PENSIOENREGLEMENT van Stichting Pensioenfonds Haskoning te Nijmegen
In werking getreden op 1 januari 2007
18 april 2011
Artikel 1 - Definities In deze pensioenregeling wordt verstaan onder: a. het pensioenfonds
:
Stichting Pensioenfonds Haskoning;
b. het bestuur
:
het bestuur van het pensioenfonds;
c. de werkgever
:
Haskoning Nederland B.V. te Nijmegen, alsmede iedere hiermee verbonden onderneming, waarvan een werknemer bij of na zijn indiensttreding aldaar door Haskoning Nederland B.V. dan wel de hiermee verbonden onderneming tot deelnemer in het pensioenfonds is aangewezen en welke onderneming is aangesloten bij het pensioenfonds;
d. de werknemer
:
de natuurlijke persoon die met de werkgever een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht heeft;
e. de verzekeraar
:
de verzekeraar die op grond van de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar mag uitoefenen;
f. de deelnemer
:
de werknemer of gewezen werknemer van werkgever die op grond van een pensioenovereenkomst pensioenaanspraken verwerft jegens het pensioenfonds;
g. de gewezen deelnemer
:
de werknemer of gewezen werknemer van werkgever door wie op grond van een pensioenovereenkomst geen pensioenaanspraken meer wordt verworven jegens het pensioenfonds maar die bij beëindiging van de deelneming een pensioenaanspraak jegens het pensioenfonds heeft behouden;
h. de gepensioneerde
:
de pensioengerechtigde voor wie het ouderdomspensioen is ingegaan;
i. de pensioengerechtigde
:
de persoon voor wie op grond van dit reglement het pensioen is ingegaan;
j. de partner
:
a. de echtgenote, dan wel de echtgenoot van de (gewezen)deelnemer; b. de ongehuwde persoon van het eigen of het andere geslacht, met wie een ongehuwde (gewezen)deelnemer een geregistreerd partnerschap als geregeld in boek 1 het burgerlijk wetboek heeft gesloten; c. de ongehuwde persoon van het eigen of het andere geslacht, met wie de (gewezen) deelnemer - die geen partner heeft als hiervoor onder a. en b. bedoeld - tenminste gedurende een half jaar een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd en nog voert. De partner mag geen bloed- of aanverwant in de rechte lijn zijn;
Pensioenreglement 2007-3
1
1-2-2011
k. het samenlevingsverband
:
het huwelijk, het geregistreerd partnerschap, dan wel de gezamenlijke huishouding als bedoeld onder j sub c,die een (gewezen) deelnemer voert met een partner;
l. scheiding
:
beëindiging van het samenlevingsverband door: - echtscheiding; - ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed; - beëindiging van een geregistreerd partnerschap anders dan door de dood; - beëindiging van de gezamenlijke huishouding als bedoeld onder j sub c, anders dan door de dood zonder dat aansluitend een ander samenlevingsverband met dezelfde partner wordt aangegaan;
m. kinderen
:
a. de kinderen, tot wie de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde als vader of als moeder in een familierechtelijke betrekking staat; b. andere kinderen die door de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde als eigen kinderen opgevoed en geheel of nagenoeg geheel door hem worden onderhouden, mits de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde de opvoeding en het onderhoud op zich heeft genomen;
n. de pensioenrichtdatum
:
de eerste dag van de maand, waarin de (gewezen) deelnemer de leeftijd van 62 jaar bereikt;
o. de pensioeningangsdatum
:
de eerste dag van de maand waarin het ouderdomspensioen feitelijk ingaat. De feitelijke ingangsdatum van het ouderdomspensioen is niet eerder dan de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt en niet later dan de eerste dag van de maand waarin de ( gewezen) deelnemer de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt;
p. de peildatum
:
1 januari 2007 en vervolgens elke 1 april van het kalenderjaar;
q. garantiecontract
:
het herverzekeringscontract waarmee de risico’s voor het nakomen van de nominale aanspraken zoals omschreven in het pensioenreglement, zijn ondergebracht bij de verzekeraar. Het betreft de nominale aanspraken die bij aanvang van het contract zijn ingebracht en tijdens de looptijd van het contract worden ingekocht;
r. de loonindex
:
een relatieve aanpassing van de salarisschalen van de werkgever met een door de werkgever aangegeven loonsverhoging;
s. W.A.O
:
de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering;
t. W.I.A
:
de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen;
Pensioenreglement 2007-3
2
1-2-2011
u. pensioenovereenkomst
:
de overeenkomst die tussen de werkgever en de werknemer is gesloten betreffende het pensioen;
v. uitkeringsgrens
:
het maximum jaarinkomen waarover een W.A.O of een W.I.A uitkering wordt berekend;
w. uitvoeringsovereenkomst
:
de overeenkomst die tussen de werkgever en het pensioenfonds is gesloten over de uitvoering en de financiering van de pensioenovereenkomsten;
x. pensioenaanspraak
:
het recht op een nog niet ingegaan pensioen, uitgezonderd overeengekomen voorwaardelijke toeslagverlening;
y. pensioen
:
ouderdomspensioen, partnerpensioen, wezenpensioen en arbeidsongeschiktheidspensioen;
z. pensioenrecht
:
het recht op ingegaan pensioen, uitgezonderd overeengekomen voorwaardelijke toeslagverlening
aa. parttimefactor
:
de uitkomst van de deling: het aantal in een periode werkelijk gewerkte aantal arbeidsuren gedeeld door het voor die periode overeengekomen normale aantal arbeidsuren. De parttimefactor kan nimmer groter dan één zijn;
ab. deelnemersjaar
:
een jaar waarin de werknemer of gewezen werknemer op grond van de pensioenovereenkomst pensioenaanspraken verwerft jegens het fonds.
Artikel 2 - Deelnemerschap 1.
Als deelnemer in deze pensioenregeling wordt opgenomen de werknemer op de datum van indiensttreding. Uitgesloten van deze pensioenregeling is de werknemer van wie het dienstverband uitsluitend is aangegaan voor werkzaamheden buiten Nederland.
2.
Indien de werknemer op de datum van indiensttreding op grond van het bepaalde in lid 1 niet wordt opgenomen, geschiedt de opneming op het tijdstip waarop de uitsluitingsgrond niet langer van toepassing is.
3.
Ten bewijze van de opneming in de pensioenregeling ontvangt elke deelnemer een exemplaar van dit reglement, de statuten en een opgave van de verzekerde bedragen. Vervolgens ontvangt de deelnemer jaarlijks een nieuwe opgave. Jaarlijks worden de deelnemers door het bestuur schriftelijk op de hoogte gesteld van de wijzigingen in de statuten en reglementen van het pensioenfonds.
4.
Het deelnemerschap eindigt: a. bij overlijden van de deelnemer; b. op de pensioeningangsdatum; c. bij ontslag van de deelnemer uit de dienst van de werkgever tenzij: a. dit ontslag verband houdt met het gebruik maken van de mogelijkheid tot prepensioen als genoemd in het Pensioenreglement voor de vrijwillige aanvullende pensioenregeling op basis van collectieve beleggingsverzekeringen, indien en voor zover de deelnemer zijn bijdrage in de pensioenpremie blijft voldoen; b. dit ontslag verband houdt met arbeidsongeschiktheid. Het deelnemerschap eindigt niet voor zover de deelnemer op grond van artikel 9 van dit reglement recht op voortzetting van pensioenverwerving heeft.
Pensioenreglement 2007-3
3
1-2-2011
5.
Op verzoek van een deelnemer of een gewezen deelnemer verstrekt het pensioenfonds binnen drie maanden een opgave van de opgebouwde aanspraken uit hoofde van dit reglement. Het pensioenfonds behoudt zich het recht voor een vergoeding te vragen voor de aan de opgave verbonden kosten.
6.
Jaarlijks verstrekt het bestuur ten behoeve van de deelnemer een opgave van de hoogte van het te bereiken reglementaire pensioen en een opgave van de aan het desbetreffende of voorafgaande kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken overeenkomstig artikel 3.127 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de daarop berustende bepalingen.
7.
Het bestuur verstrekt op verzoek van de deelnemer een opgave van de over de jaren 1999 tot en met 2000 toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken overeenkomstig artikel 3.127 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de daarop berustende bepalingen.
8.
Het pensioenfonds verstrekt aan de deelnemers eenmalig, en aan de gewezen deelnemers eenmalig op verzoek, een opgave van de premievrije waarde op 1 januari 2006 van de aanspraken opgebouwd ten behoeve van een periode voorafgaand aan de datum waarop de (gewezen) deelnemer de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.
9.
Het pensioenfonds administreert de deelnemersjaren van de deelnemers met inachtneming van de bij algemene maatregel van bestuur gestelde regels met betrekking tot de perioden die in aanmerking komen als deelnemersjaren.
10. De leden 3, 5, 6, 7 en 8 gelden tot 1 januari 2008. Vanaf 1 januari 2008 geldt voor het pensioenfonds de informatieplicht aan deelnemers, gewezen deelnemers gewezen partners en pensioengerechtigden zoals die in de Pensioenwet is vastgelegd in de artikelen 21 lid 1, 38, 39, 40, 41, 42, 43, 44, 45, 46, 47, 48 en 49 van die wet. Artikel 3 - Aanspraken en verzekering 1.
Door het pensioenfonds worden uit hoofde van dit reglement de volgende aanspraken toegekend: a. een levenslang ouderdomspensioen ten behoeve van de deelnemer, dat wordt uitgekeerd vanaf de pensioeningangsdatum tot en met de laatste dag van de maand, waarin de gepensioneerde overlijdt; b. een levenslang partnerpensioen ten behoeve van de partner van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, dat wordt uitgekeerd vanaf de eerste dag van de maand, waarin de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde overlijdt tot en met de laatste dag van de maand, waarin de (gewezen) partner overlijdt; c. een aanvullend levenslang partnerpensioen ten behoeve van de partner van de deelnemer, ingaand bij het overlijden van de deelnemer tijdens het bestaan van de dienstbetrekking met werkgever, mits dat overlijden plaats vindt vóór 1 januari 2011, en dat wordt uitgekeerd vanaf de eerste dag van de maand waarin de deelnemer overlijdt tot en met de laatste dag van de maand waarin de partner van de overleden deelnemer overlijdt; d. een wezenpensioen voor elk kind van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, dat wordt uitgekeerd vanaf de eerste dag van de maand, waarin de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde overlijdt tot en met de laatste dag van de maand, waarin het kind de leeftijd van 18 jaar bereikt, dan wel voordien overlijdt. Voor studerende of invalide kinderen zoals omschreven in de Algemene Kinderbijslagwet wordt de uitkering van het wezenpensioen voortgezet tot uiterlijk de
Pensioenreglement 2007-3
4
1-2-2011
laatste dag van de maand, waarin het kind de leeftijd van 27 jaar bereikt, dan wel de maand, waarin het kind voordien overlijdt c.q. ophoudt studerend of invalide te zijn; e. een arbeidsongeschiktheidspensioen, dat ingaat zodra de deelnemer recht heeft op een arbeidsongeschiktheidspensioen krachtens de W.A.O. respectievelijk de W.I.A en wordt uitgekeerd zolang dit recht bestaat, doch uiterlijk tot de pensioenrichtdatum, een en ander met inachtneming van de desbetreffende aanvullingsvoorwaarden voor verzekering van arbeidsongeschiktheidspensioen; 2.
