groen, water, riolering) c. Openbare voorzieningen (sport, recreatie, cultuur) d. Bovenwettelijk niveau bij uitvoering van een wettelijke taak Heroverweging van nog niet uitgevoerde en nog te beïnvloeden besluiten (genomen besluiten kunnen weer ter discussie staan). Bezuiniging op apparaatskosten is volgend aan de bezuiniging op de uitvoering van taken. Dit betekent, in afwijking van de vorige keer, geen algemene taakstelling op apparaatskosten maar de mogelijkheid van een taakstelling als gevolg van andere ombuigingen waardoor daarvoor beschikbare ambtelijke capaciteit niet langer nodig is.
Onderzoeken naar ombuigingsmogelijkheden Wij hebben op basis van de hiervoor genoemde kaders de programma’s van de begroting doorgelicht op ombuigingsmogelijkheden. Wij presenteren u per programma onderwerpen die in aanmerking komen voor een onderzoek naar ombuigingsmogelijkheden. We maken daarbij onderscheid in autonome taken en medebewindstaken. Bij de autonome taken hebben we vrijwel volledige beleidsvrijheid, bij medebewindstaken zijn de mogelijkheden beperkter omdat de uitvoering van de taak niet ter discussie kan komen te staan en een minimaal wettelijk niveau vereist is. We verzoeken u aan te geven of u kunt instemmen met deze onderzoeksopties. Op basis hiervan, met inachtneming van de kaders, presenteren wij u bij de begroting 2014 een ombuigingsplan voor de periode 2014-2017. De onderzoeksopties per programma 1. Programma 1 Welzijn en Zorg Autonome taken a. Subsidiëring Stichting Welstad (deels autonoom). b. Subsidiëring Bureau Slachtofferhulp. c. Subsidiëring Bewonersplatformen. d. Subsidiëring Verslavingszorg Noord Nederland. e. Overige subsidies uit het subsidieprogramma. Medebewindstaken f. Subsidiëring Stichting Welstad (deels medebewind). g. Subsidiëring Lentis, preventieprogramma. h. Subsidiëring Discriminatiemeldpunt. i. De bijdrage van de centrumgemeente voor het CJGV gebruiken als dekkingsmiddel voor bestaande activiteiten. j. De uitkering voor compensatie van de AWBZ pakket-maatregelen als dekkingsmiddel inzetten voor andere taken. 2. Programma 2 Wonen en Voorzieningen Autonome taken a. Subsidiëring Stichting Openbare Bibliotheken Zuid-Groningen. b. Subsidiëring Stichting Centrum voor de kunsten Zuid-Groningen. c. Subsidiëring Stichting Kunstzinnige vorming Stadskanaal. d. Subsidiëring sportevenementen en jeugdsport. e. Subsidiëring Stichting Streekhistorisch centrum. f. Overige subsidies. g. Kwaliteitsniveau groenonderhoud en het te onderhouden areaal. h. Herijking programma wijkgericht werken. 17
i. j.
Servicepunt openbaar vervoer (ombuiging wordt al gerealiseerd). Het aantal binnen-, en buitensportaccommodaties, buitenzwembaden en het beheer en onderhoud ervan. k. De bijdrage in het exploitatietekort van het Theater Geert Teis. Medebewindstaken l. Subsidiëring RTV Stadskanaal. m. Kwaliteitsniveau van het onderhoud van wegen, kunstwerken, gebouwen (en het beheer en eigendom), watergangen en vijvers enz. 3. Programma 3 Jeugd en Educatie Autonome taken a. Schoolbegeleiding. b. Subsidies uit het subsidieprogramma. c. Bouw MFA Maarstee/Maarswold. d. Brede scholen. e. Leerplicht, financiering van de Doorstart. Medebewindstaken f. Leerlingenvervoer, aanpassen kaders. 4. Programma 4 Economie en Arbeidsmarkt Autonome taken a. Promotie en acquisitie van het bedrijfsleven. b. Subsidiëring in het kader van toerisme en recreatie. c. Subsidiëring Stichting Vluchtelingenhulp. d. Verhoging marktgelden. e. Sociaal participatiefonds. f. Subsidiëring van WIW en ID-banen. Medebewindstaken g. Schuldhulpverlening. 5. Programma 5 Ruimte en Milieu Autonome taken a. Kosten van de advisering door Stichting Libau (welstand). Medebewindstaken b. Afval en riolering: tariefsverlaging ter compensatie van een verhoging van de onroerende zaakbelasting om daarmee de lokale lastendruk minder te laten stijgen. 6. Programma 6 Bestuur en Dienstverlening: Autonome taken a. Vergoedingen aan het bestuur (voor een deel ook medebewind) en raadsfracties. b. Instellen van een pensioenvoorziening voor bestuurders. c. Representatiekosten. d. Imagocommunicatie en klanttevredenheidsonderzoeken. e. Subsidiëring Agenda voor de Veenkoloniën. f. Subsidiëring Nationale Ombudsman. g. Subsidiëring Veiligheidsmonitor en Keurmerk Veilig Ondernemen. Medebewindstaken h. Notuleerservice raad en raadsinfosysteem. i. Publieksvoorlichting. j. Rekenkamercommissie.