Geen aanspraak op partnerpensioen bestaat ten behoeve van de partner die eerst na de pensioeningangsdatum als zodanig wordt aangemerkt. Indien volgens het bovenstaande geen recht op partnerpensioen bestaat, bestaat evenmin recht op wezenpensioen voor kinderen die deze hoedanigheid bij of tijdens die relatie hebben verkregen.
3.
Het pensioenfonds sluit op het leven van de deelnemers pensioenverzekeringen af bij de verzekeraar. De verzekeraar keert het pensioen namens het pensioenfonds rechtstreeks uit aan de pensioengerechtigde(n).
4.
De voorwaarden van verzekering worden door het pensioenfonds desgevraagd ter inzage verstrekt aan de deelnemer of pensioengerechtigde(n).
5.
De aanspraken ingevolge deze pensioenregeling kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, anders dan in de gevallen bij of krachtens de Pensioenwet bepaald.
6.
Ingeval van het opnemen van onbetaald verlof, waaronder begrepen levensloopverlof, door de deelnemer na 1 januari 2008 blijft gedurende een al dan niet ononderbroken periode van maximaal 18 maanden de dekking voor het partnerpensioen zoals omschreven in artikel 7 sub A de leden 4 en 5, onverminderd in stand.
Artikel 4 - Grondslagen voor de berekening van de grootte van de te verzekeren pensioenen 1
Bij de bepaling van de inkoop van pensioenaanspraken wordt uitgegaan van: a. b. c.
het jaarinkomen van de deelnemer; de franchise; overige bepalingen.
a.
1.
Het jaarinkomen wordt gesteld op 12 maal het bruto maandsalaris van de maand, waarin de peildatum valt, vermeerderd met de vakantietoeslag.
2.
Overwerkgelden, toeslagen, gratificaties, tantièmes en andere extra beloningen worden niet tot het jaarinkomen gerekend.
3.
Indien een deelnemer gebruik maakt van de mogelijkheid om, met in achtneming van de bepalingen in het Pensioenreglement voor de vrijwillige aanvullende pensioenregeling op basis van collectieve beleggingsverzekeringen, met prepensioen te gaan, wordt het jaarinkomen aangepast op basis van de loonindex.
4.
Het jaarinkomen wordt tussen twee peildata tussentijds aangepast indien er daadwerkelijk sprake is van een salarisvermindering.
1.
De franchise is gelijk aan een bedrag dat op de peildatum door het bestuur wordt vastgesteld en schriftelijk aan de deelnemers bekend wordt gemaakt.
b.
Pensioenreglement 2007-3
5
1-2-2011
Voor het jaar 2007 bedraagt de franchise per 01-04-2007 EUR 11.872,In bijlage G wordt ieder jaar de franchise vermeld.
c.
2.
1
2.
Voor de deelnemers die tevens deelnemer zijn in de pensioenregeling van Stichting Pensioenfonds voor de Architectenbureaus is de franchise gelijk aan het maximaal in aanmerking te nemen salaris in die regeling. In bijlage H wordt ieder jaar de franchise, samenhangend met de pensioenregeling van Stichting Pensioenfonds voor de Architectenbureaus vermeld.
1.
De pensioengrondslag wordt bij de opneming en vervolgens per de peildatum vastgesteld op een bedrag gelijk aan het dan geldende jaarinkomen, verminderd met de franchise geldend voor dat jaar. De pensioengrondslag kan niet negatief zijn.
2.
De pensioenen worden na berekening overeenkomstig de volgende artikelen van dit reglement normaal afgerond op een veelvoud van EUR 1.
3.
Indien een deelnemer in een deelnemersjaar minder dan het normale aantal arbeidsuren werkt, wordt, voor de inkoop als bedoeld de artikelen 6 lid 1, 7sub A lid 1 en 8 lid 1, het jaarinkomen voor de bepaling van de pensioengrondslag herleid tot het jaarinkomen bij het normale aantal arbeidsuren. Op het aldus bepaalde jaarinkomen wordt, ter bepaling van de pensioengrondslag de franchise in mindering gebracht. De aldus berekende pensioengrondslag wordt vermenigvuldigd met de gewogen parttimefactor in dat deelnemersjaar.
Bij de bepaling van de te verzekeren pensioenaanspraken als bedoeld in artikel 7 sub A lid 4 en artikel 8 lid 4 wordt uitgegaan van het hiervoor onder 1 a, b en c, de leden 1 en 2, bepaalde en wordt indien een deelnemer in een deelnemersjaar minder dan het normale aantal arbeidsuren werkt : het jaarinkomen voor de bepaling van de pensioengrondslag herleid tot het jaarinkomen bij het normale aantal arbeidsuren. Op het aldus bepaalde jaarinkomen wordt, ter bepaling van de pensioengrondslag de franchise in mindering gebracht. De aldus berekende pensioengrondslag wordt vermenigvuldigd met de gewogen parttimefactor voor dat deelnemersjaar; de laatst vastgestelde parttimefactor wordt gebruikt als parttimefactor voor de bepaling van het aantal toekomstige deelnemersjaren tot de pensioenrichtdatum.
Artikel 5 - Bijdrage en aanwending van de beschikbaar gestelde middelen 1.
Krachtens een tussen de werkgever en het pensioenfonds gesloten uitvoeringsovereenkomst, stelt de werkgever jaarlijks aan het pensioenfonds een premie beschikbaar ter grootte van een vast percentage van de som van de pensioengrondslagen in dat jaar van alle deelnemers.
2.
Het pensioenfonds zal de jaarlijks beschikbaar gestelde premie ter grootte van 24,4% van de som van de pensioengrondslagen en zonodig te samen met de middelen waarover het pensioenfonds uit andere hoofde beschikt als volgt in volgorde van preferentie aanwenden: 1. de kosten, niet zijnde premies zoals bedoeld onder punt 7 en 8 van dit artikellid, die zijn verbonden aan de herverzekering; 2. de kosten die zijn verbonden aan het bestuur van het pensioenfonds; 3. de kosten voor het op peil houden van de reserve herverzekeringskosten, vastgesteld door het bestuur voor het geval van beëindiging van de met de verzekeraar in artikel 3 lid 5 genoemde polis; 4. de kosten voor het op peil houden van de reserve beheerskosten, vastgesteld door het bestuur na beëindiging van de met de verzekeraar in artikel 3 lid 5 genoemde polis;
1
In de periode 1 januari 2007 tot 31 maart 2007 bedroeg de franchise € 11.566,--
Pensioenreglement 2007-3
6
1-2-2011
5. de eventueel van jaar tot jaar verschuldigde kosten van actuariële verschillen, welke gevormd worden door de optelsom van kosten voor inkomende en kosten voor uitgaande waardeoverdrachten, een en ander nader vast te stellen door het bestuur; 6. de eventueel van jaar tot jaar verschuldigde kosten van rente, verschuldigd aan de verzekeraar; 7. de kosten van de premie aangewend ter verzekering van het totaal aan: − partner- en wezenpensioen op basis van de deelnemersjaren die de deelnemer nog niet heeft doorgebracht en als omschreven in artikel 7 sub A onder de leden 4 en 5 en artikel 8 lid 4 van dit reglement; − voor deelnemers wier jaarinkomen, als in artikel 4 lid 1 onder a bedoeld, meer bedraagt dan de uitkeringsgrens, een jaarlijks arbeidsongeschiktheidspensioen als bedoeld in artikel 10 van dit reglement; − vrijstelling van premiebetaling voortvloeiende uit arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 9 van dit reglement. 8. de verzekeringspremie waarmee het ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen wordt verzekerd, dat voortvloeit uit het bepaalde in de artikelen 6 t/m 8 van dit pensioenreglement. De pensioenen, zoals beschreven in onder sub 7 en 8 van artikel 5 lid 2 worden verzekerd bij de verzekeraar door middel van een garantiecontract. 3.
Indien de premie, zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel, zonodig te samen met de middelen waarover het pensioenfonds uit andere hoofde beschikt- hierna te noemen totale beschikbare middelen- niet toereikend zijn om alle in lid 2 genoemde doelstellingen te realiseren, dan zal eerst de opbouw worden verminderd van het onder artikel 5 lid 2 genoemde ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen tot een zodanig niveau dat de totale beschikbare middelen aangewend worden. Mochten de totaal beschikbare middelen zodanig beperkt zijn dat hiermee in het geheel geen ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen ingekocht kan worden, dan zal in volgorde van omgekeerde, in lid 2 aangehouden, preferentie op deze uitgavencategorieën worden bezuinigd. Deze bezuiniging zal zodanig van omvang zijn dat het saldo van de totaal beschikbare middelen volledig wordt besteed.
4.
De deelnemer is verplicht jaarlijks 7,7% van de pensioengrondslag in de kosten van de pensioenregeling bij te dragen. Deze zit in het percentage, zoals genoemd in lid 1 van dit artikel, al begrepen. De bijdrage wordt op het salaris van de deelnemer ingehouden in dezelfde termijnen als waarin dit wordt uitbetaald. Voor deelnemers met een onvolledig dienstverband wordt de bijdrage naar rato van het dienstverband vastgesteld.
Artikel 6 - Het levenslange ouderdomspensioen 1.
Het jaarlijks in te kopen levenslange ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 3 lid 1 onder a. bedraagt 1,75% van de in dat jaar per 1 april vastgestelde pensioengrondslag. Het levenslange ouderdomspensioen wordt ingekocht vanaf de eerste dag van de maand waarin het deelnemerschap aanvangt.
2.
Indien het deelnemerschap slechts een gedeelte van een jaar duurt, wordt dit ouderdomspensioen naar rato berekend.
3.
De in te kopen aanspraken worden bij aanvang van het deelnemerschap en vervolgens op de peildatum vastgesteld.
Pensioenreglement 2007-3
7
1-2-2011
Artikel 6a - Deeltijdpensioen 1.
De deelnemer heeft het recht om het ouderdomspensioen gedeeltelijk in te laten gaan;
2.
De keuze om een pensioen gedeeltelijk in te laten gaan is éénmalig en onherroepelijk;
3.
Indien de deelnemer er voor kiest het deeltijdpensioen te laten ingaan na de pensioenrichtdatum, dan geldt onverkort voor dat deel van het pensioen het bepaalde in artikel 6b, lid 1 t/m 5 met betrekking tot uitstel;
4.
Indien de deelnemer er voor kiest het deeltijdpensioen te laten ingaan vóór de pensioenrichtdatum geldt onverkort voor dit deel het bepaalde in artikel 6c, lid 1 met betrekking tot vervroeging.
Artikel 6b - Uitstel van de ingang van het (tijdelijke) ouderdomspensioen 1.
De deelnemer heeft de mogelijkheid om het levenslange ouderdomspensioen en het door hem tot 1 januari 2006 bij het pensioenfonds opgebouwde tijdelijke ouderdomspensioen op een later moment in te laten gaan dan op de pensioenrichtdatum, indien en voor zover het dienstverband met de werkgever wordt voortgezet. Bij uitstel als in de vorige zin omschreven is het bepaalde in de artikelen 6 en 7 van toepassing voor zover de dienstbetrekking wordt voortgezet.
2.
Indien de deelnemer van de mogelijkheid gebruik maakt om het pensioen geheel of gedeeltelijk op een later moment in te laten gaan, dient hij dat uiterlijk 6 maanden vóór de pensioenrichtdatum schriftelijk aan de werkgever en het pensioenfonds te melden.
3.
Het door de deelnemer tot de pensioenrichtdatum opgebouwde ouderdomspensioen, alsmede het door hem tot 1 januari 2006 opgebouwde tijdelijk ouderdomspensioen, worden, voor zover het niet is ingegaan, op de pensioeningangsdatum aangepast volgens een door het bestuur voor een bepaalde periode vastgestelde tabel, zoals vermeld in Bijlage A. De in deze tabel genoemde uitstelfactoren zijn voor mannen en vrouwen gelijk. Indien het bestuur een nieuwe tabel vaststelt, wordt Bijlage A gewijzigd.
4
Indien het tijdelijke ouderdomspensioen door de aanpassing als omschreven in het tweede lid van dit artikel op de pensioeningangsdatum meer bedraagt dan volgens artikel 18e van de Wet op de Loonbelasting 1964 maximaal toegestaan, wordt het meerdere aangewend voor verhoging van de aanspraken op ouderdomspensioen en partnerpensioen, met inachtneming van het bepaalde in lid 5 van dit artikel, op basis van uitruilfactoren die voor mannen en vrouwen gelijk zijn. Het bestuur stelt voor een periode de uitruilfactoren vast. Deze worden opgenomen in Bijlage B. Indien het bestuur andere uitruilfactoren vaststelt, wijzigt Bijlage B.
5.
De deelnemer meldt de latere pensioeningangsdatum van het ouderdomspensioen uiterlijk 6 maanden vooraf schriftelijk aan de werkgever en aan het pensioenfonds. De pensioeningangsdatum valt samen met de eerste dag van een kalendermaand en is niet later dan de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de leeftijd van 65 jaar bereikt, dan wel de eerste dag van de maand voordat het ouderdomspensioen door de aanpassing als omschreven in het vorige lid van dit artikel meer bedraagt dan 100% van de laatst vastgestelde pensioengrondslag als bedoeld in artikel 4, lid 1 van dit reglement.
6.
Bij toepassing van de maxima als bedoeld in lid 5 zullen overschrijdingen daarvan tengevolge van de in artikel 18d lid 1 van de Wet op de loonbelasting 1964 omschreven oorzaken buiten beschouwing blijven.
7
De gewezen deelnemer heeft eenmalig de mogelijkheid om het levenslange ouderdomspensioen en het door hem tot 1 januari 2006 bij het pensioenfonds opgebouwde
Pensioenreglement 2007-3
8
1-2-2011
tijdelijke ouderdomspensioen op een later moment in te laten gaan dan op de pensioenrichtdatum, mits en zolang hij inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking bij een andere werkgever geniet. Uitstel is maximaal mogelijk tot de eerste dag van de maand waarin de gewezen deelnemer de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. 8
De gewezen deelnemer die gebruik wenst te maken van het hem in lid 7 toegekende recht, dient een schriftelijk verzoek tot uitstel bij het pensioenfonds in met daarin een opgave van de gewenste uitsteldatum die immer de eerste dag van de kalendermaand dient te zijn. Bij dit overleg voegt de gewezen deelnemer een door hem ondertekende verklaring waarin hij verklaart inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking te genieten en voornemens is te blijven genieten tot de door hem gekozen uitsteldatum.
9
In januari van elk jaar, voor het eerst in de maand januari volgende op het kalenderjaar waarin het verzoek tot uitstel is toegewezen, verstrekt de gewezen deelnemer aan het pensioenfonds een door hem ondertekende verklaring waarin hij verklaart inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking te genieten. Indien het pensioenfonds binnen twee weken na afloop van de maand januari de in de vorige volzin genoemde verklaring niet heeft ontvangen vervalt met ingang van 1 maart van dat jaar het recht op uitstel en gaat het pensioen in.
10
De eenmalige keuze is voor de gewezen deelnemer onherroepelijk.
Artikel 6c - Vervroeging van de ingang van het (tijdelijke) ouderdomspensioen 1.
De deelnemer heeft de mogelijkheid om het levenslange ouderdomspensioen en het door hem tot 1 januari 2006 opgebouwde tijdelijke ouderdomspensioen deels of voor het geheel op een vroeger moment in te laten gaan dan op de pensioenrichtdatum, indien en voor zover het dienstverband met de werkgever in verband met pensionering wordt beëindigd en de deelnemer zijn arbeidzame leven beëindigd in dezelfde mate als waarin hij vervroegd met pensioen gaat. De pensioeningangsdatum valt samen met de eerste dag van een kalendermaand. De vroegste pensioeningangsdatum is de eerste dag van de kalender maand waarin de deelnemer de leeftijd van 55 jaar bereikt. De deelnemer dient dit zes maanden vóór de door hem gewenste pensioeningangsdatum te melden aan de werkgever en het pensioenfonds. Bij die mededeling dient hij tevens aan het pensioenfonds schriftelijk te verklaren dat hij zijn arbeidzame leven beëindigt in dezelfde mate als waarin hij vervroegd met pensioen gaat en dat hij niet voornemens is die arbeid weer te hervatten. Per de door de deelnemer gewenste pensioeningangsdatum worden de ontslagaanspraken overeenkomstig artikel 15 vastgesteld. Het deel van die aanspraken dat ingaat op de gekozen pensioeningangsdatum wordt aangepast volgens een door het bestuur voor een bepaalde periode vastgestelde tabel, zoals vermeld in Bijlage C. De in deze tabel genoemde vervroegingsfactoren zijn voor mannen en vrouwen gelijk. Indien het bestuur een nieuwe tabel vaststelt wordt Bijlage C gewijzigd.
2.
De gewezen deelnemer heeft de mogelijkheid om het levenslange ouderdomspensioen en het door hem tot 1 januari 2006 opgebouwde tijdelijke ouderdomspensioen deels of voor het geheel op een vroeger moment in te laten gaan dan op de pensioenrichtdatum, indien en voor zover hij zijn arbeidzame leven heeft beëindigd. De pensioeningangsdatum valt samen met de eerste dag van een kalendermaand. De vroegste pensioeningangsdatum is de eerste dag van de kalender maand waarin de gewezen deelnemer de leeftijd van 55 jaar bereikt. De gewezen deelnemer dient dit zes maanden vóór de door hem gewenste pensioeningangsdatum te melden aan het pensioenfonds. Bij die mededeling dient hij tevens aan het pensioenfonds schriftelijk te verklaren dat hij zijn arbeidzame leven beëindigt in dezelfde mate als waarin hij vervroegd met pensioen gaat en dat hij niet voornemens is die arbeid weer te hervatten.
Pensioenreglement 2007-3
9
1-2-2011
Het deel van die aanspraken dat ingaat op de gekozen pensioeningangsdatum wordt aangepast volgens een door het bestuur voor een bepaalde periode vastgestelde tabel, zoals vermeld in Bijlage C. De in deze tabel genoemde vervroegingsfactoren zijn voor mannen en vrouwen gelijk. Indien het bestuur een nieuwe tabel vaststelt wordt Bijlage C gewijzigd Artikel 6d - Hoog-laagconstructie met betrekking tot de hoogte van het ouderdomspensioen 1.
De(gewezen) deelnemer, wiens pensioen ingaat vóór de eerste van de maand waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, heeft op de pensioeningangsdatum eenmalig het recht op variatie in de hoogte van het ouderdomspensioen waarbij geldt dat de hoogste uitkering gedurende drie jaar, te rekenen vanaf de pensioeningangsdatum, gelijk is aan 1,33 maal de laagste uitkering. De deelnemer dient dit uiterlijk zes maanden vóór de pensioeningangsdatum schriftelijk te melden aan het pensioenfonds. De variabilisatiefactoren zijn voor mannen en vrouwen gelijk en worden door het bestuur voor een bepaalde periode vastgesteld en vastgelegd in Bijlage D. Indien het bestuur nieuwe variabilisatiefactoren vaststelt wijzigt Bijlage D.
2.
De (gewezen) deelnemer heeft, indien hij de pensioeningangsdatum heeft uitgesteld tot de eerste dag van de maand, waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt, eenmalig recht op variatie in de hoogte van het ouderdomspensioen waarbij geldt dat de hoogste uitkering gelijk is aan 1,33 maal de laagste uitkering, waarbij voorts geldt dat de op de pensioeningangsdatum geldende verhouding niet meer wijzigt en dat de hoogste uitkering loopt vanaf de pensioeningangsdatum van de uitkering tot de eerste dag van de maand waarin de gepensioneerde de leeftijd van 68 bereikt. De variabilisatiefactoren zijn voor mannen en vrouwen gelijk en worden door het bestuur voor een bepaalde periode vastgesteld en vastgelegd in Bijlage D. Indien het bestuur nieuwe variabilisatiefactoren vaststelt wijzigt Bijlage D.