18
7. Algemene Dekkingsmiddelen en onvoorzien Autonome taken a. Budget voor onvoorziene uitgaven. b. Verhoging onroerende zaakbelasting. c. Verhoging toeristenbelasting. d. Verhoging tarieven van de legesverordening.
19
20
D. Financiële positie
FINANCIËLE BESCHOUWINGEN Samenvatting financiële consequenties Na verwerking van de beleidswensen (hoofdstuk B) ontstaat het volgende financiële beeld voor de meerjarenraming 2014-2017. (bedragen x € 1.000,00)
Saldi na wijziging voorjaarsnota 2013 Nieuw beleid Saldi na verwerking nieuw beleid en ombuigingen
2013
2014
2015
2016
2017
-593 0
402 0
724 -6
387 -11
387 46
-593
402
718
376
433
Meerjarenraming 2014-2017 Na het verwerken van de wijzigingen van de voorjaarsnota en het nieuwe beleid vertoont de meerjarenraming in 2017 een overschot van € 433.000,00. Hierin is geen rekening gehouden met aangekondigde kortingen op het gemeentefonds en de overige ontwikkelingen zoals beschreven in hoofdstuk C. De financiële ruimte Bestemmingsreserve incidentele bestedingen De reserve incidentele bestedingen wordt jaarlijks gevoed door toevoeging van de rentebaten van de voorzieningen en een deel van de rentebaten van de (bestemmings)reserves. Op basis van de werkelijke stand van de reserves en voorzieningen per 1 januari 2013 is het verloop van de reserve geactualiseerd. In de begroting 2013 is uitgegaan van een beginstand per 1 januari 2013 van € 2.763.000,00. De werkelijke stand is € 4.152.000,00. Het verschil is € 1.389.000,00. Dit wordt veroorzaakt door vrijval van het geraamde bedrag 2012 voor toereikendheid (€ 70.000,00) en door uitstel van geplande onttrekkingen vóór 1 januari 2013 (€ 1.319.000,00). Voor de periode 2013-2016 is in de begroting 2013 een rentetoevoeging van totaal € 1.665.000,00 geraamd. De geraamde rentetoevoeging voor deze periode is nu € 2.158.000,00. Dit is € 493.000,00 meer. Voor 2017 wordt € 500.000,00 geraamd. In uw vergadering van 19 november 2012 hebt u besloten uit de reserve € 67.000,00 beschikbaar te stellen voor aanvullende maatregelen minimabeleid. In de voorjaarsnota 2013 wordt voorgesteld € 150.000,00 uit de reserve in te zetten als bijdrage voor de recreatieve maatregelen in het kader van de ontwikkeling van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Voor het toereikend houden van voorzieningen en bestemmingsreserves is in 2017 € 70.000,00 geraamd. De geraamde stand van de bestemmingsreserve Incidentele bestedingen per 31 december 2017 is dan € 3.134.000,00.
21
Verloop van de reserve incidentele bestedingen: 2013 Stand per 1 januari Mutaties bestaand beleid Bij: toevoeging rente
2014
2015
4.152.000 2.394.000 1.885.000
2016
2017
2.293.000 2.704.000
688.000
511.000
478.000
481.000
500.000
Af: toereikendheid restant voorgaande jaren bestaand beleid minimabeleid EHS
-70.000 -2.144.000 -15.000 -67.000 -150.000
-70.000 -700.000 -250.000
-70.000
-70.000
-70.000
Stand per 31 december
2.394.000 1.885.000 2.293.000 2.704.000* 3.134.000
*In de begroting 2013 is de geraamde stand per 31 december Het verschil van € 346.000,00 is als volgt te verklaren: - vrijval rekening 2012 € - aanvullende beschikkingen “ - renteverschil 2013-2016 " €
22
2016 € 2.358.000,00. 70.000,00+ 217.000,00-/493.000,00+ 346.000,00+