Artikel 6e - Uitruil (tijdelijk) ouderdomspensioen in levenslang partnerpensioen 1.
De (gewezen) deelnemer heeft eenmalig het recht het door hem opgebouwde tijdelijke en /of levenslange ouderdomspensioen uit te ruilen tegen extra levenslang partnerpensioen, in elk geval: a. bij beëindiging van het deelnemerschap; en b. met ingang van de datum waarop het ouderdomspensioen ingaat of kan ingaan.
2.
Hij dient het schriftelijk verzoek daartoe uiterlijk zes maanden vóór de pensioeningangsdatum aan het pensioenfonds te richten.
3.
Het door uitruil ontstane verlies aan ouderdomspensioen kan niet worden gecompenseerd en het partnerpensioen mag na een zodanige uitruil niet meer bedragen dan 70% van het ouderdomspensioen dat na de uitruil resteert.
4.
De uitruilfactoren zijn voor mannen en vrouwen gelijk en worden door het bestuur voor een bepaalde periode vastgesteld en vastgelegd in Bijlage E. Indien het bestuur nieuwe uitruil factoren vaststelt, wijzigt Bijlage E.
Artikel 6f - Algemene bepaling inzake de toepassing van de keuzemogelijkheden Indien de deelnemer gebruik maakt van meer dan één van de hem in de in de artikelen 6 a tot en met 6 e geboden keuzemogelijkheden, bepaalt het pensioenfonds in welke volgorde de gemaakte keuzen zullen worden uitgevoerd.
Pensioenreglement 2007-3
10
1-2-2011
Artikel 6g - Bijzondere bepalingen ten aanzien van het (tijdelijke) ouderdomspensioen Indien en zolang de gepensioneerde vanaf de pensioenrichtdatum tot de eerste dag van de maand, waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt, een uitkering ontvangt krachtens een of meer sociale verzekeringswetten, dan wel aanvullende of vervangende uitkeringen, zullen die uitkeringen in mindering worden gebracht op de uitkeringen krachtens dit reglement. Artikel 6h - Verevening ouderdomspensioen bij scheiding 1. De (gewezen) partner van de (gewezen) deelnemer heeft in geval van scheiding recht op verevening van het tijdens het samenlevingsverband opgebouwde ouderdomspensioen krachtens de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding. 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt afgeweken van artikel 1 van dit reglement en wordt onder ‘scheiding’ verstaan ‘echtscheiding of scheiding van tafel en bed dan wel beëindiging van het geregistreerd partnerschap anders dan door de dood, vermissing of omzetting van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk’. 3. Daarnaast wordt voor de toepassing van dit artikel in afwijking van artikel 1 van dit reglement onder ‘partner’ verstaan ‘de persoon die met de (gewezen) deelnemer gehuwd is of een geregistreerd partnerschap is aangegaan’. 4. Het recht op verevening ontstaat mits binnen twee jaar na het tijdstip van scheiding mededeling is gedaan van die scheiding en het tijdstip door één der echtgenoten middels het ‘Formulier Mededeling van scheiding in verband met verdeling van ouderdomspensioen’. 5. Het deel van het te verevenen ouderdomspensioen overeenkomstig de leden 1 tot en met 4 kan worden omgezet in een eigen aanspraak op ouderdomspensioen voor de (gewezen) partner, waarbij een afwijkingsmogelijkheid voor een andere verdeling ten aanzien van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding bestaat, mits voldaan aan het navolgende: a. de omzetting wordt door beide partijen overeengekomen bij huwelijkse voorwaarden, voorwaarden van geregistreerd partnerschap of in het scheidingsconvenant; b. binnen twee jaar na het tijdstip van scheiding mededeling is gedaan van die scheiding en het tijdstip door één der echtgenoten middels het ‘Formulier Mededeling van scheiding in verband met verdeling van ouderdomspensioen’; c. het pensioenfonds heeft ingestemd met de omzetting. 6. Het bepaalde in de leden 1 en 5 is niet van toepassing indien partijen pensioenverevening hebben uitgesloten bij huwelijkse voorwaarden, voorwaarden van geregistreerd partnerschap of in het scheidingsconvenant. 7. De kosten van pensioenverevening of omzetting zal het pensioenfonds in gelijke delen aan beide partijen in rekening brengen. 8. In geval van beëindiging van een samenlevingsverband van ongehuwde of niet geregistreerde partners die ten minste een half jaar een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd en nog voeren of een samenlevingscontract bij notariële akte hebben laten opmaken, kan het pensioenfonds dit artikel toepassen als ware sprake van echtscheiding. Artikel 7 - Partnerpensioen A.
Algemeen
1.
Het jaarlijks in te kopen levenslange partnerpensioen als bedoeld in artikel 3 lid 1 onder b bedraagt 70% van het volgens artikel 6 lid 1 berekende levenslange ouderdomspensioen.
Pensioenreglement 2007-3
11
1-2-2011
2.
Indien het deelnemerschap slechts een gedeelte van een jaar duurt, wordt dit partnerpensioen naar rato berekend.
3.
De in te kopen aanspraken worden bij aanvang van het deelnemerschap en vervolgens op de peildatum vastgesteld.
4.
Het jaarlijks te verzekeren partnerpensioen als bedoeld in artikel 5 lid 2 onder 7 bedraagt 1,225% van de per de peildatum vastgestelde pensioengrondslag, vermenigvuldigd met de tot de pensioenrichtdatum nog niet doorgebrachte deelnemersjaren, verminderd met het nabestaandenpensioen als berekend conform lid 1 van dit artikel.
5.
Het jaarlijks te verzekeren aanvullende, levenslange partnerpensioen als bedoeld in artikel 3 lid 1 sub c bedraagt: ( 1,568% minus 1,225%) maal de pensioengrondslag zoals die voor de overleden deelnemer op tijdstip van diens overlijden is vastgesteld, vermenigvuldigd met het aantal dienstjaren dat de overleden deelnemer zou hebben bereikt als hij tot de eerste dag van de maand waarin hij de 65 jarige leeftijd zou hebben bereikt bij werkgever in dienst zou zijn geweest, met dien verstande dat dienstjaren van vóór 1 januari 2007 voor de bepaling van dit aanvullende partnerpensioen niet in aanmerking worden genomen.
B.
Extra bepalingen voor de deelnemers of gewezen deelnemers die een samenlevingsverband hebben met een partner als bedoeld in artikel 1 sub j letter c.
1.
De deelnemer of gewezen deelnemer die een samenlevingsverband heeft met een partner als bedoeld in artikel 1 sub j letter c en in aanmerking wenst te komen voor verzekering van partnerpensioen dient in het bezit te zijn van een notarieel verleden samenlevingsovereenkomst. Daarin moeten tenminste zijn opgenomen: de geboortedatum en burgerlijke staat van zowel de deelnemer als de partner; de aanvangsdatum van het samenlevingsverband; enige vermogensrechtelijke bepalingen. De deelnemer staat ervoor in dat de in de akte vermelde gegevens juist zijn.
2.
De deelnemer of gewezen deelnemer die een samenlevingsverband heeft met een partner en in aanmerking wenst te komen voor verzekering van partnerpensioen dient hiervan schriftelijk opgave te doen bij het pensioenfonds. Deze schriftelijke opgave dient in ieder geval te bevatten de naam en geboortedatum van de partner en de deelnemer of gewezen deelnemer.
3.
De deelnemer of gewezen deelnemer die gelijktijdig meerdere partners heeft, kan slechts één van hen aanwijzen als partner in de zin van deze pensioenregeling. Bij aanwijzing van een andere partner wordt voor de uitvoering van deze pensioenregeling de partnerrelatie met de eerder aangewezen partner als beëindigd beschouwd.
4.
Het pensioenfonds en/of de verzekeraar heeft het recht om bij overlijden de notarieel verleden samenlevingsovereenkomst in te zien.
5.
Indien het samenlevingsverband is aangegaan na het beëindigen van het deelnemerschap, maar vóór de pensioenrichtdatum, wordt het partnerpensioen uitsluitend uitgekeerd, indien de partner die aanspraak maakt op uitkering van het pensioen, ten bewijze van het samenlevingsverband aan het pensioenfonds een notarieel verleden samenlevingsovereenkomst overlegt die voldoet aan de in lid 1 onder B van dit artikel gestelde voorwaarden.
6.
Het berekende levenslange partnerpensioen wordt verminderd met het bedrag van het bijzonder partnerpensioen als omschreven in artikel 12
Pensioenreglement 2007-3
12
1-2-2011
Artikel 7a - Uitruil levenslang partnerpensioen in levenslang ouderdomspensioen 1.
De (gewezen) deelnemer heeft eenmalig, op de pensioeningangsdatum, het recht het opgebouwde partnerpensioen geheel of gedeeltelijk uit te ruilen tegen een hoger ouderdomspensioen.
2.
Voor (gewezen) deelnemers die op of na 1 januari 2002 deelnemer in de per die datum vigerende pensioenregeling waren, is het volledig opgebouwde partnerpensioen uitruilbaar. De uitruil als in het vorige lid omschreven geschiedt op zodanige wijze dat de collectieve actuariële waarde van het ouderdomspensioen dat wordt gekozen in plaats van het partnerpensioen, ongeacht de datum waarop de keuze wordt gemaakt, ten minste gelijkwaardig is aan de collectieve actuariële waarde van het uitgeruilde partnerpensioen.
3.
De uitruil geschiedt op basis van door het bestuur voor een bepaalde periode vastgestelde factoren die voldoen aan het in lid 2 gestelde. Deze factoren zijn vermeld in Bijlage F. Indien het bestuur andere factoren vaststelt wijzigt Bijlage F.
4.
Het pensioenfonds verstrekt de deelnemer of gewezen deelnemer drie maanden vóór de pensioeningangsdatum een keuzeformulier, waarop de deelnemer of gewezen deelnemer zijn keuze aangeeft ten aanzien van het afstand doen van partnerpensioen, teneinde zijn ouderdomspensioen te verhogen. Indien de deelnemer of gewezen deelnemer kiest voor handhaving van het partnerpensioen dient het keuzeformulier uitsluitend te worden ondertekend door de deelnemer of gewezen deelnemer. Indien de deelnemer of gewezen deelnemer kiest voor het afstand doen van het partnerpensioen, dient het formulier te zijn ondertekend door zowel de deelnemer of gewezen deelnemer als door de partner. Het keuzeformulier dient binnen één maand na ontvangst door de deelnemer of gewezen deelnemer aan het pensioenfonds te worden geretourneerd.
5.
De keuzemogelijkheid met betrekking tot het afstand doen van het partnerpensioen heeft geen betrekking op het partnerpensioen van een gewezen partner als bedoeld in artikel 12 van dit reglement.
6.
Indien de deelnemer of gewezen deelnemer geen partner heeft, wordt de aanspraak op partnerpensioen aangewend ter verhoging van de aanspraak op levenslang ouderdomspensioen.
Artikel 8 - Wezenpensioen 1.
Het jaarlijks in te kopen wezenpensioen als bedoeld in artikel 3 lid 1 onder d bedraagt 14% van het volgens artikel 6 lid 1 berekende levenslange ouderdomspensioen.
2.
Indien het deelnemerschap slechts een gedeelte van een jaar duurt, wordt het wezenpensioen naar rato berekend.
3.
De in te kopen aanspraken worden bij aanvang van het deelnemerschap en vervolgens op de peildatum vastgesteld.
4.
Het jaarlijks in te kopen wezenpensioen als bedoeld in artikel 5 lid 2 onder 7 bedraagt 0,245% van de per de peildatum vastgestelde pensioengrondslag, vermenigvuldigd met de de tot de pensioenrichtdatum nog niet doorgebrachte deelnemersjaren, verminderd met het wezenpensioen als berekend conform lid 1 van dit artikel.
5.
Het wezenpensioen wordt verdubbeld, indien de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde overlijdt zonder een partner na te laten of zodra degene met wie de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde bij overlijden een samenlevingsverband had of heeft gehad, overlijdt.
Pensioenreglement 2007-3
13
1-2-2011
Artikel 9 - Voortzetting pensioenverwerving bij arbeidsongeschiktheid 1.
Het jaarlijkse in te kopen recht op premievrijstelling als bedoeld in artikel 5 lid 2 onder 7 wordt berekend met inachtneming van de volgende bepalingen.
2.
Indien door de verzekeraar volgens de verzekeringsvoorwaarden gehele of gedeeltelijke vrijstelling van koopsom- en premiebetaling wegens arbeidsongeschiktheid van een deelnemer wordt verleend, wordt voor die deelnemer de inkoop van de pensioenaanspraken als bedoeld in artikel 6 lid 1, artikel 7 sub A lid 1 en artikel 8 lid 1, en de verzekering van de pensioenaanspraken als bedoeld in artikel 7 lid 4 en artikel 8 lid 4, geheel of gedeeltelijk voortgezet onder vrijstelling van de beschikbaar te stellen premie. Het percentage, waarvoor de pensioenopbouw wordt voortgezet en de premie wordt vrijgesteld, wordt volgens onderstaande tabel vastgesteld. Ingeval de WAO van toepassing is: vrijstelling van premiebetaling wegens een arbeidsongeschiktheid van 0% - 15% 15% - 25% 25% - 35% 35% - 45% 45% - 55% 55% - 65% 65% - 80% 80% of meer
percentage, waarvoor de pensioenopbouw wordt voortgezet 0,00 20,00 30,00 40,00 50,00 60,00 72,50 100,00
Ingeval de WIA van toepassing is: vrijstelling van premiebetaling wegens een arbeidsongeschiktheid van 35% - 45% 45% - 55% 55% - 65% 65% - 80% 80% of meer
percentage, waarvoor de pensioenopbouw wordt voortgezet 40,00 50,00 60,00 72,50 100,00
3.
Voor het gedeelte van de pensioenverwerving dat niet wordt vrijgesteld van premiebetaling, worden de aanspraken, indien en voor zover het dienstverband wordt voortgezet, berekend met inachtneming van artikel 4 sub c onder 3.
4.
De in te kopen aanspraken worden bij aanvang van het deelnemerschap en vervolgens op de peildatum vastgesteld.
5.
De pensioengrondslag waarover bij ingang van de premievrijstelling premievrijstelling wordt verleend blijft ongewijzigd. Ingeval het percentage waarvoor premievrijstelling is verleend wijzigt, wordt het gewijzigde percentage toegepast op de in de vorige zin omschreven pensioengrondslag.
Pensioenreglement 2007-3
14
1-2-2011
6.
De aanspraken op ouderdomspensioen die uit hoofde van de premievrijstelling worden aangekocht, worden jaarlijks aangepast op de wijze zoals dat geschiedt voor deelnemers genoemd in artikel 11.
7
Indien de deelnemer 100% premievrijstelling heeft verkregen en daarna besluit betaalde arbeid te verrichten, dient hij dat te melden bij het Bestuur. Het Bestuur zal vervolgens de premievrijstelling zodanig verminderen dat geen bovenmatige pensioenopbouw, fiscaal gezien, plaatsvindt.
8.
Bij voorzetting van de dienstbetrekking met werkgever na de pensioenrichtdatum is het bepaalde in de voorgaande leden van dit artikel uiterlijk tot de eerste dag van de maand waarin de deelnemer 65 jaar wordt van toepassing voor zover er sprake is van voortzetting van de dienstbetrekking.
Artikel 10 - Hoogte van het arbeidsongeschiktheidspensioen 1.
Voor deelnemers wiens jaarinkomen, als in artikel 4 lid 1 onder a. bedoeld, op basis van het normale aantal arbeidsuren meer bedraagt dan de uitkeringsgrens volgens de W.A.O c.q de W.I.A., bedraagt het te verzekeren jaarlijkse arbeidsongeschiktheidspensioen 70% van het verschil tussen het per de peildatum geldende jaarinkomen en de uitkeringsgrens per 1 januari van dat jaar, vermenigvuldigd met de laatst vastgestelde parttimefactor voor dat jaar.
2.
Het verzekerde arbeidsongeschiktheidspensioen bedraagt ten hoogste EUR 130.005,00per jaar. Dit bedrag is het per 1 april 2007 geldende bedrag dat jaarlijks per 1 april wordt aangepast op basis van de ontwikkeling van het normaal afgeronde indexcijfer van de C.A.O.-lonen per maand inclusief bijzondere beloningen (reeks voor volwassenen),zoals ste gepubliceerd door het C.B.S. in het Statistisch Bulletin, voor de laatstverschenen 31 ste 2 oktober ten opzichte van dat indexcijfer per de voorlaatste 31 oktober. In bijlage I wordt ieder jaar dit maximum bedrag vermeld.
3.
De te verzekeren pensioenen uit hoofde van dit reglement worden verminderd met de pensioenen die voor de deelnemer elders zijn verzekerd uit hoofde van regelingen met een gelijksoortige strekking.
4.
Indien de deelnemer recht heeft op een W.A.O uitkering wegens een arbeidsongeschiktheid van:
80% of meer 65% - 80% 55% - 65% 45% - 55% 35% - 45% 25% - 35% 15% - 25%
bedraagt het uit te keren arbeidsongeschiktheidspensioen het volgende percentage van het verzekerde arbeidsongeschiktheidspensioen: 100,00% 72,50% 60,00% 50,00% 40,00% 30,00% 20,00%
2
Het verzekerde arbeidsongeschiktheidspensioen bedraagt over de periode 1 januari 2007 – 31 maart 2007 € 127.539,00 Pensioenreglement 2007-3
15
1-2-2011
Indien de deelnemer recht heeft op een W.I.A uitkering wegens een arbeidsongeschiktheid van:
80% of meer 65% - 80% 55% - 65% 45% - 55% 35% - 45%
bedraagt het uit te keren arbeidsongeschiktheidspensioen het volgende percentage van het verzekerde arbeidsongeschiktheidspensioen: 100,00% 72,50% 60,00% 50,00% 40,00%
5.
Met betrekking tot wijziging of intrekking van het arbeidsongeschiktheidspensioen zijn de vorengenoemde aanvullingsvoorwaarden voor verzekering van arbeidsongeschiktheidspensioen van toepassing.
6.
De te verzekeren aanspraken worden bij aanvang van het deelnemerschap en vervolgens op de peildatum vastgesteld.
7.
Bij voortzetting van de dienstbetrekking met werkgever na de pensioenrichtdatum is het bepaalde in de voorgaande leden van dit artikel van toepassing uiterlijk tot de eerste dag van de maand waarin de deelnemer 65 wordt, voor zover de dienstbetrekking wordt voortgezet.
Artikel 11 - Toeslagenbeleid 1. Er is geen sprake van een doelgericht toeslagenbeleid. Het Bestuur besluit jaarlijks of een toeslag wordt verleend,m rekening houdend met de financiële positie van het pensioenfonds. 2. Toeslagen worden alleen verleend indien de financiële situatie van het pensioenfonds dusdanig is dat de toekenning van toeslagen niet ten koste gaat van de pensioenaanspraken en pensioenrechten, en het pensioenfonds over de door het Bestuur vastgestelde reserve als bedoeld in artikel 5 lid 3 en 4, inclusief de vereiste beleggingsreserve, beschikt. 3. Indien toeslagen worden verstrekt overeenkomstig de leden 1 en 2 van dit artikel, worden deze gefinancierd uit een eventueel positief saldo van baten en lasten. Een positief saldo van de baten en lasten kan door het Bestuur, overeenkomstig het door haar te voeren beleid en binnen de grenzen van dit reglement en fiscale regels worden aangewend voor het aanpassen van de opgebouwde en gefinancierde aanspraken op pensioen van de actieve deelnemers, gewezen deelnemers een gepensioneerden alsmede de nabestaanden en pensioengerechtigde kinderen van overleden (gewezen) deelnemers. Besteding van een positief saldo zal geschieden door een verhoging van genoemde aanspraken. Besteding geschiedt verder volgens door het Bestuur te bepalen regels met inachtneming van het volgende: a. in geval de premie als bedoeld in artikel 5, lid 3 eerste en tweede zin, ontoereikend is, zal het positief saldo eerst aangewend worden om het tekort in dat jaar aan te vullen; b. in geval van beëindiging van de pensioenregeling dan wel liquidatie van het pensioenfonds, zal het positieve saldo uitsluitend aangewend kunnen worden voor aanpassing van aanspraken in bovengenoemde zijn; c. onder aanpassing dient mede begrepen te worden een korting op de reeds verleende toeslag (en) en opgebouwde dan wel ingegane aanspraken.
Pensioenreglement 2007-3
16
1-2-2011
4. Op toeslagen als bedoeld in lid 3 kan nimmer aanspraak gemaakt worden, tenzij bij de toekenning ervan uitdrukkelijk anders is bepaald. Ook uit de gewoonte, dat toeslagen of uitkeringen verleend worden, zal nimmer enige aanspraak kunnen worden afgeleid. 5. De aanspraken van (gewezen) deelnemers die recht hebben op premievrije voortzetting van hun pensioenopbouw, worden gelijkgesteld met de aanspraken als omschreven in lid 3 van dit artikel. Artikel 12 - Beëindiging van het samenlevingsverband 1. Indien het samenlevingsverband van een deelnemer eindigt door scheiding verkrijgt de gewezen partner recht op een zodanig deel van het levenslange partnerpensioen als waarop recht zou zijn blijven bestaan indien het deelnemerschap op het tijdstip van beëindiging van het samenlevingsverband anders dan door overlijden of door het bereiken van de pensioenrichtdatum was geëindigd. 2. Indien het samenlevingsverband van een gewezen deelnemer of gepensioneerde eindigt, wordt met betrekking tot het dan verworven levenslange partnerpensioen de gewezen partner, mits het desbetreffende samenlevingsverband reeds bestond bij de beëindiging van het deelnemerschap, bij overlijden van de gewezen deelnemer of gepensioneerde als de nabestaande beschouwd. 3. Het in de leden 1 en 2 bepaalde vindt geen toepassing indien de partners bij huwelijkse voorwaarden, voorwaarden van een (geregistreerd) partnerschap, of bij een schriftelijk gesloten overeenkomst met betrekking tot de scheiding anders overeenkomen. De overeenkomst is slechts geldig indien aan de overeenkomst een verklaring van het pensioenfonds en de verzekeraar is gehecht, dat zij bereid zijn een uit de afwijking voortvloeiend pensioenrisico te dekken. 4. De gewezen partner ontvangt een bewijs van aanspraak ter zake van het pensioen waarop recht bestaat. 5. De deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde met een partner als bedoeld in artikel 1 sub j letter c is verplicht van de beëindiging van het samenlevingsverband door scheiding kennis te geven door aan het pensioenfonds een schriftelijke verklaring over te leggen. De verklaring dient tenminste te vermelden de namen en geboortedata van beide partners, en de datum waarop het samenlevingsverband is geëindigd. De verklaring dient zowel door de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde als door de gewezen partner ondertekend te zijn. Indien de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde aannemelijk kan maken dat hij ondanks zijn inspanningen daartoe geen medeondertekening door de partner kan bewerkstelligen, zal het pensioenfonds mogen afgaan op een eenzijdige verklaring van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde. 6. Bij beëindiging van het samenlevingsverband door scheiding is tevens het bepaalde in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding van toepassing. Artikel 13 - Uitkering van de verzekerde pensioenen 1.
Het pensioen wordt door de verzekeraar, namens het pensioenfonds, aan de pensioengerechtigde uitgekeerd.
2.
Het pensioen wordt uitgekeerd in maandelijkse termijnen bij achterafbetaling op de eerste dag van elke maand. De eerste uitkering geschiedt op de eerste vervaldag na ingang van het pensioen.
Pensioenreglement 2007-3
17
1-2-2011
Artikel 14 - Financiering 1.
De verzekeringen als bedoeld in artikel 5 lid 2 onder 7 worden gefinancierd door betaling van een risicopremie ten laste van de door de werkgever ter beschikking gestelde premie.
2.
De verzekeringen als bedoeld in artikel 5 lid 2 onder 8 worden gefinancierd door betaling van eenmalige koopsommen ten laste van de door de werkgever ter beschikking gestelde premie.
3.
De verzekering als bedoeld in artikel 3 lid 1 onder c wordt gefinancierd door betaling van een risicopremie welke rechtstreeks ten laste komt van de werkgever.
4.
De verzekering van toeslagen op de opgebouwde aanspraken als bedoeld in artikel 11 wordt gefinancierd door betaling van eenmalige koopsommen ten laste van de voorziening toeslagen van het fonds.
Artikel 15 - Tussentijdse beëindiging van het deelnemerschap 1.
Indien het deelnemerschap anders dan door overlijden eindigt vóór de pensioeningangsdatum behoudt de gewezen deelnemer recht op het tot de beëindiging van de deelneming opgebouwde aanspraken op levenslange ouderdomspensioen, partnerpensioen, wezenpensioen en het tot 1 januari 2006 opgebouwde tijdelijke ouderdomspensioen.
2.
Voor het deel van de verzekerde pensioenen, waarop de gewezen deelnemer recht behoudt, wordt een bewijs van aanspraak verstrekt. De pensioengerechtigde wordt als begunstigde aangewezen voor het verzekerde pensioen.
3.
De aanspraken op arbeidsongeschiktheidspensioen en vrijstelling van premiebetaling, behoudens indien en voor zover het arbeidsongeschiktheidspensioen en de vrijstelling van premiebetaling wegens arbeidsongeschiktheid zijn ingegaan, de aanspraak op partner - en wezenpensioen als bedoeld in artikel 5 lid 2 onder 7, alsmede de aanspraak op het aanvullend levenslange partnerpensioen als genoemd in artikel 3 lid 1 onder c komen te vervallen.
Artikel 16 - Waardeoverdracht 1.
Bij aanvang en beëindiging van het deelnemerschap zal de deelnemer worden geïnformeerd over zijn recht op waardeoverdracht.
2.
De premievrije pensioenaanspraken, waarop een tot de pensioenregeling van het pensioenfonds toegetreden deelnemer recht heeft behouden uit hoofde van deelnemerschap aan enige pensioenregeling van een vorige werkgever, zullen door het pensioenfonds op verzoek van een deelnemer worden omgezet in gelijkwaardige pensioenaanspraken in de onderhavige regeling jegens het pensioenfonds, mits aan het pensioenfonds een daarmee corresponderende waarde wordt overgedragen. De gelijkwaardige aanspraken worden in de regeling behandeld als opgebouwde en gefinancierde aanspraken. Het pensioenfonds zal een tot haar pensioenregeling toegetreden werknemer een schriftelijke opgave verstrekken van de pensioenaanspraken, die hem zullen worden toegekend na overdracht van de bij een vorige werkgever opgebouwde pensioenaanspraken. Het pensioenfonds zal zich van medewerking aan een overdracht onthouden, indien de werknemer binnen twee maanden na ontvangst van de hem verstrekte opgave aan het pensioenfonds kenbaar heeft gemaakt, dat hij niet met de overdracht van zijn premievrije pensioenaanspraken instemt.
Pensioenreglement 2007-3
18
1-2-2011
3.
Op verzoek van de gewezen deelnemer zal overdracht van de waarde van premievrije pensioenaanspraken ingevolge individuele beëindiging van het deelnemerschap aan de pensioenregeling van het pensioenfonds, als bedoeld in artikel 15 lid 1 van het pensioenreglement, plaatsvinden aan de pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever. Het pensioenfonds zal daartoe aan de uitvoerder van de pensioenregeling van de nieuwe werkgever een waarde beschikbaar stellen, welke minimaal correspondeert met de premievrije aanspraken, een en ander met inachtneming van het terzake voorgeschrevene in en krachtens de artikelen 71 en 75 van de Pensioenwet Door de overdracht vervallen alle rechten jegens het pensioenfonds uit hoofde van dit reglement.
4.
Voor overdracht van de aanspraken op partnerpensioen is de goedkeuring vereist van de partner. Een aanspraak op bijzonder partnerpensioen als bedoeld in artikel 12 leden 1 en 2 komt niet voor overdracht in aanmerking.
Artikel 17 - Verplichtingen van de deelnemer 1.
De (gewezen)deelnemer is verplicht alle informatie aan het pensioenfonds te verstrekken die voor een goede uitvoering van deze regeling benodigd is.
2.
Het pensioenfonds behoudt zich het recht voor de betaling voor de verzekering te staken, indien de deelnemer niet aan zijn verplichtingen voldoet.
3.
Het pensioenfonds is niet aansprakelijk indien een pensioen niet of niet juist is verzekerd, doordat de (gewezen) deelnemer niet, niet goed of niet tijdig aan de voor hem uit dit reglement voortvloeiende verplichtingen heeft voldaan.
Artikel 18 - Herziening of beëindiging bijdrage werkgever in de pensioenregeling 1.
De werkgever heeft zich in de pensioenovereenkomst het recht voorbehouden zijn bijdragen aan de pensioenregeling te verlagen, te beperken of te beëindigen, onder meer indien: a. de oudedags-, arbeidsongeschiktheids-, partner- en/of wezenuitkeringen van overheidswege, dan wel de wetgeving met betrekking tot pensioenvoorzieningen, zodanig ingrijpend worden gewijzigd, dat een herziening of beëindiging van de pensioenregeling, gezien de opzet daarvan, noodzakelijk is; b. de werkgever verplicht wordt het onder deze regeling vallende personeel of een gedeelte daarvan aan te sluiten bij een bedrijfspensioenfonds; c. de financiële positie van de werkgever de uitgaven terzake van de pensioenregeling niet meer toelaat; d. de regeling op aanwijzing van de fiscus als bovenmatig dient te worden aangemerkt. e. er sprake is van andere ingrijpende omstandigheden dan de hiervoor onder a tot en met d genoemde omstandigheden.
2.
Indien de werkgever voornemens is van dit recht gebruik te maken zullen de deelnemers hiervan door de werkgever onverwijld in kennis worden gesteld. Met de deelnemers zal overleg worden gepleegd inzake de eventuele herziening van de pensioenregeling. Het deel van de pensioenen, gevormd door reeds gestorte bedragen, zal niet worden aangetast. De vermindering van pensioenaanspraken, welke uit de aanpassing van de pensioenregeling voortvloeit, mag nimmer meer bedragen dan het bedrag waarop aanspraak wordt verkregen krachtens de in te voeren voorziening of de daarin aan te brengen wijzigingen met inachtneming van de daarbij te stellen c.q. gestelde beperkingen.
Pensioenreglement 2007-3
19
1-2-2011
Artikel 19 - Kortingsregeling ex artikel 134 Pensioenwet 1.
Het pensioenfonds is uitsluitend bevoegd verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten te verminderen indien: a. de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen niet meer volledig door waarden zijn gedekt; b. het pensioenfonds niet in staat is binnen een redelijke termijn de technische voorzieningen en het minimaal vereiste vermogen door waarden te dekken zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden of de werkgever onevenredig worden geschaad; c. alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet om uiterlijk binnen 1 jaar te voldoen aan het minimaal vereiste eigen vermogen als bedoeld in artikel 131 van de Pensioenwet.
2.
Het pensioenfonds informeert de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en de werkgever schriftelijk over het besluit tot vermindering van de pensioenaanspraken en pensioenrechten.
3.
De vermindering, als bedoeld in het eerste lid, kan op zijn vroegst worden gerealiseerd, een maand nadat de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, werkgever en de Nederlandsche Bank, hierover zijn geïnformeerd.
Artikel 20 - Onbillijkheden 1.
Wanneer toepassing van enige bepaling in dit reglement ten opzichte van een bepaalde deelnemer of zijn nagelaten betrekkingen tot een onbillijkheid zou leiden, is het bestuur, binnen geldende wet en regelgeving, na het inwinnen van extern advies, bevoegd voor die deelnemer of zijn nagelaten betrekkingen een bijzondere regeling te treffen.
2.
In afzonderlijke gevallen, waarin het pensioenreglement niet voorziet, is het bestuur, binnen geldende wet en regelgeving, na het inwinnen van extern advies, bevoegd het reglement naar analogie toe te passen.
3.
Indien het bestuur gebruik maakt van zijn bevoegdheden als bedoeld in de vorige leden, zal het erop toezien dat de fiscale maxima niet worden overschreden.
Artikel 21 - Fiscale maxima 1.
Het jaarlijks ouderdomspensioen bedraagt maximaal 100% van het laatst vastgestelde jaarinkomen met inbegrip van een bedrag dat ten minste wordt gesteld op per deelnemersjaar of ontbrekend deelnemersjaar een evenredig gedeelte van de voor dat jaar geldende uitkeringen voor gehuwde personen zonder toeslag als omschreven in artikel 9, eerste lid,onderdeel b , en vijfde lid, van de Algemene Ouderdomswet, vermeerderd met de vakantietoeslag.
2.
Het jaarlijks partnerpensioen bedraagt maximaal 70% van het laatst vastgestelde jaarinkomen met inbegrip van 70% van een bedrag dat ten minste wordt gesteld op per deelnemersjaar of ontbrekend deelnemersjaar voor dat jaar geldende uitkeringen voor gehuwde personen zonder toeslag als omschreven in artikel 9, eerste lid,onderdeel b , en vijfde lid, van de Algemene Ouderdomswet, vermeerderd met de vakantietoeslag.
3.
Het jaarlijks wezenpensioen bedraagt maximaal 14% en voor volle wezen maximaal 28% van het laatst vastgestelde jaarinkomen met inbegrip van 14% respectievelijk 28% van een bedrag dat ten minste wordt gesteld op per deelnemersjaar of ontbrekend deelnemersjaar voor dat jaar geldende uitkeringen voor gehuwde personen zonder toeslag als omschreven in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, en vijfde lid, van de Algemene Ouderdomswet, vermeerderd met de vakantietoeslag.
Pensioenreglement 2007-3
20
1-2-2011
4.
In afwijking van het bepaalde in dit artikel, kunnen het ouderdomspensioen, het partnerpensioen en het wezenpensioen meer bedragen dan de in het eerste tot en met het vierde lid genoemde maximum voor zover zulks het gevolg is van: a. Indexering; b. Waardeoverdracht; c. Gehele of gedeeltelijke uitruil als bedoeld in artikel 7a, eerste lid; d. Variabilisering van de pensioenuitkering, met inachtneming van de fiscale begrenzingen.
5.
Het tijdelijk overbruggingspensioen bedraagt maximaal 100% van het bedrag als bedoeld in e artikel 18 , onderdeel b van de Wet op de loonbelasting 1964. Indien het maximum genoemd in dit lid, wordt overschreden, wordt dit pensioen omgezet in een hoger ouderdomspensioen of partnerpensioen, met dien verstande dat na de omzetting het ouderdomspensioen en het partnerpensioen niet meer kunnen bedragen dan onderscheidenlijk 100% en 70% van de laatste fiscale pensioengrondslag, zoals bedoeld in lid 1, 2 en 4 van dit artikel. De omzetting geschiedt met inachtneming van het bepaalde in artikel 6b, vierde lid van dit reglement.
6.
Indien een (gewezen) deelnemer gedurende het deelnemerschap minder dan het normale aantal arbeidsuren heeft gewerkt, worden de hiervoor omschreven maxima gewijzigd vastgesteld met inachtneming van de volgende uitgangspunten: - uitgegaan wordt van de laatst voor de (gewezen) deelnemer vastgestelde pensioengrondslag bij het normale aantal arbeidsuren; - de aldus vastgestelde pensioengrondslag wordt vermenigvuldigd met de over de periode van het deelnemerschap gewogen parttimefactor.
Artikel 22 - Afkoop van kleine pensioenen 1.
Eenzijdig afkoop van kleine pensioenen door het pensioenfonds is mogelijk in de gevallen genoemd in de artikelen 66, 67 en 68 van de Pensioenwet en onder de voorwaarden zoals in die artikelen zijn omschreven. De afkoopsom wordt aan de rechthebbende ter beschikking gesteld onder inhouding van de wettelijke heffingen.
2.
Het pensioenfonds waarborgt met betrekking tot perioden van opbouw vanaf 1 januari 2005 bij de vaststelling van een afkoopvoet dat geen onderscheid wordt gemaakt tussen mannen en vrouwen en dat wordt voldaan aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid.
3.
Het pensioenfonds stelt periodiek voor een bepaalde periode de in lid 2 genoemde afkoopvoet vast. De vastgestelde afkoopvoet is opgenomen in Bijlage J. Wijzigt de afkoopvoet dan wordt Bijlage J gewijzigd.
Artikel 23 - Slotbepalingen 1.
Dit reglement wordt geacht in werking te zijn getreden op 1 januari 2007.
2.
De bepalingen inzake het partnerpensioen ten behoeve van partners zijn uitsluitend van toepassing op degenen die op en/of na 3 januari 1994 deelnemer zijn of zijn geworden.
3.
Voor degenen die reeds deelnemer waren in de vorige pensioenregeling geldt het volgende: voor hen worden per 31 december 2006 premievrije aanspraken vastgesteld alsof het deelnemerschap op die datum wordt beëindigd anders dan door overlijden. Deze aanspraken blijven als premievrije aanspraken verzekerd. Voor de inkoop van aanpassing als bedoeld in artikel 11 worden deze aanspraken gelijkgesteld met opgebouwde aanspraken, zolang het deelnemerschap in deze regeling voortduurt.
Pensioenreglement 2007-3
21
1-2-2011
4.
Indien en voor zover een deelnemer aan onderhavige pensioenregeling met gebruikmaking van het door hem tot 1 januari 2006 opgebouwde saldo uit hoofde van de tot die datum bestaande bijspaarregeling voor de pensioenrichtdatum met prepensioen gaat, blijft het deelnemerschap in onderhavige pensioenregeling van toepassing indien en voor zover hij de eigen bijdrage blijft voldoen.
5.
Voor de deelnemers die op 31 december 2005 reeds een uitkering krachtens de WAO ontvingen, blijft de verzekering van het WAO-gatpensioen in stand. De verzekerde aanspraken worden vastgesteld op basis van het per 31 december 2005 verzekerde bedrag en ondergaan daarna geen wijziging meer. De hoogte van de uitkering wordt vastgesteld op basis van onderstaande tabel. Indien de deelnemer recht heeft op een WAO-uitkering wegens arbeidsongeschiktheid van:
80% of meer 65% - 80% 55% - 65% 45% - 55% 35% - 45% 25% - 35% 15% - 25%
bedraagt het uit te keren WAOgatpensioen het volgende percentage van het verzekerde WAO-gatpensioen: 100,00% 72,50% 60,00% 50,00% 40,00% 30,00% 20,00%
Het bepaalde in dit lid is niet van toepassing voor deelnemers die tevens deelnemer zijn in de pensioenregeling van Stichting Pensioenfonds voor de Architectenbureaus.
Pensioenreglement 2007-3
22
1-2-2011
Bijlage A: uitstelfactoren ouderdomspensioen (artikel 6b – 3) Levenslang ouderdomspensioen: Tabel behorend bij artikel 6 en van toepassing in geval van uitstel van het levenslange ouderdomspensioen. De vermelde factor bij iedere leeftijd is de factor van het ouderdomspensioen dat op die leeftijd tot uitkering komt en is uitgedrukt als factor van het ouderdomspensioen op de pensioenrichtdatum (62 jaar). Betreft
Factor
Uitstel naar 63 jaar
1,086
Uitstel naar 64 jaar
1,179
Uitstel naar 65 jaar
1,283
De tabel is gebaseerd op hele leeftijden. Voor tussenliggende leeftijden kan lineair geïnterpoleerd worden. Het partnerpensioen wijzigt niet bij uitstel. Tijdelijk ouderdomspensioen: Tabel behorend bij artikel 6 en van toepassing in geval van uitstel van het tijdelijke ouderdomspensioen. De vermelde factor bij iedere leeftijd is de factor van het tijdelijke ouderdomspensioen dat op die leeftijd tot uitkering komt en is uitgedrukt als factor van het tijdelijke ouderdomspensioen op pensioenrichtdatum (62 jaar). Betreft
Factor
Uitkering van 63 tot 65 jaar
1,545
Uitkering van 64 tot 65 jaar
3,176
Uitruil voor uitkering vanaf 65 jaar
0,214 (=levenslang ouderdomspensioen)
De tabel is gebaseerd op hele leeftijden. Voor tussenliggende leeftijden kan lineair geïnterpoleerd worden. Opbouw ouderdomspensioen bij doorwerken vanaf leeftijd 62 van
62 tot 63 :
1,75% * 1,086
=
1,9%
van
62 tot 64 :
1,75% * 1,179
=
2,06%
van
62 tot 65 :
1,75% * 1,283
=
2,24%
Pensioenreglement 2007-3
23
1-2-2011
Bijlage B: Uitruilfactoren tijdelijk ouderdomspensioen in levenslang ouderdomspensioen ( artikel 6b – 4) *
Pensioenleeftijd 62 63 64
Factor bij ongewijzigde pensioenleeftijd 0,175 0,122 0,064
Bij omzetting in samenhang met uitstel worden op deze factoren vervolgens nog de volgende uitstelfactoren toegepast Betreft
Factor
Uitstel naar 63 jaar
1,086
Uitstel naar 64 jaar
1,179
Uitstel naar 65 jaar
1,283
De tabel is gebaseerd op hele leeftijden. Voor tussenliggende leeftijden kan lineair geïnterpoleerd worden. Ter verduidelijking een aantal voorbeelden: a. Bij omzetting TOP 62-65 jaar naar OP/NP, ingaande op 63 jaar: 0,175 x 1,086 = 0,19 b. Bij omzetting TOP 62-65 jaar naar OP/NP, ingaande op 64 jaar: 0,175 x 1,179 = 0,206 c. Bij omzetting TOP 62-65 jaar naar OP/NP, ingaande op 65 jaar: 0,175 x 1,283 = 0,224 * wijziging goedgekeurd in de Algemene Bestuursvergadering van 8 oktober 2010
Pensioenreglement 2007-3
24
1-2-2011
Bijlage C: Vervroegingsfactoren ( artikel 6c –1) Levenslang ouderdomspensioen: Tabel behorend bij artikel 6 en van toepassing in geval van vervroeging van het levenslange ouderdomspensioen. De vermelde factor bij iedere leeftijd is de factor van het gefinancierde ouderdomspensioen op de eerdere ingangsdatum. Betreft
Factor
Vervroeging naar 61 jaar
0,924
Vervroeging naar 60 jaar
0,855
Vervroeging naar 59 jaar
0,794
Vervroeging naar 58 jaar
0,738
Vervroeging naar 57 jaar
0,687
Vervroeging naar 56 jaar
0,641
Vervroeging naar 55 jaar
0,599
Het opgebouwde partnerpensioen wijzigt niet bij vervroeging. Tijdelijk ouderdomspensioen: Tabel behorend bij artikel 6 en van toepassing in geval van vervroeging van het tijdelijke ouderdomspensioen. De vermelde factor bij iedere leeftijd is de factor van het gefinancierde tijdelijke ouderdomspensioen op de eerdere ingangsdatum. Betreft
Factor
Uitkering van 61 tot 65 jaar
0,729
Uitkering van 60 tot 65 jaar
0,567
Uitkering van 59 tot 65 jaar
0,460
Uitkering van 58 tot 65 jaar
0,383
Uitkering van 57 tot 65 jaar
0,327
Uitkering van 56 tot 65 jaar
0,283
Uitkering van 55 tot 65 jaar
0,248
De tabellen zijn gebaseerd op hele leeftijden. Voor tussenliggende leeftijden kan lineair geïnterpoleerd worden. NB: De vervroegingsfactoren worden toegepast op het gefinancierde pensioen op de eerdere ingangsdatum. Er is bij vervroeging sprake van twee verlagende elementen (onvolledige opbouw + vervroegingsfactor)!
Pensioenreglement 2007-3
25
1-2-2011
Bijlage D: variabilisatiefactoren < 65 jaar (artikel 6d-1, hoog-laag) Tabel behorend bij artikel 6 en van toepassing in geval op de pensioeningangsdatum gebruik gemaakt wordt van het recht om variatie aan te brengen in de hoogte van het levenslange ouderdomspensioen en waarbij geldt dat de hoogste uitkering gelijk is aan 1,33 maal de laagste uitkering. Betreft
Factor
lage uitkering vanaf 65 jaar
Uitkering vanaf 62 jaar, 3 jaar hoog
1,243
75 % van hoge uitkering
Uitkering vanaf 63 jaar, 3 jaar hoog
1,241
75 % van hoge uitkering
Uitkering vanaf 64 jaar, 3 jaar hoog
1,239
75 % van hoge uitkering
Uitkering vanaf 65 jaar, 3 jaar hoog
1,236
75 % van hoge uitkering
De tabel is gebaseerd op hele leeftijden. Voor tussenliggende leeftijden kan lineair geïnterpoleerd worden. Het partnerpensioen wijzigt niet bij een hoog-laag constructie.
Pensioenreglement 2007-3
26
1-2-2011
Bijlage E: Uitruilfactoren ouderdomspensioen in levenslang partnerpensioen (artikel 6e) Uitruilfactoren levenslang ouderdomspensioen (OP) in levenslang partnerpensioen (NP) Pensioenleeftijd
Factor
60 – 64 55 – 59 50 – 54 45 – 49 40 – 44 35 – 39 30 – 34 25 – 29 20 – 24
0,7825 0,7600 0,7375 0,7250 0,7175 0,7100 0,7050 0,7000 0,7000
Ter verduidelijking: Bij uitruil van € 1.000,-- OP (ouderdomspensioen) op leeftijd 62 jaar, krijgt men daarvoor in de plaats € 782,50 OP en € 547,75 NP (partnerpensioen)
Pensioenreglement 2007-3
27
1-2-2011
Bijlage F: Uitruilfactoren partnerpensioen in levenslang ouderdomspensioen (artikel 7a - 3) Partnerpensioen: Tabel behorend bij artikel 7a, lid 3 en van toepassing in geval van uitruil van het partnerpensioen tegen een hoger ouderdomspensioen. De vermelde factor bij iedere leeftijd is de factor van het gefinancierde partnerpensioen op die leeftijd dat als extra levenslange ouderdomspensioen tot uitkering komt. Betreft
Factor
Uitruil bij leeftijd 62 jaar
0,2225 *)
Uitruil bij leeftijd 63 jaar
0,2325
Uitruil bij leeftijd 64 jaar
0,2400
Uitruil bij leeftijd 65 jaar
0,2500
De tabel is gebaseerd op hele leeftijden. Voor tussenliggende leeftijden kan lineair geïnterpoleerd worden. *) € 1,- partnerpensioen = € 0,2225 levenslang ouderdomspensioen
Pensioenreglement 2007-3
28
1-2-2011
Bijlage G: Franchise (artikel 4 – 1b) De franchise als bedoeld in artikel 4-1 sub b.1 bedraagt: Van 01-01-2007 tot 01-04-2007
€
11.566,--
Vanaf 01-04-2007
€
11.872,--
Vanaf 01-04-2008
€
12.209,--
Vanaf 01-04-2009
€
12.465,--
Vanaf 01-04-2010
€
12.673,--
Vanaf 01-04-2011
€
12.898,--
De franchise als bedoeld in artikel 4-1 sub b.2 bedraagt: Van 01-01-2007 tot 01-04-2007
€
60.075,--
Vanaf 01-04-2007
€, 61.127,--
Vanaf 01-04-2008
€
66.275,--
Vanaf 01-04-2009
€
68.264,--
Vanaf 01-04-2010
€
68.947,--
Vanaf 01-04-2011
€
68.947,--
Pensioenreglement 2007-3
29
1-2-2011
Bijlage H: Maximum verzekerde arbeidsongeschiktheidspensioen (artikel 10 – 2) Het verzekerde arbeidsongeschiktheidspensioen als bedoeld in artikel 10 lid 2 bedraagt: Van 01-01-2007 tot 01-04-2007
€
127.539,--
Vanaf 01-04-2007
€
130.005,--
Vanaf 01-04-2008
€
132.919,--
Vanaf 01-04-2009
€
137.962,--
Vanaf 01-04-2010
€
141.436,--
Vanaf 01-04-2011
€
142.669,--
Pensioenreglement 2007-3
30
1-2-2011
Bijlage J: Afkoopvoet van kleine pensioenen (artikel 22 - 3) Leeftijd van de verzekerde
16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62
Afkoopwaarde per € 100,jaarlijks pensioen Niet Niet ingegaan ingegaan ouderdomspartnerpensioen pensioen 217,80 69,30 226,40 72,10 235,50 74,80 245,00 77,80 254,80 81,10 265,10 84,30 275,70 87,50 286,90 91,00 298,40 94,60 310,40 98,30 322,70 102,10 335,60 106,10 349,10 110,20 363,30 114,50 377,80 118,80 393,00 123,20 408,80 127,90 425,30 132,50 442,30 137,50 460,10 142,50 478,70 147,60 497,90 153,00 518,00 158,40 538,90 164,00 560,80 169,60 583,40 175,50 607,10 181,40 631,80 187,60 657,40 193,70 684,30 200,10 712,30 206,50 741,40 213,00 771,70 219,50 803,50 225,90 836,70 232,50 871,30 238,90 880,60 273,80 917,40 281,10 956,10 288,20 996,50 295,10 1038,90 301,80 1083,50 308,10 1130,30 314,20 1179,70 319,90 1231,80 325,10 1286,90 329,70 1345,60 333,60
Pensioenreglement 2007-3
Leeftijd van de partner
Afkoopwaarde per € 100,ingegaan jaarlijks partnerpensioen
16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62
2329,70 2320,90 2311,80 2302,50 2292,60 2282,50 2271,80 2260,90 2249,50 2237,70 2225,40 2212,70 2199,30 2185,60 2171,30 2156,30 2140,90 2124,80 2108,30 2091,10 2073,30 2054,80 2035,80 2015,90 1995,50 1974,20 1952,10 1929,50 1906,10 1881,80 1856,80 1830,90 1804,20 1776,60 1748,30 1719,20 1689,40 1658,60 1626,90 1594,30 1560,90 1526,60 1491,70 1456,10 1419,90 1383,20 1345,60
31
Leeftijd van het kind
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27
Afkoopwaarde per € 100,ingegaan jaarlijks wezenpensioen 1627,60 1587,90 1546,60 1503,70 1458,90 1412,50 1364,20 1313,90 1261,70 1207,20 1150,90 1092,10 1030,90 967,40 901,20 832,40 761,00 686,60 609,20 549,40 487,40 423,50 358,10 290,90 221,00 149,30 75,60 0,00
1-2-2011
Bij de toepassing van de afkoopfactoren is de leeftijd van de (gewezen) deelnemer in jaren en maanden bepalend. Voor leeftijden die niet in voorgaande tabel zijn genoemd, stelt NationaleNederlanden de afkoopfactoren op een zelfde wijze vast. De afkoopfactoren zijn van toepassing op de genoemde pensioenen die volgens dit pensioenreglement worden opgebouwd. Voor andere pensioenen stelt Nationale-Nederlanden de afkoopfactoren op een zelfde wijze vast.
Pensioenreglement 2007-3
32
1-2-2011